Verslag van een hoorzitting / rondetafelgesprek : Verslag van een hoorzitting, gehouden op 3 maart 2025, over het onderzoek naar de pleegzorg van een mishandeld meisje in Vlaardingen
31 015 Kindermishandeling
               31 839
                Jeugdzorg
         
Nr. 302
                   VERSLAG VAN EEN HOORZITTING
            
Vastgesteld 4 april 2025
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de vaste commissie voor
                  Justitie en Veiligheid hebben op 3 maart 2025 gesprekken gevoerd over het onderzoek naar de pleegzorg van een mishandeld meisje in Vlaardingen.
               
Van deze gesprekken brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag
                  uit.
               
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Mohandis
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Pool
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Esmeijer
Voorzitter: Mohandis
Griffier: Sjerp
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bruyning, Crijns, Dral, El Abassi,
                  Krul, Mohandis, Rikkers-Oosterkamp, Van der Werf en Westerveld,
               
alsmede de heer Croiset van Uchelen, de heer Van Dooren, mevrouw Kamphuis, de heer
                  Van de Koot, mevrouw Reinhard, mevrouw Seighali, de heer Teeven en mevrouw Westeneng.
               
Aanvang 11.00 uur.
Blok 1: Woordvoerder namens de familie van het meisje
Gesprek met:
− mevrouw Martine Kamphuis, casemanager van Slachtofferhulp Nederland
De voorzitter:
Ik heet u allen hier aanwezig maar ook allen die dit op afstand volgen, welkom bij
                     deze hoorzitting over het onderzoek naar de pleegzorg van het mishandelde meisje in
                     Vlaardingen. Voordat ik de Kamerleden de gelegenheid ga geven om de woordvoerder namens
                     de familie te bevragen, is het goed om u even mee te nemen in het waarom. De commissie
                     voor VWS houdt vandaag een hoorzitting over het onderzoek naar de pleegzorg van het
                     mishandelde meisje in Vlaardingen. De commissie heeft verschillende organisaties en
                     vertegenwoordigers uitgenodigd om hieraan deel te nemen, met in het eerste blok, zoals
                     ik al zei, de woordvoerder namens de familie van het meisje en dan de politie. Daarna
                     hebben we een korte onderbreking, en gaan we naar Veilig Thuis, de pleegzorgorganisatie
                     Enver en de William Schrikker Stichting. De doelstelling van deze hoorzitting is vooral
                     dat de commissie beoogt meer informatie op te halen over de gebeurtenissen en de misstanden
                     die tot de ernstige mishandeling van het meisje in Vlaardingen hebben geleid terwijl
                     zij onder de zorg van de Nederlandse Staat viel.
                  
Verder is het goed om te weten dat er tot nu toe zes fracties zijn aangeschoven; dat
                     kunnen er straks altijd meer worden. Links van mij zitten mevrouw Van der Werf van
                     D66, mevrouw Bruyning van NSC, mevrouw Dral van de VVD, de heer Crijns van de PVV,
                     mevrouw Westerveld van GroenLinks-Partij van de Arbeid en de heer Krul van het CDA.
                  
Ook goed om te weten is dat er een plenair debat staat gepland, altijd in concept.
                     In ieder geval staat het plenaire debat gepland voor aankomende woensdag om 10.15
                     uur.
                  
Bij een hoorzitting is het gebruikelijk dat we één vraag per fractie stellen. Er mag
                     een verduidelijkende vraag worden gesteld op de eerste vraag, maar het is niet de
                     bedoeling dat u daar een nieuwe tweede vraag van maakt. Alle leden krijgen dan de
                     gelegenheid om meerdere vragen te stellen.
                  
Ik heet ook van harte welkom mevrouw Kamphuis namens de familie. We gaan gelijk beginnen.
                     Ik geef het woord aan D66 om de eerste vraag te stellen.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan mevrouw Kamphuis voor haar komst en aan alle
                     anderen die vandaag in deze zaal zitten. Ik zou een vraag aan de biologische moeder – ik
                     zou misschien gewoon moeten zeggen: de moeder – van dit pleegmeisje willen stellen
                     via u. Ik kan me voorstellen dat zij ook wel de behoefte voelt om iets met ons te
                     delen, iets wat we misschien nog niet hebben gelezen, en dat zij misschien ook reflecties
                     heeft naar aanleiding van het onderzoeksrapport. Die gelegenheid zou ik u graag willen
                     geven.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Dank u wel. Vanuit mijn rol als casemanager bij Slachtofferhulp spreek ik regelmatig
                     met moeder en ook met anderen rondom moeder. Ik denk dat ze allereerst zou willen
                     overbrengen aan u allen dat zij heel dankbaar is dat deze gelegenheid geboden wordt
                     en dat er zo veel aandacht voor deze zaak is, niet alleen voor haarzelf maar ook voor
                     de andere betrokkenen. Hopelijk leidt dit ook tot een verandering in de toekomst,
                     zodat dit soort vreselijke dingen nooit meer hoeft te gebeuren.
                  
Ingaand op uw vraag. Sinds het uitkomen van het rapport – dat was daarvoor natuurlijk
                     ook al een gevoel, maar zeker sinds het rapport – is moeder vooral echt in shock over
                     hoe dit haar kinderen nog heeft kunnen gebeuren. Als je kijkt naar de eerdere plaatsingen,
                     met name de plaatsing van de jongetjes en hoe die verlopen is, dan is het eigenlijk
                     bizar dat er daarna überhaupt nog kinderen geplaatst zijn in dit gezin. Ik denk dat
                     dat gevoel momenteel overheerst voor moeder.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel voor dit antwoord. Waar heeft zij zich het meest over verbaasd?
Mevrouw Kamphuis:
Als je het rapport leest, zie je heel duidelijk dat er bij de plaatsing van de broertjes
                     al het een en ander misgegaan is. Een van de jongetjes is al vrij snel daar weggegaan
                     en de andere twee jongetjes gingen na een aantal maanden weg. Er waren grote zorgen
                     over die plaatsing. Eigenlijk lees je in het inspectierapport dat het niet alleen
                     een herhaling van zetten is geweest van deze pleegouders, maar dat ook de informatie
                     tussen verschillende instellingen dus zo slecht gedeeld is dat dit weer heeft kunnen
                     gebeuren. Dat vond moeder bijzonder confronterend.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik naar de volgende vraagsteller. Dat is mevrouw Bruyning van de
                     NSC-fractie.
                  
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil mevrouw Kamphuis bedanken voor haar aanwezigheid
                     vandaag. De vraag die ik via haar eigenlijk aan de moeder wil stellen, is wat voor
                     gevoel moeder heeft gehad bij de communicatie en transparantie vanuit de betrokken
                     instanties richting haar over de veiligheid van haar kind.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Ik denk dat je dit moet opsplitsen in twee periodes: de periode dat er nog een ots
                     was en de periode dat het gezag bij moeder weggenomen is. In beide periodes heeft
                     moeder de communicatie heel moeizaam gevonden. Eigenlijk geeft zij nog steeds aan
                     dat ze de originele reden van uithuisplaatsing helemaal niet goed kent. Daar hebben
                     de instanties tot nu toe ook geen antwoord op kunnen geven. De samenwerking is altijd
                     moeizaam, denk ik, als je eigen kinderen onder de verantwoordelijkheid van iemand
                     anders vallen. Je doet er alles aan om jezelf te bewijzen, om de situatie ongedaan
                     te maken. In dit geval heeft moeder, denk ik, heel vaak signalen proberen te geven.
                     Dat deed ze niet altijd op de juiste manier, maar als er niet naar je geluisterd wordt,
                     raak je heel gefrustreerd. Zij heeft nog steeds het gevoel dat er niks met die signalen
                     gedaan is. In de periode waarin moeder geen gezag meer had, is die afstand eigenlijk
                     alleen maar groter geworden. Natuurlijk doen individuele werkers hun best om moeder
                     te informeren, maar moeder mist daarin wel de menselijkheid en het naast haar staan.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Dral, VVD-fractie.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank u wel voor uw aanwezigheid, mevrouw Kamphuis. Het is
                     heel belangrijk dat u de moeite heeft genomen om hier te kunnen zijn. Ik ben inderdaad
                     enorm geschokt. Eigenlijk is de vraag die ik wilde stellen al door mevrouw Van der
                     Werf gesteld. U zei net al iets over dat de moeder het fijn vindt dat er aandacht
                     aan besteed wordt en over dat we moeten voorkomen dat dit weer op deze manier gebeurt.
                     Daarmee ben ik het helemaal eens. Kunt u misschien aangeven of de moeder heeft aangegeven
                     wat voor haar het meest zwaarwegende is geweest? Wat zou volgens haar helpen? Wat
                     heeft zij gezien en ervaren, zodat dit kan worden voorkomen?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Dat is in de gesprekken met de moeder geen prioriteit. Ik vind het dus heel lastig
                     om hierop te antwoorden, want ik denk dat ik dit dan zou gaan invullen. Dat ga ik
                     dus ook niet doen. Onze gesprekken gaan vooral over hoe het met haar kinderen gaat,
                     hoe het met haar gaat en wat er op haar afkomt. Dat is al voldoende om te behappen
                     voor deze moeder. Ik kan daarover dus geen inhoudelijke suggesties geven namens de
                     moeder.
                  
De voorzitter:
De heer Crijns, PVV.
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dank u wel voor uw komst naar de Tweede Kamer. Ik heb een
                     vraag, namelijk: zijn er specifieke aanbevelingen die Slachtofferhulp heeft of die
                     de moeder heeft voor de politiek om slachtoffers in de toekomst beter te beschermen?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Ik denk dat het in mijn rol bij Slachtofferhulp niet aan mij is om daar aanbevelingen
                     over te doen. Voor de moeder is dat een te grote vraag, denk ik. Zij kan de consequenties
                     niet overzien. Nogmaals, wij voeren ook geen gesprekken op dat niveau met elkaar.
                     De gesprekken gaan vooral over de ondersteuning van de moeder.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Veel dank voor uw komst naar de Tweede Kamer. Ik hoop ook dat de moeder en de familie
                     zich een klein beetje gesterkt voelen door de aandacht die hiervoor is. Ik zou heel
                     graag van u willen weten in hoeverre er voldoende contact was. Nou ja, «voldoende» ...
                     In hoeverre was er contact mogelijk tussen de moeder en het pleegmeisje? In principe
                     hebben kinderen natuurlijk het recht om hun biologische ouders te blijven zien.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Nou, dat contact was moeizaam. In het begin was er wel contact, maar dat is al vrij
                     snel spaak gelopen, denk ik. Dat had ook te maken met de onderbuikgevoelens van de
                     moeder, die zij ook uitte naar deze pleegouders. Daardoor zijn er af en toe, denk
                     ik, ook vervelende voorvallen geweest. Vanuit moeder gezien hebben deze pleegouders
                     dat ook op scherp gezet door haar te beschuldigen van dingen die niet gebeurd zijn.
                     Dat was voor de instanties een reden om het contact tussen de pleegouders en moeder
                     meer afstand te geven. Dat is in ieder geval hoe moeder het ziet. Er is naar mijn
                     weten, maar dit zeg ik even uit mijn hoofd... Moeder had nog een dochter. Die is op
                     een gegeven moment wel elders samen met moeder in begeleiding gegaan en dit meisje
                     mocht daarna gelukkig ook weer thuis bij haar moeder wonen. Maar doordat de locatie
                     van dit hulptraject elders was, was het contact toen heel erg moeilijk. Op het moment
                     dat moeder met haar jongste dochter weer terugkwam in de regio waar zij zelf woonde,
                     was de afspraak dat het contactherstel tussen de oudere zus en het jongste zusje prioriteit
                     moest hebben. Maar in de praktijk heeft dat minimaal plaatsgevonden. Een maand daarna
                     is het meisje al opgenomen in het ziekenhuis.
                  
De voorzitter:
Een verhelderende vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Kamphuis, u zei dat de moeder al bepaalde onderbuikgevoelens had. We kunnen
                     dat ook teruglezen in de rapporten. Heeft dat er misschien ook voor gezorgd dat de
                     pleegouders liever niet hadden dat de moeder contact had met het meisje? Ik begrijp
                     dat u niks wilt invullen, maar ik ben even op zoek naar in hoeverre... Ik kan me voorstellen
                     dat je als ouder contact wilt met je kind. Daar heb je in principe ook recht op. Er
                     moet een hele zwaarwegende reden zijn om dat contact te verbreken. U gaf aan dat er
                     al bepaalde gevoelens waren over dat er dingen niet klopten. Als dat een reden was
                     om het contact stop te zetten, dan is er natuurlijk wel een hele grote fout gemaakt.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Wij kunnen aan deze kant, aan de kant van moeder en haar hulpverleners, niet beoordelen
                     of dat de reden was, maar het voelde wel zo: omdat moeder moeilijk deed en lastig
                     was, werd ze buitenspel gezet, zowel door de pleegouders als door de betrokken organisaties.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Krul van het CDA.
De heer Krul (CDA):
Heel erg veel dank voor uw komst naar de Tweede Kamer. Ik ga een beetje door op de
                     vraag van mevrouw Bruyning en mevrouw Westerveld. We lezen in het rapport dat het
                     contact vanaf het begin eigenlijk al moeizaam was en dat de instanties de positie
                     innamen dat men vooral blij moest zijn dat er überhaupt een pleeggezin gevonden was.
                     Misschien was er daarom ook geen kritische blik. Ik ben heel benieuwd of de moeder
                     dat gevoel ook heeft gehad, dat ze vanaf het begin niet alleen tegenover de pleegouders
                     stond, maar ook tegenover de instanties.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Voordat het meisje in het betreffende pleeggezin werd geplaatst, hebben de zusjes
                     eerder in een crisispleeggezin gezeten. Een crisispleeggezin is eindig. Daar is een
                     tijdsperiode aan verbonden. In dat pleeggezin ging het heel erg goed. Moeder heeft
                     toen ook aan de instanties gevraagd of dat niet verlengd kon worden. Dat bleek niet
                     mogelijk en toen is deze doorplaatsing geregeld. Ik heb daar niet uitgebreid over
                     gesproken met moeder, maar de indruk bestaat wel dat het contact toen beter was. Bij
                     dit laatste pleeggezin, waarvan de ouders nu vastzitten, is de kink in de kabel gekomen,
                     ook wat betreft het contact.
                  
De voorzitter:
Misschien is het goed om te vermelden dat collega Rikkers van de BBB-fractie en de
                     heer El Abassi van de fractie van DENK ook zijn aangeschoven. Ik geef het woord aan
                     mevrouw Rikkers van de BBB.
                  
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Mevrouw Kamphuis, dank u wel dat u hier bent en dat u dit
                     verhaal wilt doen. Hoe is het contact tussen de familie en de jongere nu?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Sinds het meisje in mei 2024 is opgenomen in het ziekenhuis is er regelmatig contact.
                     Na een eerste periode waarin er helemaal geen contact kon zijn vanwege medische omstandigheden
                     is er nu in principe wekelijks contact. Moeder ziet haar dochter een halfuurtje per
                     week onder begeleiding. Haar zusje is daar ook vaak bij. Met name dat contact met
                     haar zusje is heel positief.
                  
De heer El Abassi (DENK):
Ik hoorde mevrouw Kamphuis aangeven dat het niet helemaal duidelijk is waarom het
                     kind uit huis geplaatst is. Kan mevrouw Kamphuis daar iets meer over vertellen?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Ik ben zelf natuurlijk pas betrokken geraakt bij het gezin nadat het incident had
                     plaatsgevonden, maar ik begrijp van moeder dat het bij de allereerste uithuisplaatsing
                     vrij plots gegaan is. De kinderen stonden toen al onder een ondertoezichtstelling,
                     die eigenlijk zou aflopen. Twee dagen voordat deze afliep, zijn de meisjes weggehaald.
                     Moeder geeft daar in gesprek met mij en anderen nu over aan dat zij nog steeds niet
                     helder heeft wat de originele aanleiding was. Die vraag zou zij graag voor haar eigen
                     verwerking ook nog beantwoord zien.
                  
De voorzitter:
Een soort van verhelderende vraag op uw eerste vraag, meneer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Ik stelde die vraag ook omdat ik mevrouw Kamphuis ook hoorde aangeven – dat heb ik
                     er in ieder geval uit gehaald – dat moeder er niet helemaal comfortabel mee was, of
                     het er eigenlijk niet mee eens was dat het kind uit huis werd geplaatst. Ik proefde
                     bij de instellingen dan wel een bepaalde dwang om het kind toch uit huis te plaatsen,
                     die ik niet proefde op het moment dat het kind meerdere malen kwam aankloppen met
                     dat er problemen waren. Kan mevrouw Kamphuis daar iets meer over vertellen?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Kunt u iets helderder maken waar u naar op zoek bent?
De heer El Abassi (DENK):
Ik probeer het iets helderder te maken. Ik merk dat het aan de voorkant niet helemaal
                     helder is waarom het kind uit huis is geplaatst. Toch hebben de instanties, die daar
                     best stevig in waren, gezegd dat dit kind uit huis geplaatst moest worden, terwijl
                     we eigenlijk nergens uit op kunnen maken waarom dat gebeurd is. Andersom waren er
                     wel heel veel signalen om het kind weg te halen bij het pleeggezin, en daar is juist
                     niet op gehandeld. Ik vind dat heel moeilijk om te begrijpen. Misschien kunt u daar
                     iets meer over vertellen.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Nou ja, ik denk dat ik namens de moeder kan zeggen dat zij het daar absoluut mee eens
                     is. De frustratie van moeder zit hem vooral in het niet weten van die eerste aanleiding.
                     Daarna zijn er natuurlijk andere gesprekken geweest, dingen gebeurd en redenen aangevoerd
                     in een later stadium. Maar als zoiets je kinderen overkomt, blijf je ook terugkijken,
                     zo van: wat als er hier of daar een ander besluit genomen was? Moeder vraagt zich
                     dat wel af. Als er toen andere hulp ingezet was, bijvoorbeeld intensiever thuis, waren
                     we – gevolg op gevolg – waarschijnlijk niet uitgekomen waar we vandaag zitten. Dat
                     is denk ik vooral een moeilijk gevoel voor moeder, waarin heel veel frustratie zit,
                     zo van: als er toen beter uitgelegd was, beter gezegd was wat de reden is, wat de
                     doelen zijn, had moeder daar veel gerichter mee aan de slag gekund en hadden misschien
                     vervolgstappen anders gelopen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan komen we bij een volgende ronde aan de zijde van de Kamer. Dan geef
                     ik als eerste het woord aan mevrouw Van der Werf.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Een van de conclusies van het onderzoek is dat – ik citeer – «vanaf de plaatsing in
                     het pleeggezin er voor dit meisje geen passende hulp en begeleiding is geweest (...)
                     Met het meisje is onvoldoende gesproken en er is onvoldoende naar haar geluisterd.»
                     Kunt u aangeven hoe vaak er door de moeder van het pleegmeisje en misschien ook andere
                     personen uit haar directe omgeving aan de bel is getrokken? Bij welke instanties heeft
                     moeder meldingen gedaan: instellingen, de politie? Heeft ze misschien ook foto's laten
                     zien? Over hoeveel meldingen hebben we het dan binnen een bepaald tijdsbestek?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Ik kan u geen antwoord geven op de vraag over het aantal meldingen en pogingen, want
                     we zijn verhalend met elkaar in gesprek. Het is voor mij en voor moeder in ons gesprek
                     momenteel niet belangrijk hoe vaak zij zoiets heeft gedaan. Dat zou u misschien aan
                     anderen kunnen vragen die na mij spreken. Wel kan ik samenvattend vertellen wat ik
                     heb gehoord van moeder. Zij heeft zowel met de voogdijinstelling als met de jeugdbeschermers
                     met wie zij contact heeft gehad – dat zijn er ook een aantal geweest in die hele periode – regelmatig
                     appcontact gehad. Daarin stuurde moeder bijvoorbeeld fotootjes en dingen als «goh,
                     ik zie hier een litteken, hoe is dat gebeurd?», «volgens mij was dit plekje er nog
                     niet» en «wat zie ik op deze foto?» Daar kwam dan een verklaring voor van de pleegouders,
                     die jeugdzorg terugcommuniceerde naar biologische moeder. Op dat moment is moeder
                     uitgegaan van de kundigheid van de instanties en het contact van de instanties met
                     het meisje en het pleeggezin, want zij kon daar zelf rechtstreeks niet veel mee. Als
                     je dan een antwoord krijgt, ga je ervan uit dat dat klopt. Maar in het licht van het
                     rapport is het heel cru dat het op deze manier is gelopen en dat ook de uitingen die
                     haar dochter zelf heeft gedaan wel opvolging hebben gehad, maar wel vanuit een bepaalde
                     tunnelvisie, zoals je ook leest in het inspectierapport. Ik denk dat een aantal partijen
                     daarbij heel terecht hebben gehandeld, hebben opgeschaald en het hebben gemeld, maar
                     de eindverantwoordelijke heeft daar vervolgens andere dingen mee gedaan dan je had
                     gehoopt, nu achteraf gezien, denk ik. Sorry, ik zeg «denk ik», maar ik bedoel dit
                     vanuit de gesprekken met moeder. Ik weet dat moeder bijvoorbeeld ook een aantal keer
                     een anonieme melding heeft gedaan bij de politie, omdat zij het gevoel had dat er
                     niet naar haar geluisterd werd en dat het niet serieus genomen werd als ze haar naam
                     noemde. Daarom heeft ze het op een andere manier geprobeerd. Maar ook daar is geen
                     gevolg aan gegeven, voor zover moeder kan overzien.
                  
De voorzitter:
Nog een verhelderende vraag.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik denk dat het goed is om te constateren dat moeder dus stelselmatig haar zorgen
                     heeft geuit, zelfs ook met bewijsmateriaal in de vorm van foto's. Zij heeft daar zeker
                     terecht – zo blijkt nu – kritische vragen over gesteld. Maar daar is dus eigenlijk
                     niets mee gedaan. De verklaringen van de pleegouders zijn boven de verklaringen en
                     de kritische punten die moeder en het meisje op tafel hebben gelegd, gehouden.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Ik denk niet dat het voor moeder mogelijk is om te zeggen of daar wel of niet iets
                     mee gedaan is, want daar heeft zij geen zicht op, denk ik. Er is wel antwoord gegeven
                     aan haar, maar in retrospectief zijn dat natuurlijk geen bevredigende antwoorden geweest.
                     Maar ja, wij durven ook niet te zeggen of er niks mee gedaan is, want dat heeft niet
                     plaatsgevonden aan de kant van moeder.
                  
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik heb even een vraagje over het volgende. Toen de raad had geadviseerd om het kind
                     daar alsnog te laten blijven, is er toen ook nog contact geweest met moeder? Waarschijnlijk
                     is dat gebeurd nadat het gezag is afgenomen. Is er toen nog op enige manier contact
                     geweest met moeder vanuit de Raad voor de Kinderbescherming, om dat met haar bespreekbaar
                     te maken? Heeft zij als moeder ook de gelegenheid gehad om haar zorgen of eventueel
                     haar zienswijze daarop te geven?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Daar kan ik u geen antwoord op geven, want dat is mij niet bekend. Ik heb dat niet
                     zo in detail met moeder besproken.
                  
Mevrouw Dral (VVD):
Voor nu heb ik over dit onderwerp geen vragen meer aan u. Ik wil wel vooral de moeder
                     en de kinderen heel veel sterkte wensen. Ik denk dat er voor ons als volksvertegenwoordigers
                     een hele belangrijke taak ligt om te zorgen dat dit nooit meer gebeurt.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Namens moeder: dank u wel.
De heer Crijns (PVV):
Wat zijn de belangrijkste knelpunten die moeder heeft ervaren in deze zaak, om het
                     zo maar even te zeggen?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Uit de gesprekken komt, denk ik, vooral naar voren dat dat toch het gebrek aan een
                     luisterend oor is, aan het naast moeder staan, ook al had zij misschien geen gezag
                     meer; het gaat nog steeds over haar kind. Een ander belangrijk punt dat vandaag nog
                     niet genoemd is, is dat er in eerste instantie in de familie ook wel ruimte was voor
                     een netwerkplaatsing. In het allereerste begin kon dat niet, omdat deze mensen toen
                     een verbouwing hadden thuis. Maar zij hadden wel aangegeven dat die situatie na twee
                     maanden anders zou zijn. Ik begrijp van moeder dat een rechter in een van de familierechtszittingen
                     ook de uitspraak heeft gedaan dat daar onderzoek naar gedaan moest worden. Bij weten
                     van moeder en haar familie is dat verder nooit opgepakt. Dat is opnieuw zo'n bepalend
                     punt waarop er een heel andere afslag had kunnen worden genomen.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Kinderen hebben natuurlijk ook het recht om gehoord te worden. Ik vond het heel confronterend
                     om zo duidelijk in het inspectierapport terug te lezen dat ze niet werd gehoord, maar
                     ook niet werd geloofd. Als dat wel was gebeurd, had het natuurlijk ook heel anders
                     uitgepakt. Mevrouw Kamphuis, ik zou u willen vragen waar dat mee te maken kan hebben.
                     Waren de organisaties niet goed ingericht? Kwam het door de problematiek waar zij
                     mee te maken had? Of had het een andere reden dat ze op geen enkele plek gehoord en
                     geloofd is?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Ik denk dat ik daar vanuit mijn positie heel lastig antwoord op kan geven. Ik denk
                     dat het meisje wel pogingen heeft gedaan om zich gehoord te voelen. Het is niet aan
                     mij om te beoordelen hoe het komt dat daar geen opvolging aan gegeven is, of in elk
                     geval niet op een manier die deze uitkomst had kunnen voorkomen.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Als je naar de wet kijkt, zie je dat kinderen in principe ook recht hebben op een
                     vertrouwenspersoon. Ik las in het inspectierapport dat het ook hieraan ontbrak, dat
                     er geen vertrouwenspersoon aan haar werd toegewezen. Ik kan u nu vragen hoe dat komt,
                     maar dat weet u natuurlijk ook niet. Maar in hoeverre was er ergens iemand waar ze
                     wel naartoe kon? Voor kinderen die tijdelijk of voor langere tijd uit huis zijn geplaatst,
                     lijkt het me namelijk heel hard nodig dat er ergens een onafhankelijk iemand is waar
                     ze naartoe kunnen met hun problemen en die ze kan helpen als er wat aan de hand is.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Ook dat vind ik een hele ingewikkelde vraag. Ik kan hier niet namens het meisje spreken.
                     Zij kan momenteel ook geen gesprek voeren. Ik heb gesprekken met haar moeder en niet
                     met het meisje. Wellicht kan een van de sprekers na mij hier wat meer duiding bij
                     geven. Ik weet het niet.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Dank. Begin december, lezen we in het onderzoeksrapport, worden in één klap alle medewerkers
                     die zich hiermee bezighouden, gewisseld. Er wordt ook geschreven dat die overdracht
                     niet goed verliep. Dat is in dezelfde week waarin blijkt dat de top-tot-teenonderzoeker
                     niet komt, ondanks het advies van het LECK. Ik ben benieuwd in hoeverre in deze fase,
                     de eerste weken van december, dit soort signalen via de instanties naar moeder zijn
                     gegaan of niet en of ze hiervan op de hoogte was. Heeft ze een gesprek gehad met de
                     nieuwe medewerkers in die fase?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Ook dat is een lastige vraag, omdat ik dat niet heel expliciet met moeder heb besproken.
                     Wat ik wel van moeder weet, is dat er naar ik meen enkele dagen voor de laatste zitting
                     die over het gezag ging, een melding van Veilig Thuis is geweest over het pleeggezin.
                     Die informatie is, naar ik van moeder en uit het rapport begrijp, niet meegenomen
                     in die laatste familierechtszitting. Ik heb geen zicht op of er daarna snel en tijdig
                     gesprekken zijn geweest met de nieuwe medewerkers.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Rikkers.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel. Ik heb voor mevrouw Kamphuis op dit moment ook geen vragen meer. Ik wil
                     wel ook de moeder en het zusje van het meisje heel erg veel sterkte wensen.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Dank, voorzitter. Ik heb nog wel een vraag. Ik kon uit de stukken niet echt een beeld
                     van de moeder opmaken. Er worden wel aanbevelingen gedaan waarbij echt gedacht wordt
                     vanuit het kind, maar ik ben benieuwd of er ook nagedacht kan worden vanuit de rol
                     van de ouders. Is het een moeder die bijvoorbeeld de taal slecht spreekt? Of is ze
                     advocaat? Kunt u daar iets meer over zeggen? En valt daar iets te verbeteren? Want
                     de moeder is niet gehoord. Had ze dat anders kunnen doen of heeft dat te maken met
                     bijvoorbeeld haar sociaal-economische status?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Deze moeder is de taal heel goed machtig. Daar zit het probleem dus in elk geval niet.
                     Of er verder aanbevelingen vanuit moeder zijn... Zoals ik eerder al zei: deze moeder
                     is eigenlijk niet bezig met dat grote verhaal op beleidsniveau. Ze is bezig met overleven,
                     haar kind zien en hopen dat er zo veel mogelijk hersteld kan worden. Het liefst zou
                     deze moeder het kind weer bij zich hebben. Maar ja, dat is een hele moeilijke vraag.
                     Deze moeder concentreert zich op de zorg voor ook de jongste dochter, die gelukkig
                     thuis woont, waar geen ondertoezichtstelling meer is, en op de contacten die ze met
                     haar dochter heeft in de situatie zoals die nu is. In het algemeen kun je natuurlijk
                     een hoop zeggen over hoe dat soort processen gaan, maar ik denk niet dat dat aan mij
                     is op dit moment.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Kamphuis. Dan kom ik wel een beetje bij de laatste ronde van de
                     Kamer. U hóéft geen vraag te stellen, maar ik kan me ook voorstellen dat er vragen
                     zijn voorbereid. Ik ga dus nog één keer iedereen langs. Mevrouw Van der Werf.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel, voorzitter. Een andere vraag die ik had, is dat ik het gezien de leeftijd
                     van het meisje opmerkelijk vind dat zij zo lang niet naar school is gegaan, ook zonder
                     dat er enige vorm van toezicht was op hoe het eigenlijk met haar ging. Ik vroeg me
                     af – misschien kunt u daar meer over vertellen – hoe dit meisje in de situatie terecht
                     is gekomen dat dat besluit is genomen en hoe het komt dat er naar aanleiding van dat
                     besluit niet is gedacht over hoe in de een of andere vorm toch nog in de gaten gehouden
                     kon worden of het thuis allemaal goed ging. Hebben bijvoorbeeld de pleegouders iets
                     gezegd over de reden van absentie? Of was er zicht vanuit de schoolinspectie of vanuit
                     een leerplichtambtenaar op hoe ze tot dit construct zijn gekomen? Ik had dit graag
                     ook aan de school zelf willen vragen, maar die is hier vandaag helaas niet. Maar ik
                     denk dat dit wel een belangrijk punt is.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Dit gebeurde allemaal op het moment dat moeder al geen gezag meer had. Zij was dus
                     ook geen gesprekspartner in deze besluiten en processen. Zij kan daar dus niks over
                     terugkoppelen. Ik weet wel dat dit vragen zijn die ook bij moeder leven. Het gaat
                     er in onze gesprekken regelmatig over, in brede zin en bij alle partijen. Waarom is
                     zij niet vaker gezien, gehoord? Waarom zijn dingen niet beter uitgezocht? Waarom is
                     zo'n huis niet beter bekeken? En wie hield er toezicht toen zij thuis was? Dat zijn
                     vragen die bij moeder leven. Wellicht kunnen partners na mij daar antwoord op geven,
                     maar wij hebben daar ook geen zicht op.
                  
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik weet niet of u deze vraag kan beantwoorden, maar ik ga hem toch even stellen. Moeder
                     had natuurlijk gevraagd om het gezag niet te beëindigen. Uiteindelijk is dat wel gebeurd.
                     Wat was toen de reden om het gezag alsnog te beëindigen, hoewel moeder vroeg om dat
                     niet te doen?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Als moeder dat had geweten, had ze daar natuurlijk meer op in kunnen gaan. Ik kan
                     dat nu ook niet invullen. Het is wel heel bijzonder natuurlijk dat het voor de ene
                     dochter wordt beëindigd in een gezagsafname en dat de andere dochter een halfjaar
                     of driekwart jaar later gewoon thuis woont zonder enige vorm van ondertoezichtstelling.
                     Verder zult u daar de dossiers op na moeten slaan, denk ik.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Bruyning nog, ter verduidelijking.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ja, ter verduidelijking: is moeder eigenlijk in het hele proces altijd op de hoogte
                     geweest van wat er juridisch of procesmatig aan de hand was? Is ze daar voldoende
                     van op de hoogte gehouden? Was die informatie altijd voor haar beschikbaar en duidelijk?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Op het moment dat je kind onder toezicht gesteld wordt, is er natuurlijk een familierechtadvocaat,
                     die ook namens jou of met jou naar zulke zittingen mag. Ik heb er echter geen zicht
                     op of moeder dan voldoende begreep wat de consequenties waren, of dat ze daarover
                     ingelicht of voorgelicht was.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Dral had afgezien van verdere vragen. De heer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Dit zal mijn laatste vraag richting uw kant zijn. Ik wil het meisje en de moeder natuurlijk
                     heel veel sterkte en succes wensen. De laatste vraag die ik heb, is: wat zou moeder
                     willen zeggen tegen de Staatssecretaris en andere verantwoordelijken die hierover
                     gaan?
                  
Mevrouw Kamphuis:
Dank u wel allereerst. Moeder heeft een gesprek gehad met twee Staatssecretarissen.
                     Dat heeft ze als heel prettig ervaren. Het kan niks terugdraaien, maar het is wel
                     fijn dat er nu in elk geval aandacht is voor hoe dit allemaal gegaan is, hoe het met
                     hen is en hoe het nu gaat. Dat waardeert zij heel erg.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik zou graag nog willen weten of er in het voortraject, dus voor de uithuisplaatsing,
                     passende hulp was, en misschien ook of er nu hulp is. Ik kan me namelijk voorstellen
                     dat de gesprekken met u door moeder heel fijn worden gevonden, maar ik vraag me ook
                     af of er nog een andere vorm van hulp is voor zowel moeder als het meisje.
                  
Mevrouw Kamphuis:
Ik heb niet precies zicht op wat er voor de uithuisplaatsing aan hulp is geweest.
                     Op dit moment heeft moeder wel begeleiding, maar die heeft te maken met haar jongste
                     dochter. Dat is nog nabegeleiding op vrijwillige basis. Moeder is er heel erg van
                     doordrongen dat zij dit goed wil doen, zodat haar jongste in elk geval wel bij haar
                     kan blijven. Ze grijpt daarbij alle hulp aan die beschikbaar is. Vanuit de hulp aan
                     de oudste dochter is daar, behalve het contact met de GI, geen hulpverlening in, voor
                     zover ik dat nu kan zien.
                  
De heer Krul (CDA):
Van mij geen verdere vragen. Heel erg dank voor uw komst.
De voorzitter:
Mevrouw Rikkers had het al aangegeven. De heer El Abassi nog, tot slot.
De heer El Abassi (DENK):
Ook vanuit mij geen verdere vragen. Dank voor uw komst en veel sterkte voor de nabestaanden.
De voorzitter:
Ik dank de leden voor hun inbreng. Ik wil ook mevrouw Kamphuis namens de commissie
                     bedanken voor haar komst. Alle kracht en sterkte gewenst voor u en de familie.
                  
We gaan nu tot 11.45 uur schorsen, dus ongeveer zeven minuten. Daarna gaan we door
                     met de volgende spreker. Dat is de vertegenwoordiger van de politie, die ik straks
                     zal introduceren. Nu volgt dus een korte schorsing. Ik dank u.
                  
De vergadering wordt van 11.39 uur tot 11.45 uur geschorst.
Blok 2: Politie
Gesprek met:
– de heer Sander van de Koot, hoofd operatiën van de eenheid Rotterdam
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. Voor degenen die later hebben ingetuned: welkom bij de
                     hoorzitting over het onderzoek naar de pleegzorg van het mishandelde meisje in Vlaardingen.
                     We hebben net geluisterd naar de vertegenwoordiger van de familie van het meisje.
                     Nu is de heer Van de Koot aangeschoven namens de politie. Ik geef de leden weer de
                     gelegenheid om vragen te stellen. We hebben maximaal drie kwartier. We hebben dus
                     tot ongeveer 12.30 uur de tijd. Dan gaan we schorsen. Ik geef het woord aan mevrouw
                     Van der Werf.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel. Goed dat u er bent, meneer Van de Koot. We hebben net in de vorige ronde
                     al gehoord dat er een aantal meldingen zijn gedaan, natuurlijk door het meisje zelf
                     en door haar moeder. Maar in verschillende krantenberichten hebben we ook gelezen
                     dat er nog meer meldingen zijn gedaan. Ik was benieuwd wat er met al die meldingen,
                     die ook bij politie zijn gedaan, is gebeurd en of die op enige wijze gebundeld zijn
                     geweest. De reden dat ik dat vraag is de volgende. Ik kan me voorstellen dat er specifieke
                     situaties zijn geweest, bijvoorbeeld het moment dat het meisje in de Albert Heijn
                     melding heeft gedaan van haar mishandeling en de politie erbij is gehaald, waarbij
                     het veel uitmaakt of mensen inzichtelijk hebben of het een eerste keer is dat iemand
                     aan de bel trekt of dat er daarvoor zich al heel veel heeft afgespeeld. Ik heb dus
                     eigenlijk een hele open vraag: wat is er met die meldingen gebeurd en zijn die op
                     enige wijze gebundeld geweest?
                  
De heer Van de Koot:
Ik kan er in ieder geval het volgende over zeggen. Net is ook door de vertegenwoordiger
                     van de familie gezegd dat er een paar keer anonieme meldingen zijn gedaan bij de politie.
                     Die hebben wij niet kunnen vinden. Die zijn ons niet bekend. Er werden natuurlijk
                     wel al meerdere meldingen gedaan, ook vanuit de politie, richting Veilig Thuis. Onze
                     collega's kwamen ter plaatse bij het concrete moment waar u op doelt, namelijk toen
                     het meisje zich in een supermarkt meldde. Zij zien dan ook wat wij al in het systeem
                     hebben staan over dit meisje: haar voorgeschiedenis, de keren dat zij al in aanraking
                     is geweest met de politie en de Veilig Thuismeldingen die al zijn gedaan. Dat maakt
                     ook dat mijn collega's dat op dat moment uiterst serieus nemen. Zij nemen het meisje
                     mee naar het politiebureau. Daar doen ze eigenlijk precies wat van hen verwacht mag
                     worden, namelijk dat zij contact opnemen met het crisisinterventieteam, zoals we dat
                     in de regio Rotterdam-Rijnmond hebben. Ze hebben daar telefonisch contact mee en leggen
                     de situatie uit. Ze zeggen wat het meisje zelf ziet en wat zij zelf constateren. Daarna
                     worden zij doorverwezen naar de William Schrikker Stichting. Daar nemen ze ook telefonisch
                     contact mee op. Op dat moment horen ze inderdaad: geef het meisje mee aan de voogd,
                     aan de pleegouders in dit geval. Dat was voor de collega's op dat moment inzichtelijk.
                     Dat maakt ook juist dat ik denk dat ze heel serieus hebben gehandeld en dubbel hebben
                     gekeken naar wat er precies aan de hand was.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel voor dit antwoord. Ik kan me voorstellen dat dit ook voor de collega's
                     die deze melding hebben afgehandeld, heel heftig is geweest, niet alleen het nieuws
                     dat dit meisje thuis werd gevonden of het nieuws dat ze in het ziekenhuis lag, maar
                     ook het uitkomen van het rapport. Tegelijkertijd heb ik mezelf ook een aantal keer
                     de vraag gesteld: hoe komt het dat in zo'n situatie dan toch wordt geleund op een
                     van de poten uit het stelsel en dat dit meisje daarna eigenlijk nog nauwelijks is
                     gezien? Is er bijvoorbeeld contact geweest met de wijkagent of is er daarna nog opvolging
                     in een team geweest, zo van: «Moeten we hier niet toch nog een keer naartoe gaan?
                     Moeten we hier niet een keer gaan kijken, want het was toch wel een vreemde situatie
                     waar we toen tegenaan zijn gelopen? Moeten we hier nog wat mee?»
                  
De heer Van de Koot:
Ik heb zelf de collega's ook gesproken, meermaals zelfs, die die avond dienst hadden
                     en die dat meisje zelf ook hebben getild en die uiteindelijk ook contact hebben gehad.
                     Natuurlijk zijn zij zelf ook heel teleurgesteld over wat daar is gebeurd. Maar waar
                     zij natuurlijk vooral teleurgesteld over zijn, is dat zij uiteindelijk die keuze moesten
                     maken om dat meisje mee te geven. Zij bellen natuurlijk met de specialisten. Die zeggen
                     tot twee keer toe: dit meisje heeft eerder dergelijke verhalen verzonnen, dus u kunt
                     haar weer meegeven. Op dat moment is niemand ter plaatse gekomen. Wij, de collega's,
                     hebben alleen telefonisch contact gehad met een gedragswetenschapper, terwijl ook
                     de vraag was waarom andere organisaties op dat moment niet ter plaatse kwamen. Dat
                     is namelijk in het algemeen waar wij als politie heel vaak aandacht voor hebben gevraagd,
                     bijvoorbeeld volgens het programma Samen op in acuut, zoals dat heet. Juist dat zou
                     in deze situatie ontzettend helpend zijn geweest, namelijk als specialisten, gedragswetenschappers,
                     ter plaatse waren gekomen en ter plaatse een beoordeling hadden gemaakt, in plaats
                     van een beoordeling te maken alleen op basis van wat politiecollega's telefonisch
                     doorgeven over deze situatie.
                  
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik schrik toch wel van wat ik net hoor. U vertelt dat de specialisten aan de telefoon
                     hebben gezegd: geef het meisje maar gewoon mee, want deze verhalen heeft ze al eerder
                     verzonnen. Ik zou dan graag willen vragen of u kunt reflecteren op de procedures.
                     Als je kijkt naar wat de agenten voor zich zagen, dus het zichtbare letsel, en wat
                     er aan de telefoon werd gezegd, zijn deze procedures zoals die nu gevolgd en uitgevoerd
                     zijn, dan afdoende om dit soort dingen in de toekomst te voorkomen? Moeten de procedures
                     worden aangepast of niet?
                  
De heer Van de Koot:
In het algemeen kijken wij als politie natuurlijk altijd wat wij beter kunnen doen.
                     Dat hebben we in deze situatie ook gedaan, ook al zegt het inspectierapport dat de
                     politie heeft gehandeld conform wat van haar verwacht mag worden. Wij zullen daar
                     altijd naar kijken. Volgens mij is het hierbij wel zeer de vraag hoe dat verderop
                     in het stelsel gaat. Die vraag hebben wij als politie ook gesteld. Volgens mij zou
                     de concrete vraag hierbij moeten zijn: waarom moeten generalisten bij de politie,
                     die bij wijze van spreken ook alles over verkeer en afval moeten weten, constateringen
                     doen over wat er precies aan de hand is en hoe dit letsel is ontstaan? Zouden specialisten
                     daarbij niet veel meer aan de voorkant een beoordeling moeten maken in plaats van
                     aan de achterkant? We zouden als politieorganisatie enorm geholpen zijn als er een
                     crisisdienst is. Er zijn positieve voorbeelden van crisisinterventieteams, ook in
                     de regio Rotterdam-Rijnmond. Maar zij zouden eigenlijk al moeten komen op het moment
                     dat er een acute situatie is. We zien nu dat Veilig Thuismeldingen in de regio Rotterdam-Rijnmond
                     soms vier tot vijf weken bij Veilig Thuis blijven liggen voordat die worden doorgezet.
                     Wij zeggen: zorg ervoor dat de specialist nadat wij een Veilig Thuismelding doen gelijk
                     met ons samen, bijvoorbeeld met de wijkagent, naar het gezin toe gaat en constateert
                     wat er aan de hand is. Ik heb veel vertrouwen in mijn collega's, maar de vraag is
                     of wij bij uitstek degenen zijn die kunnen beoordelen wat er aan de hand is in of
                     gek is aan een gezin.
                  
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik heb toch nog een kleine vervolgvraag. Is er, op het moment dat de agenten constateren
                     wat er met het kind aan de hand is en er contact wordt opgenomen, geen mogelijkheid
                     geweest voor agenten om een follow-up te organiseren, bijvoorbeeld door naar het huis
                     van het gezin te gaan om te kijken hoe de situatie daar is? Wordt het dan echt afgesloten
                     zodra het kind weer wordt overgedragen aan, in dit geval, de voogd?
                  
De heer Van de Koot:
Nee. De collega's hebben daar nog een follow-up aan gegeven, want zij hebben een Veilig
                     Thuismelding opgemaakt. Dat is precies onze rol in het systeem. Dat was in deze situatie
                     al ongeveer de vijfde Veilig Thuismelding die wij over dit meisje hadden gemaakt.
                     Die melding maken wij op dat moment dus ook. Dat is precies de verantwoordelijkheid
                     die de politie heeft. Op dat moment is die vormgegeven door de Veilig Thuismelding.
                     De Veilig Thuismelding is vervolgens doorgezet naar de William Schrikker Stichting
                     en vanuit daar naar Enver. Maar op het moment dat de stichting die de voogdij heeft – in
                     dit geval was dat de William Schrikker Stichting – letterlijk tegen politiemensen
                     zegt dat dit meisje weer mee kan worden gegeven aan de pleegmoeder, die op dat moment
                     ook bij ons aan de balie stond, hebben wij wel heel weinig grond meer om te zeggen:
                     wij houden dit meisje hier.
                  
Mevrouw Dral (VVD):
Ik ben wat het hele traject betreft benieuwd naar het volgende. Er is natuurlijk het
                     voorval in de supermarkt geweest. Is de politie ook weleens binnen geweest bij de
                     pleegouders? Hoe vaak is daar contact mee geweest? Ik ben daar heel nieuwsgierig naar,
                     ook vanwege het gruwelijke feit dat er een kooi met stroom erop in haar kamer stond.
                  
De heer Van de Koot:
Dat is vreselijk. Wat de collega's van de recherche aantroffen in die woning, heeft
                     ook echt diepe indruk op hen gemaakt. Ik weet dat de wijkagent wel contact met deze
                     ouders had, ook naar aanleiding van de eerdere incidenten die u in het inspectierapport
                     heeft kunnen lezen, zoals de vermeende diefstal door het meisje. Maar ik weet niet
                     zeker of de wijkagent binnen is geweest. Volgens mij niet.
                  
De heer Crijns (PVV):
Dank voor uw komst naar de Tweede Kamer, meneer Van de Koot. Ik wil met mijn vraag
                     eigenlijk aansluiten bij mevrouw Bruyning en de mevrouw van D66 – ik ben haar naam
                     kwijt, sorry. Welke structurele verbeteringen moeten er worden doorgevoerd om bij
                     zichtbaar letsel directe of tijdelijke beschermende maatregelen te kunnen nemen? Wat
                     heeft de politie hiervoor nodig van de wetgever?
                  
De heer Van de Koot:
Laat ik in ieder geval zeggen dat het systeem voor ons ongelofelijk ingewikkeld is
                     om te begrijpen. Er waren 's avonds een wijkagent en inspecteur aanwezig. Voor hen
                     was het al best ingewikkeld om te bedenken: «Met wie moeten wij hier nu precies contact
                     opnemen? Is dat het crisisinterventieteam, de William Schrikker Stichting of Enver?
                     Met wie hebben wij hierbij te maken?» Laat staan hoe dat, denk ik, ook voor pleegouders
                     of ouders zelf moet zijn. Volgens mij zou iedereen, maar zeker de politie, ermee geholpen
                     zijn als het systeem veel helderder wordt en het veel duidelijker is wie op welk moment
                     nodig is en wie waarvoor kan worden aangesproken.
                  
Daarbij komt dat in het stelsel wel iets heel ingewikkelds zit. In het systeem zit
                     eigenlijk een «draaischijf», zoals ik het noem, namelijk Veilig Thuis. Daar leggen
                     wij de meldingen neer. Vervolgens worden die meldingen doorgegeven aan de hulpverlening,
                     maar wij van de politie weten vaak niet aan welke hulpverlener dat is. Wij krijgen
                     soms alleen van Veilig Thuis een terugkoppeling: melding doorgezet naar een GI. Een
                     GI is een gecertificeerde instelling. Wij weten niet welke gecertificeerde instelling
                     dat is, laat staan dat een direct contact kan ontstaan tussen de wijkagent en de hulpverlener
                     die het gezin ingaat.
                  
Het risico van het huidige systeem is dat het een doorfluisterspel zou kunnen worden,
                     een doorfluisterspel zoals je dat vroeger op een verjaardag speelde. De politie geeft
                     een melding aan Veilig Thuis; wij fluisteren dat door naar Veilig Thuis. Bij Veilig
                     Thuis kan die ook nog binnen de organisatie naar verschillende afdelingen worden doorgefluisterd.
                     Vanaf daar gaat die pas naar de instelling of naar de hulpverlener die daar daadwerkelijk
                     mee aan de slag gaat. En dan is het nog maar de vraag of de informatie die wij aan
                     het begin hebben gehoord of informatie over zaken die wij hebben gezien, daadwerkelijk
                     bij de hulpverlener terechtkomt, met alle risico's van dien voor de hulpverlener.
                     Afgelopen week hoorde ik, van een collega die ik sprak, nog een voorbeeld: wij hadden
                     bij een melding aan Veilig Thuis aangegeven «let op, de vader in dit gezin is vuurwapengevaarlijk»,
                     maar die informatie was vervolgens niet terechtgekomen bij de hulpverlener die uiteindelijk
                     naar het gezin toe ging. Ongetwijfeld heeft niemand hier kwade bedoelingen, maar het
                     risico van het doorfluistersysteem dat we nu hebben, is dat heel veel informatie verloren
                     gaat omdat er heel veel tijd overheen gaat.
                  
Ik denk dat de wetgever daar veel aan zou kunnen doen. Hoe zorg je ervoor dat er een
                     direct contact is tussen degene die het constateert en degene die het gezin in moet?
                     Maar nog veel beter: hoe zorgen we ervoor dat degene die daadwerkelijk in het gezin
                     aan de slag gaat, zélf in het gezin dingen constateert? Ik noem hier de term die wij
                     al gebruikten: Samen op in acuut. Dan is er juist een hulpverlener, een crisisorganisatie,
                     die direct kan kijken wat er aan de hand is en ook veel beter kan beschrijven wat
                     in het gezin afwijkend is en welke hulp daar nodig is, in plaats van dat je dat eigenlijk
                     baseert op de constatering van de politie.
                  
Misschien om nog een cijfer te noemen bij een ander punt: het afgelopen jaar hebben
                     wij in de regio Rotterdam-Rijnmond bij Veilig Thuis 1.000 meldingen meer gedaan. Dus
                     voor uw beeld: in het afgelopen jaar heeft alleen al de politie Rotterdam 16.000 meldingen
                     bij Veilig Thuis gedaan. Dat betekent dat wij ruim 43 meldingen per dag doen over
                     situaties in een gezin waar wij ons zorgen over maken. Dit is 60% tot 70% van de meldingen
                     die Veilig Thuis krijgt. Veilig Thuis is dus voor 60% tot 70% van de meldingen die
                     zij krijgen, afhankelijk van de politie. Als de politie constateert dat er een onveilige
                     situatie is of het vermoeden heeft dat er een onveilige situatie in een gezin is,
                     dan is er vaak waarschijnlijk al veel meer aan de hand. Dan moeten al veel meer organisaties,
                     scholen, buren of andere mensen gezien hebben dat er iets geks aan de hand is in dit
                     gezin. De vraag blijft waarom het voor deze mensen heel ingewikkeld is om zich daar
                     te melden. Hoe zorgen we er dus voor dat die organisatie veel beter bereikbaar is
                     en veel eerder signalen krijgt en dus feitelijk wat dat betreft niet zo afhankelijk
                     is van de politiemeldingen?
                  
De voorzitter:
De heer Crijns, ter verduidelijking nog.
De heer Crijns (PVV):
Heel erg bedankt voor dit uitgebreide antwoord. Moet de politie een grotere rol krijgen
                     in beslissingen over kinderbescherming, een veel grotere rol dan jullie op dit moment
                     hebben?
                  
De heer Van de Koot:
Nee. Ik denk juist dat wij al heel veel doen op het gebied van kindermishandeling.
                     De eenheid Rotterdam heeft in het afgelopen jaar met 400 situaties van kindermishandeling
                     te maken gehad. Wij doen dus iedere dag één zaak waarbij sprake is van kindermishandeling.
                     Ik denk dat het belangrijk is dat wij uiteindelijk samen met het Openbaar Ministerie
                     verantwoordelijk zijn voor het ultimum remedium, namelijk voor het inzetten van het
                     strafrecht. Maar we weten natuurlijk dat je bij kindermishandeling vaak op een heel
                     andere situatie wil inzetten, namelijk een situatie van hulpverlening. Je wil dat
                     het stopt, dat het weer veilig wordt voor dat kind, dat het kind beschermd wordt.
                     Die taak moet je juist niet bij de politieorganisatie leggen. Wij moeten dus een goede
                     signaleerder zijn; wij moeten de sterke arm zijn die, mogelijk samen met een hulpverlener,
                     naar binnen gaat. Maar de verantwoordelijkheid voor de bescherming van dat kind moet
                     je niet bij de politie neerleggen. Die moet juist bij iemand anders komen te liggen.
                     Die moet juist bij iemand anders komen te liggen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Hartelijk dank voor uw komst naar de Kamer, meneer Van de Koot.
                     U gaf zelf ook al aan dat de politie heeft gedaan wat er van haar verwacht mag worden
                     in dit systeem, ook het constateren en vervolgens melden bij Veilig Thuis. Vervolgens
                     noemt u de enorme aantallen meldingen die jullie doen. Toch heeft dit kunnen gebeuren.
                     Ik zeg het misschien wat scherp, maar eigenlijk konden wij het als Kamer misschien
                     wel weten van dit soort situaties; misschien niet in deze heftige mate, maar wel dat
                     het heel vaak niet goed gaat. Inspecties waarschuwen namelijk al sinds 2019 dat heel
                     veel kinderen in onveilige situaties blijven zitten omdat er niet wordt ingegrepen.
                     Kan ik uw verhaal van net nou zo uitleggen dat u eigenlijk zegt: dit gaat misschien
                     nog een keer gebeuren als jullie als politiek niet zorgen dat we het systeem veranderen,
                     zodat er concreet aan de slag wordt gegaan met meldingen die jullie maken?
                  
De heer Van de Koot:
Ja, zo mag u het zeker uitleggen. Ik denk dat het wel goed is om te beseffen dat het
                     individuen zijn die vreselijke dingen doen met kinderen. Daar zijn de overheid en
                     de organisaties niet verantwoordelijk voor. Waar wij wel gezamenlijk verantwoordelijk
                     voor zijn als overheid, is dat wij het kind beschermen. Het systeem zoals we het nu
                     hebben ingericht, is zo ontzettend kwetsbaar. Met het doorfluistersysteem, zoals ik
                     het net noemde, is de kans dat de juiste signalen uiteindelijk op de juiste plek bij
                     de juiste persoon komen, heel kwetsbaar. Daarin is er een groot risico dat dit alsnog
                     misgaat. Laat ik een voorbeeld noemen van afgelopen week. Een wijkagent vertelde mij
                     dat er sprake bleek van netwerkpleegzorg. Een kind was niet meer in huis bij de biologische
                     ouders, maar was in een familie geplaatst. Daar was uiteindelijk ook een stichting
                     van op de hoogte, maar er was geen navraag gedaan bij de politieorganisatie, terwijl
                     wij zagen dat de situatie in het gezin waarin het kind nu verbleef, misschien nog
                     wel veel onveiliger was. Dan is de vraag wie die naslag had moeten doen. Is dat de
                     raad? Is dat de stichting die nu verantwoordelijk is voor dat kind? Dat zeg ik om
                     maar aan te geven dat het meisje uit Vlaardingen een vreselijk incident is, dat denk
                     ik ook ontzettend groot is geworden door het vreselijke letsel dat zij heeft opgelopen.
                     Maar zoals ik al zei, hadden wij te maken met 400 situaties van kindermishandeling
                     in het afgelopen jaar. Daarbij is de vraag of het huidige systeem wat dat betreft
                     beschermend genoeg is naar kinderen en of daar voldoende oog voor is.
                  
De voorzitter:
De heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Dank voor uw komst en de beantwoording. Ik ben benieuwd of u ons misschien kunt meenemen
                     naar die 3 december, in dit geval vanuit het perspectief van de agent. We kunnen in
                     het rapport lezen dat het navolgbaar is geweest en dat de politie heeft gedaan wat
                     van haar verwacht kon worden. Even voor onze beeldvorming: hoe gaat dat? Dan heb ik
                     ook meteen een vervolgvraag, maar die bewaar ik even. Mijn vraag gaat specifiek over
                     de gebeurtenissen van 3 december.
                  
De heer Van de Koot:
Dat heeft u inderdaad, denk ik, goed gedocumenteerd kunnen lezen in het inspectierapport.
                     Collega's krijgen een melding van een meisje dat in een supermarkt zou hebben gemeld
                     dat zij mishandeld wordt. Ze is daardoor in de supermarkt even afgezonderd door de
                     medewerkers van de supermarkt. Collega's komen daar ter plaatse en zien daadwerkelijk
                     een meisje met letsel, dat zichzelf ook niet goed kan bewegen. Twee collega's besluiten
                     op dat moment om het meisje mee te nemen naar het politiebureau om daar goed uit te
                     zoeken wat er precies aan de hand is. Dat doen ze onder andere op basis van wat ik
                     al eerder heb gezegd. Ze zagen namelijk dat er al meerdere meldingen in het systeem
                     waren over dit pleeggezin en over dit meisje. U heeft ook kunnen lezen dat het meisje
                     getild moest worden. Een van de collega's besluit zelf het meisje te tillen en mee
                     te nemen naar het politiebureau. Op dat moment zien de collega's in de systemen dat
                     het meisje in een pleeggezin verblijft. Ze nemen contact op met het crisisinterventieteam,
                     zoals dat heet. Die geven vervolgens aan dat ze zelf in principe niet ter plaatse
                     komen, maar dat het meisje onder voogdij van de William Schrikker Stichting staat.
                     Vervolgens nemen wij contact op met de gedragswetenschapper van de William Schrikker
                     Stichting en die geeft aan, op basis van de informatie die zij hebben, dat dit past
                     in het patroon van eerdere meldingen van het meisje, dus dat zij eerder heeft aangegeven
                     mishandeld te worden, maar dat zij daar mogelijk ook een eigen verantwoordelijkheid
                     in heeft, zogezegd, en dat het meisje kan worden meegegeven aan de moeder, aan de
                     pleegmoeder in dit geval, die inmiddels ook op het politiebureau zelf is. Ook de pleegmoeder
                     geeft aan dat dit past in een patroon van beweringen van het meisje. Zij vraagt of
                     ze het meisje mee kan nemen en laat ook nog iets zien over een rechtszitting die eraan
                     zit te komen.
                  
Vervolgens staat de collega's bijna niks anders te doen dan het meegeven van dit meisje.
                     Het is ook eerlijk om te zeggen dat het voor de collega's verwarrend wordt wanneer
                     ze het meisje dat ze hebben gedragen, vervolgens weer zelf zien lopen; ze beweegt
                     zich dan weer helemaal zelf voort. Dat is voor de collega's wel een moment van twijfel:
                     wat is hier nu precies aan de hand? Ik hoop dat ik daarmee enige inkleuring heb gegeven
                     aan hoe het voor de collega's is geweest.
                  
De heer Krul (CDA):
Een van de gevolgen van 3 december is dat de foto's die gemaakt zijn door de politieagenten,
                     uiteindelijk terechtkomen bij het LECK, het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling.
                     Wat mij bevreemdt, is dit: voor situaties rond eergerelateerd geweld heeft de landelijke
                     politie een eigen expertisecentrum dat onderdeel is van de nationale politie, maar
                     hier heb je een volledig onafhankelijke stichting die op afstand staat. Ik kan nergens
                     in het rapport teruglezen waarom er in vredesnaam geen navolging is gegeven aan het
                     advies van het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling. Ik ben benieuwd naar
                     die samenwerking, want de samenwerking tussen de politie en het Landelijk Expertise
                     Centrum Eergerelateerd Geweld is geïnstitutionaliseerd, maar daarover kan ik niets
                     terugvinden in het geval van de samenwerking tussen de politie en het Landelijk Expertise
                     Centrum Kindermishandeling. Als een politieagent een vermoeden heeft van eergeweld
                     in de huiselijke sfeer, heeft hij dus een vraagbaak, maar als het gaat om kindermishandeling
                     die misschien niet met eergeweld te maken heeft, lijkt hij die niet te hebben. Klopt
                     dat?
                  
De heer Van de Koot:
Wat er de achtergrond van is dat het ene wel binnen de politie is georganiseerd en
                     het andere niet, durf ik niet te zeggen. De vraag is – dat zeg ik ook in reactie op
                     eerdere vragen die gesteld zijn – of je dit bij de politie moet inrichten of dat je
                     ervoor moet zorgen dat er een goede samenwerking is tussen de politie en de organisaties
                     die dit constateren. Die vraag is wel van belang.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Rikkers.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel. Meneer Van de Koot, u zegt dat er meldingen in het systeem staan over
                     zowel het meisje als het pleeggezin. Het meisje is op aanbeveling van de stichting
                     weer teruggegeven aan de pleegouders. Wordt er in zo'n situatie ook gesproken met
                     de pleegouders zelf? U zei: de collega heeft het meisje moeten tillen. Dat is dus
                     best heftig geweest. Wordt er dan geen arts geraadpleegd in zo'n situatie?
                  
De heer Van de Koot:
Zeker. Dat is wat de collega's achteraf nog extra hadden kunnen doen. De inspectie
                     zegt dat dat geen verplichting is, maar dat het wel een mogelijkheid was die de collega's
                     nog hadden gehad. Maar, heel eerlijk, in dit geval is ook niet door het crisisinterventieteam
                     of door de William Schrikker Stichting gezegd: laat zelf nog een arts ter plaatse
                     komen om dit goed te beoordelen.
                  
In antwoord op uw eerste vraag: de collega's hebben ook met de moeder, met de adoptiemoeder
                     in dit geval, gesproken. Zij heeft uiteraard aangegeven dat dit paste in het patroon
                     van hoe het meisje zich gedroeg. Er is dus ook met de moeder zelf gesproken en er
                     is van haar een verklaring opgenomen.
                  
De voorzitter:
De heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter. Allereerst wil ik nog even aangeven dat ik mijn medeleven had uitgesproken
                     richting de naastbestaanden; mijn collega hoorde «nabestaanden». Dat wil ik dus even
                     gecorrigeerd hebben, voordat het verkeerd opgenomen wordt in de notulen.
                  
Dan wil ik overgaan tot mijn vraag aan de politie. Mijn collega vroeg of u iets meer
                     kunt vertellen over de situatie op 3 december. Maar ook op 11 december zijn er signalen
                     richting de politie geweest. Ik ben wel op zoek naar een reden. Ik snap dat dit niet
                     iets is wat bij de politie belegd moet worden, maar ik ben benieuwd waarom er geen
                     top-tot- teenonderzoek gedaan is. Ik wil daar wel iets meer toelichting over hebben,
                     als dat kan.
                  
De heer Van de Koot:
U bedoelt naar aanleiding van 3 maart? Dat bevreemdt mij ook. Nogmaals: ik denk dat
                     achteraf bezien, ook al hebben wij niet die aanwijzing van het crisisinterventieteam
                     of van de William Schrikker Stichting gekregen, de collega's nog steeds een zelfstandige
                     bevoegdheid hadden om toch een arts te laten komen er ernaar te kijken. Ik verplaats
                     me in de collega's die op dat moment eigenlijk zeggen «dit is wat de voogd en alle
                     specialisten zeggen dat goed is om te doen». Zij hebben alsnog een Veilig Thuismelding
                     opgemaakt om die zorg. Er was vanuit die Veilig Thuismelding alle reden geweest om
                     dat top-tot-teenonderzoek in te zetten. Ik ben het dus helemaal met u eens; ik denk
                     dat dat goed was geweest. De vraag is wie het initiatief had moeten nemen voor dat
                     top-tot-teenonderzoek.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik heb een heel aantal vragen staan, maar ik wil toch nog even terug naar een in mijn
                     ogen cruciaal moment: de melding in de supermarkt. Ik heb alle begrip voor uw collega's,
                     die op dat moment het protocol hebben gevolgd. Ik heb er ook begrip voor dat het ingewikkeld
                     is als een slachtoffer op dat moment misschien verschillende signalen afgeeft. Maar
                     ik blijf het gek vinden dat een toch zichtbaar mishandeld kind, dat in ieder geval
                     in het begin niet meer kon lopen en getild moest worden, mee is gegeven en dat zo'n
                     signaal, dat wat de William Schrikker Stichting zegt, op dat moment zwaarder weegt
                     dan wat zij dan als mens en politieagent waarnemen. Is er op dat moment niet gewoon
                     sprake van een strafbaar feit of een vermoeden van een strafbaar feit, waar je achteraf
                     altijd op terug kunt komen? Dat kan de volgende dag gebeuren of je kunt een collega
                     inschakelen. Zijn er dus geen andere mogelijkheden, los van het protocol, dat op dat
                     moment correct is uitgevoerd?
                  
De heer Van de Koot:
Ik snap uw vraag: welke mogelijkheden had je hier om ambtshalve te vervolgen? Weet
                     dat we er ook altijd met het Openbaar Ministerie over in overleg zijn of er voldoende
                     reden is om te kijken of er ambtshalve vervolging mogelijk is. Ik denk dat daar in
                     deze situatie voor ons ook wel de les blijft zitten: waar zit onze zelfstandige bevoegdheid?
                     Om hem scherp neer te zetten: op het moment dat de William Schrikker Stichting toestemming
                     geeft en de pleegmoeder zegt «ik wil het meisje weer meenemen», dan plegen de politiemensen
                     bijna een strafbaar feit als ze het meisje er zouden houden. Dan houden ze iemand
                     tegen de wil van het bevoegd gezag. Dan houden we iemand bijna weg bij het bevoegd
                     gezag. Let daar wel op. Collega's komen echt in een dilemma terecht als ze het meisje
                     bij zich willen houden op het moment dat de William Schrikker Stichting, de voogd,
                     letterlijk zegt: het meisje moet nu eigenlijk weer mee worden gegeven.
                  
Daarbij geeft u natuurlijk terecht aan dat er sprake is van zichtbaar letsel. De vraag
                     was alleen juist of dat letsel aangebracht is door haarzelf of dat er sprake is van
                     kindermishandeling. Mijn collega's kregen vervolgens alle signalen door dat dit mogelijk
                     door het meisje zelf werd veroorzaakt en niet door iemand anders. Dan blijft dus de
                     vraag welk strafbaar feit, welke verdenking van een strafbaar feit, ik op dat moment
                     overhoud. Er is op z'n hoogst een vermoeden, maar zeker niet een verdenking op basis
                     waarvan je kan acteren.
                  
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik hoorde u uitleggen en vertellen over hoe het is gegaan en over de procedures en
                     protocollen die zijn gevolgd. Ik heb eigenlijk al in de eerste ronde een vraag gesteld:
                     kunt u reflecteren op de vraag of deze protocollen afdoende zijn afgebakend om dit
                     soort dingen te kunnen voorkomen? Ik hoor u ook vertellen dat er contact is opgenomen
                     met de William Schrikker Groep en dat die heeft aangegeven dat het past in het gedragspatroon
                     van dit kind en dat het niks zou kunnen zijn. Ook de pleegmoeder heeft dat aangegeven.
                     Tegelijkertijd heb ik daar dan wel moeite mee omdat er – mijn collega heeft dat al
                     eerder aangegeven – zichtbaar letsel is. Zou het dus zo kunnen zijn dat die procedures
                     of protocollen moeten worden aangepast, en dat er bijvoorbeeld binnen de politie een
                     specialist moet worden aangesteld die gespecialiseerd is in kindermishandeling? Volgens
                     mij heb je dergelijke specialisten ook bij femicide. Zo'n onafhankelijke specialist
                     kan dan worden ingevlogen. Nu contracteer je namelijk de stichting die er ook verantwoordelijk
                     voor is. Je moet je dan afvragen of er daar geen clouded judgment bestaat over de
                     situatie. Is het dus wel realistisch om de betrokken organisatie erbij te betrekken
                     of moet er een onafhankelijk iets worden betrokken?
                  
De heer Van de Koot:
Zeker. Ik ga geheel met u mee in die oproep. Laat vooropstaan dat ook bij de politie
                     iedereen ongelofelijk teleurgesteld is en collega's zichtbaar geraakt waren, en ikzelf
                     ook toen ik het rapport weer opnieuw las, over hoe dit is gelopen. Iedereen denkt
                     dus «hoe kunnen we dit in het vervolg beter doen», dat staat boven water, ook voor
                     de politie. De vraag is wel wie op dat moment die specialist moet zijn. Wil je dat
                     weer binnen de politie inrichten of juist bij Veilig Thuis of een crisisinterventieteam
                     die dan verantwoordelijk is om dat te zien?
                  
Toch nog even over de William Schrikker Stichting. Dat ís de jeugdbescherming. Dat
                     is de organisatie die voor de bescherming van het meisje had moeten gaan. Nu lijkt
                     het alsof de bescherming van de ouders en de pleegouders voorop heeft gestaan. Dus
                     als er «een» organisatie moet zijn die er voor de bescherming van het kind moet zijn,
                     dan zijn zij het. Dat we bij hen ook die vraag hadden neergelegd, lijkt mij dus volstrekt
                     vanzelfsprekend. Die had niet per se bij de politie horen te liggen.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Dral.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel. In het rapport lees je dat op 23 cruciale punten waar mensen iets hadden
                     moeten doen, zij niets hebben gedaan of het verkeerde hebben gedaan. In 2023 is er
                     een rechtszaak over de biologische moeder. Daar wordt op een gegeven moment door de
                     WSS, de William Schrikker Stichting, aangegeven dat ze eigenlijk in eerste instantie
                     twijfelen of het kind nog wel bij het pleeggezin moet. Vervolgens zie je dat er in
                     die rechtszaak wordt gezegd dat dat wél kan. Ik vraag mij af of de politie, bijvoorbeeld
                     de wijkagent, nog betrokken is geweest in dat hele proces, om zo een goed beeld te
                     krijgen. Hoe is de rol van de wijkagent daar geweest?
                  
De heer Van de Koot:
Voor zover ik weet is er vervolgens in die afweging, ook naar aanleiding van de meldingen
                     die Nidos, de andere stichting, uiteraard had gedaan, niet aan de politie gevraagd
                     hoe wij daarnaar kijken. Als er al een vraag komt, komt die vaak vanuit de Raad voor
                     de Kinderbescherming. Die vraagt dan vervolgens aan de politie om eventueel nog een
                     naslag te doen in de systemen om te zien of wij daar nog bijzonderheden hebben die
                     relevant zijn.
                  
De voorzitter:
De heer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Dank je wel, voorzitter. De meeste vragen zijn al door mijn collega's gesteld, maar
                     ik heb er nog een. Hoe vaak komt het voor dat de politie alarmsignalen geeft, bijvoorbeeld
                     over kindermishandeling of andere vormen van geweld, maar de instanties toch besluiten
                     om niet in te grijpen? Is het meisje van Vlaardingen het topje van de ijsberg, om
                     het zo maar te zeggen?
                  
De heer Van de Koot:
Zoals ik net al zei, is het wel echt iets waar wij ons ongelofelijk veel zorgen over
                     maken. Ik noemde net al het aantal van 16.000 Veilig Thuismeldingen die wij in het
                     afgelopen jaar hebben gedaan. Daarbij zien we meerdere situaties waarin wij soms al
                     meer dan tien meldingen hebben gedaan. Ik zag pas nog een situatie waarin wij zeventien
                     meldingen over één gezin hebben gedaan. Dan is het wel de vraag welke interventies
                     er dan worden gedaan. Het lijkt dan bijna alsof de politie de monitorfunctie krijgt
                     om te zeggen: hier moeten we nu escaleren. Dat betekent dan dat wij het naar het Zorg-
                     en Veiligheidshuis brengen zodat het integraal wordt besproken, terwijl wij juist
                     degenen zijn die constateren en signaleren. Maar volgens de monitorfunctie en het
                     opschalen zou het ergens anders moeten komen te liggen. Juist daar maken wij ons echt
                     veel zorgen over. Wat ons betreft, hoe triest ook, is dit geen incident, maar is dit
                     een heel groot risico wat het huidige systeem in zich heeft.
                  
De voorzitter:
Heeft u nog een verduidelijkende vraag?
De heer Crijns (PVV):
Ja. Dank voor het beantwoorden van de vraag. Ik schrik er wel van als je een zaak
                     hebt met zeventien meldingen. Hoe kan de meldingenstructuur worden aangepast om sneller
                     en daadkrachtiger op te treden?
                  
De heer Van de Koot:
Het zou voor ons heel belangrijk zijn dat als wij die melding doen, het liefst dezelfde
                     dag maar anders de volgende dag een hulpverlenende instantie gelijk met ons meegaat
                     naar het gezin om te kijken wat er aan de hand is. Dat is één. Het is ontzettend belangrijk
                     dat er een geïntegreerde crisisdienst is, die op een dergelijke melding van een onveilige
                     situatie afgaat zodat veel beter beschreven kan worden wat er precies aan de hand
                     is en welke hulp hierbij nodig is. Het is nu voor veel van mijn collega's best frustrerend
                     om te zien dat het soms vier tot vijf weken duurt voordat een melding überhaupt wordt
                     doorgezet en dat wij een hele slechte terugkoppeling of zeer beperkte terugkoppeling
                     krijgen wat daadwerkelijk met een Veilig Thuismelding wordt gedaan. Wij weten dat
                     het belangrijk is, maar het risico van het huidige systeem is dat het wat bureaucratisch
                     kan worden in plaats van dat het aan de bedoeling voldoet, als een politieorganisatie
                     zegt: wij maken ons ernstig zorgen over wat hier in dit gezin gebeurt en hier is snel
                     acute hulp of bescherming nodig.
                  
De voorzitter:
Dank u. Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank. Ook dank voor uw heldere antwoorden, want die helpen ons zeker. U geeft ook
                     heel duidelijk systeemkritiek, met het doorfluistersysteem. Dat is eigenlijk een heel
                     tragische benadering, als we het hebben over de bescherming van kwetsbare kinderen.
                     Nu heeft de Staatssecretaris het plan – ik weet niet u daarvan hebt gehoord – om regionale
                     veiligheidsteams in te stellen, zodat je iedereen veel meer onder één dak hebt. Ik
                     vroeg me af of u die plannen kent, of u op de hoogte bent van de richting die de Staatssecretaris
                     wil inslaan, en of u denkt dat dat een beter systeem is dan het huidige systeem.
                  
De heer Van de Koot:
Ik ken het systeem. Ik was zelf betrokken bij een van de proeftuinen van Blijvend
                     Veilig in de eenheid Amsterdam, waar ik hiervoor heb gewerkt. Ik heb daar gezien wat
                     de meerwaarde daarvan is, omdat het heel erg voldoet aan de wens die wij als politieorganisatie
                     altijd hadden: laat hulpverleners die daadwerkelijk met gezinnen aan de slag gaan,
                     direct met ons meegaan, het gezin in. Dat was eigenlijk de kern van een van die proeftuinen
                     Blijvend Veilig, zoals het heet. Ik denk dat het wel belangrijk is, wat deze situatie
                     in Vlaardingen ons wel leert en waar ook een van uw collega's net al aan refereerde,
                     dat je altijd het vierogenprincipe houdt. Er moet altijd een instantie zijn, of dat
                     de raad is of een andere organisatie, die blijft opletten: wat gebeurt er, is er geen
                     tunnelvisie mogelijk bij de hulpverleners? Maar dat de rest van het veld gedwongen
                     wordt om samen te werken, lijkt me ontzettend waardevol. Dat zou voor ons als politie
                     zeer helpend zijn.
                  
De voorzitter:
De heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter, nog één vraag en een korte vervolgvraag. Nog één keer over dat top-tot-teenonderzoek,
                     want het lukt mij gewoon niet om dat helemaal te begrijpen. De politie maakt foto's
                     van letsel en vervolgens wordt door een stichting die samenwerkt met het forensisch
                     instituut gezegd: hier moet een medisch onderzoek plaatsvinden. Vindt er op geen enkele
                     manier meer terugkoppeling plaats tussen de politie dan wel het LECK dan wel in dit
                     geval de arts over de opvolging daarvan?
                  
De heer Van de Koot:
Ik kan mij in deze situatie, naar aanleiding van de melding in de supermarkt, niet
                     herinneren dat die terugkoppeling er is geweest. In de andere situatie die in het
                     inspectierapport staat beschreven, zien we dat wel. Dat gaat over de twee Syrische
                     jongetjes die in dat gezin zaten. Dan ziet u ook de route. Er is een Goofyrapport
                     zoals dat heet; dat wordt in het ziekenhuis gedaan. Dan vindt er terugkoppeling plaats
                     naar de politie, maar in dat geval ook naar Nidos. Dan wordt aan Nidos gevraagd: doe
                     ook aangifte, juist met dit rapport in uw hand. Ik denk dat u het beste aan de sprekers
                     vanmiddag kan vragen of zij in ieder geval dat rapport hebben teruggekregen.
                  
De heer Krul (CDA):
Mijn tweede vraag is of de politie überhaupt nog overweegt om een bestuurlijke rapportage
                     naar aanleiding van deze hele gebeurtenis te maken.
                  
De heer Van de Koot:
Wat ik daarover kan zeggen, is dat wij, nadat wij de melding in mei hebben gekregen,
                     een team grootschalige opsporing hebben opgericht. Dat doet een groot rechercheonderzoek,
                     dat we eigenlijk altijd doen bij levensdelicten. Dat onderzoek ligt op dit moment
                     bij de rechter. U zult dus begrijpen dat ik daar op dit moment niet veel over kan
                     zeggen. Maar met het Openbaar Ministerie wordt inderdaad ook nog gekeken welke informatie
                     wij, naast alles wat wij hieruit hebben gehaald, verder nog kunnen delen.
                  
De voorzitter:
Meneer Krul geeft aan dat hij even weg moet en zo weer terugkomt. Mevrouw Rikkers.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Meneer Van de Koot, u heeft net aangegeven dat het CIT een
                     heel mooi voorbeeld is van de expertise waaruit wij kunnen putten in zo'n situatie
                     en dat dat helpt in zulke situaties. Maar u heeft ook aangegeven dat er wel contact
                     is geweest met het CIT, dus dat is een beetje dubbel. Zou u daarover nog wat meer
                     kunnen vertellen?
                  
De heer Van de Koot:
Ik ben heel blij dat dat soort initiatieven er al zijn. Ook bij ons in de regio is
                     er een crisisinterventieteam. Het enige wat, zeker achteraf, maar ook op dat moment,
                     voor ons heel behulpzaam was geweest, is als zij niet alleen telefonisch contact hadden
                     gelegd, maar ook daadwerkelijk ter plaatse waren gekomen. Ik weet dat zij in ieder
                     geval ook hebben gezegd: naar aanleiding van deze situatie zal ons dit nooit meer
                     gebeuren en zullen wij er altijd naartoe gaan. Daarvan zeggen wij als nationale politie:
                     breng überhaupt in het systeem in dat hulpverleners niet afhankelijk zijn van, zoals
                     ik het net misschien bijna wat oneerbiedig noemde, het «doorfluistersysteem», maar
                     dat de hulpverlener die met het gezin aan de slag gaat, gelijk meegaat wanneer je
                     het signaal krijgt en dat die gelijk kijkt wat er aan de hand is, wat nodig is en
                     wie dat gaat leveren. Dus we zijn heel blij met het crisisinterventieteam, maar we
                     worden nog blijer als ze ook daadwerkelijk ter plaatse komen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot is het woord aan de heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter, dank. Ik hoorde vanuit de politie dat in ieder geval de verantwoordelijkheid
                     voor een top-tot-teenonderzoek bij WSS ligt. Nou waren er signalen waar je je ongerust
                     over kon maken: het meisje vertelt zelf gedetailleerd dat ze mishandeld is door de
                     pleegouder, er is sprake van zichtbaar letsel en de politie maakt zelfs foto's en
                     stuurt die op. Er komt zelfs een advies uit dat dit onderzocht moet worden. Ik snap
                     dat de WSS dat mag beslissen, maar de politie heeft wel besloten dat meisje weer terug
                     te sturen. Ik kan me voorstellen dat er op veiligheidsgebied ook een andere afweging
                     gemaakt had kunnen worden. Kan er dus toch even toegelicht worden waarom ervoor gekozen
                     is om het meisje weer terug te sturen, ondanks deze zorgelijke signalen?
                  
De heer Van de Koot:
Wat ik net probeerde uit te leggen, is het volgende. Er was sprake van letsel, maar
                     er was voor de politiecollega's op dat moment geen indicatie dat er sprake was van
                     kindermishandeling, uitgaande van de verklaring van het meisje. Vervolgens kwamen
                     er allemaal contra-indicaties, namelijk van de William Schrikker Stichting en de pleegmoeder
                     zelf. De pleegmoeder zei: nee, dit heeft zij zichzelf aangedaan. Er was ook een contra-indicatie
                     dat zij op een gegeven moment wél zelf weer liep. De William Schrikker Stichting zei
                     in ieder geval: u kunt het meisje nu weer meegeven aan de moeder. Onze collega's hadden
                     dus echt geen enkele juridische grond meer om dat meisje nog langer op het politiebureau
                     te houden. Maar er was op dat moment dus ook geen verdenking van kindermishandeling.
                     We hebben dit dus ook niet zo ingevoerd in het systeem.
                  
De voorzitter:
Ik dank de leden voor hun inbreng. We zijn aan het einde gekomen van dit blok. Ik
                     dank de heer Van de Koot voor zijn heldere uiteenzetting voor de Kamer. Ook dank dat
                     u hiernaartoe wilde komen. Dat waarderen wij zeer. Ik schors tot 13.00 uur. Dan gaan
                     we verder met de volgende blokken. Tot 13.00 uur!
                  
De vergadering wordt van 12.29 uur tot 13.00 uur geschorst.
Blok 3: Veilig Thuis
Gesprek met:
− mevrouw Judith Westeneng, Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond
− de heer Ernie van Dooren, interim-bestuurder Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond
De voorzitter:
Ik heropen de hoorzitting. Ik heet iedereen weer welkom hier. Dat geldt ook voor degenen
                     die deze hoorzitting op afstand volgen. We zijn gekomen bij het derde blok, met de
                     vertegenwoordigers van Veilig Thuis: mevrouw Westeneng en de heer Van Dooren. We gaan
                     gelijk beginnen. U heeft al in eerdere rondes kunnen zien hoe het ongeveer gaat. Ik
                     doe weer het verzoek aan de leden om één vraag te stellen, en daarna eventueel nog
                     een verhelderende vraag. We hebben tot 13.45 uur. Mevrouw Van der Werf, ik geef u
                     het woord.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor uw komst, zeg ik tegen de gasten aan de andere kant
                     van de tafel. We hebben het net in de vorige ronde gehad over het aantal meldingen
                     dat is gedaan, zowel door het meisje zelf als door haar moeder, maar ook door omstanders.
                     Dat heeft u ongetwijfeld meegekregen. Ik zou u willen vragen of u kunt reflecteren
                     op de meldingen die bij u zijn binnengekomen. Wat is daarmee gebeurd? Zijn die wel
                     of niet gebundeld? Zijn die wel of niet inzichtelijk geweest voor anderen? Specifiek
                     wil ik u vragen om ons mee te nemen naar het moment op 3 december 2023, toen het zwaar
                     mishandelde meisje aan de bel heeft getrokken in de supermarkt.
                  
De heer Van Dooren:
Dank u. Ik wil allereerst zeggen dat deze situatie op ons een blijvende impact heeft.
                     We vinden het heel erg ernstig dat een kind dat onder ons toezicht staat, onder het
                     toezicht van de Nederlandse overheid, op deze manier in deze situatie terecht is gekomen.
                     We onderschrijven ook het rapport van de IGJ. Dat vinden we een gedegen rapport. Daarin
                     komen de nodige verbeterpunten naar voren, die we ook zullen gaan opvolgen.
                  
Ten eerste vinden we het voor het meisje zelf en voor alle betrokken familieleden
                     heel ernstig wat hier gebeurd is. Dit gaat ons als organisatie, als Veilig Thuis,
                     zeer aan het hart. Bij dezen.
                  
Ik kom op het aantal meldingen. Misschien is het goed om eerst iets te vertellen over
                     de rol van Veilig Thuis in de keten. Veilig Thuis is een organisatie die in het vrijwillig
                     kader opereert. Dat betekent dat we actief zijn onder de Jeugdwet en de Wmo. Veilig
                     Thuis is een organisatie die zich bezighoudt met het voorkomen van kindermishandeling
                     en huiselijk geweld. Dat betekent dat wij van 0 tot 100 opereren. We stellen onveilige
                     situaties vast, maar we zijn geen hulpverleningsorganisatie. We beoordelen een situatie
                     op basis van de veiligheid en op basis van die beoordeling bekijken we welke interventie
                     noodzakelijk is.
                  
Daarbij maken we een onderscheid tussen de advies- en ondersteuningsfunctie en de
                     meldfunctie. De advies- en ondersteuningsfunctie is puur gericht op mensen die advies
                     nodig hebben. De betrokkenen daarbij registreren we niet. De meldfunctie houdt in
                     dat mensen bij ons een melding kunnen doen als er sprake is van kindermishandeling
                     of huiselijk geweld. De betrokkenen daarvan worden wel geregistreerd en dit wordt
                     ook beoordeeld. Daarnaast krijgen we heel vaak politiemeldingen. Die heten «overige
                     zorgmeldingen». Bij die meldingen is op zich geen sprake van kindermishandeling, maar
                     de politie geeft die meldingen wel aan ons door. Wij hebben daarbij een loketfunctie.
                     De politie heeft in zo'n geval zorgen over de betrokken kinderen. Het zijn geen meldingen
                     waarbij kindermishandeling speelt, maar meldingen over bijvoorbeeld een kind dat een
                     diefstal pleegt of dat 's avonds laat op straat is. Die meldingen krijgen wij binnen,
                     die beoordelen wij en die zetten wij, als dat nodig is, rechtstreeks door naar de
                     hulpverlening, naar een lokaal team of naar een hulpverleningsorganisatie. Veilig
                     Thuis heeft niet de bevoegdheid om die meldingen geregistreerd te houden. Die verdwijnen
                     automatisch na drie maanden uit ons systeem. Alleen de meldingen over huiselijk geweld
                     blijven bij ons zichtbaar in het systeem.
                  
Laat ik dat even vertalen naar wat er in deze situatie is gebeurd. In deze situatie
                     is er bij ons maar één melding van kindermishandeling binnengekomen. Dat is de bewuste
                     melding vanuit de supermarkt, die op 3 december heeft plaatsgevonden. Wij hebben die
                     melding op 6 december schriftelijk ontvangen via het CORV-systeem van de politie.
                     Dat is de enige bekende melding over deze situatie van het meisje binnen Veilig Thuis.
                  
De voorzitter:
Een vervolgvraag.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank, voorzitter. Dat is goed om te weten. We hebben namelijk ook in verschillende
                     mediaberichten kunnen lezen dat er ook buren zijn die zeggen wel degelijk gemeld te
                     hebben, bijvoorbeeld over dat zij zich verwonderden over het feit dat het meisje bijna
                     in haar onderbroek buiten op straat liep en kaalgeschoren was. Zij vroegen zich af
                     hoe de situatie thuis was. Daarvan zegt u dus: die meldingen hebben wij niet ontvangen.
                  
Dan toch even het moment op 3 december, naar aanleiding van de melding in de supermarkt.
                     Er is geen contact geweest met de vertrouwensarts van Veilig Thuis, terwijl er wel
                     sprake was van zichtbaar ernstig letsel, dat ook was opgenomen in de melding. In het
                     onderzoek komt naar voren dat dit komt omdat de WSS zelf geen advies heeft gevraagd
                     van de vertrouwensarts. Ik vroeg me af waarom een kind bij zichtbaar ernstig letsel
                     niet altijd met zo'n vertrouwensarts in contact wordt gebracht. Als dit namelijk afhankelijk
                     is van zo'n andere instantie, dan kan het hier dus misgaan, zo blijkt. Wanneer wordt
                     er dan wel zo'n vertrouwensarts ingeschakeld?
                  
Mevrouw Westeneng:
Op 3 december heeft het meisje die disclosure – zo noemen we dat – gedaan. Ze heeft
                     toen verteld dat ze mishandeld is. Er is mogelijk letsel geconstateerd. Wij als Veilig
                     Thuis hebben die melding op 6 december ontvangen. William Schrikker was er al mee
                     bezig. Op 3 december hebben zij die al gehoord. Zij waren natuurlijk al gebeld en
                     waren er dus al op aan het lopen. Wij hebben er in onze beoordeling er nog wel op
                     gewezen door zoiets te zeggen als: «Hé, let op: we lezen hier iets over mogelijk letsel,
                     dus zorg ervoor dat jullie daar de stappen in nemen.» Jullie hebben kunnen lezen dat
                     er dus wel LECK-advies is gevraagd, maar er geen top-teenonderzoek heeft plaatsgevonden.
                     Het inspectierapport concludeert zelf dat ze eigenlijk meer een regiefunctie van Veilig
                     Thuis, dan wel van het CIT, – wij zitten hier niet namens het CIT – hierin verwachten.
                     Wij zullen in ieder geval kijken naar welke afspraken we hier in de toekomst op gaan
                     maken. Dat hebben we de afgelopen weken ook al besproken met de betrokken organisaties.
                     Wij zijn namelijk gewoon beschikbaar als Veilig Thuis, maar wij hebben inderdaad geen
                     verzoek ontvangen om daarin mee te kijken in het letsel. Je vertrouwt natuurlijk op
                     de professionaliteit van je collega-organisaties. Ik denk dat dat ook nog steeds belangrijk
                     blijft, maar wij zullen wel met elkaar kijken of we nog aangescherpte afspraken moeten
                     maken met elkaar als het gaat om disclosure met letsel.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ik hoor eigenlijk twee dingen. 3 december is de melding gedaan
                     door de politie en 6 december hebben jullie die melding binnengekregen. Ik hoor ook
                     dat u net aangaf dat, om mee te kijken in het letsel, jullie bevraagd moeten worden
                     of dat dit van jullie gevraagd moet worden. Ik ben wel benieuwd of jullie als Veilig
                     Thuis niet een eigen afweging maken in jullie protocollen of in de manier van handelen
                     als dit soort dingen zich voordoen. Zeggen jullie niet: het wordt niet gevraagd, maar
                     we gaan hier nu wel op acteren en op ingrijpen?
                  
Mevrouw Westeneng:
Uiteraard maken wij zelf ook die afweging. Ik denk dat het ook belangrijk is om een
                     onderscheid te maken tussen een situatie waarin er een melding binnenkomt waar nog
                     helemaal geen hulpverlening in zit – dan gaan wij natuurlijk ook zelf direct handelen,
                     want dan zijn wij de enige partij die daarop kan handelen – en een situatie waarin
                     al een partij betrokken is die daar al op aan het handelen is. Dat is wel een belangrijke
                     afweging hierin: ga je handelen in een situatie waarin een andere professionele organisatie
                     er al mee bezig is of ga je zelf ... Dat zijn de afspraken die we opnieuw met elkaar
                     gaan maken.
                  
Mevrouw Bruyning (NSC):
Kunt u erop reflecteren of afspraken genoeg zijn of dat er iets moet gebeuren aan
                     het systeem zoals het nu is ingericht? «Afspraken» vind ik best lichtvoetig klinken,
                     dus ik wil u toch vragen om erop te reflecteren of afspraken afdoende zijn om dit
                     in de toekomst te voorkomen of dat een wijziging in het systeem nodig is zoals we
                     dat nu in stand houden.
                  
De heer Van Dooren:
Er zijn heel veel afspraken en protocollen. Veilig Thuis heeft ook een adviesfunctie,
                     naast het verwerken van de meldingen, het beantwoorden van de adviesvragen en het
                     ondersteunen van de professionals die erbij betrokken zijn. Dit betekent dat we meldingen
                     bundelen die via de meldcode van allerlei professionals – dat kan vanuit de zorg zijn,
                     maar ook vanuit het onderwijs – bij ons binnenkomen. Op het moment dat we zien dat
                     er meerdere meldingen over een bepaalde situatie komen, kijken we op basis van het
                     gezamenlijke aantal meldingen welke crisisinterventie of welke andere interventie
                     op dat moment het beste kan worden ingezet.
                  
Als je kijkt naar het hanteren van de meldcode, dan zie je dat er zeker in deze situatie
                     verschillende momenten zijn geweest waarop er vanuit de school of andere organisaties
                     melding had moeten worden gemaakt bij Veilig Thuis als de meldcode gevolgd was. Dus
                     moet er iets veranderen in het systeem? Zoals mijn voorganger, van de politie, hier
                     zei, denk ik dat we moeten gaan kijken hoe we het efficiënter kunnen gaan organiseren
                     en hoe we zorgen dat we niet het doorgeefsysteem zijn. We moeten er ook op toezien
                     dat de afspraken die we met elkaar hebben gemaakt, die in protocollen zijn vastgelegd,
                     gevolgd gaan worden en dat mensen goed bekend zijn met de rol die Veilig Thuis heeft
                     wat betreft die radar en de overall bewakingsfunctie binnen het hele gebeuren van
                     kindermishandeling en huiselijk geweld.
                  
Mevrouw Dral (VVD):
U zei net iets over uw radarfunctie. Kunt u misschien iets meer toelichting geven
                     op de handelingen die zijn gedaan? Er is dus één melding gedaan op 3 december, maar
                     daarvoor ging het ook over Nidos, over de jongens die al eerder uit huis zijn geplaatst.
                  
De heer Van Dooren:
Dat was een situatie die geruime tijd daarvoor heeft plaatsgevonden. Dat betreft inderdaad
                     drie kinderen die via Nidos geplaatst zijn, waarvan er één al eerder is vertrokken
                     en de andere twee later door Nidos zijn weggehaald. Die kinderen hebben de disclosure
                     gedaan dat er bij de twee achtergebleven kinderen in het gezin, een pleegkind en een
                     natuurlijk kind van de pleegouders, ook huiselijk geweld of kindermishandeling plaats
                     zou vinden. Die melding van Nidos is bij ons binnengekomen. Daar hebben we direct
                     een SIC-team, een Samen in Crisis-team, op ingericht. Daar is ook meteen een heel
                     traject voor uitgezet. Bij de twee achtergebleven kinderen heeft een top-tot-teenonderzoek
                     met een vertrouwensarts plaatsgevonden. Er is ook gesproken met de pleegouders en
                     met die kinderen. Op basis van al die gesprekken en dat top-tot-teenonderzoek kon
                     niet bevestigd worden dat er daadwerkelijk sprake was van kindermishandeling. Wij
                     hebben op basis van dat hele onderzoek dus niet kunnen aantonen dat er sprake was
                     van kindermishandeling.
                  
In het inspectierapport lees je ook over de twee Nidos-kinderen. Bij ons heeft ook
                     de afweging plaatsgevonden of we die Nidos-kinderen nog moesten spreken en of dat
                     nog aanvullende informatie zou opleveren over de twee achtergebleven kinderen. In
                     overleg met Nidos en de politie is toen gezegd dat bij zowel de politie als bij Nidos
                     al met die kinderen gesproken is – we hebben de verslagen daar ook van gekregen – en
                     dat het te belastend was om die Nidos-kinderen daar een derde keer in zo'n korte periode
                     weer over te spreken. Dat is toen dus de afweging geweest na dat hele onderzoek, waarbij
                     dat top-tot-teenonderzoek heeft plaatsgevonden, met de pleegouders is gesproken en
                     met de achtergebleven kinderen is gesproken. Toen is er weer een breed overleg geweest,
                     waarbij alle bevinden zijn gedeeld met alle betrokken partijen. Daarbij is vastgesteld
                     dat wij op dat moment niet konden vaststellen dat hier sprake was van kindermishandeling.
                  
De voorzitter:
Nog een verhelderende vraag van collega Dral.
Mevrouw Dral (VVD):
Dat is precies het punt dat ik probeerde te maken over de radarfunctie. In het rapport
                     wordt natuurlijk gezegd dat het niet is aangetoond, maar op het moment dat er bij
                     hetzelfde pleeggezin weer zoiets voorvalt met een ander kind, gaat er dan, met alle
                     respect, niet ergens een belletje rinkelen en wordt er dan niet gedacht «hier moeten
                     we eens extra goed naar kijken»?
                  
Mevrouw Westeneng:
Toen wij de melding op 6 december binnengekregen, heeft onze collega die de melding
                     heeft beoordeeld in het systeem ook gezien dat er eerder in hetzelfde systeem een
                     melding is geweest. Dat is toen ook teruggekoppeld aan WSS, zo van: goh, wij hebben
                     gezien dat er eerder al een melding heeft plaatsgevonden; toen waren er geen zorgen
                     over de twee achtergebleven kinderen, maar weet dit wel en neem dit mee. Maar andere
                     meldingen hebben wij inderdaad niet binnengekregen of het waren overige zorgmeldingen,
                     die bij ons uit het systeem gaan. Die zijn dus niet meegenomen in het totaalplaatje.
                  
De heer Crijns (PVV):
Ik wil even aanhaken op de vraag die mevrouw Van der Werf eerder stelde. Buren, de
                     buurtsuper, verschillende mensen hebben inderdaad meldingen gemaakt, maar die zijn
                     blijkbaar niet goed binnengekomen, opgepakt, verwerkt of eventueel doorgezet bij Veilig
                     Thuis. Hoe wordt bepaald of een melding serieus genoeg is om actie te ondernemen?
                  
Mevrouw Westeneng:
Alle meldingen die binnenkomen, worden bij ons geregistreerd en beoordeeld. Daarbij
                     gaat het niet over de serieusheid. Wij hebben geen meldingen in ons systeem anders
                     dan die van de politie. Wij hebben die verhalen natuurlijk ook in de krant gelezen.
                     Het zou kunnen zijn dat mensen bij ons adviesvragen hebben gesteld. Adviezen mogen
                     wij niet registreren bij de persoonsgegevens van degene waar het advies over gaat.
                     Die kunnen we dus ook niet koppelen en we kunnen ook niet terugvinden in het systeem
                     of daarvan sprake is geweest. Misschien hebben mensen elders een melding gedaan, bij
                     een andere organisatie die hierbij betrokken was. Dat weten wij niet. Maar wij nemen
                     in ieder geval altijd alle meldingen over mogelijk huiselijk geweld of kindermishandeling
                     aan en beoordelen die. Die hadden we dan dus in ons systeem moeten terugvinden.
                  
De heer Crijns (PVV):
Ik heb daarover een vervolgvraag. Als er op 3 december een melding binnenkomt en die
                     vervolgens op 6 december bij u in ontvangst wordt genomen, welke concrete verbeteringen
                     zijn er dan nodig om de meldingsstructuur zo vloeiend te laten verlopen dat dit in
                     de toekomst kan worden voorkomen?
                  
Mevrouw Westeneng:
Deze vertraging van drie dagen is onderdeel van het systeem van de politie, van de
                     CORV-melding. Wat daar nodig is, zou u aan de heer Van de Koot moeten vragen, denk
                     ik. Die dag is er natuurlijk gebeld met het crisisinterventieteam, het CIT. Dat zit
                     bij de jeugdbescherming in Rotterdam-Rijnmond. Op dat moment zat het niet bij ons.
                     Misschien wil de heer Van Dooren iets meer zeggen over het systeem en de vertraging.
                     Maar als het CIT ons in zo'n crisissituatie nodig had gehad, hadden ze aan de bel
                     gehangen; dat weet ik wel. Dan gaat het telefonisch vaak het snelste.
                  
De heer Van Dooren:
Er is dus ook telefonisch contact geweest met de politie op het moment dat de disclosure
                     in de supermarkt plaatsvond en het kind werd meegenomen naar het politiebureau, zoals
                     we net hoorden van de heer Van de Koot. Het CIT is daarbij ook ingeschakeld. Het CIT
                     werkt buiten kantoortijden; Veilig Thuis werkt binnen kantoortijden. Het CIT heeft
                     ook contact gehad met de gedragswetenschapper van de William Schrikker Groep en gevraagd:
                     is het noodzakelijk dat wij ter plaatse komen? Daar is toen aangegeven: wij zijn betrokken
                     als William Schrikker Groep, dus het is voor ons nu niet noodzakelijk dat jullie als
                     CIT alsnog aanvullend ter plaatse komen. Dus op zich ligt dat vast in het systeem.
                     Dat een melding drie dagen daarna via CORV, het politiesysteem, bij ons in het systeem
                     komt, is de bevestiging van de eerdere contacten die op 3 december zijn geweest.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat veel mensen zitten met de vraag waarom er niet is ingegrepen. Ik hoor
                     van u dat er één melding in het systeem staat en verder niet, maar er kunnen natuurlijk
                     gewoon meldingen zijn geweest die uit jullie systeem zijn verdwenen omdat het voor
                     degene die de melding deed misschien niet heel duidelijk was wat nou het onderscheid
                     is tussen een melding doen en een adviesaanvraag doen. Ik zou me best wel kunnen voorstellen
                     dat die verwarring er is. Ik lees in het rapport ook dat de school de meldcode heeft
                     doorgenomen en besloten heeft het niet te melden, a omdat de William Schrikker Groep
                     betrokken was, zoals u ook al aangeeft, en er dus al hulpverlening was in het gezin,
                     en b omdat meldingen soms niet formeel worden aangenomen, zoals ze aangeven. Ik zit
                     nog steeds met de vraag waarom, als er vanuit verschillende kanten over hetzelfde
                     gezin meldingen zijn gedaan... U zegt: we hebben niet vastgesteld dat het kindermishandeling
                     was, maar ook niet vastgesteld dat dat niet het geval was. Mijn vraag is eigenlijk:
                     wat is er dan nodig om wel echt in te grijpen?
                  
De heer Van Dooren:
Ik reflecteer even op uw eerste vragen: is er advies gevraagd en waar zijn de meldingen
                     gedaan? Het zou ook goed kunnen zijn – maar dat is niet traceerbaar – dat er niet
                     met Veilig Thuis contact is opgenomen, maar met andere organisaties die betrokken
                     zijn. Dat kunnen wij verder niet verifiëren. Maar laten we even kijken naar de rol
                     van Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft een advies- en meldpunt en er wordt in de landelijke
                     afspraken, in het landelijke handelingsprotocol heel expliciet onderscheid gemaakt
                     tussen een advies en een melding. Een advies is echt gericht op: als professional
                     of burger zie ik iets waarbij mogelijk sprake kan zijn van onveiligheid, kindermishandeling
                     of huiselijk geweld en ik weet niet goed hoe ik hiermee om moet gaan; ik neem contact
                     op met Veilig Thuis om advies te krijgen over hoe ik hiermee om moet gaan. Daarbij
                     is het belangrijk – denk bijvoorbeeld aan de vertrouwensband die er in het onderwijs
                     is tussen onderwijzers en kinderen – dat dat advies in eerste instantie niet direct
                     traceerbaar is naar het betrokken kind. Dat zijn landelijke afspraken. Dat betekent
                     dat wij een adviesvraag die bij ons binnenkomt ook alleen maar registreren op naam
                     van de adviesvrager. Wij kunnen naderhand dus niet zien over welk kind het advies
                     ging. Het is uiteraard wel zo dat dat onze professional van Veilig Thuis bij het advies-
                     en meldpunt in het gesprek met degene die het advies vraagt, verifieert en controleert
                     of hier daadwerkelijk sprake is van mogelijke kindermishandeling en of er een melding
                     plaats moet vinden. In dat gesprek wordt dus op het moment dat dat wordt vastgesteld,
                     geprobeerd om te vragen het advies om te zetten in een melding bij ons. Op het moment
                     dat het een melding wordt, kunnen wij ook daadwerkelijk zien welk kind het betreft,
                     of welke volwassene, want we hebben ook met huiselijk geweld van doen. Dan gaan we
                     ook daadwerkelijk handelen op wat er plaatsvindt. Ook iemand die bij ons advies vraagt
                     en netjes de stappen van de meldcode doorloopt, komt iedere keer, bij stap 5, weer
                     bij de vraag van de meldcode: moet ik een melding doen bij Veilig Thuis? In deze casus
                     zie je dat het onderwijs, de school, geen melding bij ons heeft gedaan, terwijl daar
                     ook een disclosure heeft plaatsgevonden, nog na de disclosure in de supermarkt. Als
                     je echter de meldcode zou volgen, zou in ieder geval navolgbaar moeten zijn welke
                     afweging eronder heeft gelegen om die melding niet te doen. Daarom hebben wij ook
                     die radarfunctie niet goed kunnen invullen. Daar ligt een heel belangrijk verbeterpunt,
                     dat ook in ons verbeterplan terugkomt. Als je in zo'n situatie meerdere meldingen
                     binnenkrijgt, ga je een systeem of een samenhangend geheel ontdekken. Dan ga je dus
                     daarop handelen, in plaats van op die losse meldingen.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja, ik volg dat, maar als je bijvoorbeeld op de site van Veilig Thuis kijkt, zie je
                     heel groot een nummer staan dat mensen kunnen bellen. Dan kan ik me voorstellen dat
                     het voor veel mensen die vermoeden dat er iets aan de hand is, of die een melding
                     willen doen, niet duidelijk is of ze nou een adviesaanvraag of een melding doen, terwijl
                     die eerste na drie maanden uit jullie systeem gaat, zodat je die dus niet meer kunt
                     traceren. Maar als mensen gewoon melden, komt het misschien bij jullie in het systeem
                     terecht als een adviesaanvraag, terwijl mensen denken: ik heb een melding gedaan bij
                     Veilig Thuis, dus ik heb het bij professionals neergelegd en dus hoop ik dat er opvolging
                     aan wordt gegeven. Zou dat misschien zo ook gebeurd kunnen zijn?
                  
De heer Van Dooren:
In deze specifieke situatie kan ik dat dus niet terughalen. Ik heb er zelf natuurlijk
                     niet bij gezeten aan de telefoon als die adviesvragen bij ons terecht zijn gekomen.
                     Overigens verdwijnen adviesvragen niet na drie maanden uit ons systeem. Dat zijn de
                     zorgmeldingen, waar we het net over hadden. Die verdwijnen na een paar maanden uit
                     ons systeem. Adviesvragen blijven gewoon in ons systeem geregistreerd. Als er advies
                     wordt gevraagd, wordt er altijd heel goed uitgelegd door de medewerker van Veilig
                     Thuis: we hebben het hier over een adviesvraag die u doet, dus we geven u advies om
                     dit en dit te doen. Een advies kan dus ook zijn: wij geven u het zeer dringende advies
                     om uw advies nu om te zetten, dus om bij ons een melding te doen en bekend te maken
                     over welk kind of over welke volwassene het gaat. Dat is dus onderwerp van gesprek
                     in het adviesgesprek dat plaatsvindt.
                  
De voorzitter:
Meneer Krul.
De heer Krul (CDA):
Een van de aanbevelingen is dat medewerkers conform wettelijke kaders en protocollen
                     werken en elkaar daarop moeten aanspreken. Ik denk dat er heel veel mensen zijn die
                     die dit dossier van een afstandje volgen en die dat een onbegrijpelijke aanbeveling
                     vinden, want dat lijkt evident. We lezen dat na de melding op 3 december in dit geval
                     de WSS niet conform haar eigen protocol heeft gehandeld, de landelijke meldcode Huiselijk
                     geweld en kindermishandeling, die namelijk voorschrijft om bij geconstateerd letsel
                     altijd een vertrouwensarts van Veilig Thuis te consulteren. Wat ik onbegrijpelijk
                     vind, is dat men door Veilig Thuis niet aangesproken is op het feit dat dit protocol
                     terzijde is geschoven. In de aanbeveling lees ik: we spreken elkaar aan op het werken
                     conform bestaande protocollen. En Veilig Thuis weet dat het geconsulteerd moet worden
                     bij het constateren van letsel, maar dat gebeurde niet. Ik vind het onbegrijpelijk
                     dat er vervolgens nergens gezegd wordt: hé WSS, wij moeten geconsulteerd worden en
                     jullie houden je niet aan je eigen meldcode huiselijk geweld; hoe kan dat?
                  
De heer Van Dooren:
Daarop reagerend wil ik meteen iets rechtzetten wat mijn voorganger zei. Wij krijgen
                     bij Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond ongeveer 14.000 meldingen en 14.000 adviesvragen
                     per jaar binnen. Dat zijn er dus 300 per week. Wij kunnen niet aan al die adviesvragen
                     opvolging geven. We gaan dus ook uit van de professionaliteit van de andere betrokken
                     organisaties. De Veilig Thuizen hebben als enige partij in de keten vertrouwensartsen
                     in dienst. Op het moment dat wij zo'n organisatie het advies geven «let op, hier is
                     sprake van letsel; maak gebruik van onze vertrouwensarts» is het verder aan die organisatie
                     om daar gebruik van te maken en de vertrouwensarts in te zetten om een top-tot-teenonderzoek
                     te doen. Welke afweging daarop bij de William Schrikker Groep heeft plaatsgevonden,
                     kan ik niet zeggen. Dat zult u aan de William Schrikker Groep moeten vragen.
                  
De heer Krul (CDA):
Maar wat ik dan een beetje moeilijk vind, is dat Veilig Thuis zegt de aanbeveling
                     in het rapport te onderschrijven, en dat deze aanbeveling ook gedaan is aan Veilig
                     Thuis. Die staat in dat rijtje. Dan ben ik heel benieuwd wat dat concreet betekent
                     voor jullie. Wat gaan jullie dan anders doen als je eigenlijk aangeeft: tja, het zijn
                     zo veel meldingen dat we dat helemaal niet kunnen, en zelfs als we het zouden willen,
                     hebben we daar niet eens de capaciteit voor. Wat betekent die aanbeveling «we spreken
                     elkaar aan op het volgen van wettelijke kaders en protocollen» dan specifiek voor
                     Veilig Thuis?
                  
De heer Van Dooren:
We kennen al de monitoringsfunctie van Veilig Thuis, waardoor we op het moment dat
                     er een interventie heeft plaatsgevonden vanuit Veilig Thuis, kunnen blijven monitoren
                     of er ook daadwerkelijk op ingezet wordt. Ook in dit soort situaties zullen wij organisaties
                     aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Uiteindelijk is het aan die andere organisatie
                     om haar verantwoordelijkheid ook te nemen. We kunnen organisaties aanspreken, maar
                     wij kunnen niet op de stoel van de andere organisatie gaan zitten. We kunnen dus tegen
                     een betrokken zorgaanbieder zeggen: «Let op, er is sprake van dit. Je kunt een top-tot-teenonderzoek
                     in laten lassen.» We kunnen ze dan nog een keer en nog een keer daarop aanspreken,
                     maar de verantwoordelijkheid ligt uiteindelijk bij de professional aan de andere kant.
                     Die moet beoordelen of hij dat daadwerkelijk gaat doen.
                  
Daar komt nog één ander punt bij. Dat wil ik hier ook inbrengen. Dat heeft te maken
                     met de positie van Veilig Thuizen in Nederland. Dit gaat dus niet specifiek over de
                     positie van Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond, maar over de positie van alle Veilig
                     Thuizen. Wij zitten in het vrijwillige kader. We hebben heel vaak met kindermishandeling
                     van doen. Alleen, wij mogen alleen maar kinderen spreken met toestemming van het gezag,
                     dus met toestemming van de ouders, of van de pleegouders in dit geval. Dus op het
                     moment dat er iets aan de hand is en zij zeggen «u mag niet met mijn kinderen spreken»,
                     dan hebben wij ook geen middelen om een gesprek met zo'n kind aan te gaan. Dan moet
                     dat door de politie of met de rechterlijke machtiging plaats gaan vinden. Daar ligt
                     dus in onze positie, als het gaat over wetgeving, een behoorlijke beperking op wat
                     wij kunnen.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Rikkers.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. We hebben net in het vorige blokje gehoord dat de terugkoppeling
                     naar de politie heel summier is. Soms is die er ook niet. Kunt u duiden waarom dat
                     zo is?
                  
De heer Van Dooren:
Nee. Ik zou dat even verder moeten bespreken met de heer Van de Koot. Wij koppelen
                     namelijk de meldingen gewoon terug aan de politie. Die zouden dus bij de politie bekend
                     moeten zijn. Ik zou dus graag wat meer zicht willen krijgen op datgene waar hij het
                     over heeft.
                  
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
We begrepen uit zijn verhaal dat er gewoon een terugkoppeling komt, zo van: is doorgezet
                     naar de GI en verder niet. Is het gebruikelijk dat er alleen zo'n regeltje terugkomt?
                  
De voorzitter:
Wellicht kunt u nader toelichten hoe dit gaat, misschien met een iets bredere context,
                     zeg ik even ter aanvulling.
                  
De heer Van Dooren:
Ik zal even uitleggen hoe het gaat. Wij krijgen een melding binnen. Als eerste gaan
                     we beoordelen of er bij die melding sprake is van een acute situatie. Op het moment
                     dat er sprake is van een acute situatie, dan is het bij ons een crisis. Dan gaat het
                     crisisinterventieteam, het CIT, of ons eigen crisisteam meteen een interventie uitvoeren.
                     Op het moment dat wij constateren dat er geen sprake is van een acute situatie, dan
                     gaan we kijken of we ’m versneld op moeten pakken of dat we ’m op de wachtlijst plaatsen.
                     We hebben helaas met wachtlijsten te maken. Op het moment dat we daadwerkelijk de
                     melding oppakken en gaan beoordelen, dan voeren we een veiligheidsbeoordeling uit.
                     Op basis van die veiligheidsbeoordeling kijken we welke interventie er nodig is. Even
                     voor het beeld: van alle 14.000 meldingen die wij in Rotterdam-Rijnmond binnenkrijgen,
                     wordt ongeveer 60% à 65% overgedragen voor hulpverlening aan het lokale team. Voor
                     de overige meldingen vragen we ons af: moeten we zelf een interventie doen of is er
                     al een andere hulpverlener of zorgaanbieder betrokken? Op het moment dat er een andere
                     hulpverlener of zorgaanbieder betrokken is, dan dragen wij ’m over aan die andere
                     zorgaanbieder. Op het moment dat wij zelf een interventie doen, dan gaan we ook monitoren
                     wat er na die interventie in de opvolging gebeurt. We koppelen terug aan de melder
                     wat die interventie of opvolging is geweest. Dus als wij hem overdragen aan bijvoorbeeld
                     een GI, dragen wij hem over en dan staat er ook bij «hij is overgedragen aan de GI
                     Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond» of «hij is overgedragen aan de William Schrikker
                     Groep».
                  
De voorzitter:
Dan de heer El Abassi.
De heer El Abassi (DENK):
Dank, voorzitter. Wat ik nu hoor, is dat het ergens fout gaat. Bij de WSS zijn verschillende
                     dingen geconstateerd die beter hadden gekund. We zijn nu op zoek naar wat al die andere
                     instellingen beter hadden kunnen doen in dit geval, zo ook Veilig Thuis. Die vraag
                     lijkt ook door collega's gesteld te zijn. Ik heb het gevoel dat ik van de heer Van
                     Dooren als antwoord heb meegekregen: «Ja, we kunnen wat doen, maar we hebben heel
                     veel meldingen, meer dan 14.000. Bovendien vertrouwen we ook op de expertise van de
                     andere instellingen.» Ik ben eigenlijk op zoek naar die proactieve rol, het vierogenprincipe
                     of het zesogenprincipe; het maakt me even niet uit hoe. Is er niet een plicht om ook
                     kritisch te zijn naar die andere instellingen toe, in plaats van uit te gaan van die
                     expertise? Hoe voorkom je dat de medewerkers te veel werk hebben omdat er te veel
                     meldingen zijn? Wat kan hier beter gedaan worden, is eigenlijk mijn vraag.
                  
De heer Van Dooren:
Dank u voor de vraag, een terechte vraag. Wij hebben op basis van het inspectierapport
                     bekeken wat wij als Veilig Thuis zelf kunnen verbeteren. Daarbij hebben we niet alleen
                     bekeken wat Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond beter zou kunnen doen, maar ook wat er
                     kan worden verbeterd bij alle Veilig Thuizen in het Landelijk Netwerk Veilig Thuis.
                     Maar we hebben ook bekeken wat er verbeterd kan worden in de samenwerking met ketenpartners.
                     Daar zitten in ieder geval een aantal belangrijke verbeterpunten bij. Een van de verbeterpunten
                     is van toepassing bij een disclosure van een kind. Dus als een kind aangeeft – het
                     maakt niet uit in welke situatie – dat het mishandeld wordt en dat er sprake is van
                     kindermishandeling, gaan we altijd ter plaatse en gaan we altijd met de betrokken
                     kinderen spreken. We willen dus altijd het kind zien. Op het moment dat we zien dat
                     er sprake is van lichamelijk letsel, gaan we ook een top-tot-teenonderzoek uitvoeren.
                     Dat wordt dus een belangrijk verbeterpunt dat we gaan inzetten.
                  
Het is misschien goed om te vertellen dat we in Rotterdam-Rijnmond Filomena Via225
                     hebben. Dat is een expertisecentrum waarbij kinderartsen van het Erasmus Medisch Centrum,
                     het Centrum Seksueel Geweld en de politie betrokken zijn. Daarbij vindt intensieve
                     casusmanagement plaats. Die kunnen we dus ook meteen inschakelen. Filomena pakt de
                     casus daarna aanhoudend op. Dat initiatief is in Rotterdam opgezet en is er dus specifiek
                     voor de regio Rotterdam-Rijnmond. We hebben ook al gezegd dat het goed zou zijn als
                     dat landelijk navolging krijgt en over andere regio's kan worden verspreid. Dat is
                     dus het eerste punt dat we willen oppakken.
                  
Het tweede punt is dat we de taak en rol van Veilig Thuis beter moeten uitdragen en
                     bekendmaken bij alle ketenpartners en het onderwijs. We moeten uitdragen dat Veilig
                     Thuis niet alleen meldingen ontvangt en doorzet, maar ook een radarfunctie heeft bij
                     het bij elkaar brengen van allerlei signalen over een bepaalde situatie. Dat is dus
                     ook belangrijk. We geven nu al heel veel voorlichting. Even voor uw beeld: we geven
                     alleen al in de regio Rotterdam-Rijnmond ieder jaar 120 voorlichtingsbijeenkomsten
                     aan professionals. Dat gaan we verder intensiveren. We gaan ook het belang van het
                     toepassen van die meldcode daarin verwerken.
                  
Het derde punt dat we uit het inspectierapport halen, is dat Veilig Thuis de juiste
                     stappen heeft gezet en de protocollen netjes heeft gevolgd, maar dat sommige stappen
                     niet goed navolgbaar of traceerbaar zijn in de dossiers. We gaan dus ook nog een keer
                     heel kritisch kijken hoe we kunnen vastleggen dat achteraf te volgen is waarom bepaalde
                     afwegingen zijn gemaakt. Dat zijn dus de drie lijnen waarlangs we als Veilig Thuis
                     Rotterdam Rijnmond gaan opereren.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. We hebben nog tien minuten. We doen nog een korte vraagronde. Ik vraag
                     de leden om een korte vraag te stellen en Veilig Thuis om kort te antwoorden. Probeer,
                     voor zover dat kan, niet te herhalen wat u al eerder heeft gezegd. Daar ga ik iets
                     strenger op letten. Als eerste geef ik D66 weer de mogelijkheid om een vraag te stellen.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel, voorzitter; er is altijd te weinig tijd. Ik kan me voorstellen dat de
                     reden van uithuisplaatsing voor de moeder heel belangrijk is. Veilig Thuis heeft toen,
                     naar ik begreep, meegeholpen met de uithuisplaatsing. Ik ben benieuwd of u daar nog
                     iets meer over kunt vertellen. Wat was nou de reden dat dat is gebeurd? Wat was uw
                     rol daarbij?
                  
De heer Van Dooren:
Dit is een van de brede misverstanden. Veilig Thuis helpt niet mee bij een uithuisplaatsing,
                     maar beoordeelt alleen of er sprake is van een onveilige situatie. Een van de acties
                     zou kunnen zijn dat de Raad voor de Kinderbescherming wordt ingeschakeld. Het is dan
                     aan de Raad voor de Kinderbescherming om verder te onderzoeken of uithuisplaatsing
                     een juiste oplossing is. Dat zeg ik in algemene zin. Het is mij niet bekend of Veilig
                     Thuis in deze situatie heeft meegeholpen aan de uithuisplaatsing.
                  
Mevrouw Westeneng:
Ik kan dat wel even toelichten. We zijn kort betrokken geweest toen het meisje nog
                     bij haar biologische moeder woonde. We hebben toen wel een interventie gehad. Maar
                     ik zou later moeten navragen wat dat betrof.
                  
De voorzitter:
Heel kort, mevrouw Van der Werf.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Voorzitter, heel snel. Dank voor deze aanvulling. Ik kan me namelijk voorstellen dat
                     dit voor de biologische moeder zeer relevante informatie is. Ik zou u willen vragen
                     om die nadere informatie schriftelijk aan deze commissie te doen toekomen.
                  
De voorzitter:
Dat is altijd mogelijk.
Mevrouw Westeneng:
Wij gaan kijken welke informatie we daarover met u kunnen delen.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank u wel.
De voorzitter:
We noteren gelijk dat die informatie dan aan de commissie wordt gericht.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Er werd net aangegeven dat Veilig Thuis eigenlijk in het vrijwillig kader werkt en
                     dus geen wettelijke bevoegdheid heeft om kinderen te horen zonder toestemming van
                     een gezaghebbende ouder of voogd. Tegelijkertijd staat in de richtlijn dat Veilig
                     Thuis bevoegd is om in uitzonderlijke gevallen zonder medeweten van ouders met een
                     jeugdige onder de 16 jaar te spreken. Wat was in dit geval de afweging om niet direct
                     met het kind te spreken? Wat is dan «uitzonderlijk»? Wat classificeert u als «uitzonderlijk»
                     om het wel te doen?
                  
Mevrouw Westeneng:
In dit geval hebben wij daartoe niet besloten omdat de WSS al aan het lopen was op
                     deze melding. In het geval van de supermarktmelding zijn wij dus niet zelf gaan lopen.
                     Die afweging hebben wij ten eerste gemaakt. Dat staat er nog los van of wij dat meisje
                     zouden spreken of niet. Het tweede wat we vooral bedoelen is, denk ik, het volgende.
                     In Nederland kunnen ouders en pleegouders daar heel makkelijk een muur omheen plaatsen.
                     De wet geeft ons niet de bevoegdheid om een huis binnen te dringen en een kind mee
                     te nemen, om een kind te spreken. Wij proberen wel altijd situaties te creëren waarin
                     wij een kind wél kunnen spreken, maar het is heel makkelijk om dat te blokkeren.
                  
De voorzitter:
Helder. Kort nog, mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Nog even kort. Wat ik in het vorige blok hoorde en wat ik ook nu hoor, is dat we het
                     eigenlijk met z'n allen wel over een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben, maar
                     tegelijkertijd over «geen verantwoordelijkheid», want iedereen kijkt naar elkaar en
                     praat over elkaars rol, terwijl er eigenlijk niets gebeurt.
                  
De voorzitter:
Nog heel kort Veilig Thuis hierover. U mag ook verwijzen naar het vorige antwoord,
                     meneer Van Dooren.
                  
De heer Van Dooren:
Dat is een constatering, denk ik. Bij ons, bij Veilig Thuis, en ik denk bij alle organisaties,
                     werken professionals met toewijding aan hun taak. Op het moment dat zij iets constateren,
                     gaan ze ook daadwerkelijk lopen. In het kader van een crisis kan er heel veel, en
                     dan zal daadwerkelijk een interventie plaatsvinden. Dus, bij dezen.
                  
De voorzitter:
Oké. Mevrouw Dral.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank, voorzitter. U sprak net over het feit dat u op sommige punten wettelijk beperkt
                     bent. Wat heeft Veilig Thuis nou nodig los van de aanbevelingen? Als u kijkt naar
                     uw rol in het hele systeem, wat denkt u dan dat er beter zou kunnen? En wat heeft
                     u nodig om het beter te maken?
                  
De voorzitter:
U heeft daar al iets over gezegd, maar misschien nog iets ter aanvulling op wat u
                     eerder heeft gezegd?
                  
De heer Van Dooren:
Wat wij nodig hebben, zijn de bevoegdheden om kinderen te kunnen spreken. Wat wij
                     ook nodig hebben, is een verdergaande ketensamenwerking. Daar zei ik net al iets over.
                     Die hebben we in Rotterdam, met dank aan de gemeente, voor Filomena ingericht. Wat
                     wij nodig hebben, is dat alle partijen handelingsprotocollen en meldcodes gaan volgen
                     en gebruik gaan maken van onze vertrouwensartsen. Overigens moet ik zeggen dat wij
                     in Rotterdam-Rijnmond het geluk hebben relatief veel vertrouwensartsen in dienst te
                     hebben. Maar het aantal beschikbare vertrouwensartsen is voor heel Nederland een probleem.
                     In sommige regio's is dat heel beperkt.
                  
De voorzitter:
Dank u. De heer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Dank, voorzitter. In hoeveel procent van de meldingen wordt niet overgegaan tot onderzoek
                     of tot het inzetten van andere hulpverlening?
                  
De voorzitter:
Een heldere vraag. Veilig Thuis.
De heer Van Dooren:
Alle meldingen worden onderzocht. Er vindt dus altijd een beoordeling van de melding
                     plaats. Ik zeg het even uit mijn hoofd, maar ik dacht dat wij bij 10% van de meldingen
                     zeggen dat het eigen systeem, het eigen gezin en het sociale netwerk, het zelf kan
                     opvangen. Dan wordt dus geen hulpverlening ingezet, maar dan wordt in overleg met
                     het gezin, in overleg met de betrokkenen, bekeken of het binnen het systeem zelf kan
                     worden opgevangen. Dat monitoren we ook.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank. U, meneer Van Dooren, gaf net aan dat het nodig is dat alle partijen meldcodes
                     en protocollen volgen. Eerder in uw antwoorden gaf u aan dat sommige partijen misschien
                     wel hadden moeten melden, zoals de school. Maar als ik het inspectierapport lees,
                     zie ik dat de school aangeeft waarom zij niet hebben gemeld. Zij geven daar drie redenen
                     voor. Een van de redenen is: de William Schrikker Groep verleent al hulp aan het gezin,
                     dus wij doen het niet. Een andere reden die zij aangeven, is dat veel meldingen niet
                     formeel worden aangenomen. Mijn vraag is dus: wat was er in deze situatie nou anders
                     geweest als de school wél een formele melding had gedaan?
                  
De heer Van Dooren:
Dat is een heel terechte vraag van u. Een van de grote misverstanden die er zijn rondom
                     Veilig Thuis, is dat wij een melding alleen maar afzonderlijk beoordelen en doorzetten
                     naar de hulpverlening en dat het dus toch geen zin heeft om Veilig Thuis in te schakelen.
                     Wij hebben ook gezegd dat we daar vol op gaan inzetten. Ik zei het daarstraks al over
                     de radarfunctie: als wij twee, drie of meer meldingen over eenzelfde situatie binnenkrijgen,
                     gaan we wel heel anders naar die situatie kijken. Dan gaan we kijken of daar een andere
                     interventie moet plaatsen dan de interventie die op dit moment plaatsvindt. De aanname
                     «we hoeven niet te melden bij Veilig Thuis, want er zit toch al hulpverlening in»
                     beperkt ons dus in die radarfunctie en in de totale afweging.
                  
De voorzitter:
De heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Een korte vraag. Ik kan me voorstellen dat het misschien geen parate kennis is, maar
                     we kunnen het vast, hopelijk, boven water krijgen. U heeft aangegeven dat het zo kan
                     zijn dat er letsel is geconstateerd en dat vervolgens de vertrouwensarts van Veilig
                     Thuis beschikbaar is om een top-tot-teenonderzoek te doen, of in ieder geval om de
                     betrokkene te zien. Maar die afweging ligt niet bij Veilig Thuis, maar bij, in dit
                     geval, de WSS. Veilig Thuis weet dat in het protocol van de WSS staat dat ze dat ook
                     moeten doen, maar dat is hun afweging. Heeft Veilig Thuis informatie over of inzicht
                     in hoe vaak dit gebeurt? Hoe vaak komt het nou voor dat Veilig Thuis letsel constateert,
                     maar dat hun vertrouwensarts niet wordt ingeroepen?
                  
Mevrouw Westeneng:
Nee. Het korte antwoord is: nee, we hebben niet inzichtelijk in hoeveel gevallen dat
                     zo is. In dit geval wisten wij natuurlijk nog niet hoe erg het letsel was, dus we
                     hadden die afweging ook nog niet kunnen maken, maar wij zagen wel aanwijzingen voor
                     mogelijk letsel. Maar nee, die percentages hebben wij niet.
                  
De heer Krul (CDA):
Mijn zorg is namelijk deze. Als we de aanbevelingen opvolgen, wat ik hoop, is het
                     voortaan gewoon standaard: bij elke vorm van letsel komt er een vertrouwensarts. Niks
                     protocol, gewoon standaard. Dan hoop ik wel dat dat ook kán.
                  
Mevrouw Westeneng:
Dat is inderdaad een goed punt in waar we het net over hadden. Ja, in de aanbeveling
                     staat: bij ieder letsel bij een disclosure moet in ieder geval een vertrouwensarts
                     geraadpleegd worden. Er zijn ook andere mogelijkheden, bijvoorbeeld dat een kind bij
                     een Goofyspreekuur wordt gezien of dat het kind elders een top-teenonderzoek krijgt.
                     Dat is een uitdaging met het oog op de capaciteit, zeker als we landelijk kijken naar
                     het aantal vertrouwensartsen. Dat is dus zeker iets waarover we via het landelijk
                     netwerk, ook met de Staatssecretaris van VWS, in gesprek zijn.
                  
De voorzitter:
Tot slot mevrouw Rikkers.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Op de radarfunctie bent u al kort ingegaan. Ik vraag mij af
                     hoe het mogelijk is om die radarfunctie goed in te richten wanneer er zorgmeldingen
                     na drie maanden weg zijn. Hoe kunnen we dat organiseren?
                  
Mevrouw Westeneng:
Dat is een goeie. De zorgmeldingen – dat is goed om nog even op te merken – gaan dus
                     niet over kindermishandeling en huiselijk geweld. Dat zijn andersoortige zorgen over
                     een kind. Onder de huidige wet mogen wij die niet verwerken, dus die gaan automatisch
                     naar... Wij zijn een doorgeefluik. Het is ook nog maar de vraag of Veilig Thuis daar
                     eigenlijk wel tussen hoort te zitten. Die zijn dus geen onderdeel van de radarfunctie,
                     net zomin als de adviesvragen een onderdeel van de radarfunctie zijn, want ook die
                     worden natuurlijk niet op naam geregistreerd. Het gaat dus alleen om formele meldingen
                     van huiselijk geweld en kindermishandeling.
                  
Zouden we dat anders willen, dan zou het systeem op dat vlak helemaal op de schop
                     moeten. Ik denk dat het goed is om het gesprek te voeren over hoe in een toekomstscenario
                     de radarfunctie geborgd gaat worden en waar die belegd gaat worden: wordt die binnen
                     het regionaal veiligheidsteam belegd, of misschien wel bij de lokale teams? Dat weet
                     ik niet. Dat gesprek moet volgens mij nog gevoerd worden.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van dit blok. Ik dank beide vertegenwoordigers
                     van Veilig Thuis voor hun inbreng. U heeft een toezegging gedaan – zo noem ik het
                     maar even – over het verstrekken van nadere informatie, voor zover dat mogelijk is.
                     Het is aan u om dat met het ministerie kort te sluiten, want we weten niet hoe het
                     AVG-technisch zit en dergelijke. Dat laat ik dus aan u. Maar het is fijn dat u ons
                     die informatie wilt doen toekomen via deze commissie.
                  
Dan zijn we bij het volgende blok gekomen, dus we gaan snel wisselen. We gaan zo spreken
                     met vertegenwoordigers van pleegzorgorganisatie Enver, die nu zullen aanschuiven.
                  
Dank u wel.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Blok 4: Pleegzorginstantie Enver
Gesprek met:
− mevrouw Esther Reinhard, bestuurder van Enver
− mevrouw Mardjan Seighali, voorzitter raad van toezicht van Enver
De voorzitter:
Ik heropen de hoorzitting. We zijn gekomen bij blok 4. We gaan straks luisteren naar
                     pleegzorgorganisatie Enver, in ieder geval naar de vertegenwoordigers daarvan. Aangeschoven
                     zijn bestuurder mevrouw Reinhard en mevrouw Seighali van de raad van toezicht. Ook
                     nu is het weer de bedoeling om één vraag te stellen, en om te proberen om echt de
                     vraag te beantwoorden. Liever geen inleidingen, maar relevante context is altijd welkom.
                     Mevrouw Van der Werf, aan u het woord.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Voorzitter, dank u wel. Dank ook voor uw komst, zeg ik tegen de gasten. Ik heb heel
                     veel vragen, maar ik begin met een van de vragen waarover heel veel verbazing is.
                     Er zijn namelijk twee meisjes in het betrokken gezin geplaatst nadat twee Syrische
                     jongens daar uit zijn geplaatst en van wie later bleek dat zij daar zwaar mishandeld
                     werden. Uw organisatie had dat scherp; daar wist u van. Toch zijn deze twee kinderen
                     door Enver bij dit pleeggezin geplaatst. Hoe kan dat?
                  
De voorzitter:
Enver.
Mevrouw Reinhard:
Dank voor uw vraag. Ik wil wel op voorhand benadrukken dat het rapport dat hier ligt,
                     niet alleen landelijk een grote schok teweeg heeft gebracht, maar ook binnen Enver
                     en bij alle medewerkers van Enver. Dat geldt ook voor de raad van toezicht en voor
                     mij als bestuurder, niet alleen als bestuurder maar ook als mens en als moeder. Ik
                     vind het wel belangrijk om dat ook bij de start vooraf duidelijk te maken.
                  
Ik vind uw vraag heel begrijpelijk, zeker met de kennis die we nu hebben. Zoals meneer
                     Van Dooren van Veilig Thuis al aangaf, is er na de uitplaatsing van de twee Syrische
                     kinderen onderzoek gedaan of de kinderen die op dat moment nog in het gezin verbleven,
                     een pleegkind en een biologisch kind, veilig waren. Er is van meerdere kanten onderzoek
                     gedaan en er is ook lichamelijk onderzoek gedaan. Er was destijds geen reden om aan
                     te nemen dat er kinderen onveilig waren en er was dus ook geen reden om aan te nemen
                     dat de uitspraken van de jongens klopten, namelijk dat de kinderen mishandeld werden.
                     Dat was op dat moment de constatering, waardoor we geen beletsel zagen om daarna andere
                     kinderen te plaatsen. Het heeft bij de matching wel op tafel gelegen, maar zoals de
                     inspectie stelt, hebben we dat niet duidelijk vastgelegd. Alle feiten die vooraf hebben
                     gespeeld, hebben echter bij de matching, de overweging bij de nieuwe plaatsing, van
                     de meisjes wel op tafel gelegen.
                  
De voorzitter:
Ter verduidelijking.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ja, voorzitter, ter verduidelijking. Ik vind het buitengewoon vreemd dat dit wel op
                     tafel heeft gelegen, maar dat er toch de afweging is gemaakt om die meisjes daar te
                     plaatsen. Maar dan nog is er vlak na de plaatsing van dit meisje, al in de zomer van
                     2022, informatie naar u toe gekomen dat zij in onveiligheid was. Toen heeft u dus
                     ook de signalen van dit meisje gekregen. Ik heb het dan over fysiek geweld van de
                     pleegvader, over seksueel misbruik en over signalen dat het meisje mensonterend werd
                     behandeld. Dat is dus al twee jaar voor zij in deze kooi is aangetroffen. Toen wist
                     u dat u al. Toen wist u dus van de Syrische jongens én u wist dit. Hoe is het mogelijk
                     dat u geen enkele keer naar het pleegmeisje bent gegaan en dat er geen een-op-eengesprek
                     met haar heeft plaatsgevonden?
                  
Mevrouw Reinhard:
Als antwoord op uw laatste vraag: er hebben meerdere gesprekken, ook een-op-eengesprekken,
                     met het meisje plaatsgevonden. In eerste instantie was dat nog in huis. Later is dat
                     in de speeltuin of daar in de buurt gebeurd. Die een-op-eengesprekken met het meisje
                     hebben wel degelijk plaatsgevonden. Door de pleegzorgbegeleider is alleen de conclusie
                     getrokken dat de verhalen en zorgen die meisje uitte, pasten binnen het trauma dat
                     ze had opgelopen. De verhalen zijn dus verkeerd geduid en het is verschrikkelijk om
                     dat achteraf te zien, zeker na wat zich daarna allemaal in dat gezin heeft ontvouwd.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank, voorzitter. Ik wil toch wel even voortborduren op de vraag die door mijn collega
                     is gesteld, want in het rapport staat letterlijk: «Er is geen vertrouwenspersoon voor
                     het meisje gezocht. Het meisje werd niet standaard alleen gesproken. Het is niet opgevallen
                     dat de pleegzorgbegeleider in december 2023 de uitspraken van het meisje dat zij werd
                     mishandeld, niet conform de richtlijnen van Enver met de gedragswetenschapper heeft
                     besproken.» U geeft net aan dat er een-op-eengesprekken hebben plaatsgevonden. U gaf
                     net ook aan dat de informatie die uit die een-op-eengesprekken naar voren is gekomen,
                     paste in het beeld dat het meisje in kwestie bepaalde traumatische ervaringen had
                     opgedaan. Mijn vraag is hoe het afwegingskader is uitgevoerd. Dit is op basis van
                     één pleegzorgmedewerker. Ik vraag mij dan heel erg af waar het vierogenprincipe, zesogenprincipe,
                     voor mijn part tienogenprincipe zoals mijn collega in het vorige blok heeft gezegd,
                     is geweest. Dat ontbreekt hier totaal.
                  
Mevrouw Reinhard:
Dit is ook een logische vraag, gezien alles wat zich heeft afgespeeld. Wij kunnen
                     constateren dat er bij Enver veel verantwoordelijkheid bij de individuele jeugdzorgprofessionals
                     ligt. Zij zijn geregistreerd en moeten jaarlijks opleidingen volgen om hun SKJ-registratie
                     waar te maken. In dit geval hebben we te weinig checks uitgevoerd. De medewerker is
                     te weinig gevolgd. Formeel ligt de verantwoordelijkheid bij hem en als organisatie
                     hadden we beter moeten checken, want we kunnen nu zien dat hij op een aantal momenten
                     onvoldoende de meldcode heeft gevolgd en onvoldoende navolgbaar zijn gedragswetenschapper
                     heeft geraadpleegd. Dat zijn momenten waarop het vierde of zesde paar ogen ingezet
                     had moeten worden.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Geeft u nou aan dat de medewerker individueel niet de meldcode heeft gevolgd of dat
                     uw organisatie an sich in haar geheel de meldcode niet naar behoren heeft gevolgd?
                     Kunt u reflecteren op wat u hier aangeeft?
                  
Mevrouw Reinhard:
De medewerker heeft zelf de verantwoordelijkheid om in een aantal situaties de meldcode
                     te starten en in overleg te treden met de gedragswetenschapper. Ik zal het kort toelichten.
                     Pleegzorgbegeleiders worden ondersteund door gedragswetenschappers. Dat zijn universitair
                     opgeleide, inhoudsdeskundige experts. Eén gedragswetenschapper is een soort vraagbaak,
                     adviseur, meedenker, het vierde paar ogen voor ongeveer vijftien tot twintig pleegzorgbegeleiders.
                     Er zijn richtlijnen waarin staat beschreven wanneer de pleegzorgwerker zijn gedragswetenschapper
                     móét raadplegen of de meldcode móét starten. Terugkijkend is dat te weinig gebeurd.
                     Daar heb ik, daar heeft de organisatie niet goed op toegezien.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Dral.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik vind het echt een verschrikkelijke casus; ik kan dat niet
                     genoeg benadrukken. U zegt iets over de verantwoordelijkheid van de medewerker. Maar
                     het systeem is zo ingericht dat alle verantwoordelijkheid daar ook ligt. Vervolgens
                     is daar geen toezicht op, dus niemand controleert diegene. Als je de casus leest,
                     zie je dat er op 23 cruciale punten gewoon niet is gehandeld. Echt. En dus met desastreuze
                     gevolgen. Twee dingen. Eén. Ik vind het ook heel erg voor de pleegouders in Nederland
                     die de kinderen wel liefdevol opvoeden, gezien de beeldvorming. Maar nog erger vind
                     ik het volgende. Kunt u op dit moment, omdat het systeem daar niet op toeziet, omdat
                     het zo is ingericht dat er geen toezicht is, verzekeren dat er geen andere kinderen
                     in de knel zitten?
                  
Mevrouw Reinhard:
Ik snap uw vraag. We hebben kort nadat de feiten in deze zaak steeds meer bekend werden – een
                     deel van de feiten is ons namelijk pas door de openbare pro-formazitting duidelijk
                     geworden – een check gedaan op alle pleegkinderen en dan met name naar de vraag of
                     er met de kinderen een-op-eengesprekken zijn gevoerd door de pleegzorgbegeleider.
                     Dat is voor ons namelijk een van de belangrijkste indicatoren voor veiligheid. We
                     hebben er pakweg 25, maar het voeren van een-op-eengesprekken is een van de belangrijkste.
                     Die check hebben we in september gedaan. Het bleek bij alle kinderen het geval. Diezelfde
                     check hebben we nadat het rapport was uitgekomen eind januari nog een keer gedaan,
                     met het tweede paar ogen daarbij, namelijk samen met alle GI's. Daarbij ging het om
                     zaken als: zijn er zorgen over deze kinderen, zijn er gesprekken gevoerd, is er een
                     vertrouwenspersoon? Dat was een soort second opinion, alhoewel dat niet helemaal het
                     woord is, maar dezelfde vragen zijn ook aan de GI's gesteld. Dat zijn meerdere GI's.
                     Enver heeft een groot werkgebied met niet alleen William Schrikker, maar ook Jeugdbescherming
                     Rijnmond, Jeugdbescherming West en het Leger des Heils. Ook daar is geen onveiligheid
                     uit naar voren gekomen.
                  
Als ik het goed begrijp, stelde u twee vragen in een. U merkte op dat er geen toezicht
                     is. Ja, er is wel toezicht, maar dat moeten we strakker doen. Daar hebben we inmiddels
                     ook betere afspraken over en daar zijn we al mee begonnen. Het is ook terecht dat
                     de inspectie daar een opmerking over gemaakt heeft. Naast de interne afspraken zijn
                     we ook bezig om het elektronisch cliëntendossier zo in te richten dat er meer signalen
                     uit komen. We kunnen alles erin terugvinden, maar als het geen signaalfunctie heeft,
                     dan ondersteunt het onvoldoende.
                  
Mevrouw Dral (VVD):
Maar dat toezicht is dan intern, bij u? Er wordt wel gezegd dat alle protocollen en
                     richtlijnen zijn gevolgd. Maar ja, als mensen die richtlijnen en die protocollen niet
                     volgen en niemand dat corrigeert, dan krijg je dit soort ernstige situaties.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Reinhard.
Mevrouw Reinhard:
Ik verstond u verkeerd. Er zijn richtlijnen en protocollen. Ze zijn in dit geval niet
                     allemaal opgevolgd, niet allemaal volledig opgevolgd. Daar moeten we beter op toezien.
                     Daar heeft u gelijk in. Voor een deel heeft dat te maken met de interne checks-and-balances,
                     die we nu inmiddels beter hebben ingeregeld. Dat waren ze al; we richten ze beter
                     in. Ook nu kijkt de inspectie stevig met ons mee op basis van het geïntensiveerd toezicht.
                  
De voorzitter:
De heer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor uw komst, maar laat ik ook maar direct met de deur
                     in huis vallen. Het rapport dat verschenen is, laat je nekharen rechtovereind staan.
                     Als je deze fouten in het normale bedrijfsleven had gemaakt, dan was je allang ontslagen
                     of zelfs vervolgd. Het blijft mij ook verbazen dat het bestuur geen verantwoordelijkheid
                     heeft genomen en niet is opgestapt, maar dat terzijde. Ik kom bij mijn vraag. Waarom
                     heeft Enver, ondanks meerdere zorgsignalen over mishandeling, seksueel misbruik en
                     verwaarlozing, niet eerder ingegrepen?
                  
Mevrouw Seighali:
Over het eerste deel. U heeft aangegeven dat u het als introductie heeft gebruikt.
                     Wij hebben er inderdaad voor gekozen om de continuïteit van de organisatie te waarborgen,
                     maar met name hebben we de afgelopen jaren gezien dat de bestuurder sinds haar aantreden
                     behoorlijk heeft gezeten op het verbeteren van de organisatie en op kwaliteitsverbetering.
                     Ik begrijp, wij als raad van toezicht, uw verontwaardiging. Die hadden wij ook. We
                     zijn ook intens verdrietig over het rapport dat hier op tafel ligt. Wij onderschrijven
                     alle aanbevelingen en willen ook ons best doen om dat te continueren. Dus als het
                     opstappen had geholpen, dan hadden we allang afscheid genomen. Maar we zien wel een
                     bestuurder die het zich aantrekt en die staat voor verbetering. Dat wou ik even gezegd
                     hebben. Het tweede deel laat ik aan mevrouw Reinhard.
                  
Mevrouw Reinhard:
Pleegzorg is vaak langdurige zorg. Dat is voor ons ook wikken en wegen. We zijn heel
                     blij als een pleegzorgbegeleider langer durende bij een gezin betrokken is. Soms komen
                     kinderen als baby bij een pleeggezin tot hun 18de jaar. Dat is soms ook de complexiteit
                     van de dossiers. Maar gezien de wisselingen bij mensen die uit dienst treden, bij
                     zwangerschap en bij vervanging zijn we juist blij als medewerkers langer bij een gezin
                     betrokken zijn. In dit geval heeft dat echt desastreuze gevolgen gehad. Dus juist
                     bij langer durende zorg moeten we nog beter checken op het uitvoeren van de richtlijnen
                     en protocollen, nog beter de twee en vier ogen, intern maar ook extern. Voor een deel
                     zijn het onze interne protocollen, maar ook de externe checks.
                  
Mag ik daarop een korte toelichting geven? Bij de enquête naar de veiligheid die we
                     eind januari hebben gedaan onder alle pleegkinderen heb ik ook persoonlijk contact
                     gehad met de bestuurders van alle GI's. We hebben toen nog een keer het volgende met
                     elkaar bevestigd. Als er verschillende beelden bestaan over veiligheid in een gezin – dat
                     is soms op basis van richtlijnen en protocollen en soms de heel andere kant, een niet-pluisgevoel,
                     een onderbuikgevoel of whatever – dan kun je het een keer met elkaar bespreken, twee
                     keer, maar dan móét je escaleren. Die afspraak hebben we met elkaar gemaakt en we
                     gaan er zelf op toezien dat die wordt gevolgd. Het kan niet zo zijn dat een medewerker
                     van Enver denkt «er is niks aan de hand» en daarmee doorgaat en dat een collega van
                     een andere organisatie dan – ik zeg het even zo – met buikpijn rondloopt. Als je met
                     die signalen niet tot een gemeenschappelijk beeld komt, moet dat geëscaleerd worden.
                  
De voorzitter:
De heer Crijns nog?
De heer Crijns (PVV):
Dan is mijn vraag nog niet voldoende beantwoord. Waarom is er niet eerder ingegrepen?
                     Er waren talloze voorbeelden – dat heb ik zojuist ook al aangegeven – maar er is niet
                     eerder ingegrepen. Er is toch voor gekozen om de kinderen bij het gezin te houden,
                     zowel de broertjes die uit huis zijn geplaatst als daarna het meisje dat daar is geplaatst.
                     Er zijn tig voorbeelden, red flags, noem eigenlijk maar op, waarbij alle alarmbellen
                     moesten afgaan. Er is niet ingegrepen. Waarom niet?
                  
Mevrouw Seighali:
Ik kan niet inhoudelijk op de casuïstiek ingaan, maar ik heb inderdaad ook het rapport
                     gelezen. Ik ben zelf ook ooit jeugdhulpverlener geweest; dat is ook nog steeds mijn
                     passie. Het rapport maakt duidelijk dat er inderdaad verschillende momenten zijn waarop
                     er ingegrepen had moeten worden. Het is belangrijk om terug te gaan met de cruciale
                     aanbevelingen van het IGJ-rapport onder de arm, bijvoorbeeld het hebben van een vertrouwenspersoon
                     waar een kind onafhankelijk haar of zijn verhaal kan doen en het opschalen op het
                     moment dat het niet goed gaat. Daartoe hebben we heel veel systemen georganiseerd.
                     Met het inzicht van vandaag had er ingegrepen moeten worden. Maar ik zeg altijd: het
                     is heel erg belangrijk om aan te spreken, om collega's kritisch te vragen om in te
                     grijpen. Dat is heel vanzelfsprekend, maar niet iedereen doet het vanzelfsprekend.
                     Met het inzicht van vandaag zijn wij op cruciale momenten in gebreke gebleven.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
In het rapport van commissie-De Winter over geweld in de jeugdzorg lezen we een heel
                     duidelijke aanbeveling dat kinderen serieus genomen moeten worden. Als ik dan hoor
                     dat eerder de twee broertjes niet serieus werden genomen, dat niet kon worden vastgesteld
                     of er sprake was van mishandeling en dat hetzelfde zich herhaalt bij dit pleegmeisje,
                     dan vraag ik me af in hoeverre de kinderrechten gewaarborgd zijn. Daaropvolgend mijn
                     vraag. Kinderen hebben recht op een vertrouwenspersoon. Dat staat in de Jeugdwet.
                     Mijn vraag aan u is in hoeverre hier sprake is van het toewijzen van een vertrouwenspersoon.
                     Gebeurt dat structureel in de organisatie? Volgens mij mag namelijk duidelijk zijn
                     dat alleen gesprekken met de pleegzorgbegeleider onvoldoende zijn, omdat die persoon
                     natuurlijk verantwoordelijkheid houdt voor het hele gezin en er niet onafhankelijk,
                     er niet alleen voor het kind is.
                  
Mevrouw Reinhard:
Dank voor uw vraag. Ja, het is zeker een stevige inspanningsverplichting. Maar het
                     liefst zien we dit ook als resultaatverplichting, dus dat het ook leidt tot een vertrouwenspersoon.
                     In eerste instantie heeft de medewerker ervoor gekozen om dit niet meteen te doen.
                     Dat zou misschien, in het begin, nog te billijken zijn, als een kind in een nieuw
                     pleeggezin komt, met allerlei nieuwe contacten en een nieuwe school. Maar hij heeft
                     inderdaad onvoldoende navolgbare inspanningen gepleegd om een vertrouwenspersoon te
                     vinden. Zijn opvolger, die na 1 januari in het gezin is gekomen, heeft dat ook onvoldoende
                     gedaan. Wij vinden dat heel belangrijk. Dat is ook een van de onderdelen van de veiligheidscheck.
                     We gaan dat dus nog nadrukkelijker checken bij alle gezinnen. We vinden dit zo belangrijk,
                     zeker voor de kinderen onder de 8 à 10 jaar, dat we op landelijk niveau met elkaar
                     willen bespreken hoe we ervoor zorgen dat we een vertrouwenspersoon vinden. De optie
                     van Jeugdstem – dat is een extra, meer formele route – is, zeker voor kleine kinderen,
                     namelijk niet altijd dé oplossing. We verbreden de discussie over de vraag wat we
                     nog kunnen doen als het niet de juffrouw of iemand van Jeugdstem kan zijn. Er rust
                     namelijk een plicht op ons om alles uit de kast te halen om dat te regelen.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij is het geen inspanningsverplichting, maar staat er gewoon letterlijk in
                     de Jeugdwet dat een kind moet worden gewezen op de mogelijkheid van een vertrouwenspersoon.
                     Volgens mij staat dat zelfs in artikel 2 van de Jeugdwet. Mijn vraag is dus in hoeverre
                     dat gebeurt. Ik geloof dat dit meisje een jaar of 13 is. Dan kan je eventueel ...
                     Ik zeg niet dat dat in dit geval geholpen had. Maar dan ben je oud genoeg om hopelijk
                     wél zelf aan de bel te kunnen trekken. Mijn vraag is dus in hoeverre kinderen die
                     in een pleeggezin worden geplaatst, waar u uiteindelijk verantwoordelijk voor bent,
                     erop worden gewezen dat ze altijd recht hebben op het raadplegen van een vertrouwenspersoon
                     die onafhankelijk is.
                  
Mevrouw Reinhard:
Bij de quickscan die we in januari bij alle kinderen hebben gedaan, was bij alle kinderen
                     een vertrouwenspersoon aanwezig. Het wijzen op het formeel inroepen van een vertrouwenspersoon
                     van buiten de organisatie is soms een route die voor kleine kinderen niet adequaat
                     is, die niet altijd werkt. Dat is dus de reden waarom we, juist binnen de pleegzorg
                     in Nederland, met alle organisaties willen kijken hoe we een kind kunnen helpen om
                     een betekenisvolle naaste te zoeken die het kind kan helpen. Maar we gaan alles uit
                     de kast halen om dat nog beter te doen. Het is een onderdeel van onze veiligheidsafspraken
                     en het is ook een onderdeel waarop we onze dossiers checken.
                  
De voorzitter:
De heer Krul.
De heer Krul (CDA):
In het rapport lezen we dat een gedragswetenschapper van de WSS eind december een
                     filmpje heeft gezien van het meisje, dat met haar hoofd tegen de grond bonkt. De gedragswetenschapper
                     van de WSS stuurt vervolgens een e-mail naar een medewerker van Enver, omdat hij zich
                     ernstig zorgen maakt om de acute veiligheid van het meisje. In het rapport lezen we
                     dat het niet duidelijk is of Enver überhaupt iets met die e-mail heeft gedaan. We
                     lezen ook dat de WSS daar niet naar gevraagd heeft. Alles aan deze scène vind ik echt
                     onbegrijpelijk. Alles. Ik vind het onbegrijpelijk dat het een e-mail is. Ik vind het
                     ook onbegrijpelijk dat een medewerker daar niks mee doet. Hoe kan het in vredesnaam
                     mogelijk zijn dat er op deze manier nalatig wordt gehandeld als het gaat om de acute
                     veiligheid van een kwetsbaar kind?
                  
De voorzitter:
Mevrouw Reinhard.
Mevrouw Reinhard:
Ik kan niet anders dan het met u eens zijn dat het hartverscheurend is dat het zo
                     gelopen is. Achteraf gezien is de enige verklaring die we kunnen bedenken dat het
                     tussen wal en schip is gevallen, tussen de oude en de nieuwe pleegzorgbegeleider.
                     Dat is een verklaring, maar geen excuus. Ik ben het met u eens dat het hartverscheurend
                     is en dat dit niet had mogen gebeuren.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Seighali, ter aanvulling.
Mevrouw Seighali:
Ik wilde hetzelfde herhalen.
De voorzitter:
Misschien kan uw collega even de microfoon uitdoen.
Mevrouw Seighali:
Dit had niet moeten gebeuren. Op het moment dat er zo'n ernstige melding komt, dan
                     moet het niet via de mail gaan. Dan moeten alle alarmbellen bij alle hulpverleners
                     afgaan en dan moet het kind centraal staan. Dan moet er worden ingegrepen. Dat heb
                     ik ook altijd als motto gezegd. Je moet over je grenzen durven kijken en je moet niet
                     wachten op anderen. Je kunt zeggen dat de andere organisatie hiervoor de verantwoordelijkheid
                     had, maar wie het ziet, moet opstaan en ingrijpen.
                  
De heer Krul (CDA):
Dat lezen we inderdaad ook in het rapport. Rond december wordt besloten om in één
                     keer alle medewerkers te vervangen, zowel bij de WSS als bij jullie organisatie. In
                     de overdracht is onvoldoende aandacht geweest voor dit dossier. Hoe hebben jullie
                     dat nu verbeterd? Ik zeg het maar even heel concreet: hoe zorgen jullie ervoor dat
                     zoiets onbegrijpelijks als het missen van een e-mail omdat de medewerker niet meer
                     op het dossier zit, nooit meer kan gebeuren als het gaat om de acute veiligheid van
                     iemand?
                  
Mevrouw Seighali:
Ik kan daar over het algemeen een kort antwoord op geven. Wij hebben niet gewacht
                     op het IGJ-rapport. Toen dit incident, deze grote calamiteit, gebeurde, hebben we
                     de bestuurder gevraagd om onderzoek te doen naar wat hier gebeurd is en naar wat wij
                     beter hadden kunnen doen. We hebben ook gevraagd om met een verbetermaatregel te komen.
                     Nogmaals, papier is geduldig, maar je moet het wel doen. Dat gaat hand in hand met
                     elkaar. Er is toen een pakket aan maatregelen getroffen, waarmee de kwaliteit van
                     zulke acties beter gewaarborgd kan worden. Dat wil ik vooropgesteld hebben, maar misschien
                     kan de bestuurder hier nog meer inhoudelijk op ingaan. De raad van toezicht ziet toe
                     op de veiligheid van alle kinderen die aan de Staat zijn toevertrouwd. Er is net al
                     aan gerefereerd: dit is heel slecht voor de goede wil van alle andere pleegzorgouders.
                     Het is heel ingewikkeld werk; het is mensenwerk. Al die protocollen zijn nodig, maar
                     je moet er wel naar handelen om de veiligheid van alle kinderen te kunnen waarborgen.
                     Ik had hier graag vandaag aan iedereen een garantie willen geven voor absolute veiligheid,
                     maar dat kan ik helaas niet doen. Wij voelen dezelfde verontwaardiging en zorgen.
                     Dit zou niet moeten gebeuren.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Rikkers.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel. Om te beginnen: wanneer een kind niet wordt geloofd of niet wordt gehoord,
                     dan kunnen we hier 100.000 wetten en protocollen hebben, maar dan helpen we niemand.
                     Wat mij echt verbaast, is het volgende. Als een kind in de pleegzorg zit en er best
                     veel zorgvragen zijn – dat was in mijn ogen hier ook het geval – is het dan gebruikelijk
                     dat er maanden geen contact is tussen de pleegzorgorganisatie en het kind?
                  
Mevrouw Reinhard:
Doelt u specifiek op de laatste periode vanaf januari tot mei?
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ja, maar ook: is het gebruikelijk dat zoiets gebeurt? Het zijn maanden.
Mevrouw Reinhard:
Er zijn richtlijnen – ik heb dat woord heel vaak genoemd – wanneer een kind gezien
                     moet worden. In dit geval is het kind veel vaker gezien in het gezin dan de richtlijn
                     voorschrijft. Dat is niet gebeurd in de laatste periode tussen januari en mei, omdat
                     daar na alle verwikkelingen van de jaren ervoor bewust door de William Schrikker en
                     Enver is gekozen om gezamenlijk in het gezin te gaan, om gezamenlijk een goed plan
                     van aanpak te hebben om zowel de pleegouders als het pleegmeisje te helpen. Dat heeft
                     te veel tijd gekost. Uiteindelijk kan ik niet anders dan concluderen dat de focus
                     die we hadden op de samenwerking en het verbeteren van de hulp aan het gezin, ten
                     koste is gegaan van het een-op-een zien van het meisje. Ik had graag gezien dat het
                     anders was.
                  
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
U zegt dat het kind vaker is gezien dan de richtlijnen aangeven. Kunt u aangeven wat
                     de richtlijnen zeggen? Hoe vaak wordt zo'n kind gezien?
                  
Mevrouw Reinhard:
Dat heeft met de leeftijd en het type pleegouderschap te maken. Bij de pleegoudervoogdij – dat
                     is de meest intensieve vorm van pleegouderschap – wordt minimaal één keer per jaar
                     een kind alleen gezien. Bij kinderen boven de 12 is het minimaal twee tot drie keer
                     per jaar. Ik zeg bewust twee tot drie keer, want in de nieuwe richtlijnen die eraan
                     komen, wordt het veranderd van drie keer per jaar een kind alleen zien naar twee keer
                     per jaar een kind alleen zien. Daarnaast wordt een kind ook regelmatig gezien met
                     ouders erbij en wordt met de ouders gesproken. Een pleegzorgbegeleider is dus gemiddeld
                     minimaal één keer in de zes weken in het gezin om iets te bespreken, om een vragenlijst
                     in te vullen of om schoolvorderingen te bespreken. Zes tot acht weken is wel onze
                     inschatting. Het hoeft dus niet altijd een-op-een met het kind te zijn, maar dan is
                     een pleegzorgbegeleider wel in het gezin.
                  
Mevrouw Seighali:
Hier spreekt mijn hulpverleningservaring. Je kan een kind zo vaak zien als je wilt,
                     en ook nog meer dan het protocol voorschrijft, maar het is belangrijker dat je dan
                     teruggaat naar de tafel, waar multidisciplinair met elkaar wordt gesproken over wat
                     je hebt geobserveerd en hebt gezien en waar collega's ook kritisch bevraagd worden.
                     Daarmee wil ik zeggen dat je wel protocollen hebt, maar dat het gedrag en de cultuur
                     in de organisatie ontzettend belangrijk zijn om het juiste onderwerp naar boven te
                     krijgen en daar op tijd naar te kunnen handelen.
                  
De voorzitter:
We komen bij de volgende ronde van de zijde van de Kamer. Mevrouw Van der Werf.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Voorzitter, dank. Ik denk veel terug aan die periode december 2023, het moment van
                     de melding in de supermarkt, tot mei, toen het meisje is aangetroffen. Dat moet een
                     buitengewoon eenzame periode voor haar zijn geweest, want ook Enver heeft dit meisje
                     toen aan haar lot overgelaten. Wat ik daar buitengewoon wrang aan vind, is dat de
                     betrokken pleegzorgmedewerker wel bij dit gezin thuis is geweest in die periode. Ik
                     vraag me af hoe het mogelijk is dat hij niet op haar slaapkamer is geweest. Ik weet
                     niet of dat is omdat de deurklink van die slaapkamer is verwijderd of dat er andere
                     redenen zijn geweest dat deze medewerker, ondanks dat hij zo dicht bij dit leed was,
                     dit niet heeft geconstateerd. Ik heb ook de reactie van uw organisatie gelezen: als
                     wij hadden geweten van die kooi, dan was dit meisje daar allang weggehaald. Nou, u
                     hád het kunnen weten. Er is niets gevraagd. Dit meisje heeft geen een-op-eengesprek
                     met uw organisatie gehad, ook al is die medewerker bij haar thuis geweest. Kunt u
                     daarop reflecteren?
                  
Mevrouw Reinhard:
Ik kan uw citaat, «als wij hadden geweten», niet helemaal plaatsen. Is dit iets wat
                     in de pers is gepubliceerd over Enver?
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dit heeft in een van de artikelen gestaan, ik meen in het AD.
Mevrouw Reinhard:
De pleegzorgwerker die daar kwam, kwam voor het oudste pleegkind, het jongetje. Dat
                     ontslaat hem uiteraard niet van de plicht om als er zorgen worden geuit over het meisje,
                     die te adresseren. Dat gebeurt dan misschien niet direct een-op-een naar de moeder,
                     maar dan in ieder geval achter de schermen daarna naar zijn collega's van Enver en
                     William Schrikker. Ik ben het helemaal met u eens dat dit had moeten gebeuren. Wat
                     betreft het punt dat hij niet naar de slaapkamer is gegaan: daar hebben wij geen regels
                     over. Hij is misschien ook niet naar de slaapkamer van het jongetje gegaan voor wie
                     hij wel kwam. Het gaat erom dat hij kinderen een-op-een spreekt. Dat mag ook in de
                     tuin, dat mag ook in de speeltuin. Het gaat erom dat de moeder of de vader niet zichtbaar
                     of voelbaar aanwezig is. Dus we hebben geen protocollen voor het naar de slaapkamer
                     gaan.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dat is natuurlijk een hele gekke situatie, want die pleegzorgmedewerker komt daar
                     niet om thee te drinken met de ouders. Die komt daar vanuit zijn verantwoordelijkheid
                     voor de zorg voor deze pleegkinderen. Die is daar dus wel thuis, maar spreekt dit
                     meisje – ik weet niet of hij haar broertje spreekt – in elk geval niet. Uit het inspectierapport
                     blijkt ook dat er helemaal geen een-op-eengesprek met haar is geweest. In dat kader
                     vraag ik me af hoelang deze medewerker nog voor Enver heeft gewerkt.
                  
Mevrouw Reinhard:
Deze medewerker had nauwe banden met deze pleegouders. Dat blijkt ook uit het rapport.
                     Achteraf kunnen we zeggen dat dat onprofessioneel nabij was. Wij hebben er juist op
                     gestuurd dat hij daar alleen nog voor het andere pleegkind zou komen en niet meer
                     voor het meisje. Vrij kort nadat we de eerste signalen kregen over wat er zich daar
                     in huis heeft afgespeeld, hebben we de pleegzorgmedewerker uit zijn werk gehaald en
                     zijn hele caseload overgedragen. Hij kan niet meer in de dossiers en is op non-actief
                     gesteld.
                  
Mevrouw Seighali:
Mag ik nog een aanvulling geven? Is uw vraag: hoelang heeft hij er voor die tijd gewerkt?
                     Voor zover ik heb begrepen is het een medewerker die lang betrokken is geweest bij
                     Enver, maar omdat we graag wilden weten hoe het ervoor stond, is niet direct, maar
                     vlak daarna zijn caseload onder de loep genomen om te kijken hoe het met de veiligheid
                     van andere kinderen gesteld was.
                  
Mevrouw Bruyning (NSC):
Waar ik best wel moeite mee heb, is dat u net aangeeft dat de garantie niet kan worden
                     gegeven dat alles goed gaat en dat er natuurlijk ook dingen misgaan. Maar u kunt die
                     garantie wel waarborgen. U kunt wel degelijk ... Dat is direct ook mijn vraag: wat
                     is uw screeningsproces; hoe zit dat in elkaar? Waar vraagt u wel naar en waar niet
                     naar als pleeggezinnen zich aanmelden? Evalueert u dat? Wat doet u? Alstublieft. Ik
                     wil dat proces graag even begrijpen.
                  
Mevrouw Seighali:
Als ik me verkeerd heb uitgedrukt, wil ik dat eerst graag corrigeren. We staan voor
                     de veiligheid van alle kinderen bij jeugdzorg Enver, bij jeugdzorg in het bijzonder.
                     Dat wil ik graag vooropstellen. Absolute veiligheid is ingewikkeld. Dat wilde ik proberen
                     te zeggen. Daarmee wil ik zeggen dat we met z'n allen heel scherp moeten zijn om op
                     het juiste moment de juiste informatie met elkaar te delen om de juiste interventies
                     te kunnen plegen. Dat is even een correctie op mijn eigen woorden als ik dat verkeerd
                     had geschetst. Heeft u nog een ander antwoord, mevrouw Reinhard?
                  
Mevrouw Reinhard:
Het screeningsprotocol hangt ervan af of het om bestandouders, ouders die bij ons
                     in het bestand staan – dat klinkt heel afstandelijk, maar dat is het niet – of netwerkouders
                     gaat. Enver heeft ruim 950 pleeggezinnen en 1.250 pleegkinderen. Soms zitten er meerdere
                     kinderen in een pleeggezin en soms hebben kinderen zowel pleegzorg door de week als
                     pleegzorg in het weekend, deeltijdpleegzorg. Het merendeel van onze pleegzorgplaatsingen
                     zijn netwerkplaatsingen. Gelukkig maar, want het is al erg als een kind uit huis wordt
                     geplaatst. Dan doen we er alles aan om te kijken of dat kind in zijn eigen omgeving
                     kan verblijven, bijvoorbeeld bij familie of kennissen of soms in de straat bij mensen,
                     zodat ze op school kunnen blijven.
                  
Het screeningsprotocol is intensief. Voor de bestandspleegouders begint het met de
                     voorlichtingsavond. Daarna zijn er vier gesprekken. Drie daarvan zijn bij de pleegouders
                     in spe thuis, waarbij ook gesprekken met het netwerk worden gehouden. Er is ook een
                     gesprek bij Enver op kantoor. Er worden een aantal trainingen gevolgd. Er wordt een
                     verklaring van geen bezwaar aangevraagd bij de Raad voor de Kinderbescherming. Er
                     worden referenties opgevraagd uit de omgeving van het aspirant-pleeggezin. Daarna
                     wordt er een samenwerkingsovereenkomst afgesloten. Dit is de procedure als we tijd
                     hebben om die screening te doen. Soms zijn kinderen al geplaatst in een netwerk en
                     worden we dan pas gevraagd om een screening te doen. Dan is het eigenlijk nog intensiever,
                     omdat we de screening en de matching dan in één keer moeten doen. Dan zijn de vragen
                     nog intensiever. Als u daar prijs op stelt, kan ik de procedure aan u opsturen, zowel
                     voor de bestands- als voor de netwerkscreening. Mag ik dat aanbieden? Ja.
                  
De voorzitter:
Dat noteren we ook gelijk. Mevrouw Bruyning heeft een vraag ter verduidelijking.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ja, heel kort. Er werd net aangegeven dat het belangrijk is om scherp te zijn, maar
                     laten we op basis van het rapport vooral vaststellen dat jullie absoluut niet scherp
                     zijn geweest. Mijn vraag is dan ook: hoe gaan jullie waarborgen, voor alle ouders
                     wier kinderen uit huis gehaald worden en misschien via jullie in een pleeggezin worden
                     geplaatst, dat jullie scherp gaan zijn? Hoe? Hoe?
                  
Mevrouw Reinhard:
Zoals ik al aangaf, hebben wij op meerdere momenten, in september en in januari van
                     dit jaar, een check gedaan op de veiligheid van alle pleegkinderen. We hebben geen
                     reden om aan te nemen dat daar onveiligheid speelt. In dit geval zijn er dingen niet
                     goed gegaan. We zijn tekortgeschoten in de hulp aan en de bescherming van dit meisje.
                     We hebben direct daarna een plan van aanpak opgesteld dat nog strakkere checks en
                     nog strakkere regels voorschrijft, en we zijn al begonnen met de uitvoering daarvan.
                     Zoals ik al zei, kijkt de inspectie sinds eind januari ook met ons mee in ons handelen
                     en de dossiervoering. Dus uw zorg dat het... Ik weet niet hoe u het precies omschreef.
                  
De voorzitter:
Via de microfoon, mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Sorry, even kort. De inspectie kijkt natuurlijk niet voor het eerst met jullie mee.
                     Laten we dat ook vooropstellen. Het is niet de eerste keer.
                  
Mevrouw Reinhard:
Op deze intensieve manier wel. Als we calamiteiten melden, volgen ze natuurlijk altijd
                     hoe wij met verbetering omgaan, maar wat betreft deze vorm van intensief toezicht
                     is het voor Enver wel de eerste keer – helaas.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Dral.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil nog heel even doorgaan op het toezicht. U zei net dat
                     er toezicht is, maar we zien ook dat het echt faliekant mis is gegaan. U zegt ook
                     dat er nu toezicht is van de inspectie. Ja, gelukkig wel, maar dat is niet iets blijvends.
                     Bent u het met me eens dat we dat misschien op een andere manier moeten organiseren,
                     in het belang van het kind? U zegt dat er intern toezicht is en dat er nu extern toezicht
                     is, maar dat is naar aanleiding van een zeer ernstige casus. Moeten we niet kijken
                     naar het vreemde-ogenprincipe, waarbij er in het systeem een hele andere organisatie
                     betrokken is, een andere partij meekijkt, om dit soort ernstige, vreselijke casussen
                     te voorkomen?
                  
Mevrouw Reinhard:
Ik hoop dat dit een antwoord op uw vraag is. Wij nu bezig om de gedragswetenschapper
                     een stevige rol te geven. Zoals ik net al uitlegde: één gedragswetenschapper houdt
                     als inhoudelijk expert op afstand zicht op soms wel 150 of 200 kinderen en hun dossiers.
                     Dat kan ook alleen maar op afstand. Wij willen dat graag intensiveren, ook om een
                     andere reden: met de afbouw van de gesloten jeugdzorg zien we dat kinderen eigenlijk
                     allemaal in een lager regime terechtkomen dan voorheen. Dus de kinderen die gesloten
                     werden geplaatst, worden nu open geplaatst, en die verschuiving zie je door de hele
                     keten heen. We zien nu al dat kinderen met relatief zwaardere problematiek naar de
                     pleegzorg komen. En dat zal alleen nog maar meer worden. Dus we hebben een strakkere
                     en stevigere checkrol van die gedragswetenschapper nodig; die rol op afstand is niet
                     meer genoeg. Dat kan ook niet meer met de problematiek van kinderen en gezinnen die
                     zich nu aandient in de pleegzorg. Een van onze wensen die we landelijk willen aangeven,
                     is dan ook dat we de caseload van die gedragswetenschapper willen en moeten verlagen
                     om die complexe problematiek het hoofd te bieden.
                  
Wat betreft het externe vierogenprincipe hebben we in de keten intensiever contact
                     met gecertificeerde instellingen; dat legde ik net al uit. Daar hebben we de afspraak
                     dat het geëscaleerd moet worden zodra er verschil van inzicht is over hoe een situatie
                     op basis van de richtlijnen of op basis van het niet-pluisgevoel wordt gewogen. Dat
                     is dus ook wel een strakker vierogenprincipe.
                  
De voorzitter:
Een verduidelijkende vraag.
Mevrouw Dral (VVD):
Ik begrijp wel wat u zegt, maar het is niet helemaal wat ik bedoel. Ik bedoel echt
                     een aparte onafhankelijke organisatie. Die gedragswetenschappers worden er nu ook
                     bij betrokken, terwijl ik begrepen heb dat ze soms niet eens met de ouders van de
                     kinderen spreken. Dat vind ik ook al bizar, want dat gebeurt op andere terreinen wel.
                     Ik geef een voorbeeld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op een gegeven moment
                     een verklaring afgegeven. Dat hebben ze gedaan omdat de Raad voor de Kinderbescherming
                     met Enver heeft gesproken en daarbij afgegaan is op het principe dat het wel kon.
                     Maar als de Raad voor de Kinderbescherming de juiste informatie had gekregen, had
                     de Raad voor de Kinderbescherming nooit die verklaring afgegeven. Dan was het kind
                     daar niet meer terechtgekomen. Je zou je dus af kunnen vragen of op dat moment een
                     andere partij niet een extra check had moeten doen, onafhankelijk, om te kijken of
                     dat wel echt aan de orde was. Want er zijn allemaal cruciale momenten geweest waarop
                     het voorkomen had kunnen worden, maar er was geen toezicht.
                  
Mevrouw Seighali:
Mag ik kort antwoorden? Professioneel handelen betekent dat je het vertrouwt, maar
                     het tegelijkertijd niet per definitie vertrouwt, en dat je op onderzoek uitgaat, het
                     objectiveert en op basis daarvan de juiste interventies doet. In deze situatie zie
                     je het volgende. Je vertrouwt op je collega's, op collega-instellingen et cetera – dat
                     is goed en dat moeten we ook blijven doen – en je toetst het niet feitelijk zelf.
                     Maar, en dat is ook een antwoord op de vorige vraag, je moet elkaar wel scherp houden
                     en feedback geven, bijvoorbeeld: hier klopt iets niet. Dat is het. Je kunt er, denk
                     ik, nog wel een heel systeem omheen organiseren – daar is de politiek voor – maar
                     op dit moment is het systeem volgens mij wel toereikend. Hoe je dan met elkaar samenwerkt,
                     moet ervoor zorgen dat er geen vacuüm tussen komt te staan.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Dral, uw tweede vraag?
Mevrouw Dral (VVD):
Ze zegt «politiek», maar het is niet politiek.
De voorzitter:
Zeg het maar in de microfoon.
Mevrouw Dral (VVD):
Er werd net de opmerking gemaakt: regelgeving, dat is politiek. Maar ik denk juist
                     dat we het hele stelsel moeten vereenvoudigen, met minder partijen. Maar misschien
                     moeten we hierover goed nadenken met z'n allen: als je alle verantwoordelijkheid beneden
                     in de organisatie legt en daar vervolgens niet goed genoeg toezicht op is, dan gaat
                     dit echt faliekant fout. Het heeft in mijn ogen niets met politiek te maken. Ik voel
                     me als volksvertegenwoordiger heel verantwoordelijk om dit goed op te lossen voor
                     de kinderen die elke dag in de knel zitten. Het komt wel door een systeem, maar ook
                     doordat mensen in het systeem werkzaam zijn geweest ... Dit is niet gericht tegen
                     de mensen in het hele systeem, zeg ik voordat daar weer een misverstand over ontstaat.
                     Maar er heeft hier wel iemand gewerkt die echt enorme fouten heeft gemaakt, met enorme
                     consequenties. Ik vind dat we met z'n allen daar niet van weg kunnen kijken.
                  
Mevrouw Seighali:
Ik kan maar één ding zeggen ...
De voorzitter:
Nog een korte aanvulling.
Mevrouw Seighali:
... en dat is dat ik het daar volledig mee eens ben. Als in het proces iets moet veranderen,
                     dan is dat wel politieke besluitvorming. Daar gaat het verder niet over. Maar ik zeg
                     toch gewoon: zelfs daarmee los je het niet op, want mensen moeten wel professioneel
                     handelen en zich niet verschuilen achter het systeem.
                  
De voorzitter:
Duidelijk. Probeer even korte vragen en korte antwoorden. Dan kan iedereen in de laatste
                     ronde nog aan bod komen.
                  
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik probeer zo kort mogelijk mijn vraag te stellen. Ik heb
                     tienduizend vragen, maar ik kan er maar een paar kiezen. Ik hoorde dat Enver er alles
                     aan gaat doen om dingen te veranderen. Daar ben ik ook echt blij om. Maar mijn vraag
                     is: wat gaat Enver concreet veranderen om te voorkomen dat kinderen opnieuw in gevaar
                     worden gebracht? Worden bijvoorbeeld pleegouders strenger gescreend, of structureel
                     gecontroleerd? Want we hebben geleerd vanuit het verleden dat vertrouwen niet goed
                     genoeg is, dat we «dubbelcheck, check-check en nog eens een keer dubbelcheck» moeten
                     doen.
                  
De voorzitter:
Wat gaat u anders doen?
Mevrouw Reinhard:
We hebben geen reden om nu aan te nemen dat de screening niet goed gegaan is. Ons
                     interne plan richt zich op strakkere dossiervorming, zodat we beter navolgbaar zijn
                     in wat we doen, op het meer onder de aandacht brengen van richtlijnen en protocollen,
                     op het verstevigen van de rol van de gedragswetenschapper – dat heb ik genoemd – en
                     op het nog beter samenwerken in de keten. Dat is niet wat we gáán doen; dat zijn we
                     al aan het doen.
                  
De heer Crijns (PVV):
U heeft geen signalen gehad dat de screening niet goed was? Er waren al signalen dat
                     er twee kinderen waren die mishandeld waren. Dan moeten bij u alle alarmbellen afgaan:
                     hé, er is een signaal geweest; wij gaan dat meisje daar niet plaatsen. Dat meisje
                     had daar nooit geplaatst mogen worden. Die screening had dus opnieuw gemoeten en opnieuw
                     beoordeeld moeten worden, in plaats van het niet te doen.
                  
Mevrouw Reinhard:
Wij vragen elke vijf jaar een vgb – dat is een verklaring van geen bezwaar – via de
                     Raad voor de Kinderbescherming om te laten checken of de ouders nog fit voor hun job
                     zijn. Ik val in herhaling, maar toch wil ik nog een keer benoemen dat na het onderzoek
                     van de Raad voor de Kinderbescherming, het crisisinterventieteam en Veilig Thuis Rijnmond
                     de uitspraken van de twee Syrische kinderen die uit het gezin geplaatst waren, niet
                     bevestigd konden worden. Ja, ik zie dat ik u daar geen bevredigend antwoord mee geef.
                     Dat ben ik ook met u eens.
                  
De voorzitter:
Dat kan, hè. U gaat over uw eigen antwoord en de heer Crijns gaat over zijn eigen
                     vraag.
                  
Mevrouw Seighali:
Mag ik echt kort ... Ik kan het heel kort.
De voorzitter:
Kort, ter aanvulling. Ik ga graag naar de volgende.
Mevrouw Seighali:
Als er aanleiding toe is, denk ik dat u helemaal gelijk hebt dat je wel tussentijds
                     een screening moet doen. Maar dat moet niet per definitie bij iedereen gebeuren. Daar
                     gaat het wel om. Ik denk dus dat het reageren en alert zijn op tussentijdse signalen
                     wel aanleiding moet geven voor extra en tussentijdse screening.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp dit antwoord niet zo goed, want er ligt een duidelijke vraag: wat gaan
                     jullie veranderen? Het antwoord is: we hebben niet zo veel redenen om aan te nemen
                     dat bijvoorbeeld echt de screening veranderd moet worden. We hebben hier een inspectierapport
                     voor ons. Ik citeer: «In de zomer van 2022 ontvingen Enver en de WSS signalen van
                     onveiligheid van het meisje binnen het pleeggezin, signalen over fysiek geweld van
                     pleegvader, over seksueel misbruik en signalen dat het meisje mensonterend werd behandeld.»
                     Wij vroegen wat er met de eerdere signalen van die broertjes gebeurd is. Niets, want
                     we konden niet vaststellen dat wat zij zeiden, klopte. Volgens mij is hier duidelijk
                     dat de kinderen serieus genomen hadden moeten worden, dat ook de collega's die bij
                     deze zaak betrokken waren, beter gecontroleerd hadden moeten worden en dat de screening
                     beter had gemoeten. Dan is natuurlijk de vraag: wat gaat ook Enver doen? Wat gaan
                     jullie nou in de toekomst doen om te zorgen dat dit soort zaken in het systeem veranderd
                     worden? Dat kan bijvoorbeeld door medewerkers andere trainingen aan te bieden, door
                     te zorgen dat er altijd een extra paar ogen is op het moment dat dit soort signalen
                     van misbruik worden verteld, en door te zorgen dat de kinderen toegang hebben tot
                     een vertrouwenspersoon. Daarnaar ben ik in ieder geval wel op zoek.
                  
Mevrouw Reinhard:
Ik kan dat alleen maar bevestigen. Mijn reactie dat we geen reden hebben om aan te
                     nemen dat het klinisch protocol niet klopt, sloeg alleen daarop. Alleen zijn er een
                     aantal regels uit de screeningsrichtlijnen niet goed gevolgd door de medewerker. Dat
                     gaat over meer en vaker interne checks doen. Het is ook weer een evenwicht tussen
                     vertrouwen en checken en tussen richtlijnen en protocollen en onderbuikgevoel. Het
                     is geen exacte wetenschap. Dat maakt het zo ingewikkeld om dit helemaal dicht te regelen.
                     Onze wens is niet: nog meer richtlijnen. Onze wens is dat we met elkaar, en met de
                     gedragswetenschappers stevig in hun positie, kunnen volgen of de juiste stappen worden
                     gezet. Soms is dat een steekproef, en soms is het dat de gedragswetenschapper vaker
                     in een dossier duikt dan de twee keer per jaar dat het nu gebeurt. We willen dichterbij
                     zitten.
                  
Ik noem ook de werkbegeleiding. We hebben helaas met de huidige arbeidsmarkt te maken,
                     en met een instroom van veel nieuwe, onervaren medewerkers. Daar moeten we het wel
                     mee doen, maar het mag niet ten koste gaan van de veiligheid. Het is dus aan ons om
                     te zorgen dat de gedragswetenschappers én de nieuwe pleegzorgmedewerkers goed begeleid
                     worden.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld nog, ter aanvulling.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ben er niet naar op zoek om het systeem meer dicht te regelen. Ik ben er wel naar
                     op zoek hoe een organisatie als de uwe gaat zorgen dat signalen van kinderen serieus
                     worden genomen. Er zijn bijvoorbeeld trainingen waarin medewerkers leren om goed met
                     een kind te kunnen praten, passend bij de ontwikkelingsleeftijd van het kind. Naar
                     dat soort zaken ben ik natuurlijk wel op zoek. Dat heeft niet te maken met extra regels
                     maar wel, heel basaal, met dit soort professionaliteit, dus signalen serieus nemen
                     en wel controleren als het echt nodig is.
                  
Mevrouw Reinhard:
Dat is een heel terecht punt. Wij doen mee aan een onderzoek van de Hogeschool Ede,
                     samen met onze pleegouderraad, met als thema luisteren naar het kind. Hoe kan het
                     nog beter? Hoe kunnen we blijven luisteren, ondanks de signalen dat het meisje dingen
                     verzint of dat dit onderdeel zou kunnen zijn van haar trauma? Dit ontslaat niemand
                     namelijk van het elke keer weer volgen van de meldcode. Bij elke disclosure, zoals
                     de collega's van Veilig Thuis zeiden, moeten onze medewerkers de meldcode volgen.
                     Het dingen toekennen aan een bestaand trauma mag dus een hypothese zijn, maar de meldcode
                     moet gevolgd worden.
                  
De voorzitter:
De heer Krul.
De heer Krul (CDA):
De WSS concludeert op een gegeven moment dat de pleegouders niet aan de voorwaarden
                     voldoen voor goed pleegouderschap. Uw organisatie bestrijdt dat. Kunt u uitleggen
                     hoe die afweging tot stand gekomen is?
                  
Mevrouw Reinhard:
We hebben daar vragenlijsten en testen voor. Ook in dit geval kan ik niet anders dan
                     constateren dat dit breder in de organisatie gecheckt had moeten worden. De resultaten
                     van zo'n vragenlijst kunnen wellicht uitwijzen dat de score voldoende is, maar bij
                     twijfel moet dit bij de William Schrikker Stichting of door een check van de interne
                     gedragswetenschapper geobjectiveerd worden. Dit vinden we dus typisch een besluit
                     dat met de gedragswetenschapper besproken moet worden. De zorgen van de William Schrikker
                     Stichting hadden daar en ook bij ons geëscaleerd moeten worden, want dit mag niet
                     meer gebeuren.
                  
De heer Krul (CDA):
Wat ik moeilijk vind, ook als ik de reactie van de organisatie lees, is dat het redelijk
                     vaag is. Ik lees: «We moeten beter de protocollen naleven. We moeten betere afspraken
                     maken met ketenpartners.» Maar ik wil ook gewoon even wat concrete punten horen. Ik
                     zal even een voorbeeld noemen. Is het al vanaf vandaag zo dat niet één medewerker
                     op basis van een vragenlijst kan bepalen of iemand een goede pleegouder is? Is dat
                     iets wat vandaag al veranderd is? Is het nu standaard bij jullie dat dan bijvoorbeeld
                     de gedragswetenschapper meekijkt?
                  
Mevrouw Reinhard:
Er is 1 januari een werkgroep gestart die de rol van de gedragswetenschapper gaat
                     verstevigen. Die werkgroep geeft eind maart antwoord. Ik zou er dus graag op vooruitlopen...
                  
De heer Krul (CDA):
Het antwoord is dus nee. Dan is het antwoord dus nee.
Mevrouw Reinhard:
Nou, het antwoord is dat we, binnen de mogelijkheden die we hebben, die rol willen
                     verzwaren. Maar dat betekent dat we twee keer zo veel gedragswetenschappers moeten
                     aanstellen. Wat we nu kunnen doen, met de huidige vergoeding, zetten we nu in gang.
                     We zijn ook meteen begonnen met checks op dossiers. We zijn meteen begonnen met checks
                     op veiligheid. We doen alvast steekproeven als er nog geen gelegenheid is om alle
                     dossiers door te lopen. Dus we hebben echt wel meerdere acties ondernomen.
                  
Mevrouw Seighali:
Misschien helpt het volgende u. We kunnen ervoor zorgen dat via de juiste weg het
                     verbeterplan aan u wordt gepresenteerd. Daarin staan concretere maatregelen die Enver
                     heeft genomen, hetzij uitgevoerd, hetzij in uitvoering. Dat verbeterplan zit wel heel
                     erg op de uitvoering, maar het kan u best een beeld geven van welke concrete maatregelen
                     er op dit moment worden uitgevoerd.
                  
De voorzitter:
Duidelijk. Mevrouw Rikkers.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. In het rapport hebben we een aantal keer kunnen lezen dat
                     de pleegouders niet wilden meewerken, onder andere aan scholing, opleiding en zorg
                     van buiten. Wat doen jullie nu concreet op het moment dat ouders niet willen meewerken?
                  
Mevrouw Reinhard:
Dat is een duidelijke vraag. In de samenwerkingsovereenkomst die we voorafgaand aan
                     een eerste plaatsing met bestandouders sluiten, staat ook dat het meewerken aan hulpverlening
                     of het volgen van trainingen een verplicht onderdeel is. We monitoren welke opleidingen
                     pleegouders volgen. Soms kan het voorkomen dat het niet uitkomt of dat het te druk
                     is in een gezin. Dat kan ook twee keer voorkomen, maar de monitoring dat het te vaak
                     voorkomt, hebben we nu inmiddels in gang gezet. Dat volgen we. We hebben relatief
                     weinig instrumenten om het af te dwingen. Naast de vertrouwenspersoon voor jonge pleegkinderen
                     is dat het tweede thema dat we graag landelijk willen verkennen met elkaar: hoe kunnen
                     we de druk opvoeren naar pleegouders om ervoor te zorgen dat dit wel gebeurt? Er zijn
                     namelijk weinig maatregelen te bedenken waar het kind niet uiteindelijk het slachtoffer
                     van is. We kunnen de vergoeding van de pleegouders niet stoppen. We kunnen een kind
                     daar niet weghalen. Ja, alles kan, maar het blijft een afweging welke maatregelen
                     proportioneel en in het belang van het kind zijn. De gesprekken daarover voeren we
                     nu al. We willen graag landelijk, dus met meerdere pleegzorgorganisaties, bekijken
                     hoe we hier wat effectievere maatregelen op kunnen nemen, zonder dat de kinderen daaronder
                     lijden; dat is wel een belangrijk statement daarbij.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Rikkers nog, tot slot.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Maar dat betekent dus dat jullie een overeenkomst hebben met pleegouders die in sommige
                     opzichten niet door de pleegouders wordt opgevolgd, en dat dit geen consequenties
                     heeft.
                  
Mevrouw Reinhard:
De consequenties bestaan nu nog uit gesprekken en nog een keer gesprekken, met een
                     manager daarbij. Het grootste alarmsignaal is dat we niet binnenkomen. Dat heeft direct
                     gevolgen. Maar we hebben relatief weinig instrumenten om het volgen van opleidingen
                     af te dwingen; dat klopt. We hebben het in beeld, maar we bespreken in het landelijk
                     overleg wat voor stappen we vervolgens kunnen zetten. Dat is niet iets wat we als
                     Enver alleen willen uitvogelen.
                  
De voorzitter:
Als u nog iets toe wilt toevoegen, dan graag via de microfoon, mevrouw Seighali.
Mevrouw Seighali:
Nou, niet iets toevoegen, maar... Een belangrijk onderdeel van de maatregelen die
                     wij willen uitvoeren, is dat niks vrijblijvend is. Denk daarbij aan werkbegeleiding
                     waarin je de casus bespreekt of interventies waarbij je andere collega's over je schouder
                     laat meekijken. Als er bijvoorbeeld aanleiding is voor het volgen van een opleiding,
                     dan kunnen we dat niet via protocollen afdwingen, maar we kunnen wel zeggen: tot hier
                     en niet verder. Wat dat betreft staat veiligheid voorop en is niks vrijblijvend. Ik
                     denk dat het heel belangrijk is om daar samen voor te gaan.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van dit blok. Ik dank alle Kamerleden
                     voor hun inbreng. Ik dank ook de vertegenwoordigers van Enver voor hun inbreng en
                     aanwezigheid. U heeft toegezegd – ik weet niet of ik het goed heb genoteerd – dat
                     de screeningsprocedure van toekomstige pleeggezinnen en -ouders voor bestands- en
                     netwerkplaatsingen aan de Kamercommissie wordt toegezonden. Ik zeg er ook gelijk bij
                     dat ik me kan voorstellen dat dit relevant is voor het debat, en dat is woensdag al.
                     We zien het dus graag tegemoet. Wilt u nog iets aanvullen?
                  
Mevrouw Reinhard:
Sturen we het naar de griffier of naar de voorzitter?
De voorzitter:
Het kan gewoon naar de commissie worden gestuurd. Het komt dan bij alle collega's
                     terecht.
                  
Mevrouw Reinhard:
We zullen het zo spoedig mogelijk toesturen.
De voorzitter:
Helder. Dan gaan we dat doen. We gaan zo wisselen ...
Mevrouw Reinhard:
De voorzitter van de raad van toezicht heeft aangeboden om het verbeterplan aan u
                     toe te sturen. Stelt u dat op prijs? Dan sturen we dat ook mee.
                  
De voorzitter:
Graag. We gaan zo naar de vertegenwoordigers van de William Schrikker Stichting. Ik
                     schors even kort.
                  
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Blok5: William Schrikker Stichting
Gesprek met:
− de heer Pim Croiset van Uchelen, voorzitter van de raad van bestuur van Partners voor
                           Jeugd
                        
− de heer Fred Teeven, voorzitter van de raad van toezicht van Partners voor Jeugd
De voorzitter:
Ik heropen de hoorzitting. We zijn aangekomen bij het laatste blok van deze hoorzitting.
                     De vertegenwoordigers van de William Schrikker Stichting zijn inmiddels aangeschoven.
                     Aangeschoven zijn de heer Croiset van Uchelen, voorzitter van de raad van bestuur
                     en de heer Teeven, voorzitter van de raad van toezicht. Een aantal collega's doet
                     nog een kleine handwaspauze, maar we gaan wel gewoon beginnen. Ik geef als eerste
                     het woord aan D66.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik wil graag even een stukje teruggaan in de tijd. Destijds waren bij de uithuisplaatsing
                     van het pleegmeisje en haar zusje drie partijen betrokken: Veilig Thuis, de William
                     Schrikker Stichting en de Raad voor de Kinderbescherming. Ik ben benieuwd wat volgens
                     u precies de reden was om deze meisjes twee dagen voor het einde van de ondertoezichtstelling
                     uit huis te plaatsen.
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Er waren te grote twijfels over de opvoedingssituatie thuis. Vanuit ons standpunt
                     moesten we daarnaar handelen. Ik kan daar niet heel veel kleuring aan geven, want
                     dan raak ik aan de persoonlijke levenssfeer van het gezin. Ik vind dat ik dat niet
                     moet doen.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Oké. Dat respecteer ik. Toch dank voor dit antwoord. Verderop in de tijd is de moeder
                     van het meisje beticht van een aantal dingen die achteraf niet waar bleken te zijn,
                     zoals seksueel misbruik en mishandeling. Het blijkt ook dat de pleegouders daar een
                     rol in hebben gespeeld. Achteraf bleek dat daar niet doorheen is geprikt. Daardoor
                     is de moeder van dit meisje, met zeer ernstige gevolgen, buitenspel gezet. Hoe reflecteert
                     u op dat proces en de rol die uw organisatie daarin heeft genomen?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Als wij iets ongelofelijk fout hebben gedaan in dit hele gebeuren, dan is het dat
                     we onvoldoende hebben geluisterd naar het kind en dat we onvoldoende de alternatieve
                     hypothese hebben getoetst: «Verzint dit meisje dingen of niet? Wat is waar? Wat is
                     niet waar?» We hebben het kind niet gezien, we hebben het kind niet gehoord en we
                     hebben verkeerde aannames gedaan, met alle gevolgen van dien. Dat is ons zeer aan
                     te rekenen.
                  
De voorzitter:
NSC-fractie.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank, voorzitter. In 2020 heeft de WSS, de William Schrikker Stichting, al een aanwijzing
                     gehad op het gebied van zicht op veiligheid. Kunt u daar vanuit de stichting op reflecteren?
                     Als u daar toen een sterke aanwijzing voor heeft gehad, daarop maatregelen ter verbetering
                     heeft genomen of een verbeterplan heeft opgesteld, hoe heeft dit dan kunnen plaatsvinden?
                     Kunt u ons daarin meenemen en daarop reflecteren?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Ja, zeker. Ik ben kort voor de aanwijzing bestuurder geworden bij de William Schrikker
                     Stichting. De aanwijzing was een gevolg van het verscherpte toezicht op zaken waarop
                     wij onvoldoende verbetering lieten zien. De inspectie geeft dan met een aanwijzing
                     een complete opdracht. Die hebben we uitgevoerd. We hebben het zicht op veiligheid
                     aanzienlijk verbeterd en er is een betere dossiervoering. Het aantal gedragswetenschappers
                     is meer dan verdubbeld en onze processen zijn verbeterd. Dat is door de inspectie
                     als voldoende gekwalificeerd. We hebben de aanwijzing ook tijdig afgerond en die verbeteringen
                     voortgezet. Dat we nu weer zijn waar we zijn, is natuurlijk verschrikkelijk, maar
                     het betekent dat we opnieuw een slag moeten slaan.
                  
De heer Teeven:
In aanvulling daarop het volgende. In de zomer van 2018 ben ik voorzitter van de raad
                     van toezicht geworden. De periode van verscherpt toezicht en de aanwijzing heb ik
                     dus meegemaakt. Het verscherpt toezicht is voor de raad van toezicht in ieder geval
                     reden geweest om één lid van de raad van bestuur onmiddellijk te vervangen. Daar is
                     de heer Croiset van Uchelen voor in de plaats gekomen. Een ander lid van de raad van
                     bestuur is eerder met pensioen gegaan. Vervolgens is de voltallige raad van bestuur
                     van Partners voor Jeugd vervangen. Het verscherpte toezicht was in ieder geval de
                     directe aanleiding voor één vervanging. Verder zijn de beide inspecties in de periode
                     van het verscherpte toezicht en, later, de aanwijzing – 2020 tot en met begin 2023 – bij
                     de William Schrikker Stichting acht keer over de vloer geweest. Door de constateringen
                     die daarbij konden worden gedaan, konden wij op z'n minst de indruk hebben dat we
                     met de maatregelen die de nieuwe raad van bestuur had getroffen, op de goede weg waren.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik hoor dat u aangeeft: wij hebben het tijdig en goed afgerond, en de inspectie vond
                     dat. Vindt u in het licht van wat zich heeft afgespeeld, ook persoonlijk dat wat er
                     is gedaan afdoende was om dit te voorkomen, terwijl u vandaag de dag toch weer in
                     hetzelfde predicament terecht bent gekomen?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Ik denk dat Vlaardingen ons nu iets anders leert dan destijds. Dat gezegd hebbend:
                     als ik specifiek kijk naar wat er in het Vlaardingse pleeggezin gebeurd is en wat
                     wij daar hebben laten schieten, dan zie ik dat we op meerdere punten het zicht op
                     veiligheid hebben verloren. We hebben vooral niet gepersisteerd in onze professionele
                     houding. Mensen weten wat ze moeten doen. Mensen zien dat het niet goed gaat. Laat
                     ik een voorbeeld noemen. Als je ervan overtuigd bent dat het kind niet langer veilig
                     is in het pleeggezin en besluit om aan de rechter voor te stellen om het kind uit
                     te plaatsen, waarom laat je je dan door andere partijen ervan overtuigen dat het wel
                     meevalt? Hou vast aan wat je vindt. Want als jeugdbeschermer heb je de regie op veiligheid.
                     Dat is je taak. Jij gaat daarover. Een rechter toetst het. Daar kan iets anders uitkomen
                     dan jij wil, en daar heb je je dan toe te verhouden. Het gaat met name om de professionele
                     attitude: dát is de slag die wij in de organisatie nu moeten gaan maken. Blijf recht
                     staan, en wees je bewust van je verantwoordelijkheid. Dat is waarom ik dit zo'n afschuwelijk
                     pijnlijke casus vind. Wij hebben de regie op veiligheid. Wat in het inspectierapport
                     staat, onderschrijven we allemaal, maar los van wat er gebeurd is: hoe verschrikkelijk
                     hebben wij gefaald bij wat dit meisje heeft moeten doormaken. Dan hoef je het niet
                     eens te onderzoeken. Wij hadden de regie op veiligheid en dit is het resultaat voor
                     de veiligheid van het meisje. Dus daar hebben we wat te doen, en daar hebben we ook
                     een plan voor.
                  
De voorzitter:
De VVD.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Op een gegeven moment had de voogdijmedewerker geen toegang
                     meer tot het gezin. Hoe is er toen gehandeld? Is er toen bij de politie of via de
                     rechter geprobeerd om toch weer toegang te krijgen? Want het is eigenlijk heel bizar
                     dat de voogdijmedewerker daar niet meer naar binnen kon. Wat is daar gebeurd?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Dat gaat eigenlijk over hetzelfde: je verplichting om daar binnen te komen. Dat zul
                     je dus moeten doen. Je moet dat kind zien, je moet bij dat kind zijn en je moet dat
                     kind alleen spreken. Dat is onderdeel van je werk. Als jou dat belemmerd wordt ...
                     In de meeste gevallen kun je mensen er uiteindelijk wel van overtuigen om mee te werken.
                     Je wilt niet voor alles de sterke arm inzetten. Politie aan de deur moet je willen
                     vermijden, maar als het niet anders kan, dan moet je dat doen, want het kind niet
                     zien – het kind is te lang niet gezien, in twee fases in het hele traject – kan niet.
                     Daar ben je verantwoordelijk voor, dus: rug recht en doorpakken.
                  
Mevrouw Dral (VVD):
Mag ik nog een vervolgvraag stellen? Is op dat moment dan niet intern door diegene
                     gezegd: ik kom niet meer naar binnen? Is er een vierogenprincipe? Heeft iemand in
                     de organisatie gezegd: we gaan er samen naar kijken en we gaan het regelen?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Ik weet niet hoe dat besproken is. Het is ongetwijfeld in de casuïstiekbespreking
                     aan de orde gesteld. Daar heb ik niet bij gezeten, maar mijn conclusie is dat er niet
                     is doorgepakt. Je hebt het kind niet gezien; je moet het kind gaan zien. Natuurlijk
                     kun je samen met een collega gaan of andere hulp inzetten, want er staat een organisatie
                     achter je. Waar dit dus precies is misgegaan, weet ik niet, maar het is wel misgegaan.
                  
De voorzitter:
De PVV.
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor uw komst naar de Tweede Kamer. Waarom heeft de William
                     Schrikker Stichting, ondanks herhaalde signalen van mishandeling en verwaarlozing,
                     geen effectieve maatregelen genomen om dit meisje te beschermen? Hoe kijkt de William
                     Schrikker Stichting terug op deze beslissing?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
U heeft kunnen nalezen dat er heel wat is misgegaan in dit traject. Ik noem de drie
                     punten die ik zelf het belangrijkst vind. In de zomer van 2023 waren wij ervan overtuigd
                     dat het meisje daar niet veilig zat. Dat hebben we voor de rechter willen brengen
                     en, zoals ik eerder zei, daarin hadden we moeten persisteren: laat het voor de rechter
                     komen en trek je verzoek niet in, want je bent ervan overtuigd. In het traject daarvoor
                     hadden we al te vaak geprobeerd om interventies in te zetten bij het pleeggezin, waar
                     pleegouders niet aan meewerkten, dus dan was je weer terug bij af. Op een gegeven
                     moment is de maat vol en moet je doorpakken.
                  
Daarna is er nog meer niet goed gegaan. We hebben, zoals afgesproken met Enver, jeugdzorgwerker
                     en pleegzorgwerker vervangen, op 1 januari 2024. Aan de nieuwe jeugdbeschermer zijn
                     de prioriteit en urgentie van alles wat er rond het meisje speelde onvoldoende overgedragen.
                     Of hij dat niet ontvangen heeft of dat er iets anders aan de hand was, daar wil ik
                     van af wezen. Zo'n overdracht is heel essentieel, zeker in zo'n moeilijke situatie
                     als die waarin dit meisje zat. Daarin hebben we gefaald. Dat hebben we afgelopen jaar
                     ook aangepakt. Alle overdrachten gaan nu onder supervisie van een gedragswetenschapper.
                     Er moet iemand onafhankelijk meekijken: gebeurt het, zijn alle details er, is duidelijk
                     wat de prioriteit is, is duidelijk wat de risico's zijn? Dat is niet goed gegaan in
                     dit proces.
                  
De derde stap is dat de nieuwe jeugdbeschermer het meisje pas in maart gezien heeft.
                     Daar zijn allerlei redenen voor, maar I don't care. Het eerste wat je doet, is dat
                     kind zien.
                  
De heer Teeven:
In aanvulling op het antwoord op de vraag van de heer Crijns: er is nog iets niet
                     goed gegaan. In de tweede helft van 2023 waren we vanuit de William Schrikker Stichting
                     tot de conclusie gekomen dat het meisje daar niet veilig was. Toen is er gecommuniceerd
                     met de Raad voor de Kinderbescherming. Mede naar aanleiding van hun standpunt is er
                     toen niet in gepersisteerd om de zaak voor de rechter te brengen, zoals mijn buurman
                     al zei. Ik denk dat die zaak geëscaleerd had moeten worden binnen onze organisatie.
                     Wat bedoel ik daarmee? Het komt niet heel vaak voor dat de jeugdbeschermer vindt dat
                     een kind uit huis moet worden geplaatst – in dit geval in een pleeggezin, wat ook
                     nog uitzonderlijk is – en dat de Raad voor de Kinderbescherming daarin een afwijkend
                     standpunt inneemt. Als dat gebeurt, moet je binnen je eigen organisatie escaleren
                     naar het hoogste niveau. Dat is niet gebeurd. Dus ook met dit soort situaties zullen
                     wij in de toekomst anders omgaan.
                  
De heer Crijns (PVV):
Dank voor het antwoord. Vindt u dat de William Schrikker Stichting verantwoordelijk
                     is voor de gevolgen, nu ingrijpen is uitgebleven?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Sorry, ik mis hem even.
De voorzitter:
Graag uw vraag herhalen, meneer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Vindt u dat de William Schrikker Stichting verantwoordelijk kan worden gehouden voor
                     de gevolgen, nu ingrijpen is uitgebleven? Vindt u dat u er verantwoordelijk voor gehouden
                     kunt worden?
                  
De voorzitter:
Of u ...
De heer Croiset van Uchelen:
Ja, ik begrijp ’m. Dat zou kunnen. Er loopt natuurlijk een strafrechtelijk traject.
                     Er kunnen nog andere juridische trajecten volgen: wie was er nou precies verantwoordelijk?
                     Ik vind het belangrijker dat wij landelijk met de hele William Schrikker gaan voorkomen
                     dat dit ooit nog gebeurt. Die garantie kan ik niet geven, maar we kunnen er wel tweehonderd
                     procent voor gaan om in de toekomst zo veel mogelijk van dit soort situaties te vermijden.
                     Dat is nu onze primaire taak.
                  
De voorzitter:
We hebben ook kunnen lezen dat de inspecties een vervolgonderzoek starten naar het
                     individueel handelen van meerdere medewerkers van de William Schrikker Stichting.
                     Ik zeg het nog even.
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Ja, dat klopt. Dat traject loopt en wordt deze maand voortgezet.
De voorzitter:
Oké, duidelijk. Dank u. Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
We hadden het net over 2023, maar in het rapport van de inspectie lees ik dat er al
                     kort na de plaatsing in Vlaardingen, in de zomer van 2022, de eerste signalen kwamen
                     van fysiek misbruik, seksueel misbruik en mensonterende handelingen. Op dat moment
                     waren er dus signalen. Vervolgens zijn er in ieder geval ook in de zomer van 2023
                     signalen geweest. Mijn vraag is dan wat er, buiten het individuele handelen van medewerkers,
                     dan in de organisatie of in de keten fout gaat. Op verschillende momenten zijn er
                     signalen dat er een ernstig onveilige situatie bestaat. Toch wordt er kennelijk op
                     al die verschillende momenten niet ingegrepen om, in dit geval, dit meisje in veiligheid
                     te brengen.
                  
De heer Croiset van Uchelen:
We hebben niet alle signalen gehad – dat gaat over de ketensamenwerking en daar gaat
                     het rapport ook over – maar wel de nodige signalen. Die zijn multidisciplinair geduid
                     en besproken, zoals we dat gewoonlijk doen. Er was onvoldoende aanleiding om ons grote
                     zorgen te maken. Dat we achteraf de plank behoorlijk hebben misgeslagen, is volstrekt
                     duidelijk. Waar we de signalen hadden, hebben we erop gereflecteerd en hebben we gekeken
                     of we daar iets mee moesten. Het is wel zo dat we veel interventies in het pleeggezin
                     hebben geprobeerd in te zetten en dat dat vaak niet gelukt is. Ik denk dat we daar
                     ook veel eerder conclusies aan hadden moeten verbinden.
                  
De voorzitter:
Heeft GroenLinks-Partij van de Arbeid nog een vraag?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
We hebben inderdaad in het inspectierapport van alles kunnen lezen, ook over de verschillende
                     interventies waartoe een poging is gedaan enzovoort. Maar als we even wat uitzoomen
                     en kijken naar de rechten van kinderen – ik noemde in de vorige ronde al een aantal
                     keren dat een kind het recht heeft om gehoord te worden, in een veilige situatie op
                     te groeien en onderwijs te volgen – dan zie je dat op eigenlijk al deze vlakken kinderrechten
                     zijn geschonden, in de brede zin van het woord. Er zijn hier ontzettend veel rechten
                     waar eigenlijk ieder kind recht op heeft, geschonden. Mijn vraag is dan de volgende.
                     In hoeverre worden deze zaken ook meegenomen in de verbeterprocessen die volgen. Ik
                     bedoel dat er geluisterd wordt naar een kind en dat het meisje geen onderwijs kreeg.
                     Het kind staat onder jullie toezicht, maar in hoeverre worden in jullie organisatie
                     kinderrechten als uitgangspunt genomen voor al die verschillende protocollen?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Intensief. Ik heb een grote club juristen. We hebben de luxe dat Partners voor Jeugd
                     een hele grote jeugdbeschermingsaanbieder is. We hebben een goed expertisecentrum
                     met juristen die, los van het verzorgen van heel veel trainingen op dit gebied, vragenuurtjes
                     met professionals hebben. Wij zetten dus veel in op de juridische component. Desondanks
                     is het hier misgegaan, maar – ik zei het al eerder – dat gaat over persistentie als
                     professional. Daarin zit volgens mij het lek. De regels benadrukken kan niet genoeg
                     gebeuren, natuurlijk.
                  
De heer Teeven:
Ik heb een aanvulling op wat de heer Van Uchelen zegt. Binnen de William Schrikker
                     Groep, maar ook binnen Partners voor Jeugd wordt er zeker altijd gezegd tegen de jeugdbeschermers
                     door de raad van bestuur zoals die er nu zit, maar ook door de directeuren – daar
                     kijken wij als raad van toezicht in mee, samen met de kwaliteitscommissie – dat het
                     belangrijkste wat je moet doen, de veiligheid van het kind is. Er zijn heel veel actoren:
                     pleegouders, ouders; de hele wereld zal af en toe moeite doen om jou van je werkelijke
                     werk af te houden, maar het enige werk dat jij hebt, is de veiligheid van het kind,
                     is het belang van het kind. Dat is het eerste uitgangspunt en daar proberen we iedereen
                     elke dag van te doordringen. Natuurlijk moeten ze werken, natuurlijk is het mensenwerk
                     en moeten ze communiceren met pleegouders, met ouders, met onderwijzers – de hele
                     wereld kijkt mee en iedereen heeft er een mening over – maar wij zeggen altijd: het
                     gaat uiteindelijk om het kind. Daarom is het ook erg wrang, zoals de heer Van Uchelen
                     al zei, dat als wij zelf eind ’23 constateren dat dat meisje niet veilig is, we er
                     met een nieuwe jeugdbeschermer nog zeven-en-een-halve week over doen totdat diegene
                     dat kind zelf ziet. Dat is buitengewoon wrang.
                  
De voorzitter:
Het CDA.
De heer Krul (CDA):
Er is nog wel meer wrang aan die maand december, niet alleen dat een nieuwe medewerker
                     er zeven weken over doet. Er zijn volgens mij twee momenten in de maand december waar
                     de WSS een gruwelijke fout heeft gemaakt. Allereerst 3 december, als de politie foto's
                     maakt van het letsel, de WSS-medewerker deze opstuurt naar een forensisch arts van
                     het LECK en deze arts meteen zegt «hier moet een top-tot-teenonderzoek komen». De
                     WSS zegt dan dat dat niet hoeft. Dat vind ik al onbegrijpelijk. Ik wil weten hoe dat
                     kan. Het tweede moment is het moment waarop een WSS-medewerker, gedragswetenschapper,
                     een filmpje ziet van een meisje dat met haar hoofd tegen de grond bonkt, concludeert
                     dat dit haar acute veiligheid in gevaar brengt, denkt «weet je wat, ik ga op zondagavond
                     een mailtje sturen» geen reactie krijgt en denkt: dan laat ik het daarbij. Dat zijn
                     twee momenten in december die de uitkomst van dit tragische verhaal mede bepaald hebben.
                     Dan vind ik het echt onvoldoende om te zeggen: het uitgangspunt is de veiligheid van
                     het kind, maar wij moeten ook persisteren in onze professionele attitude. Deze twee
                     aspecten heeft de WSS namelijk volledig zelf, zonder ook maar één andere organisatie
                     met een andere mening, laten gebeuren. Ik wil van beide aspecten horen hoe die hebben
                     kunnen plaatsvinden.
                  
De heer Croiset van Uchelen:
U zegt het zelf: het gaat volgens mij wel over professionele attitude. Hoe kan het
                     dat je, als je weet dat een kind letsel heeft, het top-tot-teenonderzoek niet laat
                     plaatsvinden? Daar heb ik ook geen goede uitleg van gekregen. Dat is een ernstige
                     fout, dat is ernstig nalatigheid. Hetzelfde geldt voor dat andere geval. Een mailtje
                     sturen en nietsdoen als je geen reactie krijgt, is geen optie. Ik kan het helaas alleen
                     erkennen. We hebben dat volledig fout gedaan en dat gaat over je professionele attitude.
                  
De heer Krul (CDA):
Oké. Dan hebben we het ook over het protocol, de meldcode, die daarmee niet gevolgd
                     wordt. Kan WSS heel concreet aangeven welke maatregelen al doorgevoerd zijn op deze
                     twee aspecten? Is het bijvoorbeeld nu zo dat de gedragswetenschapper altijd contact
                     moet krijgen met de andere organisatie als bijvoorbeeld volgens hem de acute veiligheid
                     in gevaar is? Dat is mijn eerste vraag: is daar nu al actie op ondernomen? Twee. Is
                     het nu inmiddels al zo dat daaraan ook opvolging wordt gegeven bij alle aanvragen
                     bij het LECK waarbij een top-tot-teenonderzoek wordt geadviseerd? En kunnen we dat
                     monitoren, als in: kunt ú dat monitoren?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Vanuit de optelsom van alle dingen die fout zijn gegaan in het Vlaardingse gebeuren,
                     laten wij alle dossiers op jeugdbeschermingsgebied tracken: zijn er vergelijkbare
                     casussen, waar zit je mee en wat doe je? Dat hebben we eind deze maand afgerond. Daarmee
                     willen we vooral bereiken dat iedere jeugdbeschermer de situaties herkent waarin wij
                     in Vlaardingen verkeerd gehandeld hebben, daarop reflecteert, ook met zijn team, en
                     vertelt wat hij nodig heeft. Dat is wat we eraan doen. Ik ben minder van een nieuwe
                     regel op papier, want die komt op de stapel. Dus dit is concreet wat we ermee doen.
                  
De voorzitter:
De BBB-fractie.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. We horen nu dat de overdracht tussen de oude en de nieuwe
                     begeleider van het meisje fout is gegaan. Er is geen warme overdracht geweest. Wat
                     mij dan verbaast, is het volgende. Het is in dezelfde organisatie, dus er moet toch
                     een dossier zijn van zo'n meisje, dat de oude medewerker heeft gevuld en dat de nieuwe
                     medewerker kan lezen. Zit er dan helemaal geen verklarende analyse of iets dergelijks
                     in waarmee de urgentie wordt benadrukt?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Er is onvoldoende tijd genomen om dit echt door te spreken, los van het doornemen
                     van het dossier en de hele geschiedenis. Dat dossier klik je inderdaad gewoon door.
                     Dat blijft bestaan; dat is een lopend dossier. De prioriteit van de nieuwe jeugdzorgmedewerker
                     zat ’m in het herstellen van de relatie met pleegouders. Dat was een moeizaam traject.
                     Daardoor heeft hij niet meegekregen dat dit meisje al te lang onvoldoende alleen gezien
                     was en dat dat eigenlijk de hoogste prioriteit had moeten hebben. Los van het overdragen
                     van alle technicalities in zo'n zaak, had daar het gesprek ook over moeten gaan. Dat
                     is ook waarom we daar nu standaard een gedragswetenschapper bij zetten, die de hoofdlijnen
                     bewaakt en zorgt dat «belangrijk» en «urgent» ook als zodanig geduid worden en dat
                     je ook het gesprek met elkaar hebt over wat het eerste is wat je gaat doen. Dat hebben
                     we dus aangepakt.
                  
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dat betekent dus dat er nu altijd een verklarende analyse van de kinderen in het dossier
                     zit?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Als we de verklarende analyse toepassen, dan zit die erin. Maar dat is nog niet standaard;
                     dat wordt standaard. We passen de verklarende analyse steeds vaker toe, maar daar
                     moet je mensen voor opleiden. Ik heb even niet het plan paraat per welke datum dat
                     gerealiseerd is.
                  
De voorzitter:
Dank u voor die aanvulling. Dan komen we bij de volgende ronde van de zijde van de
                     Kamer. Mevrouw Van der Werf.
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank, voorzitter. Bij mijn weten heeft de William Schrikker Stichting nog steeds de
                     voogdij over dit meisje. Ik vroeg me af in hoeverre u ervoor kunt zorgen dat de situatie
                     van haar moeder nog wat makkelijker gemaakt kan worden. Kan zij bijvoorbeeld nauwer
                     betrokken worden bij de keuzes die op dit moment voor dit meisje worden gemaakt? Zij
                     is zwaargewond. Ik kan daar meer details over geven, maar ik weet niet of dat hier
                     de bedoeling is. Er is in elk geval sprake van 24 uurszorg, waarbij er zaken moeten
                     worden geregeld: een bezoekregeling, bepaalde soorten zorg, welk bezoek mag er komen
                     et cetera. Ik kan me voorstellen dat het de moeder helpt als zij niet alleen maar
                     uitkomsten daarvan krijgt, maar ook betrokken kan worden bij de manier waarop dit
                     wordt ingericht, ook omdat er vanwege die 24 uurszorg niet zomaar sprake is van opnieuw
                     naar de rechter gaan, de voogdij overdragen et cetera.
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Sinds het gebeuren in mei vorig jaar hebben we ons natuurlijk direct gerealiseerd
                     dat we ook de moeder ontzettend in de steek hebben gelaten. Wij zetten sindsdien alles
                     op alles om moeder maximaal te betrekken. Het is aan haar om te vinden of we dat voldoende
                     doen of niet. Daarover hebben we ook goed contact. Wij doen daar heel hard ons best
                     voor en steken daar heel veel tijd in. Maar ik heb niet een oordeel «ik vind dat we
                     dat goed doen», want dat is aan de moeder en niet aan mij.
                  
Ik begreep niet helemaal wat u bedoelde met de voogdijoverdracht. Vindt u dat we die
                     zouden moeten overdragen? Is dat de strekking van de vraag?
                  
Mevrouw Van der Werf (D66):
Daar vind ik niet zo veel van. Dat is niet mijn expertise en ik ben ook geen rechter.
                     Maar ik kan me wel voorstellen dat als je dochter voor het leven is getekend en zeker
                     als er zo gehandeld is, je wil dat je daar in elk geval op een normale manier bij
                     wordt betrokken. Ik kan me ook voorstellen dat nadat dit is gebeurd en het rapport
                     is uitgekomen, het heel wrang is om dan op de radio te horen hoe hierover wordt gesproken
                     en het ook een beetje wordt afgeschoven. Ik zal hier heel eerlijk zeggen dat ik de
                     eerste reactie van uw stichting niet de beste vond. Ik heb ook berichtjes van andere
                     mensen gekregen die dit gehoord hebben en dachten: jeetje. Hier zijn hele grote fouten
                     gemaakt. Het laatste wat er nu volgens mij zou moeten gebeuren, is dat de moeder van
                     dit meisje nog het gevoel moet hebben dat zij zich in moet vechten om hier goed bij
                     betrokken te raken. Even los van wat u of ik daarvan vindt: ik vind het belangrijk
                     dat u hier aangeeft dat u daar uw uiterste best voor doet.
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Ja, volledig. Moeder heeft daar ook heel goede ondersteuning bij. Wij staan open voor
                     alles wat zij nodig heeft. Daar doen we dus inderdaad heel hard ons best voor.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Bruyning.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dank, voorzitter. Ik wil even inzoomen op de samenwerking binnen de keten en eigenlijk
                     op het falen daarvan, als we goed kijken naar het rapport en uiteraard naar deze situatie.
                     Die is overigens geen incident, maar uiteraard een patroon, want we hebben het al
                     jaren over hoe de keten samenwerkt. Kunt u erop reflecteren hoe u dat tot nu toe vindt
                     gaan? Welke concrete verbetermaatregelen om die samenwerking en de onderlinge communicatie
                     te verbeteren, om dit soort dingen in de toekomst te voorkomen, zitten er in het verbeterplan
                     dat u heeft liggen?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Dit gaat ook over de keten. Wij kijken primair naar onszelf, naar onze eigen rol en
                     naar wat wij hebben laten liggen, ook tegenover ketenpartners. Voordat je het weet,
                     heb je zoiets afschuwelijks meegemaakt en heb je gesprekken over het stelsel en over
                     de ketenproblemen enzovoorts, enzovoorts. Dat wil ik voorkomen. Wij hebben fout gehandeld.
                     Dat is waar dit over gaat. Tegelijkertijd zijn het verbeteren van de samenwerking
                     in de keten en het eerder escaleren als het tussen professionals niet botert onderdeel
                     van ons verbeterplan. Wij gaan alle jeugdbeschermingszaken evalueren waarbij problemen
                     tussen de jeugdbescherming en de jeugdhulp spelen. We gaan evalueren wat daar moet
                     gebeuren. Eerder escaleren is ook essentieel, want als je als professionals onderling
                     te lang blijft steggelen, is de aandacht voor het kind weg. Dat is ook in Vlaardingen
                     gebeurd. We hebben daar dus een grote verantwoordelijkheid. Dat moet beter.
                  
De heer Teeven:
Even aanvullend op wat de heer Van Uchelen zei. Eerder vandaag, toen ik nog op de
                     publieke tribune zat, heb ik mevrouw Bruyning iets horen zeggen over de rol van de
                     Raad voor de Kinderbescherming. Die nemen wij als jeugdbeschermers uiteraard zeer
                     serieus. Eind ’23 hebben we gezegd dat we het gevoel van de Raad voor de Kinderbescherming
                     graag wilden horen. Dat viel ons niet mee; laat ik dat maar eerlijk zeggen. Dat ontslaat
                     ons niet van onze eigen verantwoordelijkheid. We hadden die zaak namelijk gewoon aan
                     de rechter kunnen voorleggen. Maar als wij in conflict komen met de Raad voor de Kinderbescherming,
                     is dat wel lastig. Daarom moeten dit soort situaties, als het over dit soort zware
                     onderwerpen gaat, worden geëscaleerd binnen onze organisatie, ook als het over de
                     Raad voor de Kinderbescherming gaat.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Bruyning nog?
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ja. Ik hoor wat u aangeeft, maar is dit dan niet juist ook het knelpunt in deze situatie,
                     in het systeem an sich? Is escalatie met de Raad voor de Kinderbescherming niet gewoon
                     lastig? Tegelijkertijd zou je de grens toch ook moeten opzoeken, om het systeem juist
                     te verbeteren? Want als niemand elkaar aanspreekt, dan gaan we er toch nooit komen
                     met elkaar? Dan hebben we het namelijk over een gedeelde verantwoordelijkheid en kijken
                     we allemaal naar elkaar, maar neemt niemand die verantwoordelijkheid.
                  
De heer Teeven:
Nee, dat is ook precies wat ik heb aangegeven in het eerste antwoordrondje, namelijk
                     dat wij hadden moeten escaleren en dat wij contrair hadden moeten gaan van het standpunt
                     van de Raad voor de Kinderbescherming. Dat is niet gebeurd, omdat in onze eigen organisatie
                     niet geëscaleerd is en niet gepersisteerd is in het ingenomen standpunt. Daar heeft
                     u volledig gelijk in.
                  
De voorzitter:
De VVD-fractie.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. U zei net iets over het gedrag van medewerkers en over daadkracht.
                     Is ook gekeken waar dat gedrag vandaan komt? U zei namelijk: we zijn hard aan het
                     werk om dat te verbeteren. Maar heeft het te maken met professionaliteit? Heeft het
                     te maken met handelingsverlegenheid? Is daarnaar gekeken? In mijn vorige blokje heb
                     ik ook iets gezegd over toezicht en dat de verantwoordelijkheid bij mensen lager in
                     de organisatie ligt. Is er een cultuur gecreëerd waarin mensen niet meer gaan handelen
                     doordat er zo veel verantwoordelijkheid is, waardoor mensen juist niet meer durven
                     handelen? Hoe kijkt u daarnaar?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Ik denk dat er inderdaad soms sprake is van de angst om fouten te maken en om daarop
                     afgerekend te worden, wat niet helpend is in je professionele attitude. Maar dit punt
                     is stap twee in ons plan van aanpak. Ik wil dat eerst zorgvuldig geanalyseerd hebben.
                     We schrijven daarvoor een plan in dit kwartaal. In het volgende kwartaal laten we
                     daar een onderzoek naar doen. Precies datgene wat u schetst, wil ik boven water hebben.
                     Wat maakt dat je niet recht blijft staan op het moment dat dat van je verwacht mag
                     worden? Als ik daar nu iets van ga vinden, dan is dat mijn eigen indruk. Ik wil dat
                     goed onderzocht hebben, want alleen dan kunnen we die cultuurverbetering doorvoeren.
                  
De voorzitter:
De heer Crijns.
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De communicatie tussen beide partijen, tussen Enver en de
                     William Schrikker Stichting, was ver te zoeken. Een van de dingen waar ik best van
                     schrok, is het volgende. Dat mag u gerust van mij weten. Ik citeer uit het rapport:
                     «De WSS heeft in juli 2022 de signalen die het meisje gaf over seksueel misbruik onvoldoende
                     onderzocht. De WSS heeft hun stappenplan Landelijke Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling
                     niet gevolgd en geen melding gedaan bij Veilig Thuis.» Waarom zijn deze meldingen
                     niet bij Veilig Thuis terechtgekomen en waarom is dit onvoldoende onderzocht?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
De reden dat de meldingen niet bij Veilig Thuis zijn aangekomen, is als volgt. Als
                     je een melding doet bij Veilig Thuis en je daar zelf in zit, dan is de ervaring dat
                     je die melding terugkrijgt. Dat bleek ook uit het gesprek met Veilig Thuis. Daar heb
                     ik geen waardeoordeel over, maar het gevolg is wel dat jeugdbeschermers soms denken:
                     ik doe die melding maar niet, want ik krijg die toch terug, dus wat heb ik eraan?
                     Het is fijn dat je dat vindt, maar wat je vindt, moet je naar gevonden voorwerpen
                     brengen. We hebben een protocol en dat heb je te volgen. Je hebt die melding dus te
                     doen.
                  
Waarom heeft het onderzoek onvoldoende opgeleverd? Ik vind vooral dat we geen gevolg
                     hebben gegeven aan wat we onderzocht hebben. Ik denk dat we het te veel hebben laten
                     lopen en dat is verwijtbaar.
                  
De heer Crijns (PVV):
Ik vind het jammer dat uw eigen stappenplan, de Landelijke Meldcode Huiselijk geweld,
                     niet wordt gehanteerd. Welke consequenties volgen er als medewerkers dat niet meer
                     doen?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Medewerkers worden beoordeeld op hun functioneren in brede zin. Als je vaak de regels
                     aan je laars lapt, dan heeft je manager daarover een gesprek met jou.
                  
De voorzitter:
GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Dank, voorzitter. Ik heb een vraag over de vertrouwenspersoon. In de Jeugdwet staat
                     letterlijk dat jeugdigen gewezen moeten worden op het feit dat ze gebruik kunnen maken
                     van een onafhankelijk vertrouwenspersoon, van iemand buiten de organisatie. Uit het
                     vorige gesprek kreeg ik de indruk dat dat niet per se bekend is. Mijn vraag aan u
                     is: wordt aan alle jeugdigen waarvoor jullie zorg moeten dragen, verteld dat ze gebruik
                     kunnen maken van een onafhankelijk vertrouwenspersoon?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
De vertrouwenspersoon wordt meestal vanuit de jeugdhulporganisaties ingezet. Dat gezegd
                     hebbende, hebben wij als regievoerder natuurlijk ook de taak om dat te melden. Ik
                     moet u het antwoord hierop schuldig blijven. Ik weet niet of we dit aan ieder kind
                     vertellen, maar dat gaan we wel doen.
                  
De heer Teeven:
In aanvulling op wat de heer Van Uchelen zei: bij de totstandkoming van de Jeugdwet
                     was de vraag of een vertrouwenspersoon een rol zou kunnen vervullen bij kinderen en
                     ouders met een licht verstandelijke handicap een onderwerp van discussie in de Eerste
                     Kamer. Daar werd toentertijd door sommige fracties over getwijfeld, maar door de beide
                     bewindslieden uit het kabinet is toen wel toegezegd dat men dit zou gaan proberen.
                     Er werd getwijfeld aan deze mogelijkheid voor kinderen met een licht verstandelijke
                     beperking. Men wist niet of dit een haalbare kaart zou blijken. Maar nogmaals, we
                     zullen dat nagaan en kijken wat mogelijk is. Maar daar werd toen al wel aan getwijfeld
                     bij de Jeugdwet.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik weet dat er onvoldoende vertrouwenspersonen zijn voor ieder kind, maar het punt
                     is meer dat elk kind moet weten dat als er wat aan de hand is, een onafhankelijk persoon
                     hem of haar kan helpen. Ik zeg dus niet dat er bij ieder kind standaard een vertrouwenspersoon
                     op bezoek moet komen – daarvoor hebben we er ook te weinig – maar kinderen moeten
                     natuurlijk wel altijd weten dat er iemand is die voor hen klaarstaat. Er moet natuurlijk
                     zorg voor worden gedragen dat kinderen dat ook weten. Datzelfde geldt voor het klachtrecht,
                     want we hebben hier natuurlijk ook te maken met een moeder die, om volgens mij heel
                     begrijpelijke redenen, een aantal keer het gevoel heeft gehad dat ze onvoldoende gehoord
                     is. Wordt ook aan ouders en biologische ouders verteld dat ze altijd het recht hebben
                     om een klacht in te dienen? Wordt er binnen uw organisatie zorg voor gedragen dat
                     ook ouders altijd dat soort dingen weten?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Ja, dat weet ik toevallig wel. In het introductiemateriaal zit een volledige beschrijving
                     van de klachtenprocedure. We hebben naast de formele klachten ook klachtbemiddelaars.
                     Dat zijn mensen die aan de voorkant proberen om professional en ouders bij elkaar
                     te brengen als dat nodig is. Een klachtenprocedure kost tijd, dus waarom zou je een
                     probleem niet aan de voorkant oplossen als je daarmee een lange procedure kunt vermijden?
                     Daar zetten we dus op in en daar zijn alle ouders over voorgelicht.
                  
De voorzitter:
Dank u. Het CDA.
De heer Krul (CDA):
Ik kan me voorstellen dat een dergelijk rapport natuurlijk ook als een schokgolf door
                     de organisatie zelf gaat. De bestuurder geeft net aan dat als het bijvoorbeeld gaat
                     om protocol, er een cultuur is geweest waarin medewerkers dachten: als ik die melding
                     doe, krijg ik die toch terug, dus ik die het maar niet. Ik neem aan dat na dit rapport
                     het aantal meldingen vanuit de organisatie sterk is gestegen. Hebben jullie daar cijfers
                     over? Willen jullie dat monitoren? Zien jullie dat gedragseffect al? Met andere woorden:
                     zien jullie al effect van de veranderingen die jullie hebben ingezet? Die veranderingen
                     houden in: wat je zelf vindt, breng je maar naar de gevonden voorwerpen, maar je volgt
                     allemaal het protocol. Dat zou je, neem ik aan, makkelijk kunnen terugzien in het
                     aantal meldingen dat jullie doen.
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Dat hebben we niet getoetst. Ik zou dat na kunnen gaan, maar die cijfers heb ik niet
                     paraat. Ik weet wel dat het een van de criteria is waarop wij nu bezig zijn alle dossiers
                     door te lichten om te kijken of we daar de juiste dingen doen, en om met elkaar te
                     bespreken waar we dingen hebben laten liggen en waar we ons aan te houden hebben.
                     Ik weet dat we daarmee bezig zijn. Ik bezoek ook verschillende teams om dit met ze
                     te bespreken. Ik wil ook zelf het gevoel krijgen of mijn professionals goed bezig
                     zijn, of dat ze een kunstje verbeterplan doen. Ik merk dat het leeft, want professionals
                     zijn heel erg begaan met wat hier gebeurd is. Dat hoort bij hun werk. Er is dus niemand
                     in de organisatie die zoiets denkt als: «Nou, dat was in Rotterdam, maar ik zit in
                     Groningen. Dus: succes.» Hier wordt zeer serieus aan gewerkt.
                  
De heer Teeven:
In aanvulling op het antwoord van de heer Van Uchelen merk ik op dat ik vanavond om
                     19.00 uur een bijeenkomst heb met de cliëntenraad van de pleegouders van William Schrikker
                     Gezinsvormen. Onder die pleegouders leeft natuurlijk ook veel onzekerheid en zijn
                     er ook veel vragen. De Kamercommissie weet natuurlijk ook dat het heel moeilijk is
                     om pleegouders te krijgen. Dat is echt ingewikkeld. Dus het is ook aan die kant wel
                     een zorg om dit goed uit te leggen en om te vertellen wat we eraan doen. Er leven
                     dus ook veel vragen bij William Schrikker Gezinsvormen over hoe ze daarmee om moeten
                     gaan.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Rikkers.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Er lag een advies of een opdracht om te kijken in het netwerk
                     voor pleegzorg voor het meisje. Er waren onderbuikgevoelens dat het plekje waar het
                     meisje zat niet helemaal paste – met een understatement. Waarom is er niks gedaan
                     met dat advies? Waarom is er geen plekje gezocht in haar netwerk, wat wel aangegeven
                     is?
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Wat ik daarvan weet, is dat een netwerkplaatsing wel is overwogen, maar dat degenen
                     die dat hebben onderzocht, er niet van overtuigd waren dat er op dat moment een passende
                     plek was in het netwerk.
                  
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Was dat op het moment van aanvang van de pleegzorg of ook later? Ik begreep dat het
                     netwerkpleeggezin de eerste twee maanden niet kon opvangen, dus met de crisis, maar
                     daarna wel. Op welk moment is dat ...
                  
De heer Croiset van Uchelen:
Nee, sorry, dit was dat latere moment dat het opnieuw opspeelde.
De voorzitter:
Ik dank de Kamerleden voor al hun vragen. We zijn gekomen aan het einde van de hele
                     hoorzitting. Ik dank ook de vertegenwoordigers van de William Schrikker Stichting,
                     de heren Van Uchelen en Teeven. Dank voor uw komst en voor de bereidheid om alle vragen
                     van de Kamer te beantwoorden. Ik wijs iedereen erop dat aankomende woensdag het plenaire
                     debat over dit onderwerp is. Dan gaan de Kamerleden door met hun inbreng.
                  
Ik had nog een vraag aan de vertegenwoordigers van de William Schrikker Stichting.
                     Ze hadden het over een verbeterplan of zeiden in ieder geval daarmee bezig te zijn.
                     Is er al iets? Kunnen wij iets zien voor het debat? Is dat mogelijk? Ik weet dat het
                     wellicht te veel gevraagd is, maar als er informatie is waar de Kamer iets mee kan,
                     dan is die informatie welkom, via de commissie. Die kan gewoon aan de commissie worden
                     gezonden.
                  
Ik dank ook alle vorige sprekers, alle aanwezigen, iedereen die het debat heeft gevolgd,
                     de media en de pers. Ik sluit de hoorzitting.
                  
Sluiting 15.25 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M. Mohandis, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
J. Pool, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.