Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 016 Regeling van de mogelijke toewijzing van extra zetels voor Nederland in het Europees Parlement
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 30 oktober 2018
Inhoudsopgave
blz.
1.
Inleiding
1
2.
Inhoud van het wetsvoorstel
2
1. Inleiding
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de bevindingen van
de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken bij de Regeling van de mogelijke toewijzing
van extra zetels voor Nederland in het Europees Parlement. Ik dank de leden van de
fracties van de VVD, CDA, D66, GroenLinks en SGP voor hun vragen en opmerkingen. Bij
de beantwoording van de vragen is de indeling en volgorde van het verslag aangehouden.
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat het wetsvoorstel vervalt na
afloop van de zittingstermijn 2019–2024 van het Europees Parlement en vragen in dit
verband of er een uiterste datum in de zittingsperiode 2019–2024 is, waarop de extra
zetels alsnog worden toegekend. Voorts vragen zij daarbij ook in te gaan op hoe het
nu in de praktijk is geregeld als een zetel vlak voor het einde van de zittingsperiode
vacant komt en hoe andere lidstaten hiermee omgaan.
Het onderhavige wetsvoorstel geldt indien het Verenigd Koninkrijk uit de Europese
Unie treedt op een moment dat gelegen is na 22 mei 2019, en het blijft van kracht
gedurende de zittingsperiode van het Europees Parlement 2019–2024. Er geldt aldus
geen uiterste datum voor de toewijzing van de extra zetels in de genoemde zittingsperiode.
De keuze is gemaakt om als de uittreding plaatsvindt gedurende de zittingsperiode
van 2019–2024 de extra zetels toe te delen ook al is dat voor een relatief korte periode.
Zou de keuze anders worden gemaakt dan zou dat er toe leiden dat gedurende een periode
Nederland zetels in het Europese Parlement onbezet laat. Dat vindt het kabinet onwenselijk.
Na de zittingsperiode van het Europees Parlement 2019–2024 is de voorgestelde wettelijke
regeling uitgewerkt en zal zij vervallen.
Als het lidmaatschap van een Nederlands lid van het Europees Parlement gedurende de
zittingsperiode eindigt, wordt op grond van de Kieswet in de opvolging voorzien. Dit
geschiedt ongeacht of de zetel ruim voor of vlak voor het einde van de zittingsperiode
vacant wordt, met dien verstande dat er uiteraard de facto wel voldoende tijd moet
resteren voor de benoeming en de toelating van de opvolger. Het kabinet is niet bekend
met hoe andere lidstaten hiermee omgaan.
Voorts vragen de leden van de fractie van GroenLinks hoe andere Europese landen de
extra zetels verdelen. Ingevolge het Besluit (EU) 2018/937 van de Europese Raad van
28 juni 2018 inzake de samenstelling van het Europees Parlement (PbEU L 165 I van
28-06-2018) krijgen Nederland, Frankrijk, Italië, Spanje, Polen, Roemenië, Zweden,
Oostenrijk, Denemarken, Finland, Slowakije, Ierland, Kroatië en Estland één of meer
zetels bij het uittreden van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Het kabinet
is er niet van op de hoogte of de andere lidstaten wetgeving in voorbereiding hebben
en op welke wijze zij de extra zetels zullen toewijzen. De toekenning van de extra
zetel naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009
laat een gevarieerd beeld zien van de wijze waarop de lidstaten destijds de extra
zetels hebben toebedeeld waarbij in de meeste lidstaten wel de introductie van een
regeling op wettelijk niveau noodzakelijk was om één of meerdere extra zetels te kunnen
toewijzen.1
2. Inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie vragen een nadere motivering van de keuze van de regering
voor de verdeling van de extra zetels.
De opzet van het onderhavige wetsvoorstel sluit voor een belangrijk deel aan bij de
(vervallen) wet van 24 juni 2010, houdende regeling van de toewijzing van één extra
zetel voor Nederland in het Europees Parlement (Stb. 2010, 279), maar wijkt daarvan af op het punt van de hoogte van de kiesdeler. Op dit punt adviseerde
de Kiesraad in 2009 om ook lijsten die ten minste 75% van de oorspronkelijke kiesdeler
(gebaseerd op 25 zetels) hadden behaald voor de extra zetel in aanmerking te laten
komen. Het toenmalige kabinet vond het echter wenselijk dat de extra zetel alleen
kon toevallen aan lijsten die bij de verkiezing voor het Europees Parlement minimaal
een zetel hadden behaald. Aan beide voorstellen van de Kiesraad en het toenmalige
kabinet kleven de volgende nadelen. Het nadeel van het handhaven van de oorspronkelijke
kiesdeler voor de extra toe te delen zetels, zoals het toenmalige kabinet in 2009
voorstelde, ligt in de mogelijkheid dat een lijst die de oorspronkelijke kiesdeler
niet heeft behaald, deze wel zou kunnen behalen bij een groter aantal te verdelen
zetels, omdat de kiesdeler daalt bij een gelijk aantal uitgebrachte stemmen verdeeld
over een groter aantal zetels. Het nadeel bij het verlagen van de kiesdeler naar 75%
van de oorspronkelijke kiesdeler, zoals de Kiesraad in 2009 voorstelde, is dat lijsten,
door de verlaagde kiesdrempel van 75%, in aanmerking kunnen gaan komen voor een extra
toe te delen zetel terwijl die lijsten bij de toepassing van een kiesdeler van 29
(in plaats van 26) zetels niet in aanmerking zouden komen voor een reguliere zetel.
Gelet op de genoemde nadelen vindt het kabinet het zuiverder om de drempel voor de
verdeling van de bijkomende zetels in het voorliggende wetsvoorstel in afwijking van
artikel P 7 van de Kieswet vast te stellen op basis van het totaal aantal zetels dat
Nederland mag gaan vervullen op het moment dat de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk
uit de Europese Unie juridisch een feit is. Dit betekent dat deze drempel wordt vastgesteld
op 26/29 deel van de oorspronkelijke kiesdeler en dus met ongeveer 10% zal dalen.
Met dit uitgangspunt wil het kabinet bewerkstelligen dat elke lijst die bij de berekening
van de nieuwe kiesdeler een of meer extra zetels toegewezen zou hebben gekregen, voor
de extra zetel of zetels in aanmerking komt. Elke lijst die de nieuwe kiesdeler niet
zou hebben behaald, komt niet in aanmerking voor de bijkomende zetels. Effectenberekeningen
van de Kiesraad laten zien dat het percentage zetels het meest overeenkomt met het
percentage stemmen wanneer de drempel voor de toewijzing van de extra zetels wordt
gebaseerd op het totaal aantal te verdelen zetels dat Nederland krijgt toegewezen
na herverdeling van de zetels in het Europees Parlement. Op deze wijze wordt het beste
aangesloten bij ons kiesstelsel dat gebaseerd is op het beginsel van evenredige vertegenwoordiging.
Naar aanleiding van de passage over de kiesdeler in de memorie van toelichting vragen
de leden van de CDA-fractie hoe een lijst bij dezelfde verkiezing de oude kiesdeler
wel kan halen en de nieuwe niet. Mogelijk geeft de tekst in de memorie van toelichting
aanleiding tot misverstanden. In de memorie van toelichting is gepoogd duidelijk te
maken dat het niet mogelijk is dat een lijst bij dezelfde verkiezing de oude kiesdeler
wel haalt en de nieuwe kiesdeler niet. De kiesdeler daalt immers indien het aantal
uitgebrachte stemmen gelijk blijft, terwijl het aantal te verdelen zetels stijgt.
In de betreffende passage in de toelichting heeft het kabinet tot uitdrukking willen
brengen dat bij een verlaging van de kiesdrempel naar 75% van de oorspronkelijke kiesdeler
ten onrechte de mogelijkheid ontstaat dat lijsten in aanmerking kunnen gaan komen
voor een extra toe te delen zetel terwijl die lijsten bij de toepassing van een kiesdeler
van 29 (in plaats van 26) zetels niet in aanmerking zouden komen voor een reguliere
zetel.
De leden van de D66-fractie vragen of het naar aanleiding van het advies van de Kiesraad
gewijzigde artikel 1 van het wetsvoorstel voldoende zekerheid biedt over de kiesdeler
zoals de Kiesraad bedoelde. Voorts vragen deze leden of mensen hoe dan ook geïnformeerd
zullen worden over de te volgen procedure indien het Verenigd Koninkrijk pas na de
Europees Parlementsverkiezing uittreedt. Met de Kiesraad vindt het kabinet het van
groot belang dat tijdig voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement
op 23 mei 2019 duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de extra zetels zullen worden
toegewezen. Om voldoende zekerheid te bieden over de kiesdeler heeft het kabinet in
artikel 1 van het wetsvoorstel geregeld dat deze wet van kracht is indien de terugtrekking
van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie plaatsvindt in de periode tussen
23 mei 2019 en de dag van de eerste zitting van het Europees Parlement in de periode
2024–2029. Vindt de uittreding van het Verenigd Koninkrijk plaats voorafgaand aan
de dag van de stemming (23 mei 2019), dan wordt de uitslag vastgesteld op basis van
29 zetels. Volgt de uittreding na 22 mei 2019, dan wordt de uitslag vastgesteld op
basis van 26 zetels, aangevuld met de restzetelmethode voor de drie later te vervullen
zetels.
Op de website www.rijksoverheid.nl wordt aandacht besteed aan de verkiezingen. Dat zal ook zo het geval zijn bij de
komende verkiezing van de leden van het Europees Parlement, waaronder informatie over
het aantal zetels dat Nederland inneemt in het Europees Parlement. Mocht het moment
van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, dat thans wordt
voorzien op 29 maart 2019, worden verlengd, dan zal daar uiteraard ook op de website
en in de media aandacht aan worden besteed.
Tot slot vragen de leden van de D66-fractie te bevestigen dat indien het Verenigd
Koninkrijk op 25 mei 2019 zou uittreden, dit betekent dat na 23 mei 2019 eerst de
uitslag wordt vastgesteld op basis van 26 zetels en dan één dag later de overige drie
zetels worden toegewezen via de voorgestelde restzetelmethode in het wetsvoorstel.
Het antwoord hierop is bevestigend. Dat is een inherent gevolg van de keuze van het
kabinet om een duidelijke peildatum, voorafgaand aan de dag van stemming, vast te
stellen. Daarmee wil het kabinet borgen dat tijdig voor de verkiezing van de leden
van het Europees Parlement op 23 mei 2019 duidelijk is welke procedure gevolgd zal
worden bij de toewijzing van extra zetels, teneinde helderheid te scheppen over de
gevolgen van de extra zetels voor de vaststelling van de uitslag van de Europees Parlementsverkiezing
De leden van de GroenLinks-fractie vragen een nadere toelichting van de keuze van
de regering voor een aparte wettelijke regeling en niet voor opname van de voorliggende
ontwerpregeling in de Kieswet. Het kabinet vindt het niet aangewezen om deze toewijzing
van extra zetels voor Nederland in het Europees Parlement in de Kieswet op te nemen
vanwege het uitzonderlijke karakter van de regeling. Het is niet te voorspellen welke
gevallen zich in de toekomst zouden kunnen voordoen in de Europese Unie en daarom
is het niet mogelijk een algemene regeling te treffen voor toekomstige gevallen.
De leden van de SGP-fractie vragen of een volledige herberekening van de uitslag op
basis van 29 zetels niet nog meer recht zou doen aan de verkiezingsuitslag. Daarnaast
vragen zij of partijen die op basis van een herberekende uitslag wel in aanmerking
voor een zetel zouden komen, die zetel op grond van deze keuze voor verdeling via
het stelsel van restzeteltoewijzing niet zouden krijgen. Voorts vragen deze leden
of dit volledig is uitgesloten.
Een volledige herberekening van de uitslag benadert de evenredigheid van de verkiezingsuitslag
weliswaar iets beter maar sluit niet uit dat de rechten van lijsten en kandidaten
in het geding komen, zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet.2 Volledige herberekening kan er immers toe leiden dat kandidaten die in eerste instantie
(uitgaande van de oude kiesdeler) gekozen en toegelaten zijn, in tweede instantie
(uitgaande van de nieuwe, gewijzigde kiesdeler) niet gekozen blijken te zijn. Volgens
de Kiesraad heeft of kan deze alternatieve methode een ongewenst effect (hebben) op
de uitgangspunten die aan ons kiesstelsel ten grondslag liggen.3 Gelet hierop kiest het kabinet er in dit wetsvoorstel voor om de extra zetels als
restzetels toe te wijzen aan die lijst of lijsten die bij de toekenning van de extra
zetel of zetels gemiddeld het hoogste aantal stemmen per zetel hebben behaald op basis
van de uitslag van de verkiezing van de leden van het Europees Parlement op 23 mei
2019.
De Kiesraad heeft in zijn advies over het wetsvoorstel bevestigd dat met deze verdelingsmethode
zoveel mogelijk recht wordt gedaan aan de uitspraak van de kiezer, waarbij eveneens
bestaande rechten van kandidaten en lijsten worden gerespecteerd. Volgens de Raad
benadert deze methode van restzetelberekening het best de verkiezingsuitslag indien
deze had kunnen worden vastgesteld op basis van 29 zetels, waarmee tevens het minst
afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van evenredige vertegenwoordiging dat aan ons
kiesstelsel ten grondslag ligt.4
Het kabinet heeft, om de hiervoor genoemde redenen, niet gekozen voor een volledige
herberekening van de uitslag. Gelet hierop lag het voor het kabinet ook niet in de
rede om te onderzoeken of het al dan niet volledig uit te sluiten is dat partijen
die op basis van een herberekende uitslag wel voor een zetel in aanmerking zouden
komen, die zetel op grond van deze keuze voor verdeling via het stelsel van restzeteltoewijzing
niet zouden krijgen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.