Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng van een schriftelijk overleg over de evaluatie nieuwe bekostiging voor het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) (Kamerstuk 31524-360)
2018D28819 Inbreng verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 april 2018 inzake de evaluatie van de
nieuwe bekostiging voor het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
Algemeen
2
Vragen en opmerkingen over de brief van de Minister
2
II
Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van
de nieuwe bekostiging voor het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie nieuwe
bekostiging voor het voortgezet algemeen volwassenonderwijs. De leden hebben naar
aanleiding van het rapport nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 april 2018, inzake de evaluatiebepaling
ten aanzien van de vavo-bekostiging. De leden van deze fractie lazen tot hun genoegen
dat de wetswijziging uit 2012 positief geëvalueerd is, het aanbod gewaarborgd is en
de instellingen tevreden zijn. De leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie over de effecten
van de bekostiging voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs. Het is positief
om te lezen dat de nieuwe vavo1-bekostiging geen negatieve effecten heeft gehad op het aantal deelnemers. Wel hebben
deze leden zorgen over de groep leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. De
voornoemde leden hebben daar een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van de nieuwe bekostiging
voor het vavo. De leden zijn blij te lezen dat het rijksbudget voldoet om jongeren
die eerder in hun schoolloopbaan zijn vastgelopen een tweede kans te geven. Zij hebben
hierover nog wel enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
evaluatie.
Vragen en opmerkingen over de brief van de Minister
De leden van de VVD-fractie merken op dat de nieuwe bekostigingssystematiek ertoe
heeft geleid dat vavo-instellingen meer autonoom zijn geworden in hun beleidsvoering
en minder afhankelijk zijn van de gemeente. Uit de evaluatie blijkt dat vavo-instellingen
onder de nieuwe bekostigingssystematiek meer deelnemers hebben toegelaten. Ook zijn
de beperkingen, die een aantal gemeenten onder de oude bekostigingssystematiek stelde
aan de groepen voor wie het vavo toegankelijk was, weggevallen. De leden vinden dit
een goede ontwikkeling Tegelijkertijd blijkt een deel van de vavo-instellingen strikter
te zijn geworden in de intake. Kan de Minister bevestigen dat iedereen die geen startkwalificatie
heeft, maar deze op latere leeftijd alsnog wil halen daartoe de mogelijkheid heeft?
Zo niet, wat gaat de Minister doen voor de mensen die tussen wal en schip vallen?
Voorts vragen de voornoemde leden of de Minister kan toelichten hoe onder andere het
vavo kan bijdragen aan het stimuleren van scholing voor WW2-uitkeringsgerechtigden, conform de aangenomen motie van de leden Krol en Wiersma
over de ondersteuning van mensen zonder werkgever3.
De eerder genoemde leden lezen in de evaluatie dat de groei van het vavo niet verklaard
kan worden uit een toenemend aantal ongediplomeerde uitstromers, aangezien de ongediplomeerde
uitstroom uit het voortgezet onderwijs afneemt. De leden vragen in hoeverre er wel
een relatie bestaat tussen het succes van de aanpak om het vroegtijdig schoolverlaten
terug te dringen en het toenemende aantal 16- en 17- jarige leerlingen op het vavo.
Is de Minister van plan om de samenwerking tussen vavo-instellingen en RMC4-regio’s verder te stimuleren? Tot slot vragen de leden hoe de 33 vavo-instellingen
zijn verspreid over Nederland.
De leden van de D66-fractie constateren dat het aantal zorgleerlingen op het vavo
toeneemt. Vavo’s zijn onderdeel van mbo5-instellingen en vallen daarmee niet binnen de samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Kan de Minister verklaren waarom het aantal zorgleerlingen is toegenomen en wat de
ramingen zijn van het aantal zorgleerlingen voor de komende jaren? Voorts vragen deze
leden of de vavo’s voldoende middelen hebben om deze zorgleerlingen passende ondersteuning
te bieden. Kan de Minister toelichten hoe het gehandicaptenbudget van één miljoen
euro voor de rijksbekostigde deelnemers wordt verdeeld en of dit bedrag meegroeit
met het aantal deelnemers dat er aanspraak op heeft? Waarom wordt er slechts in een
enkel geval het zorgbudget vanuit het samenwerkingsverband overgeheveld naar de vavo-instelling
bij Rutte-leerlingen, zo vragen deze leden. Tot slot vragen deze leden of het mogelijk
is om meer samenhang tussen Rutte-leerlingen en rijksbekostigde deelnemers met een
zorgbehoefte te realiseren, zodat vavo’s beter kunnen voorzien in de ondersteuning.
De eerder genoemde leden lezen dat vavo-instellingen een striktere intake zijn gaan
hanteren vanwege de outputmaatstaven in de bekostigingssystematiek. Deze leden vragen
de Minister of er regels zijn rond de intake en of de strenge intake ten koste gaat
van de toegankelijkheid van het vavo. Hoeveel deelnemers zijn er jaarlijks afgewezen
door de vavo’s, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie hebben kanttekeningen bij de vraag in de brief of er ontwikkelingen
in het onderwijsbeleid zijn die kansen dan wel risico’s vormen voor de vavo-infrastructuur
en de bekostiging. De leden merken op dat in het evaluatierapport staat dat vavo-instellingen
aangeven dat het aantal zorgleerlingen met specifieke ondersteuningsbehoeften de laatste
jaren is toegenomen, zowel onder de Rutte- als onder de Rijksbekostigde leerlingen.
Daarbij wijzen vavo’s erop dat zij, als onderdeel van een mbo-instelling, geen deel
uitmaken van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs en daarom geen beroep kunnen
doen op het budget voor passend onderwijs. De Minister geeft in haar reactie aan dat
voor de Rijksbekostigde leerlingen met een ondersteuningsbehoefte – evenals in het
beroepsonderwijs – een apart gehandicaptenbudget van ruim € 1 mln. (circa 1,7% van
de rijksbijdrage) als onderdeel van de lumpsumbekostiging voor het vavo beschikbaar
wordt gesteld. De leden van deze fractie willen graag weten of dit budget al die tijd
beschikbaar was of dat het om aanvullend budget gaat? Daarnaast willen deze leden
graag weten welke problemen de instellingen ervaren met betrekking tot de bekostiging
van de Rijksbekostigde leerlingen met ondersteuningsbehoefte. Weten de instellingen
deze middelen bijvoorbeeld wel te vinden? Tenslotte willen voornoemde leden graag
weten wat het gemiddelde budget voor de Rijksbekostigde en Rutte-leerlingen met ondersteuningsbehoefte
per leerling in de praktijk is. Hoe groot is het verschil hiertussen? Wat betekent
dit voor de ondersteuning in de praktijk? Ziet die er verschillend uit ondanks dat
Rijksbekostigde en Rutte-leerlingen in dezelfde klassen zitten, zo vragen deze leden.
De Minister schrijft dat het kabinet aan de Kamer heeft toegezegd onderzoek te doen
naar de mogelijkheid van deelexamens in het voortgezet onderwijs en hierbij de consequenties
in kaart te brengen voor zowel het vo6 als het vavo. In de recent naar de Kamer gestuurde voortgangsrapportage regelluwe
scholen7 is volgens de Minister ingegaan op de vraag hoe dit onderzoek wordt opgepakt. De
leden van de CDA-fractie hebben in de voortgangsrapportage regelluwe scholen niet
specifiek gelezen hoe de Minister de consequenties met betrekking tot vavo in het
onderzoek mee wil nemen en willen graag weten hoe dit er uit komt te zien. Daarnaast
willen zij graag weten hoe de Minister deze consequenties gaat beoordelen.
De leden van GroenLinks-fractie constateren dat in de bekostiging een budget is opgenomen
voor extra ondersteuning van leerlingen. Deze leden vragen of is onderzocht of dit
budget voldoende is om deze leerlingen de gewenste ondersteuning te bieden. Een knelpunt
waar vavo-instellingen op wijzen is dat zij geen onderdeel uitmaken van samenwerkingsverbanden.
Zou het een oplossing zijn voor de toename van «zorgleerlingen» als vavo-instellingen
hier wel deel van uitmaken (dus niet alleen voor de Rutte-leerlingen)? Het gehandicaptenbudget,
wat ook in het mbo bestaat, is ongeveer 1,7 procent van rijksbijdrage. De leden vragen
wat dit budget is in het mbo. Is dat daar ook circa 1,7 procent van de rijksbijdrage?
De voornoemde leden vragen vervolgens of de Minister een beeld heeft van het aantal
«zorgleerlingen» in het vo, mbo en vavo. Zijn er relatief meer zorgleerlingen in het
vavo? Kan de Minister nader toelichting wat de verhoudingen zijn tussen het aantal
zorgleerlingen en financiering in de verschillende sectoren, zo vragen deze leden.
Deelt de Minister de mening van de leden van deze fractie dat meer leerlingen een
ondersteuningsbehoefte hebben dan waar het gehandicaptenbudget voor bedoeld is? Herkent
de Minister dat leerlingen met een migrantenachtergrond (bijvoorbeeld vluchtelingen)
doorgaans ook extra ondersteuning nodig hebben (bijvoorbeeld in het leren van de Nederlandse
taal)? De voornoemde leden vragen of er relatief meer statushouders zijn in het vavo
dan in het mbo en het vo. Deelt de Minister de mening van de voornoemde leden dat
het belangrijk is dat ook statushouders onderwijs volgen en we hen hierin moeten stimuleren,
ook als ze volwassen zijn? De leden vragen wat de Minister in dit kader doet en wanneer
de Kamer de beleidsreactie ontvangt over het advies van de Onderwijsraad over onderwijs
aan vluchtelingen, zo vragen deze leden8.
De Minister wil kijken wat de grotere instroom van de groep migranten en statushouders
betekent voor de vavo-instellingen. Kan de Minister hierbij ook onderzoeken of de
bekostiging aansluit bij deze groep die extra ondersteuning nodig heeft? Kan de Minister
tevens via de overleggen met het vavo-netwerk een vinger aan de pols houden wat de
toename van de verschillende groepen leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben
betekent voor de werkdruk van de docenten en hier de Kamer over informeren, zo vragen
deze leden.
De leden van de SP-fractie merken op dat uit de evaluatie blijkt dat instellingen
actiever zijn gaan werven omdat de financiering sterk afhankelijk is geworden van
het leerlingenaantal. Een instelling gaf aan dat de nadruk op outputfinanciering kan
leiden tot een vicieuze cirkel. Instellingen die slechte resultaten behalen, krijgen
minder geld en kunnen daardoor niet in hun kwaliteit investeren. Is de Minister er
zich van bewust dat financiële prikkels mogelijk van invloed zijn op de onderwijskwaliteit?
Deze leden vragen welke waarborgen er zijn om er voor te zorgen dat de kwaliteit van
het onderwijs door financiële prikkels niet in het geding komt.
De voornoemde leden lezen dat vavo-instellingen voorzien dat de instroom van zorgleerlingen
zal toenemen, gezien de ontwikkelingen in de leerlingenpopulatie in het voortgezet
onderwijs. Vavo-instellingen ontvangen echter geen recht op een aanvullende vergoeding
om extra ondersteuning voor deze leerlingen te bekostigen. Hoe gaat de Minister er
voor zorgen dat deze zorgleerlingen wel de specialistische hulp op de vavo-instelling
krijgen die ze nodig hebben?
De eerder genoemde leden lezen eveneens dat vavo-instellingen ook een groeiende instroom
van migranten voorzien. Deze groep heeft met name extra taalondersteuning nodig. Hoe
gaat de Minister hierop inspelen, zodat migranten fatsoenlijk deel kunnen nemen aan
de lessen en de Nederlandse taal meester worden? De Minister gaat de komende jaren
via de overleggen met het vavo-netwerk deze instroom nauw volgen om een beter beeld
te krijgen van deze groep. Dit vinden de voornoemde leden prima, maar zij vragen hoe
het zit met migranten en vluchtelingen die op dit moment onderwijs aan een vavo-instelling
volgen.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat deze evaluatie voortvloeit uit het amendement
van het voormalige lid Çelik9. In de evaluatie wordt nu de vraag of vavo-instellingen hun toelatingsbeleid hebben
gewijzigd als gevolg van de nieuwe bekostiging negatief beantwoord voor het merendeel
van de instellingen. Het amendement had echter in het bijzonder gevraagd naar de effecten
van de budgetneutrale en deelnemersonafhankelijke bekostiging voor het maatwerk dat
deelnemers wordt geboden. Nu hoeft maatwerk niet alleen een kwestie te zijn bij de
toelating, maar kan dit ook een knelpunt blijken tijdens het cursusjaar. Begeleiding
op maat kan immers nodig zijn, zonder dat deze vanzelfsprekend altijd wordt geboden.
De leden vragen of de Minister hier nog nader op kan ingaan. Tevens vragen zij of
er op dit punt ontwikkelingen zijn gesignaleerd. Waarom werd het Landelijk Actie Komitee
Scholieren (LAKS), dat immers ook de scholieren in het volwassenonderwijs vertegenwoordigt,
niet betrokken bij deze evaluatie, zo vragen de voornoemde leden.
II Reactie Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.