Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag (herdruk)
34 420 Voorstel van wet van het lid Van Nispen tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES ter invoering van regels over de kwalificatie van docenten en het vaststellen van een minimum aantal uren voor wat betreft het bewegingsonderwijs
Nr. 7 HERDRUK1 VERSLAG
Vastgesteld 6 juli 2018
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
1.
Algemeen
1
2.
Terugblik en huidige stand van zaken
2
2.1.
De plannen van de rijksoverheid om dit te verbeteren
3
3.
Probleemschets en voorstel
4
4.
Onderbouwing
5
4.1.
Het recht van het kind om te leren bewegen en zich te ontwikkelen
5
4.2.
Het belang van een gezonde en sportieve samenleving
5
4.3.
Het positieve effect op de leerprestaties
5
4.4.
Overig (bijkomende argumenten)
6
5.
Onderwijs en leraren en accomodaties
6
5.1.
Onderwijs
6
5.2.
Leraren
6
6.
Financieel
7
7.
Invoering
8
8.
Artikelsgewijs
8
1. Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend
initiatiefvoorstel. Zij danken de initiatiefnemer voor zijn inzet. Op dit moment hebben
zij hier geen vragen over.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Zij onderschrijven samen met de initiatiefnemer het belang van bewegingsonderwijs,
maar hebben nog wel enkele vragen over onder meer de vaststelling van de urennorm,
de proportionaliteit van het wetsvoorstel en de financiering.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn voorstander
van goed bewegingsonderwijs op de basisschool gegeven door een vakleerkracht. Het
lesuur gym kan daarnaast werkdruk verlagend werken voor leerkrachten, omdat zij dat
uur kunnen besteden aan het werk naast het lesgeven. Deze leden hebben echter wel
een aantal kritische vragen en opmerkingen over dit voorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Zij vinden het belangrijk dat kinderen voldoende bewegingsonderwijs
krijgen, gegeven door vakleerkrachten. De leden van de GroenLinks-fractie constateren
dat het de afgelopen regeringen niet is gelukt om afspraken over bewegingsonderwijs
in de praktijk uit te voeren. Zij vinden het teleurstellend dat deze regering geen
nieuwe afspraken in het regeerakkoord heeft staan. Ze complimenteren de indiener van
het wetsvoorstel met de geleverde inspanning en hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van
de SP-fractie spreken hun steun uit voor dit wetsvoorstel. Zij hebben wel nog wat
vragen aan de indiener.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
vinden het belangrijk dat de initiatiefnemer ook in het basisonderwijs wil werken
aan voldoende gymonderwijs, maar zij plaatsen vraagtekens bij de voorgestelde wettelijke
uitwerking.
2. Terugblik en huidige stand van zaken
De leden van de SP-fractie lezen dat er al jaren aandacht is voor meer bewegingsonderwijs
in het basisonderwijs. Het belang van sportlesuren op school werd benadrukt in de
regeerakkoorden van de laatste regeringen, maar in de praktijk kwam hier niets van
terecht. De leden van de SP-fractie zijn dan ook verheugd dat er met dit wetsvoorstel
wel een minimum aantal uren voor bewegingsonderwijs in het primair onderwijs zal worden
vastgesteld, gegeven door een vakdocent. De leden van de SP-fractie vragen de indiener
wel wat de reden is dat hij nu met dit voorstel komt.
De leden van de SP-fractie refereren aan de petitie die de KNVB en NOC*NSF op 26 juni
jl. aanboden in de Kamer naar aanleiding van de campagne «Ik beweeg mee». Zij vroegen
hiermee aandacht voor de groeiende bewegingsarmoede onder jonge kinderen in Nederland
en gaven direct oplossingen voor dit probleem. Twaalf sportambassadeurs, onder wie
een groot aantal bondscoaches, ondersteunden deze boodschap. Eén van de oplossingsrichtingen
is minimaal twee uur per week gymles door een bevoegde leraar. Hoe verhoudt deze oproep
zich tot het wetsvoorstel van de indiener, zo vragen de leden van de SP-fractie. Daarnaast
pleiten de sportambassadeurs voor een bewegingstoets. De leden van de SP-fractie zijn
hier geen voorstander van. Hoe kijkt de indiener naar een toets voor het bewegen?
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre het gegeven dat ten aanzien van het
bewegingsonderwijs in het voortgezet onderwijs reeds een verdergaande wettelijke regeling
bestaat dan in het basisonderwijs zeggingskracht heeft voor het basisonderwijs. Deze
leden merken allereerst op dat de regeling voor het voortgezet onderwijs geplaatst
moet worden tegen de historische achtergrond van de voormalige urentabel en de afschaffing
daarvan. Eveneens wijzen zij op het verschil in schaalgrootte tussen de scholen in
het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, waardoor het voor scholen voor voortgezet
onderwijs gemakkelijker is om tot benoeming van vakleerkrachten over te gaan. Zij
vragen of de initiatiefnemers onderkennen dat daarom reden bestaat terughoudender
om te gaan met wettelijke verplichtingen ten aanzien van het basisonderwijs.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de ontwikkeling van het bewegingsonderwijs
volgens de initiatiefnemers sterk per locatie en regio verschilt. Deze leden vragen
waarom dit gegeven geen illustratie vormt dat de huidige regeling juist optimaal ruimte
laat voor maatwerk en dat de intensiteit van het bewegingsonderwijs kan verschillen
naar gelang de behoefte. Waarom zien de initiatiefnemers niet allereerst een rol weggelegd
voor gemeenten om afhankelijk van de lokale omstandigheden extra inzet op bewegingsonderwijs
te ondersteunen? Stimulerende maatregelen kunnen leiden tot structurele veranderingen
bij scholen, zelfs wanneer bezuinigingen volgen. Ook gezien de in paragraaf 4.4 van
de memorie van toelichting genoemde wensen van ouders kan ervan uitgegaan worden dat
gymonderwijs een belangrijk profileringspunt voor scholen is.
2.1. De plannen van de rijksoverheid om dit te verbeteren
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van bewegingsonderwijs als onderdeel
van het curriculum van het onderwijs. In het Bestuursakkoord Primair Onderwijs (PO)
zijn hierover in 2014 dan ook afspraken gemaakt over het minimaal aantal uren en bevoegde
leerkrachten. Scholen hebben met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW) afgesproken dat zij zich committeren aan het geven van minimaal twee lesuren
bewegingsonderwijs per week en dat deze voor de groepen drie tot en met acht worden
gegeven door een bevoegde leerkracht. Uit het onlangs geactualiseerde Bestuursakkoord
PO bleek dat scholen nog grote stappen moeten zetten om in 2020 de gemaakte afspraken
te kunnen halen op zowel het voldoen aan de minimale uren, als aan de bevoegde leerkracht.
In het geactualiseerde bestuursakkoord worden dan ook aanvullende maatregelen aangekondigd,
zoals het openstellen van de lerarenbeurs voor bewegingsonderwijs om een brede bevoegdheid
gym te kunnen halen, zonder dat voor leraren hun recht op vergoeding van een bachelor-
of masteropleiding vervalt. Tevens wordt er samen met de VNG een onderzoek gedaan
naar de knelpunten waar scholen tegenaan lopen om de doelstelling op het vlak van
uren en bevoegde docenten te halen. Met de Raad van State zetten de leden van de CDA-fractie
dan ook vraagtekens bij de opportuniteit van dit wetsvoorstel en vragen de initiatiefnemer,
aan te geven wat de noodzaak is van dit wetsvoorstel ten opzichte van het geactualiseerde
bestuursakkoord. Ook vragen deze leden waarom de initiatiefnemers het wetsvoorstel
nu al hebben ingediend, terwijl de termijn voor de gemaakte afspraken in 2020 verloopt.
Is het niet beter om meer te gaan sturen op het halen van de afspraken en het analyseren
van de oorzaken waarom deze afspraken nog niet zijn gehaald en dan daar je inspanningen
op richten, in plaats van om het nu via dit wetsvoorstel wettelijk te willen afdwingen?
Deze leden vragen om een nadere toelichting.
De leden van de D66-fractie constateren dat in 2014 in het bestuursakkoord tussen
het Ministerie van OCW en de PO-Raad is afgesproken elke leerlingen minimaal twee
uur bewegingsonderwijs te geven. Recentelijk is in de voortgangsrapportage van dit
bestuursakkoord bekend geworden dat deze doelstelling niet is gehaald. De leden van
de D66-fractie vonden deze uitkomst teleurstellend. In de actualisatie van het bestuursakkoord
is de doelstelling opnieuw opgenomen voor 2020. Blijkbaar achten de opstellers van
het bestuursakkoord de doelstelling relevant en realistisch. De leden van D66-fractie
willen in het debat over de actualisatie van het bestuursakkoord spreken over een
stringentere doelstelling met indicatoren wat betreft bewegingsonderwijs.
Deze leden vragen de indiener of het realistisch is om te verwachten dat scholen deze
wetgeving kunnen naleven en wat de gevolgen zullen zijn als zij dat niet doen.
Kan de indiener nader toelichten met recente cijfers of er in elke regio voldoende
vakleerkrachten bewegingsonderwijs zijn om alle kinderen drie uur bewegingsonderwijs
per week te bieden? Deze leden verwachten zeker in krimpgebieden problemen in het
aanbod van vakleerkrachten en daardoor de mogelijkheid om de wet na te leven. Zij
vragen de indiener of er ook prognoses zijn voor het aantal ALO2-opgeleide docenten aangezien de indiener de post-initiële leergang vakbekwaamheid
bewegingsonderwijs wil stoppen.
De leden van de D66-fractie hebben de voorkeur om de invulling van het bewegingsonderwijs
uit te voeren via het bestuursakkoord in plaats van in wetgeving, aangezien dit recht
doet aan de vrijheid van het onderwijs. De wet maakt inbreuk op de ruimte van scholen
om de onderwijstijd over vakken te verdelen. Deze leden vragen de indiener verder
toe te lichten waarom bij bewegingsonderwijs voor een bepaald aantal lesuren moet
worden gekozen in tegenstelling tot elk ander vak dat wordt gegeven op het basisonderwijs.
De redenering dat het er buiten lesuren niet kan worden geoefend in beweging komt
onwerkelijk over; kinderen zitten immers op sportclubs, bewegen met hun ouders / verzorgers
en spelen buiten, ook tijdens de pauzes op school.
De leden van de D66-fractie zien dat in het wetsvoorstel een aantal keer wordt genoemd
hoe belangrijk de rol van de gemeente is bij het bevorderen van beweging onder jongeren.
Is de indiener het ermee eens dat school op zich de beoogde doelen van minder overgewicht
en meer beweging voor kinderen niet kunnen waarmaken aangezien deze levensstijl zich
veelal buiten school vormt, zo vragen deze leden.
3. Probleemschets en voorstel
De indiener constateert dat overgewicht een groot maatschappelijk probleem is en dat
meer bewegingsonderwijs daarom belangrijk is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
in hoeverre de indiener vindt dat het de verantwoordelijkheid is van scholen om oplossingen
te bieden voor dergelijke maatschappelijke problemen. Is het mogelijk om dit probleem
met drie uren bewegingsonderwijs op te lossen? Deelt de initiatiefnemer de mening
van deze leden, dat ook juist buiten het onderwijs om de problemen rondom overgewicht
moeten worden aangepakt?
De leden van de SP-fractie merken op dat de indiener met het wetsvoorstel wil realiseren
dat ieder kind op de basisschool drie uur bewegingsonderwijs krijgt door een gekwalificeerde
vakdocent. De onderwijsinspectie ziet hierop toe. Daarnaast wordt er een stap gezet
in het bestrijden van overgewicht en sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Hoe
is er gereageerd op de inhoud van dit voorstel door verschillende organisaties en
gemeenten? Hoe kijken zij aan tegen dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van deze
fractie.
De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de diepzinnige
stelling van de initiatiefnemer dat bewegen niet vanzelf gaat en dat men het in gelijke
mate als rekenen en schrijven zou moeten leren. Juist bewegen lijkt immers een activiteit
te zijn die, in tegenstelling tot rekenen en schrijven, door kinderen natuurlijkerwijs
op allerlei manieren wordt ondernomen. Naar de inschatting van deze leden is het ook
ongeacht de sociaaleconomische achtergrond van burgers voor iedereen in ruime mate
mogelijk hard te lopen, een balletje te trappen of te gooien dan wel een klimrek te
gebruiken. Zij missen in de toelichting een differentiatie tussen vormen van gymonderwijs
waarvoor de school verantwoordelijk zou moeten zijn en activiteiten waarop ouders
en de bredere lokale gemeenschap primair aanspreekbaar zijn.
4. Onderbouwing
4.1. Het recht van het kind om te leren bewegen en zich te ontwikkelen
De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemer in zeer algemene zin
spreekt over een recht van kinderen om te leren bewegen. Zo geformuleerd rijst bij
deze leden de vraag of niet primair de verantwoordelijkheid van ouders benadrukt moet
worden, waarbij gemeenten een aanvullende verantwoordelijkheid kunnen hebben voor
burgers die onvoldoende mogelijkheden hebben.
De leden van deze fractie lezen dat kinderen in de leeftijd tot zeven jaar een blijvende
voorsprong ontwikkelen indien zij in voldoende mate bewegingsonderwijs hebben gehad.
Zij vragen waarom de initiatiefnemer in dit licht niet veel gerichter inzet op versterking
van het onderwijs aan jonge kinderen.
4.2. Het belang van een gezonde en sportieve samenleving
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de initiatiefnemer
ter onderbouwing van zijn voorstellen vaak het argument gebruikt van het maatschappelijk
belang van meer bewegen door kinderen. Dat maatschappelijke belang onderschrijven
de leden van deze fractie, maar zij wijzen allereerst op de verantwoordelijkheid van
ouders om ervoor te zorgen dat kinderen voldoende bewegen en sporten. Is de initiatiefnemer
het op dit punt eens met deze leden? De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer
voorts waarom hij zich met zijn voorstel alleen op het onderwijs richt en niet op
het stimuleren van bewegen en sporten van kinderen buiten schooltijd als verantwoordelijkheid
van ouders. Deze leden vragen om een nadere toelichting.
De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemer inzichtelijk kan maken dat
de voorgestelde maatregel effectief zal zijn om de door de initiatiefnemer geschetste
gezondheidsrisico’s te bestrijden. In hoeverre weegt de extra belasting voor scholen
op tegen de redelijkerwijs te verwachten winst, zo vragen zij. Zou niet veel meer
ingezet moeten worden op het kweken van urgentiebesef in plaats van verplicht te voorzien
in een extra uur gymonderwijs?
4.3. Het positieve effect op de leerprestaties
De leden van de SGP-fractie vragen of de mate waarin beweging wordt ingezet ter verbetering
van de leerprestaties niet bij uitstek een didactische overweging is, ter beoordeling
van de scholen. Zij vragen in hoeverre dat een zelfstandig hoofdargument kan zijn
voor de onderbouwing van een wettelijke verplichting, mede in het licht van de voorzichtige
wetenschappelijke bevindingen. Eveneens vragen zij waarom de inzet van lichaamsbeweging
per definitie zou moeten passen binnen het wettelijke stramien dat wordt voorgesteld.
Zij wijzen erop dat het bijvoorbeeld uitstekend mogelijk is om al springende de tafels
van vermenigvuldiging te stampen zonder dat deze activiteit onder verantwoordelijkheid
van een vakleerkracht gebeurt.
4.4. Overig (bijkomende argumenten)
De leden van de SGP-fractie steunen de keuze om zwemonderwijs duidelijk onder bewegingsonderwijs
te scharen. Zij vragen in hoeverre dat uitgangspunt momenteel al toegepast wordt in
de monitoring. Eveneens vragen zij waarom het vereiste van voldoende scholing bij
het zwemonderwijs juist buiten toepassing wordt verklaard. Is in de regelgeving reeds
gewaarborgd dat ook dit onderwijs door deskundigen wordt gegeven, zo vragen zij.
5. Onderwijs, leraren en accommodaties
5.1. Onderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van de initiatiefnemer op de mening
van de Raad van State dat het vastleggen van de urennorm voor bewegingsonderwijs in
strijd is met de wet. Is het niet zo dat je hier wel afspraken over kan maken zoals
in het bestuursakkoord ook is gedaan, maar niet wettelijk kunt vastleggen, zo vragen
deze leden. Ook vragen de leden van deze fractie een nadere onderbouwing van de initiatiefnemer
wat de reden is dat hij van mening is dat het noodzakelijk is wel voor bewegingsonderwijs
een urennorm wettelijk vast te leggen, terwijl dit niet hoeft voor andere vakken zoals
taal en rekenen.
Zoals de indiener beschrijft, aldus de leden van de SP-fractie, hebben basisscholen
de vrijheid hun programma voor bewegingsonderwijs zelf vorm te geven binnen de wettelijk
vastgestelde kerndoelen. De leden vragen de indiener wat de reden is dat minimaal
drie uur bewegingsonderwijs, gegeven door een vakdocent, wettelijk moet worden vastgelegd
en niet geregeld kan worden door afspraken te maken met het onderwijs.
De leden van de SGP-fractie willen weten hoe het voorstel van de initiatiefnemer zich
verhoudt tot de herziening van het curriculum van het basisonderwijs en in hoeverre
beide trajecten afzonderlijk kunnen worden bezien. Ook vragen zij hoe de initiatiefnemer
zich rekenschap geeft van het feit dat de leergang bewegingsonderwijs juist in juni
2018 is herzien. In hoeverre is het wenselijk de enorme investeringen in tijd en geld
door scholen en leraren grotendeels te laten verdampen door de voorgestelde plannen?
5.2. Leraren
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel vakleerkrachten er volgens dit wetsvoorstel
extra nodig zouden zijn. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat het mogelijk
is dat alle gymlessen door ALO-opgeleiden worden gegeven, «al zullen er wel inspanningen
moeten worden verricht die zijn gericht op de arbeidsmarkt». Aan welke inspanningen
denkt de indiener, zo vragen deze leden.
Deelt de indiener de mening van de leden van deze fractie dat bewegingsonderwijs door
vakleerkrachten moet worden gegeven? Een aantal partijen, zoals de Algemene Onderwijsbond
(AOb), geven aan dat zij betwijfelen of er voldoende vakleerkrachten zullen zijn.
Kan de indiener een nadere analyse maken over het risico dat de situatie ontstaat
dat de leerlingen wel drie uur bewegingsonderwijs moeten volgen, maar dat er niet
voldoende vakleerkrachten zullen zijn om deze lessen te geven? Zijn er risico’s dat
het volgens dit voorstel mogelijk is dat kinderen tien jaar lang bewegingsonderwijs
krijgen van niet ALO-opgeleide docenten? Hoe garanderen we dat de kwaliteit van het
bewegingsonderwijs in die periode van hoog niveau is, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie refereren eraan dat leraren in het basisonderwijs het afgelopen
jaar actie hebben gevoerd voor minder werkdruk en hogere salarissen en mooie successen
hebben behaald. Deze leden hebben hen gesteund in hun strijd en zullen dat blijven
doen. Zij horen van leraren dat zij het onwenselijk vinden dat maatschappelijke problemen
op hun bordje terecht komen in het al volle onderwijsprogramma. Hoe gaat de indiener
middels dit wetsvoorstel om met de bezorgdheid van leraren hierover? Ook vragen deze
leden hoe dit wetsvoorstel bijdraagt aan de verlaging van de werkdruk van leraren.
De leden van de SGP-fractie missen in de toelichting een onderbouwing van het ideaal
van de initiatiefnemer waarin vakleerkrachten kennelijk als kwalitatief beter beschouwd
worden dan vakspecialisten. Het is deze leden allereerst opgevallen dat in de toelichting
en in onderzoeken naar bewegingsonderwijs nauwelijks expliciete vergelijkingen gemaakt
worden tussen vakleerkrachten en vakspecialisten, maar dat vakleerkrachten doorgaans
worden afgezet tegen groepsleerkrachten. Zij wijzen erop dat ook in de 1-meting van
het Mulier Instituut uit 20173 het aantal leraren dat een (nieuwe brede) bevoegdheid heeft buiten beschouwing blijft.
Eveneens vragen zij aandacht voor signalen uit de praktijk dat de vakspecialist voor
het basisonderwijs in pedagogisch-didactisch opzicht te verkiezen zou zijn boven de
vakspecialist en dat vakleerkrachten vanuit hun opleiding te weinig affiniteit hebben
met en onderdeel zijn van de praktijk binnen de basisschool. Zij verwijzen hierbij
ook naar de evaluatie van de leergang bewegingsonderwijs (paragraaf 3.5)4. Deze leden vragen de initiatiefnemer zijn ideaal nader te onderbouwen en duidelijk
te maken waarom vakleerkrachten dusdanig veel voordelen hebben dat vakspecialisten
uitgesloten worden.
6. Financieel
De Raad van State is kritisch op het ontbreken van een financiële onderbouwing voor
de kosten die dit wetsvoorstel met zich meebrengt, merken de leden van de CDA-fractie
op. In de gewijzigde memorie van toelichting geeft de initiatiefnemer aan dat het
gaat om een bedrag van 275 miljoen euro. De leden van deze fractie vragen de initiatiefnemer
om dit bedrag te onderbouwen en aan te geven welk deel hiervan incidenteel geld is
en welk deel structureel.
Ook vragen deze leden de initiatiefnemer een goede dekking voor dit bedrag aan te
geven. De initiatiefnemer wil dat dit bedrag uit de algemene middelen wordt bijgepast
vanwege het maatschappelijke belang en de preventieve werking voor de gezondheid.
Maar onze financiële spelregels staan dit niet toe zoals de initiatiefnemer ook weet,
aldus de leden van deze fractie. De dekking voor het voorstel zal dan ook uit de begroting
van onderwijs moeten komen en specifieker zelfs uit de begroting voor primair onderwijs.
Deze leden vragen de initiatiefnemer dan ook de dekking voor zijn voorstel binnen
dit begrotingsartikel te zoeken en desnoods aan te geven wat we dan niet meer zouden
moeten doen.
De leden van D66-fractie vragen de indiener hoe de aanvullende kosten worden gedekt
die gemaakt worden door de scholen als zij drie uur bewegingsonderwijs door een bevoegde
leerkracht bieden. Wat moet er worden bespaard uit de algemene middelen om dit te
bekostigen? Deze leden vragen de indiener onderzoek te doen naar de werkelijke kosten,
omdat dit van groot belang is voor de uitvoering. Daarnaast vragen de leden of de
uren bewegingsonderwijs ook betekenen dat de algehele onderwijstijd evenredig stijgt
of dat dit lesuur ten koste gaat van andere onderwijstijd.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat een sluitende financiële dekking
ontbreekt. Zij delen de mening van de indiener dat dit wetsvoorstel resulteert in
verbetering van de volksgezondheid met lagere zorgkosten op termijn en een beter opgeleide
beroepsbevolking met mogelijk hogere belastinginkomsten. Kan de indiener een inschatting
maken welk bedrag hiermee gemoeid gaat, zo vragen deze leden. De leden vragen tevens
of het lerarentekort ertoe leidt dat scholen middelen voor personeel overhouden die
kunnen worden ingezet voor vakleerkrachten?
De leden van deze fractie constateren dat volgens de indiener meer moet worden ingezet
op het multifunctioneel gebruik van sportaccommodaties en het creatiever gebruik van
de openbare (buiten-)ruimten. Daarom zou dit wetsvoorstel wat betreft accommodaties
niet tot substantiële meerkosten leiden. Hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld de
gemeente Rotterdam, die laat weten dat bewegen in de daartoe geschikte buitenruimte
en het inzetten van accommodaties voor multifunctioneel gebruik, maar zeer beperkt
een oplossing zijn voor het capaciteitsprobleem dat zij zullen ervaren als gevolg
van dit wetsvoorstel? Deze gemeente stelt dat een financiële raming die gemeenten
de ruimte geeft om voldoende
gymaccommodaties te realiseren, een essentieel onderdeel van het wetsvoorstel moet
zijn. Kan de indiener hierop nader op reageren, zo vragen deze leden.
7. Inwerkingtreding
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemer niet ervoor gekozen heeft
om bij een geleidelijke invoering te beginnen met leraren die nu in principe zonder
scholing op het gebied van gymonderwijs actief kunnen zijn en stapsgewijs toe te werken
naar een situatie waarin alleen voldoende geschoolde leraren verantwoordelijkheid
voor dit onderwijs mogen dragen.
8. Artikelsgewijs
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemer het wel redelijk vindt
om bij inwerkingtreding van de wet meteen vakleerkrachten te verplichten in de eerste
leerjaren, terwijl voor de hogere groepen gedurende langere tijd volstaan kan worden
met vakspecialisten.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Alberts
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M. Alberts, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.