Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 4 september 2025, over strafrechtelijke onderwerpen
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 988
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 25 september 2025
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 4 september 2025 overleg gevoerd
met de heer Van Weel, Minister van Justitie en Veiligheid, over:
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 september 2024 inzake
rapportagebrief internationale misdrijven 2023 (Kamerstuk 36 410 VI, nr. 106);
– de brief van de Staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 11 oktober 2024 inzake afsluiting
natraject calamiteitenonderzoek Donny M. (Kamerstuk 34 477, nr. 87);
– de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 10 december 2024
inzake stand van zaken omtrent de heer Singh (Kamerstuk 30 010, nr. 60);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 januari 2025 inzake reactie
op de gewijzigde motie van het lid Dijk over in kaart brengen wat de mogelijke gevolgen
zijn als artikel 296 uit het Wetboek van Strafrecht wordt gehaald (Kamerstuk 36 326, nr. 5) (Kamerstuk 36 326, nr. 6);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 februari 2025 inzake toepassing
van het draagkrachtbeginsel bij de oplegging van geldboetes door de strafrechter (Kamerstuk
29 279, nr. 924);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 21 februari 2025 inzake effectevaluatie
Wet middelenonderzoek bij geweldplegers (Kamerstuk 28 684, nr. 772);
– de brief van de Staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 4 april 2025 inzake voortgang
beleidsinitiatieven regeerprogramma CJIB (Kamerstuk 29 279, nr. 931);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 11 april 2025 inzake reactie
op het rapport van het Instituut voor Publieke Economie (IPE) «Minder schulden, meer
verkeersveiligheid. Vijf aanbevelingen voor een beter verkeersboetebeleid» (Kamerstuk
29 398, nr. 1173);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 23 april 2025 inzake beleidsreactie
op onderzoek naar regie forensische geneeskunde (Kamerstuk 33 628, nr. 109);
– de brief van de Staatssecretaris Rechtsbescherming d.d. 30 juni 2025 inzake reactie
op verzoek commissie over verkeersboetes op grond van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) (Kamerstuk 29 398, nr. 1178).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Pool
De griffier van de commissie, Brood
Voorzitter: Van Eijk
Griffier: Meijer
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Van Eijk, El Abassi, Koops, Lahlah en
Van Nispen,
en de heer Van Weel, Minister van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen allemaal. Welkom bij de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Aan
de orde vandaag is het commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen. Ik heet de Minister
van Justitie en Veiligheid welkom op zijn laatste dag in deze rol. Volgens mij heeft
hij een volle agenda, dus elk paar minuten dat we kunnen winnen, is waarschijnlijk
zeer welkom. We gaan kijken hoever we komen. We zijn niet met heel veel deelnemers.
We hebben een indicatieve spreektijd van vier minuten. Ik stel drie interrupties in
de eerste termijn van de Kamer voor. Ik heet de leden Van Nispen van de SP, de heer
Koops van NSC en mevrouw Lahlah van GroenLinks-PvdA welkom. Ik zal op het einde ook
mijn inbreng doen; dan vraag ik de heer Van Nispen om het voorzitterschap even over
te nemen. Ik stel voor dat we beginnen en ik geef de heer Van Nispen het woord.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik ga nog niks tegen de Minister zeggen, want wij zien elkaar
vandaag nog zo ongeveer de hele dag, tot vanavond aan toe.
Voorzitter. Er is al lang veel en terechte kritiek op de hoogte van en de omgang met
de inning van de verkeersboetes. De boetes zijn te hoog en niet meer in balans. Zo
kun je bij wijze van spreken beter een flitspaal slopen dan er te hard langsrijden.
Dan ben je qua strafmaat in ieder geval beter af. Dat is toch echt heel raar. Het
Openbaar Ministerie adviseerde om de boetes te verlagen. De Ombudsman roerde zich.
Het CJIB, de Raad van State en de politievakbond hadden kritiek. Maar de Minister
legde die allemaal naast zich neer. Opnieuw, en zo gaat het helaas altijd, geven financiële
overwegingen de doorslag. Het gaat alleen maar weer om geld. Met rechtvaardigheid
heeft dit alles tot nu toe helemaal niets te maken. Ik spreek deze Minister nu aan,
maar ik bedoel eigenlijk ook de Staatssecretaris, de vorige Minister et cetera, vanuit
die rol: u bent toch niet enkel de Minister van Financiën, die op de centjes moet
letten? U staat toch ook voor rechtvaardigheid? Kom alsjeblieft niet aanzetten met
praatjes over de verkeersveiligheid, want die verhogingen van de boetes het afgelopen
jaar hebben daar helemaal niets meer mee te maken. Een verdubbeling van de boetes
in de afgelopen twintig jaar slaat eigenlijk nergens meer op. Het belang van de schatkist
wint hierin altijd. Het is niet meer proportioneel.
Merel van Rooy beschreef in het boek De boetefabriek feilloos hoe dit allemaal gegaan
is en wat het desastreuze effect werd op mensen. Een hardvochtig systeem, waardoor
tienduizenden mensen in de problemen raakten. Erger nog, als boetes niet betaald worden,
bijvoorbeeld omdat mensen in financiële problemen zitten, profiteert de schatkist
daar zelfs van. Het is eigenlijk echt ziek als je het goed beschouwt. Een niet-betaalde
boete wordt verhoogd met 50% en kan daarna verdubbelen; in twee stappen dus een verdrievoudiging.
Bizar. Dat vinden rechters inmiddels ook. Wanneer kunnen we nou eindelijk aansluiten
bij de normale verhogingen van incassokosten zoals dat in andere rechtsgebieden gaat?
Waar blijft het plan?
De SP zegt het nog een keer en heel nadrukkelijk: stop deze boetefabriek, die met
verkeersveiligheid en rechtvaardigheid niets meer te maken heeft. Stop met het zien
van boetes als verdienmodel. Haal de boetebedragen van de begroting van Justitie en
Veiligheid, waardoor de perverse prikkel voor de overheid om zo veel en zo hoog mogelijke
boetes te innen verdwijnt. Voer dus de kosteloze betaalherinnering in, en niet alleen
als pilot, maar definitief en structureel. De overheid moet niet willen verdienen
aan de financiële ellende van mensen. Dat was ook beloofd. Maar hoe cynisch: de dekking
voor deze maatregel is gewoon weer wegbezuinigd in de Voorjaarsnota door de partijen,
die toch al heel weinig voor elkaar kregen voor Nederland. Maar deze Minister, zo
zeg ik tegen hem, heeft een eigen verantwoordelijkheid. Het is niet alleen dat die
partijen dit hebben wegbezuinigd – daar zat hij misschien niet bij – maar hij heeft
een eigen verantwoordelijkheid om te zorgen voor meer rechtvaardigheid. Heeft deze
Minister dekking geregeld om dit structureel te maken? Zo niet, waarom niet? En is
nu op geen enkele manier te regelen dat we op termijn de boetes weer gaan verlagen?
Er is nooit financiële ruimte voor. Die is er nu niet, die was er niet en die zal
er in de toekomst ook nooit zijn, want andere zaken zijn altijd belangrijker. Financiën
rekent structureel op dit geld, de inkomsten uit boetes, en anders moet deze Minister
elders gaan bezuinigen. Dat is toch heel raar?
De SP pleit vandaag voor een langetermijnproportionaliteitsplan. We moeten deze gekte
gaan terugdringen. Laten we een heel bescheiden beginnetje maken. Voortaan, zo is
mijn voorstel, groeien de boetes niet meer mee met de inflatie, bijvoorbeeld de komende
tien jaar. Bevries ze, dan worden ze vanzelf lager. Graag een reactie. Ook stelt de
SP voor om de boetes inkomensafhankelijk te maken. Dat is eerlijker. Een boete van
€ 300 komt bij een miljonair veel minder hard aan dan bij een jongere met een flexcontract,
terwijl de inbreuk op de verkeersveiligheid hetzelfde is.
De heer Koops (NSC):
Het is natuurlijk wachten totdat de SP begint over de inkomensafhankelijke hoogte
van boetes. Dat is een onderwerp dat niet voor de eerste keer wordt benoemd. Maar
ik ga hier toch een vraag stellen aan het lid van de SP over de miljonairs die een
verkeersovertreding begaan. Hoe stelt de SP zich dat voor? Moet een miljonair dan,
laten we zeggen, € 10.000 boete gaan betalen en iemand die van een uitkering leeft
€ 50? Wat zijn de bandbreedtes hier?
De heer Van Nispen (SP):
Daar zou je naar kunnen kijken. Er ligt hier geen initiatiefwet voor waarin ik dat
helemaal heb uitgedacht, maar je zou best kunnen denken aan iets in de orde van grootte
zoals de heer Koops het misschien gekscherend bedoelde. Het gaat erom dat een boete
aankomt, dat je die voelt, en dat die tot iets van een gedragswijziging leidt, omdat
het namelijk ging om de inbreuk op de verkeersveiligheid. Je wil dat iemand dat niet
een volgende keer doet. Mijn stelling is inderdaad dat als een miljonair dat doet
en € 300 moet aftikken, die dat lachend doet. Dat valt uit zijn broekzak als hij naar
de bushalte ... Nou, daar gaat hij natuurlijk nooit naartoe, maar bij wijze van spreken.
Die schrikt daar niet van en doet het de volgende keer gewoon opnieuw, terwijl een
jongvolwassene die dat per ongeluk doet misschien in de problemen komt. Natuurlijk
kan je zeggen dat je aan de regels moet houden. Dat is altijd zo. Maar het gaat hier
om: als je dat niet gedaan hebt, wat is dan een proportionele vergelding? Dan is mijn
stelling inderdaad dat je het uiteindelijk inkomensafhankelijk moet maken. Ja, of
je moet in andere strafmodaliteiten gaan denken, maar daar gaat het hier niet over.
Het gaat nu over: als je een boete krijgt, wat komt dan bij mensen aan op een manier
dat ze het voelen en dat het leidt tot gedragswijziging en bevordering van de verkeersveiligheid?
Voorzitter. Ik ga hierop door, want dit ging dan over verkeersboetes, maar het draagkrachtbeginsel
in artikel 24 van het Wetboek van Strafrecht, dus als een rechter een boete oplegt,
is ook belangrijk. Dat leidt nu tot willekeur. Er zijn gegevens om de draagkracht
van een persoon te bepalen, maar die zijn niet beschikbaar op het moment dat een rechter
een vonnis uitspreekt. Dat leidt vervolgens tot rechtsongelijkheid. In reactie op
mijn aangenomen motie hierover en het WODC-onderzoek, waaruit ook bleek dat er een
betere weging moet komen van de draagkracht bij boeteoplegging, kwam een heel teleurstellende
kabinetsreactie. De Minister schrijft namelijk: «In de huidige strafrechtpraktijk
beschikt de rechter over voldoende ruimte om een passende geldboete op te leggen,
waarbij rekening kan worden gehouden met alle omstandigheden van het concrete geval.»
Ja, dat is wel zo, die ruimte is er wel, maar de rechter beschikt niet over de gegevens.
Dat was nou juist de aanleiding voor de motie. Dat bleek nou juist uit het onderzoek.
Hoe wordt er nou concreet voor gezorgd dat rechters boetes opleggen die beter passen
bij de draagkracht van veroordeelden, dat rechters over de juiste informatie beschikken
en dat er een einde komt aan de willekeur?
Voorzitter. Dan heb ik nog één ander thema. Thema? Nee, het is een zaak, het is een
mens. Het gaat om meneer Singh, die in de Verenigde Staten al jarenlang in detentie
zit. Ik kan niet de hele zaak uit de doeken doen, maar in 2020 is er al een motie
van mij aangenomen die zei dat de regering zich maximaal moet inspannen voor deze
meneer, die op hoge leeftijd is en al jaren vastzit in de VS, in slechte omstandigheden,
in momenteel zeer, zeer, zeer slechte gezondheid. Ik zeg dat even met nadruk; de details
laat ik achterwege. Maar de Minister deed niks. Daarna nam de Kamer vorig jaar nog
een motie aan van Ceder, Omtzigt en mij. Nu heeft de rechter recent geoordeeld dat
de Staat de heer Singh moet terughalen en alles moet doen wat daarvoor nodig is. Dan
denk ik: ja, had in 2020 maar geluisterd naar de Kamer en had die motie maar uitgevoerd;
dat had heel veel leed gescheeld. Maar ik ga niet te zuur doen en richt mijn blik
op de toekomst. Graag hoor ik of het verzoek inmiddels bij de Verenigde Staten is
ingediend en, zo niet, of dat vanmiddag nog kan gebeuren. Wacht geen dag langer meer
en doe alles, alles, alles, met alle beschikbare diplomatieke, juridische en praktische
middelen, om die overdracht zo snel mogelijk te realiseren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Koops voor zijn inbreng namens NSC.
De heer Koops (NSC):
Dank u, mevrouw de voorzitter. Er zal vandaag sprake zijn van een mate van overlap
tussen de standpunten die de leden van uw Kamer voorleggen aan de Minister, bijna
in vraagvorm. Ook ik zal ... Ja, toch? Ik hoor mevrouw Lahlah zeggen dat het klopt.
Dat wil alleen maar zeggen dat we het met z'n allen hebben over een onderwerp dat
nu daadwerkelijk moet worden geadresseerd en dat niet of onvoldoende is geadresseerd
in het verleden. Waar mijn buurman ter rechterzijde zojuist begon over de hoogte van
boetebedragen, focus ik op het gevolg van die boetes, namelijk de verhoging van boetebedragen.
Daarbij heb ik een voorbeeld dat prachtig is in zijn eenvoud, namelijk een meneer
die door rood reed en daarvoor een boete kreeg van € 250. Die boete betaalde hij niet,
dus hij kreeg een verhoging van 50%. Nu moest hij opeens € 375 betalen. Ook die boete
betaalde hij niet. Toen kreeg hij een tweede verhoging, van 100%. Er kwam dus € 375
bij. De oorspronkelijke boete was dus € 250, maar nu moest hij € 750 betalen.
Zonder verder iets van die man te weten, voel ik affiniteit met hem, want het is mij
ook weleens overkomen dat ik een boete niet acuut betaalde en steeds chagrijniger
werd omdat het bedrag zo bizar veel omhoogging. Alleen, deze meneer – en dat is heel
wezenlijk – had geen geld. Hij was een slachtoffer van de toeslagenaffaire. Uiteindelijk
heeft hij het bedrag van de boete betaald, maar hij deed dat te laat. Hij heeft dus
die € 250 betaald plus de eerste verhoging: € 375. Hij stuurde een brief naar de rechtbank
en zei: ik vind het absurd.
Hierover is een uitspraak gedaan. Om heel precies te zijn en voor het verslag in onze
Handelingen verwijs ik naar de desbetreffende uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland
van 19 augustus van dit jaar. En wat zegt die meneer? Hij zegt: «Als slachtoffer van
de toeslagenaffaire heb ik veel leed moeten meemaken. Daarvan probeer ik terug te
krabbelen en ik wil schuldenvrij leven, maar dit wordt mij onmogelijk gemaakt.» Hij
heeft het bij dat briefje gelaten. De kantonrechter heeft zijn taak als rechter heel
goed opgepikt, want hij heeft gewoon zonder dat er enige discussie was, in zijn uitspraak
opgeschreven waarom hij het met deze meneer roerend eens is dat er geen enkele rechtvaardiging
bestaat voor de tweede verhoging, van € 375. Vervolgens legt die kantonrechter in
die uitspraak, beter dan ik dat zelf kan, uit waarom dat zo onrechtvaardig is. Ik
beveel de Minister dus van harte aan om van die uitspraak kennis te nemen.
De kern ervan is dat de kantonrechter zich genoodzaakt ziet om deze man niet ontvankelijk
te verklaren, om het beroep ongegrond te verklaren. En waarom is dat zo? Als je weet
dat je door rood hebt gereden en je een boete moet betalen, kun je bezwaar maken tegen
die boete, maar niet tegen de verhoging. Dat is een onmogelijkheid. Die wetsingang
bestaat niet. Dus als je toegeeft dat je door rood hebt gereden, kun je niet apart
iets doen tegen die verhoging. Vervolgens legt deze kantonrechter precies uit wat
in de aangenomen motie staat waar mijn buurman al naar verwees. Hij stelt net als
de Tweede Kamer ook vast – hij steunt de Tweede Kamer – dat er geen rechtvaardiging
bestaat voor de verhoging van die boete, ook niet als er geen dekking bestaat voor
het invoeren van een wel onrechtvaardig systeem. Mijn vraag aan de Minister is dan
ook om specifiek op dit punt te reflecteren. Er is geen rechtvaardiging voor een onverkorte
verhoging van boetes waartegen geen mogelijkheid van beroep of bezwaar bestaat en
die leidt tot een verdubbeling of een verdrievoudiging van de oorspronkelijke boete.
Daar bestaat geen rechtvaardiging voor. Een tekort in enig budget kan zeker niet als
rechtvaardiging gelden. Dat is dus in essentie mijn inbreng hier.
Verder sluit ik mij helemaal aan bij de woorden over de heer Singh. De vraag is of
de Minister ook daarop kort kan reflecteren. Hoe staat het er nu voor en wat zijn
de plannen?
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Nispen wil u nog interrumperen.
De heer Van Nispen (SP):
De heer Koops levert een hele goede inbreng. Ik zou bijna zeggen: zoals we van hem
gewend zijn. Nou heeft de Minister gisteren een brief aan de Kamer geschreven, waarin
hij zegt dat het kwijtschelden van die verhogingen door het CJIB – daar hebben we
het nu dus over – in schrijnende gevallen mogelijk wordt gemaakt. De vraag stellen
is misschien wel de vraag beantwoorden, maar ik geef deze voorzet even aan de heer
Koops. Ik ben benieuwd of hij het voldoende vindt dat het CJIB alleen de bevoegdheid
krijgt om in schrijnende gevallen de absurde verhogingen – dat zijn het – kwijt te
schelden. Of vindt hij inderdaad ook – ik dacht dat al te horen – dat die verhogingen
eigenlijk normaal moeten worden en dat we wat dat betreft gewoon moeten aansluiten
bij de incassokosten die bijvoorbeeld in het civiel recht of in het bestuursrecht
gelden? Kies een rechtsgebied, maar kies niet voor het verdrievoudigen van boetes,
terwijl iemand maar één keer een vergrijp heeft gepleegd, anders dan het misschien
wel niet kunnen betalen. Kortom, zou het niet voor de hele groep moeten gelden? En
hoe gaan we dat samen afdwingen in de weken die wij nog hebben?
De heer Koops (NSC):
Ik vind dat miljonairs vaker de bus zou moeten nemen. En ik heb geen medelijden als
ze dan € 300 uit de zak valt. Daarmee heb ik de enige categorie omschreven die ik
niet als schrijnend zou beschouwen. Er wordt een onvoorstelbare hoeveelheid boetes
opgelegd. Alle andere gevallen waarin die niet worden betaald omdat mensen daarin
geen zin hebben, zou ik betitelen als schrijnend. Ik denk dus niet dat het mogelijk
is om te zeggen dat er een hele kleine groep schrijnende gevallen is, bijvoorbeeld
alleen de slachtoffers van de toeslagenaffaire. Ik denk dat het ding ten principale
moet worden aangepakt en dat er meer ruimte moet zijn om maatwerk te leveren in het
geval van verhogingen. Maar in de allereerste plaats denk ik dat die verhogingen als
zodanig uit de klauwen zijn gelopen. Zij zijn niets meer of minder dan een bron van
inkomsten voor de overheid. En dat is niet waarvoor verhogingen zijn bedoeld. Kortom,
ik vind dat het hele stelsel van de verhogingen van die boetes moet worden aangepakt
en dat ze weer met een mate van rechtvaardigheid en redelijkheid moeten worden ingevoerd.
En ja, mevrouw de voorzitter, ik denk dat we daar in de komende weken genoeg aan hebben.
De voorzitter:
Er is nog een vervolgvraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, heel kort, voorzitter. Ik voel dan inderdaad een motie aankomen. In het verleden
heb ik zelf weleens voorgesteld om aan te sluiten bij het incassotarief dat in civiele
zaken geldt. Dat is dus 15%. Maar we kunnen ook een ander bedrag kiezen, want je zou
ook kunnen zeggen dat het meer lijkt op andere rechtsgebieden en dat we daarbij zouden
kunnen aansluiten. Mag ik de heer Koops uitdagen om of vandaag of in de aanloop naar
een tweeminutendebat met een concreet voorstel te komen? Welke verhoging vindt hij
dan redelijk? Je kunt zeggen dat die nul moet zijn, maar dat doen we in andere rechtsgebieden
ook niet. Je kunt ook zeggen dat het € 15 moet zijn, maar in ieder geval niet die
verdrievoudiging. Daar zijn we het volgens mij inmiddels breed over eens. Ik ben benieuwd
hoe de heer Koops het ziet. Welk incassotarief is dan redelijk? Over welke verhoging
hebben we het dan?
De heer Koops (NSC):
De ervaring heeft mij geleerd dat je uitdagingen van de heer Van Nispen nooit uit
de weg moet gaan. In die zin pak ik die uitdaging dan ook op. Wat een redelijk systeem
zou zijn: daar kom ik binnenkort wel op terug. Maar voor vandaag geldt in ieder geval
dat ik hoop dat de Minister kan reflecteren op het aanpassen van het systeem van verhogingen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Lahlah van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik kan mij in grote mate aansluiten bij de onderwerpen van
mijn voorgangers. We bespreken vandaag een tal van onderwerpen die eigenlijk niet
los van elkaar te zien zijn. In mijn ogen gaat het steeds om dezelfde kernvraag: is
ons strafrecht nog wel eerlijk, of gaan we verder met het opstapelen van ongelijkheid
en wantrouwen?
Ik wil beginnen met de geldboetes en het draagkrachtbeginsel. Mijn collega, de heer
Van Nispen, verwees daar ook al naar. Het kabinet weigert om het draagkrachtbeginsel
nader in te vullen, terwijl het WODC er glashelder voor waarschuwt dat dit leidt tot
een risico op rechtsongelijkheid. Een boete van € 500 is voor iemand met een minimumloon
een ramp, terwijl een grootverdiener die zonder zorgen betaalt. Dat is geen rechtvaardigheid,
maar klassenjustitie. Mijn vraag aan de Minister is dan ook simpel: hoe kan hij recht
praten dat dit kabinet willens en wetens een systeem in stand houdt dat armoede zwaarder
straft dan rijkdom? Het WODC waarschuwt expliciet voor die rechtsongelijkheid als
het draagkrachtbeginsel niet wordt toegepast. Waarom legt het kabinet dit advies dan
naast zich neer?
Dan de verkeersboetes en het CJIB. Ja, er komen betalingsherinneringen. En ja, er
komt een mogelijkheid tot kwijtschelding. Maar laten we eerlijk zijn: dat zijn pleisters
op een etterende wond. We hebben net al een kort debatje hierover gehoord. Mensen
blijven in een schuldenfuik belanden door kleine boetes die zich opstapelen tot duizenden
euro's. En ondertussen blijft de overheid verdienen aan die verhogingen, terwijl de
verkeersveiligheid, waar het toch om draait, er geen millimeter door verbetert. Als
ik dan in de verkiezingsprogramma's van sommige partijen in deze Kamer, zoals de VVD,
lees dat zij die boetes nog verder willen verhogen, hou ik mijn hart vast. Ik vraag
dus aan de Minister wanneer hij eindelijk durft te erkennen dat dit beleid failliet
is. Wanneer stopt u met het zien van burgers als melkkoe? Wat gaat u doen nu de structurele
middelen voor het uitvoeren van kosteloze betalingsherinneringen en de mogelijkheid
tot kwijtschelden bij de Voorjaarsnota zijn weggevallen? De Nationale ombudsman stuurde
hier al terecht een zorgenbrief over aan Staatssecretaris Struycken. Want hoewel het
een druppel op de gloeiende plaat is, hebben we deze maatregelen nodig om meer menselijkheid
of, beter gezegd, de menselijke maat, in het systeem te krijgen. Het CJIB vroeg nota
bene zelf om die ruimte. Zoals de Ombudsman schreef: ik vraag u hun deze ruimte dan
ook te geven. Kan de Minister toezeggen dat deze maatregelen staande praktijk worden
en niet verdwijnen door het uitblijven van structurele middelen?
Voorzitter. Tot slot de forensische geneeskunde. Het AEF-rapport laat zien dat dit
veld versnipperd, onderbemand en onduidelijk georganiseerd is. Toch kiest het kabinet
ervoor, geen centrale regie te nemen. Sterker nog, de medische arrestantenzorg wordt
gewoon via aanbestedingen de markt op geslingerd. Dit is zorg die gaat over de gezondheid
en soms het leven van arrestanten. Dat mag geen marktproduct zijn. Mijn vraag is dan
ook waarom de Minister kiest voor de goedkoopste oplossing in plaats van voor de beste.
Hoe garandeert hij dat de medische zorg voor arrestanten niet in de volgende aanbestedingscarrousel
terechtkomt waarin kwaliteit het onderspit delft? En wat betekent de gunning van de
arrestantenzorg aan één huisartsenorganisatie voor de rechtszekerheid van verdachten
en mensen in detentie? Hoe gaat gewaarborgd worden dat de artsen die werkzaam zijn
bij de huisartsenorganisatie in kwestie, op de hoogte zijn van het juridisch kader
dat noodzakelijk is om goed voor deze doelgroep te zorgen en het strafrechtelijk proces
niet in de weg te zitten?
Voorzitter, afsluitend. Wat al deze onderwerpen laten zien, is dat het kabinet telkens
wegkijkt van de fundamentele vraag: wat is rechtvaardig? In plaats daarvan wordt gekozen
voor de makkelijkste of de goedkope weg. Maar dat kost ons vertrouwen, en vertrouwen
is de kern van de rechtsstaat. Ik roep de Minister op om dat vertrouwen niet verder
te ondermijnen.
De voorzitter:
De heer Koops wil u interrumperen.
De heer Koops (NSC):
Luisterend naar uw gloedvol betoog valt mij dit op. Het lijkt mij dat een aanbesteding
van de medische zorg die aan arrestanten wordt verleend, an sich niet in de weg staat
aan het bewaken, het handhaven en het beschermen van kwaliteit. Ik denk dat echt iedereen
in de Kamer het erover eens moet en zal zijn dat voor arrestanten goed moet worden
gezorgd, zeker als ze medische hulp behoeven. Wat is nu de link tussen enerzijds aanbesteden
en er zo voor zorgen dat de kosten beheersbaar blijven en anderzijds de kwaliteitsbewaking?
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel voor deze vraag. De afgelopen jaren hebben we op tal van fronten gezien
dat als de overheid iets overlaat aan de markt, dat niet altijd ten goede komt aan
de mensen die het betreft, zeker niet als het gaat om heel kwetsbare mensen. Daarvan
kennen we talloze voorbeelden. Gaat het om het belang van mensen in detentie, van
arrestanten, dan zou je ook kunnen zeggen dat je absoluut de regie wilt en niet wilt
gaan voor de goedkoopste oplossing. Er was ontzettend veel kwaliteit beschikbaar bij
de organisatie die dit uitvoerde. Bij de aanbesteding werd niet aan haar gegund. Zij
is daartegen in hoger beroep gegaan en heeft met talloze schrijnende voorbeelden laten
zien waar het misgaat, waar kennis ontbreekt, waar kwaliteit ontbreekt. Ik zou zeggen:
als je dat in handen wilt houden, laat dan wat kwetsbaar is en wat je wilt beschermen,
niet aan de markt over. Dat zou je zeker niet moeten doen als het gaat om een aanbesteding
waarbij gegund wordt aan de goedkoopste partij zonder dat is gegarandeerd dat de kennis
en expertise bij die partij beschikbaar zijn.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Ja, een heel korte vervolgvraag. Dit criterium – de handhaving van de kwaliteit, de
expertise die je specifiek nodig hebt voor het verlenen van medische zorg in detentie-omstandigheden
– is toch gewoon een criterium dat we bij de aanbesteding kunnen betrekken?
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dat klopt, in principe. Ik ben niet tegen aanbestedingen an sich. Dat zou je kunnen
meenemen, maar in dit specifieke geval ligt het bij één organisatie, terwijl we nog
niet weten wat de kwaliteit is. Daarover zijn grote zorgen: kan zij dat ook landelijk
dekken? De organisaties die dit voor hun rekening hebben genomen, maken zich ook grote
zorgen. Op de aspecten van kwaliteitsbewaking is onvoldoende antwoord gekomen. Ik
maak mij dan grote zorgen. Lerende van de voorbeelden van de afgelopen decennia waarin
we veel meer dingen hebben overgelaten aan de markt, durf ik wel te stellen dat het
antwoord op de vraag of dit wel de beste manier is, nee is.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer El Abassi voor zijn inbreng namens DENK.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter. Dank. De eerste Kamerbrief die ik tegenkwam, ging over internationale
misdrijven. Nederland zegt terecht: oorlogsmisdaden en misdrijven tegen de menselijkheid
mogen nooit ongestraft blijven. Maar als we dat echt menen, moet dat altijd gelden,
ook als het gaat om Israël. Straffeloosheid gaat niet alleen over daders in verre
landen, maar ook over de mensen en bedrijven hier in Nederland die helpen bij het
plegen van misdrijven. Kijk naar Christenen voor Israël, die geld ophalen voor illegale
nederzettingen, of naar Nederlanders die daarheen afreizen om er mee te vechten of
mee te helpen Palestijnen uit te moorden, terwijl dat volgens internationaal recht
gewoon verboden is.
Het gaat nog verder. Het Israëlische busbedrijf EBS rijdt in Nederland, maar verdient
ook geld in bezet gebied. Booking.com, Airbnb, Expedia en Tripadvisor bieden allemaal
vakantiehuizen aan die op gestolen Palestijns land staan. Nederlandse banken en pensioenfondsen
– ING, ABP, Pensioenfonds Zorg en Welzijn – investeren miljarden in bedrijven die
de bezetting draaiende houden. Internationale bedrijven als KAF, Alstom, Caterpillar,
BNP en HSBC werken ook gewoon hier in Nederland. Zo houden we dus in Nederland oorlogsmisdaden
elders in stand.
Voorzitter. Wat mij steekt, is dat in de brief van de Minister wel voorbeelden worden
genoemd van Syrië, van Rwanda. Maar Israël? Niet gezien. Het wordt niet genoemd, terwijl
de VN zelf een lijst heeft gemaakt van bedrijven die direct meewerken aan illegale
nederzettingen. Mijn vraag is: waarom kijkt dit kabinet weg als het om Israël gaat?
Gaat de Minister onderzoeken welke Nederlandse organisaties en bedrijven meewerken
aan oorlogsmisdaden in Palestina? Waarom wordt Israël niet genoemd in de brief, terwijl
daar dagelijks mensenrechten worden geschonden? Wat gaat de Minister doen om banken,
pensioenfondsen en bedrijven die investeren in de bezetting, te stoppen en aan te
pakken?
Voorzitter. Dan toch even over de verkeersboetes. Mijn collega's hadden het er al
eerder over en ik heb het hier ook al vaker aangekaart. Boetes zijn bedoeld om gedrag
te veranderen, niet om de staatskas te spekken. Toch gebruikt dit kabinet ze als verdienmodel,
en dat is verkeerd. Mijn collega gaf het al aan: we zien inderdaad scheefgroei. Een
boete voor foutparkeren op een invalideplek is hoger dan een straf voor mishandeling.
En de bedragen blijven stijgen. Hoe kun je dat nog maatschappelijk verantwoord noemen?
Het Instituut voor Publieke Economie, het OM en de Raad van State zeggen: verlaag
de boetes, laat een onafhankelijke instantie de hoogte bepalen, beperk de extra kosten
en stop met gijzeling en buitengebruikstelling. Maar de Minister schuift dit weg,
puur vanwege het geld. Wij vragen burgers om zich aan de regels te houden, en dan
moet de overheid dat ook doen. Mijn vraag: kan de Minister per aanbeveling aangeven
of hij die wel of niet gaat uitvoeren?
Voorzitter, tot slot. De Ayasofya moskee kreeg gisteren een haatbrief. De islam werd
vergeleken met nazi's. Dit is geen los zand; dit is de retoriek die we al jaren horen.
Ik gaf het gisteren ook aan. De Koran werd ook al door verschillende mensen in dit
huis vergeleken met Mein Kampf. Deze week nog werden ramen ingegooid van ondernemers,
waren er teksten waaruit haat sprak en waren mensen bang in hun eigen gebedshuis.
Wat wil de Minister hier daadwerkelijk tegen doen?
Voorzitter, ik sluit af. Als we echt geloven in rechtvaardigheid en gelijkheid, dan
kan er geen sprake zijn van dubbele standaarden, niet bij oorlogsmisdaden in het buitenland,
niet bij boetes hier thuis en niet bij haat tegen onze eigen burgers. Alleen dan is
een rechtsstaat geloofwaardig.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik wil de heer Van Nispen vragen om het voorzitterschap over te nemen.
Voorzitter: Van Nispen
De voorzitter:
Zeker, dat doe ik. Ik geef graag het woord aan mevrouw Van Eijk, die spreekt namens
de VVD.
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Dank je wel, voorzitter. Ik heb vandaag drie onderwerpen: middelenonderzoek bij geweldplegers,
levenslang gestraften en zwaarder straffen bij samenloop.
Geweld onder invloed van alcohol of drugs mag nooit gebagatelliseerd worden. Wie zich
willens en wetens in een roes begeeft en geweld pleegt, is extra verantwoordelijk.
Sinds 2017 kan de politie verdachten testen. Dat is goed, want middelengebruik wordt
nu vaker vastgesteld en beter geregistreerd. Maar er zijn knelpunten: extra werk voor
de politie, weinig terugkoppeling van het OM en dossiers die vaak incompleet zijn.
Terwijl de wet voorziet in een strafverzwaring tot 75% wordt die in de praktijk nauwelijks
toegepast. Mijn vraag aan de Minister: is hij bereid om met het OM in gesprek te gaan
om te bevorderen dat het OM de richtlijn zo aanscherpt dat strafverzwaring bij geweld
onder invloed vaker de regel wordt in plaats van een uitzondering is?
Dan het punt van levenslang gestraften. De zwaarste straf die we kennen, moet ook
als de zwaarste worden ervaren. Tegelijkertijd is er behoefte aan een zorgvuldige
procedure in de uitzonderlijke gevallen van herbeoordeling of gratie. De VVD vindt
dat de toets later kan plaatsvinden dan na die 25 jaar en dat de huidige proeftijd
van twee jaar bij gratie eigenlijk heel erg kort is. Een periode van vijf jaar met
verlenging doet recht aan de zwaarte van de straf én beschermt de slachtoffers. Drie
vragen aan de Minister. Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel om de proeftijd
te verlengen naar vijf jaar of meer? Hoe zorgt hij ervoor dat slachtoffers en nabestaanden
structureel en tijdig gehoord worden en dat hun stem daadwerkelijk gewicht krijgt?
Is hij bereid om dit ook nu hij demissionair is, uit te werken in het belang van slachtoffers
en nabestaanden?
Voorzitter. Dan de samenloop van delicten. Slachtoffers en samenleving verwachten
dat wie meer doet, ook meer straf krijgt, maar het huidige systeem van meerdaadse
samenloop schiet tekort. Als iemand voor meerdere feiten tegelijkertijd terechtstaat,
is de zwaarst mogelijke straf nu enkel het hoogste strafmaximum plus een derde. Staat
iemand terecht voor het twee, drie of zelfs twintig keer seksueel binnendringen van
kinderen onder de 12, dan is het strafmaximum in dit voorbeeld vijftien jaar plus
een derde daarvan, dus twintig jaar. Hoe vaak iemand het doet, maakt niet uit, terwijl
je de rechter juist meer ruimte wil geven om iemand die veel ernstige zeden- en geweldsmisdrijven
heeft gepleegd voordat hij wordt gepakt, zwaarder te straffen. Er ligt een wetsvoorstel
in de Eerste Kamer voor, waarin de verhoging van het strafmaximum voor iemand die
voor meerdere feiten wordt berecht, van een derde naar de helft van het hoogste strafmaximum
wordt gebracht. Welke stappen zet de Minister om ervoor te zorgen dat dit voorstel
ook echt wordt ingevoerd? Kan hij toezeggen dat dit met voorrang wordt opgepakt?
Voorzitter. Of het nu gaat om geweld onder invloed, levenslang of meerdere delicten:
slachtoffers en samenleving verwachten rechtvaardige straffen. Dat betekent zwaarder
straffen waar dat nodig is.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een interruptie van de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Met belangstelling en gedeeltelijk met instemming heb ik geluisterd naar de vragen
die hier worden gesteld aan de Minister, maar ik ga toch een opmerking maken over
het verschil tussen de moraliteit en de effectiviteit van het strafrecht. Dat is in
deze Kamer een terugkerend thema, met name dit jaar, omdat de Rekenkamer zulke harde
kritiek had op het feit dat wij Kamerleden het in deze Kamer heel vaak hebben over
de moraliteit. Want iedereen wil dat een zware misdadiger hard wordt gestraft, en
er moeten gewoon enige aanpassingen worden gedaan. Het probleem is alleen dat wij
het veel minder vaak hebben over de effectiviteit, dus over de daadwerkelijke invoering
en uitvoering van maatregelen die ertoe leiden dat de gevangenissen nog voller raken.
Daar heb ik het lid van de VVD in haar vragen niet op horen ingaan. Mag ik haar vragen
zo begrijpen dat zij ook aan de Minister vraagt om in te gaan op de praktische consequenties
van de onderwerpen die zij aansnijdt?
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Zeker. Ik ben er mij heel erg van bewust dat het gevangeniswezen onder zware druk
staat, of het nu gaat om de beschikbaar van plekken, cellen of – dat zeker – personeel.
Gelukkig hebben we het in een van de laatste debatten voor de zomer voor elkaar gekregen
om extra geld voor het gevangeniswezen beschikbaar te krijgen. Het is incidenteel
geld, maar het is in ieder geval wel extra geld. Er moeten nog stappen worden gezet;
wat dat betreft vindt u mij aan uw zijde. Dat kunt ook terugzien in ons verkiezingsprogramma,
waarin wij die inzet heel nadrukkelijk hebben benoemd. Volgens mij hebben wij tot
op heden, tot op dit moment, met z'n allen gekeken waar geld vandaan te halen is.
Wij hebben daarbij andere keuzes gemaakt. Ik ben blij dat we stappen hebben genomen,
maar ik erken ook dat er nog stappen nodig zijn.
De voorzitter:
Was u hiermee aan het eind gekomen van uw bijdrage? Ja. Dan geef ik het voorzitterschap
aan u terug.
Voorzitter: Van Eijk
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even naar de Minister. Hoeveel tijd heeft u nodig? Twintig minuten,
hoor ik. Ik schors tot 10.50 uur.
De vergadering wordt van 10.31 uur tot 10.50 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij hervatten de vergadering. Wij gaan starten met de eerste termijn van de Minister
van Justitie en Veiligheid, de heer Van Weel, namens het kabinet. Ik stel voor aan
de Kamer om ook in deze termijn in ieder geval te beginnen met drie interrupties.
Mochten we voldoende ruimte hebben, dan ben ik best bereid om daar iets in te bewegen.
Maar laten we eerst maar eens starten met drie. Ik geef graag het woord aan de Minister.
Minister Van Weel:
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de leden in de eerste termijn. Een aantal van u hoop
ik nog regelmatig te zien vandaag, op mijn laatste dag als Minister van Justitie en
Veiligheid. Ik heb één blokje: verkeersboetes. De rest bestaat eigenlijk uit losse
onderwerpen. Ik begin met de boetes en daarna werk ik uw vragen een voor een af.
Het is terecht dat we het hier vaak over hebben. Ik vermoed zomaar dat ik in het debat
Verkeersveiligheid, dat ik vanavond met de Minister van IenW heb, nog een keer over
verkeersboetes zal komen te spreken. Ik snap ook dat we het daarover hebben, want
we hebben te maken met een onevenredige hoogte van de verkeersboetes ten opzichte
van de andere boetes. De voorbeelden die u heeft gegeven, klinken alsof ze van De
Speld komen, maar het is wel waar. Zo scheef is het inmiddels gegroeid. Ik heb dat
nooit ontkend. Ik heb het ook veroordeeld dat vorige kabinetten in het verleden gebruik
hebben gemaakt van het verhogen van de verkeersboetes om begrotingsgaten te dichten.
Ik vind dat een onjuist gebruik en een onjuiste inzet van het instrument. Het moet
een bestraffingsinstrument zijn, dat bedoeld is, zoals de heer Van Nispen en de heer
Koops zeiden, om te ontmoedigen dat iemand het nog een keer doet. Het moet niet bedoeld
zijn om begrotingen te dichten.
Ik heb de boetes dus niet verder verhoogd dan met de indexering. Die indexering moet
ik wel doen. Die zorgt niet voor een verdere scheefgroei. Als ik het niet zou doen,
zorgt het wel voor een gat in de begroting, omdat we nu eenmaal jaarlijks te maken
hebben met loon- en prijsbijstelling op basis van de inflatie. Daar gaan bedragen
zoals boetes in mee. Die worden daardoor relatief gezien niet hoger, alhoewel dat
in absolute zin natuurlijk wel zo is. Maar daar kan ik niet van afwijken. Ik ben wel
met u van mening dat die scheefgroei natuurlijk aandacht blijft behouden. Ik heb daar
nu geen dekking voor. Dat weet u. Daar hebben we het eerder over gehad. In de schaarse
middelen die er zijn, hebben we ook niet de keuze gemaakt om daarvoor dekking te krijgen,
maar ik kan me zomaar voorstellen dat dit onderwerp wel op tafel blijft en ook op
tafel komt in volgende formatierondes.
Dat geldt dus ook voor de verhogingen. De Staatssecretaris heeft u dit jaar daarover
een brief gestuurd en heeft daarbij aangegeven wat de mogelijkheden zijn om de verhogingspercentages
te verlagen. Ik weet dat u zich daarin gesterkt voelt door de kantonrechter, die daar
ook uitspraken over heeft gedaan. Diezelfde kantonrechter was overigens blij met de
mogelijkheid voor het CJIB om verhogingen te kunnen schrappen in schrijnende gevallen.
Dat wil ik er ook wel bij zeggen, want dit was er natuurlijk eentje. Maar ook het
verlagen van de verhogingen kost geld. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat dit
tussen de 12 miljoen en 64 miljoen euro zal kosten, afhankelijk van welke keus er
wordt gemaakt. Dat onderzoek ligt er in de openbaarheid, maar het is nu niet aan mij
om daar actie op te ondernemen.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Het is natuurlijk wel zo dat dit onderwerp al minstens een jaar op tafel ligt. Precies
een jaar geleden werd hier ook over gesproken. Zijn daar consequenties aan gekoppeld
voor de aanstaande begrotingen en de beschouwingen over die begrotingen? Dat begreep
ik niet helemaal uit de toelichting van de Minister. Is er wel of niet op enigerlei
wijze rekening mee gehouden?
Minister Van Weel:
Ik kan nog niet vooruitlopen op Prinsjesdag, wanneer de begrotingen naar buiten komen.
Daarna volgen natuurlijk de beraadslagingen over de begroting voor 2026. Maar op dit
moment is niet voorzien in een verlaging in de ontwerpbegroting die naar de Raad van
State is gestuurd.
Dan hebben we het nog kort gehad over de Pilot betalingsherinnering, waarvoor de structurele
middelen inderdaad helaas zijn ontvallen, naar aanleiding van een debat over de Voorjaarsnota.
Die pilot zet ik wel door. Die pilot loopt in ieder geval vanaf 1 juli 2026 voor anderhalf
jaar. Daarna zal die ook geëvalueerd worden en zal mijn ambtsopvolger ongetwijfeld
kijken naar structurele financiering. Dat neemt niet weg dat natuurlijk ook de mogelijkheid
bestaat dat die structurele financiering bij amendement terugkomt in de begroting.
Ook daar kan ik niet op vooruitlopen, maar ik kan het u wel meegeven als een van de
mogelijke routes.
De mogelijkheid ...
De voorzitter:
Een ogenblikje. U heeft een vraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Nou doet de Minister net of de Kamer ervoor kan zorgen dat vanaf 2027 en verder iets
geamendeerd kan worden. Dat is niet zo. Wij kunnen als Kamer niet zeggen dat iets
structureel wordt. Dat moet van de Minister komen. Wij kunnen alleen maar voor het
komende begrotingsjaar iets amenderen of niet. Daarom vind ik het juist zo lastig,
omdat wij dat als Kamer niet kunnen. Wij kunnen het alleen hier tegen de Minister
zeggen en hopen dat hij dat opneemt in zijn begroting.
Maar ik wil nog een vraag stellen over het vorige punt, namelijk over die verhogingen.
Over de hoogte van de boetes op zichzelf was de Minister glashelder. Hij zei dat er
sprake is van een scheefgroei en dat er in het verleden, in mijn woorden dan, verkeerde
keuzes zijn gemaakt door vorige Ministers, bijvoorbeeld Yeşilgöz, zeg ik weer in mijn
woorden, die daarmee de gaten op hun begroting hebben gedicht. Over de verhogingen
zei hij vooral: als je die wilt verlagen, kost dat geld. Maar ik vraag hem om daar
ook een heldere uitspraak over te doen. Vindt hij ook dat die verhogingen, waarbij
boetes uiteindelijk verdrievoudigen als iemand om wat voor reden dan ook ze niet kan
betalen, eigenlijk buitenproportioneel zijn en geen enkel precedent kennen in vergelijking
met welk rechtsgebied dan ook?
Minister Van Weel:
U zegt in uw voorbeeld, en dat is wel relevant, dat iemand dat niet kán betalen. Ik
hoor u nu zeggen: wil of kan. Maar u zei: kan. Dat is het verschil. Ik heb iets minder
clementie voor iemand die het niet wil betalen. De heer Koops zei dat hij er geen
zin in had en dat hij toen een verhoging kreeg. Ja, dat had hij kunnen voorkomen door
wel te betalen. Als iemand niet kán betalen, hebben we inmiddels – gelukkig, zeg ik
daarbij – de mogelijkheid voor het CJIB om de verhoging kwijt te schelden. In algemene
zin denk ik dat de kantonrechter een punt heeft. Dat is ook aanleiding geweest om
te onderzoeken of je die verhoging ook kunt verlagen. Dat ligt er nu, maar zoals ik
heb gezegd, is daarvoor in de ontwerpbegroting die bij de Raad van State ligt in ieder
geval geen geld opgenomen. Want ook dat kost geld, en dat zal ergens gedekt moeten
worden.
De heer El Abassi (DENK):
Nu komen we in een hele vreemde situatie. Stel dat een ouder een boete niet wil betalen
omdat hij een cadeau wil kopen voor zijn zoon. Wil hij het dan niet betalen of kan
hij het dan niet betalen, zou ik de Minister willen vragen.
Minister Van Weel:
Dan wil die niet betalen. Er zijn dingen die moeten in het leven en er zijn dingen
die we willen in het leven. Het betalen van je boetes is een ding dat moet, want dat
is een schuld die je door eigen toedoen bent aangegaan bij de Staat. Die zul je moeten
voldoen.
De voorzitter:
Een vervolgvraag.
De heer El Abassi (DENK):
Juist dit vind ik zo wrang. De overheid doet toch precies hetzelfde? Dit kabinet doet
toch precies hetzelfde? Dit kabinet heeft allerlei uitgaven, maar kiest er niet voor
om te korten op andere uitgaven. Het maakt ook een keuze, net als die vader die een
cadeau wil kopen voor zijn kind. Het kabinet kan minder geld uitgeven aan rijke aandeelhouders.
Het kabinet kan minder weggeven op het gebied van defensie. Het kabinet kan allerlei
keuzes maken, maar kiest er toch voor om de rekening bij de burgers neer te leggen.
Dan doet het kabinet toch precies hetzelfde?
De voorzitter:
De Minister, afsluitend op dit punt.
Minister Van Weel:
Een boete is niet een rekening neerleggen bij de burger. Het is een straf opleggen
voor een fout die iemand zelf begaan heeft. Je kunt ook níét te hard rijden. Je kunt
ook níét verkeerd parkeren, dus die boetes zijn te voorkomen door je gewoon te houden
aan de verkeersregels. Daar begint het al mee. Dan trekt u een rare vergelijking tussen
verplichtingen, namelijk dingen die je moet betalen – je moet belasting betalen; je
moet boetes betalen – en dingen die een keuze zijn in de eigen budgettering. U zegt
toch niet: betaal maar geen belasting, want dan kun je meer cadeaus voor je kinderen
kopen. Dat vind ik een heel rare vergelijking.
De voorzitter:
Het laatste op dit punt.
De heer El Abassi (DENK):
Ik vind het helemaal geen rare vergelijking. Het gaat om regels. De burgers moeten
zich inderdaad aan de regels houden, en een overheid ook. De overheid mag alleen boetes
opleggen aan burgers als het gaat om verkeersveiligheid, niet om de staatskas te spekken.
Maar dat doet de overheid wel. De overheid kan op verschillende manieren aan geld
komen, maar kiest ervoor om dat aan andere dingen te besteden. Zij doet daarmee eigenlijk
precies hetzelfde als een vader die ervoor kiest om het geld uit te geven aan een
cadeau voor zijn kind.
De voorzitter:
De Minister. En daarna gaan we ...
Minister Van Weel:
Alle vaders die luisteren wil ik in ieder geval oproepen om niet het advies van de
heer El Abassi te volgen om cadeaus te kopen in plaats van aan je verplichtingen te
voldoen, want dan kom je uiteindelijk in de nesten. Het is gewoon de plicht van iedere
burger om belasting te betalen, om boetes te betalen, om schulden die je hebt te voldoen.
Daar is echt helemaal niets vreemds aan. De regering kiest er niet voor om boetes
op te leggen om de begroting te spekken. De regering kiest ervoor om het overtreden
van regels te sanctioneren. Ik heb wel gezegd dat daar waar de verhoging in het verleden
soms is toegepast om gaten in de begroting te bedekken – dat gaat niet om het opleggen
van boetes zelf; we hebben niet extra verkeersregels verzonnen om hogere bedragen
te kunnen innen – dat ongelukkig was en dat we dat dus ook niet meer doen.
De voorzitter:
U vervolgt. Op dit punt een andere vraag? Mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik weet niet of ik een ander antwoord krijg. Mijn vraag gaat over de disproportionele
verhoging van de boetes in relatie tot de verkeersveiligheid. Kan de Minister onderbouwen
dat die disproportionele verhoging en het stapelen van boetes daadwerkelijk bijdragen
aan de verkeersveiligheid? Dat ten eerste.
Minister Van Weel:
Er is een causaal verband tussen de hoogte van de sanctie die je oplegt en het normerende
gedrag dat daarvan uitgaat. In verschillende onderzoeken die zijn gedaan en ook door
het OM en anderen die hun mening daarover hebben gegeven – daar hebben we uitgebreid
over gesproken – is echter gezegd dat de hoogte van de verkeersboetes op dit moment
door verhogingen in het verleden disproportioneel is vergeleken met die van andere
boetes. Het voorbeeld daarvan dat werd genoemd dat je beter een flitspaal kunt vernielen
dan er te snel langs kunt rijden, is heel treffend. Ik kan nog wrangere voorbeelden
verzinnen. Dus nee, die verhogingen hebben niet per se evenredig bijgedragen aan de
verkeersveiligheid. Boetes in het algemeen dragen wel degelijk bij aan de verkeersveiligheid
en – dat is ook in de eerste termijn genoemd door een aantal leden – die boetes moeten
wel zodanig zijn dat je het vervelend vindt.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Ik wil graag een vervolgvraag stellen over het moment dat de boete niet wordt betaald
en daar weer een extra verhoging op komt. Kan de Minister argumenten bedenken voor
hoe die disproportionele verhoging – dus niet de verhoging van de boete aan sich,
maar de verhoging als die niet wordt betaald – in relatie staat tot de verkeersveiligheid?
Minister Van Weel:
Voor mensen als de heer Koops die denken «ik heb geen zin om te betalen», heeft een
significante verhoging bij het niet betalen wel degelijk effect, want dat heeft een
afschrikwekkende werking om te zorgen dat je die acceptgiro dan maar wel betaalt.
Ik zie de heer Koops instemmend knikken. Natuurlijk is er een verhouding met een afschrikwekkende
verhoging en het op tijd betalen van boetes. Maar ook daar – daarom zijn die scenario's
naar uw Kamer gestuurd begin dit jaar – kun je erover twisten – dat doet de kantonrechter
dus ook – of het percentage van die verhogingen wel adequaat is.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Tot slot. Er zijn signalen uit de praktijk. Ik verwees daar in mijn inbreng al naar.
Het CJIB en de Nationale ombudsman vroegen om meer ruimte en menselijkheid als het
gaat om de betalingsherinneringen en de mogelijkheid tot kwijtschelding. Ik ben wel
heel erg benieuwd wat de Minister heeft gedaan, wat zijn inzet is geweest bij de Voorjaarsnota
om die structurele middelen te behouden. Het was geregeld en bij de Voorjaarsnota
zijn die structurele middelen verdwenen. Mijn vraag is dus wat hij heeft gedaan om
dat te behouden en wat hij nu richting de begroting doet om alsnog die structurele
middelen te krijgen.
Minister Van Weel:
Goed dat u het noemt. Ik denk dat kwijtschelding voor schrijnende gevallen, ook die
de Ombudsman noemt, erg op zijn plek is. Ik ben blij dat die er is. Ik ben ook blij
dat pilot voor de betalingsherinneringen wel van start gaat, dus dat we in ieder geval
voor anderhalf jaar na 1 juli 2026 daarvoor de middelen hebben. Ik kan u niet vertellen
wat ik allemaal heb gedaan in de beraadslagingen over de Voorjaarsnota, want dat valt
onder de geheimhouding van de ministerraadberaadslagingen, maar u heeft wel de uitkomst
gezien en die is dat de structurele middelen voor andere zaken zijn gebruikt. Ik kan
u vertellen dat die structurele middelen door mij ook niet zijn ingediend in de ontwerpbegroting
voor de Raad van State. De heer Van Nispen merkte overigens terecht op dat een amendement
niet kan amenderen voor 2027 en verder. Mijn excuses voor dat verhaal. Het is dus
inderdaad aan een volgende bewindspersoon om te besluiten of die middelen alsnog structureel
worden gemaakt en ongetwijfeld zal die daar de uitkomsten van de pilot bij betrekken.
De voorzitter:
U vervolgt uw beantwoording.
Minister Van Weel:
We hebben het nog even kort gehad over boetes naar draagkracht, zoals dat bijvoorbeeld
in een land als Zwitserland gebeurt. Het zou een ingrijpende systeemwijziging voor
Nederland betekenen als we dat met verkeersboetes zouden gaan doen, omdat wij werken
met boetes op kenteken. Ook daar heb ik al eerder met uw Kamer over gesproken. Dan
is het maar net de vraag wie er achter het stuur zat. Dan rijden miljonairs denk ik
in één keer heel vaak in de auto's van hun personeel om te voorkomen dat ze heel hoge
boetes krijgen. Je krijgt een moeilijk verhaal. Ik vind inkomensafhankelijk ook een
lastig criterium, want er zijn ook mensen met geen inkomen of weinig inkomen maar
wel een heleboel vermogen. Dus hoe ga je daar dan mee om? Daarom ben ik het eigenlijk
wel eens met mijn ambtsvoorganger, de Staatssecretaris, die heeft gezegd dat we nu
al een aantal initiatieven hebben voor straffen op maat. Onderdeel daarvan is ook
dat de rechter een betere informatiepositie heeft over de draagkracht van mensen om
boetes al dan niet te kunnen betalen en dan de mogelijkheid heeft om dat mee te laten
wegen in de hoogte van die boete. Ik denk dat alles wat je meer gaat inregelen technisch
gezien weer leidt tot evenveel voorbeelden waarvan je zegt: hier pakt het toch weer
onevenredig uit. Ik snap dus de achtergrond van de vragen. Ik denk alleen dat de oplossing
complexer is en dat we hier in ieder geval een stap zetten met Straffen op maat die
in die richting beweegt.
De heer Van Nispen (SP):
Ik zal de verleiding weerstaan om het te hebben over het punt dat wij vinden dat verkeersboetes
op termijn inkomensafhankelijk moeten worden en de Minister niet. Dat debat is gevoerd
en volgens mij is daar geen meerderheid voor. Ik wil het hebben over die andere categorie
boetes waar het wat minder ingewikkeld is, namelijk de door de strafrechter opgelegde
boetes waarbij artikel 24 van het Wetboek van Strafrecht een rol kan spelen. Daar
kan een rechter wel degelijk rekening houden met alle omstandigheden van het geval
en proberen eerlijke boetes op te leggen, die ook precies pijn doen al naargelang
de situatie. Nou zegt de Minister: daar kunnen we meer invulling aan geven. Het punt
is nou juist – dat zei mevrouw Lahlah terecht en ik heb zelf ook geprobeerd om dat
te doen – dat een rechter niet de informatiepositie heeft om precies te kunnen zeggen:
bij u is deze boete eerlijk en bij u, met een heel andere inkomens- of vermogenspositie,
is deze boete eerlijk. Dat was de achtergrond van onze motie destijds en het WODC-bevestigt
dat ook. Wij vroegen juist om daar wat aan te doen, want nu blijft het toch een beetje
bij het oude. Dat is eigenlijk mijn kritiek daarop.
Minister Van Weel:
Ik zei net al dat de rechter die mogelijkheid heeft. Binnen het programma Straffen
op maat verbeteren we de informatiepositie van de rechter. Een stap verder zou zijn
om heel erg nadrukkelijk te gaan omschrijven op basis van welke stukken, welke informatie,
welke registratie et cetera dat kan gebeuren, om dat allemaal vast te leggen als uitgangspunt
voor het bepalen van de draagkracht. Dan tuigen we wel een nieuw systeem op, dat ook
weer druk legt op alle ketenpartners, want dan moet er in één keer weer een dossier
worden aangemaakt, dan moeten verschillende registers worden geraadpleegd en noem
het maar op. Daar ben ik nu terughoudend in, met de belasting die de strafrechtketen
al heeft, maar ik denk wel dat er met Straffen op maat een stap wordt gezet in zorgen
dat de rechter meer invulling kan geven aan dit principe dan voorheen.
De voorzitter:
U vervolgt.
Minister Van Weel:
Dan kom ik bij de heer Singh. Ik moet eerlijk zeggen dat ik in het verleden slechts
zijdelings kennis heb genomen van dit dossier. Ik ben er nu wel eigenaar van en ik
heb te maken met een uitspraak van de rechter. Dat is mijn vertrekpunt. Daaraan ga
ik invulling geven. Dus het verzoek aan de Verenigde Staten om mee te werken aan de
strafoverdracht, want dat is waar de rechter toe oproept, wordt op dit moment met
prioriteit opgesteld. Dat wordt afgestemd met een vertegenwoordiger van de heer Singh
en op de kortst mogelijke termijn ingediend bij de Verenigde Staten. Ik zal er alles
aan doen – ik zal dat ook doorgeven aan mijn ambtsopvolger – om te zorgen dat er daadwerkelijk
invulling wordt gegeven aan de strafoverdracht, maar we zijn we afhankelijk van de
medewerking van de VS daarin. Dat is het enige dat wij niet in de hand hebben.
De heer Van Nispen (SP):
Van dat laatste is iedereen zich bewust denk ik, ook de heer Singh zelf en zijn advocaat.
Er zijn in het verleden al heel veel zaken gebeurd rondom deze meneer en dan heb ik
het nog niet eens over het niet uitvoeren van aangenomen Kamermoties uit 2020 waarmee
deze ellende eerder opgelost had kunnen worden. Nu zitten we in de situatie dat de
Minister wel moet – hij gaat het ook doen, waarvoor dank – door de uitspraak van de
rechter. Het is heel goed dat de Minister zegt «ik ga dat zo snel mogelijk doen»,
maar probeer er alstublieft alles aan te doen, met alle diplomatieke middelen die
Nederland heeft, met alle juridisch middelen die Nederland heeft en met de praktische
hulp die ook geboden kan worden om dit zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen.
Ik zeg het even via deze Minister tegen zijn opvolger: het gaat echt heel erg slecht
met deze man en ... Nou ja, ik ga er niet eens op vooruitlopen. Het moet echt snel
en het moet echt met kracht, met overtuiging en met alle diplomatie die deze Minister
en de volgende Minister bezitten om dit zo snel mogelijk te realiseren, voor het ...
Nou ja, het moet.
Minister Van Weel:
Ik heb u dat al toegezegd net in mijn inbreng, dat we er alles aan zullen doen om
dit succesvol af te ronden. Ik zie dit dus als een aanmoediging.
Dan kom ik bij het kopje of, nee, de vragen – het zijn geen kopjes meer – over de
levenslange gevangenisstraf, van mevrouw Van Eijk. De afgelopen periode is gewerkt
aan een wetstraject voor alternatieve beoordeling of herbeoordeling van de levenslange
gevangenisstraf. Mijn ambtsvoorgangers achtten dit wetsvoorstel nodig om verschillende
verbeteringen te realiseren, waaronder een herbeoordeling door de rechter en verbeteringen
ten aanzien van de positie van slachtoffers en nabestaanden. Ook de duur van de proeftijd
bij een mogelijke positieve herbeoordeling waar zij aan refereerde, is onderdeel van
dit wetsvoorstel. De huidige herbeoordeling gebeurt via gratie en de Gratiewet biedt
ruimte voor het houden van toezicht, maar dat is beperkt tot hooguit twee jaar. Voor
de levenslange gevangenisstraf vonden mijn ambtsvoorgangers dat onvoldoende en dat
vormde reden om te werken aan een langere proeftijd. Verder stelden mijn ambtsvoorgangers
voor om niet meer na 28, maar na 30 jaar detentie te herbeoordelen. Ik ga mij niet
actief bemoeien met dit dossier op mijn laatste dag op deze portefeuille. Het is aan
mijn ambtsopvolger om over de voortgang en de inhoud van het integrale wetstraject
te besluiten.
U vroeg ook nog hoe nabestaanden en slachtoffers structureel en tijdig gehoord kunnen
worden en hun stem daadwerkelijk gewicht krijgt. De vorige Staatssecretaris Rechtsbescherming
heeft laten nagaan hoe een zwaarwegende stem voor slachtoffers en nabestaanden een
plaats kan krijgen in het kader van de levenslange gevangenisstraf. Hiervoor heeft
hij extern advies gevraagd op zowel juridisch of victimologisch vlak. Zo zeg ik het
goed, geloof ik. Deze adviezen worden momenteel bestudeerd en zullen worden betrokken
bij het wetsvoorstel over de alternatieve herbeoordeling waar ik het net over had.
In de huidige procedure van de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf wordt
slachtoffers altijd de mogelijkheid geboden om mee te werken aan een slachtoffer-
en nabestaandenonderzoek door Slachtofferhulp Nederland. Ook kunnen slachtoffers en
nabestaanden als zij dat wensen hun verhaal doen tijdens een hoorzitting van het Adviescollege
Levenslanggestraften.
Uw vraag was of ik bereid ben om daaraan te werken in demissionair karakter. Het demissionaire
karakter is niet het probleem of de beperkende factor hier, maar meer de tijdsduur
die mij nog rest. Ik zou dat graag toezeggen, maar dat is een beetje onrealistisch
aangezien ik hier tot vanavond laat zit.
Voorzitter: Van Nispen
Mevrouw Van Eijk (VVD):
Ik ben nog wel ergens benieuwd naar. Het is een stand van zaken. De Minister schetst
welke stappen er genomen worden om te komen tot een wetsvoorstel dat uiteindelijk
ingediend kan worden. Kan hij een tijdspad geven of een verwachting uitspreken voor
wanneer dat wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd kan worden?
Minister Van Weel:
Ik vind het lastig om dat te doen op mijn laatste dag, omdat de wetgevingscapaciteit
bij Justitie beperkt is en mij en ook mijn ambtsvoorganger op dit vlak, de Staatssecretaris
Rechtsbescherming, niet voortdurend maar op gezette tijden keuzes worden voorgelegd
over welke wetsvoorstellen wij eerder en dan automatisch welke andere weer later kunnen
indienen in de tijd. Ik wil mijn ambtsopvolger de ruimte geven om zelf die keuzes
te maken wanneer hij binnenkomt.
Een vraag over de forensische geneeskunde, een onderwerp waar de heer Van Nispen en
ik ook in het verleden regelmatig over hebben gesproken. Nog van de week, staat mij
bij. Mevrouw Lahlah vroeg waarom we dat niet in eigen hand houden, of kwaliteit en
kennis niet belangrijker zijn dan het commercieel gewin. Ik wil u zeggen dat uitbesteden
niet automatisch gelinkt is aan vermindering van kwaliteit. Er zijn talloze voorbeelden
waarbij marktwerking juist zorgt voor een verhoging van de kwaliteit. Het gaat echt
niet alleen om het rendement. Je moet echter wel een markt hebben die daarin kan voorzien
en die voldoende van omvang is om het daadwerkelijk in de marktwerking te kunnen laten
werken. Er is een rechtszaak geweest tegen de gunning die was voorzien voor de arrestantenzorg.
De kortgedingrechter heeft daarbij een uitspraak gedaan en die heeft de gunning in
stand gelaten. Daartegen is weer beroep aangetekend door een tweetal partijen. Het
is dus onder de rechter, dus daar ga ik geen uitspraken over doen. Ik wil wel opmerken
dat de kortgedingrechter in zijn uitspraak heeft betoogd dat er geen enkel bewijs
is dat de kwaliteit van de zorg die zou moeten worden geleverd in het geding is door
de aanbesteding die hier wordt gedaan. We zullen zien wat daar in hoger beroep uit
komt. Dit is vooralsnog de stand en ik ben het daar met de kortgedingrechter eens
uiteraard, zou ik willen zeggen.
Mevrouw Van Eijk had nog een vraag over het middelengebruik. Ik denk dat een aanscherping
van de richtlijnen niet nodig is. In de richtlijnen voor strafvordering heeft het
OM immers al opgenomen dat het gebruik van alcohol en drugs bij geweld tot een verhoging
van de strafeis met 75% kan leiden. Er zijn natuurlijk heel veel factoren waarmee
de officier van justitie in een individuele casus rekening houdt bij het bepalen van
de strafeis. Het zal dus altijd maatwerk zijn. Als Minister treed ik daar niet in.
Ik acht het echter wel van belang dat de officier van justitie het aspect van middelengebruik
bij geweld goed betrekt bij het formuleren van de strafeis. Het OM heeft aangegeven
dat de aanpassing van de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen een mooi
aanknopingspunt biedt om de wet over middelenonderzoek bij geweldplegers opnieuw onder
de aandacht te brengen van al het personeel.
De heer El Abassi had een voorbeeld over internationale misdrijven. Ook daar geldt
dat ik als Minister geen uitspraken ga doen over individuele zaken, bedrijven of mensen
die zouden moeten worden vervolgd of niet zouden moeten worden vervolgd. In algemene
zin kan ik echter zeggen dat gespecialiseerde officieren van justitie bij het Openbaar
Ministerie niet nalaten te bezien of het in een individueel geval mogelijk en opportuun
is om tot vervolging over te gaan, als daar aanleiding toe is. Daarbij speelt uiteraard
de vraag of er voldoende bewijs voorhanden is voor individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid
een belangrijke rol. Het kan daarbij uiteraard ook gaan om bedrijven, indien en voor
zover Nederland daar rechtsmacht over heeft. Nederland heeft onder meer rechtsmacht
over internationale misdrijven als de verdachte zich in Nederland bevindt of een Nederlander
is, dan wel als het slachtoffer van een internationaal misdrijf een Nederlander is.
Dat geldt voor alle vermeende plegers van internationale misdrijven waarover Nederland
rechtsmacht heeft, ongeacht waar en door wie ze worden gepleegd. Ik merk wel op dat
de rapportagebrief waarover u het heeft, gaat over de Nederlandse inzet op dit vlak
in 2023. Verder zal ik niet ingaan op toekomstige gevallen, want dat is aan het OM.
Voorzitter: Van Eijk
De voorzitter:
Een vraag van de heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Ik stel deze vraag met name omdat deze Minister vanaf morgen een andersoortige Minister
is. Het onderwerpje waarover ik het ga hebben, betreft de Gazastrook, Israël en sancties
tegen Israël. Het is voor het gemak een hele simpele vraag. Gisteren was er een zitting,
een appel bij het hof, over een aantal organisaties die vinden dat Nederland meer
of andere dingen moet doen in de vorm van sancties tegen Israël. Daarbij kwam ook
het verkopen of het leveren van vechthonden door een Nederlands bedrijf, door Nederlanders,
aan de orde. De vraag aan de Minister, in welke van uw hoedanigheden dan ook, is of
de regering betrokken is bij de inhoud van die zaak en bij de argumenten die daar
uitgewisseld zijn tussen de beide partijen. Ik weet heus wel dat de Minister zich
nooit zou gaan bemoeien met wat onder de rechter ligt en met wat de rechter moet gaan
doen, maar worden de feiten die daar worden uitgewisseld, betrokken bij het beleid?
Wordt er bijvoorbeeld gekeken of er internationale misdrijven worden gepleegd aan
de hand van de informatie die daar wordt uitgewisseld?
De voorzitter:
De Minister zit hier in zijn hoedanigheid als Minister van Justitie en Veiligheid,
dus stel ik voor dat hij deze vraag in die rol al dan niet beantwoordt.
Minister Van Weel:
Dat doe ik zeker, want er is ook een Minister van Buitenlandse Zaken, ook vandaag
en elke dag van de week. Maar dat ben ik vandaag niet. Ik weet niet tot waar de betrokkenheid
van de Staat reikt in deze zaak. Het betrekken van feiten bij onderzoeken is in welke
zaak dan ook, zoals ik net zei, aan het OM en niet aan de regering.
De voorzitter:
U vervolgt.
Minister Van Weel:
Dan kom ik bij de vraag naar dreigbrieven tegen moskeeën en anderszins de onveiligheid
die gevoeld wordt door moslimburgers in ons land. Twee weken geleden heb ikzelf deelgenomen
aan een sessie met de Minister-President en vertegenwoordigers van moslimjongerenorganisaties.
Het lijkt alweer langer geleden, maar dat komt meer door de cascade aan events die
de laatste tijd gebeuren. Laat ik vooropstellen dat ook daar die gevoelens van onveiligheid
naar voren kwamen. Geweld tegen personen en instellingen vanwege hun geloof is onacceptabel.
Dat geldt in algemene zin en voor iedereen die hier in Nederland is. Iedere bedreiging
is er een te veel. Mensen moeten hier veilig zijn. Dat geldt ook expliciet voor moslims.
We zijn als Ministerie van Justitie in gesprek met vertegenwoordigers van de verschillende
groeperingen waar discriminatie en gevoelens van onveiligheid aan de orde zijn, ook
om een beter beeld te krijgen van de omvang en de aard van het probleem. Daarnaast
roep ik iedereen op om daar waar sprake is van bedreiging, gewoon aangifte te doen.
Een heleboel mensen denken «ach, het is zo erg niet», of ze denken: «Nou ja, dat kost
moeite. En wat krijg ik ervoor terug? Ze gaan er toch niks mee doen.» Ik heb dat gisteren
ook gezegd in het debat over politieke ambtsdragers die worden bedreigd. Maar uiteindelijk
vormen de aangiftes het beeld dat wij kunnen opbouwen van de omvang van problemen.
Als wij dat niet hebben, wordt het heel moeilijk om daar beleid op te zetten. Dus
die oproep doe ik hier aan iedereen en via u aan ... Daarnaast komt binnenkort een
reactie op het Nationaal onderzoek moslimdiscriminatie naar de Tweede Kamer toe. Daarin
zal ook aan dit aspect van onveiligheid aandacht worden besteed.
Dan is er nog een vraag over de samenloop van delicten, van mevrouw Van Eijk. Voor
de volledigheid wil ik vooropstellen dat het ook nu al mogelijk is om bij de straftoemeting
rekening te houden met de omstandigheid dat een verdachte meerdere strafbare feiten
heeft gepleegd en dat ook hogere gevangenisstraffen opgelegd kunnen worden. Dat noemde
zij zelf al. Maar, inderdaad, in de Eerste Kamer ligt een wetsvoorstel voor dat ervoor
zorgt het gevangenisstrafmaximum verder wordt verhoogd als de verdachte meerdere strafbare
feiten heeft gepleegd. De beantwoording van de vragen van de Eerste Kamer is inderdaad
vertraagd geweest door een aantal andere prioritaire wetgevingstrajecten, maar het
streven is om de beantwoording van het nader verslag nog dit najaar af te ronden.
Ik denk dat ik daarmee alle vragen ... Nee. De DJI-capaciteit. Dat is er nog eentje
waarover is gesproken. Dat is een nijpend probleem. Ik denk dat we het daarover allemaal
met elkaar eens zijn, maar het is wel een nijpend probleem dat tot op heden nog niet
heeft geleid tot de financiële paragraaf die nodig is om daar wat aan te doen. Ik
denk dat meerdere partijen daar ook in hun verkiezingsprogramma aandacht aan hebben
besteed en aandacht voor vragen. Ik ga er dan ook van uit dat die partijen in ieder
geval bereid zouden zijn om hier ook wat aan te doen, mochten zij in de formatie terechtkomen.
Ook hierbij kan ik dus geen grote dingen beloven voor een onderwerpbegroting die eraan
komt. Ik heb daar gister wel al een voorschot op genomen door aan te kondigen dat
in deze ontwerpbegroting in ieder geval geld is gereserveerd voor de heropening van
Harreveld als justitiële jeugdinrichting. Dat besluit moest genomen worden om zekerheid
te kunnen geven aan het personeel en om een doorstart mogelijk te maken. Dat heb ik
dus vooruitlopend daarop al bekendgemaakt. Daardoor zullen 70 jeugddetentieplekken
beschikbaar komen, waardoor jongvolwassenen niet meer in volwassenendetentie hoeven
te zitten. Eén. Dat is natuurlijk al goed nieuws, want dat was onwenselijk. Twee.
Dat betekent ook dat er binnen het regulier gevangeniswezen 70 plekken vrij zullen
komen om de broodnodige capaciteit te verhogen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de leden. Zijn alle vragen uit de eerste termijn beantwoord? Daar
lijkt het op. Dan stel ik voor dat we direct doorgaan naar de tweede termijn. 1 minuut
20 is de richttijd.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ik begin met te zeggen dat ik graag een tweeminutendebat wil aanvragen
omdat ikzelf en meerdere collega's, denk ik, behoefte hebben aan het indienen van
een motie.
Allereerst over de scheefgroei van de boetes. De Minister zegt: dat is niet proportioneel.
«Inderdaad, in het verleden zijn de verhogingen van boetes gebruikt om gaten in de
begroting te dichten», zei hij heel netjes, ook over zijn voorganger Yeşilgöz bijvoorbeeld.
De Minister zei: niet indexeren kan niet; dat moeten we wel doen. Maar dat is natuurlijk
niet zo. Dat is een politieke keuze. Je kunt er wel degelijk voor kiezen om die scheefgroei
in de komende jaren tegen te gaan en om de komende tien, vijftien of twintig jaar
niet te indexeren, zodat je het weer een beetje rechttrekt. Dat zou een keuze kunnen
zijn. Ik overweeg daar een motie over in te dienen.
Hetzelfde geldt voor de verhogingen die worden opgelegd als je zo'n boete die al te
hoog is, niet hebt betaald; om wat voor reden dan ook, zeg ik erbij. De Minister zegt
dat die verhogingen niet hebben bijgedragen aan de verkeersveiligheid. Opnieuw een
eerlijke uitspraak. Het kost geld; dat snap ik. Maar als wij dat vinden en vinden
dat dit met rechtvaardigheid te maken moet hebben, dan moet er een oplossing voor
komen. Het lijkt mij dan heel logisch om aan te sluiten bij andere rechtsgebieden,
waar gewoon heel redelijke incassotarieven gelden voor niet-betaalde zaken. Zo simpel
is het. De overheid hoeft een zaak bij een verhoging niet drie keer over de kop te
laten gaan. Ook daar gaan we, denk ik, een voorstel voor schrijven.
Over het draagkrachtbeginsel heb ik toch nog een vraag aan de Minister. Wat is nou
precies de verandering ten opzichte van artikel 24 Wetboek van Strafrecht? Over welke
informatie gaat de rechter nu wel beschikken die hij in het verleden niet had om een
passende straf op te leggen? Dat is mij onduidelijk.
Tot slot, voorzitter, uit ik slechts een verzuchting over de zaak-Singh. De Minister
doet een duidelijke toezegging om alles op alles te zetten, dus zowel juridisch, praktisch
als diplomatiek. Ik wil er nog slechts op wijzen dat in het verleden sommige personen
relatief snel naar Nederland zijn gehaald als de volledig inzet daarop gericht was.
Dat geldt dus ook hier. Ik zou niet weten waarom dat hier niet zou kunnen. Het staat
of valt dus wel met een volledige en gepaste inzet van Nederland, zo zeg ik tegen
de Minister, maar ook tegen al zijn ambtenaren in deze zaak.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Koops.
De heer Koops (NSC):
Mevrouw de voorzitter. Afgelopen juni heeft Merel van Rooy de Prof. dr. D. Brüll-prijs
in ontvangst genomen voor het schrijven van het boek De boetefabriek. Dat boek beschrijft
uitermate concies en precies wat er eigenlijk mis is met het systeem van die al die
verkeersboetes. Ik begin daarover, omdat er dus een maatschappelijke interesse bestaat
voor het verlagen van sancties. Ik denk dat dit eigenlijk de enige keer is in de afgelopen
negen maanden dat ik hier een discussie heb gehoord die ging over het verlagen van
sancties in plaats van over het verhogen. Het is nu eenmaal gemakkelijker om te beginnen
over het verzwaren van straffen, over het zwaarder afdoen van samenloop en alle variaties
op die thema's om nieuwe wetgeving te maken. Dit is, met andere woorden, een redelijk
precair onderwerp. Het verlagen van sancties komt niet vaak voor als roep uit de Tweede
Kamer. Ik besteed daar mijn inbreng nu aan, omdat ik denk we er echt heel snel iets
mee moeten gaan doen. Ik ben dan ook heel blij dat er een tweeminutendebat is aangevraagd.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Lahlah.
Mevrouw Lahlah (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van onze vragen,
al had ik wat meer inzet verwacht – ik denk met mij ook de collega's hier aanwezig
– als het gaat om de hardvochtige effecten die verkeersboetes inclusief de verhogingen
kunnen hebben in de praktijk, zeker als het gaat om gezinnen, huishoudens met een
kleine beurs. Ik vraag me dan ook echt af in hoeverre we geholpen zijn met een incidentele
pilot, waar de Minister de hele tijd naar verwijst, in de wetenschap dat we structurele
middelen geregeld hadden. De vraag is ook of er echt een pilot nodig is voor iets
wat eigenlijk zo normaal en zo logisch zou moeten zijn als een gratis betalingsherinnering.
Ik zal me daarop beraden met mijn collega's in het tweeminutendebat.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Bij mijn vragen die gingen over internationale misdrijven, gaf de Minister aan: ik
ga niet in op specifieke situaties. Ik heb mijn vragen nog even bekeken: ik vraag
dat ook niet van de Minister. Ik kom alleen met een reeks voorbeelden van specifieke
situaties. De vraag die ik heb gesteld, is of de Minister gaat onderzoeken welke Nederlandse
organisaties en bedrijven meewerken aan oorlogsmisdaden in Palestina, ja of nee. Waarom
wordt Israël niet genoemd in de brief terwijl daar dagelijks mensenrechten worden
geschonden? Volgens mij kan de Minister dat gewoon uitleggen. Wat gaat de Minister
doen om banken, pensioenfondsen en bedrijven die investeren in de bezetting te stoppen
en aan te pakken? Er is genoeg over te vinden in de mediawereld. Daar kan de Minister
gewoon antwoord op geven. Daarom begon ik ook met de vraag: waarom kijkt dit kabinet
weg als het gaat om Israël? We krijgen hele rare vage antwoorden, terwijl de Minister
daar gewoon antwoord op kan geven.
Ten slotte, mijn laatste stuk. Ik had ook een vraag over ondernemers die aangevallen
zijn. Ramen zijn beklad met «White Power», ramen zijn ingegooid en dan heeft de Minister
het over: ik ben in gesprek geweest met wat jongeren, een jongerenorganisatie, en
we zijn in gesprek om het probleem aan te kaarten. Wat voor probleem moet er nog aangekaart
worden? Ramen worden ingegooid, racistische teksten worden geklad op voorruiten en
dan wil de Minister nog even uitzoeken wat daar precies aan de hand is? Dat is toch
duidelijk, zou ik de Minister willen vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie zelf af mijn tweede termijn. Ik kijk even naar de Minister of hij
door kan met het beantwoorden van de laatste vragen. Dat is het geval. Ik geef het
woord aan de Minister.
Minister Van Weel:
Ja, hoor. Er is een aantal aankondigen van moties gedaan. Daar zal ik verder niet
op aandringen, anders dan dat ik in algemene zin zou willen opmerken dat daar waar
die voorzien zijn van dekking uiteindelijk de uitvoering wel vergemakkelijkt wordt.
Dat wou ik u nog meegeven.
Dan Straffen op maat. We veranderen niks aan de regeling zoals die nu is, maar het
doel is om de informatiepositie van de rechter te verbeteren om ook hiermee rekening
te kunnen houden. Ik snap dat dat een andere stap is dan wat uiteindelijk het verzoek
was, namelijk om dit helder in te kaderen. Ik heb ook gezegd waarom er nu niet voor
gekozen is om daar verdere stappen zetten, namelijk vanwege de belasting die dat ook
weer zou geven voor de ketenpartners. Dus mijn voorstel zou zijn om te kijken of dit
inderdaad leidt tot het meer toepassen van het draagkrachtbeginsel door te rechter
en, zo niet, om dan te bezien welke volgende stappen mogelijk opportuun zijn.
Laat ik nog even reageren op de heer El Abassi.
De voorzitter:
Er is nog één vraag van de heer Van Nispen over het draagkrachtbeginsel.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb inderdaad het liefst een ander systeem, maar ik snap ook wel dat je zegt: laten
we het eerst zo proberen. Het is mij alleen nog onduidelijk wat dat «zo» dan is. Ik
zou inderdaad als tussenstap zien dat de rechter beschikt, meer dan nu, over de informatie
die nodig is om een gepaste boete op te leggen, maar uit de informatie die we van
de Minister hebben gekregen is mij niet duidelijk geworden wat dat dan meer dan nu
gaat zijn. Dus om te beoordelen of ik hier een motie over moet indienen of niet, zou
ik het op prijs stellen om meer in detail informatie te ontvangen – misschien kan
dat schriftelijk voorafgaand aan het tweeminutendebat of nu; dat mag ook – over wat
er nou gaat veranderen en over wat voor informatie de rechter straks meer kan beschikken
dan nu om die gepaste straf naar draagkracht op te kunnen leggen.
De voorzitter:
Uw vraag is helder. De Minister.
Minister Van Weel:
Ik kan u nu een voorbeeld geven, maar ook niet meer dan dat. Ik zal kijken of we u
daarover meer informatie kunnen doen toekomen voor het tweeminutendebat. Een voorbeeld
is informatie van de reclassering over de financiële positie van een persoon en of
die wel een boete zou kunnen dragen of niet. Dat is een voorbeeld van informatie die
de rechter mee kan nemen in het opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte
daarvan. Nogmaals, ik doe de toezegging hierbij.
De heer El Abassi wil natuurlijk weer het frame neerzetten dat de overheid niks doet
om moslims te beschermen, dat we alleen maar weer gaan onderzoeken en dat er niks
aan wordt gedaan. In elk concreet geval, ook van deze vernieling, waarin aangifte
wordt gedaan, wordt erop gereageerd en wordt vervolgd, wordt gekeken waar de daders
zijn en hebben we gewoon een strafrechtelijk proces. Daar hoef ik als Minister helemaal
niks aan te doen. Dat loopt. Waar ik het over heb, is of hier sprake is van een structureel
fenomeen en of we daar ander beleid op moeten maken. Ja, en dat kost tijd, maar die
twee kunnen hand in hand gaan. Dus elk geval van bedreiging, elk geval vernieling,
elk geval van intimidatie is onacceptabel en daar wordt op gereageerd. Dat staat los
van de langetermijninspanningen die ik heb toegezegd, waar ook dat gesprek, dat overigens
gebagatelliseerd werd als een «gesprek», maar dat ik zelf als zeer nuttig heb ervaren
en ik denk de gesprekdeelnemers ook, aan bijdraagt.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik dank de Minister voor de ... Nog één verduidelijkingsvraag, meneer
El Abassi, want u bent door uw interrupties heen.
De heer El Abassi (DENK):
Volgens mij hadden de jongerenorganisaties zelf geen goed gevoel bij het gesprek dat
ze uiteindelijk zijn aangegaan met JenV.
Ik heb geen antwoorden gekregen op mijn vragen over internationale misdrijven.
De voorzitter:
Volgens mij waren die wel al in eerste instantie beantwoord.
Minister Van Weel:
Dat was voornamelijk omdat ik die in de eerste termijn al had beantwoord, maar dat
heeft u niet gehoord. Dus dan geef ik ze nog een keer, als extra service. Wel of niet
onderzoeken. U vraagt: waarom gaat u dat niet doen? Dat is niet aan mij. Dat is aan
het Openbaar Ministerie. Ook dat heb ik in de eerste termijn gezegd. Israël wordt
niet genoemd. Ik heb u gezegd dat dit een rapportage is over 2023. Ik weet niet wat
er toen is Israël speelde, maar in ieder geval nog geen oorlog zoals we die nu kennen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb de aanvraag voor een tweeminutendebat van de heer Van Nispen genoteerd,
dus die gaan we doorgeleiden. En ik heb één toezegging genoteerd.
– De Minister komt voor het tweeminutendebat terug op het verzoek van het lid Van Nispen
over het draagkrachtbeginsel en de informatie waarover de rechter beschikt en welke
verbeteringen of aanvullingen daarop zijn of worden gedaan.
Ik kijk even rond. Ik zie iedereen instemmend knikken. Dan bedank ik de Minister en
de aanwezige leden en sluit ik de vergadering.
Sluiting 11.33 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier