Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 033 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 26 oktober 2018
Inhoudsopgave
I. Algemeen
1
1. Inleiding
1
2. Hoofdlijnen van het voorstel
3
3. Budgettaire aspecten
12
4. EU-aspecten
13
5. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
14
6. Advies en consultatie
17
II. Artikelsgewijze toelichting
17
Overig
18
I. Algemeen
1. Inleiding
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de
leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66, GroenLinks, de SP, de ChristenUnie,
de SGP en DENK. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de
volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in
elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
De leden van de fractie van de VVD en het CDA hebben gevraagd integraal te reageren
op het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB) en
op het commentaar van het Register Belastingadviseurs (hierna: RB). Waar een fractie
heeft gevraagd om op een specifiek onderdeel van deze commentaren te reageren, wordt
daarop ingegaan bij het betreffende onderwerp. De overige onderdelen van deze commentaren
worden van een reactie voorzien aan het slot van deze nota.
De leden van de fractie van de VVD vragen waarom in de fiscale agenda 2011 de kleineondernemersregeling
(KOR) al genoemd werd voor vereenvoudiging, maar deze nu pas is voorgesteld. Ook de
leden van de fractie van GroenLinks constateren dat al in de Fiscale agenda van 2011
de KOR is genoemd als een vereenvoudiging in de heffing van de btw die kan bijdragen
aan het terugdringen van de administratieve lasten en de uitvoeringskosten van de
Belastingdienst. Deze leden vragen waarom er gewacht is tot 2018 met het invoeren
van dit wetsvoorstel en wat er nu anders is dan een aantal jaren geleden. De in 2011
geuite wens om de KOR te moderniseren is door het toenmalige kabinet niet gerealiseerd.
Modernisering van de KOR vereist een zorgvuldige voorbereiding, die wel al eerder
in gang is gezet. Met het exponentieel toenemen van het aantal kleine ondernemers
in de afgelopen jaren, zijn ook de problemen die de huidige KOR met zich meebrengt
toegenomen en werd het belang om de KOR te moderniseren ieder jaar groter.
De leden van de fracties van de VVD, D66, de SP en de SGP vragen de regering hoe zij
tot de omzetgrens van € 20.000 is gekomen. Leden van de fractie van de SGP vragen
of dit enkel is omdat de regeling daarmee budgettair neutraal is. Zoals ook aangegeven
in hoofdstuk 3 van de memorie van toelichting, is aangesloten bij een budgetneutrale
omzetgrens ten opzichte van de huidige KOR. Dit betekent dat aan de nieuwe KOR geen
budgettaire opbrengst of derving is gekoppeld. Het bedrag van € 20.000 volgt uit de
berekeningen op basis van aangiftegegevens omzetbelasting 2017 en de aannames over
de gedragseffecten van ondernemers.
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier ondernemers de administratieve
lastenverlichting gaan voelen. Ondernemers die voor toepassing van de nieuwe KOR kiezen,
zijn ontheven van de administratieve verplichtingen voor de door hen verrichte goederenleveringen
en diensten in Nederland. Dit betekent dat zij voor de btw geen factuur hoeven uit
te reiken aan hun afnemers, geen volledige boekhouding hoeven bij te houden en geen
btw-aangifte hoeven in te dienen. De kosten die gemoeid gaan met het voeren van de
administratie, het periodiek indienen van btw-aangiften en het opstellen van facturen,
worden door de ondernemer bespaard.
De leden van de fractie van de SP vragen welke effecten de verhoging van het lage
btw-tarief heeft op het aantal kleine ondernemers dat gebruik kan maken van de KOR.
De nieuwe KOR is een omzetgerelateerde vrijstelling, die in dat opzicht onafhankelijk
is van de tariefstoepassing. Bij gelijkblijvende omzet heeft de verhoging van het
verlaagde btw-tarief geen invloed op het gebruik kunnen maken van de nieuwe KOR. Door
de verhoging wijzigt wel de hoogte van de verschuldigde btw. In welke mate de hoogte
van de verschuldigde btw wijzigt, is enerzijds afhankelijk van het aandeel geleverde
prestaties waarop het verlaagde btw-tarief van toepassing is en anderzijds het aandeel
ingekochte prestaties waarop het verlaagde btw-tarief van toepassing is. Per ondernemer
kan dit heel verschillend uitpakken. Aan de hand van een gevoeligheidsanalyse is geprobeerd
een beeld te krijgen van de mogelijke effecten. Uit deze analyse blijkt dat een verhoging
van het verlaagde btw-tarief naar 9% weinig verandert aan het aantal kleine ondernemers
dat naar verwachting gebruik zal maken van de nieuwe KOR.
De leden van de fractie van de SP vragen ook waarom de KOR niet van toepassing is
op de levering van nieuwe vervoermiddelen. De BTW-richtlijn sluit de levering van nieuwe vervoermiddelen naar andere lidstaten uit van
toepassing van de KOR. De achtergrond is dat deze grensoverschrijdende transacties
te allen tijde aangegeven en belast moeten worden om te komen tot een juiste btw-heffing
in de lidstaat van de afnemer. Daarmee lenen deze transacties zich niet om op basis
van de KOR buiten de heffing en aangifteverplichtingen te blijven en zijn ze op grond
van de BTW-richtlijn uitgesloten van toepassing van de KOR.
De leden van de fractie van DENK vragen om een overzicht van alle heffingskortingen
(met bedragen) die er zijn als iemand een onderneming start in Nederland en verwijzen
daarbij naar de startersaftrek, zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling. Uit
deze voorbeelden leidt het kabinet af dat deze leden de faciliteiten bedoelen voor
startende en «bestaande» ondernemers in de inkomstenbelasting. De belangrijkste faciliteiten
voor startende ondernemers zijn:
• de startersaftrek;
• de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid;
• de verhoging van de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk voor starters; en
• de willekeurige afschrijving starters.
Kort gezegd wordt onder voorwaarden op basis van de startersaftrek de zelfstandigenaftrek,
die in beginsel € 7.280 bedraagt, met € 2.123 verhoogd. De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid
bedraagt onder voorwaarden in beginsel € 12.000 in het eerste jaar, € 8.000 in het
tweede jaar en € 4.000 in het derde jaar (maar niet meer dan hetgeen aan winst is
genoten). Beide startersaftrekken maken onderdeel uit van de zogenoemde ondernemersaftrek
en komen in mindering op de winst die een belastingplichtige als ondernemer geniet
uit een of meer ondernemingen. De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, indien
van toepassing, bedraagt in beginsel € 12.623 en kan voor starters (onder voorwaarden)
worden verhoogd met € 6.315. De willekeurige afschrijving voor starters houdt in dat
de ondernemer die recht heeft op de startersaftrek (onder voorwaarden) zelf bepaalt
hoe en wanneer bedrijfsmiddelen die in de startfase van de onderneming zijn gekocht,
worden afgeschreven.
Daarnaast bestaan in de inkomstenbelasting ondernemersfaciliteiten voor zowel startende
als niet-startende ondernemers. De belangrijkste zijn de zelfstandigenaftrek en de
mkb-winstvrijstelling. Verder zijn er nog de meewerkaftrek en de stakingsaftrek. De
mkb-winstvrijstelling bedraagt 14% van het gezamenlijke bedrag van de winst die de
belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen nadat dit bedrag
is verminderd met de ondernemersaftrek.1Deze mkb-winstvrijstelling komt in mindering op de winst die een belastingplichtige
als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen. Op basis van de meewerkaftrek
mag (onder voorwaarden), afhankelijk van het aantal door de meewerkende partner gewerkte
uren, maximaal 4% van de winst in mindering worden gebracht op de winst. Bij het staken
van een onderneming kan de belastingplichtige onder voorwaarden nog in aanmerking
komen voor de stakingsaftrek van maximaal € 3.630.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel btw-plichtige ondernemers er zijn
en hoeveel btw-plichtige ondernemers er (ongeveer) zijn met een omzet respectievelijk
minder dan € 20.000 en tussen € 20.000 en € 30.000. In 2017 waren er 2,1 miljoen btw-plichtige
ondernemers. Hiervan hadden er 1 miljoen een omzet minder dan € 20.000 en € 110.000
een omzet tussen de € 20.000 en € 30.000.
Deze leden vragen of een overzicht gegeven kan worden van het financiële belang van
kleine ondernemers per jaar over de afgelopen vijf jaar. Als kleine ondernemers zijn
ondernemers genomen met een omzet minder dan € 20.000. Daarbij is niet vijf, maar
drie jaar teruggekeken. Verder is aangenomen dat met het financiële belang de per
saldo te betalen of terug te ontvangen btw is bedoeld. Ondernemers met een omzet minder
dan € 20.000 ontvangen per saldo btw terug. In 2015 ontvingen zij per saldo € 899
miljoen aan btw terug, in 2016 € 905 miljoen en in 2017 € 1.087 miljoen.
Tabel 1: Saldo btw bij ondernemers met omzet < € 20.000
Jaar
Saldo btw in euro miljoen
2015
– 899
2016
– 905
2017
– 1.087
Deze leden vragen verder naar het aantal besloten vennootschapen (bv’s), stichtingen
en verenigingen met een omzet respectievelijk minder dan € 20.000 en tussen € 20.000
en € 30.000. Deze gevraagde aantallen zijn opgenomen in tabel 2. Het gaat om bv’s,
stichtingen en verenigingen die in 2017 aangifte voor de omzetbelasting hebben gedaan.
Tabel 2: Aantal btw-plichtige bv’s, stichtingen en verenigingen 2017
bv’s
Stichtingen
Verenigingen
Omzet < € 20.000
186.631
16.870
3.383
Omzet tussen € 20.000 en € 30.000
16.124
1.812
503
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke goederen een btw-tarief van 0%
van toepassing is. Dit betreft bijvoorbeeld goederen die door een ondernemer worden
uitgevoerd uit de Europese Unie (de zogenoemde export), goederen die wel in Nederland
worden geleverd maar zijn geplaatst onder een regeling douane-entrepot en goederen
die naar ondernemers in andere lidstaten worden geleverd (de zogenoemde intracommunautaire
leveringen). Voor een totaaloverzicht van goederen waarop het 0%-tarief van toepassing
kan zijn, wordt verwezen naar de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968)
behorende Tabel II, onderdeel a.
Ook vragen deze leden of de regering alle voordelen van de nieuwe KOR in de handelingen
van een ondernemer op een rij kan zetten. Ook vragen deze leden wat de argumenten
zijn voor een ondernemer om voor de nieuwe KOR te kiezen. Het idee van de nieuwe KOR
is dat een kleine ondernemer met een jaaromzet van niet meer dan € 20.000 buiten de
btw-verplichtingen blijft. Dit gaat ook gelden voor rechtspersonen, waaronder bijvoorbeeld
de kleinere verenigingen en stichtingen. Het voordeel hiervan is dat deze ondernemers
niet te maken krijgen met de verplichtingen die uit de Wet OB 1968 volgen. Daarbij
valt te denken aan het opstellen van facturen die aan de factuurvereisten moeten voldoen,
het periodiek doen van btw-aangifte en eventueel listings in het geval de ondernemer
prestaties aan het buitenland verricht. Daarnaast kan het niet in rekening hoeven
brengen van btw een voordeel opleveren, wanneer de kleine ondernemer prestaties verricht
aan een consument of niet-aftrekgerechtigde ondernemer. Deze kleine ondernemers hebben bij weinig of geen voorbelasting
een financieel voordeel van de nieuwe KOR van maximaal € 4.200 ten opzichte van ondernemers
die aan consumenten leveren en de nieuwe KOR niet toepassen.
Verder vragen deze leden wat de argumenten voor een ondernemer met een omzet van minder
dan € 20.000 zijn om niet voor de KOR te kiezen. Zoals ook genoemd in hoofdstuk 5
van de memorie van toelichting, zullen ondernemers die prestaties leveren aan aftrekgerechtigde
ondernemers waarschijnlijk niet kiezen voor toepassing van de nieuwe KOR. Reden hiervoor
is dat de toepassing van de nieuwe KOR waarschijnlijk niet leidt tot een financieel
voordeel. De vrijstelling zonder recht op aftrek van voorbelasting van de nieuwe KOR
impliceert dat de voorbelasting op inkopen van de kleine ondernemer blijft drukken
en onderdeel wordt van zijn kostprijs. Dit prijsverhogende effect is nadelig voor
afnemers die aan hen berekende btw in aftrek zouden kunnen brengen. Ook kan het zijn
dat de ondernemer een uitgebreide administratie voert of vanwege commerciële redenen
geen KOR-vrijstelling wil toepassen. Daarnaast moeten ondernemers in principe in een
afdrachtspositie verkeren, wil de KOR-vrijstelling een voordeel kunnen bieden. Dit
betekent dat ondernemers die in een btw-teruggaafpositie verkeren (d.w.z. per saldo
na aftrek van voorbelasting minder dan € 0 btw verschuldigd zijn, wat bijvoorbeeld
kan vanwege btw tariefverschillen op inkopen (algemeen tarief) en verkopen (verlaagd
btw-tarief of nultarief vanwege internationale handel), waarschijnlijk niet zullen
kiezen voor toepassing van de nieuwe KOR, tenzij de administratieve lastenverlichting
opweegt tegen het verlies aan btw-teruggave.
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier een ondernemer weet of de
heffing van btw naar hem verlegd is. Of de verleggingsregeling van toepassing is,
volgt uit de reguliere btw-regelgeving. Daarbij geldt dat de leverancier waar de ondernemer
goederen of diensten van inkoopt op zijn factuur «btw verlegd» dient te vermelden,
wanneer de afnemer verantwoordelijk is voor het voldoen van de btw via de aangifte.
Deze leden vragen waarom de mogelijkheid voor jaaraangifte voor btw-aangifte onder
de afdrachtsgrens van € 1.883 vervalt. Met de modernisering van de kleineondernemersregeling
naar een omzetgerelateerde vrijstelling komt ook de grond te vervallen aan de jaaraangifte
op basis van de oude KOR-grens van een maximaal saldo verschuldigde btw. Hierbij spelen
toezicht- en handhavingseisen voor de Belastingdienst een belangrijke rol en is er
vanuit die achtergrond een voorkeur voor een kortere aangiftetermijn.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel tijd er gemoeid is met een btw-aangifte
en controle en andere bijkomende werkzaamheden bij een btw-aangifte per jaar en bij
een btw-aangifte per kwartaal uitgaande van de situatie dat dit onder de afdrachtsgrens
van € 1.883 blijft. Ook vragen deze leden waarom in de uitvoeringstoets niet ingegaan
is op de werkzaamheden voor een zeer kleine ondernemer die tot deze wijziging een
keer per jaar aangifte kan doen en met deze wetswijziging per kwartaal, of daarbij
een cijfermatig overzicht kan worden gegeven worden van de kosten die hiermee gemoeid
zijn en of het klopt dat dit een verviervoudiging van de kosten betekent. De gevolgen
voor de werkzaamheden van ondernemers zijn onderdeel van de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel. Bij de berekeningen inzake de effecten voor de regeldruk die
zijn opgenomen in de memorie van toelichting is ervan uitgegaan dat de administratieve
lasten op het gebied van de btw voor een kleine ondernemer gemiddeld circa € 250 per
jaar bedragen. Het betreft hier het geheel van handelingen die vereist zijn voor nakoming
van de fiscale verplichtingen, zoals het uitreiken, ontvangen en administreren van
relevante facturen en andere relevante gegevens door de ondernemer voor de btw-afdracht,
het periodiek (al dan niet via geautomatiseerde weg) verzamelen van relevante gegevens
voor de btw-aangifte en het invullen en digitaal versturen van de btw-aangifte zelf.
Voor wat betreft het verschil in tijd tussen het doen van kwartaalaangifte en jaaraangifte
blijkt uit het voorgaande dat het invullen en versturen van een aangifte slechts een
deelhandeling is binnen het geheel van werkzaamheden voor de btw en derhalve niet
essentieel bepalend voor de omvang van de benodigde tijd. Daarbij kan ook worden opgemerkt
dat het in te vullen formulier van de btw-aangifte relatief eenvoudig en beperkt is.
De leden van de VVD-fractie vragen of vervoermiddelen en onroerend goed de enige uitzonderingen
op de nieuwe KOR zijn. De nieuwe KOR is ook niet van toepassing op belastbare handelingen
die de ondernemer buiten Nederland verricht. Verder vragen deze leden waarom er niet
voor aansluiting is gekozen bij andere lidstaten voor de omzetgrens. Iedere lidstaat
hanteert een andere omzetgrens. In België geldt een omzetgrens van € 25.000, in Luxemburg
van € 30.000, in Duitsland van € 17.500, in Oostenrijk van € 30.000 en in het Verenigd
Koninkrijk van £ 83.000 (ongeveer € 95.000). Er is dus geen eenduidige omzetgrens
die door alle lidstaten wordt gehanteerd. Nederland heeft gekozen voor een budgetneutrale
omzetgrens ten opzichte van de huidige KOR.
De leden van de fractie van de VVD en de leden van de fractie van DENK vragen hoe
deze wetswijziging zich verhoudt tot het voorstel van de Europese Commissie van 18 januari
2018 voor het herzien van de huidige regelgeving in de btw-richtlijn 2006 voor kleine
ondernemers. De leden van de fractie van de VVD vragen welke mogelijke en of voorgestelde
veranderingen invloed hebben op deze wijziging. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk
5 van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel en het BNC-fiche inzake Richtlijn
BTW – bijzondere regeling voor kleine ondernemingen dat op 23 februari jl. naar uw
Kamer is gestuurd.2Met de nieuwe KOR wordt geanticipeerd op het Europese voorstel om de methodiek van
degressieve vermindering af te schaffen en in alle lidstaten uit te gaan van een omzetgerelateerde
vrijstelling. Het Europese voorstel betekent een uitbreiding van de KOR voor ondernemers
uit andere lidstaten, waar de huidige BTW-richtlijn en derhalve de nieuwe KOR nu niet
in voorzien.
De leden van de VVD-fractie vragen welke stappen er zijn gezet om meer duidelijkheid
te hebben over de agrariërs die gebruikmaakten van de landbouwregeling om met het
voorliggende belastingplan te komen tot een voorstel. De leden van de fractie van
de SGP vragen hoe daar bij de vormgeving rekening mee is gehouden. De leden van de
fractie van de ChristenUnie vragen, de motie Bruins3 indachtig, welk percentage van de ondernemers dat voorheen gebruik kon maken van
de landbouwregeling, nu gebruik kan maken van de gemoderniseerde kleineondernemersregeling,
wanneer wordt uitgegaan van de omzetgegevens over 2017 in plaats van de gegevens over
2018, die nog niet bekend zijn. Het aantal agrariërs dat tot 1 januari 2018 de landbouwregeling
toepaste is ruim 19.000. Van deze 19.000 ondernemers is geprobeerd in kaart te brengen
in hoeverre zij in aanmerking komen voor de nieuwe KOR. Helaas zijn er geen recente
omzetgegevens bekend (ook niet voor het jaar 2017), omdat de agrariërs pas sinds januari
2018 een btw-administratie moeten voeren. Pas in het voorjaar van het jaar 2019 kan
inzichtelijk worden gemaakt hoeveel agrariërs gebruik kunnen maken van de nieuwe KOR,
omdat dan pas de totale relevante omzet over 2018 bekend is. Het kabinet heeft het
wetsvoorstel van de nieuwe KOR nadrukkelijk onder de aandacht gebracht van de agrarische
sector in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel en bij de internetconsultatie.
Het feit dat de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO Nederland) en de Vereniging van
Accountants en Belastingadviesbureaus (VLB) op de internetconsultatie hebben gereageerd,
geeft al aan dat de nieuwe KOR niet onopgemerkt is gebleven voor de agrarische sector.
Ook zal in de verdere communicatie over de nieuwe KOR specifieke aandacht worden gegeven
aan de agrariërs. Zoals de genoemde respondenten hebben aangegeven, verkeren veel
landbouwers per saldo in een btw-teruggaafpositie door toepassing van het verlaagd
btw-tarief op de omzet en het algemene btw-tarief op de kosten. In dat geval kan de
agrariër kiezen voor realisatie van het aftrekrecht en het voldoen aan de reguliere
btw-verplichtingen of geen aftrek maar wel de administratieve lastenverlichting van
de nieuwe KOR.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de overgangsregeling voor ondernemers
die nu gebruik maken van de «oude» KOR er uit ziet. Er is een overgangsregeling getroffen
voor ondernemers die onder de huidige KOR zijn ontheven van administratieve verplichtingen
en voor de afwikkeling van de periode tot 1 januari 2020. Ondernemers die onder de
huidige KOR zijn ontheven van administratieve verplichtingen worden automatisch geacht
een melding te hebben gedaan voor toepassing van de nieuwe KOR. Voor de tot 1 januari
2020 verrichte prestaties blijven de huidige regels gelden. Voor een nadere toelichting
wordt verwezen naar artikel II en artikel III van de artikelsgewijze toelichting bij
het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier het gelijke speelveld in
Europa is geborgd. De KOR werkt niet grensoverschrijdend en geldt alleen voor ondernemers
die in Nederland gevestigd zijn of hier een vaste inrichting hebben van waaruit de
prestaties worden verricht. Op basis van de BTW-richtlijn 2006 is het namelijk niet
toegestaan om de regelingen voor kleine ondernemers ook grensoverschrijdend toe te
passen. Zowel de vrijstellingsregeling als de degressieve vermindering voor kleine
ondernemers, die op basis van de BTW-richtlijn 2006 momenteel door lidstaten mogen
worden toegepast, hebben daardoor een negatief effect op de concurrentiepositie van
de in andere lidstaten gevestigde ondernemingen die actief zijn op dezelfde markt.
Deze situatie zal verergeren, wanneer een verschuiving plaatsvindt naar de belastingheffing
in het land van bestemming. Volgens het beginsel van belastingheffing in het land
van bestemming moet de btw dan worden aangegeven en in rekening worden gebracht in
de lidstaat waar de afnemer is gevestigd (lidstaat van bestemming) in plaats van in
de lidstaat waar de kleine ondernemer is gevestigd (lidstaat van oorsprong). Dit leidt
ertoe dat er geen gelijk speelveld is voor kleine ondernemers die handel drijven binnen
de EU en kleine ondernemers wellicht zelfs wel worden ontmoedigd om grensoverschrijdende
handelingen te verrichten als gevolg van de btw-verplichtingen in andere lidstaten.
Mede om deze reden heeft de Europese Commissie op 18 januari 2018 een voorstel gepubliceerd
voor het herzien van de huidige regelgeving in de BTW-richtlijn 2006 voor kleine ondernemers.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de administratieve lasten voor ondernemers
zijn die eerst jaarlijks aangifte deden en nu over moeten naar de kwartaalaangifte.
De overgang van jaaraangifte naar kwartaalaangifte levert per jaar drie extra aangiftemomenten
op. Daartegenover staat dat deze ondernemers geen extra handelingen meer hoeven te
doen voor de berekening van de degressieve vermindering onder de huidige KOR gedurende
het jaar en eventuele correctie na afloop van het jaar.
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de communicatie over de nieuwe KOR in
de grensstreek plaatsvindt. Conform de huidige BTW-richtlijn 2006 geldt de nieuwe
KOR alleen voor ondernemers die in Nederland zijn gevestigd en alleen voor hun in
Nederland verrichte prestaties. De nieuwe KOR kent daarmee geen specifieke grensproblematiek,
die bijzondere aandacht behoeft in de communicatie.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat de toezicht- en handhavingseisen voor
de Belastingdienst zijn die meespelen bij de beoordeling voor een keuze tussen kwartaalaangifte
en of jaaraangifte en of hiervan een uitgebreide opsomming kan worden gegeven. In
de huidige situatie kan een ondernemer alleen op eigen verzoek een jaaraangifte indienen.
De Belastingdienst beoordeelt vervolgens of de ondernemer voldoet aan de voorwaarden
die hieraan gekoppeld zijn. Om jaaraangever te kunnen worden, moet de ondernemer per
jaar minder dan € 1.883 aan btw betalen. Daarnaast moet hij per jaar voor minder dan
€ 10.000 aan goederen of diensten leveren aan of verwerven van ondernemers in andere
lidstaten. Ook mag de ondernemer niet beschikken over een vergunning als bedoeld in
artikel 23 van de Wet OB 1968.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de nieuwe vormgeving van de KOR
niet alleen eenvoudiger, maar ook eerlijker is, omdat de afnemer op de factuur kan
zien of een ondernemer onder de KOR valt. Onder de huidige KOR kan een ondernemer
in twee situaties, namelijk bij de KOR zonder ontheffing en bij de belastingvermindering
van de KOR, wel btw in rekening brengen, maar hoeft hij deze btw niet of niet geheel
aan de fiscus af te dragen. De afnemer denkt dus op basis van de factuur btw betaald
te hebben, maar dit bedrag vloeit geheel of gedeeltelijk in de zak van de ondernemer.
Dit pakt nog schever uit wanneer de afnemer recht op aftrek van btw heeft, want dan
wordt er wel btw in aftrek gebracht, maar geen btw afgedragen. Deze leden vragen of
de regering deze constatering kan beamen en bevestigen dat deze effecten niet optreden
bij de voorgestelde gemoderniseerde KOR. Bij toepassing van de huidige KOR maakt de
kleine ondernemer aanspraak op een vermindering van de btw. Dit betreft het saldo
van af te dragen btw minus de aftrekbare voorbelasting met een maximum van € 1.345
per jaar. Deze vermindering, die niet direct alle in rekening gebrachte btw betreft,
staat tegenover de administratieve verplichtingen van de KOR-ondernemer die niet ontheven
is van de btw-verplichtingen. De nieuwe KOR impliceert een vrijstelling van btw zonder
recht op aftrek van voorbelasting en met automatisch een ontheffing van de administratieve
verplichtingen, waaronder de factuurverplichting. Het is juist dat in de nieuwe KOR
de kleine ondernemer niet meer met btw kan factureren, die voor aftrek in aanmerking
komt bij zijn afnemer.
Verder vragen deze leden naar het deel van de huidige KOR-gebruikers dat het 0%-tarief
toepast. In 2017 maakten 244.000 ondernemers met een btw-aangifte gebruik van de KOR.
Hiervan paste bijna 10.000 ondernemers (4%) het 0%-tarief toe.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat het niet meer kunnen toepassen van
de KOR betekent voor ondernemers met veel voorbelasting. Met de opmerking in de memorie
van toelichting dat de huidige KOR zijn doel voorbij schiet onder andere bij ondernemers
met veel voorbelasting, is bedoeld dat dit grote ondernemers met een professionele
organisatie kunnen zijn waarvoor de kleineondernemersfaciliteit niet bedoeld is. Dat
komt doordat de huidige KOR is gekoppeld aan het saldo van de af te dragen btw na
aftrek van voorbelasting. In 2017 waren er bijna 42.000 ondernemers die gebruik maakten
van de KOR én een omzet hadden van meer dan € 20.000. Van deze groep hadden er meer
dan 19.000 een omzet van meer dan € 50.000. Zeker bij de laatste groep is er sprake
van een relatief hoge aftrek van voorbelasting. De bedoelde ondernemers met een grote,
professionele omvang en organisatie-inrichting, zijn in staat om te voldoen aan de
reguliere btw-verplichtingen en hebben geen administratieve of verminderingstegemoetkoming
nodig. Het wegvallen van de KOR-faciliteit heeft in dat opzicht dan ook geen substantiële
betekenis voor hen.
Ook vragen deze leden of er verschillen kunnen optreden met andere lidstaten, omdat
zij een KOR hebben die ook van toepassing is bij afnemers die omzetbelasting moeten
betalen over omzet die verlegd is. Oftewel: is het mogelijk dubbele KOR te claimen
als de verkoper in Nederland gevestigd is en goederen verkoopt aan een afnemer in
een andere lidstaat die nogmaals de KOR toepast, omdat de afdracht van omzetbelasting
verlegd is.
Nee, deze situatie waarin dubbele KOR wordt geclaimd is niet mogelijk. Toepassing
van de KOR is thans voor alle lidstaten beperkt tot prestaties op hun grondgebied
door lokaal gevestigde ondernemers.
De leden van het CDA vragen of de regering kan aangeven welke lidstaten geen omzetgerelateerde
KOR kennen en hoe hun KOR eruit ziet.
Naast Nederland kent alleen Spanje nog geen omzetgerelateerde vrijstellingsregeling.
Spanje kent, net als de huidige KOR van Nederland, een degressieve vermindering. De
overige lidstaten maken al gebruik van een omzetgerelateerde vrijstellingsregeling.
De leden van de fractie van het CDA vragen wanneer een ondernemer weer mag opteren
voor de regeling, indien de ondernemer opteert voor de KOR en in de loop van een kalenderjaar
boven de omzetgrens uit komt. Deze leden vragen of de ondernemer dan eerst drie jaar
moet wachten. De ondernemer kan in de genoemde situatie pas weer opteren drie jaar
nadat hij verzocht heeft tot het uitnodigen tot het doen van aangifte. De ondernemer
is verplicht dit verzoek te doen bij de Belastingdienst op het moment dat hij met
een levering de omzetgrens overschrijdt. Voorbeeld: Overschrijdt een ondernemer op
8 oktober 2020 de omzetgrens van € 20.000, dan dient hij – uitgaande van kwartaalaangifte
– te verzoeken om uitnodiging tot het doen van aangifte voor het vierde kwartaal van
2020. De ondernemer kan dan vanaf het vierde kwartaal 2023 weer opteren voor toepassing
van de KOR.
De leden van de fractie van het CDA vragen of een ondernemer ook voor de regeling
mag opteren als hij in het voorafgaande jaar meer dan € 20.000 omzet heeft behaald.
Dit is het geval. De regeling gaat uit van de verwachte omzet in het jaar waarin de
ondernemer de KOR-vrijstelling wil toepassen. Hierbij is de omzet in het voorafgaande
jaar niet doorslaggevend. Het (ruim) overschrijden van de omzetgrens in het voorafgaande
jaar kan uiteraard wel een indicatie geven voor de verwachting van de omzet voor het
jaar waarin de ondernemer de KOR wil toepassen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regeling niet onrechtvaardig uitpakt,
als een ondernemer wisselende omzetten heeft die een enkel jaar boven de grens van
€ 20.000 uitkomt. Het kabinet erkent dat er situaties zullen zijn, waarbij ondernemers
net de pech hebben dat zij een enkel jaar boven de grens van € 20.000 uitkomen en
de jaren erna onder de omzetgrens blijven. Echter, vanwege duidelijkheid en eenvoud
is gekozen voor een harde grens. Om ongewenst jojo-effect tegen te gaan, ook bezien
vanuit de daarmee samenhangende uitvoeringsaspecten, en de situaties van grensoverschrijding
en vrijwillige beëindiging van de KOR gelijk te behandelen, acht het kabinet een bezinningsperiode
van drie jaar noodzakelijk. Overigens zal iedere andere, eventuele incidentele begrenzing
ook weer dezelfde overschrijdingsvragen oproepen. Het kabinet geeft daarom de voorkeur
aan een heldere en eenduidige omzetgrens, die bij overschrijding leidt tot het niet
langer toepassen van de nieuwe KOR vanaf de overschrijdende prestatie tot drie jaar
nadien.
De leden van de fractie van het CDA vragen in de situatie dat de ondernemer na drie
jaar geen gebruik meer wil maken van de regeling hoe de ondernemer hier dan om moet
verzoeken en vanaf wanneer de gewone regels voor de omzetbelasting dan weer van toepassing
zijn. De ondernemer kan na toepassing van drie jaar zelf het moment kiezen waarop
hij de reguliere btw-regels weer wil volgen. De wederopzegging is geen afzonderlijke
procedure, zoals dit het geval is bij de melding voor toepassing van de KOR-vrijstelling.
Wil de ondernemer na drie jaar geen gebruik meer maken van de KOR-vrijstelling, dan
dient de ondernemer de inspecteur te verzoeken tot uitnodiging tot het doen van aangifte.
Hiervoor gelden de gebruikelijke aanmeldprocedure en de aangifteverplichtingen uit
de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De registratie en aangifteverplichting
kunnen op z’n vroegst ingaan drie jaar na het aangiftetijdvak per wanneer de KOR is
gaan gelden. Dus als de nieuwe KOR per 1 januari 2020 is toegepast, kan de ondernemer
per 1 januari 2023 of het aangiftetijdvak van het eerste kwartaal 2023 ervoor kiezen
om de reguliere btw-regels weer toe te passen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het grensbedrag van € 500 voor het achterwege
blijven van de herziening bij sfeerovergang alleen mag worden toegepast bij sfeerovergangen
door het al dan niet toepassen van de KOR of ook bij andere sfeerovergangen. Op dit
moment wordt de uitwerking van de lagere regeling nader ingevuld. De gedachte is nu
dat de herzieningsdrempel van € 500 per jaar alleen betrekking zal hebben op een sfeerovergang
ten gevolge van de nieuwe KOR.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering kan bevestigen dat het hierbij
gaat om herzieningen na het jaar van eerste ingebruikname en of de regering bereid
is de concept-ministeriële regeling binnen een half jaar naar de Kamer te sturen Op
dit moment wordt de uitwerking van de lagere regeling nader ingevuld. Beoogd wordt
om de lagere regelgeving te publiceren vóór het eerste moment dat ondernemers zich
kunnen melden voor toepassing van de nieuwe KOR (1 juni 2019), zodat ondernemers dit
mee kunnen wegen in de keuze om te kiezen voor toepassing van de KOR-vrijstelling.
De leden van de fractie van het CDA geven aan dat de regering bij de herzieningsvrijstelling
van € 500 specifiek het voorbeeld geeft van kleine ondernemers die zonnepanelen hebben
aangeschaft. De herzieningsgrens van € 500 komt volgens deze leden neer op een aankoopprijs,
inclusief 21% btw, van circa € 2.880 en zij constateren dat het bij de huidige prijzen
dan om ongeveer zes panelen gaat. Deze leden vragen wat de gevolgen van de modernisering
van de KOR voor kleine ondernemers (particulieren) zijn die wel meer dan zes zonnepanelen
hebben aangeschaft. De herziening in het eerste jaar van ingebruikname betreft de
volledige investerings-btw. Bij een grotere investering in zonnepanelen kan de herzieningsdrempel
van € 500 worden overschreden bij een overgang naar de KOR-vrijstelling in het eerste
jaar van ingebruikname. Dit aspect is onderkend en wordt nader onderzocht in het kader
van de invulling van de lagere regelgeving.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de omzetgrens van € 20.000 berekend
wordt in het geval van een fiscale eenheid. De omzetgrens van € 20.000 geldt per belastingplichtige.
Ondernemers die een fiscale eenheid voor de btw vormen, worden gezien als één ondernemer
voor de btw. Voor fiscale eenheden geldt dus ook de grens van € 20.000.
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om toe te lichten waarom de bedragen
uit bijvoorbeeld de voorziene omzetgrens in de btw-richtlijn, maar bijvoorbeeld ook
de grens die het Verenigd Koninkrijk kiest, zo uiteen lopen. Lidstaten hebben daar
nu beleidsvrijheid in en kennen een nationale historie van KOR-toepassing van vóór
de BTW-richtlijn. De drempelbedragen lopen zo uiteen, omdat de BTW-richtlijn 2006
enerzijds voorziet in een relatief lagere basisgrens van € 5.0004, maar daarnaast wel aan verschillende lidstaten de mogelijkheid biedt om hiervan
af te wijken door de expliciete vaststelling van andere drempels. Daarnaast wijken
nog enkele lidstaten af van de basisdrempel van € 5.000 op basis van een derogatie.
Hierdoor lopen de grenzen nu uiteen. In de nieuwe Europese KOR-wetgeving wordt daarom
voorzien in een communautaire maximale nationale grens van € 85.000. Daarmee komt
een einde aan de derogaties en (historische) afwijkingen en kunnen lidstaten binnen
de genoemde grens kiezen voor toepassing van de KOR.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom niet is gekozen voor een kortere of
langere bezinningsperiode dan drie jaar. Ook vragen deze leden of er andere regelingen
zijn waarbij ook gebruik wordt gemaakt van een bezinningsperiode met deze duur. De
leden van de fractie van DENK vragen waarom de keuze voor de nieuwe KOR voor 3 jaar
vastligt, of deze keuze voor de oude KOR ook 3 jaar vastligt en op welke manier deze
keuze geregistreerd zal worden. De nieuwe KOR is een facultatieve vrijstellingsregeling
tot € 20.000 omzet voor kleine ondernemers. Om ongewenste jojo-effecten of misbruik
te voorkomen, ook bezien vanuit de daarmee samenhangende uitvoeringsaspecten, wordt
de eis gesteld dat de ondernemer een welbewuste keuze maakt voor langere termijn.
De bezinningsperiode van drie jaar geldt zowel voor de aanmelding als de beëindiging
van de KOR. Momenteel geldt voor beëindiging van de ontheffing van administratieve
verplichtingen in verband met toepassing van de huidige KOR een vijfjaarstermijn.
Om ondernemers tegemoet te komen is in de nieuwe KOR gekozen om deze termijn in te
korten tot drie jaar. De keuze voor toepassing van de KOR-vrijstelling zal via een
melding bij de Belastingdienst in de systemen worden verwerkt. Dit leidt ertoe dat
er geen aangiften meer aan de KOR-ondernemer worden uitgereikt.
De leden van de fractie van D66 vragen of de regering verwacht dat ondernemers in
de problemen komen met de omzetgrens van € 20.000. De KOR-vrijstelling is een optionele
maatregel die ondernemers met een geringe omzet ondersteunt en compensatie biedt voor
de relatief hogere administratieve lasten ten opzichte van andere ondernemers. De
KOR-vrijstelling biedt dus een voordeel ten opzichte van ondernemers die geen gebruik
kunnen maken van de vrijstelling. Het kabinet verwacht daarom geen problemen bij de
ondernemers met een omzetgrens van € 20.000, omdat zij in het ergste geval geen KOR-vrijstelling
meer kunnen toepassen en gelijke verplichtingen hebben als iedere andere ondernemer.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering waarom de keuze van de belastingplichtige
om de nieuwe KOR toe te passen in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Deze leden
vragen om een afgebakende bepaalde tijd. Zowel de ondernemer als de Belastingdienst
is gebaat bij de toepassing van de KOR voor onbepaalde tijd. De onbepaalde tijd voorkomt
dat een ondernemer iedere drie jaar opnieuw een melding moet doen van de toepassing
van de KOR-vrijstelling, met alle gevolgen van dien wanneer de ondernemer dit per
abuis vergeet. Na drie jaar kan de ondernemer de regeling vrijwillig beëindigen. In
dat opzicht geldt dus een afbakening in de tijd.
3. Budgettaire aspecten
De leden van de fractie van de VVD vragen wat het budgettair beslag is als de grens
van € 1.883 met € 100 respectievelijk € 1.000 verhoogd wordt en wat het budgettair
beslag is als de maximale vermindering (thans € 1.345) met € 100 respectievelijk € 1.000
verhoogd wordt. Een van de nadelen van de huidige KOR is dat de BTW-richtlijn 2006
het niet toestaat dat de voorwaarden voor de toekenning van de huidige KOR gunstiger
worden gemaakt. Het is dus niet mogelijk om de bovengrens van de huidige KOR (€ 1.883
voor de vermindering van maximaal € 1.345) te verhogen.
De leden van de fractie van de VVD vragen wat het budgettair beslag is van het verhogen
van de omzetgrens met € 100 of € 1.000.
Het verhogen van de omzetgrens met € 100 zal naar verwachting een budgettair effect
hebben van minder dan € 1 miljoen. Het verhogen van de omzetgrens met € 1.000 zal
naar verwachting leiden tot een stijging van de kosten van de nieuwe KOR met € 9 miljoen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of er nog overgangsproblemen kunnen gaan
spelen, bijvoorbeeld doordat alle ondernemers met een veel hogere omzet dan € 20.000
gaan opteren voor de regeling in het eerste jaar, zodat zij eenmalig geen btw hoeven
af te dragen over de eerste € 20.000 van hun winst. Het wetsvoorstel is gebaseerd
op een reële verwachting dat de ondernemer op jaarbasis een omzet realiseert van niet
meer dan € 20.000. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen voor de Belastingdienst
om per voor bezwaar vatbare beschikking de toepassing van de KOR te weigeren indien
aannemelijk is dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Dit moet voorkomen dat ondernemers
misbruik maken van de regeling, bijvoorbeeld in geval van een niet reële inschatting
van de verwachte omzet. Daarnaast impliceert toepassing van de KOR-vrijstelling dat
de ondernemer de btw op inkopen niet in aftrek mag brengen. Deze aftrekuitsluiting
en de administratieve gevolgen van de overgang naar een regulier belaste situatie
zullen naar verwachting een remmend effect hebben op de geopperde overgangsproblematiek.
Dezelfde vraag hebben deze leden in mindere mate bij de herzieningsgrens bij sfeerovergangen
van € 500. Deze leven vragen op deze herzieningsgrens ertoe kan leiden dat startende
ondernemers eerst tot € 500 btw over hun investeringen in aftrek brengen en pas daarna
opteren voor de KOR. Om misbruik te voorkomen is de herzieningsdrempel beperkt tot
het bedrag van € 500. Dit betekent dat ondernemers bij grotere investeringen, waarbij
de herziening hoger uitkomt dan € 500, de aftrek van btw moeten corrigeren conform
de reguliere herzieningsregels. De herzieningsdrempel van € 500 per jaar is juist
bedoeld voor de gevallen waarin ondernemers die in een jaar vóór toepassing van de
KOR een investering hebben gedaan en de btw op deze investering in aftrek hebben gebracht.
Als deze ondernemers voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van de KOR, is het
ongewenst dat beperkte herzieningsgevolgen hen ervan weerhoudt om de KOR toe te passen.
De leden van de fractie van D66 lezen dat de verwachting is dat de nieuwe KOR bij
een omzetgrens van € 20.000 budgettair neutraal is ten opzichte van de huidige KOR,
maar ook dat de raming een aanzienlijke onzekerheid kent door moeilijk in te schatten
gedragsreacties. Deze leden vragen de regering om de Kamer regelmatig te informeren
wanneer de budgettaire gevolgen blijken af te wijken van de raming. Zoals in de memorie
van toelichting is aangegeven, heeft het kabinet het voornemen om het gebruik van
de nieuwe KOR niet eerder dan het eerste jaar van inwerkingtreding te evalueren. Daarbij
zal met name worden gekeken naar het aantal meldingen voor toepassing van de nieuwe
KOR en het soort ondernemer dat kiest voor toepassing van de nieuwe KOR, zodat een
beter beeld wordt gekregen van het daadwerkelijke gebruik van de nieuwe KOR. Hierbij
zullen ook de budgettaire effecten worden meegenomen.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering waarom ze denkt moeilijk in te
schatten gedragsreacties tegen te komen. Deze leden vragen dit punt beter te onderbouwen.
Of een ondernemer gebruik zal maken van de nieuwe KOR is een individuele keuze waarbij
verschillende aspecten een rol spelen. Indien een ondernemer ervoor kiest om gebruik
te maken van de KOR is hij ontheven van het doen van btw-aangifte en van de daarbij
horende administratieve verplichtingen van de Wet OB 1968 voor de door hen verrichte
goederenleveringen en diensten in Nederland. Er blijft echter wel een aangifte- en
administratieplicht bestaan voor btw op ingekochte goederen en diensten, wanneer deze
ondernemers verantwoordelijk zijn voor de voldoening van deze btw. Daarnaast kan hij
te maken krijgen met een herziening van de eerder in aftrek gebrachte voorbelasting
met betrekking tot investeringsgoederen. Bij gebruikmaking van de nieuwe KOR kan de
ondernemer geen btw bij zijn afnemers in rekening brengen, maar ook de bij hem in
rekening gebrachte btw niet verrekenen. Verder kan bijvoorbeeld de verwachte omzet
in de komende jaren een rol spelen. Voor de ene ondernemer zal het ene aspect zwaarder
wegen dan bij een andere ondernemer. Welk aspect bij een ondernemer uiteindelijk de
doorslag geeft om al dan niet gebruik te maken van de nieuwe KOR is moeilijk in te
schatten.
4. EU-aspecten
De leden van de fractie van het CDA vragen de regering of ook ondernemers die niet
in Nederland gevestigd zijn, gebruik kunnen maken van de KOR voor hun in Nederland
behaalde omzet. De KOR kan, net als de huidige KOR, alleen worden toegepast door ondernemers
die in Nederland zijn gevestigd of in Nederland een vaste inrichting hebben en de
omzet vanuit die vaste inrichting wordt gerealiseerd.
Ook vragen de leden van de fractie van het CDA waarom de buitenlandse omzet niet wordt
meegerekend voor de berekening van de grens van € 20.000. Dit betekent volgens deze
leden dat het voordeliger is om je omzet in zoveel mogelijk landen te behalen. Aanvullend
vragen deze leden of het niet rechtvaardiger zou zijn als het voor de heffing van
omzetbelasting niet uit maakt in welke lidstaat (en hoeveel lidstaten) de omzet behaald
wordt. Een grensoverschrijdende omzetgrens is op basis van de huidige BTW-richtlijn
2006 niet mogelijk. De huidige regeling in de BTW-richtlijn is beperkt tot een nationale
toepassing in de lidstaat waar de desbetreffende ondernemer is gevestigd en tot de
in die lidstaat gerealiseerde omzet. De Europese Commissie vindt een EU-brede toepassing
van de KOR-vrijstelling gewenst en heeft daarom op 18 januari 2018 een richtlijnvoorstel
gepubliceerd voor de herziening van de huidige regelgeving in de BTW-richtlijn 2006
voor kleine ondernemers.5 Nieuw hierin is dat, indien een lidstaat een vrijstelling hanteert, deze vrijstelling
onder voorwaarden ook geldt voor ondernemers uit andere EU lidstaten, mits hun omzet
in de EU onder de nieuwe EU-drempel voor kleine ondernemers blijft. De onderhandelingen
over dit wetsvoorstel lopen momenteel in Brussel.
Op de vraag van de leden van de fractie van D66 of de regering al in overleg is getreden
over een eventuele derogatie kan bevestigend worden geantwoord. De verwachting is
dat de derogatie nog voor het einde van dit jaar in de Raad wordt geagendeerd. Dat
zou ruim op tijd zijn voor invoering van de nieuwe KOR.
5. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de negatieve effecten van overstappen
op een nieuwe regeling voor ondernemers worden voorkomen. De aanpassing van de KOR
leidt onvermijdelijk zowel tot positieve als tot negatieve effecten voor ondernemers.
Indien de KOR-vrijstelling negatief uitpakt voor een ondernemer, dan zal hij in de
regel niet kiezen voor toepassing van de KOR. Alleen wanneer de KOR-vrijstelling een
voordeel oplevert voor de ondernemer, zal hij hier gebruik van maken. Daarnaast kunnen
ondernemers die kiezen voor toepassing van de nieuwe KOR bij het ingaan van die vrijstelling
te maken krijgen met een herziening van de eerder in aftrek gebrachte voorbelasting
met betrekking tot investeringsgoederen, zoals een computer. Om te voorkomen dat kleine
ondernemers gedwongen worden de in het jaar van aanschaf genoten teruggaaf van btw
te herzien als op een later moment wordt geopteerd voor de nieuwe KOR, zal de ministeriële
regeling worden aangevuld in die zin dat bij een sfeerovergang herziening achterwege
blijft beneden een grensbedrag van € 500.
De leden van de fractie van het CDA vragen de regering wat de inschatting is van de
Belastingdienst hoeveel meer of minder belastingplichtigen door de wijziging van de
KOR btw-aangifte zullen moeten (of hiervoor kiezen te) doen. Voor de Belastingdienst
gelden dezelfde uitgangspunten en aantallen voor de verwachte wijziging in de hoeveelheid
btw-aangiften als hetgeen hierover in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel
is vermeld.
De leden van de fractie van het CDA vragen of kan worden aangeven wat wordt verstaan
onder de verplichting dat de ondernemer «de aan hem uitgereikte facturen ordelijk
moet bewaren» en waar deze verplichting uit volgt en of deze verplichting ook wettelijk
wordt verankerd. Ook vragen deze leden of deze bewaarplicht gelijk aan de administratieve
verplichtingen van de huidige kleineondernemersregeling. De ondernemer blijft verplicht
om kopieën van de door hem zelf ontvangen facturen in zijn administratie te bewaren.
Deze verplichting volgt uit artikel 35c van de Wet OB 1968. Deze bepaling is bewust
niet genoemd in het voorgestelde artikel 25, lid 6 van de Wet OB 1968, waarin de ontheffing
van administratieve verplichtingen is geregeld. De verplichting voor het bewaren van
deze facturen geldt voor alle ondernemers, ook voor ondernemers die momenteel de huidige
KOR toepassen en eventueel hebben geopteerd voor ontheffing van administratieve verplichtingen.
Dat hangt samen met het feit dat de KOR en de daarmee samenhangende administratieve
ontheffingen alleen gelden voor de uitgaande prestaties van de ondernemer.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat er gebeurt wanneer een startende ondernemer
te laat, dus niet minstens vier weken voor aanvang van zijn activiteiten, melding
maakt bij de inspecteur van het willen opteren voor de KOR. Ook vragen deze leden
waarom kan een startende ondernemer niet verzoeken om de regeling met terugwerkende
kracht tot aan de start van de onderneming (of het moment van indienen van het verzoek)
toe te passen, terwijl dat nu wel mogelijk is en of de regering bereid is te monitoren
of de vier-wekentermijn leidt tot problemen bij startende ondernemers. In het wetsvoorstel
is bewust gekozen voor een vrijstelling zonder terugwerkende kracht. Daarbij geldt
geen coulanceregeling en is ook geen uitzondering gemaakt voor startende ondernemers.
Ook startende ondernemers zullen daarom uiterlijk vier weken voorafgaande aan de start
van de activiteit een melding moeten doen voor toepassing van de KOR-vrijstelling
(of voor 20 november 2019 bij ingang van de KOR-vrijstelling per 1 januari 2020).
Doen zij dit niet, dan kunnen deze ondernemers bij de aanvang van de activiteiten
(nog) geen KOR-vrijstelling toepassen en zijn zij (nog) niet ontheven van bepaalde
administratieve verplichtingen. Zoals ook aangegeven in de memorie van toelichting,
is deze keuze gemaakt met het oog op de rechtszekerheid en uitvoerbaarheid van de
facultatieve vrijstelling. Bij de KOR-vrijstelling zit een ontheffing van administratieve
verlichtingen inbegrepen. Dit vereist duidelijkheid en aanmelding vooraf, zodat de
aangifteverplichtingen ook tijdig kunnen worden stopgezet en ondernemers van meet
af aan weten hoe zij dienen te handelen. Complexe correcties over het verleden in
verband met een terugwerkende kracht van de KOR-vrijstelling en ontheffing van administratieve
verplichtingen moeten worden vermeden en passen niet bij een vereenvoudigingsfaciliteit
voor kleine ondernemers. Overigens geldt de huidige ontheffing van administratieve
verplichtingen ook niet met terugwerkende kracht. De huidige ontheffing gaat in per
de eerste dag van het jaar volgend op het verzoek, of bij starters die het verzoek
indien op of voor de start van hun activiteiten per die startdatum. Daarbij meent
het kabinet dat de effecten van het niet kunnen toekennen van terugwerkende kracht,
zoals de NOB ook aangeeft, meevallen, omdat ondernemers over het algemeen in de opstartfase
van hun activiteit veel kosten hebben en toepassing van de vrijstelling niet interessant
is. Omdat dit een nieuw proces is, zal er een vinger aan de pols worden houden over
eventuele knelpunten die bij of na de omzetting optreden, ook wat betreft de vierweken-termijn
voor starters en bestaande ondernemers.
De leden van de fractie van D66 vragen of de regering verwacht dat de modernisering
van de KOR deze regeling aantrekkelijker maakt voor zonnepaneelhouders. Hiervoor wordt
verwezen naar hoofdstuk 5 van de memorie van toelichting (p. 12), waarin specifiek
is stilgestaan bij de gevolgen van de maatregel voor zonnepaneelhouders. De verwachting
is dat de maatregel geen effect heeft op de zonnepaneelhouders.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze zonnepaneelhouders geconsulteerd
zijn bij de modernisering van deze regeling. Het conceptvoorstel is gedurende de periode
30 maart 2018 tot en met 1 mei 2018 ter consultatie op internet geplaatst. Het doel
van de internetconsultatie was om betrokkenen de gelegenheid te geven op de voorgenomen
wijzigingen te reageren. Zonnepaneelhouders hebben ook de mogelijkheid gehad om te reageren op deze breed uitgezette internetconsultatie over het
voornemen om een wetsvoorstel in te dienen voor modernisering van de kleineondernemersregeling.
De leden van de fractie van de SP vragen zich af of bij verhoging van de omzetgrens
niet nog meer ondernemers geholpen worden en of er een mogelijkheid is deze grens
te verhogen. Hoe hoger de omzetgrens, hoe meer ondernemers van de vrijstelling kunnen
profiteren. Het kabinet heeft voor de keuze gemaakt om deze maatregel budgetneutraal
te laten uitwerken. Een hogere omzetgrens leidt tot een budgettaire derving die gedekt
zal moet worden. Ook zal dan mogelijk een nieuwe derogatie moeten worden aangevraagd
bij de Europese Commissie.
De leden van de SGP-fractie vragen waardoor de stijging van 230.000 naar 399.000 ondernemers
door wordt verklaard en vragen daarbij een klein cijferoverzicht. In 2017 maakten
244.000 ondernemers die aangifte deden voor de omzetbelasting gebruik van de KOR.
Daarnaast vielen nog eens 230.000 ondernemers die ontheven waren van administratieve
verplichtingen eveneens onder de KOR. In totaal zijn dit dus 474.000 ondernemers.
Van deze 230.000 waren er eind 2017 204.000 zonnepaneelhouders. De verwachting is
dat in 2020 169.000 ondernemers die voorheen aangifte deden zullen kiezen voor de
nieuwe KOR. Daarnaast is de verwachting dat de gehele groep van 230.000 die ontheven
is van administratieve verplichtingen gebruik gaat maken van de nieuwe KOR. In totaal
zijn dit dus 399.000 ondernemers. Deze groep zal in 2020 zijn toegenomen tot 330.000
door de stijging van het aantal zonnepaneelhouders met 100.000.
Tabel 3: Aantallen gebruikers huidige en nieuwe KOR (x 1.000)
Gebruikers huidige KOR 2017
Gebruikers nieuwe KOR 2020
Geen gebruiker huidige KOR
0
68
Gebruiker huidige KOR + aangifte
244
101
Gebruiker huidige KOR, ontheven
230
330
Totaal
474
499
De leden van de fractie van de VVD vragen of de financiële effecten voor ondernemers
preciezer gegeven kunnen worden en wat de range is waarbinnen men moet denken. Ook
de leden van de fractie van de SGP vragen waardoor het maximale nadeel van € 1.345
veroorzaakt wordt wanneer de huidige KOR vervangen wordt door de nieuwe KOR. De range
ligt tussen een financieel nadeel van € 1.345 en een financieel voordeel van € 4.200.
Het maximale belastingvoordeel onder de huidige KOR bedraagt € 1.345. De financiële
gevolgen voor ondernemers hangen sterk af van de verhouding tussen de gegenereerde
omzet, de arbeidsintensiteit van de prestaties (toegevoegde waarde) en het toe te
passen btw-tarief. Het maximale financiële nadeel wordt bereikt indien een ondernemer
nu het maximale bedrag aan belastingvoordeel geniet op grond van de huidige KOR, en
indien hij geen gebruik maakt van de nieuwe KOR. Het maximale financiële voordeel
wordt bereikt indien een ondernemer precies € 20.000 omzet per jaar heeft, kiest voor
toepassing van de nieuwe KOR en prestaties levert tegen het standaard btw-tarief van
21%.
De leden van de fractie van de SGP vragen welk soort ondernemers er vermoedelijk op
vooruit gaan en welk soort ondernemers er op achteruit. Over het soort ondernemers
valt weinig te zeggen, omdat dit ook binnen de sectoren zal verschillen. De verwachting
is dat ondernemers met een hoge omzet, maar met een laag bedrag aan verschuldigde
btw, bijvoorbeeld omdat zij veel voorbelasting in aftrek kunnen brengen, veel producten
exporteren tegen het btw-tarief van 0% of het verlaagde btw-tarief toepassen een nadeel
kunnen ondervinden aan de maatregel. Deze ondernemers overschrijden mogelijk eerder
de omzetgrens van de nieuwe KOR dan dat zij de grens aan verschuldigde btw van de
huidige KOR overschrijden. Verder is de verwachting dat ondernemers die prestaties
leveren aan aftrekgerechtigde ondernemers (B2B) niet zullen kiezen voor toepassing
van de nieuwe KOR. Belangrijk voordeel van de nieuwe KOR is de uitbreiding van de
regeling voor niet-natuurlijke personen. Anderen die waarschijnlijk profiteren van
de KOR-vrijstelling zijn kleine ondernemers met weinig kosten en kleine ondernemers
die goederen en diensten leveren aan voornamelijk consumenten of niet-aftrekgerechtigde
afnemers.
6. Advies en consultatie
De leden van de fractie van de SP vragen de regering of zij beseft dat het lastig
is om de jaaromzet voor het komende jaar in te schatten en vragen wat de regering
hieraan gaat doen. Ook voor de huidige KOR moet de ondernemer een voorlopige vermindering
en de aanvraag voor een ontheffing van administratieve verplichtingen baseren op de
verwachting voor de komende perioden. De huidige voorwaarde voor KOR-vermindering en administratieve ontheffing is niet gekoppeld aan de omzet, maar aan de saldo-afdracht
van btw na aftrek voorbelasting. Dit vereist derhalve een inschatting van de af te
dragen en de in aftrek te brengen btw. Ten opzichte van deze veel complexere inschatting
van de per saldo af te dragen btw, is de omzet naar verwachting beter te bepalen.
Het kabinet is zich er wel van bewust dat er een onzekere factor zit aan een verwachting/inschatting
voorafgaand aan het kalenderjaar. Het kan dan ook gebeuren dat de ondernemer in de
loop van een kalenderjaar onverwachts toch een dusdanig hoge omzet genereert dat hij
boven de omzetgrens komt. Mede daarom is ervoor gekozen om bij een eventuele overschrijding
van de omzetgrens de vrijstelling niet met terugwerkende kracht te laten vervallen.
Dit is zelfs een verbetering in vergelijking met de huidige KOR. De ondernemer, die
de degressieve vermindering gedurende het jaar in mindering heeft gebracht bij het
indienen van de kwartaalaangiften, moet het gehele bedrag van de vermindering terugbetalen,
indien aan het eind van het kalenderjaar blijkt dat hij boven de grens van € 1.883
aan verschuldigde btw uitkomt.
II. Artikelsgewijze toelichting
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom zou ondernemers die nu al gebruik
maken van de KOR verzoeken om uitnodiging tot het doen van aangifte in plaats van
te wachten op de transactie die boven de grens van € 20.000 uitkomt. Ook vragen de
leden wat de gevolgen zijn als de desbetreffende ondernemer niet om een uitnodiging
tot het doen van aangifte verzoekt. Er is speciaal overgangsrecht opgenomen voor ondernemers
die de huidige KOR toepassen én daarbij ontheven zijn van administratieve verplichtingen.
Dit zijn ondernemers die op jaarbasis minder dan € 1.345 aan btw verschuldigd zijn
en door middel van de degressieve vermindering van de huidige KOR op een te betalen
btw bedrag van € 0 uitkomen. Dit overgangsrecht is een extra tegemoetkoming voor deze
ondernemers, omdat zij waarschijnlijk voldoen aan de voorwaarden van de nieuwe KOR
en de vrijstelling wensen te continueren. Extra overweging is dat deze ondernemers
momenteel ontheven zijn van administratieve verplichtingen voor de btw en wellicht
niet alert zijn op de btw-wijziging en er daarom een groter risico bestaat dat zij
per abuis vergeten zich aan te melden. In theorie bestaat de mogelijkheid dat er ondernemers
zijn die momenteel minder btw € 1.345 verschuldigd zijn, maar uiteindelijk meer dan
€ 20.000 aan omzet in een jaar realiseren. Deze ondernemers voldoen daarmee niet aan
de voorwaarden voor toepassing van de KOR-vrijstelling. Omdat de vaststelling of is
voldaan aan de voorwaarden in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de ondernemer,
die beschikt over de desbetreffende informatie, is er conform de voorwaarde van een
reguliere beëindiging in het overgangsrecht een actieve handeling van de ondernemer
opgenomen indien hij verwacht over de € 20.000 omzet heen te gaan. Verzoekt de ondernemer
in dat geval niet om uitnodiging tot het doen van aangifte, dan zijn ook de gebruikelijke
aangifteverplichtingen uit de AWR, inclusief de regels die betrekking hebben op verzuim
of vergrijp, van toepassing. De ondernemer loopt dan een risico op een boete en een
naheffing.
Overig
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe de regering gaat monitoren of er
geen belasting wordt ontweken. Het toezicht op correcte toepassing van de nieuwe KOR
wordt vormgegeven binnen de uitgangspunten van de handhavingsstrategie. Dit behelst
mede het vormgeven van risicomodellen en andere analyse-instrumenten op terecht gebruik
van de nieuwe regeling.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er mogelijkheden zijn om een bedrijf
dusdanig op te splitsen dat er op verschillende onderdelen onder de omzetgrens van
€ 20.000 wordt gebleven en wat de regering kan doen tegen dit soort constructies?
De omzetgrens van € 20.000 geldt per belastingplichtige. Een bedrijf kan per onderneming,
bijvoorbeeld een bv onder de omzetgrens van € 20.000 blijven, mits deze ondernemingen
tezamen geen fiscale eenheid voor de btw vormen. Hier is een ondernemer vrij in. Voor
een kunstmatige splitsing van een bedrijf met als enige doel toepassing van de KOR
geldt de antimisbruikjurisprudentie, die in voorkomend geval kan leiden tot weigering
van het beoogde btw-voordeel.
Het RB vraagt of btw moet worden vermeld op de creditfactuur, indien de creditfactuur
ziet op een prestatie die is verricht in de periode voordat de omzetgrens was overschreden.
De ondernemer is voor de prestaties vóór overschrijding ontheven van het uitreiken
van een factuur. Reikt de ondernemer toch een factuur uit, dan dient de ondernemer
de btw niet op de factuur te vermelden. Dit geldt ook voor creditfacturen, ook wanneer
deze worden uitgereikt nadat de omzetgrens is overschreden.
Het RB vraagt of de creditfactuur er toe kan leiden dat de prestatie waarmee de omzetgrens
werd overschreden opeens niet meer tot overschrijding van die grens leidt, welke gevolgen
dat heeft voor de factuur voor de betreffende prestatie en of de betreffende factuur
dan alsnog moet worden aangepast. De Wet OB 1968 kent geen verplichting tot het uitreiken
van een creditfactuur. Correcties achteraf zijn niet altijd van invloed op de initiële
btw-heffing ter zake van de eerdere transactie. Vergelijk bijvoorbeeld de teruggaaf
van btw op basis van artikel 29 Wet OB. Het effect van het uitreiken van een creditfactuur
voor het toepassen van de KOR-vrijstelling is een zeer technische vraag die per geval
zal moeten worden beoordeeld, rekening houdend met de bestaande wetgeving en regelingen,
zoals artikel 29 van de Wet OB 1968 en het besluit van 6 december 2014, BLKB2014/704M
over administratieve-, facturerings- en andere verplichtingen.6
Het RB vraagt vanaf welk moment de nieuwe KOR van toepassing is in de situatie dat
het bezwaar of beroep van de ondernemer tegen deze afwijzende beschikking wordt toegekend.
Ook vraagt het RB wat de gevolgen hiervan zijn voor de eerder verzonden facturen en
eventueel op aangifte afgedragen of terugontvangen omzetbelasting. Indien het bezwaar
of beroep van de ondernemer tegen deze afwijzende beschikking wordt toegekend, dan
is de KOR-vrijstelling van toepassing vanaf de oorspronkelijke ingangsdatum die volgde
uit de melding van de ondernemer. Heeft de ondernemer gedurende deze tijd wel btw
in rekening gebracht en/of afgedragen, dan kan hij deze btw onder de gebruikelijke
voorwaarden corrigeren. Als er facturen zijn uitgereikt met btw, gelden de voorwaarden
van het besluit van 6 december 2014, BLKB2014/704M over administratieve-, facturerings-
en andere verplichtingen. Als er niet is gefactureerd met btw, maar wel btw op aangifte
is voldaan, kan de ondernemer de btw via een suppletie terugvragen. Indien hij hangende
de afwikkeling van een bezwaar of beroep tegen de afwijzende beschikking ook alle
rechtsmiddelen open wil houden voor de ingediende btw-aangiften, moet hij tegen de
eigen aangiften binnen zes weken na voldoening van de btw bezwaar maken.
Het RB vraagt aandacht voor tijdige voorlichting voor de groep belastingplichtigen
die thans gebruik maken van de KOR en ontheffing hebben van de administratieve verplichtingen.
Ondernemers die thans gebruik maken van de KOR en ontheffing van de administratieve
verplichtingen hebben, hebben specifieke aandacht in het wetsvoorstel gekregen. Er
is een overgangsregeling getroffen voor ondernemers die onder de huidige KOR al zijn
ontheven van administratieve verplichtingen en voor de afwikkeling van de periode
tot 1 januari 2020. In het overgangsrecht is via een wettelijke fictie geregeld dat
ondernemers die op 31 december 2019 al ontheven zijn van administratieve verplichtingen
geacht worden onder de huidige KOR een melding te hebben ingediend. Een op 31 december
2019 ontheven onder de huidige KOR vallende ondernemer hoeft dus niet afzonderlijk
bij de Belastingdienst melding te doen van toepassing van de nieuwe KOR. Voldoet de
ondernemer naar verwachting niet aan de voorwaarden voor de nieuwe KOR, dan wordt
de ondernemer wel geacht zelf een verzoek te doen tot uitnodiging tot het doen van
aangifte.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Tegen |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.