Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 3 september 2025, over Terrorisme/extremisme
29 754 Terrorismebestrijding
Nr. 757
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 24 september 2025
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en de vaste commissie voor Binnenlandse
Zaken hebben op 3 september 2025 overleg gevoerd met de heer Van Weel, Minister van
Justitie en Veiligheid, over:
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 20 december 2024 inzake halfjaarlijkse
rapportage uitreizigers (Kamerstuk 29 754, nr. 745);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 20 december 2024 inzake reactie
op verzoek commissie over de Harbersbrief: periodieke rapportage nationale veiligheid
– contraterrorisme (CT) (Kamerstuk 30 821, nr. 237) (Kamerstuk 30 821, nr. 253);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 februari 2025 inzake rapport
«Van woorden naar daden. Een verkenning en kritische beschouwing van het concept «stochastisch
terrorisme»« (Kamerstuk 29 754, nr. 747);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 maart 2025 inzake jaarrapportage
2024 van de functionaris gegevensbescherming van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland
(Kamerstuk 34 861, nr. 42);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 17 maart 2025 inzake reactie
op verzoek van het lid Vondeling, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van
11 maart 2025, over bericht dat een Syriër is aangehouden op verdenking van terrorisme
(Kamerstuk 29 754, nr. 748);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 3 april
2025 inzake AIVD-publicatie Een web van haat. De online grip van extremisme en terrorisme
op minderjarigen (Kamerstuk 29 754, nr. 749);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 15 mei 2025 inzake onderzoek
naar mogelijkheden tot het verbieden van organisaties die een mogelijke link hebben
met terroristische organisaties (Kamerstuk 29 754, nr. 750);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 21 mei 2025 inzake voortgangsbrief
Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content (Kamerstuk
29 754, nr. 751);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 17 juni 2025 inzake rapport
Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland juni 2025 (Kamerstuk 29 754, nr. 752);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 23 juni 2025 inzake halfjaarlijkse
rapportage uitreizigers (Kamerstuk 29 754, nr. 753);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 27 juni 2025 inzake rapport
Migration-related Terrorism. Trends, Challenges, and Policy Implications (Kamerstuk
29 754, nr. 754);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 30 juni 2025 inzake permanentmaking
Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Kamerstuk 29 754, nr. 755);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 3 juli 2025 inzake WODC-onderzoek
Radicalisering en psychosociale problematiek. Beter begrijpen, beter ingrijpen (Kamerstuk
29 754, nr. 756).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Pool
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, De Vree
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Brood
Voorzitter: Pool
Griffier: Van Tilburg
Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Aardema, Boswijk, Eerdmans, El Abassi,
Michon-Derkzen, Mutluer, Van Nispen, Pool, Six Dijkstra, Sneller en Van Zanten,
en de heer Van Weel, Minister van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Een heel goede morgen. Het is 10.00 uur. Daarom open ik bij dezen het commissiedebat
Terrorisme/extremisme, van de vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid. Fijn
u allemaal weer te zien, zo na het reces. Natuurlijk een hartelijk woord van welkom
aan de Minister, die niet slechts meer de Minister van Justitie en Veiligheid is,
maar een hele titulatuur heeft aan ministerschappen en een staatssecretarisschap.
Welkom. Fijn dat u bij ons bent. Ik kijk uit naar een mooi debat.
De spreektijden bedragen vier minuten per woordvoerder. We beginnen met drie interrupties
in de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef als eerste graag het woord
aan de heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank je wel. Het is eigenlijk niet Minister van Weel, maar Minister van
Veel; die heb ik al genoteerd. Ik ben blij dat we in deze drukke tijden de spaarzame
tijd van de Minister mogen gebruiken om te praten over dit onderwerp, wat ik uiteraard
namens JA21 graag doe. Het is een heel belangrijk onderwerp.
Ik begin even met de opmerking van de heer Aalbersberg, die natuurlijk afscheidnemend
NCTV-baas is, onze terreurbaas. Hij zei in het AD: oorlog is een winnend concept geworden.
Dat intrigeerde mij nogal. Ik snap wat hij daarmee bedoelt. Hij legde het ook uit.
Maar kan de Minister daarop reflecteren? Vindt hij dat ook? Het is eigenlijk natuurlijk
wel een behoorlijk krasse opmerking, als je er langer over nadenkt. Hoeveel gevaar
lopen we eigenlijk inmiddels op dit moment? Geldt dan het recht van de sterkste of
hoe ziet de Minister dat?
Dan naar het dreigingsbeeld. Nederland blijft onverminderd een vatbare lotgenoot voor
jihadisme. In Europa zagen we dat natuurlijk ook. In augustus werd een Turkse IS'er
opgepakt in Nederland wegens het beramen van een aanslag op de paus. In juni werd
een vermoedelijke IS-sympathisant in Leiden opgepakt. Ga zo maar door. Nou zien we
dat er in het dreigingsbeeld ook aandacht is voor het risico dat we zelf creëren,
namelijk dat van voor terrorisme veroordeelden die vrijkomen. Dan gaat het ook om
aspirant-aanslagplegers, die voorbereidingen hadden getroffen, bijvoorbeeld met bommen
en kalasjnikovs in 2018, 2019. Die mensen worden vrijgelaten. De vraag is of ze na
vrijlating wel goed in de gaten worden gehouden. Dat is iets waar ik mij zorgen over
maak. Dat gaat dus niet over de plegers, maar wel over de voorbereiders. Is de capaciteit
daarvoor aanwezig, vraag ik aan de Minister. En hoe vergaat het die groep nu eigenlijk?
Zijn ze aan het werk of zijn ze terug naar hun land van herkomst? Maar ik vraag vooral:
is er gevaar of niet vanuit die groep dreigers?
Voorzitter. Dan kom ik op Syrië en de Kamerbrief daarover. Daarin lees ik dat de Minister
schrijft: om te kunnen beslissen over repatriëring van Syriëgangers, weegt het kabinet
in iedere casus de verschillende omstandigheden en factoren. Dit gaat dus om uitreizigers.
Dan vraag ik mij af: is de kans dan aannemelijk dat mannelijke IS'ers alsnog vanuit
het uitreisgebied naar Nederland komen? Wat JA21 betreft is het heel duidelijk. Onze
koers is daarop al jaren hetzelfde: we halen geen vrouwen, maar ook geen mannen, geen
terroristen, uit Syrië terug naar Nederland. We willen die berechting juist in de
regio laten.
Voorzitter. Dan ga ik tot slot naar de dierenactivisten. De Telegraaf heeft het vandaag
ook weer gemeld. Het was in het weekend al te zien dat inlichtingendiensten in rep
en roer zijn rond acties van dierenactivisten. Het tempo neemt toe en de intimidaties
en bedreigingen verharden. Het BBB-kantoor wordt bedreigd in de fik gestoken te worden,
zo hebben we gelezen. Ik moest natuurlijk ook denken aan Fortuyn. De aanslag op Pim
Fortuyn is natuurlijk ook veroorzaakt door milieuactivisten en Volkert van der G.
Ik zie dit en denk ... Laat ik het zo zeggen: ik las in de dreigingsbeelden dat die
stromingen niet in het dreigingsbeeld worden genoemd omdat er op dit moment geen aantoonbare
geweldsdreiging van uitgaat. Nou, dat staat, denk ik, wel haaks op de dingen die wij
lezen in De Telegraaf en op wat BBB en dergelijke overkomt. Mijn vraag is a, hebben
de AIVD en de NCTV wel voldoende oog voor die groep, zeker in het licht van wat ik
net zei? En moet er niet toch een expertisepunt komen bij de nationale politie omtrent
dierenactivisme en -extremisme?
Dank je wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Keurig binnen de tijd: daar dank ik u voor. Het woord is aan mevrouw
Michon-Derkzen.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Dank, voorzitter. Het is heel goed dat we het hier vandaag over hebben, want dit zijn
onderwerpen die je gelukkig niet dagdagelijks onder ogen hebt, al was dat nieuws over
die dierenextremisten ook wat mij en mijn fractie betreft weer vreselijk om te horen.
Het is goed om hier weer te benoemen dat we nog steeds op dreigingsbeeld 4 zitten,
dus dat een terroristische aanslag voorstelbaar is. Daarom is het ook goed dat we
blijven inzetten op alles wat we doen. Ik hoorde mijn voorganger hierover al een aantal
dingen zeggen. Wat doen we bijvoorbeeld met veroordeelde terroristen die vrijkomen?
Hoe houden we die in de gaten? Wat doen we met het verbieden van die vreselijke organisaties
zoals Samidoun? Hoe staat het met degene die in maart van dit jaar nog is opgepakt
in Apeldoorn, iemand die een aanslag voorbereidde? Echt een slecht bericht vond ik
dat de partner van een veroordeelde terrorist daarmee geen lid is van een terroristische
organisatie. Hoe zit dat? Ik lees dat het OM in cassatie gaat. Dat is een goede zaak.
We moeten dit in de gaten houden. Anders wil ik aangescherpte wetgeving.
Voorzitter. Bij dierenrechtenactivisten zie je een verschuiving van radicalisering
en extremisme naar terrorisme. Natuurlijk wordt die groep – gelukkig maar, zou ik
zeggen – steeds kleiner, maar wat doen we nou in dat voortraject? Doen we wel voldoende?
Ik maak me vooral zorgen over het online deel. Daar zal ik in dit commissiedebat ook
op inzoomen. Het online deel is de voedingsbodem voor radicalisering en extremisme,
meer en meer. Bij de stukken zit ook een aantal rapporten die dit bevestigen. Ik heb
hier een onrustig en vervelend gevoel bij. Doen we wel wat nodig is?
Voorzitter. Die gewelddadige en radicaliserende content is online gewoon beschikbaar.
Het is ook helemaal niet iets van een groepje mensen dat elkaar bezighoudt. Het gaat
via chatfuncties in games, waar al onze kinderen ook in zitten. Het gaat gewoon via
openbare kanalen, waar onze kinderen ook op zitten. Het is een soort gif dat de samenleving
meer en meer besmet. Gelukkig kan een groot deel daartegen, maar we moeten dit wel
bij de basis zien te stoppen. Als ik dan lees over weerbaarheid en digitalisering
op school: allemaal tot je dienst, maar ik vind dat onvoldoende om dit gif tegen te
gaan dat onze samenleving, dat onze kinderen besmet.
In de stukken zag ik dat het aantal minderjarige kinderen dat vatbaar is voor terrorisme
stijgt. Ik las dat er veertien minderjarige kinderen zijn aangehouden voor opruiing
via onlineplatforms. Minderjarige kinderen zijn aangehouden voor opruiing via onlineplatforms!
Dat zijn wat mij betreft geen kwajongensstreken. Dit moeten we ook vanuit de overheid
– ik kijk naar de Minister – heel stevig aanpakken. Ik vond de reactie op het AIVD-rapport
van de vorige Minister van Binnenlandse Zaken uitermate zwak. Ik ben blij dat de Minister
die hier aanwezig is, nu ook Minister van Binnenlandse Zaken is. Ik eis van hem dat
hij inzet op een integrale aanpak door de overheid. Binnenlandse Zaken doet een deel.
We hebben Karremans gehoord over sociale media en deze Minister staat aan de lat voor
terrorisme en alle voortrajecten, ook extremisme en radicalisering. Ik wil een duidelijke
agenda en een duidelijke regie. Dat begint bij socialemediaplatforms. Die moeten meer
verantwoordelijkheid nemen, ook een Europese verantwoordelijkheid. Ik hoor graag van
de Minister hoe het daarmee staat en wat er nog meer kan.
Maar ook aan overheidskant is enorme winst te behalen. We willen een betere samenwerking
tussen betrokken organisaties. Dat is in ieder geval de politie, net als de NCTV en
ook de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal, die we in
het leven hebben geroepen om terroristische plaatjes te verwijderen, maar die heel
veel plaatjes ziet die niet direct terroristisch materiaal zijn, maar wel heel schadelijk
zijn. Daar kijken we naar, daar kunnen we nog veel te weinig tegen doen. Graag een
reactie van de Minister.
Daar laat ik het bij.
De voorzitter:
Hartelijk dank. U heeft een interruptie van mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik sla aan op het moment dat een woord als «versnippering» wordt genoemd, en terecht.
Of het nu gaat om online criminaliteit, terroristische uitingen, femicide of verward
gedrag: we zien constant versnippering. Ik wil mijn vraag vooral richten op dat laatste,
naar aanleiding van de actualiteit, te meer omdat collega Michon-Derkzen en ik samen
rapporteurs zijn van het onderwerp verward en onbegrepen gedrag. Wat blijkt? Deze
week lazen we dat arrestatieteams van de Dienst Speciale Interventies, die zich bezig
moeten houden met terroristische zaken, eigenlijk constant worden ingezet om personen
met verward gedrag aan te pakken. Daarover hebben we ons nu juist boos gemaakt tijdens
de vele debatten die we hierover hebben gevoerd. We hebben zelfs een uitgebreide motie
ingediend met daarin het verzoek om die versnippering aan te pakken en met een duidelijk
plan te komen. Hoe vindt mijn collega het tot op heden gaan, ook gelet op de oproep
van de arrestatieteams en de actualiteit?
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Als mevrouw Mutluer mij vraagt of we voldoende mensen moeten hebben om daders te pakken,
dan is het antwoord daarop natuurlijk «ja». Als deze groep bezig is met de ene categorie
daders en daardoor minder toekomt aan de andere categorie daders, dan is dat kwalijk.
Tegelijkertijd is dat voor hen een fact of life. Er is voor hen altijd meer te doen
dan er uren in een dag zitten. Wat ik zorgelijk vind aan die hele online radicalisering,
is dat heel veel daders niet in Nederland zitten. Dit is per definitie een internationaal
vraagstuk. Elk land heeft weer zijn eigen groepjes, regeltjes, dingetjes en mensen
die daarmee aan de gang moeten. Ik zou willen dat we internationaal aan de operationele
kant veel slagvaardiger kunnen zijn. In de stukken gaat het over weerbaarheid van
vooral onze kinderen. Dat is allemaal terecht. Dat moet ook, denk ik. Maar het is
geen heilige graal. We hebben het over platforms die hun verantwoordelijkheid moeten
nemen. Wat de daders betreft: ik zou echt willen dat we veel meer daders oppakken.
Ik zou willen dat we veel meer normeren dat wat je online doet, dat verspreiden van
gif, niet kan.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Mutluer nog een keer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Daar kan ik het moeilijk mee oneens zijn, maar mijn vraag was met name gericht op
onze eerdere oproep aan dit kabinet. Ik herhaal die oproep: ontlast onze politiemensen,
ontlast met name ook de Dienst Speciale Interventies, die zich juist bezig moet houden
met terrorisme en extremisme, in plaats van met mensen met verward gedrag. Ik zie
dat dit nog steeds niet adequaat wordt opgepakt. Deelt mijn collega die mening? Die
vraag ga ik straks ook weer aan de Minister stellen. Ik maak me hier wel enorm veel
zorgen over. Met hoeveel onderzoeken moeten we nog komen? Met hoeveel aanbevelingen
moeten we nog komen? Ik sla even aan op de actualiteit, juist omdat het de Dienst
Speciale Interventies betreft. Net als mevrouw Michon-Derkzen vind ik dat zij zich
beter kunnen bezighouden met zaken waarvoor ze ooit de wereld in zijn geslingerd.
De voorzitter:
Mevrouw Michon-Derkzen, nog een reactie?
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Kort, voorzitter. Ik ben het ermee eens dat we operationele mensen zo goed mogelijk
moeten inzetten. Dat deel ik met mevrouw Mutluer en ik denk dat het goed is als de
Minister kan ingaan op de knelpunten en wat wij daaraan kunnen doen van de zijde van
de Kamer.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Nog meer interrupties op dit punt? De heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Niet per se op dit punt, maar ik heb wel een vraag voor mevrouw Michon-Derkzen. Deze
zomer was de internetconsultatie van de wet verheerlijking terrorisme, met meer dan
11.000 openbare reacties. Ik vroeg me af hoe mevrouw Michon-Derkzen daarnaar heeft
gekeken. Wat is haar analyse van het feit dat zo veel mensen en organisaties daar
kritisch op waren?
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Kijk, meneer Sneller overtoept mij, want hij heeft de reacties van de internetconsultatie
van deze wet al bekeken, maar dat heb ik nog niet gedaan. Ik wacht het wetsvoorstel
van het kabinet af. Ik heb een initiatiefwetsvoorstel waarin ik burgemeesters de bevoegdheid
geef om een online-uiting die gezien kan worden als voornemen tot een openbareordeverstoring,
te verwijderen. Eerlijk gezegd ben ik zelf ook negatief verrast door de reacties die
dat teweegbrengt. Ik kan me voorstellen dat dat bij deze wet ook zo is. Het gaat gelijk
over een beperking van de vrijheid van meningsuiting. Het gaat gelijk over censuur
door de overheid. Ik vind dat wij als Kamer, als politici daar een goed, inhoudelijk
debat over moeten hebben. Online lijkt die vrijheid van meningsuiting absoluut. Daar
moeten we echt iets aan doen. Ik kan me niet voorstellen... Nou, laat ik voor mezelf
spreken. Ik ben als liberaal niet voor censuur. Ik ben als liberaal voor de vrijheid
van meningsuiting. Maar ik ben ook voor een veilige omgeving in zowel de fysieke wereld
als online. Ik vind dat we in de fysieke wereld onze instrumenten en ook ons kader
behoorlijk op orde hebben. Hier en daar kunnen we mooie debatten hebben over de wetgeving.
Ik vind dat die balans er online niet is. Ik zie het, eerlijk gezegd, ook als hét
debat dat we de aankomende jaren in de Kamer zullen voeren. Dat is inderdaad ook een
debat met de samenleving; dat doen wij, als volksvertegenwoordigers, ook namens de
samenleving. Ik kijk daar heel erg naar uit. We zijn daar gewoon nog lang niet doorheen
met elkaar. Ik heb het idee dat de kaders daarvoor niet goed staan.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Gezien het grote aantal woordvoerders graag concrete vragen en bondige
antwoorden. De heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Ik voel me niet per se meteen aangesproken.
Dit is denk ik een belangrijk debat, maar dat wetsvoorstel gaat ook over de offline
wereld. Mijn gevoel, op basis van de reacties die ik heb gelezen, is dat het ook gaat
om een gevoel van rechtsonzekerheid: als we dit instrument in handen van de overheid
geven, wordt het dan wel gebruikt voor het doel waar het voor staat? Dat is denk ik
ook ingegeven door de ervaringen van de afgelopen jaren. Er ontstaat dus een huivering
om dit soort nieuwe bevoegdheden te creëren. Ik vroeg mij af of mevrouw Michon-Derkzen
die trend ook ziet. We hebben het ook bij verschillende fracties gezien in de debatten
over de Wet transparantie maatschappelijke organisaties en het bestuurlijk verbod
op ondermijnende organisaties. Hoe krijgen we de geest terug in de fles, zodat de
problemen die wij daar allebei in zien, kunnen worden aangepakt?
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik zou niet spreken van «de geest terug in de fles». Ik denk dat we met elkaar dit
gesprek aan moeten gaan, wat wij dus ook beogen met dergelijke wetgeving. Er zijn
natuurlijk mensen en groepen die denken: wat is eigenlijk de bedoeling en boezemt
dit mij angst in? Daarover moeten wij met elkaar het debat voeren, om die angst, waar
dat enigszins kan, weg te nemen.
Maar ik sta zeer achter deze wet als het bijvoorbeeld gaat om het aanpakken van online
verheerlijking van terrorisme en onthoofdingsvideo's met allerlei smileys eronder.
Let wel, dat mag nu, hè? Je mag natuurlijk niemand onthoofden, maar je mag wel onthoofdingsvideo's
online zetten. Niks aan de hand; dat kan gewoon. Je mag geen dieren mishandelen, maar
je mag gewoon plaatjes van dierenmishandeling online zetten. Dat vinden wij vrijheid
van meningsuiting; niks aan de hand. Ik vind dat dus vreemd en ik zou daar graag meer
instrumenten voor willen hebben.
Natuurlijk moeten we ervoor zorgen dat er dan geen uitwassen zijn, maar dat moeten
we bij elke wet. Ik heb, eerlijk gezegd, wel vertrouwen in ons land en in onze instituties.
Ik denk dat we dat op een nette manier kunnen. Ik vind het goed dat de Minister hiervoor
het initiatief heeft genomen. Maar moet je het gelijk bij de start in de fuik van
willekeur, angst en censuur trekken? Ik zou zeggen: laten we dat niet doen; laten
we deze discussie open met elkaar aangaan, want we hebben een aantal problemen die
we echt moeten aanpakken.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Is dat voldoende, meneer Sneller? Ja, zie ik. De heer Eerdmans heeft
nog een interruptie.
De heer Eerdmans (JA21):
We zien het: het grootste gevaar voor onze veiligheid in Nederland is het jihadisme.
Dat blijkt elke keer uit het rapport. Ik weet ook dat de VVD al jaren zegt, en terecht:
we moeten de IS'ers, de Nederlandse mannen die gevangen zitten in Syrië omdat ze zich
bij IS hebben aangesloten, niet naar Nederland halen. Daar is mevrouw Michon heel
duidelijk in en dat waren haar voorgangers ook. Maar ik lees in de brief van de Minister,
en dat bevalt mij niet, dat er toch per casus zal worden beoordeeld of een man of
vrouw wel of niet naar Nederland zal worden gehaald. Dat gaat echt om tientallen strafzaken
die mogelijk toch in Nederland zullen worden gevoerd. Dat betekent dat die gasten
een keer vrij gaan komen in Nederland. Dat vind ik zeer gevaarlijk, want het zijn
gewoon terroristen; ze zijn veroordeeld. Ik heb dus wantrouwen jegens dat beleid van
de regering. Ik vraag me simpelweg af hoe de VVD dat ziet.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Een heel terecht punt. Meneer Eerdmans duwt weer op iets wat bij mij een graat in
de keel is op dit dossier. Er zijn uitspraken van de rechter geweest die de regering
hebben gedwongen om een verdachte in een terrorismezaak naar Nederland te halen. Daar
heeft het kabinet toen een aantal afwegingskaders voor neergezet, om iemand dan ook
daadwerkelijk op te halen. Op basis van dat afwegingskader zijn een aantal vrouwen
toen naar Nederland gekomen om hier te worden berecht. Ik vind dat zij na berechting
onder de Wet langdurig toezicht moeten vallen, omdat ik nog steeds risico's zie. Nu
hebben we de eerste zaak van een mannelijke terrorist in Syrië gehad. Een van de elementen
in zo'n zaak is of het op basis van nationale veiligheid verantwoord is om iemand
terug te halen; dat vind ik voor die mannelijke verdachten nog veel zwaarder wegen
dan voor die vrouwen. Ik heb dus ook in een eerder debat aan de Minister gevraagd:
«Is dat afwegingskader nog steeds het afwegingskader? Is de Minister het met mij eens
dat het niet voor de hand ligt om een man op te halen als nationale veiligheid een
van de criteria is, zelfs na uitspraak van de rechter?» Het zou goed zijn om dat vandaag
weer een keer van de Minister bevestigd te krijgen.
Tegelijkertijd vind ik ook, en vindt mijn partij ook, dat je een uitspraak van de
rechter niet naast je neer kan leggen omdat die je niet bevalt. Die neiging hebben
we allemaal weleens, maar dat gaan we toch niet doen in dit nette land, zou ik willen
zeggen. In ieder geval, mijn partij doet dat niet.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat gebeurt best wel vaak, hoor. Ik heb weleens meer debatten met Ministers die in
hoger beroep gaan, bijvoorbeeld de Minister van Verkeer als het gaat over Schiphol,
om eens wat te noemen. Dus dat mag; de Minister hoeft zich niet direct aan elk besluit
gelegen te laten liggen. Mijn punt is meer dat de nationale veiligheid toch ook in
verhouding moet worden gezien tot het in dat geval misschien naast je neerleggen van
dat vonnis, want ik denk dat het een groot risico is als wij die gasten hier op een
gegeven moment vrij hebben rondlopen. Ik blijf het zeer ongemakkelijk vinden dat wij
zeker mannen die bewezen terrorisme aanhangen, actief naar Nederland halen. Ik kan
daar gewoon niet bij. Ik wil het nogmaals vragen aan de Minister, zodat we dat helder
hebben. Eerlijk gezegd denk ik dat Nederland er wel recht op heeft om dat te weten.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Deze interruptie aan mij, waardoor de heer Eerdmans een vraag aan de Minister kan
stellen, ondersteun ik van harte.
Dank u wel.
De voorzitter:
Waarvan akte. Als er geen verdere vragen aan mevrouw Michon-Derkzen zijn, gaan we
naar de volgende spreker. Dat is mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank u wel, voorzitter. «Caroline van der Plas doen we niks, maar het kantoor van
die partij komt aan de beurt. De fik erin.» Dat zei de radicale dierenactivist Adriaan
B. zaterdag in De Telegraaf. De voorman van het Animal Liberation Front, ALF, bekend
onder de naam Noah Alfer, wilde graag dat de krant bij dit verhaal een foto zou gebruiken
waarop hij gemaskerd te zien is, met in de hand twee kettingzagen. ALF is een organisatie
die verschillende aanslagen en andere strafbare feiten heeft gepleegd door heel Europa.
Deze verdachte reist ook zelf door heel Europa, waar hij inbraak, brandstichting en
ander geweld gewoon niet schuwt. Ik citeer: «De kettingzagen zijn voor het omzagen
van jachthutten. De ene is elektrisch en hoor je nauwelijks. Bij Den Treek hebben
we twee wildcamera's uitgeschakeld. De ene is stukgeslagen met een handbijl; de andere
hebben we meegenomen. Als de jagers jagen op wolf Bram, jagen wij op de jagers.» Deze
dierenextremist zou in het dagelijks leven werkzaam zijn als onder meer freelancer
voor een provincie, waar hij adviseert over bedreigde diersoorten. Mijn vraag aan
de Minister is: klopt dit? Zo ja, dan wil ik ook graag van hem weten hoe het kan bestaan
dat een dergelijk persoon wordt ingehuurd door de overheid.
Voorzitter, u zult begrijpen dat wij bij BBB erg boos en geschrokken zijn. Medewerkers
van ons partijbureau en van naastgelegen bedrijven voelen zich bedreigd. Gelukkig
is de verdachte zaterdagavond opgepakt. Namens mijn partij wil ik de politie in Deventer
dan ook heel hartelijk danken voor hun snelle actie. Maar dit is ook niet de eerste
keer dat BBB ernstig wordt bedreigd door extreme dierenactivisten. Onze senator Gert-Jan
Oplaat werd getroffen door drie brandstichtingen bij zijn familiebedrijf. Onze gedeputeerde
Harold Zoet, uit Gelderland, kreeg «wolvenmoordenaar» in bloedrode letters op zijn
paardenstal gekalkt, voorzien van het logo van ALF. Statenlid Heidi Looy, van Zuid-Holland,
ontvangt ook al maanden zeer zware bedreigingen vanwege haar werk als jager en haar
inzet tegen de wolf.
Het blijft niet bij bedreigingen en intimidatie van BBB-politici. Agrariërs hebben
hier ook steeds vaker mee te maken. LTO Nederland, de POV, de Producentenorganisatie
Varkenshouderij, en Vee&Logistiek Nederland waarschuwen hier al jaren voor en stuurden
vorige week nog een brief naar de Kamer om hiervoor aandacht te vragen. Ze schrijven
dat de insluipingen, bedreigingen en treiterijen niet alleen een blijvend diepe impact
hebben op de slachtoffers, maar ook op de rest van de agrarische sector. Bij het Meldpunt
Agro-intimidatie, dat sinds januari dit jaar in de lucht is, zijn er in het eerste
halfjaar ruim honderd meldingen binnengekomen. Ook het aantal Woo-verzoeken neemt
toe. De informatie uit die Woo-verzoeken, zoals woonadressen, informatie die nog onder
de rechter ligt en specifieke gps-informatie over veetransporten, wordt veelvuldig
opgevraagd en gedeeld. Bij boeren en verzamelcentra is het bedrijf ook vaak het privéadres.
Dat is precies de reden waarom Minister Femke Wiersma de uitstootgegevens van landbouwbedrijven,
die verschillende media hebben opgevraagd, niet publiceert.
Onze fractievoorzitter stelde gisteren tijdens het vragenuur aan deze Minister de
vraag of het dreigingsbeeld sinds afgelopen weekend is bijgesteld. Als ik de Minister
goed heb begrepen, is dat het geval. Wanneer krijgen we te horen hoe dit dreigingsbeeld
er concreet uitziet? Welke specifieke maatregelen gaat hij nemen tegen extremistisch
dierenactivisme? Om met de woorden van onze fractievoorzitter te eindigen: als er
niet keihard wordt opgetreden tegen deze extremisten – of laten we ze liever «terroristen»
noemen – gaat het een keer gruwelijk mis. Graag een reflectie van de Minister hierop.
Dank.
De voorzitter:
Ik dank u voor uw inbreng. Dan gaan we luisteren naar de heer Aardema.
De heer Aardema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Nadat ik de woorden van mijn collega van de BBB heb gehoord,
wil ik haar toch een hart onder de riem steken: dit soort dingen kunnen niet, mogen
niet en moeten hard aangepakt worden. Daarom vraag ik ook aan de Minister wat eraan
gaat gebeuren.
Dan even terug naar mijn tekst. Terreur is het grootste gevaar voor onze samenleving.
Het aantal aanslagen in Europa is vorig jaar weer toegenomen. De kans op een aanslag
is reëel. Maar ondanks deze dreiging staan onze grenzen nog steeds wagenwijd open.
Iedere week worden er tussen de 800 en 900 asielzoekers ons land binnengelaten, waarvan
we van een groot deel niet eens weten wie ze zijn, waar ze vandaan komen en wat ze
hier komen doen. Dit jaar zijn er meerdere Syriërs opgepakt omdat ze terreurbanden
hebben, IS verheerlijken of zelfs een aanslag wilden plegen. In Maassluis en Eindhoven
zijn twee Syriërs opgepakt wegens deelname aan IS. In juni is er in Leiden een Syriër
aangehouden die IS verheerlijkte. Afgelopen maart is er in Apeldoorn een 20-jarige
Syriër opgepakt op verdenking van het voorbereiden van een aanslag. In februari is
er een Syriër uit Venray aangehouden omdat hij dreigde met een aanslag en IS verheerlijkte.
Deze tikkende tijdbommen laten we iedere week ons land binnen. Nederland moet maximaal
beschermd worden tegen terrorisme.
De dreiging neemt ook toe omdat er dit jaar verschillende terroristen vrijkomen. Het
is al eerder gezegd. Het is natuurlijk te gek voor woorden dat terroristen niet levenslang
achter slot en grendel worden gezet. Hoeveel van deze terroristen komen er vrij, vraag
ik aan de Minister. Zijn er al terroristen vrijgelaten? Waar zijn die nu? Zijn ze
ons land uitgezet, of lopen ze hier nog vrij rond? Hoe gaat de Minister onze samenleving
beschermen tegen deze terroristen?
Dan de online radicalisering van jongeren. Steeds vaker vormen minderjarigen tussen
12 en 17 jaar een terroristische dreiging. In de brieven van de Minister lees ik dat
er wordt ingezet op preventie en digitale weerbaarheid. Maar waarom lees ik nergens
dat minderjarigen ook keihard gestraft moeten worden als zij veroordeeld worden voor
een terroristisch misdrijf? De straffen die nu worden opgelegd zijn een lachertje,
vaak een of twee jaar jeugddetentie. De PVV zegt al jaren dat 14-jarigen volgens het
volwassenenstrafrecht moeten worden veroordeeld voor ernstige misdrijven zoals terrorisme.
We hebben het hier niet over het stelen van een rolletje drop. Als je een grote jongen
wilt zijn, moet je ook een grote straf krijgen.
Voorzitter. Op sociale media gaat er een interne handreiking van de politie rond om
radicalisering te herkennen. Ondanks dat zelfs de NCTV erkent dat jihadisme de grootste
dreiging vormt voor onze samenleving, voor onze veiligheid, komt er in deze handreiking
geen woord hierover voor. Wel worden het stikstofbeleid en corona genoemd. Ook bij
de term «genoeg is genoeg» kan er een melding worden gedaan bij contraterrorisme.
Waarom gaat het niet over islamitische radicalisering of haat richting de Joden, vraag
ik de Minister. Is de Minister het eens met de PVV dat de dreiging vanuit het jihadisme
en de haat richting Joden vele malen groter is? Waarom besteedt de politie hier geen
aandacht aan?
Voorzitter, tot slot. Mijn collega Vondeling heeft eerder schriftelijke vragen gesteld
over het Britse punkduo Bob Vylan, dat in september dit jaar optreedt in onder andere
Amsterdam en Tilburg. Eerder hebben zij op het Glastonbury Festival «Dood aan de IDF»
en «Free Palestine» gescandeerd. Andere landen hebben de optredens geschrapt, maar
in Nederland zijn deze antisemieten kennelijk nog welkom. Gaat de Minister ervoor
zorgen dat alle optredens van deze haatzaaiers in Nederland onmiddellijk worden gecanceld
en zij geen toegang krijgen?
Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt voor uw inbreng. U heeft een vraag van mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Net als de collega van de PVV ben ik totaal niet naïef als het gaat om aanslagen en
dreigingen vanuit de jihadistische hoek. Dat moet gewoon keihard aangepakt worden.
Maar waar ik me ook erg zorgen om maak – ik vraag mij af of mijn collega die met mij
deelt – zijn de geluiden die we horen met betrekking tot de rechts-extremistische
jongeren en jongeren die daaraan gelieerd zijn, van The Base, die volgens mij recent,
in de zomer, zijn opgepakt omdat er grote angst was voor terrorisme of opruiing. Deelt
mijn collega die mening? Hoe moeten we het stukje rechts-extremisme oppakken, omdat
daaruit ook Jodenhaat en haat tegen andersdenkenden en andersgelovigen kan voortvloeien,
met alle gevolgen van dien?
De heer Aardema (PVV):
Ik kan daar heel kort over zijn. We moeten alle vormen van extremisme aanpakken, zowel
van links als van rechts.
De voorzitter:
Oké. Dan gaan we naar een interruptie van de heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Ik snap wel dat de PVV vindt dat alle vormen van extremisme aangepakt moeten worden,
maar ik hoor maar één vorm van extremisme en terrorisme in de bijdrage van de PVV,
en dat is die van de Syriërs, van de islam en van jihadisme. Verder had hij het over
de leus «Dood aan IDF! Free Palestine!» Ik zou willen vragen: wat vindt de PVV ervan
als een rechts-extremistische terrorist op een azc-demonstratie met een NSB-vlag aan
het wapperen is?
De heer Aardema (PVV):
Volgens mij was dat niet zo. Maar ik heb eerder gezegd dat zowel links- als rechts-extremisme
moet worden aangepakt, dus daar blijf ik bij.
De heer El Abassi (DENK):
Je kan iets niet aanpakken als je ontkent dat het bestaat. De student waar ik het
over heb, van de Geuzenbond, GNSV, is aangehouden op verdenking van voorbereiding
van een terroristisch misdrijf. Daar heb ik de PVV niet over gehoord. Hij had vuurwapens
in zijn bezit en was bereid tot geweld. Uw partijleider stond op de achtergrond, terwijl
die vlag naast hem aan het wapperen was. Daar heeft hij zich nooit over uitgesproken.
Ik wil de PVV hier dus een keiharde uitspraak over horen doen, net als ze ook doen
bij jihadisten en moslims.
De heer Aardema (PVV):
Ik heb net gezegd wat ik heb gezegd. Zowel links- als rechts-extremisme veroordelen
wij, dus daar blijf ik dan maar bij.
De voorzitter:
De heer El Abassi, voor de derde en tevens laatste interruptie.
De heer El Abassi (DENK):
Als ik dit antwoord hoor, kan ik uiteraard niet anders dan concluderen dat de PVV
de ogen sluit voor rechts-extremistische terroristen en alleen maar als arenden het
oog gericht heeft op moslims en jihadisme. De PVV vergeet dat zij zelf haat aanwakkert
in deze samenleving. Ik vind dat stuitend.
De voorzitter:
Een reactie van de heer Aardema.
De heer Aardema (PVV):
Ik vind het een beetje onzinnig wat meneer El Abassi nu zegt, dus ik ga daar verder
niet op in.
De voorzitter:
Oké. Dan gaan we naar de heer Sneller voor zijn inbreng. Aan u het woord.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Naar aanleiding van het betoog van mevrouw Van Zanten sluit ik me
van harte aan bij de woorden van collega Aardema. Ik denk dat ook het interruptiedebat
tussen de heer Aardema en de heer El Abassi al even liet zien hoe belangrijk het is
dat we op basis van het dreigingsbeeld alle vormen op dezelfde manier behandelen,
op basis van de feiten zoals die door de diensten worden aangeleverd en zoals ook
de fenomeenanalyses laten zien.
Ik heb twee concrete vragen en daarna wil ik de Minister vragen om een wat bredere
reflectie nu hij zijn verantwoordelijkheid binnenkort gaat verleggen. Ten eerste sluit
ik me van harte aan bij wat mevrouw Michon-Derkzen zei over de propaganda online en
het verspreiden van dit soort denkbeelden. Ik denk dat het goed is om te verkennen
of er meer van dat soort dingen als de Versterkte Aanpak Online en de redirectpilot
mogelijk zijn. Ik ben ook heel benieuwd of daar al resultaten van zijn.
Dan was er in het verleden, vorig jaar, een noodkreet van burgemeesters over het verliezen
van het zicht op veroordeelde jihadisten die geen Nederlander meer zijn. Ik kon in
de stukken niet zo snel vinden hoe het nu staat met die aanpak. Ik meen me te herinneren
uit debatten met de Minister dat er een geïntensiveerde aanpak voor zou komen om gemeenten
meer instrumenten in handen te geven. Ik hoor graag wat daar gebeurt, want ik denk
dat dat een hele risicovolle ervaring is.
Dan de uitzoom. Ik was beleidsmedewerker, samen met collega Van Nispen, ten tijde
van de invoering van de wetgeving naar aanleiding van 9/11, zal ik maar zeggen. Toen
ging het heel erg over: «We moeten wel heel strak zijn op doelbinding. We moeten uitkijken
voor mission creep. Moet er niet een apart wetboek voor terroristische misdrijven
komen?» Als we nu kijken hoe makkelijk het woord «terrorisme» in het publieke debat
wordt gebruikt, denk ik dat we zien dat dat begrip is opgerekt en dat we er daarom
als wetgever inderdaad, zoals mevrouw Michon-Derkzen ook zei, juist strikt op moeten
blijven. Ik was wel getroffen door die meer 11.000 reacties en ik ben heel benieuwd
hoe de Minister dat heeft gezien. Ik denk aan de rechtsstatelijke kant, het risico
op een chilling effect en de onvoorspelbaarheid van welke uitingsvormen eronder vallen
– is een like genoeg, is het dragen van een bepaald speldje nou wel of niet meteen
het verheerlijken van terrorisme – en de onzekerheid die dat bij mensen oproept.
Ik wil het niet op die manier meteen vanuit wantrouwen in de instituties aanvliegen,
maar ik zie wel een trend dat wetten worden misbruikt, dat ze worden gebruikt of dat
moties worden ingediend om wetten te gebruiken op een manier waarop die niet bedoeld
zijn en dat dan wordt gezegd «het staat er wel». Ik denk dan bijvoorbeeld aan het
ontslag van burgemeester Halsema, de PVV-motie daarover. Ik zie het gewoon in de debatten.
De Minister heeft ons een aantal keer een wetsvoorstel voorgelegd met: ja, ik heb
deze instrumenten nodig om de openbare orde, de nationale veiligheid beter te kunnen
te bewaken. We zien allemaal dat het dreigingsbeeld heel hoog is. We zien ook dat
de maatschappelijke context veranderd is. Ik proef bij mezelf een terughoudendheid
en die hoor ik ook bij collega's – de Eerste Kamer heeft recent een wetsvoorstel verworpen
met dit soort zorgen – om die extra instrumenten in handen te geven als we niet de
zekerheid hebben dat ze gebruikt worden voor het doel waar we ze voor bedoeld hebben.
Ik wou graag aan de Minister vragen hoe hij daarop reflecteert, want ik denk dat dat
een gevaarlijke actie-reactie is waar we uiteindelijk met z'n allen onveiliger van
worden.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Er zijn enkele vragen. Allereerst de heer Six Dijkstra.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Laat ik beginnen met begrip tonen voor het betoog van de heer Sneller. Ik denk dat
hij op zich een terecht punt aanstipt, zeker als het gaat om mission creep, het afkaderen
van begrippen als «terrorisme» en ook hoe je omgaat met open normen in de wetgeving.
We hebben gisterenavond een vergelijkbaar debat gehad. Ik denk dat het heel zinvol
is om dat debat te voeren en dat we bij de wet over het verheerlijken van terrorisme
zeker moeten kijken naar die reacties in de consultatie en of de wet daarop aangescherpt
kan worden. De fractie van de heer Sneller heeft ook de motie-Ouwehand gesteund om
die wet per direct in te trekken en niet eens in behandeling te nemen. Ik vind dat
persoonlijk wel wat voorbarig, omdat we pas in de consultatiefase zijn en ik denk
dat er echt nog stappen gezet kunnen worden. Misschien kunnen wel nader tot elkaar
komen. Waarom is die afweging gemaakt door de D66-fractie?
De heer Sneller (D66):
Omdat ik denk dat de start die nu, op dit moment, is gemaakt met dit wetsvoorstel
op deze manier, zo vals is als start dat het onverstandig is om dit traject op deze
manier in te zetten en omdat ik mij erg zorgen maak. We hebben ook in het verleden
moties om zo'n wetsvoorstel in te dienen niet gesteund. Ik denk dat een wet op het
verheerlijken van terrorisme op deze manier ook niet een heel zinvolle bijdrage is
aan de aanpak van terrorisme en dat het veel meer zit in wat je nu uiteindelijk gaat
verbieden en wat je daaronder brengt. Mijn suggestie zou zijn om dat op een heel andere
manier aan te vliegen.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Voldoende, meneer Six Dijkstra? Dan had mevrouw Michon-Derkzen ook
nog een vraag.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik had eigenlijk dezelfde opmerking als de heer Six Dijkstra. Ik zou de heer Sneller
nog iets voor willen leggen. Het begint eigenlijk met een gedeelde analyse van het
probleem. Ik hoorde in een interruptie die hij op mij pleegde dat hij het probleem
dat we aan te pakken hebben online in ieder geval deelt. Dan gaat het om een wetsvoorstel
dat we met elkaar gaan bespreken. We hebben een andere wet gehad, overigens van uw
eigen Minister in een vorig kabinet, die we voortijdig met elkaar door de shredder
hebben gehaald, waar wij allebei, als partijen, heel ontstemd over waren. We zeiden:
laten we het debat hierover nou voeren en laten we dan kijken waar we op uitkomen.
Ik vind het dus een heel onverstandige zet van D66. De analyse deel ik. Ik hoor uw
collega Van der Werf ook pleiten voor het beperken van de toegang tot social media
en tot platforms voor kinderen. Ik heb in mijn bijdrage ook gezegd dat we juist die
minderjarigen moeten beschermen tegen het gif. Ik begrijp dan oprecht niet – misschien
dat de heer Sneller daar dan toch nog wat meer woorden aan kan wijden – waarom we
het überhaupt niet met elkaar over deze wet zouden mogen hebben of wat hij dan anderszins
op tafel legt om dit probleem, dat we onderkennen, op te gaan lossen.
De heer Sneller (D66):
De vergelijking met het andere wetsvoorstel, waarover al een eerste termijn van de
Kamer was geweest, is volgens mij niet helemaal correct. Ik denk dat het goed is om
de discussie voorafgaand aan dat wetsvoorstel beter te voeren en niet meteen op basis
van een wetsvoorstel, dat helemaal niet is afgebakend naar minderjarigen, maar veel
breder is. Ik heb de terughoudendheid die ik heb om dit soort instrumenten nu in te
voeren, geïllustreerd met de manier waarop het de afgelopen jaren is gelopen. Ik denk
dat dit een uitstekende illustratie daarvan is. We moeten deze dynamiek doorbreken
en dan kunnen we beter twee stappen teruggaan om dat debat op een goede manier te
voeren, zonder het op deze manier met dit soort wetsvoorstellen die meteen al – ik
zei al dat het volgens mij een record is, maar dat hoor ik graag van de Minister –
op een verkeerde start te baseren.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik ben het echt volstrekt niet eens met de heer Sneller op dit punt. De Kamer is nog
niet aan zet. Elk wetsvoorstel ontstaat in het kabinet, met de ambtenarij en allerlei
belangengroepen. Dat is ook heel goed. Dan hebben we de Raad van State. Dat is heel
goed. Dat hoef ik u allemaal niet uit te leggen, want wij trekken beiden aan een traject
om ook hier kwaliteit van wetgeving hoog in het vaandel te houden. En dan zijn wij
aan zet. Ik begrijp dus oprecht niet dat dit wetsvoorstel nu al, voordat wij gewoon
formeel aan zet zijn, voor we alles kunnen doen en verzinnen met elkaar, amendementen,
koersen op een nota van wijziging van het kabinet, door de partij van de heer Sneller
eigenlijk opnieuw moet. We zijn niet aan zet. We komen aan zet. Als we met elkaar
een probleem detecteren, dan – dat antwoord kreeg ik niet van de heer Sneller – hoor
ik graag wat hij voor alternatief heeft om dit op te lossen. If any, hè. Als hij inderdaad
een alternatieve oplossing heeft. Dat hadden we kunnen doen aan de hand van dit wetsvoorstel.
Graag een reactie daarop.
De heer Sneller (D66):
Volgens mij is die motie verworpen en gaan we dat wetsvoorstel nog behandelen. Ik
denk dat dat in een onproductieve context zal worden behandeld. Ik denk dus, zoals
ik net ook al zei, dat het beter is om een stap terug te doen, om dat debat te voeren
op basis van het beleid en dan te kijken op welke manier we vanuit die gedeelde probleemanalyse
naar een meer gedeelde oplossing kunnen zonder dat deze splijtzwam er meteen op deze
manier ligt.
De heer Boswijk (CDA):
Ik sluit me toch een beetje aan bij de collega's Six Dijkstra en Michon-Derkzen. Ik
vind het erg jammer. We hebben eerder inderdaad een hele discussie gehad over de Transgenderwet.
Ik zal niet meteen zeggen of mijn partij daar voor of tegen is, maar we zijn er niet
heel enthousiast over. Toch hebben we wel elke keer tegen alle moties gestemd die
zeiden «trek die wet in», omdat wij het gewoon hygiënisch vonden om die behandeling
hier wel in de Kamer te hebben. Dat is uiteindelijk de essentie van ons werk. We hebben
gisteren een debat gehad over een verbod op conversietherapie. Daar hebben de heer
Sneller en ik argumenten over uitgewisseld een halfjaar geleden. Daar is een nota
van wijziging uit voortgekomen. In het reces heb ik met de initiatiefnemers veel contact
gehad. Ik heb zelf contact gehad met Bureau Wetgeving. Dat heeft er uiteindelijk toe
geleid dat wij hebben gezegd: oké, met de kennis die wij nu hebben, de aanpassingen
die hebben plaatsgevonden, kunnen wij deze wet wel steunen. Ik wil toch opnieuw een
appel doen op de heer Sneller. Als hij echt vindt dat het verheerlijken van terreur
walgelijk is en dat we dat moeten aanpakken, dan zou hij het toch het voordeel van
de twijfel moeten geven en moeten zeggen: we komen met een batterij amendementen –
ik weet dat de heer Sneller een heel kundig wetgever is – en dan gaan we toch die
behandeling met open vizier aan. Want ik denk dat we uiteindelijk wel tot iets kunnen
gaan komen hierin.
De heer Sneller (D66):
Over die amendementen: we gaan kijken wat er nu gaat komen. Ik denk dus dat een betere
manier zou zijn om terug te gaan naar te tekentafel en met een nieuw wetsvoorstel
te komen – dat kan nog in de fase van een consultatieversie – en dat we dan een betere
parlementaire behandeling kunnen krijgen die productiever is voor allebei de kanten
dan de manier die nu wordt ingezet. Maar ik zal zeker de suggesties van de heer Boswijk
en ook zijn eigen handelwijze van de afgelopen periode proberen na te volgen daarin.
De heer Boswijk (CDA):
Dan komen we gewoon nog ergens. Dat is toch mooi. Even over het wetsvoorstel dat er
gisteren lag. Het mag duidelijk zijn dat wij als CDA tegen conversietherapie zijn,
maar eerlijk is eerlijk: als wij het wetsvoorstel zelf gemaakt hadden, hadden we het
anders geschreven, hadden we het anders gedaan. Maar ja, wij zijn niet met dat wetsvoorstel
gekomen. Daar zijn de initiatiefnemers mee gekomen en daar hebben wij ons toe te verhouden,
met uiteindelijk het resultaat dat we nu zien. Ik hoop dat de heer Sneller dat ook
ziet en dat er misschien zelfs een mogelijkheid is – ik snap dat je niet vooruit kunt
lopen op een debat, enzovoort – dat D66 uiteindelijk zegt: nou ja, oké, met deze aanpassingen
kunnen wij toch voor die wet gaan stemmen. Ik snap dat u daar nu niet ja of nee op
gaat zeggen. Ik zou het dan wel fijn vinden als we tot die behandeling moties die
zeggen «trek die wet in» in ieder geval nog even tegen kunnen houden en dat we die
behandeling gewoon kunnen gaan doen.
De heer Sneller (D66):
Dat laatste kan ik helaas niet garanderen. Dat andere kan ik wel beloven, dat wij
als die er ligt ook een serieuze behandeling gaan doen. Nogmaals, ik denk dus dat
het verstandiger is om dit vanaf de tekentafel anders te bedenken. Dat is ook de voedingsbodem
voor mijn wantrouwen over dit soort wetsvoorstellen, dat ik net heb geprobeerd te
schetsen. Laten we daar dan ook iets aan proberen te doen, want je ziet breed leven
in de samenleving dat die angst er is. Het is niet alleen het College voor de Rechten
van de Mens. Het is niet alleen maar PAX. Het zijn niet alleen maar de ngo's die daar
boos over zijn. Er zijn heel veel mensen die het gevoel hebben dat het verheerlijken
van terrorisme en het label «terrorisme», dat het creëren van nieuwe bevoegdheden
om daar iets aan te doen niet in veilige handen is bij de overheid zoals die nu is.
Dat is een groot probleem waar we onderliggend volgens mij ook iets aan moeten doen,
om te zorgen dat die parlementaire behandeling uiteindelijk op een goede manier kan
plaatsvinden.
De voorzitter:
Goed. Hartelijk dank. Dat waren dan de vragen aan u gericht. Dan gaan we naar de heer
Van Nispen, tenzij u nog een afronding wil. U had nog een paar seconden op de teller.
Nee? Goed zo. Dan de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Ik ga verder waar de heer Sneller was gebleven, want ook ik wil het hebben
over het wetsvoorstel om het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen. Kijk,
niemand is voor terrorisme en dat verheerlijken, dat moet je gewoon niet doen. Punt.
Maar er is wel enorm veel kritiek gekomen op die conceptwet en ook volgens mij is
dat terecht, want we hebben al wetten tegen opruiing, haatzaaien en deelname aan terroristische
organisaties. De vraag is dan ook wat dit wetsvoorstel dan nog toevoegt.
Het strafbaar stellen van leuzen, uitspraken of symbolen gaat ver en in een democratie
zijn tegenspraak en een ruime vrijheid van meningsuiting onmisbaar. Ook ik geloof
echt dat de Minister deze wet indient met de allerbeste intenties, maar wat nu bedoeld
is als een wet tegen terrorisme, kan inderdaad in de toekomst worden misbruikt om
kritische stemmen of organisaties de mond te snoeren. En ook ik spreek hier geen wantrouwen
uit naar instituties als bijvoorbeeld het OM, maar ik ben wel bevreesd voor mogelijke
politieke druk, precies zoals de heer Sneller dat ook verwoordde. Daarnaast kan de
uitingsvrijheid van journalisten, academici en activisten onder druk komen te staan
en dat risico moeten we volgens mij niet willen lopen. Om de rechtsstaat te beschermen
moet je hem niet eerst verder afzwakken. In het buitenland zien we dat het misgaat
met hetzelfde soort vaag geformuleerde antiterrorismewetgeving. Hoe gaat de Minister
nou voorkomen dat dat hier ook gebeurt? Ook van mij de vraag: is de Minister bereid
om heel serieus naar deze bezwaren te kijken, hieraan tegemoet te komen en deze wet
dus niet zo, op deze manier, in te dienen?
De voorzitter:
Een vraag, in deze natuurlijke pauze, van de heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Daarom doe ik het ook, voorzitter. Het voelde gewoon heel natuurlijk. Ik vind het
eigenlijk een goed verhaal van de SP, want we willen geen symboolwetgeving. Je kan
niet alles in een wet zetten en we moeten ook niet alles verbieden, want dan wordt
het inderdaad heel ongezellig. Dat zeg ik er maar bij, want we zijn inderdaad trots
op onze vrijheden. Anderzijds kan je net zo goed zeggen: die gereedschapskist geeft
het OM extra bagage om de ellende die we toch her en der blijven zien, van opruiing
en extremiteiten – we kennen de voorbeelden – in ons straatbeeld aan te pakken. Die
kunnen ze dan wel aanpakken. Het hoeft niet. De wet zegt niet: jij zal dit. Dat weten
we allemaal. Dat is toch altijd de opportuniteit van het OM. Dus waarom zou het niet
wenselijk zijn? Je kunt moeilijk zeggen dat de huidige aanpak werkt. Dat weten we
nu ook. Ik snap de afweging dus heel goed en ik ben daar ook echt gevoelig voor, maar
dit wou ik even aan de SP voorleggen.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. Ik vind dat een mooie vraag. Dat de huidige aanpak niet voldoende werkt,
bewijst niet dat er dus een nieuwe wet moet komen. Dat kan ook liggen aan bijvoorbeeld
capaciteitstekorten, aan de te ruime vrijheden van bigtechbedrijven of aan nog niet
goed werkende preventieprogramma's, om maar eens een paar voorbeelden te noemen. Het
is niet per se het bewijs dat er dús iets mist in de gereedschapskist van het OM.
Ik ben altijd bereid om daar wel goed naar te kijken en ook om te luisteren naar het
OM; als ze bij mij aan de bel trekken, ga ik dat gesprek aan. Maar het is nog niet
per se het bewijs. Er kan bijvoorbeeld al worden opgetreden tegen de zaken die ik
noemde: opruiing, belediging, haatzaaien en deelname aan een terroristische organisatie.
Volgens mij is die gereedschapskist aardig gevuld. Het is dus ook geen wantrouwen
naar bijvoorbeeld het OM, maar ik zie wel wat er gebeurt, niet zozeer vandaag in dit
debat, want het gaat er heel netjes en goed aan toe, maar ik zie heel vaak wel politieke
druk om bepaalde organisaties te verbieden. Ook dat begrijp ik wel, want sommige organisaties
doen verschrikkelijke dingen. Maar bij bijvoorbeeld de motorbendes – dat is geen terrorisme,
maar wel ondermijnende criminaliteit – blijkt uit de evaluatie dat allerlei individuen
gewoon ondergronds doorgaan, zich aansluiten bij andere organisaties en misschien
nog wel meer strafbare feiten plegen dan daarvoor. Ik vind dus dat je altijd goed
moet kijken naar het effect van bepaalde verboden, bepaalde strafbaarstellingen, het
risico op mogelijke druk en ook de inperking van de vrijheden die dat onvermijdelijk
met zich meebrengt. Daarom dit verhaal.
De voorzitter:
De heer Eerdmans is door zijn interrupties heen, dus u kunt met een gerust hart verdergaan
met uw betoog. U heeft nog zo'n tweeënhalve minuut.
De heer Van Nispen (SP):
Dan kan ik helemaal los, voorzitter.
We zien ook heel veel concrete dreigingen waar we nu nog veel te weinig tegen doen.
Eerder vond ik het dus te veel, maar op andere punten vind ik het juist veel te weinig.
Ook ik wil het hebben over de online kant, net als mevrouw Michon-Derkzen, die daar
als eerste wat over zei. Zo beschreef NRC een internationale onlinebeweging die kinderen
chanteert en aanzet tot het beschadigen van zichzelf of anderen. We weten dat het
internet geen veilige plek is voor kinderen, maar wat er in dit artikel wordt beschreven,
gaat onvoorstelbaar ver, en een steeds grotere groep kinderen lijkt hier het slachtoffer
van te worden. Het is echt de verantwoordelijkheid van de politiek om kinderen te
beschermen. Mijn vraag aan de Minister is dus wat hij gaat doen om te voorkomen dat
kinderen in aanraking komen met dit soort sadistische praktijken.
Hetzelfde geldt voor de waarschuwing van de AIVD voor een andere maar soortgelijke
trend, namelijk dat steeds meer jongeren tussen de 12 jaar en 17 jaar een terroristische
dreiging vormen. Er is hier al eerder op gewezen. Hoe gaat de Minister platforms als
Telegram en Discord en zelfs gameplatforms als Mine Quest – hoe is het mogelijk –
verantwoordelijk houden voor de ruimte die zij bieden aan mensen die het slechtste
met onze kinderen voorhebben? Gemeenten geven aan geen idee te hebben hoe ze moeten
ingrijpen en welke bevoegdheden ze daarbij hebben. Dat snap ik, want volgens mij kan
dit helemaal geen taak van gemeentes zijn. Hoe moeten zij nou weten wat jongeren online
consumeren? Wat bedoelde de Minister dus met zijn verwijzing naar de gemeentes in
de brief? Wat kan hij doen om dit probleem bij de bron aan te pakken, bijvoorbeeld
door big tech de duimschroeven aan te draaien of door te kijken wat de ATKM mogelijk
nog meer van ons nodig heeft? Graag een reactie van de Minister en een uitgebreide
agenda hierop.
Voorzitter. Ook ik wil wat vragen over het intrekken van het Nederlanderschap bij
terrorismeveroordeelden. Ook dat klinkt als een stoere maatregel en is misschien ook
wel begrijpelijk, maar de risico's ervan zijn groot. Mensen zonder nationaliteit verdwijnen
uit beeld, vallen terug in hun mogelijk jihadistische netwerk en vormen zo juist een
groter gevaar, alleen dan buiten ons zicht. Als het lukt om ze uit te zetten, schuiven
we het probleem af op een ander land en keren ze misschien juist weer onder de radar
terug. Is dat nou echt veiliger voor Nederland, of maken we de dreiging alleen maar
ongrijpbaarder en bewerkstelligen we zo een soort schijnveiligheid? Graag een oprechte
reflectie van de Minister.
Voorzitter, tot slot. Het gaat de laatste tijd heel veel over investeringen in Defensie.
Daar kun je voor of tegen zijn, daar gaat dit debat niet over, maar het maakt ons
land op zichzelf niet veiliger als we tegelijkertijd keihard bezuinigen op organisaties
zoals het Internationaal Centrum voor Contraterrorisme, ICCT, dat zich inzet voor
terrorismepreventie en -onderzoek. Terwijl er miljarden naar wapens gaan, verdwijnen
de middelen voor het voorkomen van terrorisme en de preventieprogramma's. Hoe valt
dit nou te rijmen, vraag ik aan de Minister. Is hij het ermee eens dat het voorkomen
van dreiging en het wegnemen van de oorzaken en de voedingsbodem altijd beter is dan
enkel het achteraf zwaar proberen te bevechten?
Dat is een belangrijke vraag voor deze Minister op zijn voorlaatste dag als Minister
van Justitie en Veiligheid, want dit budget en de bezuiniging waar ik het over heb,
staan volgens mij op de begroting van Buitenlandse Zaken. En wat treft nou het toeval:
daar is deze Minister volgens mij vanaf aanstaande vrijdag voor verantwoordelijk.
Ik hoor dus graag een uitgebreide reactie van de Minister hierop. Hopelijk een stukje
vandaag, vanuit zijn huidige verantwoordelijkheid, en mogelijk ook na vrijdag.
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Had u nog een vraag, mevrouw Mutluer? Ik begrijp dat dat niet het geval is. Dan gaan
we luisteren naar de heer Six Dijkstra.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Goed dat we hier met elkaar het debat voeren. Ik vind het
tot nu toe een constructief debat. Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland van vlak
voor de zomer laat zien dat er nog steeds sprake is van een substantiële terroristische
dreiging. De lijst met terroristische aanslagen in Europa van het afgelopen halfjaar
baart ons dan ook grote zorgen.
Er zijn een aantal onderwerpen waar ik vandaag bij wil stilstaan. Ik begin met onlineradicalisering
– dat werd door enkele van mijn voorgangers ook al genoemd – en dan specifiek via
sociale media en gameplatforms onder jongeren. Hier is ontzettend veel onderzoek naar
gedaan en er zijn ontzettend veel publicaties over, onder andere van HCSS. Ook het
recente dreigingsbeeld laat zien dat er sprake is van een zorgelijke stijgende trend.
In april van dit jaar, in één maand alleen al, zijn er veertien aanhoudingen verricht
op verdenking van opruiing tot terrorisme via onlineplatformen, waarbij de meerderheid
minderjarig is. De AIVD trekt ook aan de bel in een publicatie die zich richt op 12-
tot 17-jarigen die aanhanger zijn van het jihadisme en rechts-terrorisme. Ze zien
momenteel tientallen minderjarigen die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Hierover moeten we ons grote zorgen maken. Minderjarigen zitten midden in hun mentale
ontwikkeling en zijn daardoor extra kwetsbaar voor invloeden van buitenaf. Het is
ook maar moeilijk zicht krijgen op onlineactiviteiten, zeker als radicalisering plaatsvindt
via communicatie via bijvoorbeeld gameplatforms.
Het is goed om te lezen dat de aanpak van onlineradicalisering wordt versterkt, met
meer oog voor maatwerk en inzet op preventie. Daar zijn we het helemaal mee eens.
Daar moeten gemeenten ook een belangrijke rol in spelen, maar ze moeten wel de juiste
middelen hebben en weten wat ze moeten en kunnen doen. Ze hebben behoefte aan een
duidelijker handelingsperspectief. De Minister heeft aangegeven te werken aan een
aanvullende handreiking. We willen graag horen wanneer die beschikbaar is voor gemeenten.
Wat ons betreft met spoed. Wordt hierin ook meegenomen hoe gemeenten bijvoorbeeld
scholen en ouders kunnen betrekken bij een specifieke casus?
De grootste risico's voor jongeren liggen in de hoek van onlineplatforms. Het is goed
dat de Minister in dialoog is met socialemediaplatforms. De ATKM stelt een brede aanpak
voor, met de ATKM zelf en de NCTV in de lead. Wij zouden een dergelijke aanpak ook
steunen. Gaat de Minister hiermee al voortvarend aan de slag?
In hoeverre denkt de Minister dat wetgeving zoals de DSA een deel van de oplossing
biedt? Op welke punten denkt hij dat er nog leemtes zitten? Wat ons betreft zijn die
leemtes er namelijk nog. Kijk naar platforms die niet onder de verantwoordelijkheden
van de very large onlineplatforms vallen. Dan denk ik aan gameplatforms zoals Roblox
of kanalen zoals Discord, maar ook aan platforms die wel onder de wet vallen en ook
nu nalaten om te modereren, waarbij we zien dat het toezicht er nog niet effectief
en voortvarend voor kan zorgen dat er tijdig wordt ingegrepen wanneer er wel illegale
en schadelijke radicaliserende tendensen plaatsvinden.
Is de Minister dan ook bereid om te kijken naar aanvullende maatregelen op Europees
niveau? Zou een verifieerbare minimumleeftijd voor platforms een deel van de oplossing
kunnen zijn? Onder de DSA geldt reeds een wettelijke minimumleeftijd van 13 jaar.
Wanneer gaat die gehandhaafd worden? Dat kan echt op een goede, betrouwbare en privacyvriendelijke
manier. We hoeven niet allemaal paspoorten te gaan uploaden. Er is technologie om
dit goed en veilig te kunnen doen. Overweegt de Minister ook minimumleeftijden uit
te breiden voor platforms waar het risico op ronselen en radicalisering verhoogd is?
Tot slot. Een ander punt waarover ik mij zorgen maak, betreft voor terrorisme veroordeelden
die vrijkomen uit detentie en een hoger dreigingsprofiel hebben dan de eerder vrijgekomen
veroordeelden. Dat punt is eerder genoemd. Ook de aanstaande vrijlating van voor terrorisme
veroordeelden in andere landen kan gevolgen hebben voor ons, met grote risico's voor
de nationale veiligheid. De urgentie om mensen zonder rechtmatig verblijf daadwerkelijk
het land uit te zetten, wordt nu groter. In de brief van de regering krijgen we nog
niet echt comfort dat dit de komende tijd beter gaat lukken. Kan de Minister aangeven
hoe hij het zicht op deze groep gaat verbeteren en gaat zorgen voor een snellere uitzetting?
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw bijdrage. Dan is het woord aan mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Uiteraard ga ik het ook hebben over het dreigingsbeeld. Maar laat
ik beginnen met het benoemen van mevrouw Barbara Zwirs, met wie ik recent een gesprek
had over het boek dat ze heeft geschreven. Ze is hier overigens aanwezig in de zaal.
Haar boek gaat over het feit dat haar partner werd veroordeeld voor terrorisme en
de impact die dat had op haar en haar leven, omdat zij daar zelf onterecht in werd
meegezogen. Dat raakte me. Ook die kant van het verhaal moet benoemd worden. We hebben
het hier eerder gehad over witte lijsten. Hoe kun je mensen die ten onrechte zijn
beschuldigd van terrorisme helpen en weer on track krijgen? Daar begin ik mee, ook
al is het gek.
Aan de andere kant ben ik natuurlijk niet naïef, want Nederland zit op dreigingsniveau
vier voor terrorisme. Dat betekent volgens de NCTV dat er sprake is van een substantiële
terroristische dreiging met een reële kans op een aanslag. Ook ik heb dus meer dan
genoeg reden voor ongerustheid. De dreiging van door het jihadisme geïnspireerde aanslagen
blijft onverminderd hoog. Het gaat daarbij ook om geradicaliseerde individuen die
met relatief eenvoudige middelen – denk aan messen, denk aan auto's – en weinig voorbereiding
of organisatie de meest vreselijke daden kunnen verrichten. Ik denk gelijk ook aan
Gökmen T., die een aantal jaren geleden in Utrecht in een tram een bloedblad aanrichtte.
Hoe krijg je dat soort potentiële terroristen in het vizier?
De NCTV wijst op het belang van een lokale aanpak van radicalisering, extremisme en
terrorisme. Die blijkt bij uitstek van belang als het gaat om het tijdig in de smiezen
krijgen van jongens die een verkeerde afslag dreigen te nemen en op het criminele
of terroristische pad terecht dreigen te komen. Dan heb je het over de zogenaamde
wijkgerichte preventieve politiezorg. Maar ja, dan moet de politie mensen vinden die
in de haarvaten van de samenleving kunnen komen. Dan kom je in mijn beleving snel
bij de discussie over de wijkagent, waaraan we helaas een tekort hebben. Deelt de
Minister die mening? Krijgt de wijkagent wel de ruimte voor die rol of taak en, zo
nee, hoe moeten we daar dan zorg voor dragen?
Dat doordringen tot in de haarvaten moet uiteraard niet alleen als het gaat om jihadisten.
Ik maak me enorm zorgen over rechts-extremistische jongeren en het gevaar dat daarvan
uitgaat. Dat is ook niet bepaald denkbeeldig. Ik zei net in het interruptiedebatje
met mij collega van de PVV dat onlangs drie Nederlandse jonge mannen gearresteerd
zijn wegens opruiing en terrorisme. Geen jihadisten, maar leden van de rechts-extremistische
terreurgroep The Base, actief in chatgroepen waarin zij anderen aansporen tot het
plegen van terroristische daden gericht op het ontketenen van een rassenoorlog. Dat
is gewoon heel, maar dan ook heel heftig.
Dat brengt mij gelijk bij het onlinegebeuren, want deze jongeren komen online met
gewelddadig gedachtegoed in aanraking. Het zijn vaak kwetsbare jongeren die gemakkelijk
beïnvloedbaar zijn. Dan gaat het niet meer om een wijkagent of het netwerk van de
overheid, scholen of jeugd- en zorginstellingen. Je zal dus echt intensiever moeten
monitoren wat er online gebeurt. Mijn vraag aan de Minister is hoe je nou in die digitale
haarvaten komt om te voorkomen dat er misvormde ideeën komen en dat die gevaarlijk
worden. In dat verband meldde de Minister onlangs dat hij in gesprek is met X over
het gebrek aan contentmoderatoren met kennis van de Nederlandse taal. Die zijn nodig
om te kunnen inschatten of de content niet gevaarlijk wordt. De Staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoekt wat de beste contentmoderatiepraktijken
op zeer grote onlineplatformen, inclusief X, zijn. Ik wil dat de Minister daar nog
even op ingaat, ook op de pilot met de Redirect Method waarmee mensen die online zoeken
naar extremistische of terroristische content worden doorgeleid naar onlinehulp.
Verder sluit ik me aan – daarna sluit ik af – bij de vragen die Sneller heeft gesteld
over dat 60 keer besloten is om het Nederlanderschap in te trekken en dat maar 5 personen
uiteindelijk het land hebben verlaten – dan vind ik dat ook niet effectief – en over
de wet tegen verheerlijking van terrorisme. Ook wij zijn kritisch. We gaan kijken
naar de proportionaliteit en de doelmatigheid van de wet en nemen daar de kritiek
van de maatschappelijke organisaties in mee dat dat geen ruimte moet scheppen voor
politieke vervolging.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Michon-Derkzen heeft haar laatste interruptie speciaal voor
u bewaard. Aan haar het woord.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik zou toch iets terug willen leggen bij mevrouw Mutluer over die haarvaten en die
integrale aanpak. Zij noemt ook Gökmen T. Al die incidenten waar je dan daarna dikke
rapporten over krijgt, hebben dezelfde analyse, en die gaat over het onvoldoende delen
van informatie. Er zijn tig organisaties bij betrokken, iedereen doet zijn deel en
iedereen doet ook met de beste bedoelingen zijn deel, maar niemand weet wat de ander
doet en het gaat gruwelijk mis. In alle debatten pleit ik voor het delen van informatie,
het neerhalen van al die muurtjes en het eruit slopen van die kolommen. Dan is het
hangen en wurgen, wil ik hier maar even zeggen, om ook de partij van mevrouw Mutluer
daarin mee te krijgen. De ene helft is daar altijd iets ruimhartiger in dan de andere
helft. Ik zou het belangrijk vinden om hier vandaag te horen hoe de partij van mevrouw
Mutluer, GroenLinks-Partij van de Arbeid, nou die indringende oproep ziet om juist
meer informatie met elkaar te delen, zodat we kunnen zorgen dat we meer samenwerken
en we zo vooraf ook beter beslagen ten ijs kunnen komen om die dingen te voorkomen.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij hebben we recent een heel mooi debat gehad over een wetsvoorstel dat ervoor
gaat zorgen dat in ieder geval lokaal, binnen de gemeenten, informatie beter kan worden
uitgewisseld, ook met de Zorg- en Veiligheidshuizen, over jongeren die te maken hebben
met radicalisering of extremisme. Daar hebben we elkaar volgens mij zeer goed in gevonden.
Uiteindelijk moet je zorgvuldig zijn bij het uitwisselen van informatie, want je wil
voorkomen, en ik denk dat we dat wel met elkaar delen, dat mensen onterecht worden
gevolgd of onterecht worden beticht van enige vorm van radicalisering. Maar ook daarin
ben ik niet naïef. In mijn beleving moet je op een zorgvuldige wijze, binnen de kaders
van de AVG en goed genormeerd en vastgelegd – dat kan – informatie uitwisselen zodat
we effectief kunnen oppakken wat we willen oppakken. Die balans zoek ik constant,
ook binnen mijn eigen partij. Ik ben dan meer de pragmaticus; dat geef ik ook toe.
We zullen elkaar wat dit betreft hopelijk ook in de toekomst blijven vinden.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik wil nog ingaan op het allerlaatste punt uit de inbreng van mevrouw Mutluer. Een
vergelijkbare vraag heb ik aan de heer Sneller gesteld. Zij geeft aan kritisch te
zullen kijken naar de proportionaliteit en de doelbinding van de wet over verheerlijking
van terrorisme. Ik denk dat dat heel goed is. Het is ook onze taak als Kamerleden
om dat te doen. Maar zij heeft ook al bij voorbaat een motie gesteund om de wet gelijk
in trekken, terwijl hij net in de consultatiefase is geweest en nog aangepast kan
worden, nog naar de Raad van State moet en nog plenair behandeld moet worden. Waarom
heeft haar fractie op dat moment de keuze gemaakt om die deur dicht te gooien, terwijl
er echt nog wel gekeken kan worden hoe we die wet kunnen aanscherpen zodat er duidelijke
normen zijn en we er wellicht met elkaar uit kunnen komen?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Die afweging is, conform hetgeen de collega van D66 net aangaf, gemaakt naar aanleiding
van de consultatie en de enorme zorgen die we vanuit de ngo's en andere maatschappelijke
organisaties hebben gehoord. De angst is dat de reikwijdte van de wet dusdanig groot
is dat ook organisaties die een bepaalde politieke mening hebben, als terroristische
organisaties kunnen worden gekwalificeerd. Ik weet dat het lastig is, hoor, en dat
je daar rechtszaken over moet voeren. Aan de andere kant wil je dat risico niet nemen.
We willen dat er een effectieve, proportionele wet komt waarmee je het doel bereikt
dat je wil. Die motie is verworpen. Nou, dat is democratie. De wet zal er mogelijk
komen. Ik ben benieuwd of de wet eventueel nog gewijzigd wordt naar aanleiding van
alle input die is geleverd. Dan gaan we hem gewoon beoordelen op basis van proportionaliteit
en subsidiariteit en gaan we ook goed kijken naar de reikwijdte. Als de wet inderdaad
tot het gevaar leidt dat er politieke vervolging plaatsvindt, dan zullen we in het
debat daarover onze conclusies trekken. Maar dat wordt vervolgd.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Six Dijkstra voor zijn laatste interruptie.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dan begrijp ik het antwoord nog niet helemaal. Mevrouw Mutluer zegt zinnige dingen:
we gaan in het debat kijken of de wet proportioneel is, of de wet nog aangescherpt
of aangepast wordt en of de zorgen uiteindelijk wel of niet terecht zijn. Dat lijkt
me heel goed. Daar is de schriftelijke en plenaire behandeling uiteindelijk ook voor.
Maar haar fractie heeft wel de keuze gemaakt om bij voorbaat te zeggen: wij zien dingen
in de wet staan waar kritiek op is, dus we willen dat hij ingetrokken wordt. Waarom
dan toch die afweging?
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Omdat we hebben geluisterd naar de kritische kanttekeningen die vanuit de maatschappij
zijn gekomen. Dat was voor ons de aanleiding om te zeggen: ga terug naar de tekentafel
en maak een betere wet die uiteindelijk het doel dient. Nogmaals, die motie is verworpen.
Daar kunnen we het nu over hebben met elkaar. Uiteindelijk zal de fractie van GroenLinks-PvdA
de wet op diens merites beoordelen tijdens het debat. Dat we er kritisch op zijn,
mag best gezegd worden. Dat is volgens mij ook niet zo heel erg. Dan kan je een wet
alleen maar beter maken.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Boswijk had ook nog een vraag. Nee? Oké, dan gaan we luisteren
naar de inbreng van de heer Boswijk. Bent u live op TikTok, meneer Boswijk?
De heer Boswijk (CDA):
Ha! Ja. U bent goed op de hoogte, voorzitter. Ik heb al mijn principes overboord gegooid.
Ik zag dat TikTok een soort woestijn werd, beheerst door alleen de PVV, dus ik dacht:
daar moeten we gaan evangeliseren. Vandaar dat we onze schaarse tijd inmiddels daar
ook verbranden.
(Hilariteit)
De heer Boswijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De terroristische dreiging in Nederland blijft onverminderd
hoog met een reële kans op een aanslag. Sorry, ik mag daar niet om lachen natuurlijk,
maar ja. Daar gaat mijn filmpje. Excuus. We beginnen opnieuw. Even serieus.
Voorzitter. Dit schreef de NCTV net voor de zomer in het halfjaarlijkse Dreigingsbeeld
Terrorisme Nederland. Dat is wederom zorgwekkend om te lezen. Het jihadisme blijft
de grootste dreiging. Een groot deel van de jihadisten is ook online actief. Ze maken,
bewerken en verspreiden jihadistische content in groepen en kanalen waar ze ook jongeren
werven. Het CDA heeft enorm grote zorgen over deze onlineradicalisering van kwetsbare
jongeren zonder dat de omgeving dit doorheeft. Hebben we deze jonge doelgroep voldoende
in beeld, vraag ik de Minister. Wat kunnen ouders, vrienden of scholen doen als ze
merken dat een jongere online dreigt te radicaliseren of de grip op het leven verliest?
In Engeland is het inmiddels strafbaar om terroristische content zoals bomhandleidingen
in bezit te hebben. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Voorzitter. Op voorstel van het CDA is er gestart met een pilot van de redirectmethode
om jongeren online om te leiden naar antijihadistische content, mochten ze in deze
giftige fuik beland zijn. Kan de Minister al iets zeggen over de voortgang van deze
pilot? Tot wanneer loopt deze en hoe staat het met de resultaten? Welke onlineplatformen
werken hieraan mee? En wat doet de Minister als ze hier niet aan meewerken?
TikTok is van plan om honderden moderators te ontslaan die Nederlandse content, zoals
filmpjes waarin terrorisme wordt verheerlijkt, beoordelen op schadelijkheid en laat
hen volledig vervangen door AI. Die moderators beoordelen op dit moment nog binnenkomende
meldingen en kunnen schadelijke video's verwijderen. 80% van de filmpjes die worden
verwijderd, wordt nu al door AI beoordeeld, maar er zijn nog steeds talloze beelden
te vinden van onthoofdingen, naziverheerlijking, jihadisme en noem maar op. Zonder
moderators is er helemaal geen menselijke interventie meer. Vindt de Minister dit
wenselijk? Ook nu al is het namelijk makkelijk te omzeilen.
Voorzitter. Dit jaar komen verschillende veroordeelde jihadisten met een hoog dreigingsprofiel
vrij in Nederland en in andere Schengenlanden. Ondanks toezichtsmaatregelen kunnen
ze vaak vrij door het Schengengebied reizen en contact zoeken met andere veroordeelde
jihadisten. De meeste veroordeelden van wie het Nederlanderschap is ingetrokken, verblijven
nog steeds onrechtmatig in Nederland zonder verblijfplaats en zonder dat ze goed in
de gaten kunnen worden gehouden door veiligheidsdiensten. Weet de Minister om hoeveel
veroordeelden het gaat en hoeveel er zonder toezicht rondzwerven? Hoe wordt er zicht
gehouden op deze groep, die makkelijk onder de radar verdwijnt en opnieuw kan radicaliseren?
Voorzitter, tot slot. Dreigteksten op woningen, in brand gestoken vrachtwagens, inbraken:
dierenactivisten worden steeds radicaler en ook steeds gewelddadiger. Mijn collega's
hebben hier ook al aan gerefereerd en omwille van de tijd zal ik niet in herhaling
vallen. Hoe kijkt de Minister naar deze ontwikkeling en welke maatregelen wil hij
nemen?
Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt. Tot slot van de zijde van de Kamer in de eerste termijn de heer El Abassi.
Aan u het woord.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, dank. De bedreiging komt vanuit de hoek van waaruit je die zelf kunt zien.
Die dreiging komt vanuit rechts-extremisme, namelijk rechts-extremisme waarbij het
land wordt uitgehold, rechts-extremisme dat normaliseert, intimideert en radicaliseert
met politieke rugdekking. Vorige week nog werd een Geuzenbond-/GNSV-lid aangehouden
op verdenking van voorbereiding van een terroristisch misdrijf. Hij had vuurwapens
en was bereid tot geweld. Deze terrorist liep recent nog rond op demonstraties voor
de ogen van Wilders en Baudet, terwijl NSB-symboliek zichtbaar was. Reactie: niets,
geen afkeuring, geen afstand.
Voorzitter. Ik confronteerde de Minister met deze man, die met een NSB-vlag rondliep.
De Minister wist niet eens wat een NSB-vlag was. Niemand, werkelijk niemand, sprak
over het feit dat hier een terrorist een misdrijf aan het voorbereiden was. Met dit
kabinet kan een rechts-extremistische terrorist ongestoord rondlopen en voorbereidingen
treffen. We kijken ernaar, maar zien het niet. We willen het niet zien. Dit is geen
vergissing. Dit is geen naïviteit. Dit is politieke normalisatie van extremisme.
Voorzitter. Het blijft niet bij netwerken. Afgelopen week nog werd in Duindorp snackbarhouder
Zuhair, een 20-jarige ondernemer die is gevlucht voor oorlog, meerdere keren bekogeld.
Muren werden beklad met racistische leuzen. Hij sloot zijn zaak uit angst. In Hendrik-Ido-Ambacht,
ook afgelopen week, werd de keukenzaak van Ahmad wekenlang bedreigd vanwege stickers
die kritiek uiten op het geweld in Gaza. Er stond zelfs een man met een hamer voor
de deur. Later zijn er precies op die stickers Jodensterren op zijn ruiten gespoten.
En dan hoor je lokale politici zeggen dat zijn stickers onwenselijk zijn. Dit is het
slachtoffer aanspreken in plaats van de dader. Dit is terreur: dit is mensen zo intimideren
dat ze hun mond houden of hun winkel sluiten.
Voorzitter. Dan wil ik het hebben over de AI-posters van de heer Wilders: de blonde,
lachende, witte vrouw tegenover een oudere, boze vrouw met een hoofddoek met de tekst
«Aan u de keuze». Er kwamen 12.500 meldingen van discriminatie en ook professor Karin
de Vries, hoogleraar grondrechten, zegt dat dit racistisch en strafbaar is. Ze wijst
op biologisch racisme in beeldtaal en op de paralellen met nazipropaganda, die in
een rechtszaak zelfs een zwaardere straf kunnen rechtvaardigen. Intussen komt het
kabinet met een wet om het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen, maar
het gebruikt die framing vooral om Palestijnse solidariteit te problematiseren. Het
problematiseren van vlaggen, speldjes en leuzen waarbij opgekomen wordt voor mensenrechten,
terwijl rechts-extremistische intimidatie van ondernemers, studenten en buurtbewoners
elke week zichtbaar is, is meten met twee maten. Haat tegen moslims en migranten is
een brandstof voor extremisme.
Erkent de Minister stochastisch terrorisme, bijvoorbeeld wanneer politici zoals Wilders
structureel demoniserende retoriek verspreiden? Ik heb het dan over de witte Nederlander
tegenover de ander en de islam als bedreiging. Verhoogt dat aantoonbaar de kans dat
iemand tot geweld overgaat? Erkent de Minister dit mechanisme? En erkent de Minister
dat deze retoriek onderdeel is van een radicaliserend ecosysteem? Ik zou de Minister
willen vragen: gaat de Minister naar de ideologie van onafhankelijke handhaving harder
optreden tegen rechts-extremistische netwerken? En stopt hij met het criminaliseren
van vreedzame solidariteit terwijl racistische intimidatie onder de radar blijft?
Komt de Minister met een landelijk handelingskader voor burgemeesters en politie om
haatincidenten met extremistische motieven snel te herkennen, publiek te duiden en
prioritair te vervolgen?
Voorzitter, ten slotte. Woorden worden daden. Wie groepen ontmenselijkt, wie racistische
beeldtaal verspreidt, wie wegkijkt bij NSB-politiek in eigen symboliek en op eigen
demonstraties, bouwt mee aan het web van haat waaruit geweld voortkomt. Het is tijd
om de dubbele standaard te beëindigen. Bescherm de mensen die doelwit zijn en pak
het rechts-extremistisch gevaar aan – genoeg is genoeg.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw inbreng. Meneer Boswijk, had u nog een interruptie?
De heer Boswijk (CDA):
Jazeker. De heer El Abassi van DENK doet nu precies hetzelfde wat hij de heer Aardema
van de PVV net verwijt. Hij zegt net tegen de heer Aardema dat hij alleen maar aan
het focussen is op jihadisme, extremisme en islamofobie enzovoort, om vervolgens een
heel betoog te houden over dat er eigenlijk maar één groot probleem is in Nederland,
namelijk rechts-extremisme. Zou zijn pleidooi niet veel sterker zijn als hij álle
vormen van terrorisme zou benoemen, van dierenactivisten op de extreemlinkse kant
tot de rechts-extremisten op de rechterkant? Daarom is mijn vraag of collega El Abassi
van DENK ook de grote problemen van jihadisme ziet die onder andere de NCTV aanhaalt
en dat er ook gewoon problemen zijn in de islamitische gemeenschap rond extremisme,
zoals ze er ook zijn aan de rechterkant. Zou het dan niet sterker zijn als we álle
vormen van extremisme en terrorisme aanspreken?
De heer El Abassi (DENK):
Ik denk dat een van de collega's eerder al aangaf dat er een disbalans is in wat hier
aangekaart wordt aan tafel. Ik zou het heel onrechtvaardig en heel oneerlijk vinden
als hier constant de indruk wordt gewekt dat er alleen maar sprake is van jihadisme
en van islamterrorisme. Als ik mijn kostbare vier minuten daar ook nog eens aan ga
wijden, dan raakt die disbalans nog verder uit balans. Er is niet gesproken over extreemrechtse
terroristen. Afgelopen week heb ik hier iedere keer talloze incidenten in de Kamer
benoemd en heb ik talloze moties ingediend. Die kregen nooit een meerderheid; moties
die andersom betogen, halen wel een meerderheid. En dan vraagt het CDA mij ook nog
eens om mee te gaan met rechts en met die populistische verhalen dat het allemaal
maar aan jihadisme ligt en vanuit de islam komt en om daar mijn vier minuten aan te
besteden, terwijl er in de Kamer veel te weinig aandacht wordt besteed aan rechts-extremisme,
nota bene in dit huis, waar de PVV de grootste partij is en heel lang in het kabinet
heeft gezeten.
De heer Boswijk (CDA):
Nou, voorzitter ...
De voorzitter:
Ho, ho, ho. U had het woord niet, meneer Boswijk, en u bent door uw interrupties heen.
U heeft al heel wat interrupties gepleegd. Er staan toch echt drie streepjes achter
uw naam. Ik kan er dus niks anders van maken.
Hartelijk dank voor het antwoord, meneer El Abassi. Als er geen andere vragen zijn,
zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De
Minister heeft aangegeven zo'n 25 minuten nodig te hebben voor de beantwoording. Daarom
schors ik tot 11.45 uur. Ik zie u dan graag weer terug. Tot zo!
De vergadering wordt van 11.19 uur tot 11.47 uur geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren, welkom terug bij dit commissiedebat van de vaste Kamercommissie voor
Justitie en Veiligheid over terrorisme en extremisme. We zijn toegekomen aan de eerste
termijn van de zijde van de regering. De Minister voert daarin het woord. Ik geef
de Minister graag de gelegenheid zijn introductie te houden en daarna, per blokje,
de vragen van de Kamerleden te beantwoorden. Er zal natuurlijk ruimte zijn voor interrupties.
Dat zijn er drie per spreker, gelet op het grote aantal leden dat vandaag aanwezig
is. Het woord is aan de Minister.
Minister Van Weel:
Dank, voorzitter. Dank aan de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Die was inhoudelijk,
als altijd. Dat is in deze commissie altijd het geval en ik hoop dat ik dat ook in
andere commissies zal mogen tegenkomen.
Ik zal een hele korte inleiding geven. Daarna heb ik een kopje onlineradicalisering
en een kopje aanpak extremisme en terrorisme. Dan een apart, heel kort blokje over
voor terrorisme veroordeelden die vrijkomen. Ik eindig met de andere belangrijke vragen.
Zo heb ik het mij voorgenomen.
Voorzitter. We leven in een wereld waarin dreigingen urgenter en complexer zijn dan
ooit. Dat geldt voor het buitenland, met meer en heftigere conflicten, die ook doorwerken
in onze samenleving, dan wij in recente decennia hebben gezien, maar dat geldt ook
zeker voor het binnenland. Niet voor niks blijft het dreigingsbeeld, conform het DTN
van de NCTV, onverminderd hoog, op niveau vier van de vijf. Het relatieve gemak en
de snelheid waarmee met name jongeren radicaliseren – velen van u noemden het al –
baart ons zorgen. Dat gebeurt vaak online, anoniem, zonder een corrigerend geluid.
Het is een grote uitdaging om daar zicht op te houden.
Laat ik als slot van mijn inleiding de quote van de NCTV aanhalen: oorlog is een winnend
concept. Ik denk dat niet, maar het is wel een trend op het moment. Je ziet op dit
moment dat de samenwerking die ons stelsel van de internationale rechtsorde na de
Tweede Wereldoorlog groot heeft gemaakt, minder loont. Dat geldt internationaal, tussen
landen, maar ook nationaal. We zien dat de polarisatie in ons land toeneemt en een
voedingsbodem is voor splijtzwammen in onze maatschappij. Ik denk dat dat leidt tot
de hybride situatie waarin de NCTV zegt dat we ons bevinden. Ook de Minister van Defensie
heeft dat gezegd: het is geen oorlog en het is geen vrede. Je voelt de spanning door
gebeurtenissen buiten Nederland en buiten Europa, maar je voelt ook de spanning hier
in Nederland. Natuurlijk zijn er ook actoren die daar vanuit eigenbelang misbruik
van zullen proberen te maken. Tot zover de minder opbeurende setting waarin we ons
bevinden. Dat neemt niet weg dat we bij het onderwerp dat hier voorligt, vol moeten
inzetten op het tegengaan van terrorisme en extremisme.
Voorzitter. Verschillende Kamerleden hebben, zoals ik zei, hun zorgen geuit over hoe
makkelijk met name jongeren snel online kunnen radicaliseren. Zij hebben hier hele
goede vragen over gesteld. Laat ik vooropstellen dat ik deze zorgen deel. Ik denk
dat we te allen tijde moeten voorkomen dat jongeren radicaliseren en op jonge leeftijd
al in aanraking komen met het strafrecht. Daarom is het noodzakelijk dat iedereen
– dat zijn maatschappelijke partijen, dat is de internetsector, dat zijn lokale professionals,
dat zijn ouders en verzorgers, dat zijn de veiligheidsdiensten – zijn verantwoordelijkheid
pakt. De dynamieken van het onlinedomein spelen een cruciale rol in de snelle onlineradicalisering
van jongeren. Het is anoniem, het mist een corrigerend geluid en het wordt door terroristen
en extremisten benut om hun gedachtegoed te verspreiden en netwerken te onderhouden.
Daarbij wordt veel gebruikgemaakt van groepen op gesloten platformen, waarvoor de
detectiemogelijkheden nu echt beperkt zijn. Daardoor kan het dat jongeren buiten het
zicht van instanties verder radicaliseren. Dat bemoeilijkt ook het ondernemen van
actie hierop, zeker op een tijdig moment.
Het is ook ingewikkeld om voor online-uitingen te duiden of het grootspraak betreft
– ook dat komt voor, met kinderen van 14 jaar die stoer zitten te typen terwijl ze
Minecraft spelen – of dat we hier echt te maken hebben met iemand die bereid is om
over te gaan tot geweld. Dat is enorm moeilijk in te schatten. In een sociale omgeving,
waarin je mensen ziet, zou dat veel makkelijker kunnen zijn.
Als er echt signalen van radicalisering zijn – die zijn er, want u heeft een aantal
gevallen genoemd die het afgelopen jaar hebben gespeeld – kunnen jongeren worden opgenomen
in de lokale, persoonsgerichte aanpak. Verder zetten we natuurlijk in op het tegengaan
en verwijderen van terroristische content. De ATKM – een aantal van u hebben die genoemd
– is daarin echt een cruciale speler. Het is een organisatie in opbouw, maar eentje
waarvan je gedurende de opbouwfase al kunt zeggen dat die absoluut haar nut bewijst.
Natuurlijk kennen zij ook hun uitdagingen. Mevrouw Michon-Derkzen noemde het al, de
legal yet harmful content, zoals we het noemen. Welke content is nu echt verboden?
Wat mag weggehaald worden? Wat zijn zaken die je wel ziet rondgaan en waar je eigenlijk
niks tegen kunt doen, maar waarvan je weet dat ze wel een rol spelen bij radicalisering
en waarvan je niet wilt dat ze rondgaan op een platform? De Digital Services Act –
hij werd al genoemd door de heer Boswijk – heeft natuurlijk strenge verordeningen
voor deze platforms om in ieder geval illegale content weg te halen, maar ik denk
dat die ook een rol speelt voor deze bedrijven om bij deze legal yet harmful content
een rol te spelen.
Ik moet eerlijk zeggen: op zijn best zijn de contacten met deze platforms wisselend.
In de praktijk zien we dat er heel weinig gebeurt om hier actief een rol in te spelen
en dat baart mij wel zorgen, juist vanwege de rol die deze platforms spelen, niet
alleen in radicalisering, maar ook in de verspreiding van kinderpornografie, het jongeren
aanpraten dat ze anorexia zouden moeten nastreven, en zo kan ik nog wel een tijdje
doorgaan. We hebben een tijdje zelfmoordtrends gehad op deze platforms. Op deze manier
brengen ze ons en onze jeugd naast sociale contacten vooral ook veel uitdagingen en
nadelen. Daar moeten we wat mee.
Ik denk dat de richtlijn die we hebben ingesteld voor het beperken van socialmediagebruik
voor jongeren nuttig is, maar op dit moment is die uiteraard nog niet afdwingbaar
en nog niet vastgelegd. Ik kijk met interesse naar landen als Spanje en Frankrijk,
waar ze kijken naar onlineleeftijdsverificatie voor dit soort sociale platformen.
Ik denk dat we daarvan kunnen leren, maar we moeten ook een weg vinden om de druk
op deze platforms zelf groter te maken. Uiteraard kunnen we daar als Nederland niet
alles zelf in doen; dat zullen we ook in Europees verband doen. Samen met Duitsland
en Frankrijk zijn wij bezig om dit aan te kaarten bij de Commissie, om die rol te
nemen, om te zorgen dat we een strakkere gedragscode krijgen voor de onlineplatforms.
Daar hangt mee samen dat we steeds vaker zien dat AI-moderators – ze werden al even
genoemd, volgens mij door de heer Six Dijkstra; nee, het was de heer Boswijk, sorry
– de menselijke contentmoderators vervangen. Het is goedkoper en er kraait geen haan
naar. Ik wil daar wel naar kraaien, want ik denk dat we juist wel de menselijke maat
moeten houden, ook in het modereren van deze platforms.
Ik denk niet dat we daarmee alle knelpunten hebben weggenomen in de aanpak van online
en van deze socialmediaplatforms; daarover gaan we wel moeilijke discussies krijgen
met elkaar, op een aantal vlakken. Een eerste vraag is welke toegang wij willen geven
aan onze eigen veiligheidsdiensten, waaronder de politie, op onlineplatforms om te
monitoren of en, zo ja, waar radicalisering plaatsvindt. Ik heb een eerste wetsvoorstel
in consultatie gedaan. Andromeda is de werknaam van dat wetsvoorstel. Dat gaat over
toegang voor de politie en de burgemeester voor online openbareordeverstoringen. Je
ziet dat daar enorme uitdagingen spelen: welke toegang geef je nou aan diensten op
het moment dat er nog geen verdenking is van een echt strafbaar feit op deze platforms,
waar je onvermijdelijk veel meer te weten komt over iemand dan je nodig zou hebben
voor het specifieke doel waarnaar je op zoek bent? Die socialmediaplatforms zitten
nu eenmaal vol met privéinformatie en andere informatie. Dat was de uitdaging bij
het opstellen, maar dat gaan we in de consultatiefase ook ongetwijfeld horen.
De voorzitter:
De heer Boswijk heeft hier een vraag over.
De heer Boswijk (CDA):
Ik hoor de Minister zeggen dat hij «ernaar gaat kraaien», om zijn woorden te gebruiken,
als het gaat over de contentmoderator. Ik realiseer me ook dat het grote Amerikaanse
of Chinese socialmediaplatforms zijn. Bij Amerikaanse bedrijven zien we dat Trump
dit dossier koppelt aan alle handelstarieven. Kan de Minister iets van inzicht geven
in hoe het er nu voor staat? Wat ons betreft moeten we ons hierop niet laten chanteren,
omdat het zo iets wezenlijks raakt, namelijk de weerbaarheid van onze samenleving
en de kracht van onze democratie. Zo ver gaat het inmiddels wel. Hoever wil de Minister
gaan en hoe is zijn contact met de andere Europese landen hierover?
Minister Van Weel:
De handhaving en dat deel van de Digital Services Act liggen deels op mijn terrein.
Maar het ligt natuurlijk ook zeer op het terrein van de Staatssecretaris Digitalisering
en de Minister van Economische Zaken. Waar het gaat over de verbanden die u terecht
noemt, ligt het ook op het terrein van de Minister voor Buitenlandse Handel. Laat
ik vooropstellen dat ik ook geen voorstander ben van chanteren. Tegelijkertijd moeten
we wel de conclusie trekken dat wat Europa zelf te bieden heeft wat betreft techgiganten
en socialmediaplatforms non-existent is. Ik denk dat Hyves in 1998 het laatste succesnummer
was. De VS hebben daar op dit moment dus wel een krachtige positie. Natuurlijk moet
je werken aan meer opbouw van eigen capaciteit et cetera, maar ook in onderhandelingen
zul je je wel rekenschap moeten geven van de impact als bedrijven zoals Microsoft
en Meta zich volledig zouden afschermen van onze markt. Ook daar zit een negatief
plaatje aan. Je moet dus inderdaad niet marchanderen met je eigen veiligheidsnormen,
zeker niet als het om jongeren gaat. Tegelijkertijd staan we niet in de ideale uitgangspositie.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Is dat voldoende zo? De heer Boswijk heeft nog een vraag.
De heer Boswijk (CDA):
Natuurlijk zie ik dat deze partijen veel macht hebben. Tegelijkertijd leveren wij
een half miljard consumenten. Dat zijn er meer dan de Amerikanen op de mat kunnen
leggen, en onze consumenten zijn ook nog bereid om meer geld te besteden. Ik ben niet
naïef, maar ik denk dat onze positie toch wel ietsje sterker is dan wij soms zelf
denken. Ik heb toch niet helemaal antwoord op mijn vraag gekregen. Het is vooral een
analyse, maar waar is de Minister dan nu mee bezig? Ik snap dat het in Europa al versnipperd
is en dat het in Nederland ook versnipperd is over verschillende bewindspersonen,
maar ik ben toch wel benieuwd wat de inzet van dit kabinet is. Wat zou in de ideale
wereld het advies van de Minister hierover zijn, ook aan zijn opvolgers als er zo
meteen een nieuwe coalitie aantreedt?
Minister Van Weel:
Dat hangt ook een beetje af van hoe wij de discussie op verschillende terreinen voeren.
Welke rol vinden we dat deze socialmediaplatforms mogen spelen in onze maatschappij?
We hebben natuurlijk veel discussies gehad – niet zozeer in dit format, maar in andere
settings van uw Kamer – over de vraag of er een minimumleeftijd voor social media
moet komen. Hoe gaan we dat afdwingen? Hoe gaan we de platforms laten modereren? Hoe
gaan we om met besloten chatgroepen? Laat ik dat laatste als volgend onderwerp nemen.
Ik heb daarover hele uitgebreide conversaties met de Kamer gehad, naar aanleiding
van de CSAM-verordening over child sexual abuse. Ik zie al een kleine glimlach op
het gezicht van de heer Six Dijkstra. Hij herinnert zich dat nog goed. Maar de uitdagingen
zitten in briefgeheim, privacy en vrijheid van meningsuiting versus wat onze opsporingsdiensten
nu bijvoorbeeld zien gebeuren in besloten groepen, namelijk radicalisering in sneltreinvaart
terwijl niemand daarbij kan en die platforms daar ook niks aan doen. Dat zijn wel
enorm grote vragen die we hebben. De schade die we zien ontstaan op deze platformen
versus het gewin dat we daarvan hebben, de vrijheid van meningsuiting en de privacy,
wordt naar mijn mening een van de grote discussies de komende jaren.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dan even doorpakkend op het punt van het binnendringen in besloten chatgroepen, zeker
als we het hebben over de periode dat er nog geen strafbaar feit gepleegd is maar
er al wel duidelijke signalen van radicalisering zijn en we zo'n opmaat zien. In principe
valt dat al binnen zowel de taakstelling als de bevoegdheden van de inlichtingendiensten.
Hoe ziet de Minister de afbakening wat betreft de taakstelling? Wat zou de politie
moeten kunnen en wat zouden de inlichtingendiensten moeten kunnen in dat voorportaal
voordat er strafbare feiten gepleegd zijn op het gebied van radicalisering en extremisme?
Minister Van Weel:
Die afbakening is op zich helder. De AIVD kan op basis van signalen van de potentiële
bedreiging al bevoegdheden uit de Wiv inzetten en bijvoorbeeld onderzoek doen in besloten
chatgroepen. Voor de politie moet er echt aanleiding zijn voor de verdenking van een
strafbaar feit, of er moet een ambtsbericht van de AIVD komen. Maar je ziet een discrepantie
tussen de massaliteit van online gebruik en online toezicht, en de hoge drempel voor
de opsporingsdiensten om hier zelf onderzoek naar te doen. Dat zorgt voor een enorme
belasting op de inlichtingendiensten, die ook een beperkte capaciteit hebben. Maar
die werkt wel; laten we eerlijk zijn. De jonge mensen die online actief waren en die
we de afgelopen jaren hebben opgepakt, komen natuurlijk uit die hoek. Maar ik vind
het wel een dunne basis. In die zin denk ik dat we wel serieus moeten gaan kijken.
De belemmering voor de politie om al in open chatgroepen te kijken, omdat je daarin
meer informatie zou vergaren dan je nodig hebt voor het doel waar je voor gaat, is
nu eenmaal inherent aan social media. Maar daardoor heb je eigenlijk beperkter zicht
dan je vroeger in de echte wereld had.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik heb hier begrip voor. Ik sta bij voorbaat ook niet negatief tegenover de ideeën
die de Minister oppert. Waar ik wel voor wil waken, is dat capaciteitsgebrek bij de
inlichtingendiensten zou betekenen dat de politie taken gaat overnemen die idealiter
bij de inlichtingendiensten liggen. Als daar dan geen capaciteit is, zou de politie
het maar gaan doen en zouden we daar grondslagen voor gaan creëren. Ik denk dat het
ook wel waardevol is dat ze daadwerkelijk een andere taakstelling hebben en dat er
een duidelijke afbakening is. Begrijpt de Minister mijn aarzeling dat er mogelijk
enige vertroebeling ontstaat als het argument van capaciteit opkomt?
Minister Van Weel:
Ik vind capaciteit zeker niet het enige argument. Het gaat ook over de drempel waarop
de AIVD vervolgens overgaat tot acteren. Die ligt bij het moment waarop iemand daadwerkelijk
een gevaar gaat vormen voor de nationale veiligheid, maar daar kan weleens driekwart
jaar aan voorafgaan. Je weet dan dat iemand op een zolderkamer zit en langzaam zijn
hersens vergiftigt met bepaalde denkbeelden. Je denkt dat een signaal aan ouders dan
wel school wellicht zin zou hebben om dit in een eerder stadium de andere kant op
te buigen. Dat is waar ik een beetje mee worstel. Die drempel voor de diensten om
de stap te maken komt pas op de vooravond van potentieel geweldgebruik of gevaar voor
de nationale veiligheid.
Nogmaals, ik heb de oplossing nu niet. Ik kan nu alleen schetsen waar ik mee bezig
ben. Wat betreft de openbare orde weet u dat er voor het meekijken in openbare onlinechatgroepen
een wetsvoorstel in consultatie is. Parallel kijk ik of de politie dat ook kan doen
in besloten chatgroepen. Op de avond van de rellen in Amsterdam hebben we bijvoorbeeld
gezien dat er een heleboel gebeurde in die besloten chatgroepen. Kun je daar dan wel
toegang toe krijgen? Die drempel ligt natuurlijk hoger, dus daar zijn we niet mee
begonnen. Maar op Europees niveau speelt dit ook. We hebben het over kindermisbruik
gehad, maar die besloten chatgroepen worden ook voor andere doeleinden gebruikt. Hoe
kom je daar dan achter op het moment dat de platforms niet meewerken?
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan heeft u nog een vraag van de heer Aardema.
De heer Aardema (PVV):
Ik hoor de Minister zeggen dat hij de oplossing ook nog niet gevonden heeft. Maar
een van de dingen die hij noemt, is de lokale persoonsgerichte aanpak. Het lijkt me
dat je daarmee toch wat dichter bij de bron zou kunnen zitten. Kan de Staatssecretaris
daar nog wat dieper op ingaan en uitleggen hoe die dan misschien tot oplossingen zou
kunnen leiden?
Minister Van Weel:
Het kan zijn dat er wel een zorgelijk signaal komt. We hebben kinderen van 12 gezien
die een zorgelijk spectrum op gingen. Laat ik eerlijk zijn: ik ben het met u eens.
Als mensen daden plegen, moeten ze bestraft worden, ook jongeren. Maar voor kinderen
van 12 die nog geen strafbare feiten hebben begaan, behalve opruiing, en dat in isolement
op een zolderkamer hebben gedaan, zoek ik wel naar andere methoden om hen daaruit
los te weken. De lokale persoonsgerichte aanpak is daar een mogelijkheid voor. Dan
zit je met lokale diensten, politie, maar ook de reclassering. Je probeert iemand
in te kapselen en weg te trekken van het spoor waarop hij op was beland.
De voorzitter:
Mevrouw Michon-Derkzen heeft ook nog een vraag.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Ik zou aan de Minister willen vragen om nog in te gaan op de rol van de platforms.
De platforms hebben met de DSA te maken; ze moeten overduidelijk illegale content
verwijderen. Maar juist voor het grijze gebied van «legal yet harmful», de aanloopfase
naar de illegale content, kunnen we in mijn ogen de platforms nu niet verantwoordelijk
voor houden. Die aanloopfase naar echt illegale content vinden we allemaal erg, maar
klopt het dat we met z'n allen met de handen in het haar zitten, even plat gezegd,
omdat we in de kern niet weten wat we eraan moeten doen?
Minister Van Weel:
Nee, dat klopt. Ik noemde dat net inderdaad «legal but harmful». «Legal» omdat je
er vanuit een strafrechtelijk of wettelijk kader niets tegen kan doen. Wat resteert,
is dat je je eigen gebruikers afschermt. Dat kan met een minimumleeftijd, waardoor
in ieder geval de meest kwetsbare groep niet op die platforms kan komen. Dat heb je
zelf in de hand. Verder ben je overgeleverd aan de goodwillgesprekken met deze platforms.
Met de een lukt dat aardig. We hebben nu met Meta een redirectpilot lopen, waarbij
mensen die naar dit soort content zoeken naar een andere pagina worden gedirigeerd.
We hebben het daar al eerder over gehad in dit kader. Met andere platforms is het
moeilijker samenwerken.
De voorzitter:
Dat waren de vragen op dit punt. Mevrouw Mutluer heeft ook nog een vraag.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij moet je op heel veel borden schaken en heel veel maatregelen treffen.
Die redirectmethode is handig, maar daarmee win je de oorlog niet. Onlineplatformen
hebben een zorgplicht, dus daar moet je ze aan houden. Hoe ontwikkelt de Autoriteit
online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal, de ATKM, zich als toezichthouder?
Wat hebben zij daarbij nodig? Ik denk dat het goed is om dat stukje nog uit te lichten,
zeg ik richting de Minister.
Minister Van Weel:
Het is een veelkoppig monster, zoals we gisteren tijdens het vragenuurtje ook zo'n
veelkoppig monster aanpakten waarbij er niet één spoor is waar de heilige graal in
te vinden is. Je moet ze echt allemaal aflopen, en dat moet je ook nog eens in samenhang
doen. Ik had al eerder positieve berichten over de ATKM, en ik denk ook dat de ATKM
hier echt een goede rol in kan gaan vervullen, natuurlijk binnen de bevoegdheden die
zij heeft. Ten eerste zien zij wat er online gebeurt en hebben daarmee dus een signalerende
functie. Ten tweede hebben ze een handhavingsfunctie. Dit geeft ze een mooie uitgangspositie
om er een rol in te spelen.
Er is ook gevraagd of de NCTV de logische teammate daarbij zou kunnen zijn. De NCTV
moet daar zeker bij zijn, maar ik wil ook de cruciale rol van Economische Zaken niet
uitvlakken, noch die van Binnenlandse Zaken als het gaat over de rol van lokale overheden,
of die van de Staatssecretaris Digitalisering daar waar het gaat over de toegang.
Je komt er niet onderuit dat je altijd rond de tafel zult moeten zitten, maar met
een prominente rol voor de ATKM.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Dat vraagt om heel concrete richtlijnen. Misschien bestaan die wel, maar als je de
ATKM als toezichthouder wil versterken, moeten die afspraken veel minder vrijblijvend
zijn – voor zover ze dat zijn; dat weet ik niet en dat is daarmee ook mijn vraag.
Daarom vroeg ik ook wat de toezichthouder extra nodig heeft om zijn werk zo goed mogelijk
te vervullen. Hebben jullie daar goed zicht op en wordt dat goed georganiseerd? Zo
ja, hoe dan?
Minister Van Weel:
Prioriteit één is dat de ATKM gaat doen waarvoor zij is opgericht, namelijk zorgen
dat schadelijke content online wordt verwijderd. Dat is de kerntaak van de ATKM, laat
ik dat vooropstellen. Dat is ook heel tastbaar, want daardoor zie je gewoon schadelijke
bits en bytes verdwijnen van het internet. Ik noem een voorbeeld. Er was een spel
waarmee je online 7 oktober na kon spelen. Daar zijn destijds ook Kamervragen over
gesteld. De ATKM, in contact met haar zusterdienst in Frankrijk, waar de server stond,
heeft er toen voor gezorgd dat deze game binnen no time offline werd gehaald. De potentieel
schadelijke invloed die deze game zou hebben op honderden of duizenden jongeren is
daardoor gemitigeerd. Dat is de kerntaak van de ATKM. Maar door het zicht dat zij
hebben, kunnen zij ook een rol spelen in de rijksbrede coördinatie. Daar gaan we nog
naar kijken.
De voorzitter:
Dat is voldoende voor nu. Dan continueert de Minister.
Minister Van Weel:
Ik denk dat ik daarmee de vragen over onlineradicalisering heb beantwoord.
De heer Van Nispen (SP):
Toch nog kort een vraag hierover. De Minister heeft er al het een en ander over gezegd,
maar in zijn antwoorden hoorde ik af en toe wel: de socialmediaplatforms werken niet
mee, het is problematisch, het is moeilijk, het is lastig. Dat begrijp ik, maar toch
heb ik dan de vraag aan de Minister of hij niet vindt dat we bij big tech, de platforms,
hier en daar de duimschroeven aan zouden moeten draaien. Als dat nu onvoldoende kan,
wat is er dan voor nodig om dat te bereiken? Welke stappen stelt de Minister ons daarvoor
in het vooruitzicht?
Minister Van Weel:
Ik vind zeker dat we dat moeten doen, maar de duimen van big tech passen nauwelijks
in de Nederlandse duimschroeven. Je moet het dus echt op Europees niveau doen. We
zijn één markt. Ik denk dat de DSA, de Digital Services Act, een goed begin is om
te kijken of de platforms zich houden aan wat we nu wettelijk hebben vereist. Daar
zijn gemengde signalen over ontvangen, maar dat gaat de Commissie dan opvolgen. Dat
is stap één. Maar ik denk dat het daar niet zou moeten eindigen. Zoals ik zei, zijn
wij samen met Duitsland en Frankrijk echt de trekkers richting de Commissie om ervoor
te zorgen dat dit wel gebeurt.
De voorzitter:
Is dat voldoende zo? Ja. Dan het volgende blokje. De Minister.
Minister Van Weel:
Dan kom ik op extremisme en terrorisme, waaronder ook dierenrechtenextremisme. Laat
ik beginnen met een onderwerp dat velen van u hebben aangekaart, het wetsvoorstel
dat in consultatie is en dat gaat over het verheerlijken van terrorisme. Ik denk dat
wij een goed en zorgvuldig wetsproces hebben, met af en toe een incidentje links en
rechts. In de kern zit de zorgvuldigheid van ons proces in het oplopen van een wetsvoorstel
zoals dat gebeurt binnen de ministeries, waarbij er een beleidskompas wordt gehanteerd
voor het beantwoorden van de vraag welk probleem je met dat wetsvoorstel eigenlijk
probeert op te lossen. Dat leidt uiteindelijk tot een conceptwetsvoorstel, dat vervolgens
in consultatie gaat. Daar zit dit wetsvoorstel nu, of het is er net uit.
Natuurlijk is het de bedoeling van de internetconsultatie om zo veel mogelijk op te
halen uit een zo breed mogelijk spectrum van actoren, om te kijken hoe er tegen het
wetsvoorstel aan wordt gekeken, hoe men het interpreteert en of het verder aangescherpt
kan worden om tegemoet te komen aan hetgeen naar voren komt uit de consultatie. Het
voorstel zoals dat in consultatie ligt, hoeft dus niet een-op-een te zijn wat uiteindelijk
naar de Raad van State gaat en daarna pas, na aanpassingen naar aanleiding van het
advies van de Raad van State, naar uw Kamer komt. Ik denk dat dit de zorgvuldigheid
is die ons wetsproces kent en die we dus ook aflopen. Dat er 11.000 reacties zijn
gekomen op een wetsvoorstel vind ik dus een gigantisch succes. Dat ik zelfs in NOS
Stories mocht fungeren, voor het eerst, naar aanleiding van dit wetsvoorstel vind
ik ook een succes, want ook daar kun je uitleggen wat de bedoeling van het wetsvoorstel
is versus hoe het wordt geïnterpreteerd.
De bedoeling van het wetsvoorstel is om openlijk steun betuigen aan terroristische
organisaties dan wel het verheerlijken – «verheerlijken» is een belangrijk woord –
van terroristische misdrijven, ernstige terroristische misdrijven, strafbaar te stellen.
Ik krijg heel vaak de vraag of dat betekent dat je niet meer met een Palestijnse vlag
mag zwaaien. Nee. Betekent dat dat je niet meer een meloen mag eten? Nee. Betekent
dat dat je niet meer steun mag betuigen aan de bevolking in Gaza? Nee. Betekent dat
dat je niet kritisch mag zijn op het Israëlische optreden? Nee. Een heleboel van de
11.000 reacties zagen op deze angst: wat gaan we inperken aan de vrijheid van meningsuiting?
Het is terecht dat daar angst voor bestaat. Aan ons dus de plicht om uit te leggen
want dan wél de bedoeling is van dit wetsvoorstel en waar het op ziet.
Bij het verheerlijken van terroristische acties zoals we dat in het conceptwetsvoorstel
hebben gezet, gaat het bijvoorbeeld om wat mevrouw Michon noemde, het doorzetten van
een onthoofdingsvideo op een onlineplatform, met daarbij verheerlijkende smileys.
Daar gaat het om. Dat is nou net een van de problemen waarvan u allemaal onderkent
dat we die hier zien. We zien dat dit soort content online langskomt, dat mensen «fantastisch,
gaaf, lekker voor ze» zeggen. Vervolgens kunnen wij daar niets tegen doen, want er
wordt niet opgeruid en er wordt niet gezegd «jij moet dit ook doen.» Daar ligt nou
net de beperking van het huidige strafrecht in het tegengaan van deze schadelijke
content.
Ik zie ook dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is, maar ik zie niet hoe
dit bijdraagt aan het maatschappelijk debat. Gewoon niet. Daarom is er een heleboel
discussie over de definitie van wat er wel en niet valt onder het verheerlijken van
terrorisme. Volgens het wetsvoorstel zoals het er nu ligt, mag jij zelfs begrip tonen
voor mensen die terroristische misdrijven hebben gepleegd. Zo hoog ligt de lat op
dit moment. Dat kan dus. Maar op het moment dat je, bij wijze van spreken, zegt «ik
vind het fantastisch wat ze hebben gedaan en dat zou iedereen moeten vinden», ga je
een grens over.
De andere poot van dit wetsvoorstel gaat over het betuigen van steun aan terroristische
organisaties. Het gaat dan om erkende terroristische organisaties die op een nationale
sanctielijst staan ofwel op de sanctielijst van de VN of de EU. Denk daarbij aan het
meelopen in een optocht met een vlag van IS. Ik zou bij God niet weten waarom je in
ons vrije Nederland met een vlag van een van de meest verschrikkelijke terreurorganisaties
ter wereld zou willen rondlopen, maar er zijn mensen die dat willen. Daar wil ik wat
tegen doen.
Ik zie ook niet wat het aan het debat bijdraagt om daar steun aan te betuigen. Dat
is waar dit wetsvoorstel op ziet. Ik denk dus dat we een heleboel van die 11.000 reacties
kunnen ondervangen door gewoon goed uit te leggen wat we hiermee bedoelen en dat ook
goed af te bakenen. Het is natuurlijk belangrijk dat deze Kamer daar ook wat mee kan.
Nou, dat was een lange monoloog. Sorry, voorzitter, ik zag u al kijken.
De voorzitter:
U heeft een vraag van de heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
De Minister doet alsof hier consensus over is. Ik zal een voorbeeld noemen. De Minister
zegt wat mij betreft terecht dat video's waarin mensen worden onthoofd niet mogen.
Volgens mij mag dat al niet. Kan dat vallen onder terreurverheerlijking? Kunnen we
daar wat mee? Wat mij betreft kunnen we de wet desnoods aanscherpen. Waarom het toch
subjectief is – dat wil ik even aankaarten – is dat hij aangeeft dat het niet bijdraagt
aan het debat. We hebben hier eerder debatten over gehad. Denk aan koranverbranding.
Dat draagt helemaal niks bij aan het debat. Toch vindt de Minister dat dat valt onder
vrijheid van meningsuiting. Ik zou de Minister willen vragen of hij daar op dezelfde
manier op reflecteert.
Minister Van Weel:
Dat vind ik verwerpelijk – dat heb ik ook al gezegd – maar het is wel van een andere
orde. Het verheerlijken van terreur versus het verbranden van een heilig boek zijn
ook in de wet twee compleet verschillende zaken. Koranverbranding is een van de onderwerpen
die we hebben meegegeven aan het WODC in een onderzoek, dat lang op zich heeft laten
wachten maar hopelijk toch ergens in de komende maanden komt, naar aanleiding van
de vragen: «Waar moet je de grenzen leggen bij demonstreren? Zou je in de Wet openbare
manifestaties, de WOM, ook begrenzingen moeten opnemen, bijvoorbeeld bij demonstreren
bij een abortuskliniek, het verbranden van een koran, het demonstreren op iemands
privéterrein et cetera?» Die vragen zijn dus zeker actueel. Het is ook terecht dat
u die stelt. Maar het is wel wat anders dan dit.
De heer El Abassi (DENK):
Daarmee blijft het voor mij subjectief. Vanuit mijn perspectief is het ene namelijk
helemaal niet minder erg dan het andere. Het enige verschil dat ik hierin zie, is
dat bij onthoofding de dader vaak iemand met een baard is, iemand die op een moslim
lijkt. Bij koranverbranding is het andersom. Er wordt dus meer gekeken naar wie de
dader en het slachtoffer zijn.
Ik zal een tweede vraag stellen. De IS-vlag werd genoemd, maar ik heb ook de vraag
gesteld over de NSB-vlag. Vindt de Minister dat je wel met NSB-vlaggen rond mag lopen?
Minister Van Weel:
Toch even, hoor. Het onthoofden van iemand vergelijken met het verbranden van de koran
... Ik vind dat wel heel moeilijk te volgen. Ik ga daar echt niet in mee. Ik vind
dat ook heel raar. U zet continu een tweestrijd neer tussen moslims en niet-moslims.
Ik ben daar niet mee bezig als Minister. We hebben het over het verheerlijken van
terrorisme. Het verbranden van de koran is niet het verheerlijken van terrorisme.
Het is verwerpelijk, maar niks meer dan dat.
Dan de NSB-vlag. De NSB is niet als terroristische organisatie aangemerkt. Die bestaat
ook niet meer, kan ik u vertellen. Maar we hebben wel een wetsvoorstel waarbij het
vergoelijken van de Holocaust strafbaar is. Ik zou me dus zomaar kunnen voorstellen
dat dat aanleiding is om het tonen van een NSB-vlag ook strafbaar te kunnen verklaren.
De voorzitter:
Uw derde en laatste interruptie, meneer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Daarom weer die constatering. Ik trok net die vlaggen gelijk: de IS-vlag, vaak gedragen
door een man met een baard, een moslim, en de NSB-vlag, die overigens in mijn ogen
ook antisemitisch is. En dan zie ik weer een voorzichtigheid bij de Minister. Ik kan
niet anders dan constateren dat hier subjectief naar gekeken wordt en een keiharde
dubbele maat wordt gehanteerd.
Minister Van Weel:
Een IS-vlag wordt niet vaak gedragen door een moslim met een baard. Als u daarmee
alle moslims als IS-aanhangers probeert neer te zetten, dan heeft u een probleem met
de manier waarop u uw eigen achterban wegzet. Dat is wat u doet. Mensen die met een
IS-vlag rondlopen verheerlijken een organisatie die staat voor het grootschalig uitvoeren
van verschrikkelijke praktijken, verschrikkelijke praktijken. De NSB bestaat niet
meer, meneer. Echt, na de Tweede Wereldoorlog is de NSB ontbonden.
De voorzitter:
Dank voor de reactie. Meneer El Abassi, u bent door uw interrupties heen, helaas.
Dan kijk ik even verder. Mevrouw Van Zanten had ook nog een vraag aan de Minister.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik hoorde de Minister net zeggen dat het rondlopen met een IS-vlag strafbaar wordt,
dat dat wordt gezien als terreurverheerlijking. Ik vroeg me af of dit ook geldt voor
het rondlopen met een Hamasvlag of met een hoofdband van Hamas, want dat zien we natuurlijk
de afgelopen maanden heel veel in die anti-Israëldemonstraties. Zo werd bijvoorbeeld
eind maart naast de symbolen die ik net noemde ook «dood aan Israël» gescandeerd bij
zo'n demonstratie of rel in Amsterdam. Ik vroeg me af of dat daar dan ook onder valt.
Minister Van Weel:
Hamas is ook aangemerkt als een terroristische organisatie. Qua leuzen moet ik altijd
wat voorzichtiger zijn als Minister van Justitie, want daar gaat het toch echt om
de context waarin wat wordt geschreeuwd. De leus die u nu noemt, is niet per se het
verheerlijken van terrorisme, maar kun je wel onder opruiing scharen bijvoorbeeld.
Maar goed, uiteindelijk is het aan het OM om daar keuzes in te maken.
De voorzitter:
Mevrouw Mutluer heeft nog een vraag.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Ik heb meer een ordevoorstel. Ik wil nu best een debat gaan voeren over deze wet,
maar ik weet niet of dit de plek is. Dat geef ik even mee aan de voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor het meedenken. Ik denk dat dit punt zo goed besproken is, vanuit
de leden en vanuit de Minister. Dan vraag de Minister om vooral verder te gaan.
Minister Van Weel:
Ik beginsel komt die nog een keer terug, maar dan in een andere setting.
Dan de dierenbeweging. Dat zeg ik eufemistisch. We hebben gisteren een uitgebreid
vragenuurtje gehad over dit onderwerp. Laat ik daar niet al te veel doublures in zetten.
Ik wil beginnen met zeggen dat de politie meteen heeft gereageerd op dat interview,
en terecht. Verwerpelijk, deze oproep tot geweld tegen het BBB-gebouw. Het is verder
nu aan het OM om daar onderzoek naar te doen. Daarom kan ik ook even niets zeggen
over zijn verdere betrekkingen et cetera. We moeten nu echt even het strafrechtelijk
onderzoek op zijn beloop laten. Ik heb gisteren al gezegd dat er naar aanleiding van
deze gebeurtenissen wel weer vernieuwde en verhoogde aandacht is, in ieder geval vanuit
de NCTV, voor het potentieel extremistische karakter van deze beweging.
Wat doen we in het voortraject als het gaat om dit activisme, vroeg mevrouw Michon-Derkzen
nog.
De voorzitter:
Als eerst mevrouw Van Zanten nog een vraag mag stellen.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik hoorde de Minister gisteren tijdens het vragenuur tegen mijn collega Van der Plas
zeggen dat sinds afgelopen weekend het dreigingsbeeld is bijgesteld. Wij vragen ons
echter af wanneer wij horen hoe dit dreigingsbeeld er dan concreet uitziet en ook
welke specifieke maatregelen daar dan bij horen om dit dierenextremisme aan te pakken.
Minister Van Weel:
Eén. We hebben onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten in Nederland. Over wat die
allemaal doen, kan ik geen uitspraken doen. Die doen altijd uit eigen beweging onderzoek
naar extremistische bewegingen. Twee. Wat de NCTV doet, is halfjaarlijks in het Dreigingsbeeld
Terrorisme Nederland een schets geven van de trends en de ontwikkelingen die zij zien.
Uiteindelijk is het DTN weer een waardevolle input voor de handhaving, om te weten
wat er potentieel speelt op lokaal terrein. Daarnaast geldt natuurlijk altijd dat
daar waar strafrechtelijke grenzen worden overschreden gewoon wordt opgetreden, zoals
dat nu ook is gebeurd tegen deze persoon.
De voorzitter:
Uw laatste vraag, mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dan wil ik toch een laatste een vraag stellen aan de Minister. Ik zei in mijn eerste
termijn al dat wij niet alleen te maken hebben met bedreiging van ons partijkantoor.
We hebben ook een aantal politici binnen onze partij die zeer ernstig bedreigd worden
en waar eigenlijk ook niet heel veel aan kan worden gedaan, althans op dit moment.
Ik ben zelf van mening dat daar meer aan kan worden gedaan, door actiever achter dit
soort daders aan te gaan. Dit is zo'n ongelofelijke inbreuk op het veiligheidsgevoel
van mensen, als jij een brief thuiskrijgt met een doodshoofd waar een gaatje in zit
en waarin wordt gezegd: er zijn meerdere manieren om je naar de hel te sturen, jouw
tijd komt nog wel. Dit is heel, heel heftig. Dus ik wil heel graag van de Minister
concreet weten hoe dit meer prioriteit kan krijgen.
Minister Van Weel:
Laat ik het zo zeggen: ik roep iedereen die hiermee te maken heeft op om aangifte
te doen. Dat klinkt heel flauw, maar dat is wel nodig om de raderen van justitie in
beweging te zetten. Dat geldt zeker voor bestuurders die zich geïntimideerd of bedreigd
voelen. Dat is meestal een categorie mensen die denkt: ach, ik heb er zelf voor gekozen
om met mijn kop in de wind te staan en ik zit het nog wel even uit. Mijn boodschap
zou zijn: «Doe dat niet. U bent nou juist de categorie die wij met prioriteit moeten
beschermen. Want als we geen mensen meer hebben die het openbaar bestuur willen leiden,
dan glijden we als land af.» Dus dat zou mijn eerste oproep zijn. Dan is het natuurlijk
aan de politie om dat verder adequaat op te pakken, ook daar waar het gaat om intimidatie.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Van Weel:
Mevrouw Mutluer vroeg naar de signalering: hoe kan je ervoor zorgen dat je mensen
vroegtijdig in beeld krijgt? Ik heb net al even het inlichtingentraject geschetst.
De lokale aanpak die wij kennen in onze gemeenten op radicalisering kent een groot
aantal partners, uit het veiligheidsdomein, maar ook uit het sociaal domein en het
zorgdomein, die samenkomen om vroegtijdig te signaleren of er met iemand iets aan
de hand is in het kader van radicalisering en wat daar dan aan gedaan kan worden.
Daar stellen we ook versterkingsgelden voor beschikbaar vanuit het Rijk. Die gebruiken
de gemeenten voor het opzetten van structuren en het onderhouden van samenwerkingsverbanden,
maar ook voor het trainen van lokale professionals om dit soort signalen vroegtijdig
te kunnen herkennen. Bij die vroegsignalering heb je te maken met een weegploeg. Inmiddels
hebben we daar een wettelijk kader voor. Die staat aan de basis van een persoonsgerichte
aanpak, om te zorgen dat iemand intensievere zorg krijgt, dat er vanuit school meer
aandacht wordt besteed of dat er een stopgesprek wordt gevoerd vanuit de politie.
Zo zijn er verschillende tools in de toolbox.
De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van mevrouw Mutluer, haar derde en tevens laatste.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Heeft u net mijn ordevoorstel als interruptie meegenomen?
De voorzitter:
Ik zou niet durven, mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Oké. Gelukkig. Dus ik heb er nog twee?
De voorzitter:
Dit is de derde dan.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Oké. Helaas. Hè, wat jammer nou. Het was het proberen waard. Ik kan me een eerdere
discussie met de Minister herinneren over de persoonsgerichte aanpak en mijn wens
om daar ook als Kamer veel meer zicht op te krijgen. Ik meen mij te herinneren dat
de Minister toen zei: dat is een lokale aangelegenheid en de burgemeester geeft tekst
en uitleg aan de gemeenteraad. Ik heb absoluut nog steeds behoefte aan informatie
over hoe het er in de persoonsgerichte aanpak, bij het voorkomen van radicalisering,
met name bij jongeren, aan toegaat op lokaal niveau, of dat effectief is en wat daarvoor
nodig is. Daarom mijn laatste vraag. Ik wil daar gewoon veel explicieter, veel concreter
in worden meegenomen, zonder hier gemeenteraadje te spelen. Dat is niet mijn doel,
maar ik wil wel zicht hebben op de effectiviteit van de aanpak en de kwaliteit en
de kwantiteit ervan. Daarop hoor ik graag een toezegging of een heel concrete suggestie
van de Minister.
Minister Van Weel:
Mijn heel concrete suggestie zou een technische briefing zijn, waarin we het liefst
een paar vertegenwoordigers van verschillende gemeentes die net weer een eigen insteek
hebben u laten briefen over wat hun ervaringen zijn, waar ze heen lopen, wat positief
is gegaan en wat ze nodig hebben. Dat is mijn toezegging.
De voorzitter:
Oké. Dat gaan we noteren. Gaat u verder.
Minister Van Weel:
Mevrouw Michon-Derkzen vroeg hoe het zit met partners van veroordeelde terroristen
die nu in een aantal gevallen in hoger beroep zijn vrijgesproken van het lid zijn
van een terroristische organisatie. U noemde het al: er is cassatie ingesteld bij
de Hoge Raad, omdat het OM het hier niet mee eens is. Ik wacht op de uitspraak van
de Hoge Raad voordat ik er verder uitspraken over doe.
Dat geldt ook voor het geval van de persoon die is opgepakt in Apeldoorn. Er werd
gevraagd naar de stand van zaken in deze zaak. Dat onderzoek loopt nog, dus ook daarover
zult u mij niet in detail horen.
Ik kan wel wat meer zeggen over de kans dat mannelijke uitreizigers naar Nederland
komen, een vraag van de heer Eerdmans en een aantal anderen. Is het afwegingskader
dat we daarbij hanteren nog steeds actueel? Ja, daar is niks in veranderd. We hebben
altijd gezegd dat dat een individuele weging is waarbij de nationale veiligheid, maar
ook de veiligheid van degenen die zouden moeten repatriëren een heel grote rol spelen.
Tot nu toe heeft u gemerkt dat anders dan enkele vrouwen en kinderen er geen mannen
zijn gerepatrieerd naar Nederland. Daar zijn nu ook geen voornemens voor.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat geeft nog steeds geen uitsluitsel. Sterker nog, ik zie het slot op de deur niet.
Er zijn gevallen mogelijk, zoals mevrouw Michon al zei, waarin de rechter wel degelijk
bepaalt dat die mensen hun straf in Nederland moeten uitzitten terwijl zij in Syrië
zijn opgesloten. Dan zouden wij als Nederland dus genoodzaakt zijn om die mannen hiernaartoe
te halen. Kan dat worden uitgesloten? Anders zal ik er nog een keer een motie over
indienen, want het mag dan wel om een enkeling gaan, maar het zijn zeer dreigende
figuren, zoals we weten. Ik heb daar dus moeite mee.
Minister Van Weel:
Er zijn verschillende rechterlijke uitspraken geweest die ongeveer die richting opgingen.
Er zijn ook verschillende rechterlijke verzoeken geweest om mensen daar op te halen
ten behoeve van hun proces. In alle gevallen blijft het een individuele weging. Dat
is in het recht ook niet ongebruikelijk. Maar in alle gevallen, ook na een uitspraak
van de rechter, is het aan de regering om de afweging te maken of we gaan repatriëren.
Zoals ik al zei, speelt de nationale veiligheid daarbij een heel grote rol.
De heer Eerdmans (JA21):
Dan vat ik het zo samen: de Minister is bereid om een vonnis naast zich neer te leggen
als dat vonnis de nationale veiligheid in gevaar brengt.
Minister Van Weel:
Dat is een mogelijke uitkomst van dat afwegingskader.
De heer Eerdmans (JA21):
Dan sluiten we dus uit dat er mensen hiernaartoe komen die voor ons gevaar opleveren,
Nederlanders die uitreizen uit Syrië. Door de brief ben ik daar namelijk juist wankel
over in mijn gedachten. Ik zie namelijk dat er altijd wordt gekeken naar «omstandigheden».
Ik wil weten dat als die omstandigheden zijn «een gevaar voor Nederland», we het gewoon
niet doen; punt.
Minister Van Weel:
Ik kan als Minister van Justitie geen categorische uitsluitingen maken. Ik noem het
een afwegingskader en dat is het ook. Ik zeg u dat het in elke fase van het proces
aan de regering is om uiteindelijk de afweging te maken of we overgaan tot repatriëring
of niet, en dat de nationale veiligheid daarbij nadrukkelijk wordt meegewogen. Ik
wijs u ook op de geschiedenis tot op heden, want dit beleid is niet nieuw. Dit staat
al jaren; ook in vorige hoedanigheden hebben we dit ooit, ik denk in 2015, al opgesteld.
Sindsdien heeft u gezien dat er nog geen mannelijke uitreiziger is gerepatrieerd.
Ik heb u verteld dat daar nu ook geen voornemens toe zijn.
De voorzitter:
We hebben nog een halfuur voor het debat, dus gaat u vooral door.
Minister Van Weel:
De heer El Abassi vroeg: gaat de Minister ook hard optreden tegen rechts-extremisme?
Met het voorbeeld dat hij noemde van de persoon van de Geuzenbond, maar ook gezien
enkele recente aanhoudingen in het licht van The Base, en de soevereinen die zijn
opgepakt op verdenking van het voorbereiden van een aanslag, denk ik dat het wel duidelijk
is dat in ieder geval de Nederlandse justitie wel neutraal kijkt naar alle vormen
van extremisme en terrorisme, en daar actie op onderneemt op het moment dat daar een
dreiging ontstaat voor individuen of voor de nationale veiligheid. Het heeft net zo
veel onze aandacht als andersom.
Dit hangt enigszins samen met de vraag van de heer Aardema over de handreiking van
de politie die verscheen op het internet. Deze handreiking zag nou juist op meer deze
kant van de samenleving, op mensen die via complottheorieën of anderszins afdrijven
richting extremistisch – in dit geval meer rechtsgeoriënteerd – gedachtegoed. Ik zeg
ook tegen de heer Aardema: dit is dus waarom u jihadisme niet ziet in die handreiking;
deze handreiking ziet echt op een ander deel van het spectrum en niet op jihadisme.
Ook de nationale politie en de NCTV zijn zeer alert op deze stroming; zij hebben ook
een symbolenbank om bij te houden hoe dit verschijnsel zich ontwikkelt. En ook de
diensten kijken natuurlijk naar individuen in dit kader. Dat heeft ook geleid tot
deze actie.
Ten slotte. The Base is onlangs door ons op de nationale sanctielijst geplaatst. Daardoor
heeft ook de Europese Unie nu de gelegenheid om dat te gaan doen. Zoals u weet, is
The Base een organisatie die door heel Europa actief is en daardoor ook een bredere
bedreiging vormt.
Dat brengt mij, denk ik, aan het einde van het kopje extremisme en terrorisme. Ik
kom nog te spreken over de veroordeelden die vrij zijn gekomen. Daar kom ik dan nu
op, bij het kopje intrekking van het Nederlanderschap. Daar is natuurlijk veel discussie
over geweest, in het verleden en ook nu nog; ik denk dat ik niet alle voor- en nadelen
van die intrekking nu hoef te hernemen. De zorg, die deels terecht is, van enkelen
van u, is: «Hoe zit het met mensen die we het Nederlanderschap hebben ontnomen en
die we uiteindelijk niet het land uit krijgen? Wat gebeurt daar dan mee?» Nou, die
vormen een uitdaging voor de inlichtingendienst, omdat met het vervallen van de verblijfsstatus
ook de toegang tot een aantal faciliteiten zoals huisvesting, geestelijke gezondheidszorg
of reclassering automatisch komt te vervallen. Dan kan het dus zijn dat iemand verdwijnt
in de illegaliteit en daardoor mogelijk ook vervalt, maar ook moeilijker te traceren
is.
Wij hebben daar in individuele casus mitigerende maatregelen op genomen. Ik kan daar
niet veel over zeggen, maar onder andere de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen
terrorismebestrijding biedt de Minister van Justitie een aantal instrumenten om te
zorgen dat deze mensen toch in beeld blijven. Uiteraard is daarbij ook een rol voor
onze diensten weggelegd. Ook zijn we in gesprek met diensten als Reclassering Nederland
om te zorgen dat er enige vorm van toezicht mogelijk blijft op mensen die hier gewoon
nog niet kunnen vertrekken.
On a positive note: het is ons recent wel gelukt om een aantal mensen met een hogere
dreiging alsnog uitgezet te krijgen naar het land waarvan zij wel over de nationaliteit
beschikken. Dat werd eerder gezien als iets wat mogelijk nooit zou lukken, maar is
dus toch gelukt. Uiteindelijk was dat natuurlijk het doel van deze maatregel, die
echt niet zomaar tegen mensen wordt genomen; daarvoor moet je echt behoorlijk ernstige
misdrijven hebben begaan.
Ik kan het niet individueel over aantallen hebben. We informeren u natuurlijk wel
op hoofdlijnen over de mensen die vrijkomen en welke dreiging daar globaal op zit,
maar in meer detail doen we dat in de geëigende gremia. Ik kan daar niet in meer detail
op ingaan.
Voorzitter. Dan heb ik nog het kopje andere belangrijke vragen. Ik zal proberen om
ook daar gezwind doorheen te gaan. Over de defensieaanpak hebben we het eigenlijk
al gehad. Dat ging over de vraag van de heer Van Nispen over de lokale persoonsgerichte
aanpak, waar echt iedereen bijeenkomt. Daar is het natuurlijk de bedoeling om mensen
zo vroeg mogelijk te signaleren, voordat zij in het strafrecht terechtkomen.
Er was een vraag van de heer Aardema of we bands en artiesten zoals Bob Vylan en Kneecap
hier zouden moeten willen. Volgens Nederlandse wet- en regelgeving moet er een bedreiging
zijn van de openbare orde of de nationale veiligheid om op voorhand iemand de toegang
of een podium te ontzeggen. Ik heb dat in het verleden wel gedaan; denk aan de spreker
van Samidoun. Dat gebeurde destijds op basis van zijn opruiende uitspraken. Die drempel
wordt in dit geval, bij deze artiesten niet gehaald. Ik vind ook dat je bij artiesten
net een hogere drempel moet hanteren. Dat wil niet zeggen dat als zij opruiende en
strafbare teksten doen, daadwerkelijk doen, zij niet alsnog kunnen worden aangepakt,
zoals nu ook in Engeland is gebeurd naar aanleiding van eerdere uitspraken. Maar dat
moet dan wel after the fact zijn.
Je kunt je dan nog afvragen of het getuigt van inlevingsvermogen of goede smaak of
anderszins als je dit soort bands een podium geeft. Een aantal landen hadden mogelijkheden
om hun dat podium te ontzeggen – die mogelijkheden heb ik niet – of hadden poppodia
of festivals die zelf besloten om de uitnodiging in te trekken. Ik meen dat er ook
gesprekken zijn gevoerd met in dit geval Paradiso, maar daar is besloten om de agendering
in stand te laten. Tja, dan houden op een gegeven moment mijn tools aan de voorkant
op.
De heer El Abassi vroeg naar stochastisch terrorisme. Daar hebben we, ik meen een
aantal maanden geleden, een WODC-onderzoek naar laten doen. Dat hebben we uw Kamer
ook toegestuurd. In dat onderzoek wordt gesteld, in het kort, dat het niet mogelijk
is om verbanden met stochastisch terrorisme vast te stellen, omdat er geen expliciete
oproep tot geweld in zit. Het moeilijke is om dat aan individuen toe te schrijven:
wie is de aanjager geweest en waartoe heeft het uiteindelijk geleid? De conclusie
van het onderzoek van het WODC is dat het niet aantoonbaar is dat dit fenomeen de
kans op radicalisering verhoogt. Daarom beveelt het WODC aan om deze term niet meer
te gebruiken.
Mevrouw Michon-Derkzen had een korte vraag over de knelpunten van organisaties als
de DSI ten aanzien van personen met verward gedrag. Voor die vraag zou ik heel graag
door willen verwijzen naar het commissiedebat over personen met verward gedrag dat
we volgens mij ergens in de komende weken nog hebben. Dan zal ik ook deze capaciteitsvraag
daarin meenemen. Ik denk dat die meer daarbij hoort dan bij dit terrorismedebat.
De heer Van Nispen had een vraag over het ICCT. U heeft gelijk: de bezuiniging is
ingezet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat natuurlijk voor grote opgaven
staat. Ik zie uw vragen graag aan die kant binnenkomen. Laat ik vanuit deze positie
zeggen dat het ICCT voor onze beleidsontwikkeling geen cruciale speler is. Wij zien
het als een kennisinstituut dat zicht geeft op het fenomeen, maar niet als een onderdeel
van de CT-beleidscyclus.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Deze Minister had al een internationaal profiel. Dat wordt nog verder versterkt door
zijn aanstaande benoeming, als ik het goed heb begrepen. Laten we er niet omheen draaien;
we zitten hier gewoon onder elkaar. Ik vraag deze Minister wat hij vanuit zijn huidige
rol vindt van dit onderwerp, terrorisme en extremisme, en dan zegt hij: ik zie het
ICCT niet als een cruciale speler. Ik zou dat eigenlijk wel onderbouwd willen zien,
want voor zover ik weet, is er tot nu toe niet vanuit Buitenlandse Zaken maar ook
niet vanuit Justitie en Veiligheid een onderbouwing aan de Kamer gegeven waarom we
wel zo ongeveer zonder dit instituut kunnen en waarom die financiering wel weg kan.
Ik denk dat dat een hele redelijke vraag is. Ik stel hem nu en ik ga hem dan niet
ook nog schriftelijk richten aan de Minister van Buitenlandse Zaken, want dan komt
die vrijdag bij dezelfde persoon op het bordje. Ik stel dus nu de vraag. De Minister
van Justitie en Veiligheid, namelijk de heer Van Weel, mag die opnemen met de toekomstige
Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Van Weel; het maakt mij niet uit hoe ze het
regelen. Maar kunnen we een brief krijgen met een onderbouwing van het nut en de noodzaak
en dat het geen risico's heeft dat hierop bezuinigd wordt? Dat is eigenlijk wat ik
vraag.
Minister Van Weel:
Maar het is een beetje de omgekeerde wereld dat ik het gebrek aan een nut en een noodzaak
van een organisatie zou moeten onderbouwen. Ik duid u: ze hebben geen rol in de beleidsvorming,
dus het Ministerie van Justitie kan op CT-gebied doen wat het doet zonder het functioneren
van het ICCT. Zo hard zet ik het dan maar neer, want als u mij ooit zou dwingen tot
een brief, zou ik het ook zo neerzetten. Dat neemt niet weg dat kennisinstituten natuurlijk
een belangrijke rol kunnen vervullen in het debat en in andere omstandigheden. Is
dat cruciaal? Misschien niet. Ik heb nog geen vol zicht op de begroting van Buitenlandse
Zaken. Daarom vind ik het moeilijk om een weging te maken. Wat weegt zwaar en wat
niet? Welke keuzes maak ik daarin? Maar dat is een weging die ik echt pas aan de andere
kant ga maken.
De heer Van Nispen (SP):
Hoe kan de Minister het nou «de omgekeerde wereld» noemen? Het is iets waar de Kamer
nog niet over geïnformeerd is. Er was financiering. Die wordt zo ongeveer geschrapt
of er vindt in ieder geval een bezuiniging plaats. Ik vraag de Minister vervolgens
om die te onderbouwen en hij vindt dat de omgekeerde wereld. Dat lijkt me niet. Ik
vind het heel redelijk dat we de Minister vragen te onderbouwen waarom een bezuiniging
gerechtvaardigd is. Ja, dan vraag ik inderdaad om een brief waarin de Minister, misschien
namens Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken, nog even los van de persoon,
een onderbouwing aan de Kamer geeft waarom we wel zonder een instituut kunnen en waarom
het verstandig is om te bezuinigen op het onderzoeken van externe terrorismedreiging,
preventie en preventieprojecten, al dat soort zaken. Volgens mij is het heel redelijk
om in een debat waarin we het drie uur lang hebben gehad over de aanpak van terrorisme
en extremisme, te vragen om een brief aan de Kamer waarin wordt onderbouwd waarom
het kabinet gaat bezuinigen op preventie. Dat is inderdaad wat ik vraag.
Minister Van Weel:
U gaat ervan uit dat het ICCT aan preventie doet. Dat is dan ook weer een nieuwe taak
voor mij. Zo zie ik het niet, want voor mij is het, zoals ik al zei, een kennisinstituut.
Daar hebben we er vele van. Helaas hebben we in deze tijd ook te maken met veel bezuinigingen.
En ja, die slaan in dit geval neer bij het ICCT. Dat kunnen we bij de begrotingsbehandeling
van BZ natuurlijk behandelen. Als u zegt dat u het graag ergens anders zou willen
laten neerslaan, dan hebben we daarvoor de mogelijkheid van amendering.
Als u mij vraagt welke taken van het ICCT wegvallen als het ICCT geen andere externe
financiering of opdrachtgevers kan vinden en dus ophoudt te bestaan, kan ik die vraag
beantwoorden. Maar ik voel dus niet de dwang om elke bezuiniging inhoudelijk te motiveren.
Dat lijkt me toch vreemd, want dat is een onderdeel van het totaalpakket van de begroting.
En daar hebben we het dan over.
De voorzitter:
Gaat u verder of bent u al helemaal klaar?
Minister Van Weel:
Ik heb er nog een, namelijk de vraag van Michon-Derkzen hoe we verdergaan met het
verbieden van organisaties als Samidoun. Ik heb u daarover een verkenning gestuurd.
Daarbij heb ik bekeken wat onze mogelijkheden zijn. We hebben onder andere gekeken
naar het Burgerlijk Wetboek, artikel 2:20. Op grond daarvan kan het OM daarom vragen.
Ten tijde van het sturen van de brief lag het initiatiefwetsvoorstel er nog om outlaw
motorcycle gangs te verbieden. Dat voorstel is in de Eerste Kamer uiteindelijk gesneuveld.
Daar werd al aan gerefereerd. We hebben verder nog de Wet transparantie maatschappelijke
organisaties. Die wet is door de Tweede Kamer en ligt nu voor in de Eerste Kamer.
Dat alles heb ik gecombineerd met een internationale verkenning naar wat andere landen
doen om organisaties bestuurlijk te verbieden. Met name in Frankrijk is er een systeem
waarbij organisaties op concrete gronden verboden kunnen worden. Ik doe nu nader onderzoek
naar de vraag of dat ook aanknopingspunten biedt om daar eventueel in Nederland toe
over te gaan. De uitkomsten van dat onderzoek krijgt u alvorens we een collectief
besluit nemen over de vraag of zich dat moet vertalen in verdere Nederlandse wet-
en regelgeving.
De voorzitter:
Hartelijk dank voor uw beantwoording in eerste termijn. Zijn er nog prangende onbeantwoorde
vragen blijven liggen?
De heer Six Dijkstra (NSC):
Volgens mij is een vraag van mij onbeantwoord, namelijk de vraag naar de handelingsperspectieven
en handvatten voor gemeenten tegen onlineradicalisering. Ik meen dat die vraag is
blijven liggen.
De voorzitter:
Meneer Eerdmans, heeft u ook een onbeantwoorde vraag?
De heer Eerdmans (JA21):
Ik heb een vraag gesteld over de beklemmende en ook wel intrigerende opmerking van
de oud-NCTV-baas dat oorlog een winnend concept is geworden. Is die wel beantwoord?
Wat was het antwoord dan?
Minister Van Weel:
Nee!
De heer Eerdmans (JA21):
Oké, precies. Je kunt er waarschijnlijk een dag over debatteren en het is ook een
mooie titel voor een symposium.
De voorzitter:
We inventariseren nu de onbeantwoorde vragen.
De heer Eerdmans (JA21):
Dan ga ik het nog even goed tot mij nemen. Dank u wel.
De voorzitter:
Minister, de vraag van de heer Six Dijkstra.
Minister Van Weel:
Die hangt samen met twee vragen die we hebben besproken. De eerste is die lokale persoonsgerichte
aanpak. Als er signalen komen uit het onlinedomein, kan dat ertoe leiden dat die op
zo'n tafel terechtkomen. De vraag is dan alleen nog even waar die signalen vandaan
komen. Die kunnen van hulpverleners komen. Die kunnen van schoolbegeleiders komen
of van anderen in zo'n besloten appgroep. Die kunnen allemaal het signaal afgeven
dat ze het idee hebben dat hier iets niet goed gaat. Dat is de eerste.
Twee. Ik had het al over het wetsvoorstel om gemeenten meer bevoegdheden te geven
om in openbare onlinegroepen mee te kijken. Ik ben ervan overtuigd dat dat hier ook
bij gaat helpen. Maar zoals gezegd zit dat wetsvoorstel nog in de consultatiefase.
Dat duurt dus nog even.
De voorzitter:
Hartelijk dank. We zijn aan het eind gekomen van de eerste termijn. We kunnen nog
een hele korte tweede termijn doen ter afsluiting: één minuut en één interruptie aan
de leden. Als eerste is het woord aan de heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, ik heb verder geen vragen, maar ik wil wel een tweeminutendebat aanvragen.
Ik doe dat voor het geval wij toch een motie willen indienen.
Dank aan de Minister en zijn ondersteuning voor de beantwoording.
De voorzitter:
Hartelijk dank. We zullen u noteren als eerste spreker. Mevrouw Michon-Derkzen, aan
u het woord.
Mevrouw Michon-Derkzen (VVD):
Voorzitter, ik heb al een concrete motie in gedachten en ik sluit me dus zeker aan
bij het tweeminutendebat dat net is aangevraagd.
Het punt dat mij triggert en waarop ik in het tweeminutendebat wil doorgaan, is dat
online. Ik hoor de Minister zeggen dat alle partners hun verantwoordelijkheid pakken.
Dat geloof ik direct, want het zijn ook allemaal hele goede partijen die daarbij betrokken
zijn. Maar het gaat mij erom dat ze dat maar voor een deel kunnen waarmaken, omdat
er gewoon hiaten in de wetgeving zitten of omdat Europa de techbedrijven nog aan moet
pakken; noem het allemaal maar op. Dat is één aspect. Een ander aspect is dat ze het
allemaal nog te veel, met alle respect, op hun eigen eiland doen. Ik zou hopen dat
er meer samengewerkt gaat worden, omdat ik vind dat die onlineaanpak echt op alle
fronten de grote dreiging is die op ons afkomt. Ik hoop dat we daarover ook hier in
de Kamer een hele mooie inhoudelijke discussie over zullen hebben in de komende jaren
aan de hand van de wetgeving die we nog gaan krijgen.
Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt. Mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank u wel, voorzitter, en dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen.
Ik wil nog één ding even noemen. De Minister zegde toe dat het dierenextremisme in
de eerstvolgende halfjaarbrief wordt meegenomen. Gezien de urgentie – niet alleen
wij maar ook een aantal andere collega's hebben hierover vragen gesteld – zou ik de
Minister willen vragen om daarnaast ook een aparte brief naar de Kamer te sturen specifiek
over dierenextremisme, het dreigingsbeeld en de aanpak, zodra die aanpak wat concreter
is.
Dank u.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Aardema.
De heer Aardema (PVV):
Dank, voorzitter. Ook ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Als ik goed heb geluisterd,
heeft hij gezegd dat vrijgelaten afgestrafte terroristen niet vogelvrij in Nederland
rondlopen, maar zijn uitgezet of goed worden gemonitord. Ik zou dat graag nog bevestigd
willen hebben.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Ook ik dank de Minister voor zijn beantwoording. Ik had gehoopt dat er iets meer reflectie
was gekomen over de wet verheerlijking terrorisme. Het is goed dat de Minister zijn
intenties en de afbakening, die wat hem betreft oorspronkelijk de bedoeling was, nog
heeft neergezet. Maar de wat bredere kant, bijvoorbeeld de onderliggend trends, waardoor
dit ook zo wordt gezien door alle mensen die een consultatiereactie hebben ingestuurd,
en wat we daarmee moeten, werd, geloof ik, buiten de orde verklaard. Dat doen we dan
hopelijk een andere keer.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Allereerst over de bezuinigingen op terrorismebestrijding. De Minister
wil niet inhoudelijk motiveren waarom er bezuinigd wordt op terrorismebestrijding,
ook niet als ik hem expliciet die vraag stel. Laat ik de vraag dan zo stellen: mag
ik van de Minister een schriftelijke reactie op het artikel in Het Financieele Dagblad
van 29 augustus «Bezuiniging op terrorismebestrijding is kwalijk»? Kunnen we het dan
zo afspreken dat de Minister het of doorgeleidt naar Buitenlandse Zaken of zelf met
een schriftelijke reactie komt?
Mijn tweede punt gaat over de wet verheerlijken terrorisme. Ik begrijp de intenties
echt. Absoluut. Maar ook deze Minister is maar een passant, zoals wij dat allemaal
zijn. En waarin mijn zorgen en bezwaren zitten, is dat er in de toekomst politieke
druk kan ontstaan. De Minister noemde bijvoorbeeld de nationale lijst met organisaties.
Er zijn naast de Europese lijsten ook nationale sanctielijsten. De Kamer kan bij motie
een bepaalde organisatie toevoegen aan die lijst. Als je vervolgens symbolen, leuzen
of weet ik wat van die organisatie roept of tentoonspreidt, kan dat dus strafbaar
zijn.
Zo kan er politieke druk ontstaan. Daar zit onder andere mijn zorg. Ik zeg niet dat
deze Minister dat wil of dat gaat doen en ik beschuldig hier ook geen Kamerleden,
maar herkent de Minister dat deze dynamiek kan ontstaan en dat daarover ook zorgen
en bezwaren bestaan? Ik ben daar benieuwd naar en naar hoe de Minister daarmee omgaat
in het vervolg van de wetsbehandeling. Het is nu immers nog een concept.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Six Dijkstra.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank u wel, voorzitter, en dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen.
Wat bij mij en waarschijnlijk bij veel collega's blijft hangen, is het ongemak rondom
onlineradicalisering en het gevoel dat we er op geen enkele manier echt grip op krijgen.
De platforms nemen hun verantwoordelijkheid niet. De daders zijn vogelvrij. Daardoor
worden onze kinderen daaraan blootgesteld zonder enig filter aan de voorkant.
Ik ga nog even broeden op moties voor het tweeminutendebat, maar ik constateer nu
alvast wel dat hier nog een heleboel meer moet gebeuren.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Mutluer.
Mevrouw Mutluer (GroenLinks-PvdA):
Daar kan ik mij volledig bij aansluiten. Onlineradicalisering uit welke hoek dan ook
moeten we gewoon keihard aanpakken.
De Minister is ingegaan op de rijksbrede coördinatie, maar wat dat precies inhoudt,
hoe de ATKM goed wordt ondersteund en hoe partijen bij elkaar worden gebracht, is
mij nog niet helemaal helder. Daar zou ik dus absoluut meer vaart op willen zien.
Ik ben verder blij met de persoonsgerichte aanpak. Uiteindelijk moeten we het voorkomen,
maar als we eenmaal die jongens en meisjes – het zijn natuurlijk ook hier weer voornamelijk
mannen! – in het vizier hebben, moet die persoonsgerichte aanpak er zijn. Daarom vind
ik het van belang dat wij via een technische briefing te horen krijgen wat er goed
gaat, wat de uitdagingen zijn en wat de Kamer dan wel de landelijke overheid daar
extra voor kan betekenen.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Boswijk.
De heer Boswijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister. Het is mogelijk zijn laatste debat in
deze hoedanigheid en dus ook dank voor zijn inzet als Minister van JenV gedurende
het afgelopen anderhalf jaar.
Ik zeg maar meteen dat ik de antwoorden wat onbevredigend vond. Ik weet dat de Minister
dat ook doet, maar ik maak mij zeer grote zorgen over de radicalisering online en
de afwezigheid van verantwoordelijkheidsgevoel bij de grote techbedrijven. Ik zou
de Minister en zijn opvolger dan ook echt willen aanmoedigen om hier wat meer ruimte
op te pakken. Ik moedig ook mijn collega's aan om niet te bang te zijn om met wetgeving
te komen.
Het verheerlijken van terreur. Ik denk dat daar een heel goede beweging is gemaakt.
We moeten de wet nog gaan bestuderen, maar het is gewoon een probleem. Mijn maag draait
om als een stel onverlaten het heel normaal vindt om met een IS-vlag te gaan zwaaien.
Dank nogmaals. Ik weet niet of er een tweeminutendebat is aangevraagd, maar ... Dat
is gebeurd? Mooi!
De voorzitter:
U bedankt. De heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, dank. Ik heb volgens mij nog een antwoord gemist. Ik heb namelijk gevraagd
naar de racistische vernielingen in Duindorp en Hendrik-Ido-Ambacht. De vraag was
of de Minister met een landelijk handelingskader komt voor burgemeesters en politie
om haatincidenten met extremistische motieven snel te herkennen, publiek te duiden
en prioritair te vervolgen.
Verder wil ik nog even kort stilstaan bij stochastisch terrorisme. Ik dacht de Minister
te hebben horen zeggen dat ze daar niks mee willen doen. Tegelijkertijd had ik al
wel aangeven dat professor Karin de Vries, hoogleraar grondrechten, aangegeven heeft
dat dit racistisch en strafbaar is. Ze wijst daarbij op biologisch racisme in de beeldtaal
en de parallellen met nazipropaganda, iets wat in een rechtszaak zelfs een zwaardere
straf kan rechtvaardigen. Ik zou de Minister willen vragen om daarop te reflecteren.
De voorzitter:
Hartelijk dank aan allen voor de inbreng in tweede termijn. Dan nu de Minister voor
de beantwoording in tweede termijn. Aan hem het woord. Voordat hij daarmee begint,
zeg ik nog dat de leden daarin één interruptie hebben.
Minister Van Weel:
Voorzitter, dank u wel. Laat ik ze aflopen. Het is overigens nog niet mijn laatste
debat als Minister van Justitie en Veiligheid, want ik heb er morgen maar liefst vijf!
Ik hoop enkelen van u dan ook nog terug te zien in deze hoedanigheid.
De heer Aardema. Natuurlijk monitoren wij terrorismeveroordeelden die we niet kunnen
uitzetten. Het doel blijft om ze terug te krijgen. Ik ben dus heel blij dat er onlangs
in een aantal gevallen beweging is gekomen, want dat is uiteindelijk waarom die maatregel
in het leven is geroepen. Maar in de tussentijd doen we natuurlijk onze uiterste best
om het te monitoren.
De aanpak van online. Ik kan alleen maar uw woorden en uw zorgen echoën. Voor het
einde van dit jaar zal er een updatebrief komen over de Versterkte Aanpak Online.
Ik stel voor dat we dat ritme voorlopig vasthouden, juist omdat dit onderwerp niet
weggaat en omdat het een veelkoppig monster is. Het wordt overigens gecoördineerd
door de NCTV en in die zin is er dus sprake van coördinatie, zeker waar het gaat om
de radicaliseringsexponent.
De heer Van Nispen vroeg: we moeten toch zeker niet gaan bezuinigen op terrorismebestrijding?
Dat doen we ook niet. Het ICCT doet namelijk niet alleen niet aan preventie, maar
ook niet aan terrorismebestrijding. Het is een kennisinstituut! Maar ik wil wel een
brief toezeggen waarin we toelichten wat het ICCT doet en wat het niet meer kan doen
als er wordt bezuinigd. Dat is denk wat ik de heer Van Nispen kan geven.
Mevrouw Van Zanten vroeg wanneer we met die update komen. Het DTN komt in december
en naar aanleiding van het dreigingsbeeld dat uit het DTN komt, zullen we komen met
een aparte beleidsreactie. Wat betekent het bijvoorbeeld voor de aanpak? Ook dat kan
mevrouw Van Zanten dan zien.
De wet verheerlijking terrorisme. De heer Sneller vroeg om een reflectie. Nou, ik
heb ook nog niet alle reacties gelezen. We nemen de consultatiereacties altijd mee
in het vervolg van het wetstraject en het kan dan ook best zijn dat we de wet op punten
gaan aanpassen, verduidelijken of in een andere vorm terugleggen. Ik neem het dus
wel degelijk serieus, maar ik hecht er ook aan om te zeggen wat de bedoeling is. Een
heleboel reacties duiden namelijk op het niet begrepen hebben van de bedoeling. Dat
kan twee oorzaken hebben. De eerste is dat we het verkeerd hebben opgeschreven. Daar
gaan we dus naar kijken. Hebben we wel de goede bedoelingen en de goede teksten? En
is het wel overtuigend genoeg om de afbakening zo smal te maken als wij het hebben
bedoeld? Ik denk dat daar de crux zit van de herkenning. Dus daar gaan we naar kijken.
Tegen de heer Van Nispen zeg ik dat je niet zomaar op die sanctielijst terrorisme
terechtkomt. Dan moet er echt sprake zijn van bewezen, strafrechtelijk of via harde
inlichtingeninformatie, terroristische activiteiten. Die moet ook zijn uitgevoerd
en het is dus niet dat er een nieuwe Minister binnen zou kunnen komen die zegt: vanaf
morgen zet ik de BBB op de terrorismelijst. Dat kan dus niet. Zo willekeurig is het
gelukkig niet, want ik denk dat het de kracht van ons systeem is dat we juist dit
soort zaken niet te veel in één hand of alleen in een politieke hand leggen. Daarvoor
zijn de gevolgen te groot.
De heer El Abassi vroeg nog naar het lokale handelingskader. Nog excuus voor het niet
beantwoorden van deze vraag in eerste termijn! Er wordt een leidraad professioneel
oordeel opgesteld en die wordt landelijk uitgerold. Daarin wordt meer duidelijkheid
gegeven over hoe de objectieve criteria uit de wet in casusoverleg moeten worden geïnterpreteerd.
We rollen die kennis dus al uit naar lokaal niveau.
Ik denk dat ik daarmee de vragen in tweede termijn heb beantwoord.
De voorzitter:
Ik dank u hartelijk voor de beantwoording. De heer El Abassi heeft nog een vraag aan
u.
De heer El Abassi (DENK):
Ik mis nog mijn laatste vraag. Dat is mijn vraag over de uitspraak van professor Karin
de Vries, hoogleraar grondrechten, dat de AI-poster van de heer Wilders racistisch
en strafbaar is. Hoe reflecteert de Minister daarop?
Minister Van Weel:
De Minister gaat niet over wat er in individuele gevallen racistisch of strafbaar
is. Dat zal moeten blijken op basis van de aangiftes die zijn gedaan. Daar ga ik me
dus niet in mengen. In algemene zin sluit ik me over stochastisch terrorisme nog steeds
aan bij het WODC-onderzoek en de beleidsreactie die we daarop hebben gegeven.
De voorzitter:
Dan heeft u nog een vraag van mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
De Minister noemde BBB als voorbeeld om op de sanctielijst te zetten. Ik vraag me
dan toch af of dat een soort Arjen Lubachje is? Durft de Minister DENK niet te noemen
en noemt hij dan maar de boeren?
Minister Van Weel:
Het is juist om het ridicule hiervan te illustreren dat ik de BBB koos.
De voorzitter:
Waarvan akte.
Dames en heren, daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit commissiedebat. De toezeggingen
hebben we genoteerd. Het tweeminutendebat is aangevraagd door de heer Eerdmans.
Ik bedank de Minister voor alle inzet in de afgelopen tijd. Ik bedank verder zijn
en onze ondersteuning, ons hooggeëerd publiek en natuurlijk onze leden.
Sluiting 13.03 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier