Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag (herdruk)
34 985 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet)
Nr. 5 HERDRUK1
VERSLAG
Vastgesteld 15 oktober 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van
haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van
de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming
naar de Omgevingswet en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Omgevingswet
en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar
de Omgevingswet. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden zijn voorstander van de nieuwe Omgevingswet, omdat hiermee regels worden
vereenvoudigd en samengevoegd en ruimtelijke ordening-, milieu en natuurregels beter
op elkaar worden afgestemd. Bovendien geeft de wet meer ruimte aan lokale en regionale
overheden om ambitieuzere doelen met betrekking tot milieu en gezondheid te stellen.
Dit is zeer wenselijk.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging
van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet
natuurbescherming naar de Omgevingswet en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met interesse kennisgenomen van
het wetsvoorstel van de Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband
met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet. Deze leden waarderen
de inzet van de regering om de Omgevingswet en de Wet natuurbescherming te integreren.
Zij vinden het van belang dat natuurbescherming een belangrijke rol krijgt in de Omgevingswet.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende Aanvullingswet
natuur Omgevingswet. Deze leden hebben nog enkele vragen.
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van belang dat de overgang van de Wet
natuurbescherming naar de Omgevingswet niet ten koste gaat van de kwaliteit van de
Wet natuurbescherming en willen dat de overgang op een zorgvuldige manier plaatsvind.
Kan de regering toelichten hoe zij gaat garanderen dat de Wet natuurbescherming inhoudelijk
niet aan kwaliteit verliest bij overgang naar de Omgevingswet?
De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat een aantal van de inhoudelijke
bepalingen die wel in de Wet natuurbescherming zaten zich nu in de memorie van toelichting
van de Omgevingswet bevinden. Deze leden vragen of dit de rechtszekerheid en democratische
legitimiteit ten goede gaat komen. Waarom is er niet gekozen voor een beleidsneutrale
omzetting?
De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat een deel van de inhoudelijke
regels in het aanvullingsbesluit komt. Deze leden vragen daarbij hoe bij de invoering
van de algemene maatregel van bestuur de democratische controle wordt gehandhaafd?
De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat er vooral aandacht is voor
diersoorten die vallen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze leden vragen of er
niet tekort wordt gedaan aan de bescherming van alle diersoorten en het behoud en
herstel van biodiversiteit. Kan de regering toelichten hoe ze de gehele natuur meeneemt
in het wetsvoorstel? Kan de regering toelichten welke definitie van natuur wordt gehandhaafd?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het regeerakkoord «Vertrouwen in de
toekomst» is aangegeven dat het kabinet een vergelijkend onderzoek uit zal voeren
naar de manier waarop EU-lidstaten verschillende richtlijnen, waaronder de Vogel-
en Habitatrichtlijn, hebben geïmplementeerd. Deze leden horen graag wat de stand van
zaken is. Is het mogelijk om het vergelijkend onderzoek naar de implementatie van
de Vogel- en Habitatrichtlijn te versnellen en de uitkomsten te betrekken bij de afronding
van de Omgevingswet?
HOOFDSTUK 2. ALGEMENE ONDERWERPEN
§2.1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-fractie zetten vraagtekens bij het besluit om bepaalde
inhoudelijke bepalingen en vereisten uit de Wet natuurbescherming niet op te nemen
in de Aanvullingswet natuur, omdat er wordt verondersteld dat deze worden gedekt door
algemenere Omgevingswet bepalingen. Deze leden vrezen ook dat dit ten koste zal gaan
van de vereiste aandacht voor natuurbescherming. Kan de regering daarom de algemene
vereisten uit de relevante bepalingen van de Wet natuurbescherming nadrukkelijk opnemen
in de Aanvullingswet natuur Omgevingswet? Kan de regering daarom ook een definitie
van natuur toevoegen waarbij duidelijk wordt dat het om alle in het wild levende planten
en dieren gaat en niet alleen om beschermde soorten? Kan de regering daarnaast benadrukken
dat het behoud en herstel van de biologische diversiteit een onderdeel is van de goede
omgevingskwaliteit?
§2.2. Verhouding tot verbeterdoelen en instrumenten Omgevingswet
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen over het feit dat de Wet natuurbescherming
overgaat in de nieuwe systematiek van de Omgevingswet waarbij natuur overgaat in veelomvattende
termen zoals «de fysieke leefomgeving». Deze leden maken zich zorgen dat dat ten koste
gaat van de duidelijkheid en overzichtelijkheid van de Wet natuurbescherming. Daarnaast
maken zij zich zorgen over het feit dat de huidige Wet natuurbescherming pas net ingevoerd
is en alles nu weer compleet anders wordt. Hoe gaat de regering garanderen dat de
nieuwe wet inzichtelijk wordt? Kan de regering een duidelijk overzicht of schema aanleveren
van de inhoudelijke en procedurele veranderingen in het nieuwe systeem? Kan de regering
ook een duidelijk overzicht geven dat functioneert als wegwijzer, in het bijzonder
voor de nieuwe natuurwetgeving?
2.2.1. Verbeterdoelen
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het stelsel van de Omgevingswet veel
ruimte overlaat om op lokaal niveau zelf normen te stellen met betrekking tot de bescherming
van de natuur. Met die toegenomen flexibiliteit en afwijkmogelijkheden op lokaal niveau,
vrezen deze leden dat de controle op de nationale natuurbescherming niet de vereiste
aandacht zal krijgen en niet zal voldoen aan internationale verplichtingen, ondanks
het feit dat die verantwoordelijkheid bij de regering blijft liggen. Kan de regering
toelichten hoe zij die verantwoordelijkheid gaat vervullen in het nieuwe stelsel?
Hoe gaat zij middels deze wet voldoen aan die internationale verplichtingen, onder
meer ten aanzien van de Natura 2000-beheerplannen, actieve soortenbescherming en brede
natuurmonitoring? Hoe gaat de regering voorkomen dat het nieuwe stelsel niet tot de
achteruitgang van de natuur gaat leiden? Deelt de regering de mening dat zolang het
onduidelijk blijft wie er verantwoordelijk is voor de bescherming van de natuur, haar
achteruitgang praktisch onvermijdelijk is? Kan de regering daarom toelichten welke
stappen zij gaat ondernemen om deze taken en verantwoordelijkheden duidelijker in
te vullen? Hoe is er bijvoorbeeld verzekerd dat er rekening wordt gehouden met natuur
en landschap bij planvorming? En hoe is er verzekerd dat de Vogel- en Habitatrichtlijn
worden meegenomen in lokale omgevingsplannen? Tot slot, hoe gaat de regering ervoor
zorgen dat de transitie van natuurbescherming naar het bredere kader van de Omgevingswet
soepel verloopt zonder dat het ten koste gaat van de natuur?
§2.3. Wettelijke doelstellingen natuurbescherming
De leden van de D66-fractie hechten zeer aan de bestaande bescherming van belangen,
bijvoorbeeld als het gaat om natuurbescherming, ecologie en gezondheid. In dat kader
willen deze leden de regering graag vragen nader in te gaan op een aantal vragen die
eerder door Natuurmonumenten zijn gesteld. Kan de regering reflecteren op de beleidsneutrale
integratie van de Wet natuurbescherming in de Omgevingswet? Hoe worden de overzichtelijkheid,
rechtszekerheid en (internationale) systeemverantwoordelijkheid van de bestaande natuurwetgeving
geborgd? Kan de regering reflecteren op de borging van het Aanvullingsbesluit natuur
dat op een ander niveau van wetgeving wordt geredigeerd? Omdat ook inhoudelijke regels
in het Aanvullingsbesluit natuur terechtkomen, is het lastig om te stellen dat er
een beleid neutrale overgang plaatsvindt. Wellicht kan een overzichtelijk schema hier
inzicht in verschaffen.
Verder constateren de leden van de D66-fractie dat er in de Omgevingswet termen (die
van significant belang zijn voor wetgeving op natuur) worden samengevoegd in veelomvattende
begrippen. Er wordt gesproken over de «fysieke leefomgeving». Kan de regering uitleggen
wat precies de «fysieke leefomgeving» inhoudt en kan de regering daarbij specifiek
ingaan op natuurbescherming?
§2.4. Bevoegdheidsverdeling, afstemming en samenwerking
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering stelt dat de opdracht tot onderlinge
afstemming en de mogelijkheid tot samenwerking van artikel 2.2 van de Omgevingswet
de noodzaak om in de wet of uitvoeringsregelingen specifieke overleg- en afstemmingsbepalingen
op te nemen voorkomt en voorts onnodige bureaucratie tegengaat. Deze leden vragen
of deze algemene opdracht voldoende structuur biedt voor samenwerking en afstemming
ten aanzien van de verschillende specifieke facetten van de natuurbeschermingswet
waaronder samenwerking en afstemming zoals instandhoudingsmaatregelen en populatiebeheer
(inheems en uitheems). Hoe werkt deze samenwerking en afstemming op dit moment? Welke
rol heeft de rijksoverheid hierbij ten aanzien van de Europese verplichtingen en juridische
ondersteuning ten aanzien van het natuurbeleid?
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de regering bereid is om in het belang
van meer effectieve en efficiënte schadepreventie en schadebestrijding, meer nationale
coördinatie ter preventie en bestrijding van dierziekten bij in het wild levende dieren
te overwegen ten aanzien van risico- en schadeveroorzakende in het wild levende diersoorten.
2.4.1. Bevoegdheidsverdeling
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het Rijk de regie
kan voeren wanneer dat nodig is. Op welke wijze gaat het Rijk zijn regierol concreet
invullen? Hoe wordt de afweging gemaakt om te besluiten of het overnemen van de regierol
wenselijk is? Wordt bij deze afweging ook rekening gehouden met internationale afspraken?
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie hoe het behoud van kennis op Rijksniveau
geborgd gaat worden en op welke manier lokale overheden gebruik kunnen maken van deze
kennis op Rijksniveau.
§2.5. Natuurvisie in omgevingsvisie
c. Rode lijsten
De leden van de GroenLinks-fractie zien onduidelijkheid ten opzichte van de uitwerking
van de zorgplicht voor alle soorten op de rode lijsten. Hoe gaat de regering aan haar
zorgplicht voor alle rode lijstsoorten praktisch gezien voldoen?
d. Kwantificering doelen
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering een opmerking maakt over de
kwantificering van instandhoudingsdoelstellingen: de regering stelt dat op landelijk
niveau meer kwantitatief geduid moet worden wanneer in Nederland voor natuurlijke
habitats en leefgebieden van soorten die als onderdeel van het Natura 2000-netwerk
worden beschermd sprake is van een gunstige staat van instandhouding. Deze leden vragen
welke mate van kwantificering de regering voor ogen heeft. Is de veronderstelling
juist dat deze kwantificering in grote mate afhankelijk is van onderliggende aannames
en referenties, en derhalve het risico van willekeur op de loer ligt? Kan de regering
deze aannames en referenties nader duiden?
§2.8. Actieve beschermingsmaatregelen
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich net als de Raad van State
af welke gevolgen een landelijke gebiedsaanwijzing en de instandhoudingsdoelstellingen
hebben voor de inhoud van een gemeentelijk omgevingsplan. Kan de regering nader toelichten
hoe de landelijke en provinciale natuurbeschermingsinstrumenten doorwerken in het
gemeentelijke omgevingsplan? De leden vragen hoe de systeemverantwoordelijkheid van
het Rijk is geregeld in de Omgevingswet.
HOOFDSTUK 3. NATURA 2000-GEBIEDEN
§3.2. Regeling in de Wet natuurbescherming
d. Bijzondere voorzieningen
1. Uitzondering vergunningplicht
De leden van de D66-fractie beschouwen de openbare drinkwatervoorziening als een essentiële
activiteit en maken zich zorgen over het verbod op activiteiten in Natura 2000-gebieden
zoals het nu vermeldt wordt in de Aanvullingswet natuur Omgevingswet artikel 5.1 en
5.2. Gebieden waar drinkwater wordt gewonnen zijn vaak tevens Natura 2000-gebieden.
Kan de regering toelichten of activiteiten om de openbare drinkwatervoorziening te
garanderen uitgezonderd kunnen worden van het verbod op activiteiten in Natura 2000-gebieden,
in het verlengde van artikel 2 van de Drinkwaterwet, artikel 5.1. en 5.2. van de Aanvullingswet
Natuur en artikel 6.4 in de Habitatrichtlijn? Is de regering bereid de uitzondering
van dergelijke activiteiten op te nemen in de memorie van toelichting die nu voor
ligt, waarbij wel extra waarborgen voor de bescherming van de natuur in deze gebieden
toegevoegd worden?
HOOFDSTUK 4. SOORTENBESCHERMING
§4.3. Regimes beheer van in het wild levende populaties, schadebestrijding, jacht
De leden van de CU-fractie constateren dat jacht tegenwoordig op basis van de wildlijst
maatschappelijk is ingebed via de provinciale faunabeheerplannen en het voor jachthouders
met een jachtakte verplichte lidmaatschap van de wildbeheereenheid (artikel 8.1 en
8.2 van het wetsvoorstel). Wat vindt de regering ervan om opvolging te geven aan de
bovenstaande feiten door in Nederland veelvoorkomende ganzensoorten zoals de kolgans
en de grauwe gans op de wildlijst te plaatsen, waardoor deze wildsoorten als duurzaam
vlees beschikbaar komen voor alle Nederlanders?
4.3.1. Internationale verplichtingen
a. Vogelrichtlijn
De leden van de D66-fractie vinden het erg belangrijk dat, als jacht noodzakelijk
is, dit op een duurzame manier gebeurt in Nederland. Nederland is dankzij een zeer
waterrijke delta een belangrijk vogelland. Hierdoor gedijen een aantal vogelsoorten
zeer goed in het Nederlandse landschap, bijvoorbeeld de grauwe gans, kolgans en brandgans.
De vele ganzen kunnen echter ook overlast veroorzaken in de vorm van landbouwschade,
natuurschade en bedreiging van de vliegveiligheid. Onder de huidige wetgeving wordt
ganzenschade bestreden op basis van provinciale vergunningen, met een sterke focus
op afschot als middel voor schadepreventie. Deze focus kan ervoor zorgen dat het dierenwelzijn
in het gedrang komt daar er de mogelijkheid ontstaat om buiten het jachtseizoen de
ganzen te bejagen. De mogelijkheid bestaat dus dat er in het broedseizoen op deze
dieren gejaagd wordt. Volgens de Europese Vogelrichtlijn mag dat alleen bij uitzondering
onder de zogenaamde derogatie volgens artikel 9 plaatsvinden. Voordat verdelging in
het broedseizoen op basis van derogatie aan de orde is, gaat de Vogelrichtlijn uit
van plaatsing van soorten op de wildlijst, indien deze zich lenen voor benutting,
algemeen voorkomen en de jachtdruk kunnen verdragen (artikel 7 Vogelrichtlijn). Kan
de regering deze wildlijst herzien om te voorkomen dat deze diersoorten bejaagd worden
buiten de daarvoor gestelde kaders?
4.3.2. Regeling in de Wet natuurbescherming
d. Jacht
De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de opgenomen wildlijst. De regering
noemt de criteria benutting, algemeen voorkomen en het verdragen van bejaging. Deze
leden constateren dat onder meer de gans voldoet aan deze criteria. Is de regering
bereid te overwegen de gans op de wildlijst te zetten, in combinatie met een passende
(overgangs)regeling met betrekking tot de huidige schadevergoeding?
4.3.3. Omzetting in Omgevingswet
d. Jacht
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Vogelrichtlijn Nederland de mogelijkheid
geeft om, zolang de principes van verstandig gebruik en een ecologisch evenwichtige
regulering in acht worden genomen, een aantal vogelsoorten voor benutting bejaagbaar
te maken (bijlage II van de Vogelrichtlijn). Tegelijkertijd beoogt Nederland verregaande
harmonisatie van de nationale regelingen van de betrokken lidstaten in de Benelux-overeenkomst
voor jacht, beheer en schadebestrijding. Het voorliggende wetsvoorstel negeert deze
beoogde harmonisatie en geeft in artikel 8.3, lid 4 aan dat de jacht slechts is toegestaan
op een beperkt aantal soorten. Nederland handelt hiermee in strijd met de Benelux-overeenkomst
en jurisprudentie van het Benelux Gerechtshof (arrest A2011/2/10 op 22 maart 2013).
Hieruit volgt dat lidstaten overeenkomstig de Benelux-overeenkomst 48 wildsoorten
onverkort dienen op te nemen en te categoriseren. Deelt de regering de mening dat
naar aanleiding hiervan meerdere soorten in aanmerking moeten komen voor plaatsing
op de wildlijst? Deelt de regering ook de mening dat op basis van de vastgestelde
criteria (zich lenen voor benutting, algemeen voorkomen en jachtdruk kunnen verdragen)
beoordeeld moet worden of er voor deze 48 soorten jachtseizoenen vastgesteld dienen
te worden, te beginnen met de talrijke soorten die zorgen voor aanzienlijke landbouwschades,
aanrijdingen, risico’s op veeziekten en risico’s voor het vliegverkeer?
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, De Leau
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
I.J. Leau-Kolkman, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Tegen |
SP | 14 | Tegen |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Tegen |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.