Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng van een schriftelijk overleg over de voorhang accreditatiekader en uitwerking Wet accreditatie op maat (Kamerstukken 31288/34 735-661)
2018D52970 Inbreng Verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 oktober 2018 inzake het accreditatiekader
(Kamerstuk 31 288 en 34 735, nr. 661).
Voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
• Inbreng van de leden van de SGP-fractie
4
II
Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het gewijzigde uitvoeringsbesluit
WHW1 2008 en hebben nog enkele vragen.
De leden lezen dat het accreditatiestelsel van het onderwijs volgens de Minister door
de gewijzigde Wet accreditatie op maat meer gericht zal zijn op het stimuleren van
een sterke kwaliteitsstructuur bij opleidingen en instellingen. Kan de Minister uitvoerig
toelichten waar zij deze verwachting op baseert? De Minister lijkt alleen positieve
kanten te zien van de extra mogelijkheid om «accreditatie onder voorwaarden» toe te
staan, naast «voldoende» of «onvoldoende». Zij vragen of deze toevoeging er ook toe
kan leiden dat tekortkomingen die onder de oude regels tot een onvoldoende zouden
leiden, nu als «niet-ernstige tekortkoming» worden beschouwd, waardoor «accreditatie
onder voorwaarden» verleend wordt. Zo ja, wat vindt zij hiervan en hoe groot acht
zij die kans?
Hoe borgt de Minister dat kwaliteitsverschillen boven het basiskwaliteitsniveau voldoende
tot uiting komen en inzichtelijk worden, nu de gedifferentieerde oordelen niet langer
worden toegepast? Deze leden lezen dat de Minister uitvoering geeft aan de motie van
het lid Tielen over een alternatief voor de gedifferentieerde beoordelingen2 door te rapporteren over de sterke en de minder sterke punten van een opleiding en
een separaat document met aanbevelingen aan de opleiding openbaar te maken. De leden
van deze fractie vinden dit mager. Zij vragen of er bij een volgende beoordeling van
de NVAO3 wordt gekeken of de kwaliteit van de opleidingen en onderwijsinstellingen gedaald
of gestegen is sinds de laatste beoordeling van de NVAO. Zo ja, hoe zal dit worden
vormgegeven? Zo nee, waarom niet? Tevens vragen zij of de «sterke en minder sterke»
punten van een opleiding die bij een beoordeling zijn genoemd expliciet worden meegenomen
in de daaropvolgende beoordelingen. In de voornoemde motie werd expliciet benoemd
dat in het alternatief voor de gedifferentieerde beoordelingen excellentie tot uitdrukking
moet komen. Zij vragen hoe de Minister hier uitvoering aan gaat geven. De leden lezen
dat het schrappen van de gedifferentieerde oordelen ertoe leidt dat ook de aanmeldingseis
voor instellingen die geen erkenning ITK4 hebben behaald, is gewijzigd. Hoeveel extra instellingen komen hierdoor in aanmerking
voor het experiment? Zij vragen hoe de Minister borgt dat het experiment niet wordt
beïnvloed door de veranderde toelatingseisen. Worden de verschillen tussen de deelnemende
opleidingen die minimaal een oordeel «goed» op het kwaliteitsaspect behaald hadden
en de opleidingen die na de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet accreditatie op
maat zijn toegetreden tot het experiment geëvalueerd, zo vragen de voornoemde leden.
Zij lezen dat de Commissie Macrodoelmatigheid Hoger Onderwijs (hierna: CDHO) aangeeft
de afgelopen jaren steeds vaker adviesaanvragen te hebben behandeld voor de verlenging
van macrodoelmatigheidsbesluiten. De Minister geeft aan dat zij niet verwacht dat
deze wijziging invloed heeft op de snelheid waarmee de NVAO aanvragen afhandelt, aangezien
de strekking van het besluit inhoudelijk niet afwijkt van de reeds gehanteerde uitvoeringspraktijk.
Wat zijn de oorzaken dat steeds meer instellingen de termijn van tien maanden niet
halen? De voornoemde leden vragen of de Minister mogelijkheden ziet om het aantal
verlengingsaanvragen te verkleinen of de afhandelingssnelheid van de NVAO te vergroten.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 oktober 2018 inzake de voorhang
van het accreditatiekader en de uitwerking van de Wet accreditatie op maat. De leden
zijn verheugd dat de ITK positief beoordeeld is door de Inspectie van het Onderwijs
(hierna: inspectie) en dat in het accreditatiekader de afspraken rondom onderwijstaal
uit het algemeen overleg internationalisering5 uitgewerkt zijn. Deze leden hebben daarnaast nog enkele vragen.
Openheid en regulering
De Minister geeft aan dat er winst te boeken is in de wijze waarop panels en secretarissen
worden voorbereid op de visitaties ten behoeve van een meer consistente toepassing
van het beoordelingskader, zowel bij nieuwe als bestaande opleidingen. De NVAO stelt
een nadere uitwerking voor waarin de werkwijze van panels in beperkte mate wordt omschreven.
Graag zouden de leden willen weten of naar de mening van de Minister deze beperkte
werkwijze voldoende helpt als het gaat om meer consistente toepassing van het beoordelingskader.
Ook vragen zij of de Minister kan aangeven wat er nog meer nodig is om de consistentie
te vergroten en zo het vertrouwen bij opleidingen te laten groeien.
Beoordeling eindwerken
De voornoemde leden vragen of de Minister kan aangeven waar het gesprek met de NVAO
over zal gaan als de toets beter uitvoerbaar gemaakt moet worden en wanneer de Kamer
de uitkomsten van dit gesprek kan verwachten.
Flexibilisering en dekking
De inspectie beveelt aan om overheidssturing opnieuw te doordenken. De leden lezen
in de brief van de Minister niet terug hoe de Minister dit op gaat pakken. Zij ontvangen
graag alsnog een toelichting hierop.
Ook adviseert de inspectie om de definities van voltijd- en deeltijdonderwijs opnieuw
te doordenken. De Minister lijkt dit pleidooi te willen beperken tot studielast en
dat zijn deze leden met haar eens. Daarnaast geeft de Minister aan in de volgende
Strategische Agenda aandacht te zullen besteden aan de brede ontwikkeling van flexibilisering.
De leden zijn van mening dat het belangrijk is dat de Minister op korte termijn aan
de slag gaat met het voltijd/deeltijdvraagstuk. Een deeltijdopleiding zou een onderscheidend
vermogen moeten hebben ten opzichte van de voltijdopleiding is de mening van de voornoemde
leden.
Graag ontvangen deze leden een uiteenzetting hoe de Minister deze brede discussie
over het onderscheid tussen voltijd- en deeltijdonderwijs aan gaat pakken en op welke
termijn de Kamer de uitkomsten kan verwachten.
De inspectie adviseert ook bijzondere afstudeerroutes en locaties van opleidingen
te expliciteren. De eerdergenoemde leden vragen of de Minister kan aangeven wat de
gevolgen zijn als dit niet gebeurt en welke voorvallen aanleiding gaven voor de inspectie
om dit advies te geven.
Onderwijstaal
Graag willen de voornoemde leden weten waarom de Minister ervoor heeft gekozen om
taal onder te brengen onder standaard 2 en niet onder standaard 1 waarin de doelen
van de opleidingen thuishoren. Graag ontvangen zij een uiteenzetting wat de voor-
en nadelen zijn van beide standaarden. Ook willen zij graag weten hoe zwaar de onderwijstaal
meeweegt in het oordeel van het panel / de NVAO, mede aangezien dit een wettelijke
bepaling betreft.
Ruimte voor verdere verbetering
De leden vragen wat de Minister bedoelt met de opmerking dat bij het experiment instellingsaccreditatie
met lichtere opleidingsaccreditatie drie zeer verschillende maar even ambitieuze hogescholen
de ruimte verder opzoeken. Gaat dit om drie hogescholen die voor het eerst aan de
ITK deelnemen of gaat dit over meer ruimte binnen de ITK? Indien dit het laatste betreft:
kan de Minister aangeven welke extra ruimte deze instellingen krijgen? Wat is de reden
dat deze drie hogescholen meer ruimte krijgen en andere onderwijsinstellingen niet?
Zij vragen welke hogescholen dit betreft en hoe het komt dat hier geen universiteiten
aan deelnemen. Ook vragen zij wanneer de Kamer de verdere verkenning naar de balans
tussen kwaliteitsborging enerzijds en regeldruk anderzijds in relatie tot de ITK en
de voortgang van de samenwerking tussen de NVAO, CDHO en inspectie kan verwachten.
Tot slot vragen zij of de Minister kan aangeven welke aanpak en criteria zij wil gebruiken
om te bepalen of ITK een middel is om de balans te verbeteren.
Overig
De leden vragen in welke mate en op welke manier de NVAO toetst of een opleiding voldoet
aan beroepsvereisten (wettelijk geregelde bevoegdheden) in de opleiding, bijvoorbeeld
bij een lerarenopleiding of een opleiding in de zorg. Teven vragen zij of de Minister
van mening is dat dit voldoende is. Wanneer kan de Kamer de uitwerking van het systeem
voor certificering van secretarissen verwachten?
De NVAO geeft aan dat de inspectie constateert dat de beoordeling van het gerealiseerde
niveau in drie jaar na een toets nieuwe opleiding in de praktijk tot uitvoeringsproblemen
leidt. De NVAO onderschrijft dit en verzoekt de Minister om deze bepaling in de wet
te heroverwegen. Graag zouden de leden willen weten om welke uitvoeringsproblemen
dit gaat en welke bepaling in de wet dit betreft en wat de Minister met dit verzoek
gaat doen.
In het accreditatiekader staat: «de accreditatie bestaande opleidingen geldt voor
onbepaalde tijd en kent geen vervaldatum. Voor het behoud van deze accreditatie laat
de opleiding een beoordeling uitvoeren». De voornoemde leden vragen of de Minister
kan uiteenzetten hoe deze twee zinnen zich tot elkaar verhouden en hoe dit bijdraagt
aan duidelijkheid en transparantie richting de instellingen.
De inspectie vraagt ook aandacht voor de dekking van het accreditatiestelsel. De leden
vragen of de Minister kan aangeven wat de inspectie hiermee bedoelt en hoe ze dit
op gaat pakken.
De eerdergenoemde leden zijn van mening dat de inspectie een zinnige beschouwing heeft
gegeven op de verdere ontwikkelingen en overwegingen over de instellingsaccreditatie.
Graag horen zij van de Minister wat zij met deze beschouwing gaat doen.
Graag zouden de leden willen weten hoe de Minister denkt over het toevoegen van een
inloopuur voor studenten en docenten tijdens een visitatie van het panel tijdens een
heraccreditatie/ITK om de transparantie te vergroten.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het gewijzigde
accreditatiekader. De leden vragen waarom de NVAO er niet voor heeft gekozen, zoals
eerder gesuggereerd leek te worden, om naar analogie van het funderend onderwijs duidelijk
aan te geven wat de wettelijke basis voor standaarden is. Naar de mening van deze
leden zou het de status van het kader ten goede komen als duidelijk wordt vermeld
op welke bepalingen de tekst terugvoert. Op verschillende punten kan nu onduidelijk
blijven wat precies de normen zijn die door de wetgever zijn geformuleerd. Zij vragen
of de Minister van mening is dat dit voortaan opgenomen dient te worden.
Onderwijsleeromgeving (standaard 2)
De leden vragen op basis van welke wettelijke bepalingen de NVAO tot het oordeel is
gekomen dat de onderwijsleeromgeving moet bevorderen dat studenten op actieve wijze
deelnemen aan de vormgeving van het eigen leerproces.
Toetsing (standaard 3)
De voornoemde leden constateren dat ten aanzien van toetsing een stapeling van formuleringen
wordt gebruikt die gemakkelijk tot verwarring kan leiden. Als basale norm geldt dat
de kwaliteit van toetsing en examinering moet voldoen aan de wettelijke deugdelijkheidseisen.
Toch wordt in cumulatieve zin toegevoegd dat het ook voldoende moet zijn. Bovendien
opent de toelichting met het uitgangspunt dat de beoordeling valide, betrouwbaar en
voldoende onafhankelijk moet zijn. Deze leden vragen waarom de tekst niet eenduidiger
is geformuleerd en directer aansluit bij datgene wat uit de deugdelijkheidseisen volgt.
Eindwerken
De eerder genoemde leden vragen waarom in het informatiedossier een afzonderlijke
beschrijving nodig is van de wijze waarop de gerealiseerde leerresultaten zijn getoetst.
Deze leden veronderstellen dat het opstellen van deze toelichting veelal overbodig
is, aangezien het uit de aangeleverde eindwerken doorgaans vanzelfsprekend blijkt
en dat in een nader gesprek indien gewenst toelichting kan worden gegeven. De leden
vragen of de Minister kan aangeven of het in andere landen ook gebruikelijk is dat
panels in het kader van accreditatie zelf eindwerken gaan beoordelen.
Onderwijstaal
De leden van de SGP-fractie constateren dat het accreditatiekader slechts summier
vermeldt dat instellingen de keuze voor een andere taal dan het Nederlands moeten
motiveren, terwijl de Minister schrijft dat maatregelen kunnen worden genomen wanneer
de onderbouwing tekortschiet. Kan de Minister bevestigen dat niet enkel wordt getoetst
op de aanwezigheid van een inhoudelijke redenering, maar dat ook de overtuigende kracht
ervan wordt getoetst? Waarom is dit onderdeel in het kader niet duidelijker dan in
een enkele zin verwoord, zo vragen zij.
II Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.