Stenogram : CDA – Biskop, J.J.G.M: Schriftelijke antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2012 (33000-VIII)
12 Noten Schriftelijke antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2012 (33000-VIII).
Noot 1 (zie item 5)
CDA – Biskop, J.J.G.M.
Vraag:
Het kan niet zo zijn dat alle (vak)opleidingen in de dichtbevolkte gebieden terechtkomen
en leerlingen uit dunner bevolkte gebieden steeds verder moeten reizen. Graag een
reactie van de Minister?
Antwoord:
Het uitgangspunt is dat het aanbod van mbo-opleidingen doelmatig, arbeidsmarktrelevant
én toegankelijk moet zijn. Ik betoog zeker geen eenzijdige schaalvergrotingsoperatie
richting de grote steden. In heel Nederland moet sprake zijn van een adequaat onderwijsvoorzieningenniveau,
zowel in de dichtbevolkte, als in de minder dichtbevolkte gebieden van ons land. In
het verlengde van het Actieplan 'Focus op vakmanschap' werk ik momenteel aan een specifieke
agenda om de macrodoelmatigheid in het mbo te versterken. De Tweede Kamer zal hierover
worden geïnformeerd in maart 2012.
Vraag:
Als een ouderbijdrage vrijwillig is, dan is deze ook vrijwillig. Ik was laatst op
een modevakschool waar studenten aan mij vroegen waarom moet ik meebetalen aan de
naaimachines? Ik had het antwoord niet, misschien de Minister wel.
Antwoord:
Vrijwillig is vrijwillig. Ik ben dat met de heer Biskop eens. Scholen moeten aan de
voorkant van elke mbo-opleiding volstrekt transparant zijn over welke elementen onderdeel
mogen zijn van de vrijwillige bijdrage en welke niet. Signalen en klachten neem ik
serieus en die leg ik voor aan de Inspectie van het Onderwijs. Ik stel een richtlijn
'extra schoolkosten/vrijwillige bijdrage' op in overleg met Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs, de
MBO-raad en de inspectie die helderder dan tot op heden vastlegt wat wel en wat niet
kan. De inspectie zal deze richtlijn in haar toezicht hanteren. In maart 2012 wil
ik scholen, ouders en studenten informeren, opdat hiermee voor het schooljaar 2012–2013
rekening kan worden gehouden.
Vraag:
Het CDA roept de Minister op om te komen tot meer regelarm onderwijs. Ook roepen wij
scholen en vakbonden op om te kijken welke door henzelf opgelegde regels over boord
kunnen.
Antwoord:
• De heer Biskop pleit voor regelarm onderwijs. Ik steun deze ambitie voluit.
• Regels zijn er vaak gekomen om belangen te beschermen die we belangrijk vinden, zoals
veiligheid, zorgvuldig beheer van belastinggeld, bescherming van leerlingen etc. De
grote opgave is om samen met andere actoren die regeldruk veroorzaken, te kijken hoe
we deze belangen op een slimmere manier kunnen borgen en overbodige regeldruk verminderen.
Het adviescollege vermindering regeldruk (ACTAL) heeft mij aangeboden hierin mee te
willen denken.
• Daarom steun ik het idee van de heer Biskop om te komen tot vermindering van regeldruk
en bureaucratie en ik zal samen met de veroorzakers van de regeldruk in de onderwijssector
hierover overleg voeren. Zijn 10 punten zal ik daarbij betrekken.
• Ik zal ook kijken naar het idee van de regelarme zones. Ik versta daar dan onder dat
we groepen scholen, die aan bepaalde voorwaarden voldoen ontheffen van sommige wettelijke
voorschriften, danwel vermindering van toezicht toestaan. Ik wijs hierbij ook op de
essentie van risicogericht inspectietoezicht. Doe je het goed als school dan wordt
de inspectielast verminderd. Om de ruimte van scholen te vergroten, om nieuwe wegen
in te slaan en te innoveren, bereid ik momenteel een wetsvoorstel voor. Daarbij kan
tijdelijk worden afgeweken van bepaalde wettelijke voorschriften, die dan niet meer
op de scholen drukken. Daardoor zullen minder vaak ad hoc ingrepen in wet- en regelgeving
noodzakelijk zijn. Het wetsvoorstel zal ik naar verwachting nog dit jaar aan uw Kamer
toezenden.
Vraag:
Doordat dyslexie in het medische circuit is gekomen kunnen remedial teachers hun kosten
niet meer declareren in tegenstelling tot alle GZ-psychologen en logopedisten. Kan
de Minister met haar collega van VWS hier eens over spreken en de Kamer op de hoogte
stellen?
Antwoord:
Remedial teachers kunnen hun kosten bij de hoofdbehandelaar declareren, onder wiens
verantwoordelijkheid zij hun behandeling uitvoeren. Dit kan een gz-psycholoog, kinder-
en jeugdpsycholoog of orthopedagoog-generalist zijn. Verder vindt er tussen OCW en VWS
regelmatig overleg plaats over dyslexie. VWS en OCW nemen deel in de begeleidingscommissie
Beleidsevaluatie Dyslexiezorg. Begin 2012 zal er een onderzoek naar de uitwerking
van de vergoedingsregeling voor ernstige, enkelvoudige dyslexie in de praktijk verschijnen.
De Kamer zal dan over dit rapport worden geïnformeerd.
CDA – Ferrier, K.G.
Vraag:
Het platform Ouders en Onderwijs richt zich op laagopgeleide ouders. Hoe wordt de
expertise van het platform geborgd nu de subsidie van het platform stopt?
Antwoord:
De subsidierelatie met het Platform Allochtone Ouders en Onderwijs (PAOO) (uitgevoerd
door de organisatie Forum) wordt met ingang van 1-1-2012 beëindigd. Daarmee heeft
de Tweede Kamer in het debat over de subsidietaakstelling van OCW ingestemd. Het Platform
heeft zich de afgelopen jaren gericht op de stimulering van ouderbetrokkenheid bij
scholen met veel allochtone kinderen. De producten en instrumenten die zijn ontwikkeld
en goede voorbeelden blijven niet in de kast liggen, maar zullen de komende periode
onder de aandacht van andere scholen worden gebracht.
Vraag:
Wat vindt de Minister van vervoer van hoogbegaafde leerlingen naar speciaal onderwijs?
Dat dit niet vergoed wordt.
Antwoord:
Er is geen aparte regeling leerlingenvervoer voor hoogbegaafde leerlingen die onderwijs
volgen op gespecialiseerde scholen, zoals de Leonardoscholen. Het is een autonome
beslissing van ouders te kiezen voor zo'n gespecialiseerde school. In het uitzonderlijke
geval dat er voor de hoogbegaafde leerling geen passend aanbod in de directe omgeving
is, kan een leerling een beroep doen op leerlingenvervoer.
Vraag:
Op welke manier worden de professionaliseringsgelden aangewend om docenten bij te
scholen in het omgaan met verschillen ten behoeve van de invoering van passend onderwijs?
Op wat voor manier kan de regering bijdragen aan het behoud van deskundigheid van
ambulant begeleiders in het onderwijs?
Antwoord:
De leraar is de cruciale factor in de klas. In het actieplan Leraar 2020 is aangegeven
dat wordt geïnvesteerd in de professionalisering van leraren en schoolleiders. Een
substantieel deel van het geld voor professionalisering kan worden besteed aan de
bijscholing van leraren op het gebied van omgaan met verschillen tussen leerlingen
in de klas ten behoeve van de invoering van passend onderwijs.
Het is van belang om de expertise van ambulant begeleiders te behouden voor het onderwijs
en om zoveel mogelijk gedwongen ontslagen te voorkomen. In het overleg met de sectororganisaties
en vakorganisaties CNVO, AVS en CMHF worden over deze groep werknemers afspraken gemaakt.
Het gaat dan bijvoorbeeld om om- en bijscholing in het kader van 'werk-naar-werk trajecten'.
Ook is het mogelijk om de expertise van deze ambulant begeleiders in te zetten bij
de professionalisering van leraren in het regulier onderwijs in het omgaan met verschillen
tussen leerlingen.
Vraag:
ICT biedt kansen bij het streven naar meer maatwerk op school. Goed dat de Minister
inzet op versterking van de positie van docenten, maar het CDA wil hiervoor ook meer
ICT benutten, zoals les op afstand, contact tussen scholen, tussen landen. Is er een
plan?
Antwoord:
ICT biedt inderdaad volop kansen en daarom subsidieert OCW de stichting Kennisnet
(basissubsidie van ongeveer € 20 miljoen) die ICT-ondersteuning biedt aan het po,
vo en mbo-onderwijs. Kennisnet doet dit in overleg met ondermeer instellingen, sectorraden
en OCW. Hierdoor sluiten de thema’s en activiteiten in haar meerjaren- en jaarplannen
aan op de behoeften van de instellingen en op landelijke doelstellingen. De kerngedachte
achter alle activiteiten is dat Kennisnet instellingen helpt ICT-mogelijkheden te
benutten. Kennisnet ondersteunt bijvoorbeeld experimenten met videoconferencing en
het gebruik van slim digitaal lesmateriaal. Ook bevordert Kennisnet ICT-samenwerking
en kennisuitwisseling tussen instellingen en heeft de stichting een uitgebreid internationaal
netwerk waar instellingen in Nederland profijt van hebben.
Vraag:
Wanneer komt het door CDA en VVD gevraagde plan van aanpak voor hoogbegaafdheid? Wat
wil de Minister bereiken met dit beleid?
Antwoord:
Het beleid voor excellente leerlingen en daarmee voor hoogbegaafden is integraal onderdeel
van de actieplannen Basis voor Presteren en Beter Presteren. Vanaf 2012 ontvangen scholen de middelen hiervoor via de prestatiebox. De doelstelling
van mijn beleid voor hoogbegaafde en excellente leerlingen is het verbeteren van de
prestaties van de 20 procent (in potentie) best presterende leerlingen in het po en
van de 20 procent best presterende leerlingen in het vwo. Tevens is inzet om in 2015
op alle PO-scholen en VO-scholen met een vwo-afdeling uitdagend aanbod voor deze leerlingen
gerealiseerd. Over de voortgang zal ik u jaarlijks informeren, voor de eerste maal
bij gelegenheid van de begrotingsbehandeling van volgend jaar.
Vraag:
Zowel ouders als de school hebben een taak kinderen te leren omgaan met de positieve
en negatieve kanten van internet. Hoe kunnen docenten dat doen als ze zelf niet handig
genoeg zijn met de computer?
Komt er voldoende aandacht hiervoor tijdens de lerarenopleidingen?
Antwoord:
In het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel is vastgelegd dat de leraar kennis
moet hebben van, al dan niet onderzoeksmatig, onderwijs, didactiek en didactische
leermiddelen, waaronder informatie- en communicatietechnologie. Lerarenopleidingen
moeten daaraan dus aandacht besteden. En leraren moeten hun bekwaamheid onderhouden.
Dat betekent dat zittende leraren zich door nascholing hierin verder kunnen bekwamen.
Vraag:
In de huidige regeling wordt geen gewicht toegekend aan kinderen van ouders met een
redelijk opleidingsniveau die thuis geen Nederlands spreken. Deze kinderen hebben
vaak wel een taalachterstand. Is de Minister met het CDA van mening dat de gewichtenregeling
hieraan moet worden aangepast? Hoe gaat de Minister dit doen?
Antwoord:
Met het onderwijsachterstandenbeleid wordt beoogd om schoolbesturen in staat te stellen
extra inzet te plegen voor kinderen met een verhoogd risico op achterstand. Voor de
toekenning van geld aan schoolbesturen, gebruiken we de belangrijkste voorspeller
van het ontstaan van onderwijsachterstand en dat is het opleidingsniveau van de ouder(s). Ik
verwacht december van dit jaar het door mij gevraagde advies van de Onderwijsraad
over «Maatschappelijke achterstanden van de toekomst». Ik ben benieuwd naar het advies
van de Onderwijsraad over onder meer de rol van de thuistaal in relatie tot een hoog
opleidingsniveau. In ieder geval zeg ik toe dat ik ga onderzoeken of de huidige gewichtenregeling
nog voldoende aansluit bij de achterstanden in de praktijk.
Vraag:
De Sokkewei in Castricum geeft aandelen uit aan ouders om met de opbrengst hiervan
te kunnen investeren in de duurzaamheid van de school. Het CDA ziet graag navolging
van dit soort ideeën en verzoekt de Minister dit bij het veld onder de aandacht te
brengen.
Antwoord:
Aan de Landelijke Pedagogische Centra is gevraagd begin 2012 een overzicht van goede
voorbeelden van ouderbetrokkenheid te leveren. Deze voorbeelden komen digitaal beschikbaar.
Ze zullen nadrukkelijk onder de aandacht worden gebracht van scholen en ouders. In
de brief over ouderbetrokkenheid is verder een ronde door het land aangekondigd. Ook
daaruit zullen goede voorbeelden verzameld worden.
Eind 2012 organiseer ik een conferentie waarin ouderbetrokkenheid centraal staat.
De belangrijkste opbrengsten uit de schoolgesprekken, mijn tour door het land, online
discussies en goede praktijkvoorbeelden, staan in deze conferentie centraal.
Vraag:
Met betrekking tot de fasering van de invoering van passend onderwijs wil het CDA
van de Minister weten hoe het gaat met de samenwerkingsverbanden, referentiekader
en de invulling van de zorgplicht?
Antwoord:
In vervolg op het wetsvoorstel passend onderwijs zal volgende week aan uw Kamer een
brief worden gezonden over de voortgang van passend onderwijs. In de memorie van toelichting
van het wetsvoorstel wordt uitvoerig ingegaan op de uitwerking van de zorgplicht.
In de brief zal worden ingegaan op de vorming van de samenwerkingsverbanden. Met de
brief zal het concept-referentiekader worden meegestuurd.
CDA – Biskop, J.J.G.M.
Vraag:
Klopt het dat steeds meer scholen het aantal uren bewegingsonderwijs niet geven? Ligt
dit aan een tekort aan bevoegde leraren? Kunnen CIOS-geschoolde mbo 4 instructeurs
of buurtcoaches in het onderwijs ingezet worden?
Antwoord:
Er zijn geen signalen dat er minder uren bewegingsonderwijs worden gegeven. Er zijn
op dit moment evenmin signalen dat er een tekort is aan bevoegde docenten bewegingsonderwijs.
Met betrekking tot het basisonderwijs is aan uw Kamer reeds toegezegd de effecten
van de gespecificeerde leergang bewegingsonderwijs te monitoren en uw Kamer voor de
zomer van 2012 op de hoogte te stellen van de uitkomsten. Daarbij zal goed worden
gekeken naar de beschikbaarheid van bevoegde leraren. MBO’ers, bijvoorbeeld combinatiefunctionarissen,
kunnen zeker een rol spelen in het bewegingsonderwijs op de school, maar wel altijd
onder de verantwoordelijkheid van een bevoegde docent.
CU – Ortega-Martijn, C.A.
Vraag:
Kan praktische kennis worden meegenomen in reeds bestaande toetsing? Door de cito-toets
wordt vooral de nadruk gelegd op theoretische kennis.
Antwoord:
In de reeds bestaande Cito-eindtoets en in de centrale eindtoets zitten vormen van
praktische kennis. Zo wordt het onderdeel studievaardigheden afgenomen. Daarin zitten
vragen op het gebied, zoals lezen van kaarten, tabellen en grafieken en het omgaan
met informatiebronnen (bijvoorbeeld internet). Praktische vaardigheden in termen van,
bijvoorbeeld, techniek of handvaardigheid lenen zich niet voor een schriftelijke,
centrale eindtoets. Dit wordt door scholen op andere manieren vormgegeven en gevolgd.
Vraag:
Wat doet de Minister op het gebied van onder meer volwassenenonderwijs om laaggeletterdheid
in Caribisch Nederland tegen te gaan?
Antwoord:
Caribisch Nederland kent (en kende ook voor de transitiedatum 10-10-10) geen bekostigde
volwasseneneducatie. Wel worden daar Sociale Kanstrajecten (SKJ) aangeboden aan jongvolwassenen
van 18 tot 25 jaar. De doelgroep van de SKJ bestaat uit voortijdige schoolverlaters
die worden voorbereid op hun terugkeer naar het regulier onderwijs (om zo mogelijk
alsnog een startkwalificatie te behalen) of op werk. Jongvolwassenen die deelnemen
aan een Sociaal Kanstraject krijgen een toelage om in ( de basiskosten van) hun levensonderhoud
te voorzien. Binnen de SKJ wordt ook voorzien in lessen speciaal gericht op laaggeletterden.
Vraag:
De ChristenUnie vindt dat pestbeleid een verantwoordelijkheid is van scholen en ook
van ouders, via de medezeggenschapsraad. Pestbeleid op scholen is niet per decreet
vanuit Den Haag te regelen. Belangrijk is wel om te weten hoe groot het probleem is
en om scholen én leraren bewust te maken van hun eigen pestbeleid. Scholen melden
bijvoorbeeld niet altijd vormen van fysieke of psychosociale kindermishandeling aan
het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling). Hebben scholen en AMK's wel de beschikking
over de juiste expertise op dit thema? De ChristenUnie pleit er in het bijzonder voor
om het omgaan met pestgedrag een vast onderdeel van de lerarenopleiding te maken?
Graag een reactie op dit voorstel.
Antwoord:
In het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel zijn de eisen opgenomen waaraan
iedere leraar zou moeten voldoen. Pestgedrag is daarin niet met zoveel woorden opgenomen,
maar het geheel van de bekwaamheidseisen maakt wel duidelijk dat de leraar op dit
punt voorbereid moet zijn. Zo is onder meer in de bekwaamheidseisen opgenomen dat
de leraar voldoende kennis en vaardigheid moet hebben op het gebied van groepsprocessen
en communicatie om een goede samenwerking met en tussen de kinderen tot stand te brengen.
Bekwaamheidseisen geven op deze manier voldoende aanknopingspunten om in de opleiding
van leraren en in het bekwaamheidsonderhoud aandacht te besteden aan dit aspect.
Vraag:
De fractie ChristenUnie kan het korten op managementlagen ondersteunen, het bezuinigen
in de klas niet. Wat mijn fractie betreft moet de bezuiniging van 300 miljoen op zijn
minst gehalveerd worden. Dat zou ook in lijn zijn met de aangenomen motie Voordewind
c.s. vorig jaar. Waarom is deze motie niet uitgevoerd? De Minister moet daarom afzien
van de prestatiebeloning voor leraren en de bijgekomen financiële middelen inzetten
voor zorgleerlingen.
Antwoord:
Bij de invulling van de bezuiniging van € 300 mln. op passend onderwijs is rekening
gehouden met de motie Voordewind c.s. om zo veel mogelijk te bezuinigen op bureaucratie
en managementlagen. Onderdeel 1 van de bezuiniging heeft betrekking op bureaucratie,
projecten en aanvullende bekostiging. Dit is in totaal € 133,7 mln. en is ontoereikend
om invulling te geven aan het totale te bezuinigen bedrag van € 300 mln. Daarom wordt
aanvullend bezuinigd op de ambulante begeleiding en de groepsgrootte in het (voortgezet)
speciaal onderwijs. De Kamer is hierover met de brief van 31 januari 2011 geïnformeerd.
Vervolgens is op 13 april 2011 besloten de bezuiniging te temporiseren. Een deel van
de middelen voor prestatiebeloning is toen ingezet om de temporisering van de bezuiniging
te dekken. De resterende middelen voor prestatiebeloning in de oploop naar 2015 (€ 10
mln. in 2012, € 20 mln. in 2013, € 40 mln. in 2014 en € 80 mln. in 2015) worden ingezet
voor het uitvoeren van experimenten met prestatiebeloning in de sectoren po, vo, (v)so
en mbo. Op basis van de resultaten wordt besloten op welke wijze de structurele middelen
voor prestatiebeloning worden ingezet.
Vraag:
Op de BES-eilanden zijn de eerste verbeteringen in het onderwijs zichtbaar. Nu blijkt
dat volwassenen op de eilanden graag een bachelor of master willen halen, maar door
hun leeftijd niet in aanmerking komen voor studiefinanciering. Kunnen deze mensen
een tweede kans krijgen om onderwijs te volgen, bijvoorbeeld via een scholarship?
Wanneer kan op de eilanden hoger onderwijs gevolgd worden?
Antwoord:
U heeft gevraagd of mensen op de BES die gezien hun leeftijd niet voor studiefinanciering
in aanmerking komen, een tweede kans kunnen krijgen om hoger onderwijs te volgen,
bijvoorbeeld via een scholarship. De groep ouder dan 30 jaar komt inderdaad niet in
aanmerking voor studiefinanciering, omdat sprake is van een jeugdstelsel waarin het
uitgangspunt is dat mensen na het 30ste jaar gebruik kunnen maken van andere bronnen.
Te denken valt aan de werkgever die een opleiding financiert of een scholarship. Dat
is zo in Nederland en dus ook in Caraïbisch Nederland.
Gezien de schaalgrootte is het niet doelmatig om een stelsel van hoger onderwijs op
de BES te realiseren. Daarom kunnen studenten jonger dan 30 jaar hun studiefinanciering
gebruiken voor het volgen van een opleiding in zo'n dertig landen in de regio, waaronder Curacao
en Aruba. Ook de Verenigde Staten van Amerika behoren tot deze lijst en natuurlijk
Nederland.
Vraag:
Aandacht voor het belang van onvoldoende goede docenten (voorbeeld: druk om mastergraad
te behalen is juist belemmerend voor vmbo & mbo-docenten). Is de Minister het eens
dat er eerder behoefte is aan bekwame dan bevoegde docenten? Dus aansprekende docenten!
Eerder heb ik ook een motie ingediend over inzet van gastdocenten uit het bedrijfsleven.
Graag een reactie van de Minister. Het gaat niet om een permanente/structurele situatie,
maar om de inzet van gastdocenten.
Antwoord:
In de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs is in
de benoemingsvoorschiften de mogelijkheid opgenomen dat gastdocenten, die voldoende
bekwaam zijn, worden belast met het geven van onderwijs voor op jaarbasis gemiddeld
maximaal 4 klokuren per week. De gastdocent verzorgt het onderwijs onder verantwoordelijkheid
van een door het bevoegd gezag aangewezen bevoegde docent.
Vraag:
Het technisch personeel op vmbo niveau verdwijnt uit sommige regio's:
Er moet een vmbo kernprogramma voor de regio's zijn met een breed programma dat wordt
opgesteld in samenwerking met het bedrijfsleven en het mbo.
Daarin ook imagoverbetering meenemen wil de Minister hier mee aan de slag?
Antwoord:
Op dit moment worden de beroepsgerichte examenprogramma’s in het vmbo vernieuwd en
inhoudelijk afgestemd op de domeinen in het mbo. Bij deze vernieuwing wordt aandacht
besteed aan de organiseerbaarheid voor scholen in de regio. De nieuwe examenprogramma’s
dienen ook ruimte te bieden voor regionale samenwerking met het mbo en bedrijfsleven. Een
betere aansluiting met het vervolgonderwijs en bedrijfsleven zal ook bijdragen aan
een beter imago en de aantrekkelijkheid van het onderwijs verbeteren.
Vraag:
Scholen en leerlingen zijn niet uniform. Leerlingen zijn door de grote hoeveelheid
toetsen alleen maar bezig met het trainen op testmomenten in plaats van het vergaren
van kennis. Waarom hanteren we geen diagnostische toetsen?
Antwoord:
In het primair onderwijs wordt al geruime tijd gewerkt met diagnostische toetsen.
De toetsen uit het leerlingvolgsysteem, die op 95% van de scholen jaarlijks worden
afgenomen, geven informatie die door leraren benut kan worden om het onderwijsproces
goed op verschillen tussen leerlingen af te stemmen. Het is zeker niet zo dat scholen
leerlingen trainen voor deze toetsen. Scholen gaan op een professionele manier met
deze toetsen om. Overigens is er niets mis met een goede voorbereiding van leerlingen
op toetsen.
Vraag:
Kan de Minister mijn zorgen over de toename van vroegtijdig schoolverlaten wegnemen
door het schrappen van de verhoging van de exameneisen in het vmbo en over te gaan
op meer diagnostisch toetsen?
Antwoord:
Ook in het vmbo willen we dat de lat omhoog gaat. We zullen de verhoging van de exameneisen
ook in het vmbo uiteraard zorgvuldig invoeren.
Vraag:
De komende jaren blijft de omvang van de bezuinigingen op zorgleerlingen op weerstand
stuiten bij mijn fractie. Passend onderwijs draait niet om de bezuiniging, maar om
de leerling. De Minister kiest echter voor 12% grotere klassen in het regulier basisonderwijs.
Ik hoor van de Minister hoe dit te realiseren is met de doelstelling om zorgleerlingen
volwaardig in het regulier onderwijs te laten meedoen. Waarom denkt de Minister dat
het plaatsen van zorgleerlingen in het regulier onderwijs op te vangen is door huidige
leraren. Gedwongen ontslagen onder ambulant begeleiders zijn nog steeds niet uitgesloten.
Hoe houden we de expertise vanuit het speciaal onderwijs? En hoe pakt de Minister
de professonalisering aan? Ik hoor nu dat de 300 miljoen juist daar naar toe zou gaan
dus daar wil ik graag een bevestiging op.
Antwoord:
Er is geen sprake van een 'keuze van de minister voor 12% grotere klassen in het reguliere
basisonderwijs'. Dit is reeds toegelicht in antwoord op kamervragen van de leden Dijsselbloem,
Celik en Smits (14 september 2011) over de toename van de groepsgrootte in het basisonderwijs.
Om leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben beter op te vangen binnen het reguliere
onderwijs wordt geïnvesteerd in de professionalisering van leerkrachten en schoolleiders.
Daartoe wordt een substantieel deel van de beschikbare middelen voor professionalisering
ingezet voor omgaan met verschillen. Over de concrete systematiek waarmee de middelen
voor professionalisering worden ingezet, vindt nog overleg plaats met de sectororganisaties.
Daarnaast wordt bekeken met de sectororganisaties en de vakorganisaties CNVO, AVS
en CMHF hoe de expertise van ambulante begeleiders en leraren in het (v)so zoveel
mogelijk behouden kan blijven voor het onderwijs.
D66 – Ham, B. van der
Vraag:
De materiële bekostiging is al jaren niet meer aangepast. Is de Minister bereid een
jaarlijkse indicatie in de wet op te nemen? Om het bedrag bijvoorbeeld met de inflatie
te laten stijgen?
Antwoord:
Jaarlijks besluit het kabinet in het voorjaar over de uitdeling van de loon- en prijsbijstelling,
die bedoeld is om het reële uitgaveniveau van bijvoorbeeld de materiële bekostiging
op peil te houden. De uitkering van de loon- en prijsbijstelling maakt onderdeel uit
van de integrale afweging over de beschikbare middelen in het kabinet. Een wettelijke
verplichting vind ik niet opportuun, omdat daarmee de prijsbijstelling bij voorbaat
prioriteit zou krijgen in deze integrale afweging.
Vraag:
D66 hoort uit de praktijk dat de huidige Arbeidstijdenwet, jongeren van 16 en 17 jaar
beperkt in hun technische opleidingen. Zij gaan via BBL en stages met hun beroep aan
de slag, maar kunnen door wettelijke beperkingen niet volwaardig deelnemen. D66 roept
de Minister op te onderzoeken hoe we deze jongeren tegemoet kunnen komen. Graag reactie.
Antwoord:
Jonge bbl-studenten kunnen prima stage lopen. Wel zijn in de Arbeidstijdenwet regels
opgenomen ter bescherming van jeugdige werknemers. Die gaan over de door de werkgever
in acht te nemen minimale rusttijden en een beperking van de maximale uren arbeid
per week. Hierbij geldt dat schooltijd wordt gerekend tot de arbeidstijd. De werkzaamheden
mogen dus niet te zwaar en te gevaarlijk zijn en het is in het belang van de student
dat deze regels goed worden nageleefd. De Arbeidstijdenwet is volledig gebaseerd op
internationaalrechtelijke verplichtingen (Europees Sociaal Handvest en EU-richtlijn
94/33) en de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) sluit hierbij aan.
Vraag:
De heroverwegingscommissie adviseerde dat door het terugdringen van opleidingen op
het mbo zo'n 245 miljoen euro kan worden bespaard. Dan moet de overheid wel stevig
de regie pakken. Komt daar nog wat van?
Antwoord:
Het is waar dat het mbo veel opleidingen kent. Overigens worden in de praktijk al
veel opleidingen met elkaar gecombineerd door groepen samen te voegen en pas in de
eindfase van de studie de student door te geleiden naar een specifieke uitstroom.
Desalniettemin ben ook ik van mening dat het aantal opleidingen moet worden teruggedrongen,
alleen al om de organiseerbaarheid van het mbo te borgen. De urgentie hiervan wordt
alleen maar groter als in de toekomst de studentenaantallen in het mbo gaan teruglopen
als gevolg van demografische trends. Terugdringen van opleidingen doe ik langs twee
sporen. Allereerst wil ik dat het aantal kwalificaties substantieel wordt teruggedrongen.
Ik heb de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven gevraagd hierop de regie te nemen
en dit via de kenniscentra te realiseren vóór 1 januari 2013. In de tweede plaats
werk ik aan een agenda op het terrein van macrodoelmatigheid. Geen concurrentie tussen
instellingen om de schaarse student, maar graag bundeling van het aanbod van mbo-opleidingen.
Dat verhoogt de kwaliteit van het onderwijs. Ik wil dat het gemiddeld aantal studenten
per opleiding per instelling omhoog gaat. Ik zal in maart 2012 de Tweede Kamer informeren
over mijn voornemens op het punt van macrodoelmatigheid.
Vraag:
Strategische agenda van het HO.
Langstudeerboete: D66 pleit er voor dat deeltijdstudenten naar ratio van de lengte
van hun studie extra tijd krijgen, voordat ze door dit kabinet in het hokje van de
"langstudeerder" worden gestopt. Ook de verhoging van het collegegeld voor een tweede
studie moet hier op aangepast worden. Ik vraag van de Staatssecretaris hierop een
praktische oplossing?
Antwoord:
In de Langstudeerderswet is geen uitzondering gemaakt voor deeltijdstudenten. Essentieel
is dat de WHW een onderscheid maakt tussen voltijd- en deeltijdopleidingen, maar niet
bepaalt hoe de programma’s door de instellingen ingericht dienen te worden. Omdat
de instellingen keuzevrijheid hebben bij het inrichten van de deeltijdopleidingen,
verwacht de Staatssecretaris van hen dat zij zich bezinnen op de kwaliteit en studeerbaarheid
van de opleidingen zodat de studenten niet nodeloos geconfronteerd worden met onnodige
studievertraging. De Staatssecretaris heeft dit ook eerder in de beantwoording van Kamervragen
hierover aangegeven. Bovendien is het zo dat de studieduur van voltijd- en deeltijdstudenten
in het hbo niet significant verschilt: de hbo-deeltijdstudenten doen er nauwelijks
langer over dan de hbo-voltijdstudenten. In het wo doen deeltijdstudenten er wel langer
over, maar deze groep is relatief klein. Wel is bij de behandeling van de Wet Langstudeerders
in de Eerste Kamer een motie van de heer Ganzevoort (GroenLinks) aangenomen waarin
de regering verzocht wordt om in overleg met de sector vóór 1 september 2012 een regeling
te treffen die disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten voorkomt. Daarnaast
gaat de Staatssecretaris de effecten van de langstudeerdersmaatregel monitoren, inclusief
het effect hiervan op de deelname aan deeltijdopleidingen.
Ook het instellingscollegegeld voor tweede studies zal de Staatssecretaris niet aanpassen
voor deeltijdstudenten. Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk
instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. De medezeggenschap heeft
hierover adviesrecht.
Vraag:
D66 wil in deze begroting ook aandacht voor een Leven lang leren. Gelukkig is een
deel van de 30plus-maatregelen teruggedraaid, maar leerlingen ouder dan dertig die
in deeltijd een beroepsbegeleidende leerweg volgen, betalen jaarlijks nog steeds 7000
aan lesgeld. Dat schrikt ambitieuze mensen onnodig af. Is de Minister bereid ook voor
de laatste 10% studenten van ouder dan dertig deze maatregel terug te draaien?
Antwoord:
Nee, ik ben niet bereid om voor de laatste 10% BOL-studenten van dertig jaar of ouder
de 30plus-maatregel aan te passen. Dit heb ik toegelicht in het Actieplan 'Focus op
Vakmanschap', dat de Tweede Kamer al heeft goedgekeurd. In het regeerakkoord was sprake
van een volledige sanering van de overheidsbekostiging van mbo-onderwijs voor 30plus-studenten.
Mede als gevolg van een motie van de heer Cohen heeft het kabinet voor de bbl-route
alsnog een arrangement opgebouwd voor in totaal 47.000 bbl-studenten. Ik heb verschillende
redenen om het 30plus-arrangement uitsluitend voor bbl-studenten open te stellen:
– beperkt budget;
– het moet in principe gaan om tweejarige trajecten;
– werkgevers hebben aangegeven vooral behoefte te hebben aan bbl-studenten die toegeleid
kunnen worden naar vooral tekortsectoren.
Vraag:
D66 heeft met de heer Dijkgraaf (SGP) een motie ingediend over spelling. Graag vraag
ik de Minister uitgebreid in te gaan op de vraag die daarin is gesteld. (betreft motie
Dijkgraaf, Van der Ham)
Antwoord:
In de motie wordt de regering verzocht voor het onderdeel spelling de lat in het referentiekader
hoger te leggen om «aan te sluiten bij het niveau wat de meeste leerlingen op dat
moment kunnen bereiken». Of het spellingsniveau te laag is, is onderwerp van een wetenschappelijke
discussie. Veel hangt af van de manier waarop gemeten wordt. Tot dusver wordt gerapporteerd
op basis van de gegevens van de cito eindtoets. Cito presenteert de spellingsprestaties
zo goed mogelijk afgestemd op de referentieniveaus. De laatste meting die in het voorjaar
is toegestuurd, geeft aan dat de spellingsprestaties geen aanleiding vormen om het
spellingsniveau aan te passen. Als op basis van empirische gegevens, bijvoorbeeld
de resultaten uit de eindtoets in het basisonderwijs, onomstotelijk blijkt dat aanpassing
wenselijk is, dan worden maatregelen genomen.
Overigens wijken de spellingsvaardigheden qua prestaties niet af van de prestaties
in de andere domeinen. Natuurlijk moet ook spellingsonderwijs uitdagend zijn en de
lat hoog genoeg liggen. Er wordt in het basisonderwijs ook wel degelijk spellingsonderwijs
aangeboden die in hogere niveaus passen. Maar dat wil niet zeggen dat alle kinderen
die hogere niveaus altijd moeten beheersen. De huidige situatie zal daarom voorlopig
niet leiden tot beperkingen van het aanbod in het PO. De invoering van de referentieniveaus
wordt nauwgezet gevolgd.
Vraag:
Wij hebben van verschillende aankomende studenten gehoord dat het te lang onduidelijk
is hoe hoog het collegegeld voor een tweede studie is.
Op deze manier verdwijnen knappe koppen, bang voor torenhoge kosten, onnodig naar
het buitenland.
Kan de Staatssecretaris er voor zorgen dat alle instellingen hierover eerder duidelijkheid
geven? Juist in het collectieve belang mensen hier te houden.
Antwoord:
Er is duidelijkheid over het collegegeld voor tweede studies, want elke instelling
heeft een regeling voor het instellingscollegegeld. Het medezeggenschapsorgaan bij
een instelling heeft hierover adviesrecht. Een instelling heeft daarnaast een informatieplicht: het
instellingsbestuur verstrekt zodanige informatie aan studenten en aanstaande studenten
over de instelling, het onderwijs en de opleidingsnamen dat het hen in staat stelt
opleidingsmogelijkheden te vergelijken, zich een goed oordeel te vormen over de inhoud
en de inrichting van het gevolgde of te volgen onderwijs en de examens.
Het gevoerde beleid van de instellingen op het punt van het instellingscollegegeld is
onderdeel van de monitoring van de Wet versterking besturing en de subsidieregeling
tweede graden hbo en wo. Dit onderzoek loopt van 2011 tot 2013. In de tweede helft
van 2012 zal de eerste tussenrapportage beschikbaar komen voor uw Kamer.
Vraag:
D66 wil ambitie belonen. Op alle niveaus in het onderwijs. Vroeger bestond in Nederland
de meestertitel voor de ambachten. D66 vindt dat die weer terug moet komen. Met een
meestertitel laat je zien dat uitstekend vakmanschap erkend en gewaardeerd wordt.
De ambachtelijke branches steunen ons voorstel. Is de Minister bereid met hen in gesprek
te treden over een officiële erkenning zodat het een waardevaste titel is? Graag een
reactie!
Antwoord:
Ik begrijp uw gedachte. Ik zal dit nader onderzoeken in goed overleg met het bedrijfsleven
en met name met de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB)
die van mij de opdracht heeft gekregen vóór februari 2013 een nieuwe kwalificatiestructuur
aan te leveren.
Vraag:
Schaalvergroting/scholieren techniek verloren door te veel reizen/ techniek/ ROC's.
Ik vraag de Minister te onderzoeken of een herrijking van de regio's bijdraagt aan
het garanderen van een divers lokaal aanbod?
Antwoord:
Een onderzoek naar de herijking van de regio's zie ik niet als oplossing voor het
teruglopend aantal leerlingen in het vmbo en mbo. Dit is vooral een probleem voor
de sectoren zorg en techniek, terwijl de arbeidsmarkt daaraan wel behoefte heeft. Daarom
heb ik in het Actieplan 'Focus op vakmanschap' en in de Beleidsbrief vmbo aangegeven de
route via het vmbo-mbo en eventueel hbo aantrekkelijker te maken en daarmee competitief
met het algemeen vormend onderwijs. Dat ga ik doen door onder andere examenprogramma’s
voor beroepsgerichte vakken in het vmbo te herzien, de opleidingsduur in het mbo in
te korten, het onderwijs te intensiveren en de samenwerking tussen vmbo en mbo te
versterken (denk aan nieuwe experimenten VM3, VM4). Specifiek voor techniek presenteer
ik begin volgend jaar samen met mijn collega’s van EL&I en SZW onze aanpak (Masterplan
Techniek).
Vraag:
Onderwijshervormingen zijn in het verleden vaak mislukt, omdat ze te snel zijn doorgevoerd.
Kan de invoering van de verkorting van de mbo-opleidingen met 1 jaar worden uitgesteld
zodat zij meer tijd hebben de onderwijskwaliteit te waarborgen?
Antwoord:
De mbo-instellingen gaan in het studiejaar 2013–2014 de vierjarige niveau-4-opleidingen
verkorten naar drie jaar. Ik heb hierover met de mbo-sector overleg gevoerd. Ik heb
de sector aangegeven dat de invoeringstermijn van 2013–2014 gerealiseerd moet worden.
De verkorting is namelijk in het belang van de sector om het mbo aantrekkelijk te
maken ten opzichte van het havo. Dit is heel urgent. Zie de ontwikkelingen rond vmbo-mbo-techniek.
De Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven komt in januari 2012 met een advies over
welke opleidingen per sé niet verkort kunnen worden en in welke mate de kwalificatiedossiers
in het mbo worden herzien. Daarbij is de inzet dat de herziene set van kwalificaties
gereed zal zijn op 1 januari 2013. De instellingen kunnen gedurende 2012 en de eerste
helft van 2013 de opleidingsprogramma's voor niveau 4 aanpassen.
Vraag:
In het mbo zorgen over zorgleerlingen. 71% van de bestuurders verwacht in toekomst
niet meer genoeg voor deze leerlingen te kunnen betekenen. Van de docenten zegt de
helft nu al niet voldoende aandacht te kunnen besteden aan zorgleerlingen. Graag een
reactie van de Minister hierop.
Antwoord:
Om zorgleerlingen adequaat te kunnen bedienen heb ik besloten om de voorzieningen
op mbo-1- en AKA-niveau om te zetten in een entreeopleiding. Deze opleiding is straks
uitsluitend toegankelijk voor leerlingen die geen vmbo-diploma hebben. De entreeopleiding
kent een aparte, hogere bekostiging dan de overige mbo-opleidingen. De financiering
ervan zal een combinatie zijn van reguliere middelen, middelen voor voorbereidende
en ondersteunende activiteiten (VOA) en leerlinggebonden financiering (LGF). De onderwijstrajecten
zijn gericht op een diploma dat alsnog toegang geeft tot niveau-2-opleidingen of uitstroom
naar de arbeidsmarkt, als een startkwalificatie echt niet haalbaar is. Verder ben
ik voorlopig terughoudend in al te harde eisen op het gebied van taal en rekenen.
Pas in 2014 wil ik een besluit nemen over wel/niet centrale examens taal en rekenen
voor de entreeopleidingen. Vanaf 2010 heb ik 50 mln extra beschikbaar gesteld voor
taal en rekenen in het mbo. Een deel hiervan komt ten goede aan het taal- en rekenonderwijs
in de entreeopleidingen.
GL – Klaver, J.F.
Vraag:
Leerlingvervoer.
Er zijn problemen op Leonardo scholen met het leeringvervoer. Het moet niet uitmaken
of je juist heel slim bent of juist extra zorg nodig hebt, bij vervoer? Graag reactie.
Antwoord:
Of een hoogbegaafde leerling valt onder de regeling voor leerlingenvervoer is afhankelijk
van de vraag welke dichtstbijzijnde school voor deze leerling toegankelijk is. Dit
kan ook een gewone basisschool zijn met een aanbod voor hoogbegaafde leerlingen. Als
ouders kiezen voor een Leonardoschool en er is dichterbij een basisschool waar de
hoogbegaafde leerling ook naar toe kan, dan is de vervoersregeling niet van toepassing.De
beslissing of een leerling in aanmerking komt voor leerlingenvervoer is aan de gemeente.
Vraag:
Onderwijs is de motor van de economie, emancipatie en ontwikkeling. Het kabinet heeft
echter de keuze gemaakt niet te investeren in onderwijs. Graag ziet GroenLinks de
introductie van het "kwartje van Marja". Door de vennootschapsbelasting te verhogen
met een kwart procent kan 100 miljoen euro extra worden geïnvesteerd in onderwijs,
gericht op een betere aansluiting van het onderwijs op vacatures, vooral in de technische
opleidingen. Het geld dat wordt opgehaald met het 'kwartje van Marja' kan worden ingezet
om de problemen in de ambachtseconomie het hoofd te bieden. Graag horen we van de
Minister of zij dit plan steunt?
Antwoord:
In het regeerakkoord is ervoor gekozen het onderwijs te ontzien bij de bezuinigingen.
Er wordt wel degelijk geïnvesteerd. Ik steun het streven naar een goede aansluiting
tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het verhogen van de vennootschapsbelasting betekent
echter een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven en dat vind ik niet wenselijk.
Het verschuiven van middelen van het inkomstenkader naar het uitgavenkader is ook
strijdig met de begrotingsregels.
Vraag:
Is de Minister het met mij eens dat er geen verdere bezuinigingen plaatsvinden op
onderwijs gedurende deze kabinetsperiode?
Antwoord:
Zie mijn antwoord op de vraag van de heer Van Dijk.
Vraag:
is het recht op vergoeding uit het profileringsfonds af te dwingen zonder naar de
rechter te stappen? Is aanvullende regelgeving nodig?
Antwoord:
De WHW schrijft voor dat instellingen verplicht zijn voor studenten met bepaalde bijzondere
omstandigheden een regeling te treffen voor ondersteuning uit het profileringsfonds.
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om ziekte, zwangerschap, handicap, medezeggenschap e.d.
De instelling kan daarnaast voor andere bijzondere omstandigheden een regeling treffen.
De precieze vormgeving van de regeling is in de WHW nadrukkelijk overgelaten aan de
instelling, met instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad. Bij de individuele toekenning
zal de instelling rekening houden met de mate waarin de bijzondere omstandigheid heeft
geleid tot studievertraging. De consequentie voor studievertraging van een zware ziekte
in de zomervakantie is een andere dan wanneer deze bijvoorbeeld midden in het collegejaar
plaatsvindt. Dit betekent dat de gevolgen van de omstandigheid afhankelijk zijn van
de context en daarmee voor de toekenning van de ondersteuning uit het profileringsfonds.
Als de gevolgen beperkt zijn kan dit betekenen dat geen toekenning van ondersteuning
plaatsvindt, en in die zin is er geen sprake van een direct afdwingbaar recht.
Bij een geschil met de instelling kan de student overigens altijd bezwaar aantekenen
bij de geschillencommissie van de desbetreffende hoger onderwijsinstelling. Als de
student het niet eens is met de beslissing op bezwaar kan hij in beroep gaan bij de
rechter, het College van Beroep Hoger Onderwijs (CBHO). Beide procedures hebben een
korte behandelingstermijn. Er is dus geen aanvullende regelgeving nodig.
Vraag:
Is de Minister het ermee eens dat meevallers op de onderwijsbegroting ten goede komen
aan het onderwijs?
Antwoord:
Volgens de vaststaande begrotingsregels zijn meevallers op de onderwijsbegroting beschikbaar
voor tegenvallers op de onderwijsbegroting.
Vraag:
Waarom heeft de Minister geen concrete doelstelling op het gebied van de tevredenheid
van leerlingen en ouders over het onderwijs?
Antwoord:
In toenemende mate wordt tevredenheid van ouders en leerlingen over het onderwijs
door scholen gepeild en gebruikt voor kwaliteitsverbetering. Zo wordt in Vensters
voor Verantwoording, waarin scholen verantwoording afleggen over verschillende zaken,
expliciet gevraagd naar 'tevredenheid leerlingen' en 'tevredenheid ouders'. Informatie
over leerlingtevredenheid komt bovendien periodiek beschikbaar via de Leerlingmonitor
van het LAKS. Hiermee zijn er mechanismen om scholen te prikkelen om op schoolniveau werk te maken van ouder- en leerlingtevredenheid. Tegen deze achtergrond vind ik
het niet nodig om ook landelijke doelstellingen te formuleren op dit aspect, dat vooral in de directe relatie tussen
school, ouders en leerlingen tot stand komt. Wel wordt landelijk regelmatig gemonitord
hoe het staat met de tevredenheid. Daarbij blijkt dat ouders van schoolgaande leerlingen
hun school doorgaans met een goed cijfer beoordelen.
Partij voor de Vrijheid – Beertema, H.J.
Vraag:
Schoolgebouwen. Buitenonderhoud 400 miljoen op de plank. Motie van PVV maakt het onmogelijk
dat dit geld nog op de plank blijft liggen. Hoe gaat de Minister dit organiseren?
En wanneer kunnen we de eerste resultaten verwachten?
Antwoord:
Het is belangrijk dat er duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de overheveling
van de verantwoordelijkheid van het buitenonderhoud conform de motie van Van Haersma
Buma en de doordecentralisatie zoals dat is verwoord in de motie van dhr Beertema.
De overheveling van het buitenonderhoud:
In het kader van dit traject vindt onderzoek plaats naar het draagvlak én naar de
vormgeving van de maatregel onder zowel schoolbesturen als gemeenten. In het onderzoek
wordt geïnventariseerd wat de (vermeende) voor- en nadelen zijn (of als zodanig worden
ervaren). Aandachtspunten in het onderzoek zijn onder andere de randvoorwaarden waaraan
een overheveling van de verantwoordelijkheid zou moeten voldoen: financiën, (on)wenselijkheid
van een overgangsregeling, ondersteuning van kleine scholen/schoolbesturen. Afhankelijk
van de uitkomsten van dit onderzoek kan dit betekenen dat het bij deze taak behorende
budget uit het gemeentefonds wordt gehaald en toegevoegd aan de lumpsum. Het onderzoek
is in januari 2012 gereed.
Met het bedrag van € 400 miljoen wordt – naar ik aanneem – gedoeld op de totale onderbesteding
van de gemeenten van het budget dat in het gemeentefonds zit voor Educatie.
De motie van de heer Beertema:
De PVV heeft gepleit voor een versterkt recht op doordecentralisatie. De PVV heeft
namelijk in een motie gevraagd om de huisvestingsbudgetten (inclusief nieuwbouw en
uitbreiding van de gebouwen) beschikbaar te stellen aan scholen die daarom vragen
en aan bepaalde criteria voldoen.
In het nota-overleg over het investeringsfonds, toen deze motie van de heer Beertema
werd ingediend, is aangegeven dat dit een interessante gedachte is. In mijn reactie
is evenwel ook aangegeven dat verdergaande doordecentralisatie van de onderwijshuisvestingsmiddelen
in deze regeerperiode geen optie is, omdat het kabinet hierover in het bestuursakkoord
met de VNG geen afspraken heeft gemaakt.
Vraag:
Godsdienstlessen op openbare scholen:
die lessen zijn niet verplicht en ze vinden maximaal één lesuur per week plaats. Dan
mag je verwachten dat zulke lessen met enige distantie worden gegeven waarin een objectief
beeld wordt gegeven. Waarom is het dan zo dat de Stichting Platform Islamitische organisaties
Rijnmond met gemeentelijke subsidies aan de slag is op tientallen basisscholen. Ze
bereidt zich voor om het lesgeven in islam op honderden basisscholen. Hoe kan een
organisatie die exclusief islamitisch is, die zo monocultureel is, zich bezighouden
met integratie, terwijl zij met overheidssubsidies zending bedrijft en segregatie
predikt. Zo'n organisatie moet zich wat ons (PVV) betreft ver van het onderwijs verwijderd
wordt? Graag een reactie van de Minister.
Antwoord:
Openbare scholen zijn verplicht leerlingen op verzoek van ouders in de gelegenheid
te stellen om binnen de schooltijden godsdienstonderwijs of humanistisch vormingsonderwijs
te ontvangen. Dit onderwijs wordt verzorgd door organisaties die het geven van onderwijs
in een bepaalde godsdienst of levensbeschouwing ten doel stellen. Deze organisaties
zijn dus gericht op één stroming. Gemeenten zijn vrij deze organisaties te subsidiëren,
maar deze organisaties wel gelijk te behandelen. Dus komen ook islamitische organisaties
voor subsidiering in aanmerking. De meeste gemeentelijke subsidies hiervoor bestaan
overigens niet meer, omdat het rijk het Dienstencentrum GVO/HVO subsidieert voor de
coördinatie van godsdienstonderwijs en humanistisch vormend onderwijs.
Vraag:
Ik wil een toezegging van de bewindslieden dat ze serieus werk gaan maken van het
omleiden van de overhead in het mbo en hbo naar het primaire proces. Een toezegging
die percentages noemt en een tijdpad, met als eindpunt een verhouding van 80% primair
proces en 20% overheid eind 2013 volgens een eenduidige, landelijke definiëring?
Antwoord:
In het hoger onderwijs maken we afspraken over de indirecte kosten. Deze worden onderdeel
van de prestatieafspraken. Instellingen moeten op basis van een meting aangeven welk
bedrag ze aan indirecte kosten kunnen reduceren. Wordt de afspraak niet nagekomen,
dan leidt dit in principe tot minder financiële middelen voor de betreffende instelling. Een
landelijke normering past hier niet bij omdat elke instelling anders georganiseerd
is. Een instelling die ver boven het gemiddelde van de sector zit, zal een grotere
ambitie moeten tonen. Voor het hoger onderwijs wordt de "Berenschot-methode" gebruikt. Mocht
de HBO-raad of de VSNU een andere methode willen, dan zullen zij dit voor de gehele
sector moeten afspreken. In het mbo wordt er een benchmark uitgevoerd. Daarin worden
vier categorieën onderscheiden, namelijk onderwijzend personeel, direct onderwijsondersteunend
personeel (begeleiders in het open leercentrum) indirect onderwijsondersteunend personeel
en directie en management. Op dit moment zijn de percentages (peiljaar 2009) respectievelijk
87,8, 13,0, 14,3 en 4,8 procent. Ten opzichte van voorgaande jaren valt op dat het onderwijzend
personeel is toegenomen ten opzichte van de andere categorieën. Hieraan valt te zien
dat de benchmark disiplinerend werkt. Ik zeg u toe dat het procesmanagement 2015 dat
de instellingen ondersteunt bij het realiseren van mijn actieplan het onderwerp overhead
zal meenemen in de beoordeling van veranderingsplannen van de mbo- instelling.
Vraag:
Kan de Staatssecretaris met een eenduidige definitie komen van het begrip "contacturen"
voor het hbo, zoals dat ook voor het vo is gebeurd?
Antwoord:
In de hoofdlijnenakkoorden met de VSNU en de HBO-raad zal een minimumnorm worden genomen
van 12 contacturen in het eerste jaar. Dit is een forse stap want onderzoek van de
inspectie wijst uit dat er nog een grote groep opleidingen is die minder dan tien
contacturen aanbiedt in het eerste jaar. Weliswaar is er sprake van verbetering, maar
duidelijk is dat de onderwijsintensiteit nog flink verbetering behoeft. We kiezen
in beginsel ook voor een eenduidige definitie van contacturen. Hogescholen en universiteiten
kunnen daar alleen van afwijken als zij kunnen aantonen dat ze op andere wijze het
doel van intensiever onderwijs kunnen realiseren. Daarbij ligt de bewijslast bij de
instelling. Contacttijd is immers niet voor alle onderwijsconcepten een passende maat
voor het bepalen van de onderwijsintensiteit. Voorbeeld is hier aan de Universiteit
Maastricht, die Probleem Gestuurd Onderwijs als onderwijsconcept hanteert. Tegen deze
achtergrond is de Staatssecretaris er geen voorstander van dit wettelijk te regelen,
zoals in het vo. Het hoger onderwijs kent veel meer verschijningsvormen dan in het
vo, zoals probleemgestuurd onderwijs of blended learning. De vakbekwaamheid van docenten
in het hoger onderwijs is bovendien anders dan in het vo niet geregeld. Overigens
wil de Staatssecretaris ook daar nadere afspraken over maken met de instellingen.
Vraag:
Het onderwijs kan niet zonder ouders. Mijn voorstel is om ouders en leerlingen/studenten
meer zeggenschap te geven door een jaarlijkse verantwoordingsdag in te voeren voor
ouders vanaf het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, tot en met het mbo en
hbo. Zo'n verantwoordingsdag voor ouders (van minderjarigen) en studenten (analoog
aan de aandeelhoudersvergadering of ledenvergadering) werkt naar twee kanten. Ouders
en studenten zijn wat mij betreft niet alleen stakeholder of belanghebbende, maar
ze moeten ook in de positie komen van shareholder of aandeelhouder. Leg als schoollocatie
maar verantwoording af over het gevoerde beleid, beantwoord vragen die er leven. Omgekeerd
heeft de school hier de gelegenheid om met de ouders in gesprek te gaan over hun taak
en verantwoordelijkheid ten aanzien van het onderwijsleerproces van hun kind? Ik wil
graag een reactie van de Minister.
Antwoord:
Het voorstel om op een of andere manier jaarlijks verantwoording af te leggen is een
sympathieke gedachte. Ouders en leerlingen kunnen daarmee meer zicht krijgen op wat
er speelt op hun school; zo wordt de betrokkenheid bij de school groter. Landelijke
invoering en verplicht voorschrijven vind ik niet wenselijk. Wel wordt dit idee meegenomen
in de ronde die door Nederland wordt gemaakt in het kader van ouderbetrokkenheid.
Wellicht ook dat we goede voorbeelden op dit gebied tegenkomen en kunnen verspreiden.
Vraag:
We hebben getracht de cijfers te achterhalen om te kijken of er sprake is van een
trend om zittenblijven te voorkomen. Is er daadwerkelijk een beleid in het basisonderwijs
om leerlijnen ononderbroken te laten zijn? En hoe staat het in het voortgezet onderwijs?
'Een ding weet ik zeker: bij geen enkele po-leraar in mijn netwerk komt zittenblijven
voor. Ik weet ook dat nog altijd kinderen met een veel te laag niveau worden doorgeschoven
vanuit groep 8 naar het vervolgonderwijs. Het doorschuiven van een leerling met een
achterstand van twee of drie jaar naar het vmbo levert voor de leerling een onoverkomelijk
probleem op. Zo'n achterstand is niet meer weg te werken. Is de Minister het met mij
eens dat zittenblijven in deze gevallen soelaas kan bieden? Graag een reactie van
de Minister.
Antwoord:
De feiten zijn anders, het komt in de praktijk van het primair onderwijs wel voor.
Volgens het Onderwijsverslag van de Inspectie van het Onderwijs doet ruim 1 op de
10 kleuters een jaar extra over de kleuterperiode, in de groepen daarna blijft nog
6% zitten. Het percentage van vertraagde leerlingen in de onderbouw van het voortgezet
onderwijs is beperkt. Vooral in het basisonderwijs verschillen scholen in het beleid
van zittenblijven en het verlengen van de kleuterperiode. Opvallend daarbij is dat
scholen met veel vertraagde leerlingen in het algemeen qua eindopbrengsten het niet
beter doen, dan scholen waar leerlingen zonder vertraging doorstromen. Dit heeft te
maken met de effectieve benutting van onderwijstijd. Daar is mijn inzet dan ook op
gericht. Speerpunt in mijn beleid is het opbrengstgericht werken. Op die manier wil
ik dat achterstanden of vormen van onderpresteren worden tegengegaan. Als het gaat
om het wegwerken van achterstanden in groep 8 voordat een leerling naar het voortgezet
onderwijs gaat, zijn er mogelijkheden zoals de inrichting van een schakelklas. Het
gaat dan om een achterstand die veroorzaakt wordt door een achterstand in de Nederlandse
taal. Een dergelijke schakelklas aan het eind van groep 8 (ook wel kopklas genoemd),
is geen zittenblijven maar een intensieve vorm van onderwijs om de talenten die in
kinderen zitten, er ook uit te halen. Het behoort tot de professionele autonomie van
leraren om keuzes op dit punt te maken.
Vraag:
Om het gezag van de leraren in de klas terug te veroveren dienen leerlingen niet langer
docenten aan te spreken met ' je' en 'jij' en voornamen. Hoe kijkt de Minister hier
tegenaan?
Antwoord:
De gedachte hierachter is begrijpelijk. Gebruik van het woord "u" is een blijk van
respect en van goede omgangsvormen. Het is echter aan de school en aan de leraar zelf
om helder te maken wat de gedragsregels in de school en de klas zouden moeten zijn. De
school moet hierover duidelijke afspraken maken met de ouders/verzorgers van de leerlingen.
Vraag:
De PVV zou willen dat in alle gevallen van bedreiging of mishandeling van leraren
verplicht aangifte wordt gedaan door de school. De bedreigde of mishandelde leraar
gaat er dan niet meer over. Door ouders, familieleden of vrienden of de dienstdoende
politieagent kan dan niet meer onder druk worden gezet om af te zien van aangifte,
simpelweg omdat hij die mogelijkheid niet heeft. Graag reactie van de Minister.
Antwoord:
Geweld tegen leraren wordt niet getolereerd. Sinds november 2010 is de strafeis voor
geweld tegen werknemers met een publieke taak, waaronder leraren, dan ook met 200
% verhoogd. Om de aangiftebereidheid te verhogen, heeft het kabinet reeds actie ondernomen
in het kader van het programma Veilige Publieke Taak (VPT). Hierin is geregeld dat
werkgevers namens de medewerker aangifte kunnen doen, dat er anoniem aangifte kan
worden gedaan, dat er sprake zal zijn van lik-op-stuk beleid en dat het mogelijk zal
zijn schade te verhalen op de dader.
Dat laat onverlet dat er signalen zijn dat de aangiftebereidheid bij scholen, bijvoorbeeld
vanwege de angst voor reputatieschade of represailles, nog te wensen overlaat. Daarom wordt
in kaart gebracht waarom de aangiftebereidheid op scholen laag is, en wat gedaan kan
worden om die te verbeteren. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de ministeries
van BZK en Veiligheid en Justitie. Op basis hiervan zullen afspraken worden gemaakt
met de schoolbesturen om de aangiftebereidheid te verhogen.
Vraag:
De gebouwensituatie in het onderwijs is bedroevend. Dat geldt vooral in het basisonderwijs.
Het beeld van die klassen met die kleintjes, met z'n allen in een klam, slecht geventileerd
gebouw met zo'n hoge concentratie CO2 dat de hersentjes van al die kinderen rond 13.00
uur in de slaapstand gaan, zodat ze niks meer opnemen en de rest van de lesdag in
een waas doorbrengen. Zo is de situatie in veel basisscholen voorzien. En we hebben
nu de mogelijkheid om de honderden miljoenen die nu worden ondergeïnvesteerd aan te
wenden voor het doel waar ze voor bedoeld zijn. Dus laten we dat zo snel mogelijk
doen, wil ik de Minister vandaag meegeven. Graag een reactie van de Minister.
Antwoord:
Alhoewel het beeld zeker genuanceerder is neemt dit niet weg dat er schoolgebouwen
zijn waar verbeteringen in bijvoorbeeld het binnenmilieu zeker mogelijk zijn. Er is
hier overigens al het nodige aan gedaan. Er is de afgelopen periode een flinke slag
gemaakt door 100 miljoen te investeren in aanpassingen van gebouwen. Ook gaat de GGD
bij alle scholen langs om tips te geven over het binnenmilieu.
Dat er gemeenten zijn die huisvestingsmiddelen voor andere doelen gebruiken is inderdaad
onwenselijk. Maar op dit moment worden er geen mogelijkheden gezien om daarin verandering
te brengen. Over verdergaande doordecentralisatie van de middelen heeft het kabinet
in het bestuursakkoord met de VNG geen afspraken gemaakt. Met een verdere inperking
van de gemeentelijke autonomie zal de VNG niet instemmen.
PvdA – Jadnanansing, T.M.
Vraag:
Kwaliteit en integriteit in het hbo-onderwijs. Plan van de PvdA: niet goed, geld terugplan.
Waarom is de staatssecretaris hier niet voor?
Antwoord:
De uitwerking van de PvdA motie "niet goed – geld terug" doet recht aan hetgeen eerder
is gewisseld in de Tweede Kamer: er moet een verhaalsrecht zijn, met een goede rechtsbescherming,
zonder dat het leidt tot onbedoeld strategisch gedrag van studenten en bureaucratie. Dit
verhaalsrecht is een schadevergoedingsmogelijkheid zoals die ook in de andere sectoren
in Nederland bestaat. Daarmee is al veel jurisprudentie aanwezig en zijn de belangen
van de betrokken partijen afgewogen.
Het gerechtvaardigd vertrouwen van studenten moet gebaseerd zijn op hetgeen in de
instellingsregelingen is aangekondigd. De vijf elementen uit de motie zijn niet letterlijk
overgenomen, maar wel de geest. Het gaat om elementen die uitdrukking geven aan de
wens dat de student feitelijk het onderwijs krijgt dat hij of zij verwacht (zoals
aantallen contacturen, werkvormen e.d.). De Staatssecretaris wil de verplichting opnemen
dat de instelling in het Onderwijs- en Examenreglement (OER) concreet opneemt hoe
het onderwijs feitelijk wordt verzorgd. Naar zijn oordeel kan een dergelijke concretisering
niet zonder dat informatie wordt gegeven over werkvormen en dergelijke. Bovendien
geldt er instemmingsrecht van de medezeggenschap op het OER. Daarnaast geldt dat een gedetailleerde
regeling niet past in het streven om te komen tot verdere deregulering. Daarmee is
er feitelijk een verhaalsrecht gecreërd, maar niet precies op de wijze die PvdA wenst.
Vraag:
Het gaat niet goed met de wetenschap in Nederland. Organisaties als de VSNU en de
KNAW trekken aan de bel, gesteund door de werkgevers. Door het wegvallen van investeringen
in de wetenschap uit de aardgasbaten zijn er 3000 promotie- en postdocplekken minder.
Het doel tot de top 5 van kenniseconomiën te behoren komt in gevaar. Dit kan niet.
Graag hoor ik van de staatssecretaris dat dit niet klopt. Is hij daartoe bereid?
Antwoord:
Het besluit om geen Fes-middelen meer in te zetten is door het kabinet genomen omdat
het kabinet kiest voor generieke stimulering van R&D en niet voor specifieke subsidies.
Voor onderzoek en innovatie is aan het eind van deze kabinetsperiode een kleine € 4
miljard beschikbaar. Dat is weliswaar € 0,4 miljard minder dan in 2011, maar ruim
€ 0,7 miljard meer dan in het pre-crisisjaar 2008. Dat is een meer reële vergelijking
omdat in 2009/2010 de uitgaven voor kennis en innovatie door het pakket aan crisismaatregelen
tijdelijk zijn verhoogd. Met name de uitbreiding van het fiscale pakket (WBSO, Innovatiebox,
RDA en RDA+) leidt ertoe dat de uitgaven voor onderzoek en innovatie in 2015 hoger
zullen zijn. Tot slot verwijs ik naar mijn eerdere beantwoording van schriftelijke
vragen over dit onderwerp en naar de antwoorden op schriftelijke vragen die zijn gesteld
voorafgaand en tijdens het debat in de Kamer over de EL&I-begroting.
PvdA – Celik, M.
Vraag:
Deelt de Minister onze zorg, dat door gebrek aan stageplaatsen (vanwege economische
crisis) mbo-ers uit de beroepsbegeleidende leerweg, maar 1 dag naar school gaan en
de rest thuiszit? En hoe ziet zij dat in de toekomst?
Antwoord:
Nee, die zorg deel ik niet. Kenmerkend voor het mbo-stelsel is dat er een beroepsopleidende
en beroepsbegeleidende leerweg bestaat: bol en bbl. Dit systeem staat internationaal
bekend als robuust: het ademt mee in tijden van hoog- en laagconjunctuur. Dat betekent
concreet dat, wanneer er minder bbl-stages zijn, studenten gestimuleerd worden om
vaker voor een bol-opleiding te kiezen. Tevens geldt een zorgplicht voor arbeidsmarktperspectief:
mbo-instellingen zijn wettelijk verplicht om opleidingen aan te bieden met een reëel
arbeidsmarktperspectief. De inspectie ziet hierop scherp toe. Volgens de COLO Barometer
van oktober jl. zijn grote veranderingen tot nu toe uitgebleven op de stage- en leerbanenmarkt.
Het totaal aantal leerbedrijven in oktober 2011 bedraagt 222.219. Dus de groei van
ca. 10% aan leerbedrijven die tijdens de crisis is gerealiseerd, houdt tot dusver
stand. Uit deze barometer bleek verder dat bij aanvang van het schooljaar 2011–2012
het landelijk aanbod aan bpv-plaatsen voor vrijwel alle sectoren toereikend was.
Vraag:
Mbo-ers hebben een probleem, want ze hebben geen goed beeld van de arbeidsmarkt. Ze
kiezen voor "uiterlijke verzorging", "zorg en welzijn" en "handel en economie" terwijl
ze beter aan de slag kunnen in de sector "techniek". De keuzevrijheid pakt dus funest
uit voor deze leerlingen. Daarom wil de PvdA de keuzevrijheid voor mbo-leerlingen
tegen het licht houden. Wat vindt de Minister van een inperking van deze keuzevrijheid?
De PvdA denkt hierbij onder meer aan matchingsgesprekken, informatieverstrekking of
studenten begeleiden naar andere opleidingen, of maximale aantallen studenten per
opleiding.
Antwoord:
Individuele keuzevrijheid in het mbo moet niet ingeperkt worden. Ik vind dat instellingen
studenten moeten ondersteunen in hun keuzeproces en verantwoordelijk zijn voor het
aanbieden van opleidingen die uitzicht bieden op een baan. Dit kabinet investeert
extra in het mbo. Met deze middelen moeten instellingen aan studenten loopbaanoriëntatie,
begeleiding en coaching geven zodat zij een goede opleidingskeuze maken. In de Wet
Educatie Beroepsonderwijs (WEB) is geregeld dat mbo-instellingen een zorgplicht hebben
wat betreft het arbeidsmarktperspectief. Dit betekent dat instellingen alleen beroepsopleidingen
mogen aanbieden als er na de opleiding voldoende arbeidsmarktperspectief is voor de
mbo-afgestudeerden. Ook de Inspectie van het Onderwijs gaat scherper toezicht houden
op de zorgplicht arbeidsmarktperspectief. De inspectie gaat na of (nieuwe) studenten
tijdens de werving, de intake en de opleiding voldoende, objectief en zo actueel mogelijk
geïnformeerd worden over de arbeidsmarktperspectieven van de opleiding. Om de voorlichting
te verbeteren heb ik met de jongerenorganisaties in het vo, mbo en hbo afgesproken
dat scholen en instellingen eerlijke voorlichting gaan geven over de aangeboden opleidingen
door middel van een studiebijsluiter die informatie geeft over aspecten van de opleiding
die relevant zijn voor de keuze van de student. Het gaat hierbij om de kwaliteit van
de opleiding, uitval in het eerste jaar en arbeidsmarktperspectief.
Vraag:
De Minister wil entreeopleidingen invoeren voor het mbo. Studenten voor mbo 1 worden
anders opgevangen en krijgen daarmee een stempel. Hoe kan de Minister deze zorgen
wegnemen?
Antwoord:
Nee, ik zie geen stempel. In het Actieplan 'Focus op Vakmanschap' heb ik beschreven
wat mijn doelen zijn bij de entreeopleidingen. Ik wil graag dat scholieren die niet
direct opgeleid kunnen worden richting een startkwalificatie en geen vmbo-diploma
hebben, via de entreeopleiding alsnog naar een niveau-2-opleiding kunnen doorstromen
óf naar de arbeidsmarkt.
Vraag:
Zorgen over stempel dat studenten krijgen die entree-opleiding doen. Hoe wil Minister
(bv. 4e-jaars-)havisten motiveren om een entree-opleiding te doen?
Antwoord:
Ik wil havisten vooral motiveren om hun havo-opleiding af te maken. Het vavo is daarbij
nog een uitwijkmogelijkheid. Of anders een vmbo-diploma. De toegang tot de entreeopleidingen
is uitsluitend bedoeld voor scholieren zonder een afgeronde vmbo-opleiding en die
niet in staat zijn om die vmbo-opleiding af te ronden.
Vraag:
Kwaliteit van het mbo.
Registratie schoolverzuim, maanden geen les, gedragsproblemen, boeken kopen die je
niet gebruikt, geen readers van € 10,- (gekopieerd), geen computers aanwezig, examens
over de verkeerde stof.
In het mbo moet de student centraal staan. Er is een probleem met de kwaliteit van
het onderwijs in het mbo. Hoe gaat de Minister dit probleem aanpakken?
Antwoord:
Het Actieplan 'Focus op Vakmanschap' staat onder meer in het teken van het verbeteren
van de kwaliteit. De mbo-deelnemers zullen voldoende begeleide onderwijstijd ontvangen
van professionele docenten en goede instructeurs en degelijke onderwijsprogramma's
en examens krijgen. Dit alles zorgt ervoor dat de lat omhooggaat. Mochten opleidingen
te weinig begeleide onderwijsuren aanbieden, dan vorder ik bekostiging terug. Wanneer
examens niet op orde zijn, kan ik, na een waarschuwing, de examenlicentie intrekken.
Met die instellingen die herhaaldelijk niet aan de normen voldoen, laat ik gesprekken
voeren door de Inspectie van het Onderwijs en het departement. Na elk gesprek zal
een team van deskundigen in mijn opdracht de instelling bezoeken en advies geven over
bedrijfsvoering, planning en roostering. Het team rapporteert aan mij, zolang de instelling
haar zaken niet op orde heeft. De Tweede Kamer heeft overigens reeds ingestemd met
het actieplan.
PvdA – Hamer, M.I.
Vraag:
In het mbo zorgen over zorgleerlingen. 71% van de bestuurders verwacht in toekomst
niet meer genoeg voor deze leerlingen te kunnen betekenen. Van de docenten zegt de
helft nu al niet voldoende aandacht te kunnen besteden aan zorgleerlingen. Graag een
reactie van de Minister hierop.
Antwoord:
Om zorgleerlingen adequaat te kunnen bedienen heb ik besloten om de voorzieningen
op mbo-1- en AKA-niveau om te zetten in een entreeopleiding. Deze opleiding is straks
uitsluitend toegankelijk voor leerlingen die geen vmbo-diploma hebben. De entreeopleiding
kent een aparte, hogere bekostiging dan de overige mbo-opleidingen. De financiering
ervan zal een combinatie zijn van reguliere middelen, middelen voor voorbereidende
en ondersteunende activiteiten (VOA) en leerlinggebonden financiering (LGF). De onderwijstrajecten
zijn gericht op een diploma dat alsnog toegang geeft tot niveau-2-opleidingen of uitstroom
naar de arbeidsmarkt, als een startkwalificatie echt niet haalbaar is. Verder ben
ik voorlopig terughoudend in al te harde eisen op het gebied van taal en rekenen.
Pas in 2014 wil ik een besluit nemen over wel/niet centrale examens taal en rekenen
voor de entreeopleidingen. Vanaf 2010 heb ik € 50 mln. extra beschikbaar gesteld voor
taal en rekenen in het mbo. Een deel hiervan komt ten goede aan het taal- en rekenonderwijs
in de entreeopleidingen.
SGP – Dijkgraaf, E.
Vraag:
Het onderwijs gaat volgens de wet uit van de pluriforme samenleving en besef van verschillende
achtergronden en culturen. De SGP vindt dat hieraan toegevoegd moet worden dat het
onderwijs ervan uitgaat dat onze samenleving geworteld is in de joods-christelijke
traditie. Gaat de Minister dit evenwicht aanbrengen?
Antwoord:
De joods-christelijke waarden zitten in de haarvaten van de Nederlandse cultuur en
traditie. De inhoudelijke voorschriften voor het primair en voortgezet onderwijs voorzien
in aandacht in het curriculum voor de Nederlandse cultuur en traditie. Het besef van
de wortels van onze samenleving komt bijvoorbeeld terug in de kerndoelen van het primair
onderwijs en de canon van de vaderlandse geschiedenis die daarvoor als leidraad dient.
In mijn beeld is er dus sprake van evenwicht.
Vraag:
De SGP heeft in het algemeen de zorg dat we praktisch aangelegde jongeren overvragen
vanuit een cognitieve benadering. Uit het vmbo en het mbo bereiken ons signalen dat
voor bepaalde groepen het vereiste referentieniveau onhaalbaar is. Hoe gaat de Minister
hier mee om?
Antwoord:
Het kabinet deelt deze zorg van de SGP en zorgt voor een zorgvuldige invoering, onder
regie van het College voor Examens. Eerst wordt ervaring opgedaan met pilottoetsen
en pilotexamens. Een groot aantal vo-scholen en mbo-instellingen zal in 2011 en het
voorjaar van 2012 deze pilots uitvoeren. De invoering en behaalde resultaten worden nauwgezet
gevolgd. U ontvangt in het najaar van 2012 een voortgangsrapportage over de uitkomsten
en de eventuele gevolgen voor het beleid voor taal en rekenen.
Vraag:
Bureaucratie.
Meer zuurstof voor het onderwijs is broodnodig. De SGP betwijfelt de waarde van een
apart programma voor burgerschap. De inspectie constateert dat het burgerschapsaanbod
vaak in het bestaande onderwijsprogramma zit. Dan is afzonderlijke verantwoording
dus overbodig. Wil de Minister bekijken of het mogelijk is het verplichte burgerschapsaanbod
te laten vallen, met behoud van de wettelijke burgerschapswaarden?
Antwoord:
In het voorjaar van 2012 adviseert de Onderwijsraad over de vormgeving van goed burgerschapsonderwijs.
Dit advies zal daarna met een beleidsreactie aan uw Kamer worden aangeboden.
Vraag:
De eisen aan spelling op de basisschool worden te laag gelegd, die lat moet omhoog.
De Minister wordt gevraagd de aangenomen motie Dijkgraaf/Van der Ham uit te voeren.
Antwoord:
Of het spellingsniveau te laag is, is onderwerp van een wetenschappelijke discussie.
Veel hangt af van de manier waarop gemeten wordt. Tot dusver wordt gerapporteerd op
basis van de gegevens van de cito eindtoets. Cito presenteert de spellingsprestaties
zo goed mogelijk afgestemd op de referentieniveaus. De laatste meting die in het voorjaar
is toegestuurd, is geen aanleiding om het spellingsniveau aan te passen. Als op basis
van empirische gegevens, bijvoorbeeld de resultaten uit de eindtoets in het basisonderwijs,
onomstotelijk blijkt dat aanpassing wenselijk is, dan worden maatregelen genomen.
Overigens wijken de spellingsvaardigheden qua prestaties niet af van de prestaties
in de andere domeinen. Natuurlijk moet ook spellingsonderwijs uitdagend zijn. Er wordt
in het basisonderwijs ook wel degelijk spellingsonderwijs aangeboden die in hogere
niveaus passen. Maar dat wil niet zeggen dat alle kinderen die hogere niveaus moeten
beheersen. De huidige situatie zal daarom voorlopig niet leiden tot beperkingen van
het aanbod in het primair onderwijs. De invoering van de referentieniveaus wordt nauwgezet
gevolgd.
Vraag:
Enkele weken geleden werd opnieuw een kritisch onderzoek gepresenteerd over het gebrek
aan effectiviteit van voor- en vroegschoolse educatie, dit keer in Utrecht. Het kabinet
hanteert de lijn: als het medicijn niet werkt, moet je er meer van slikken. Waarom
zo weinig kritisch? Ook de verdeling van subsidie aan gemeenten is een probleem. Er
is namelijk geen relatie tussen de subsidie en het aantal te bekostigen plaatsen.
De subsidie wordt bepaald aan de hand van alle basisschoolleerlingen, terwijl het
aantal plaatsen wordt berekend op grond van het aantal kleuters. De gemeente Schoonhoven
krijgt bijvoorbeeld 92.000 voor 17 plaatsen, terwijl de gemeente Bergambacht 18 plaatsen
moet realiseren voor 3.000 euro. Wat wordt hiertegen gedaan? Ook in de grote steden
gaat deze problematiek leven.
Antwoord:
Het vve-beleid voor de komende tijd is zeker niet 'meer van hetzelfde'. In de 37 grootste
gemeenten worden zeer specifieke afspraken gemaakt waardoor een grote kwaliteitsslag
wordt gerealiseerd. Hierdoor moeten de effecten van voor- en vroegschoolse educatie
worden vergroot.
De verdeling van de specifieke uitkering voor onderwijsachterstandenbeleid naar gemeenten
gebeurt op basis van de som van alle schoolgewichten in een gemeente. In deze kabinetsperiode
wordt onderzocht of de verdeling van de gewichtenmiddelen over scholen nog voldoende
aansluit bij de werkelijke onderwijsachterstanden in de klas. De systematiek van de
gewichtenregeling wordt ook gebruikt bij de verdeling van het onderwijsachterstandengeld
over de gemeenten. Daarom wordt in dat onderzoek ook meegenomen of de verdeling van
het geld over gemeenten aansluit bij de achterstanden in de praktijk.
Vraag:
Sinds kort noemen we bepaalde scholen zeer zwak die het niet zijn. In tegenstelling
tot de suggestie in het toezichtkader kunnen die scholen wettelijk gezien niet aangepakt
worden. Ze vallen automatisch na een bepaalde periode in de zeer zwakke categorie.
Bij de beslissing om een school te sluiten geven uiteindelijk in de praktijk niet
de wettelijke eisen aan leenresultaten de doorslag, maar informele kwaliteitsaspecten.
Wat gaat de Minister hieraan doen? En hoe zorgt zij er voor dat de wettelijke basis
voor het aanpakken van zeer zwakke scholen op orde is?
Antwoord:
Als zwakke scholen zich niet verbeteren, kan de inspectie de school zeer zwak verklaren.
Het doel daarvan is om de school nog steviger aan te sporen om de kwaliteitsverbetering
voortvarend op te pakken.
Vrijwel altijd is er op zwakke scholen sprake van onvoldoende resultaten met een voldoende
onderwijsproces. Er is een kleine kans dat scholen op basis van een onvoldoende onderwijsproces
zwak worden verklaard, terwijl de resultaten (nog) voldoende zijn. Het is in de praktijk
nog nooit voorgekomen dat zulke scholen zich niet verbeteren en zeer zwak worden verklaard.
In het onwaarschijnlijke geval dat dat wel gebeurt en zo’n school verbetert zich nog
steeds niet, zal ik inderdaad maatwerk moeten leveren. Dit omdat sancties alleen getroffen
kunnen worden op basis van onvoldoende leerresultaten. De huidige wettelijke basis
voor sanctionering, bestaande uit onvoldoende leerresultaten, is op orde voor alle
bekende casussen.
Vraag:
Voor de kwaliteit van het onderwijs is niet allereerst van belang dat we meer gaan
toetsen, maar vooral dat er minder hulpmiddelen gebruikt mogen worden bij toetsen.
Veel leerlingen po en vo kunnen basale berekeningen en bewerkingen niet meer uitvoeren
doordat zij teveel met de rekenmachine doen. Dat moet stoppen. Wil de Minister overleggen
met het College voor Examens over het aan banden leggen van het gebruik van de rekenmachine?
Antwoord:
Leerlingen moeten zonder rekenmachine elementaire rekenvaardigheden en wiskundige
bewerkingen beheersen. Dit sluit aan bij het huidige beleid. Het kabinet zal met het
College voor Examens (CvE) overleggen over het gericht gebruiken van de rekenmachine
in het voortgezet onderwijs. In het primair onderwijs wordt geen rekenmachine gebruikt.
Vraag:
Prestatieloon. Beste voorbeeld van dit wantrouwen is prestatieloon. Daar wordt maar
liefst 250 miljoen voor uitgetrokken. Betaald door leraren zelf, want daar wordt op
bezuinigd. Dit prestatieloon wordt een enorme mislukking.
Kijk eens naar de evaluatie uit de VS (onderwijsblad 26 november, pagina 5). Onderzoek
Rand Corporation over prestatieloon in New York.
Conclusie: er is geen verschil in kwaliteit tussen scholen met en scholen zonder prestatieloon.
Men besloot om het experiment af te blazen.
In een eerder onderwijsblad zegt de Staatssecretaris eerlijk: als het niet werkt,
doen we het niet?
Antwoord:
Het is slechts één onderzoek dat door de heer van Dijk genoemd wordt. Er zijn ook
positieve uitkomsten gevonden. Zie bijvoorbeeld het rapport van het Centraal Planbureau "Zicht
op effectiviteit" en Neal, "The design of performance pay in education" (2011). Er
zal in Nederland met verschillende varianten gecontroleerd geëxperimenteerd worden.
Er zal naast effectonderzoek altijd verklarend onderzoek gedaan worden. Dus: welke
mechanismes treden op? We willen weten of het werkt in de Nederlandse context. Pas
daarna wordt besloten over de invoering.
Achtergrondinformatie:
Het onderzoek dat uitgevoerd is in New York kende andere uitgangspunten:
– In New York was de staat New York de beloner, terwijl dat in Nederland het schoolbestuur
is. In New York was er geen keuze voor indicatoren. Die zijn van bovenaf per school
(in absolute targets) bepaald. Dus toonden leraren weinig begrip voor de indicatoren,
de eerlijkheid en waarde van de bonus. In Nederland is sprake van een eigen keuze
van prestatie-indicatoren op niveau van de school, waarbij leerlingprestaties één
van de indicatoren moet zijn.
– In New York was er onbekendheid met het programma. Dertig procent van de leraren was
niet bekend met het programma, 44 procent was ontevreden over de verdeling van de
bonus (door commissie binnen de school). In Nederland moet de medezeggenschapsraad instemmen
met de vormgeving van de experimenten.
– In New York wisten leraren niet hoe ze hun gedrag konden aanpassen om de hogere prestatie
te leveren. In Nederland staat juist de beïnvloedbaarheid van de prestatie centraal.
Dat is wat er van onderzoeksvoorstellen gevraagd wordt.
SP – Dijk, J.J. van
Vraag:
In mei hebben we het debat gehad over de misleidende cijfers. De Minister heeft de
groei van het aantal zorgleerlingen flink overdreven. Dat blijkt uit Kamervragen van
collega Smits in maart. Het aantal zorgleerlingen zou met 65 procent zijn gestegen,
terwijl de daadwerkelijke groei slechts 15 procent bedraagt. De enorme stijging was
altijd het belangrijkste argument om de bezuiniging door te drukken. Dat bleek dus
wel mee te vallen. Excuses zijn op zijn plaats en belangrijker: de bezuiniging is
op drijfzand gebaseerd. Graag ook een reactie op het pleidooi van velen: deze bezuiniging
moet op zijn minst worden uitgesmeerd over meerdere jaren. Ook de overhaaste invoering
van passend onderwijs stuit op grote weerstand. Hoe gaat u daarmee om?
Antwoord:
Er is inderdaad helaas verwarring ontstaan over de cijfers. Dat betreur ik. Maar het
beeld dat de bezuiniging op drijfzand is gebaseerd, is onjuist.
In mijn beantwoording aan de Kamer heb ik dit meermaals uitgelegd, zowel in antwoord
op vragen van mevrouw Smits als in antwoord op vragen van de heer Voordewind. Het
aantal leerlingen met een indicatie voor zware zorg, dat wil zeggen leerlingen in
het (v)so of met een rugzakje, is met 65% gestegen tussen 2003–2009.
Bij de lichte zorg is een lichte daling te zien in die periode. Wanneer we kijken
naar het totaal van lichte en zware zorg is sprake van een stijging van 15%. Deze
15% doet dus niets af aan het feit dat de zware zorg is gestegen met 65%.
Het is deze groei bij de zware zorg die zeer fors wordt gevonden en die, bij de invoering
van de leerlinggebonden financiering in 2003, niet was verwacht. Het is ook deze groei
waardoor de uitgaven vanaf 2003 met ruim een half miljard euro structureel zijn toegenomen
en het is dit deel van de sector waar de voorstellen voor de bezuinigingen betrekking
op hebben.
Met betrekking tot het pleidooi om de bezuiniging uit te smeren over meerdere jaren
het volgende:
Begin dit jaar heeft er al een temporisering plaatsgevonden van de bezuinigingsvoorstellen.
In plaats van € 50 mln. in 2012 en € 300 mln. vanaf 2013 te bezuinigingen, wordt er
nu € 100 mln. in 2013, € 200 mln. in 2014 en vanaf 2015 structureel € 300 mln. bezuinigd.
Hiermee ben ik reeds tegemoet gekomen aan de wens om de bezuiniging uit te smeren
over meerdere jaren. Ook is er sprake van een gefaseerde invoering van de wetgeving
passend onderwijs zodat een zorgvuldige implementatie mogelijk is.
Vraag:
Vandaag is te lezen in De Volkskrant dat de Hogeschool van Hall Larenstein wordt opgeslokt
door de Universiteit van Wageningen. Medewerkers worden geïntimideerd door de directie.
Ondanks het pleidooi van premier Rutte gaat de schaalvergroting door. Waarom grijpt
u niet in? En waar blijft de reactie op het actieplan HBO dat ik voor de zomer heb
ingediend.
Antwoord:
Er is wel degelijk ingegrepen, want voor fusies geldt het wetsvoorstel fusietoets.
Specifiek t.a.v. de Universiteit Wageningen wijs ik u erop dat de minister van EL&I
hiervoor verantwoordelijk is.
Wat betreft de reactie op het Actieplan HBO. Op 1 juli heeft de Staatssecretaris de Strategische
Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap uitgebracht. In die agenda wordt zeer
uitgebreid ingegaan op het beleid voor het hoger beroepsonderwijs, daarmee waren wij
in de veronderstelling ook impliciet te zijn ingegaan op uw actieplan HBO.
Vraag:
Er zijn berichten over het verdwijnen van de faculteit Sterrenkunde in Utrecht, graag
uw reactie?
Antwoord:
Universiteit Utrecht heeft ervoor gekozen om de faculteit sterrenkunde af te stoten.
Dat is een keuze die de Universiteit van Utrecht maakt als autonome organisatie. Een
dergelijke keuze past in het proces van profilering in wetenschappelijk onderwijs
en onderzoek zoals de Staatssecretaris heeft beschreven in de Strategische Agenda
Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap. Van de universiteiten verwachten wij dat
zij in hun instellingsplannen duidelijke keuzes maken waarin zij willen excelleren
en welke taken zij afstoten. Hierover sluit de Staatssecretaris op korte termijn een
Hoofdlijnenakkoord met de VSNU. Op initiatief van NOVA, de toponderzoeksschool voor
sterrenkunde, wordt een plan uitgewerkt waarbij het personeel van de sterrenkunde
bij de Universiteit van Utrecht per 1 januari 2012 wordt herplaatst bij de sterrenkundige
afdelingen van de Universiteiten van Leiden, Amsterdam en Nijmegen. Dit initiatief
van NOVA laat zien hoe sterk het onderwijskundig onderwijs en onderzoek in Nederland zijn
georganiseerd.
Vraag:
De inrichting van het vmbo en mbo -met alle leerwegen, sectoren en trajecten- is onbegrijpelijk.
Het beroepsonderwijs moet weer herkenbaar worden. De SP pleit voor een actieplan ambachtsschool:
kleine, vakgerichte scholen en de kloof tussen vmbo en mbo opheffen. VM2 zou daarbij
een goede oplossing kunnen zijn. Integreer techniek mbo in vmbo-opleiding. Graag uw
reactie.
Antwoord:
De gedachte achter het pleidooi van een ambachtsschool is sympathiek. In de vorige
eeuw was de ambachtsschool een schooltype voor dagonderwijs, waarin werd opgeleid
voor een specifiek vak. De ambachtsschool paste goed bij de tijd van de wederopbouw
en heeft veel invloed gehad op de emancipatie van kinderen uit arbeidersgezinnen.
De ambachtsschool verhoudt zich echter niet goed meer tot de onderwijsbehoeften van
de huidige leerlingen en de eisen die de samenleving én de werkgevers anno nu aan toekomstige
werknemers stellen. Zoals in het regeerakkoord is opgenomen, ga ik de komende periode
het experiment VM2 voortzetten en uitbreiden. Ik zal daarmee de mogelijkheden voor
samenwerking tussen mbo en vmbo-scholen verder uitbreiden, zoals de SP bepleit. Daarnaast
stimuleer ik de vakcolleges. Ik richt me ook op meer deelname van jongeren aan techniekopleidingen
in het vmbo en in het mbo. Ik wil werk maken van het herprofileren van mbo-techniekopleidingen
op een dusdanige manier dat het een aantrekkelijke opleiding wordt voor leerlingen
afkomstig uit het vmbo. Ik zal dit verder uitwerken in het Masterplan Techniek dat
ik samen met de minister van EL&I en de minister van SZW in 2012 naar de Tweede Kamer
zal sturen.
Vraag:
Ik doe een aantal voorstellen.
–
Managers één dagdeel per week voor de klas. Daarmee ontstaat binding met de werkvloer.
–
Managers zijn afkomstig uit het onderwijs zelf. Dus niet één of andere bobo uit het
bedrijfsleven die even komt vertellen hoe het moet.
–
Managers verdienen een normaal salaris wat in verhouding staat tot het lerarensalaris.
–
Iedereen in het onderwijs valt onder de lareren CAO. Graag een reactie?
Antwoord:
Het is een exclusieve verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag om de schoolleider
te benoemen. Het bevoegd gezag bepaalt of de schoolleider geschikt is, ook als deze
niet uit het onderwijs komt. Wij verwachten van schoolleiders dat ze inderdaad een
goede binding hebben met het onderwijs. Daarom worden voor hen ook bekwaamheidseisen
opgesteld die direct met dat onderwijs te maken hebben. Iets anders is om van die
schoolleider dan ook te eisen dat hij ten minste een dagdeel per week zelf onderwijs
moet verzorgen. Dat is niet nodig. Je eist van de president-directeur van de KLM ook
niet dat hij als piloot ten minste een vlucht per week maakt. In onze actieplannen
hebben we veel nadruk gelegd op de cruciale positie die de schoolleiders hebben in
de school. In die positie is het van groter belang dat schoolleiders achter in de
klas zitten om hun belangrijke rol om docenten te begeleiden professioneel in te vullen.
Zij dragen een grote verantwoordelijkheid. Dat mag ook in alle redelijkheid tot uiting
komen in de beloning van de schoolleider. In de CAO-overleggen voor de verschillende
sectoren maken sociale partners daarover afspraken.
Vraag:
Burgerschapsonderwijs is belangrijk: les over democratie, over maatschappelijk bewustzijn
en mensenrechten. Het vak maatschappijleer stelt nu te weinig voor. Daarom ben ik
blij dat gisteren mijn motie hierover aangenomen is. Ik hoor graag hoe de Minister
deze motie uit zal voeren.
Antwoord:
In de aangenomen motie Kooiman c.s. (Tweede Kamer II, 2011/2012, 33000 VIII, nr. 52) wordt de regering verzocht voorstellen te doen voor versterking van het onderdeel
burgerschapsvorming in het onderwijs. Ik heb in april 2011 de Onderwijsraad gevraagd
een advies uit te brengen over het waarborgen van goed burgerschapsonderwijs. Ik verwacht
dit advies in het voorjaar van 2012 te ontvangen. In mijn beleidsreactie op dit advies
zal ik tevens aangeven hoe ik deze motie zal uitvoeren.
Vraag:
Segregatie.
Een goede school is een gemengde school waar sprake is van integratie. Helaas wil
de Minister daar niets aan doen.
Ze heeft lak aan de groei van het aantal zwarte en witte scholen. Ondanks onderzoek
Forum: schoolbesturen zijn tegen segregatie. Wat is uw reactie?
Alle inspanningen op dit gebied worden teniet gedaan.
Ik vraag u om te kijken hoe deze kennis behouden kan blijven (motie aangekondigd).
Antwoord:
Het onderzoek is bekend. Een deel van de schoolbesturen wil segregatie tegengaan. Uit
dit onderzoek blijkt dat een meerderheid van de schoolbesturen geen blauwdruk van
bovenaf wil omdat de situatie per gemeente zo verschillend is. Dit is in lijn van
het beleid van OCW.
De afgelopen jaren is in het basisonderwijs in de vorm van pilots door gemeenten en
schoolbesturen op lokaal niveau gewerkt aan het tegengaan van segregatie. Deze pilots
lopen dit jaar af, waarna ze worden geëvalueerd. In het voorjaar 2012 zullen de resultaten
worden gepresenteerd en zal bezien worden op welke wijze goede voorbeelden kunnen
worden overgedragen aan andere gemeenten. Op die manier wordt de opgedane ervaring
gedeeld.
Vraag:
Inzetten op bevoegde leraren met goed salaris.
Regering legt veel nadruk op onderwijs als middel om een goede baan te krijgen. Daarmee
wordt de economie versterkt. We willen zelfs in de top 5 van kenniseconomieën komen.
Dat is een mooie ambitie waar overigens niets van komt door het gebrek aan investeringen.
Polen investeert tegenwoordig meer in onderwijs dan Nederland. Wat vindt u daarvan?
Antwoord:
Het kabinet erkent dat er landen zijn die meer uitgeven aan onderwijs dan Nederland.
De Nederlandse uitgaven liggen op het gemiddelde van de OESO in procenten BBP (Education
at a Glance 2011, jaar 2008).
Met deze gemiddelde uitgaven weet het Nederlandse onderwijs in internationaal perspectief
overigens goed te presteren. Zo presteert in Europa alleen Finland op PISA beter.
De goede Nederlandse prestaties en gemiddelde uitgaven hangen samen met het feit dat
de fundamenten van het Nederlandse onderwijsstelsel op orde zijn. De vormgeving van
het stelsel doet er toe, zoals ook is weergegeven in het antwoord op Kamervragen van
het lid Van der Ham (vragen van 14 september 2011, Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012,
Aanhangsel).
Het kabinet kiest er daarom voor om onderwijs te ontzien bij de bezuinigingen en het
stelsel te versterken met maatregelen als het stimuleren van opbrengstgericht werken
en het professionaliseren van het onderwijspersoneel. Het doel hiervan is de onderwijsprestaties
te verbeteren en daarmee het rendement van de ingezette onderwijsuitgaven nog verder
te vergroten.
VVD – Elias, T.M.Ch.
Vraag:
Ik spreek hier nogmaals waardering uit voor het beroep docenten. Het is een mooi beroep.
Maar er moet iets veranderen aan de cultuur van niet willen bewegen. Het kan niet
zo zijn dat de werkgelegenheid van de slechte docenten zwaarder weegt dan de kwaliteit
van het onderwijs. Slechte docenten moeten worden aangepakt. Graag wil ik van de bewindslieden
een expliciete reactie op deze vereiste cultuurverandering?
Antwoord:
Met de heer Elias zijn wij het eens dat het leraarschap een mooi beroep is. Ook vinden
wij dat kwaliteit van het onderwijs voorop moet staan. Het HRM-beleid van de scholen
moet dan ook gericht zijn op het borgen van die kwaliteit. De school heeft de verantwoordelijkheid
voor het personeel om via functioneringsgesprekken docenten aan te spreken. Zo zijn
er de extra mogelijkheden die de versterking van de functiemix mogelijk maken om tot
professioneler HRM-beleid te komen.
Vraag:
De Minister of Staatssecretaris wordt opgeroepen een specifiek actieplan op te stellen
waarin concrete, minimale eisen worden gesteld aan het onderwijsveld, op zakelijk
en met name financieel gebied. Desnoods moet er een beroepsregister worden opgesteld,
waarin eisen worden gesteld aan kwalificatie & scholing werkgevers binnen het onderwijsveld.
Het gaat om een mentaliteitsverandering: op dit moment is sprake van nonchalance in
manier waarop financiële onzekerheden worden vastgesteld.
Zakelijkere, deugdelijkere financiële bedrijfsvoering is nodig. Zakelijker klimaat
onderwijs.
Antwoord:
Dit is een belangrijk punt waarvoor de heer Elias aandacht vraagt. In alle sectoren
lopen daarom maatregelen om de financiële deskundigheid van bestuurders te bevorderen.
Als voorbeeld: in het primair onderwijs loopt het project "Eerst Kiezen, Dan Delen",
dat volledig inzet op versterking van de financiële deskundigheid van bestuurders.
Ook heeft professionalisering van bestuurders uitdrukkelijk de aandacht van de sectorraden
in het kader van de code Goed Bestuur. Tevens maakt de Staatssecretaris met het veld
afspraken over vaststelling van bekwaamheidseisen voor schoolleiders en de mogelijkheid
van het instellen van een beroepsregister voor schoolleiders. Dit zijn enerzijds lopende
programma's en anderzijds uitwerkingen van de aan u aangeboden actieplannen. Met de
start van het schooljaar 2012/2013 zullen vliegende brigades actief zijn op het terrein
van het vergroten van financiële deskundigheid bij scholen die op dit punt hulp nodig
hebben.
Vraag:
Is het mogelijk € 60.000,- subsidie voor het project digitale topschool, waarbij extra
opdrachten online worden aangeboden, alsnog toe te kennen?
Antwoord:
Het is goed dat de markt bezig is om scholen tegemoet te komen zodat zij kunnen investeren
in excellente kinderen. Ik zal het project van de digitale topschool zeker betrekken
bij de verdere uitwerking van het excellentiebeleid. De beoordeling van de kwaliteit
van het project wordt overlaten aan deskundigen. Scholen kunnen dan zelf bepalen of
zij gebruikmaken van de digitale topschool.
Vraag:
Klopt het dat de Tweede Kamer voor 31 maart 2012 een brief krijgt over de afspraak
over meer gym op school in het regeerakkoord en hoe die zal worden uitgevoerd?
Antwoord:
De kamer zal in het eerste kwartaal van 2012 inderdaad een brief ontvangen over sport
en bewegen in relatie tot onderwijs. Deze brief zal in samenwerking met de minister
van VWS worden opgesteld. In de brief zal onder andere worden ingegaan op de follow
up van het Beleidskader sport, bewegen en onderwijs, de toekomst van het Platform
sport, bewegen en onderwijs en de inzet van de combinatiefunctionarissen. In de brief
zal ook worden ingegaan op de passage in het regeerakkoord over gymnastiek op school.
VVD – Lucas-Smeerdijk, A.W.
Vraag:
Het topsectorbeleid richt zich te veel op onderzoek en te weinig op onderwijs, dit
moet worden vertaald in onderzoeksagenda's en opleidingsagenda's. Kan de Staatssecretaris
zorgen voor een vertaling van de resultaten uit de topsectoren in de instellingsplannen?
Antwoord:
De beleidsprocessen rondom de human-capital-agenda’s uit het bedrijfslevenbeleid en
de implementatie van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap zijn
complementair. Eind december worden de human-capital-agenda’s verwacht. Deze zijn opgesteld
door de topteams. Hierin zal onder andere de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar
hoger opgeleiden aan bod komen. De Staatssecretaris heeft in de Strategische Agenda
aangegeven dat instellingen in hun instellingsplannen voor de prestatieafspraken moeten
inspelen op de speerpunten van de topsectoren, zowel qua kennis als qua human capital.
De instellingen hebben een eigen verantwoordelijkheid om, passend binnen hun profiel
en sterktes, te bezien op welke wijze zij daaraan kunnen tegemoetkomen.
Vraag:
Samenwerking tussen bedrijven en onderwijs-/onderzoekinstellingen. Wat vindt de Staatssecretaris
van het project Oyster? Wanneer wordt hierover een besluit genomen?
Antwoord:
Het project Oyster speelt een belangrijke rol in het Nederlandse nucleaire kenniscluster.
Het kabinet kent hoge prioriteit toe aan kernenergie en daarbij horen onderzoek en
onderwijs. Dit geldt ook voor topfaciliteiten. Oyster is echter niet het enige project
dat voor de verdere ontwikkeling van het kenniscluster kernergie van belang is; dat
is ook (bijvoorbeeld) het project Pallas. De Staatssecretaris is daarom samen met
betrokken collega's in het Kabinet op zoek naar een oplossing die niet alleen betrekking
heeft op Oyster maar op het bredere Nederlandse nucleaire kenniscluster. Volgend jaar
wordt naar verwachting een besluit genomen.
Vraag:
Hoewel de VVD voorstander is van tweede kans onderwijs en "leven lang leren", vraagt
de VVD zich af of de Minister de schaarse middelen van het hbo/wo wil inzetten voor
de Open Universiteit? Is de Minister het ermee eens dat de taken van de Open Universiteit
kunnen worden overgedragen aan de markt en dat er momenteel sprake is van oneerlijke
concurrentie. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer we een standpunt hierover tegemoet
kunnen zien?
Antwoord:
Dit jaar heeft een internationaal reviewpanel in opdracht van OCW en de Open Universiteit
een review gemaakt van het strategisch instellingsplan 2011–2014 van de Open Universiteit
en de profilering van de Open Universiteit op de langere termijn in het licht van
de ontwikkeling van leven-lang-leren. Achtergrond hierbij is het rapport van de Commissie
Veerman. De Staatssecretaris zal uw Kamer hierover een beleidsreactie toesturen. In
deze beleidsreactie wordt ingegaan op de marktordening van het afstandsonderwijs tussen
Open Universiteit en private aanbieders, in het bijzonder ten aanzien van het hbo-aanbod.
Daarbij is het uitgangspunt dat er geen sprake kan zijn van ondoelmatige verdringing
van bestaand privaat onderwijs door publiek aanbod.
De Staatssecretaris is voornemens over deze beleidsreactie in het voorjaar van 2012
overleg te voeren met Open Universiteit en Nederlandse Raad voor Training en Opleiding
(NRTO). Hierbij zullen de uitwerking van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek
en Wetenschap op het punt van Leven Lang Leren en het advies van de SER over het post-initieel
onderwijs worden betrokken.