Verslag van een notaoverleg : Verslag van een notaoverleg, gehouden op 19 juni 2023, over Veteranenbeleid
30 139 Veteranenzorg
Nr. 270
                   VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
            
Vastgesteld 20 juli 2023
De vaste commissie voor Defensie heeft op 19 juni 2023 overleg gevoerd met mevrouw
                  Ollongren, Minister van Defensie, over:
               
– de brief van de Minister van Defensie d.d. 31 mei 2023 inzake Veteranennota 2022–2023
                           (Kamerstuk 30 139, nr. 264).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, De Lange
Voorzitter: De Roon
Griffier: De Lange
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Boswijk, Fritsma, Futselaar, Hammelburg,
                  Piri, De Roon en Valstar,
               
en mevrouw Ollongren, Minister van Defensie.
Aanvang 14.01 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren, ik open dit debat van de commissie voor Defensie met
                     de Minister van Defensie. Het onderwerp van bespreking is de Veteranennota 2022–2023.
                     Ik heet de Minister en haar staf uiteraard van harte welkom, evenals iedereen die
                     verder dit gesprek volgt, op welke manier dan ook.
                  
Voordat we van start gaan met het debat rust er op mij nog een andere taak over iets
                     waartoe eerder door uw commissie is besloten en dat is het volgende. Mevrouw de Minister,
                     op 7 juni jongstleden, direct na het gesprek van de vaste commissie voor Defensie
                     met de Veteranenombudsman, hebben militaire oorlogs- en dienstslachtoffers die wonen
                     op een door de BNMO aangekocht terrein bij Doorn, ons een petitie aangeboden. Zij
                     hadden die petitie eerder ook aan u willen aanbieden, Minister, maar dat is destijds
                     niet gelukt. Om die reden doen wij als commissie dat nu aan u. Dus namens de commissie
                     overhandig ik u bij dezen de petitie.
                  
Minister Ollongren:
Dank u wel.
De voorzitter:
Dat gezegd zijnde, komen we nog tot enige procedurele punten die van belang zijn.
                     Dit is een notaoverleg. U ziet op de convocatie de spreektijden voor de eerste en
                     tweede termijn gezamenlijk. Dat betekent dus dat als u in uw eerste termijn al uw
                     minuten volledig opgebruikt heeft, u geen tweede termijn meer heeft. We zullen dat
                     toch een beetje strikt moeten controleren. Dus daar zal de griffier mee helpen. De
                     spreektijden zijn als volgt: VVD in totaal acht minuten, D66 zeven minuten, PVV en
                     CDA zes minuten, SP, PvdA en GroenLinks vijf minuten en de overige partijen elk vier
                     minuten. Dit zijn de door de commissie zelf eerder vastgestelde spreektijden. Ik neem
                     aan dat we daarmee verder van start kunnen. Dan beginnen we gewoon aan het begin van
                     de tafel van mijn positie uit gezien, en dat is de heer Boswijk van het CDA.
                  
De heer Boswijk (CDA):
Ja, lekker is dat, ik dacht dat ik zes minuten had voor alleen de eerste termijn.
Voorzitter. Ik wil dit debat beginnen met opnieuw mijn dank en waardering uit te spreken
                     voor de duizenden veteranen in ons land die zich voor vrede en veiligheid hebben ingezet,
                     recent of 70 jaar geleden. Dank daarvoor!
                  
Ik wil het allereerst hebben over de positie van de militairen die wel zijn ingezet
                     maar geen veteranenstatus hebben. Ook bij de rondetafel werd er nog een punt gemaakt
                     door meerdere sprekers over militairen die bij oefeningen werden geconfronteerd met
                     ongelukken met soms dodelijke gevolgen, maar die omdat ze geen veteranenstatus hebben
                     later geen aanspraak kunnen maken op zorg, bijvoorbeeld op het gebied van PTSS. Dit
                     is wat het CDA betreft een onwenselijke situatie. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
                     Is dit misschien, na bijna tien jaar Veteranenwet, bij een eventuele evaluatie ervan
                     niet reden om dit aan te passen? Daarbij hebben we als CDA vorig jaar een motie ingediend
                     met de oproep om tussen uitzending en oefening een soort tussenvorm te creëren omdat
                     we vaker zien dat telkens onder het mom van oefeningen inzet wordt gepleegd die wel
                     heel erg veel overeenkomsten met uitzendingen heeft. Wat is de status van deze tussenvorm?
                  
Naast het verschil tussen veteranen en militairen zonder veteranenstatus en het verschil
                     tussen uitzendingen en oefeningen zien we ook nog veel verschillen tussen de hulp
                     aan andere geüniformeerden, zoals politie, brandweer, ambulance en boa's. Er zijn
                     wel veel initiatieven, zoals die van Charles Brussee van stichting De Meijenhof waar
                     geüniformeerden met PTSS terechtkunnen. Ze maken daar geen onderscheid tussen politie,
                     boa's of militairen. Een erg mooi initiatief maar het leunt wel heel erg op de inzet
                     en de creativiteit van een klein groepje individuen. Hoe kijkt de Minister ernaar
                     om samen met het Veteraneninstituut en in overleg met politie, ambulance en boa's
                     te kijken hoe we de veteranenzorg en specifiek de zorg op het gebied van PTSS en moral
                     injury kunnen uitbreiden en versterken in plaats van dat het nu heel erg versnipperd
                     is? Datzelfde zien we ook nog bij veel andere informele belangrijke initiatieven zoals
                     KNAK, Afhangen en de vele inloophuizen. Hoewel de formelere initiatieven, het Veteraneninstituut
                     en de bedrijfsmaatschappelijk werkers, ontzettend belangrijk en goed werk doen, moeten
                     we ook erkennen – dat bleek ook uit het gesprek dat we net hier hebben gehad met de
                     veteranen, met dank overigens voor dat initiatief, genomen door het ministerie – dat
                     het ons nog steeds niet lukt om iedereen te bereiken. Het credo «leave no man behind»
                     zou niet alleen bij uitzendingen moeten gelden maar wat ons betreft ook bij terugkomst.
                     Helaas horen we dat het niet altijd lukt om 24/7 contact te krijgen. Dat geldt in
                     het bijzonder voor veteranen in psychosociale nood of ook nog eens in combinatie met
                     drugs- en drankproblemen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Welke manieren ziet zij
                     om die zorg te verbeteren? Is er misschien een mogelijkheid om de samenwerking tussen
                     informele initiatieven, zoals KNAK en Afhangen, en het formele Veteraneninstituut
                     te verbeteren? Hoe kunnen we dat beter op elkaar aansluiten, zodat het moeiteloos
                     in elkaar kan overgaan? Het CDA zou heel graag zien dat deze losse initiatieven, die
                     nog vaak erg gesteund zijn op een paar individuen, beter worden geborgd en dat ze
                     tegelijkertijd voldoende vrijheid krijgen om hun initiatieven uit te rollen. Graag
                     een reactie van de Minister.
                  
Voorzitter. Is er een mogelijkheid om deze individuele initiatieven te verwerken in
                     opleidingen om bijvoorbeeld kennis over PTSS of moral injuries structureel mee te
                     nemen in de opleidingen en misschien wel in het bijzonder bij de leidinggevenden?
                     Denk aan de MDV en de HDV. Graag een reactie.
                  
Ten slotte nog twee punten die ik vorig jaar al heb aangehaald. Het CDA heeft eerder
                     al vragen gesteld over hoe ze omgaan met het advies van de Veteranenombudsman over
                     de opvang van veteranen in het Militair Penitentiair Centrum in Stroe, waarop de Minister
                     voor Rechtsbescherming en de Minister van Defensie hebben gereageerd. Er staan heel
                     veel cellen leeg. We horen helaas dat veteranen in normale, reguliere penitentiaire
                     inrichtingen terechtkomen, terwijl de oorzaak van hun straf vaak ligt bij de beschadiging
                     die ze hebben opgelopen in hun diensttijd als militair. Het zou natuurlijk mooi zijn
                     als we die militairen, die veteranen, kunnen opvangen in de penitentiaire inrichting
                     in Stroe. Helaas lees ik dat er alleen naar uitzonderingen wordt gekeken. Wat ons
                     betreft zou het juist meer de regel moeten zijn. Graag een reactie.
                  
Dan mijn laatste punt. Dat is toch een beetje mijn frustratie. Vijf jaar geleden nam
                     de Kamer naar aanleiding van een advies van de Veteranenombudsman een unanieme motie
                     aan voor structurele steun aan veteraneninloophuizen. Daarna bleef het stil. Vervolgens
                     hebben we als CDA vorig jaar een amendement ingediend om die 1,5 ton vrij te maken.
                     Helaas moet ik concluderen dat het geld daar acht maanden na dato nog steeds niet
                     terecht is gekomen door allerlei bureaucratisch geneuzel. Kan de Minister er persoonlijk
                     op toezien dat deze middelen daar nog voor de zomer terechtkomen? Het is namelijk
                     ontzettend funest voor het enthousiasme en het moreel bij die initiatieven.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer Boswijk. Ik vraag even aan de griffier hoeveel spreektijd dit was. Dan
                     weet meneer Boswijk ook meteen hoeveel hij over heeft. Bijna vijf minuten, zegt de
                     griffier.
                  
De heer Boswijk (CDA):
We ronden af naar vijf.
De voorzitter:
Dan gaan we door naar de heer Hammelburg namens D66.
De heer Hammelburg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dan haal ik de drie seconden van de heer Boswijk er weer af.
Laat ik beginnen met respect te uiten voor de ruim 100.000 veteranen die wij in Nederland
                     hebben, waarvan een kwart nog in actieve dienst is. Het zijn mannen en vrouwen die
                     met gevaar voor eigen leven ons veilig houden. Ik vind, en volgens mij velen van ons
                     in de Kamer, dat we daar in Nederland soms nog te weinig aandacht voor hebben, ook
                     in het publieke debat. Het is dus wel op zijn plaats om dit notaoverleg zo te beginnen.
                  
Ik ga vandaag volledig focussen op de zorgkant voor veteranen, omdat bijna alle veteranen
                     die we vandaag en de afgelopen week hebben gesproken, zeggen en herkennen dat Nederland
                     een van de beste landen is als het gaat om veteranenzorg en dat dat een compliment
                     waard is. Als we dan doorvragen en doorspreken, zien we tegelijkertijd toch nog problemen
                     in de wijze waarop dat gaat. Denk aan de implementatie en specifiek de aandacht voor
                     veteranen met PTSS. Dat zijn er velen. Je weet heel vaak simpelweg niet dat je PTSS
                     hebt tot vele jaren later en vaak pas met ingrijpen en steun van familie, vrienden
                     en je sociale omgeving, als je die hebt. Dat begint bij de eerste constatering van
                     het feit dat van de mensen die terugkomen, die na een halfjaar uitzending een vragenlijst
                     invullen, 60% geen respons geeft. Heel veel veteranen hebben aangegeven: «Het is zo'n
                     vragenlijstje. Als je zes, zeven, acht keer op missie bent geweest, denk je: weer
                     dat vragenlijstje.» De meeste klachten komen natuurlijk niet na zes maanden. De erkenning
                     en de herkenning van bijvoorbeeld PTSS komen natuurlijk niet na vijf of zeven maanden,
                     maar vaak pas na negen, elf of twintig jaar. Dat vraagt dus ook om een continue en
                     constante zorgtaak vanuit het ministerie, de gemeenten en het Veteraneninstituut.
                     Er gebeurt echt heel veel, maar mijn eerste vraag aan de Minister is: hoe kunnen we
                     ervoor zorgen dat we die persoonlijke begeleiding, die eigenlijk een zorgplicht is
                     zoals we die ook hebben ingevuld in de Veteranenwet, ook bieden aan die 60% mensen
                     die we niet in beeld krijgen, die zeggen dat ze geen hulp nodig hebben? Hoe kunnen
                     we ervoor zorgen dat we die toch weten te bereiken? Dat kan bijvoorbeeld door binding
                     of door iemand ieder jaar een verjaardagskaartje te sturen. Daaruit blijkt dan: we
                     denken nog aan je; we zijn je niet vergeten. Dat laatste is een suggestie die vanochtend
                     werd gedaan door iemand die nu op de tribune zit.
                  
Voorzitter. Hetzelfde geldt voor de mensen die uit dienst treden, die de burgermaatschappij
                     in gaan. Sommigen halen hun pensioen, maar we weten ook – en dat blijkt ook uit de
                     uitstroomcijfers – dat veel veteranen op een gegeven moment kiezen voor een ander
                     vak. Ze hebben nog veel hart voor Defensie, maar treden wel uit. Dan verandert ook
                     het zorgaspect. Kan de Minister aangeven hoe de zorg gecontinueerd is voor mensen
                     die uittreden of mensen die met pensioen gaan? Daar is een verschillend beeld over
                     ontstaan. De klachten komen vaak naar voren op het moment dat mensen uit dienst zijn
                     getreden. Die zijn er niet tijdens hun dienstperiode.
                  
Een ander punt betreft het gebruik van drank en drugs. Ik ben me er natuurlijk van
                     bewust dat het zerotolerancebeleid ontzettend belangrijk is. Ik stond hier vorige
                     week voor de deur en toen kwam er een man op me af. In eerste aanleg leek dat een
                     dreigbeeld. Hij vroeg me: wie bent u? Toen zei ik: vertel eerst maar eens wie u bent.
                     Het bleek een veteraan te zijn. Hij zei: ik heb PTSS gehad en had dat niet door. Voordat
                     ik het wist, was het te laat. Ik ging aan de drank, heb iemand geslagen en ben eruit
                     gegooid bij Defensie. Deze veteraan is toen echt aan lagerwal geraakt. Het gaat nu
                     weer goed met hem. Zijn tanden waren verrot, maar die zijn weer hersteld. Hij heeft
                     hulp gekregen, maar vooral van zijn directe omgeving. En het was voor hem heel moeilijk
                     om die aansluiting te vinden.
                  
Zoals de heer Boswijk ook al zei, hebben we vorige week met het platform KNAK gesproken.
                     Dat is een fantastisch initiatief. Als je PTSS hebt, kun je aan de drank en de drugs
                     raken. Het is heel naar, maar ik zou het geen schande willen noemen. Het is echt een
                     symptoom van. Hoe zorgen we ervoor dat we deze mannen en vrouwen een tweede kans geven?
                     Hoe zorgen we ervoor dat we dat meer doen dan we nu doen? Hoe volgen we ze? Is er
                     ook een mogelijkheid voor mensen die hun leven beteren om terug te keren naar een
                     waardige functie bij Defensie?
                  
Voorzitter. Ik ga richting een afronding. Ik heb nog een vraag over het rapport, en
                     dan over de rol van de gemeenten. De Veteranenwet zorgt ervoor dat er heel veel uitvoering
                     neerkomt op de gemeenten. Er zijn gemeenten die fantastisch werk doen, maar het rapport
                     is gewoon heel duidelijk. Daarin staat dat het van een burgemeester of een wethouder
                     afhangt of er echt naar gehandeld wordt. Bij veel gemeenten zijn er zelfs geen mensen
                     aangewezen die contactpersoon zijn voor veteranen. Er zijn gemeenten waarbij niemand
                     weet wat de Veteranenwet en het veteranenbeleid überhaupt inhouden. Ik zie daar een
                     rol voor de VNG, maar hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de gemeenten hier wel
                     op handelen? Dat moeten alle gemeenten doen, want veteranen wonen door heel Nederland.
                  
Als de Minister daar niet voor kan zorgen, moeten we onze aanpak op dit punt dan niet
                     herzien en ervoor zorgen dat die taken weer worden weggehaald bij de gemeenten en
                     ergens anders worden neergelegd? Het kan toch niet zo zijn dat de veteraan die in
                     de gemeente A woont fantastische zorg en hulp krijgt, terwijl een veteraan in gemeente
                     B van het kastje naar de muur wordt gestuurd, het gewoon niet meer weet en uiteindelijk
                     zelfs aan lagerwal kan raken, omdat de juiste zorg niet voorhanden is.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u zeer, meneer Hammelburg. Uw spreektijd was vijf minuten. Dan kunnen we door
                     naar de heer Futselaar van de SP. Meneer Futselaar, gaat uw gang.
                  
De heer Futselaar (SP):
Dank u, voorzitter. Onze veteranen zijn militairen die voor Nederland in het buitenland
                     hun leven hebben gewaagd in doorgaans zeer moeilijke omstandigheden. De dankbaarheid
                     die een land daarvoor verschuldigd is, zou niet alleen uit woorden moeten blijken,
                     maar ook uit de daden die uit die woorden volgen. Het is met die gedachte dat destijds
                     de Veteranenwet is ingesteld. Het is nu bijna tien jaar na de introductie van de Veteranenwet,
                     waar de SP destijds overigens een groot voorstander van was. Het is een goed moment
                     om de balans op te maken.
                  
Er gaat veel goed. Dat mag ook best gezegd worden. Defensie heeft grip gekregen op
                     de situatie van veteranen, waardoor veteranen ook vaak goed kunnen weten waar ze in
                     de praktijk aan toe zijn. De totale kosten van het veteranenbeleid bedragen ongeveer
                     200 miljoen. Dat is een hoop geld, maar als je bedenkt dat het over meer dan 100.000
                     veteranen gaat, is het eigenlijk een koopje.
                  
Maar toch blijven er aandachtspunten. De vragenlijst na zes maanden wordt maar door
                     40% ingevuld. In die 40% zijn dan de mensen met wie het heel erg goed gaat, waarschijnlijk
                     oververtegenwoordigd. Ook elders krijg ik toch steeds signalen dat veteranen onvoldoende
                     geïnformeerd zijn, bijvoorbeeld over de mogelijkheden tot hulpverlening en psychosociale
                     zorg. Dus hoe bereik je de mensen die het waarschijnlijk het meest nodig hebben, maar
                     zich dat zelf niet meer realiseren of geen verbinding meer hebben met een organisatie
                     om een hulpvraag te stellen? Je hoort ook van actieve militairen die zich eigenlijk
                     bezwaard voelen om in hun omgeving iets aan te geven, omdat het dan een beetje lijkt
                     alsof ze opgeven of er niet bij horen. Wat doe je met hen? Er is heel veel hulp. Er
                     zijn misschien wel iets te veel loketten, maar op de een of andere manier weten die
                     niet altijd de doelgroep te bereiken die het nodig heeft.
                  
De Minister schrijft in haar brief dat het uitgangspunt van het beleid is om in het
                     kader van de organisatie toe te spitsen op behoeften. Dat is op zich terecht, maar
                     het is wel de vraag of het genoeg is. Er wordt nu wel heel erg veel overgelaten aan
                     gemeenten – daar zei mijn buurman ook al wat over – en aan particuliere initiatieven.
                     Denk aan de plaatselijke café-eigenaar die een middag per week zijn bedrijf openstelt
                     voor het plaatselijke, regionale veteranennetwerk. Al die zelforganisatie en burgerinitiatieven
                     zijn prachtig, maar gaan wij niet iets te veel uit van het zelforganiserend vermogen?
                     Dat vraag ik ook omdat er juist een groep is die er een beetje buiten valt en misschien
                     niet dat zelforganiserend vermogen heeft en dus ook niet makkelijk in een omgeving
                     komt waarin je gemakkelijker praat over wat je meemaakt. Is de betrokkenheid van Defensie
                     eigenlijk niet een beetje te mager, nog los van dat bedrag van 1,5 ton en of dat wel
                     of niet wordt ingezet?
                  
Veteranen Platform geeft ook aan dat de bedragen voor de regeling reüniefaciliteiten
                     niet voldoende lijken te zijn. Ziet de Minister daar eventueel nog ruimte voor?
                  
Veel veteranen gaat het goed, maar er is een groep waar bijzondere aandacht voor nodig
                     blijft. Ik was niet bij de hoorzitting vorige week, maar ik heb die wel teruggekeken.
                     Een van de problemen is bijvoorbeeld crisisinterventie en noodhulp. Die is niet toegankelijk
                     voor mensen die onder invloed zijn. Ik begrijp heel goed waarom dat zo is, maar volgens
                     mij zei in de hoorzitting iemand: ik heb nog nooit meegemaakt dat een veteraan crisishulp
                     nodig had en niet onder invloed was. Je moet je dan dus toch afvragen of de werkelijkheid
                     het op zich goede principe niet in de weg zit. Is daar niet toch meer flexibiliteit
                     nodig?
                  
Een laatste punt, voorzitter. Ronduit triest is toch het fenomeen van de dakloze veteraan.
                     Daarvan zijn er naar alle waarschijnlijkheid honderden. Het probleem van dakloosheid
                     in het land is helaas nog veel groter, maar dit is toch wel een groep waar wij een
                     speciale verantwoordelijkheid voor hebben. Bovendien is dakloosheid de poort naar
                     allerlei andere problemen. Ziet de Minister niet toch mogelijkheden om hier specifieker
                     op in te zetten, bijvoorbeeld met een actieplan, om die groep wat makkelijker te bereiken
                     en proberen uit de situatie te halen? Dit zijn namelijk echt hele schrijnende gevallen.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u zeer. Uw spreektijd was drieënhalve minuut; dan weet u dat. Dan gaan we door
                     naar de heer Fritsma van de PVV.
                  
De heer Fritsma (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil om te beginnen toch wederom een lans breken voor onze
                     oudste groep veteranen, de Indiëgangers. Er is al veel over hen gesproken, ook vorige
                     week hier in de Kamer, maar ze schieten er helaas niet heel veel mee op. Onze Indiëgangers
                     verdienen het grootst mogelijke respect. Het zijn in de ogen van de PVV helden, maar
                     ze worden helaas in de steek gelaten. De achtergrond is bekend. De Indiëveteranen
                     waren onderwerp van een onderzoek, maar het onderzoek blonk uit in eenzijdigheid en
                     gekleurdheid. Ze voelen zich door het onderzoek ten onrechte weggezet als oorlogsmisdadigers.
                     Daar hebben ze gelijk in en dat verdienen ze niet. Wat de veteranen nog erger vinden
                     dan het onderzoek zelf, is het feit dat het kabinet het onderzoek kritiekloos heeft
                     omarmd. Zolang dat punt niet is gecorrigeerd, wordt de Indiëveteranen groot onrecht
                     aangedaan. Mijn oproep ...
                  
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Piri. Gaat uw gang.
Mevrouw Piri (PvdA):
Mijn vraag is eigenlijk of de heer Fritsma misschien kan aangeven door welke partijen
                     hier vorige week geen respect is getoond voor Indiëveteranen. Over het onderzoek kunnen
                     we politiek verschillende oordelen hebben, maar los daarvan heb ik eigenlijk alle
                     fracties, allemaal, horen uiten dat we moeten kijken naar de politieke verantwoordelijkheid
                     en ook dat het merendeel van de veteranen niet betrokken was bij de oorlogsmisdaden
                     zoals beschreven in het onderzoek. Ik vraag me dus het volgende af: meneer Fritsma,
                     welke partijen heeft u disrespectvol horen spreken over de Indiëveteranen?
                  
De heer Fritsma (PVV):
Het gaat om twee dingen. Eén. Het onderzoek is ondeugdelijk en dat hebben niet alle
                     partijen erkend. Daar zit dus een pijnpunt van de veteranen. Ik kan het allemaal wel
                     opsommen, hoor. De bersiap en het geweld tegen Nederlanders zijn nauwelijks benoemd.
                     Begrippen als «structureel geweld» zijn niet gedefinieerd. Alleen al de titel van
                     het onderzoek geeft een politieke gekleurdheid aan, omdat er gesproken wordt over
                     de politionele acties in Indonesië, en dus niet in Nederlands-Indië. De lijst is eindeloos!
                     Daar hebben niet alle fracties afstand van genomen en dat vragen de veteranen wel.
                  
Het tweede pijnpunt is dat het kabinet dat onderzoek kritiekloos heeft omarmd. Daar
                     zit ook pijn, want het kabinet had natuurlijk ook die kritiekpunten op dat onderzoek
                     kunnen benoemen. Dat is niet gebeurd. Dus een eenzijdig onderzoek is door de Kamer
                     overgenomen. Dat zijn de twee pijnpunten waar ik op doel.
                  
Mevrouw Piri (PvdA):
Het is denk ik goed om dat duidelijk te hebben. Het klopt dat de Partij van de Arbeid
                     een andere opvatting heeft over dat onderzoek. Wij steunen ook dat het kabinet daar
                     gewoon serieus consequenties aan verbindt. Maar ik dacht dat we zeker op een dag als
                     vandaag, net voor de Veteranendag, waarop we spreken over veteranen, duidelijk moeten
                     maken dat alle partijen echt vinden dat uiteindelijk de politiek verantwoordelijk
                     is en dat een groot deel van die Indiëveteranen wat ons betreft... Dat blijkt overigens
                     ook niet uit het onderzoek. We erkennen dat het beeld dat is ontstaan, namelijk dat
                     de meeste mensen worden weggezet als oorlogsmisdadigers, absoluut niet het beeld is
                     dat er hier in de Tweede Kamer is. Het is in ieder geval fijn om te horen dat de kritiek
                     zich richt op het onderzoek en niet zozeer op partijen «die Indiëveteranen zouden
                     wegzetten».
                  
De heer Fritsma (PVV):
Op het onderzoek en inderdaad ook op de kabinetsreactie op dat onderzoek. Die was
                     namelijk ook niet goed.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog.
De heer Fritsma (PVV):
Voorzitter. In het licht van het voorgaande vindt de PVV het ook onbegrijpelijk dat
                     het kabinet ervoor heeft gekozen om de onafhankelijkheid van Indonesië te erkennen
                     per 17 augustus 1945. Dit betekent gewoon nog meer zout in de wonden van de Indiëveteranen.
                     Zij zijn immers uitgezonden naar Nederlands-Indië en niet naar een onafhankelijk Indonesië.
                     Het kabinet moet echt stoppen met het uitgummen van die geschiedenis. De soevereiniteitsoverdracht
                     aan Indonesië vond plaats om 27 december 1949 en aan die datum moet uit respect voor
                     alle burgers en militairen die tot die tijd om het leven zijn omgekomen, worden vastgehouden.
                     De PVV roept het kabinet dan ook op om de recente onafhankelijkheidserkenning per
                     17 augustus 1945 in te trekken.
                  
Voorzitter. Het gaat op meer fronten mis. De backpayregeling is ook een thema dat
                     vaak terugkomt. Het verhaal daarachter is ook bekend. Militairen en ambtenaren die
                     tijdens de Japanse bezetting in Nederlands-Indië werkten, hebben geen volledig salaris
                     ontvangen. Ze zijn daarvoor gecompenseerd, maar die regeling geldt helaas niet voor
                     de weduwen. Het punt dat ik hier wil maken, is dat het kabinet daarmee de Veteranenwet
                     niet goed uitvoert, want heel nadrukkelijk is de Veteranenwet niet alleen van toepassing
                     op de veteranen zelf, maar ook heel nadrukkelijk op hun relaties. Wel een vergoeding
                     voor veteranen, maar niet voor de nabestaanden: dat is met alle respect dus niet in
                     de geest van de Veteranenwet. Daar wil ik van de Minister ook een reactie op.
                  
Voorzitter. Ik wil verder nog het punt van de noodopvang voor veteranen aanstippen.
                     Mijn buurman had het er net ook over. De Veteranenombudsman heeft aangegeven dat het
                     nog niet helemaal op orde is. Volgens mij is het kabinet op dit punt wel van goede
                     wil. Daarvoor verwijs ik ook naar de reactie op de aangenomen motie van mij en mijn
                     collega Van Haga die vraagt om zorg te dragen voor voldoende en direct toegankelijke
                     noodopvang voor veteranen. Naar aanleiding daarvan is er gewezen op een gezamenlijk
                     initiatief van het Veteraneninstituut en het Leger des Heils voor de ontwikkeling
                     van een centrale opvanglocatie voor dakloze veteranen. Dat is een prachtig initiatief,
                     waar veteranen echt op een waardige manier mee geholpen worden. Het kabinet heeft
                     aangegeven dit initiatief te ondersteunen. Mijn enige vraag daarover is of dit ook
                     een financiële ondersteuning betreft. Als dat het geval is, dan is dat prachtig. Ik
                     wil dan nog wel weten vanaf welke datum er geld voor vrijkomt. Hopelijk kunnen we
                     dit initiatief snel realiseren.
                  
Voorzitter, ik weet niet hoeveel tijd ik nog heb. Ik wil nog een of twee moties indienen.
De voorzitter:
U zit op een kleine vier minuten nu.
De heer Fritsma (PVV):
Dan heb ik nog tijd. Die wil ik dan besteden aan een ander praktisch punt, ook al
                     eerder gemaakt, namelijk de constatering dat bij sommige gemeenten de uitvoering van
                     het veteranenbeleid nog niet goed op orde is. De Veteranenombudsman heeft gezegd dat
                     dit niet komt door een gebrek aan voorzieningen, maar meer door een slecht functionerend
                     netwerk. Bij de gemeenten is niet goed in beeld welke instanties op welke punten hulp
                     kunnen bieden. Om dat netwerk op orde te krijgen zou het mooi zijn als elke gemeente
                     een veteranencontactpersoon heeft. Mijn vraag aan de Minister is wat het kabinet nog
                     kan doen om op dit punt te helpen.
                  
Daar kan ik het bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft vierenhalve minuut gesproken. Dat betekent dat we nu verder kunnen
                     met de heer Valstar namens de VVD.
                  
De heer Valstar (VVD):
Dank, voorzitter. Twee weken geleden hadden we hier, volgens mij zelfs in deze specifieke
                     zaal, het rondetafelgesprek over veteranen. Het eerste uur was eigenlijk hoog over,
                     beleid met de beleidsmakers en de instanties. Het tweede uur was eigenlijk de pijnlijke
                     praktijk. En vooral dat tweede uur was zeer indrukwekkend. Met Robin Imthorn van KNAK,
                     die vertelde hoe hij tijdens een loodzware, kilometerslange tocht werd gebeld door
                     de vrouw van een veteraan. Die veteraan zag geen uitweg meer, maar gelukkig nam Robin
                     de telefoon op. Met Sven Burgers, die de jarenlange psychische lijdensweg van een
                     veteraan beschrijft in zijn boek Barsten in de ziel, maar die in het gesprek ook andere
                     indringende verhalen opsomde. En met Bram van den Dungen, die tijdens het gesprek
                     in uniform, maar nu het uniform van de politie, aanwezig was. Als militair veteraan
                     en politieagent richtte hij het Nova-netwerk op, een netwerk binnen de politie voor
                     veteranen waarmee zij elkaar snel weten te vinden als het mis is, als er een verward
                     persoon wordt gemeld waar een zwaarbewapende eenheid op af wordt gestuurd, terwijl
                     het een veteraan in de problemen kan zijn. Een veteraan die een andere veteraan tegenover
                     zich nodig heeft om te kunnen ontladen. En er komen op jaarbasis nog steeds veel,
                     heel veel van deze meldingen binnen bij de politie, zo'n 300.
                  
Voorzitter. Wie de Veteranennota erbij pakt, leest dat het over het algemeen goed
                     gaat. Dat zal het ongetwijfeld ook gaan met een heel grote meerderheid van de veteranen.
                     Maar het gaat nu juist ook om de minderheid, de veteranen die misschien wel de ergste
                     dingen hebben gezien en hebben meegemaakt. Ik heb het vorig jaar ook gezegd en ik
                     moet het nu helaas weer constateren: de Kamer kan de controlerende taak niet voldoende
                     uitvoeren. We weten niet of de wet wordt uitgevoerd. Ja, in praktische zin ligt er
                     opnieuw een mooie Veteranennota, maar hoe het met de veteranen gaat, blijft mij onbekend.
                  
Ik heb vorig jaar ook de 10% van de ISAF-veteranen aangehaald die aangeeft dat zij
                     middelmatig tot laag welzijn ervaart, mede dankzij de ISAF-missie. De groep kent hogere
                     werkloosheid en minder goede sociale contacten. Een groep veteranen die vaak laag
                     in rang is, maar ook vaak buiten de poort is geweest. Een groep die als je het projecteert
                     op het totale aantal veteranen, zo'n 2.500 man telt. Ik weet niet hoe het de groep
                     vergaat. Is er nu verbetering zichtbaar? Het komt niet naar voren uit de Veteranennota.
                     Ik zou graag van de Minister willen weten of zij de verantwoordelijkheid voelt om
                     specifiek naar deze grote groep veteranen te kijken en die te blijven monitoren, maar
                     ook om de Veteranennota nog een keer te toetsen langs de wet.
                  
Ik wil vanaf deze plek namens mijn fractie ook grote waardering uitspreken voor een
                     heel specifieke groep veteranen, namelijk de veteranen van de slag om Chora. Want
                     ook uit het ISAF-onderzoek werd al in de eerste bevinding duidelijk dat erkenning
                     en waardering belangrijk blijven en dat het belangrijk is dat het echte verhaal in
                     de media wordt verteld. Daarmee wil ik niets afdoen aan de conclusie van de rechtbank
                     dat de Staat een schadevergoeding moet betalen omdat zij de rechtmatigheid van één
                     specifieke aanval op een huis niet voldoende kon onderbouwen. Maar het bredere verhaal
                     is dat de taliban Chora dreigden te overlopen en dat Nederlandse militairen niet besloten
                     om de Afghaanse troepen aan hun lot over te laten. Zij kozen ervoor om het gevecht
                     aan te gaan. Jos Leunissen en Timo Smeehuijzen brachten het hoogste offer. Vele anderen
                     keerden terug met grote littekens op het lichaam en op de ziel.
                  
Wij politici en met ons alle anderen vanuit de Haagse bureaustoel in het veilige Nederland
                     zullen nooit echt beseffen hoe het voelde om daar op dat moment te zijn; wat het is
                     om in een oorlogsgebied in een split second besluiten te moeten nemen. Wat wij wel
                     begrijpen en ook diep voelen, is de eeuwige dankbaarheid en waardering voor jullie
                     inzet voor Nederland en Afghanistan.
                  
Voorzitter. Ik had het al over het slecht zicht hebben op hoe het nu echt gaat met
                     de veteranen. In dat monitoren is er ook een andere zorgelijke ontwikkeling te zien.
                     Zo is de respons met bijna 20% afgenomen ten opzichte van 2018. Daar wordt eigenlijk
                     vrij makkelijk overheen gestapt. Ik zou de Minister willen vragen: waarom? Waarom
                     wordt er niet achter de non-respondenten aan gebeld? Graag een reactie van de Minister.
                  
Voorzitter. Vorig jaar haalde ik het voorbeeld aan van de Patriotmissie in Slowakije
                     dat jaar, en die in Turkije tussen 2013 en 2015. De Turkijegangers werden veteraan
                     en de Slowakijegangers niet, terwijl de missies vrijwel identiek waren: in een NAVO-lidstaat
                     afzwaaiende raketten afvangen. Ik haal dat voorbeeld aan om de af en toe rare balans
                     in de veteranenstatus aan te stippen. Misschien was het wat freudiaans, want blijkens
                     de brief die de Minister bij de Veteranennota stuurde, bleken de Slowakijegangers
                     toch wel de veteranenstatus te hebben gekregen. Maar het gaat toch niet door. Nu kunnen
                     degenen die in Slowakije zijn geweest alsnog de veteranenstatus aanvragen. Ik zou
                     de Minister de eenvoudig vraag willen stellen wat hier in vredesnaam is misgegaan.
                  
Voorzitter. Het gaat niet zozeer om de veteranenstatus, het gaat erom dat deze mensen
                     uiteindelijk langere tijd van huis zijn geweest en daar dingen mee hebben kunnen maken
                     die hen later kunnen achtervolgen. Ik heb ook het voorbeeld aangehaald van Zijner
                     Majesteits Evertsen. Die was zeven maanden op zee naar de Zuid-Chinese Zee, ook niet
                     echt een kalme omgeving. Ook zij kregen de veteranenstatus niet, maar zij hebben in
                     die zeven maanden misschien wel meer meegemaakt dan de mariniers die als het goed
                     is binnenkort worden uitgezonden naar Kosovo. Dat is een artikel 100-missie en dus
                     krijgen zij de veteranenstatus. Ik zou hier een uitgebreide reflectie op willen van
                     de Minister, maar het liefst zou ik de toezegging krijgen dat zij gaat kijken naar
                     de definitie van de veteranenstatus, of liever naar de zorgplicht van Defensie voor
                     uitgezonden oud-militairen en huidige militairen.
                  
De Minister heeft de bevoegdheid om de veteranenstatus en daarmee de bijzondere zorgplicht
                     toe te kennen. Dat heeft ze bijvoorbeeld ...
                  
De voorzitter:
Voor u verdergaat, is er een vraag aan u van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
De heer Valstar, ik en anderen hebben deze week en vorige week meerdere veteranen
                     gesproken die dit punt van de veteranenstatus specifiek aanstipten. Nu lees ik in
                     de stukken terug dat het ministerie sec de Veteranenwet volgt. De heer Valstar stelt
                     deze vragen. Ik ben zeer geïnteresseerd in het antwoord. Is hij eventueel ook bereid
                     om die wet dan in gezamenlijkheid aan te passen?
                  
De heer Valstar (VVD):
Als de heer Hammelburg mij toestaat, dan lees ik ... Ik kan het ook gelijk voorlezen.
                     Zal ik nog een stukje verdergaan met mijn betoog? Dan geeft dat misschien al licht
                     een antwoord op de vraag.
                  
De voorzitter:
Als u dat goed vindt, meneer Hammelburg, dan laten we de heer Valstar gewoon verdergaan
                     met zijn betoog.
                  
De heer Valstar (VVD):
Dan kan hij eventueel alsnog een vraag stellen, maar dat laat ik aan u, voorzitter.
                     De Minister heeft de bevoegdheid om de veteranenstatus, en daarmee de bijzondere zorgplicht
                     toe te kennen. Dat heeft ze bijvoorbeeld ook met de marechaussees gedaan die langere
                     tijd in Oekraïne verbleven om onderzoek te doen naar oorlogsmisdaden tussen de lijken
                     en het lijkvocht. Het is meer dan terecht dat deze militairen zich nu veteraan mogen
                     noemen, maar er is nog een tussenweg tussen veteraan en de rechten die erbij komen
                     kijken. Is er bijvoorbeeld overwogen om hen onder de gelijkgestelde status te scharen?
                     Graag een uitgebreide reflectie van de Minister op dat punt en graag ook de toezegging
                     dat zij nogmaals gaat kijken hoe deze groep militairen toch de erkenning, waardering
                     en vooral het recht op nazorg kan krijgen die hij verdient.
                  
Voorzitter. Ik zei al dat die zorg voor veteranen in beginsel goed geregeld is, maar
                     met name de crisisinterventie kan beter. Enkele collega's spraken daar ook al over.
                     Wij kunnen niet voor veteranen denken, voor veteranen die het soms echt niet meer
                     weten of, erger nog, het niet meer zien zitten. Als ze dan al het noodnummer van het
                     Veteranenloket weten te vinden en de moed bijeen hebben geraapt om te bellen, krijgen
                     ze in het weekend of de avonden eerst via een bandje te horen dat het Veteranenloket
                     bereikbaar is op werkdagen en tijdens kantooruren. Maar als je blijft hangen krijg
                     je, met alle respect, een bedrijfsmaatschappelijk werker aan de lijn. Als eerste kom
                     je dus in aanraking met iemand die je net niet begrijpt en die zelf geen veteraan
                     is geweest. Die drempel om de telefoon op te pakken is al hoog. Waarom is er geen
                     laagdrempelig contact mogelijk, bijvoorbeeld via WhatsApp of socialmedia-accounts?
                  
Als de veteraan niet naar de telefoon grijpt, maar grijpt naar de fles, de straat
                     op gaat en problemen zoekt, wordt de politie gebeld, die er gewapend op afgaat, en
                     escaleert het, omdat zij niet weten dat het om een veteraan gaat, iemand met problemen
                     uit het verleden die er op dat moment alleen maar uit gehaald kan worden door een
                     medeveteraan. Die kan de eerste triage doen en de angel eruit halen, zoals Sven Burgers
                     dat noemde tijdens ons gesprek. Daarom is het zo van belang dat het Nova-netwerk professionele
                     inbedding binnen de politie, Defensie en het Veteraneninstituut krijgt en dat er een
                     professionele crisisopvang wordt georganiseerd. Is de Minister bereid om het Veteranenloket
                     niet alleen beter en breder bereikbaar te maken, maar ook de crisishulp te verbeteren
                     en professioneel op te zetten, en ook de capaciteit uit te breiden? Graag een reactie.
                  
Nog één minuut?
De voorzitter:
Er is nog één minuut.
De heer Valstar (VVD):
Dan ga ik het hierbij laten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Valstar. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Piri. Omdat ze iets
                     later binnenkwam, zeg ik het nog even: voor haar partij geldt een spreektijd van vijf
                     minuten voor eerste en tweede termijn tezamen. Dat wilde ik nog even duidelijk maken.
                     Gaat uw gang.
                  
Mevrouw Piri (PvdA):
Dank, voorzitter. De politiek draagt een belangrijke verantwoordelijkheid voor onze
                     veteranen, voor onze mannen en vrouwen die door kabinet en Tweede Kamer op missie
                     zijn gestuurd en deze zwaarwegende taak vaak niet zonder gevaar voor eigen fysieke
                     en mentale gezondheid vervullen. De diepe sporen die veteranen soms de rest van hun
                     leven meedragen, verdienen erkenning en zorg. Het is daarom essentieel dat ook wij
                     als Tweede Kamer recht doen aan deze verantwoordelijkheid en ieder jaar kijken of
                     we iets kunnen doen om veteranen de erkenning en zorg te geven die zij verdienen en
                     wat we daaraan kunnen doen.
                  
Uit een aantal gesprekken die wij als commissie met veteranen hebben gevoerd – een
                     aantal collega's refereerde er al aan – bleek dat we nog geen sluitende aanpak hebben
                     om de hulp die nodig is te bieden aan onze veteranen. Veteranen raken soms verstrikt
                     in de bureaucratie en lopen nog te vaak tegen een dichte deur aan. Ook gemeenten spelen
                     hier een belangrijke rol in, maar die weten nu nog te vaak niet eens af van het bestaan
                     van de Veteranenwet. Graag een reactie van de Minister.
                  
De jaarlijkse Veteranennota hoort ertoe te dienen dat wij als Kamer kunnen aflezen
                     hoe het gaat met onze veteranen in al hun verscheidenheid. Hoe gaat het met de Tweede
                     Wereldoorlogveteranen, met de Indiëveteranen, met de veteranen die in Afghanistan
                     hebben gediend? Iedere groep past een andere aanpak en dus ook een ander overzicht.
                     Hoe kan de Minister hieraan tegemoetkomen? Een artikelsgewijze aanpak zou ook een
                     overzicht bieden van de stappen die er in een bepaald jaar per artikel zijn gezet
                     en de stappen die er per artikel nog nodig zijn. Kan de Minister toezeggen om dit
                     voortaan inzichtelijker te maken?
                  
Een van de centrale vraagstukken blijft wie wordt erkend als veteraan en wie niet.
                     In de huidige wet staat een ruime interpretatie, maar het is aan de Minister om de
                     titel «veteraan» toe te kennen. Kan zij toelichten waarom er momenteel toch gekozen
                     wordt voor een nauwe definitie? Er zijn namelijk ook veel mensen die op missie zijn
                     geweest maar nu buiten de zorgplicht onder de Veteranenwet vallen. Denk aan de militaire
                     oorlogs- en dienstslachtoffers, de KMar, die eerst moet bewijzen of zij bepaalde erkenning
                     verdienen, of aan de politieagenten die hebben gediend in Afghanistan. Hoe kan de
                     Minister aan deze zorgvraag tegemoetkomen? Kan zij ervoor zorgen dat de bestaande
                     hulp wordt uitgebreid voor doelgroepen die dit nodig hebben?
                  
Voorzitter. Het faciliteren van goede veteranenzorg is de kern van de verantwoordelijkheid
                     die wij voor hen dragen. Preventieve zorg en aandacht voor mentale problemen in de
                     opleiding zijn hier ook een belangrijk onderdeel van. Hoe kan er toegewerkt worden
                     naar het doorbreken van het taboe rondom praten over mentale gezondheid? Kunnen veteranen
                     wat de Minister betreft hier zelf ook een positieve rol in spelen?
                  
De reguliere en militaire crisisdienst. Op dit moment geldt de regel dat veteranen
                     worden weggestuurd als ze onder invloed zijn wanneer zij een hulpvraag hebben. Volgens
                     mij hebben alle collega's hier al aandacht aan besteed, dus ik sluit me gewoon aan
                     bij hun vragen.
                  
Tot slot, voorzitter. De Minister geeft aan dat de inkomensvoorziening in 2022 acht
                     keer is toegekend. Wat er niet bij staat, is hoe vaak deze niet is toegekend. Graag
                     een reactie. De Veteranenombudsman vertelde de commissie dat er 120 vragen zijn geweest
                     over deze voorziening. Wat is de verklaring hiervoor van de Minister en wat is de
                     reden als deze niet wordt toegekend?
                  
Hartelijk dank.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Piri. Dat was ruim drie minuten. Ik kijk even naar de Minister
                     om in te schatten hoeveel tijd zij nodig heeft om zich te beraden op de vragen. We
                     kunnen om 15.00 uur verder met het debat, dus ik schors nu voor twintig minuten.
                  
De vergadering wordt van 14.38 uur tot 15.03 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met het debat. Ik geef het woord aan de Minister voor de eerste termijn.
                     O, er is nog een punt dat de heer Valstar wilde maken.
                  
De heer Valstar (VVD):
Ik moet één ding rechtzetten. Ik zei dat er mariniers naar Kosovo worden gestuurd,
                     maar ik bedoelde natuurlijk Bosnië.
                  
De voorzitter:
Oké. De Minister.
Minister Ollongren:
Dank u wel, voorzitter. Dank ook voor het overhandigen van de petitie. Ik waardeer
                     het dat de vaste commissie dit op zich heeft genomen. Ik heb er al even snel naar
                     gekeken om te zien wat het betreft. We zullen dat natuurlijk nog veel beter bekijken.
                     De kwestie is bekend bij het ministerie. Ik ben graag bereid het gesprek aan te gaan
                     met betrokkenen. Ik wil hier niks beloven, want dat kan ik niet, maar luisteren kan
                     altijd. Dat ga ik dus sowieso doen naar aanleiding van de petitie.
                  
Voorzitter. Ook dank aan alle woordvoerders die zonet opmerkingen hebben gemaakt over
                     en hun dank hebben uitgesproken jegens de meer dan 100.000 veteranen die we in Nederland
                     hebben. Ik denk dat het belangrijk is dat we dat doen. We hebben heel veel verschillende
                     veteranen. Daar is ook aandacht voor geweest in alle inbrengen van de woordvoerders.
                     Er zijn jonge veteranen maar ook oude. De jongste is onder de 20 en de oudste boven
                     de 100. Er is dus een grote diversiteit in leeftijd en ook qua type missie of oorlog
                     die ze hebben meegemaakt. Daarmee zijn ook de ervaringen en de verhalen van de veteranen
                     verschillend. Maar dat wij naar hen luisteren, zoals de commissie ook heeft gedaan
                     voor aanvang van deze vergadering, is ontzettend belangrijk. Ze dienen Nederland.
                     Ze doen dat onder moeilijke omstandigheden, soms onder oorlogsomstandigheden en soms
                     tijdens vredesoperaties. Velen zijn maanden van huis. Soms niet, soms gaat het over
                     weken. Veel veteranen, ongeveer een kwart, zijn nog als militair in dienst van Defensie.
                     Er zijn dus veel verschillen, maar ze hebben één ding gemeen, namelijk de waardering
                     die en het respect dat we voor hen hebben en vandaag ook onderstrepen, net als aanstaande
                     zaterdag tijdens Veteranendag. Ieder jaar hebben we zo'n moment in Den Haag in aanwezigheid
                     van de Koning.
                  
Ik denk dat het ook goed is om te luisteren naar de veteranen, omdat er inderdaad
                     veel uit voortvloeit. Soms komt er zorg bij kijken en er komt eigenlijk altijd wel
                     maatwerk bij kijken. Ik denk dat veel vragen die vandaag zijn gesteld, daar ook over
                     gaan. Het gaat vaak over de groep die met zichtbare of onzichtbare littekens is teruggekomen.
                     Dat is inderdaad niet de hele groep veteranen, want er is gelukkig een grote groep
                     veteranen die ongeschonden terugkomt. Maar het is niet zo dat ze daarmee geen waardering
                     en respect verdienen. Ook die groep verdient het om genoemd te worden. Bij wijze van
                     introductie wil ik ook benoemen dat er veel initiatieven zijn, vaak genomen door veteranen
                     zelf die zich op allerlei manieren en via verschillende platforms inzetten voor andere
                     veteranen en hun eigen kennis en ervaring daarbij gebruiken. Ook daarvoor heb ik heel
                     veel waardering. In gesprekken met veteranen heb ik gemerkt hoe belangrijk het is
                     en hoe belangrijk mensen het zelf ook vinden om met elkaar in gesprek te zijn en er
                     voor elkaar te zijn. Ik vind dat de Minister en het ministerie zich precies daarvoor
                     moeten inzetten met vooruitstrevend beleid, met innovatief beleid, met openstaan voor
                     nieuwe ideeën en nieuwe manieren om de veteranen te bereiken en de veteranen én het
                     thuisfront actief te ondersteunen.
                  
Voorzitter. Dat bij wijze van introductie. Er zijn vragen gesteld over een aantal
                     thema's. Ik heb geprobeerd ze wat logisch te clusteren en ik hoop dat dat is gelukt.
                     Ik wil beginnen met de vragen die zijn gesteld over het thema zorg voor veteranen.
                     Dat is vrij breed. Dat gaat ook over de rol van de gemeenten, van de veteraneninloopcentra
                     et cetera. Verder ga ik in op noodopvang en PTSS. Dat is zo'n beetje één cluster.
                     Dan heb ik nog een aantal andere onderwerpen, bijvoorbeeld penitentiaire instellingen
                     en de veteranenstatus, en dan uiteraard het onvermijdelijke kopje overig.
                  
Ik begin met zorg en de bereikbaarheid van die zorg. Allereerst wil ik echt heel nadrukkelijk
                     zeggen dat er altijd zorg is voor militairen. Ik denk dat alle Kamerleden dat wel
                     weten, maar daar lijkt soms een misverstand over te bestaan. Of de militair nou veteraan
                     is of bijvoorbeeld bij een oefening psychisch of fysiek – dat maakt niet uit – gewond
                     is geraakt, er is altijd recht op zorg. Het loket is daarvoor altijd beschikbaar.
                     Militairen moeten altijd worden geholpen. De veteranenstatus is dus niet noodzakelijk
                     voor het ontvangen van zorg – uiteraard niet, en gelukkig niet. Als die misvatting
                     er zou zijn, wil ik die graag wegnemen. De zorgplicht is van toepassing op iedereen
                     die op wat voor manier dan ook en op welk moment dan ook als militair gewond raakt.
                  
Wat betreft de dienstslachtoffers: een militair die activiteiten uitvoert tijdens
                     een inzet waaraan de veteranenstatus niet kan worden ontleend, maar daar wel letsel
                     bij oploopt, kan worden beschouwd als een dienstslachtoffer en krijgt dus alle zorg.
                     Daarbij geldt alle zorgplicht die in de wet is voorgeschreven. Daarmee kan deze militair
                     ook gebruikmaken van bijvoorbeeld het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen. Ook als
                     mensen uit dienst treden, blijft dat zo. Dat betekent dat er een zogenaamde warme
                     overdracht plaats zal vinden. Dat wordt gedaan door een zorgcoördinator van het Landelijk
                     Zorgsysteem voor Veteranen. Die kijkt daarbij steeds naar de benodigde zorg en behandeling.
                     Die staat centraal, en niet het kenmerk waar degene die de zorg nodig heeft onder
                     valt. Het kan zijn dat mensen dat zelf wel zo ervaren, omdat er bijvoorbeeld gevraagd
                     wordt naar die status, maar het is niet zo dat de zorg daarvan afhankelijk is.
                  
De heer Boswijk (CDA):
Ik heb even een verduidelijkende vraag. Stel dat je dienstslachtoffer bent of oud-militair
                     en geen veteraan, maar je later tot de conclusie komt dat je door werkzaamheden als
                     militair, op oefening, bijvoorbeeld PTSS hebt ontwikkeld. Zegt de Minister dan: die
                     mensen hebben altijd recht op dezelfde zorg als een actief dienend militair of een
                     veteraan, ook als ze geen veteranenstatus hebben en ook als ze geen actief dienend
                     militair zijn? Het was namelijk toch wel een beetje een rode draad in de rondetafel
                     en alle gesprekken die we hebben gehad dat daar wel degelijk een groot verschil in
                     zit.
                  
Minister Ollongren:
Wat relevant is, is hoe en wanneer de verwonding is opgelopen. Als men die heeft opgelopen
                     als actief militair, ook als dat op oefening was, waar niet de veteranenstatus uit
                     volgt, dan is de zorg altijd gegarandeerd. Het is fijn dat de heer Boswijk daar nog
                     even een verduidelijkende vraag over stelt, zodat ik dat kan bevestigen, want dat
                     vind ik ontzettend belangrijk.
                  
De voorzitter:
Eerst de heer Valstar en daarna de heer Hammelburg.
De heer Valstar (VVD):
Ik wil nog wel een verdere verduidelijking. De Minister heeft het specifiek over «verwonding»
                     en ze had het net ook over «letsel». Maar stel dat een oud-militair die niet de veteranenstatus
                     heeft er na vijf of tien jaar achter komt dat hij, bijvoorbeeld door een oefening
                     van zeven maanden in de Zuid-Chinese Zee, daadwerkelijk iets heeft meegemaakt wat
                     psychisch invloed heeft en dus niet zozeer een fysiek litteken, maar een psychisch
                     litteken heeft. Kan diezelfde oud-militair dan ook bij het Veteranenloket aankloppen
                     om hulp te krijgen?
                  
Minister Ollongren:
Ja. Ik dacht dat ik daarvoor had gezegd – misschien schetste ik dat te kort door de
                     bocht – dat het kan gaan over fysieke of psychische, mentale, littekens. Ik bedoelde
                     dat alomvattend. Een verwonding kan fysiek of mentaal zijn.
                  
De heer Hammelburg (D66):
Ik twijfel er geenszins aan dat militairen die uit dienst treden en littekens hebben,
                     psychisch dan wel fysiek, voor de rest van hun leven bij Defensie kunnen aankloppen
                     voor zorg, of ze nou veteraan zijn of niet. Maar mij ging het ook om de mensen die
                     tien of twintig jaar na uitdiensttreding ontdekken dat ze toch PTSS hebben en die
                     niet zozeer weer aankloppen bij Defensie om ergens aanspraak op te maken. Het gaat
                     dus om mensen die uit zicht zijn geraakt. Hoe zorgen we er nou voor dat Defensie deze
                     mensen in beeld blijft houden, ook als ze uit dienst treden, of ze nou veteraan zijn
                     of niet, en hier en daar toch steeds een vinger aan de pols blijft houden? Het komt
                     vaak terug dat dat toch niet het geval is.
                  
Minister Ollongren:
Misschien mag ik de vraag van de heer Hammelburg gebruiken als een soort bruggetje
                     naar het volgende onderdeel van de beantwoording, want daarbij gaat het om de respons.
                     Hij gaf zelf net een voorbeeld van iemand die hij, als ik het goed heb begrepen, hier
                     voor de deur van de Tweede Kamer aantrof. Uiteindelijk kan het inderdaad gaan om mensen
                     die om allerlei redenen niet die zorg hebben kunnen krijgen of willen ontvangen. Dat
                     begint natuurlijk inderdaad bij die respons. Ik kom dus zo op het punt van de heer
                     Hammelburg, maar verschillende leden van de Kamer, bijvoorbeeld de heer Valstar en
                     meneer Hammelburg zelf, vroegen of die respons voldoende is en of we echt alles proberen
                     te doen om iedereen te bereiken. Wij zien dat de respons onder het thuisfront redelijk
                     stabiel is gebleven en dat de respons onder militairen de laatste jaren wat is gedaald.
                     Zij krijgen vragenlijsten, die overigens niet verplicht ingevuld hoeven te worden,
                     omdat er bij de deskundigen zorgen zijn dat je een ander type antwoorden zou krijgen
                     als je dat wel verplicht zou stellen. Je wilt natuurlijk een zo eerlijk mogelijk antwoord.
                     Voor mensen die niet deelnemen, wordt er dus eigenlijk achteraan gevraagd: waarom
                     dan niet? Dat is de afgelopen vijf jaar gedaan door 93% à 94% van de militairen en
                     97% van het thuisfront. Dat zijn dus de zogenaamde non-responseonderzoeken. Die geven
                     eigenlijk al jaren een vergelijkbaar beeld: de meest genoemde reden voor de non-respons
                     is het niet hebben van klachten. Dat zijn dus mensen die zeggen dat zij geen psychische,
                     sociale of medische problemen of welke problemen dan ook hebben en dat zij daarom
                     geen behoefte aan zorg of nazorg hebben of al voldoende nazorg hebben gehad. Dat zijn
                     de groepen die niet in eerste instantie hebben gereageerd.
                  
In een eerder non-responseonderzoek wordt ook onderzoeksmoeheid genoemd: mensen vinden
                     dat hun iets te vaak wordt gevraagd om mee te doen aan een onderzoek. Het kan natuurlijk
                     ook zo zijn – dat is volgens de onderzoeken in ieder geval een veel kleinere groep
                     – dat iemand er niet zo veel vertrouwen in heeft dat er voor hem of voor zijn thuisfront
                     goede nazorg is. Dat is een veel kleinere groep, maar ook dat bestaat natuurlijk.
                  
Ik denk dus dat het belangrijk is om die onderzoeken te blijven doen, ook die non-responseonderzoeken,
                     om zo in de gaten te houden of je mensen die niet direct maar gaandeweg, met het verstrijken
                     van de tijd, bij nader inzien wellicht wél behoefte hebben aan die zorg, ook kan bereiken.
                  
We hebben daarvoor ook ... Althans, het NLVi heeft een reach-outondersteuningsteam,
                     dat actief contact zoekt als er signalen binnenkomen, bijvoorbeeld een melding van
                     een partner, buren of wie dan ook. Dat gaat eigenlijk over de zogenaamde zorgmijders.
                     Ik vind die terminologie altijd een beetje vervelend, maar dat zijn mensen die misschien
                     wel zouden kunnen profiteren van zorg maar die daar zelf niet voor zullen aankloppen.
                     Dat team zorgt er dan voor dat die mensen wél bij het Veteranenloket belanden, waarna
                     ze de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben. Natuurlijk werkt dat ook gewoon via
                     het collegiaal netwerk, via de nuldelijnsondersteuning, gewoon via de contacten die
                     men onderling met elkaar heeft.
                  
Desalniettemin, ondanks al die inspanningen, zullen er inderdaad altijd veteranen
                     zijn of zijn er nog steeds veteranen die toch niet bereikt worden. Dat is niet goed,
                     want je wilt heel graag de door de heer Hammelburg geschetste situatie voorkomen waarin
                     mensen echt in problemen zijn geraakt en we in de tussentijd niet hebben geïntervenieerd.
                     Maar daar wordt dus echt heel veel aan gedaan, zonder dat je natuurlijk ooit de garantie
                     kunt geven dat je iedereen kunt vinden.
                  
De heer Hammelburg (D66):
Ik begrijp dat er nu helaas 60% non-response is bij die vragenlijsten. Dat ligt vaak
                     ook aan het feit dat mensen al meerdere missies hebben gedaan, waardoor ze die vragenlijsten
                     al zo vaak hebben ingevuld dat ze denken: laat me met rust. Daarna wordt er nog nagebeld.
                     Mijn vraag is heel concreet: wordt er ook nog periodiek – laten we zeggen: iedere
                     vijf jaar – teruggebeld om te kijken hoe het met deze mensen is?
                  
Minister Ollongren:
Volgens mij doen we dat niet. Het beperkt zich tot de fase die de eerste paar jaar
                     bestrijkt na de missie waar het om gaat. Iemand kan in de tussentijd natuurlijk weer
                     op missie zijn geweest en opnieuw bevraagd worden, maar na de initiële enquête en
                     de daaropvolgende non-responseactie wordt niet nóg een keer nagebeld, want daarna
                     gaat dat ondersteuningsteam aan het werk om wat gerichter te zoeken naar de mensen
                     die die zorg misschien wél nodig hebben.
                  
De heer Hammelburg (D66):
Dan zou ik de Minister toch in overweging willen geven om dat wel te doen, omdat PTSS
                     typisch iets is waar je vaak niet direct, maar in een latere fase van je leven tegenaan
                     loopt. Dan ontstaan de problemen. Vaak heb je dat niet door. Is de Minister bereid
                     om nog eens goed te kijken of er mogelijkerwijze iets te verzinnen is met het Veteraneninstituut
                     om dat wel periodiek te doen? Laten we zeggen: elke vijf jaar, of wat slim is. Ik
                     besef dat dit veel werk is, maar het ondervangt ook heel veel problemen voor mensen
                     die op latere leeftijd te maken krijgen met vormen van PTSS die ze in het eerste jaar
                     of de eerste jaren na hun missie nog niet hebben kunnen her- of onderkennen.
                  
Minister Ollongren:
Ik ben het helemaal met de heer Hammelburg eens dat we er alles aan moeten doen om
                     die mensen te vinden. Aan de andere kant is het ook best een moeilijke manier van
                     zoeken. Zoals de heer Hammelburg het schetst, moet je dus iedereen steeds blijven
                     benaderen, terwijl we eigenlijk op zoek zijn naar de gevallen die op het grote geheel
                     een beperkt aantal betreffen. Ik verlaat mij heel erg op de deskundigen, ook die van
                     het NLVi en van de zorg zelf, als het gaat om hoe we hen het beste kunnen vinden.
                     Ik kom zo nog op het initiatief dat we samen met het Leger des Heils doen; ik geloof
                     dat de heer Fritsma daar net iets over zei. Dat is een heel goede manier om een specifieke
                     groep, veteranen die dakloos zijn geraakt en inderdaad in de problemen zijn gekomen,
                     vaak ook met verslavingsproblematiek, te vinden. Dat is evident een zorgbehoevende
                     groep die vaak niet zelf die stap wil zetten. Maar door de samenwerking met het Leger
                     des Heils kunnen we die veel beter vinden en veel beter proberen om hen in het zorgtraject
                     te krijgen. Ik geloof heel erg dat deze initiatieven helpen, omdat je dan op de goede
                     plek aan het zoeken bent.
                  
Voorzitter. Als ik mijn beantwoording, mijn betoog, zou mogen vervolgen, wil ook nog
                     even benadrukken wat ik net al zei. Op een gegeven moment, nadat je dit allemaal hebt
                     gedaan, kom je ook bij de omgeving van de veteraan zelf, bij de gezinsleden, bij vrienden
                     en bij hun oude kameraden, dus de andere veteranen met wie zij intensief hebben samengewerkt.
                     Dat is ook heel waardevol. Het is belangrijk dat zij ook de weg weten te vinden naar
                     het loket waar vervolgens hulp kan worden gevonden.
                  
Er zijn ook particuliere initiatieven. De heer Futselaar wees daarop. Ik denk dat
                     het heel goed is dat niet alleen Defensie zelf of ook niet alleen het Nederlands Veteraneninstituut
                     de verantwoordelijkheid draagt voor veteranen. Daar zijn heel wat andere organisaties
                     voor nodig die heel betrokken zijn en die soms dichter op de mensen hun werk kunnen
                     doen. In de Veteranennota hebben we geprobeerd om in ieder geval een overzicht te
                     geven van die activiteiten. Ik denk dat de particuliere initiatieven zeker heel erg
                     nuttig zijn. Het is ook goed om te kijken waar we die verder kunnen ondersteunen.
                     Ik kom zo nog op de vraag over de veteranenontmoetingscentra, maar ik denk hier bijvoorbeeld
                     aan het KNAK-initiatief. Waarom is dat zo waardevol? Dat is zo, omdat dat een heel
                     nieuwe manier is om mensen te benaderen die past bij een misschien wat jongere generatie
                     veteranen die wat meer gebruikmaken van social media. Ik vind dat een ontzettend waardevolle
                     aanvulling en ik ben dan ook blij dat we met de initiatiefnemers een manier hebben
                     gevonden om dat verder te brengen.
                  
Een heel ander initiatief is bijvoorbeeld het Veteranen Search Team. Ik ben daar op
                     bezoek geweest. U kent het ongetwijfeld ook goed. Dat is ook een echt fantastisch
                     initiatief dat sommige mensen echt een doel heeft gegeven in hun leven. Ze konden
                     daardoor weer verder en hebben hun leven weer op de rails kunnen zetten, omdat zij
                     gewaardeerd worden vanwege hun belangrijke en nuttige werk. Er zijn dus verschillende
                     initiatieven en die moeten er eigenlijk allemaal zijn, omdat er nooit een one-size-fits-alloplossing
                     is. Helemaal afhankelijk van het individu, is er een maatwerkoplossing voor de problemen
                     die mensen kunnen hebben. Dankzij deze particuliere initiatieven worden oplossingen
                     beter gevonden. Dit onderstreept eigenlijk het belang van samenwerking met al deze
                     initiatieven.
                  
De heer Boswijk (CDA):
Het is goed om te horen dat de Minister enthousiast is over die particuliere initiatieven,
                     net zoals eigenlijk al mijn collega's. Tijdens de rondetafel merkten we dat er veel
                     waardering hiervoor is en dat er veel goed werk gebeurt vanuit het Veteraneninstituut
                     en de bedrijfsmaatschappelijke werkers, maar dat het toch nog onvoldoende lukt om
                     bepaalde doelgroepen te bereiken. Dit lukt de andere, particuliere initiatieven wel.
                     In het gesprek zelf en ook in het gesprek naderhand merkten we echter wel dat er nog
                     geen goede connectie is tussen bijvoorbeeld KNAK en het Veteraneninstituut. Als iemand
                     zich aanmeldt of op de radar komt bij bijvoorbeeld KNAK, zou het wel mooi zijn als
                     die een-op-een via een soort geoliede machine terechtkomt bij het Veteraneninstituut,
                     waar alle zorg enzovoort is ingericht. Ik merk in ieder geval dat die connectie er
                     nog niet is en dat het heel erg houtje-touwtje is, waarbij de ene even appt: bel die
                     enzovoort. Je wil uiteindelijk dat het niet afhankelijk is van een paar personen,
                     dat men wel creatieve vrijheid heeft maar dat het ook structureel geregeld is. Hoe
                     kunnen we ervoor zorgen dat particuliere initiatieven, zonder ze helemaal dood te
                     knuffelen, toch goed wortelen in de bestaande formele structuren?
                  
Minister Ollongren:
Ik denk dat de heer Boswijk de vinger op de zere plek legt, want dat is ook de moeilijkheid
                     ervan. Aan de ene kant zijn die initiatieven soms juist zo krachtig en zo sterk omdat
                     er een paar hele gedreven mensen achter zitten, die juist niet verstrikt willen raken
                     in grotere bureaucratieën en alle administratie die daarbij hoort. Dat is ook de reden
                     dat KNAK is ontstaan, denk ik, dat zij zeiden: wij vonden het toch allemaal te ingewikkeld
                     en te bureaucratisch. Tegelijkertijd is een bepaalde vorm van bureaucratie soms ook
                     nodig voor het goed kunnen begeleiden van deze groep en om daarbinnen allerlei paden
                     te kunnen bewandelen waarvoor een vorm van coördinatie nodig is.
                  
Er wordt geprobeerd om dat soort initiatieven wel te verbinden aan het NLVi, maar
                     om ze niet te verplichten tot dezelfde verantwoordingssystematiek en alles wat bij
                     zo'n groot instituut hoort. De kracht zit ’m soms in de kleinschaligheid ervan. Ik
                     vind dat we inderdaad juist van die kleinschalige initiatieven moeten leren hoe zij
                     in staat zijn om met weinig mensen en middelen toch die groepen te bereiken, op een
                     hele andere manier dan de klassieke manier. Als je het goed doet en daarover overleg
                     hebt, is er natuurlijk heel interessante kruisbestuiving mogelijk in plaats van het
                     in te kapselen in een groter geheel, waarmee de kracht van zo'n initiatief ook weer
                     een beetje verloren zou gaan. Nu hebben we het over KNAK, maar er zijn natuurlijk
                     ook andere initiatieven. Dus het wel aan elkaar verbinden, zonder dat het specifieke
                     karakter ervan verdwijnt.
                  
Hetzelfde geldt natuurlijk voor de veteranenontmoetingscentra. De kracht van die veteranenontmoetingscentra
                     is dat zij lokaal en heel erg laagdrempelig zijn, voor de mensen uit die gemeente,
                     uit die buurt. Ook daar wil je iets van vergelijkbaarheid. Ik ga het zo hebben over
                     de financiële impuls die er dankzij de Kamer is gekomen. Tegelijkertijd wil je het
                     eigene, wat anders is in de ene gemeente ten opzichte van de andere gemeente, juist
                     ook intact laten.
                  
De heer Boswijk (CDA):
Helemaal eens. Ik geloof dat collega Valstar net iets vroeg over de hele structuur
                     van de Veteranennota. Zou het een idee zijn om in de Veteranennota heel expliciet
                     in te gaan op dit soort initiatieven en hoe die connectie met de formele structuur
                     loopt en hoe die verbeterd kan worden? Is het een idee om daar apart bij stil te staan
                     in de Veteranennota, om daar voortaan wel altijd de vinger aan de pols te houden?
                     Het zal nooit perfect worden, je moet altijd iets te verbeteren hebben, maar zou dat
                     een idee kunnen zijn?
                  
Minister Ollongren:
Nou, als de Kamer dat op prijs stelt, wil ik zeker bekijken hoe we dat op de een of
                     andere manier in de Veteranennota nog meer een plek zouden kunnen geven dan in beschrijvende
                     zin, zoals het er volgens mij nu ook in staat. Daar ben ik graag toe bereid; die toezegging
                     doe ik. Ik moet wel even kijken hoe we dat het beste kunnen doen. Dat over de verschillende
                     losse initiatieven die er zijn.
                  
Om toch nog even wat dieper in te zoomen op de bureaucratie waarin ook veteranen soms
                     verstrikt kunnen raken, waar mevrouw Piri naar vroeg – dat is denk ik een gevoel dat
                     sommige veteranen krijgen. De bedoeling is dat het Veteranenloket altijd bereikbaar
                     is, op ieder moment van de dag, maar ik zeg niet dat het ook altijd lukt en dat mensen
                     het altijd zo ervaren. De Veteranenombudsman houdt dat in de gaten en die bekijkt
                     voor ons of veteranen in voldoende mate terechtkunnen. Dat de Veteranenombudsman daarnaar
                     kijkt en daarover rapporteert en aanbevelingen geeft, dat helpt ons en dat helpt vooral
                     ook de gemeenten en de VNG. Zij zijn het loket, zij moeten de kennis en de informatie
                     hebben en zij moeten daar uitvoering aan geven. Daarbij kunnen ze ondersteund worden
                     door het Veteraneninstituut, maar de plek waar je dit wil borgen is bij de gemeenten,
                     die de bestuurslaag het dichtst bij de mensen zijn. Ik kom zo nog terug op een aantal
                     specifieke vragen over gemeenten, maar afrondend wil ik nog iets zeggen over de veteranenontmoetingscentra
                     en het amendement-Boswijk. Via dat amendement heeft de Kamer inderdaad € 150.000 beschikbaar
                     gesteld. Dat amendement wordt vanzelfsprekend gewoon uitgevoerd. Het wordt onderdeel
                     van de subsidie aan het Nederlands Veteraneninstituut. Het is dus een subsidie, wat
                     betekent dat er een plan van besteding moet liggen dat voldoet aan de subsidievereisten.
                     Dat plan voldeed in eerste instantie niet aan de vereisten maar in tweede instantie,
                     nu, wel. Dus dat plan is goedgekeurd en ligt nu klaar ter finale boordeling van de
                     subsidieaanvraag. Ik had de Kamer al willen toezeggen dat het hele bedrag dit jaar
                     wordt uitgekeerd en dus ook al kan worden besteed, en dat het dus met terugwerkende
                     kracht voor het hele jaar beschikbaar zal worden gesteld. Maar ik heb de Kamer inmiddels
                     gehoord. Ik heb de heer Boswijk horen zeggen dat hij graag wil weten of het nog voor
                     de zomer wordt goedgekeurd. Ik zal mij ervoor inspannen dat het inderdaad voor de
                     zomer wordt goedgekeurd en dat het geld zo snel mogelijk daar terechtkomt.
                  
De heer Valstar (VVD):
Ik heb nog een vraag over de bereikbaarheid van het Veteranenloket. Ik mijn tekst
                     gaf ik al aan dat als je in het weekend belt – ik heb het gisteren nog even uitgeprobeerd
                     – je eerst een bandje te horen krijgt waarop gemeld wordt dat men bereikbaar is op
                     werkdagen en kantooruren en dat als je echt een probleem hebt, je verzocht wordt om
                     nog even aan de lijn te blijven. En dan is er nog een stap voor, wanneer je als veteraan
                     echt in de problemen verkeert. Dan denk ik dat die drempel om die telefoon te pakken,
                     voor zover je al weet dat je het Veteranenloket ervoor kan bellen, best hoog is. Ik
                     zou de Minister dus willen vragen om er nog eens op te reflecteren of dat voldoende
                     is en of er niet meer contactpunten mogelijk zouden moeten zijn. Daarnaast zouden,
                     zoals de heer Boswijk al zei, de meerdere kanalen veel beter met elkaar verbonden
                     moeten worden, ook in de zin dat er meer professionele zorg achter moet komen te zitten.
                     Want als je buiten de kantooruren en werkdagen belt, krijg je, met alle respect, een
                     bmw'er aan de lijn, dus misschien niet iemand die zelf veteraan is geweest. Er is
                     dus nog wel een drempel die een veteraan over moet gaan, wat vaak in de praktijk niet
                     goed gaat, waardoor die uiteindelijk bij een Robin Imthorn terechtkomt.
                  
De voorzitter:
Met bmw'er bedoelt de heer Valstar bedrijfsmaatschappelijk werker.
De heer Valstar (VVD):
Correct, voorzitter.
Minister Ollongren:
Zeker. Misschien moet ik eerst even schetsen hoe het in de praktijk zou moeten werken.
                     Het zou zo moeten zijn dat het Veteranenloket gewoon goed bereikbaar is. Dat wordt
                     ook bijgehouden. Er worden prestatie-indicatoren op toegepast en de normen die daarvoor
                     zijn opgesteld, worden gehaald. De crisisopvang is in Nederland professioneel georganiseerd
                     en geregeld. Vanuit het Veteranenloket kan daarnaartoe worden geschakeld. Overigens
                     het omgekeerde geldt ook. Waar het gaat om iemand die crisisopvang nodig heeft en
                     bij het Veteranenloket komt, kan de link worden gelegd naar de crisisopvang. De medewerkers
                     van het Veteranenloket en inderdaad ook bedrijfsmaatschappelijk werkers die het loket
                     bemannen buiten kantooruren, zijn echt opgeleid om dit soort signalen goed te kunnen
                     opvangen. Dat zijn professionals, niet alleen in de zin van bedrijfsmaatschappelijk
                     werk, maar ook in de zin dat ze weten waar het hier om kan gaan. Dus ze zijn erop
                     getraind en voorbereid om te herkennen of het zou kunnen gaan om mensen met deze achtgegrond
                     en deze problematiek, zodat zij ook weer in staat zijn om te schakelen met de crisisdienst
                     als dat nodig zou zijn. De heer Valstar zegt dat het toch weleens kan gebeuren dat
                     iemand uiteindelijk niet voldoende geholpen wordt en bijvoorbeeld terechtkomt bij
                     een particulier initiatief of een ander initiatief of bij iemand die die persoon toevallig
                     kent. Ik denk dat de heer Valstar daar gelijk in heeft. Je kunt namelijk niet in honderd
                     procent van de gevallen garanderen dat je de betrokkene kunt helpen, maar het systeem
                     moet wel zo ingericht zijn dat de telefoon wordt opgenomen en dat er professionals
                     zijn die goed kunnen beoordelen wat er aan de hand is en de signalen herkennen van
                     de specifieke problemen die er kunnen spelen bij veteranen.
                  
Voorzitter. Ik kijk even of ik daarmee de vragen over zorg en de rol van gemeenten
                     heb beantwoord. Ik denk het haast wel. Ik wil daar nog het volgende over zeggen. De
                     heer Fritsma wees op de link met het Leger des Heils. We hebben inderdaad dat akkoord
                     met het Leger des Heils gesloten, zoals de heer Fritsma terecht zei. De twee instituten,
                     dus het Veteraneninstituut en het Leger des Heils, zijn bezig met het uitwerken van
                     een voorstel voor een landelijke opvang voor zorgbehoevende veteranen die dakloos
                     zijn geworden. Dat is echt een heel goed voorstel. Toen het aan mij werd gepresenteerd,
                     heb ik tegen de mensen van het Veteraneninstituut en het Leger des Heils gezegd dat
                     ik ontzettend blij ben met het voorstel, dat ik vind dat we de uitwerking zo snel
                     mogelijk ter hand moeten nemen en dat we daarvoor financiering gaan vrijmaken vanuit
                     het ministerie. Ik zal de Kamer daar nader over informeren zodra het gereed is en
                     het ook echt kan worden uitgevoerd.
                  
Voorzitter. Dan kom ik bij een aantal vragen over PTSS en verslavingsproblematiek.
                     De heer Hammelburg, mevrouw Piri, de heer Boswijk en anderen hadden daar vragen over.
                     Er is inderdaad zorg die specifiek gericht is op verslavingsproblematiek binnen het
                     landelijk zorgdomein voor veteranen. Ze kunnen die zorg krijgen, ook vanuit het LZV.
                     Je moet er alles aan doen om die mensen de juiste zorg te verlenen. Dat is lastig,
                     omdat deze mensen vaak meervoudige problematiek hebben, zoals dat in het niet-sympathieke
                     jargon heet. Daar is veel aan de hand. Ik denk dat de voorbeelden die genoemd zijn
                     dat ook laten zien. Juist daar is het belangrijk om die mensen te vinden. Juist daar
                     wil je graag dat het ondersteuningsteam de mensen actief benadert, omdat het mensen
                     zijn die vaak niet zelf in staat zijn om de hulp op te zoeken, dus die daarbij ondersteuning
                     nodig hebben. De signalen moeten dus door de wereld daaromheen, de mensen om hen heen,
                     worden opgevangen, zodat zij wel in aanraking kunnen komen met de juiste zorg.
                  
Mevrouw Piri vroeg zich af hoe we het taboe rondom mentale gezondheid kunnen doorbreken
                     en of we daar tijdens de opleiding al iets aan kunnen doen. Dat kan. Ik denk dat het
                     heel belangrijk is om dat tijdens de opleiding te doen. Dat gebeurt nu ook. Bij de
                     officiersopleiding zit het in het curriculum. Het is ook heel belangrijk dat dit bij
                     de militairen onderling bespreekbaar wordt gemaakt. Het is misschien ook wat meer
                     van deze tijd dat het bespreekbaar is en dat het in een militaire omgeving bespreekbaar
                     wordt gemaakt. Er is een campagne Hey, het is oké. Dat geeft ongeveer aan waar het
                     om gaat: «Spreek je uit. Zeg wat er aan de hand is. Praat daar onderling over.» Misschien
                     mag ik hier ook even het initiatief Veteraan in de Klas noemen. Dat heeft daar ook
                     een hele belangrijke functie in. Het is maatschappelijk een relevant thema dat op
                     die manier op verschillende niveaus in het onderwijs onder de aandacht wordt gebracht.
                  
Dan nog de vraag over Stroe. De Kamer is daar volgens mij twee keer over geïnformeerd
                     door collega Weerwind. Daar heeft uitvoerig overleg over plaatsgevonden tussen het
                     Ministerie van Defensie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dat natuurlijk
                     verantwoordelijk is voor detentie en de uitvoering van detentie. We werken op dit
                     moment aan een addendum om de veteranen makkelijker te kunnen plaatsen op basis van
                     duidelijke voorwaarden en criteria, dus dat er een relatie is tussen het delict en
                     de uitzending. Ik dacht dat de heer Boswijk dat zelf ook zei. We kijken ook naar de
                     duur van de detentie. Op basis van het principebesluit, waar de Kamer over is geïnformeerd,
                     wordt de uitwerking nu op deze manier ter hand genomen.
                  
De heer Hammelburg (D66):
Ik was even aan het kijken of het stukje over PTSS en zorg al was afgerond. Omdat
                     de Minister overging naar p.i.'s, dacht ik: dat zal dan wel het geval zijn. Ik heb
                     specifiek een vraag gesteld over die jongens en meiden die toch aan lagerwal raken
                     door PTSS, door drank, drugs en geweldpleging, die daar spijt van hebben, in de schuldsanering
                     terechtkomen, echt opkrabbelen en hun leven hebben gebeterd. In hoeverre is er ruimte
                     binnen de organisatie dan wel ergens op een locatie om deze mensen een tweede kans
                     te geven? Ze zouden in ieder geval moeten weten: de Defensiefamilie laat je niet in
                     de steek; als jij je verbetert, als jij je leven herziet, dan is er weer plekje voor
                     je.
                  
Minister Ollongren:
De heer Hammelburg heeft die vraag inderdaad gesteld en ik moet hem vragen of ik daar
                     in tweede termijn even op terug mag komen. Die heb ik inderdaad gewoon niet genoteerd.
                     Ik kom daar dus later nog op terug.
                  
Voorzitter. Dan de veteranenstatus. Daar waren veel vragen en opmerkingen over. Wanneer
                     wordt die veteranenstatus wel en niet toegekend? Er zijn ook verschillende voorbeelden
                     genoemd. Ik wil even beginnen met in het algemeen schetsen hoe we daarmee omgaan.
                     In de Veteranenwet is het begrip «veteraan» gedefinieerd. Uit die definitie blijkt
                     dat inzet onder oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbaar of deelname aan een
                     missie in het kader van de handhaving van de internationale rechtsorde tot de veteranenstatus
                     leidt. Dat betekent dat inzet in het kader van hoofdtaak 1 leidt tot de veteranenstatus.
                     Dan is er sprake van oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbare omstandigheden.
                     En dat betekent dat inzet in het kader van hoofdtaak 2, dus het handhaven van de internationale
                     rechtsorde, ook leidt tot de veteranenstatus als deze inzet in een regeling van de
                     Minister van Defensie is opgenomen.
                  
Er wordt natuurlijk veel gesproken over de inzet aan de oostflank van de NAVO, want
                     we zitten nu al meer dan vijf jaar in Litouwen en hebben inmiddels, sinds 24 februari
                     vorig jaar, nog veel meer inzet gepleegd ter versterking van de oostflank en de afschrikking
                     door de NAVO. Toch voldoet die inzet in onze ogen niet aan de definitie. Het is een
                     inzet in het kader van hoofdtaak 1, maar het gebeurt niet onder oorlogsomstandigheden.
                     Er is tenslotte geen oorlog tussen de NAVO en Rusland. Dat heeft geleid tot het advies
                     om die inzet niet gelijk te stellen aan een inzet die wel onder oorlogsomstandigheden
                     of vergelijkbaar daarmee wordt gepleegd.
                  
De uitzondering is gemaakt voor militairen die ingezet zijn in het kader van de forensische
                     opsporing in Oekraïne. Dat is misschien ook wel een illustratie van hoe wij proberen
                     deze definitie toe te passen. Waarom hebben wij die uitzondering gemaakt? Omdat zij
                     hun werkzaamheden hebben uitgevoerd onder hele moeilijke omstandigheden, namelijk
                     oorlogsomstandigheden, in Oekraïne. Zij waren geen onderdeel van die oorlog, maar
                     de omstandigheden waren evident wel die van een oorlog. Dus aan die inzet wordt wel
                     de veteranenstatus ontleend. Ik begrijp dat daar discussie over kan zijn, maar op
                     die manier gaan we daarmee om. We doen dat op een transparante en zo eerlijk mogelijke
                     manier voor iedereen die daarmee te maken heeft.
                  
De voorzitter:
Er is nog een vraag van mevrouw Piri.
Mevrouw Piri (PvdA):
Allereerst is het goed om vast te stellen dat de definitie van veteraan in de Veteranenwet
                     niet duidelijk is, dat niet duidelijk is aan wie de veteranenstatus wordt toegekend.
                     Het is een hele brede definitie. Uiteindelijk kiest natuurlijk het kabinet ervoor
                     om bij regeling een uitzondering te maken voor bepaalde groepen die onder die tweede
                     hoofdtaak vallen. Het kabinet kiest ervoor om die onder de regeling te laten vallen.
                     Ik wil eerst even vaststellen dat er wettelijk gezien geen enkele beperking is om
                     iedereen die aan de oostflank van de NAVO zit, de status toe te kennen. Klopt dat?
                  
Minister Ollongren:
Ik vind dat de samenvatting van mevrouw Piri toch niet helemaal weergeeft wat ik net
                     heb geprobeerd te betogen. Ik heb geprobeerd te betogen dat de Veteranenwet wel een
                     definitie meegeeft. De uitleg die ik geef aan inzet in het kader van hoofdtaak 1,
                     is dat dat inzet is in oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbaar. En als het
                     gaat over hoofdtaak 2 – de internationale rechtsorde – dan gaat het inderdaad over
                     iets wat opgenomen moet zijn in een regeling. Maar het gaat dus over die twee hoofdtaken
                     en hoe je dat definieert. De inzet aan de oostflank voldoet daar dus niet aan. Om
                     die reden is onze uitleg dat de veteranenstatus daar dus niet van toepassing is.
                  
Mevrouw Piri (PvdA):
Ik denk dat we het dan toch nog niet helemaal eens zijn. Ik heb de definitie hier
                     voor me. Ik zal haar niet helemaal voorlezen. Het eerste deel is: heeft gediend onder
                     oorlogsomstandigheden. Ik denk dat dat duidelijk is voor iedereen. Het tweede deel
                     is: dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de
                     internationale rechtsorde, voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is
                     aangewezen. Dus stel dat er in de Kamer bijvoorbeeld een politieke meerderheid zou
                     zijn die zegt «alle mensen die ook deelnemen aan de verdediging van de oostflank horen
                     een veteranenstatus te hebben», dan hoeft de wet niet gewijzigd te worden? Klopt dat?
                  
Minister Ollongren:
Ik ben bang dat als we het aan twee juristen vragen, we drie meningen krijgen. Maar
                     even politiek gezien. Ik betoog dat wij het zo uitleggen dat hoofdtaak 1 is: oorlogsomstandigheden
                     of daarmee vergelijkbaar. Hoofdtaak 2 betreft artikel 100 en dan is het inderdaad
                     bij regeling. Zo leg ik het uit. Als mevrouw Piri zegt dat ze daar politiek een andere
                     uitleg aan wil geven, dan is die ruimte er natuurlijk altijd. Maar wij hebben geredeneerd
                     dat er aan de oostflank van de NAVO sprake is van afschrikking en niet van verdediging
                     en oorlogsomstandigheden of vergelijkbaar.
                  
De heer Valstar (VVD):
Ik wil er in ieder geval wel bij aantekenen dat ik ervoor wil waken dat wij in de
                     Tweede Kamer gaan besluiten om wel of niet de veteranenstatus toe te kennen, want
                     dat is echt aan de Minister.
                  
Ik heb ook een specifieke vraag gesteld over de Patriotmissie. Als je Slowakije en
                     Turkije met elkaar vergelijkt, specifiek ook met de zinsnede uit de wet die mevrouw
                     Piri net aanhaalde, dan zou ik de Minister toch willen vragen: waarom de een wel en
                     de ander niet? En wat is er misgegaan? Er is uiteindelijk besloten om de Slowakijegangers
                     eerst wel de veteranenstatus toe te kennen, toen niet, en nu kunnen ze die zelf aanvragen.
                     Graag een reflectie van de Minister.
                  
Minister Ollongren:
Die vraag van de heer Valstar wilde ik zeker beantwoorden. Hij heeft zelf even de
                     vergelijking gemaakt tussen de inzet van Patriots in Turkije, in 2012, en de inzet
                     van Patriots in Slowakije. Destijds is geoordeeld dat er eigenlijk een overlap was
                     van hoofdtaken. Er was ook sprake van hoofdtaak 2: inzet in het kader van de handhaving
                     van de internationale rechtsorde. Dat was in Turkije aan de orde. Om die reden is
                     er gezegd dat dit inderdaad onder de groep valt waarop de veteranenstatus van toepassing
                     is. Bij de Patriotmissie in Slowakije was dat niet het geval. Het ging gewoon om hoofdtaak
                     1, maar niet in oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbaar. Er was geen sprake
                     van hoofdtaak 2. Die overlap waarvan destijds gezegd is dat die wel speelt in het
                     geval van Turkije en Syrië, speelde in Slowakije niet.
                  
Het volgende is fout gegaan. De uitspraak, die ik hier ook in de Kamer had gedaan,
                     was: inzet aan de oostflank leidt niet tot de veteranenstatus, althans zolang die
                     is zoals die nu is. Er is eigenlijk gewoon een administratieve fout gemaakt, waardoor
                     er voor de Patriotmissie in Slowakije wel de veteranenstatus was toegekend. Ik vond
                     het richting de mensen die dachten dat ze de veteranenstatus zouden krijgen niet redelijk
                     om dat terug te gaan draaien. Dat hebben we voor die rotatie dus gewoon zo gelaten.
                     Maar voor nieuwe rotaties ... We zijn nu weg uit Slowakije met de Patriots, maar voor
                     nieuwe rotaties zullen we daar consequent in blijven.
                  
De voorzitter:
Vervolgt u alstublieft uw betoog.
Minister Ollongren:
Zeker, graag. In het kader van uitzendingen en oefeningen was er een vraag van de
                     heer Boswijk. Hij zei eigenlijk dat hij bij de begrotingsbehandeling had gevraagd
                     naar – hij had zelfs een motie ingediend, als ik me niet vergis – wat nou eigenlijk
                     het verschil is tussen een uitzending en een oefening. We zijn bezig met een analyse
                     om dat wat preciezer te krijgen. We bespreken dat ook nog met de bonden. Dat zal mogelijkerwijs
                     leiden tot het herijken van het rechtspositioneel kader. Dat zal door de Staatssecretaris
                     ook nog met de Kamer worden gedeeld. Dat komt dus nog.
                  
Voorzitter. De kwestie rond de veteranen heb ik dan gehad. Ik heb nog een aantal overige
                     vragen te beantwoorden. Voldoet de opzet van de Veteranennota aan de wet? Kunnen we
                     dat herleiden tot elkaar? We hebben dat geprobeerd. Dat is natuurlijk allemaal in
                     ontwikkeling, maar hij is artikelsgewijs opgezet. We besteden aandacht aan alle onderwerpen
                     die in de wet worden genoemd, maar het kan altijd nog beter. Ik heb net al toegezegd
                     om in ieder geval te bekijken hoe we de particuliere initiatieven er een plek in kunnen
                     geven. Dus ik ben altijd bereid tot aanpassingen en verbeteringen.
                  
De heer Fritsma had een aantal opmerkingen die eigenlijk zagen op het debat van vorige
                     week. O, sorry.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Piri gaf aan dat ze ook nog graag een vraag wil stellen. Gaat uw gang.
Mevrouw Piri (PvdA):
We hebben een gezamenlijke interruptie, van de VVD en de Partij van de Arbeid. Er
                     zijn hierover twee jaar geleden namelijk moties aangenomen, en volgens mij vorig jaar
                     bij de bespreking van de Veteranennota ook. Er ligt hier in de Kamer echt een hele
                     brede wens om die Veteranennota zorgvuldiger per artikel op te stellen. In heel veel
                     van die zaken hebben we als je alle veteranen samenneemt, gewoon geen goed genoeg
                     beeld van hoe het met een specifieke groep veteranen gaat. Dus nogmaals het verzoek
                     aan de Minister – ik snap dat dat voor dit jaar natuurlijk niet meer anders kan; de
                     Veteranennota is af – om echt voor volgend jaar te kijken naar de moties die hier
                     in de Kamer zijn aangenomen daarover en daar toch specifieker aandacht aan te besteden.
                     Het kan heel verschillend gaan met verschillende groepen veteranen. Dat hoef ik u
                     niet te vertellen. Dat zien we heel graag terug in de Veteranennota.
                  
Minister Ollongren:
Heel veel dank voor deze toelichting van mevrouw Piri, ook namens de heer Valstar.
                     Ik snap het heel goed. We proberen dat ook echt te doen. Inmiddels is het Nederlands
                     Veteraneninstituut bezig met een Veteranenmonitor. Die maakt onderscheid tussen de
                     verschillende groepen veteranen, die er inderdaad zijn. Die zijn allemaal verschillend
                     als groep en daarbinnen zijn er natuurlijk ook weer verschillen tussen de verschillende
                     individuen. Het NLVi gaat de komende tijd bezien hoe we per groep voldoende erkenning
                     en waardering hebben georganiseerd. Er komt dus een verdere uitsplitsing en toespitsing.
                     Wellicht is dat een goede basis. Als de Kamer zegt «we hebben dat al twee jaar geleden
                     gevraagd en het is eigenlijk nog niet goed genoeg», kunnen we dat onderzoek, die monitor
                     benutten voor de volgende Veteranennota om dat nog beter in beeld te krijgen, of misschien
                     kan dat ook al eerder als het eerder beschikbaar is. Dan kunnen we het daarna integreren
                     in de Veteranennota.
                  
De heer Valstar (VVD):
Dan gaan we dat een-tweetje tussen de PvdA en de VVD nog even afmaken. Ik heb de Minister
                     namelijk vorig jaar ook gevraagd om eens te kijken naar die eerdere veteranennota's
                     die toen in de Tweede Kamer lagen, bijvoorbeeld in 2013 en 2014. Die konden op redelijk
                     wat tevredenheid van de Tweede Kamer rekenen qua inzichten in hoe het nou met de veteranen
                     gaat. Ik zou de Minister dan ook willen verzoeken om die erbij te pakken. Het ziet
                     er ook allemaal fantastisch uit. Dat punt heb ik vorig jaar ook gemaakt. Ik weet van
                     de andere kant dat er heel veel tijd en werk van het Mediacentrum Defensie in gaat
                     zitten. Ik denk dat daar best wat avonden mensen op zitten te zweten. Als daar misschien
                     nog tijdwinst geboekt kan worden, neem dat dan ook alstublieft mee.
                  
Minister Ollongren:
De heer Valstar heeft dit vorig jaar ook gezegd. Dat herinner ik me heel goed. Daar
                     is uiteraard rekening mee gehouden door degenen die de nota dit jaar hebben opgesteld.
                     Maar ik zei het net al: het kan altijd toch weer beter. Ik herken dus in ieder geval
                     dat de Kamer nu zegt: wij willen meer weten over die verschillende doelgroepen binnen
                     de veteranenpopulatie. Daar gaan we voor zorgen, zodat we met elkaar kunnen zeggen
                     «daar hebben we nu een beter beeld van», en zodat de Kamer kan oordelen en zeker de
                     controlerende functie kan uitoefenen, zoals de heer Valstar zegt. Dat vind ik ook
                     heel belangrijk. Dus wij zijn ook een lerende organisatie. We proberen dat te doen.
                     We hebben zeker gekeken naar de veteranennota's van de jaren die de heer Valstar noemde,
                     want dat heeft hij vorig jaar inderdaad gevraagd. En nogmaals, wat er vandaag wordt
                     gezegd, nemen we weer mee voor de volgende keer.
                  
Voorzitter, als u mij toestaat, ga ik afronden.
Ik heb nog een paar vragen. Die waren van de heer Fritsma en die zagen heel erg op
                     het debat van vorige week. Ik kan natuurlijk herhalen wat er vorige week aan de zijde
                     van het kabinet is betoogd, maar misschien mag ik volstaan met het beantwoorden van
                     de vragen die specifiek voor dit debat zijn gesteld.
                  
Dat was de vraag over de backpayregeling in relatie tot de Veteranenwet. De Veteranenwet
                     gaat over veel; die gaat erkenning, waardering en zorg voor veteranen. De backpaykwestie
                     heeft betrekking op het niet-uitbetaalde salaris van ambtenaren en militairen gedurende
                     de Tweede Wereldoorlog, gedurende de Japanse bezetting. Vorige week is er ook heel
                     nadrukkelijk aandacht voor gevraagd, want het roept veel emoties op bij de betrokken
                     mensen. Maar mijn collega vorige week, de Minister-President, en eerder de verantwoordelijke
                     Staatssecretaris van VWS hebben daar uitvoerig over gedebatteerd met de Kamer. Het
                     standpunt van het kabinet is bekend en volgens mij is dat ook door de Kamer gesteund.
                     Ik heb niets toe te voegen aan wat er al gezegd is.
                  
Voorzitter, daarmee hoop ik dat ik de vragen heb beantwoord, met uitzondering van
                     de vraag van de heer Hammelburg. Daar kom ik straks nog op terug.
                  
De voorzitter:
Eerst Fritsma en daarna de anderen. Meneer Fritsma.
De heer Fritsma (PVV):
Dit debat hebben we, omdat het belangrijk is dat we een goede omgang met veteranen
                     hebben. Ik heb vragen gesteld over onze alleroudste groep veteranen, de Indiëgangers.
                     Ik zou daar toch een antwoord op willen hebben van de Minister, en dan met name op
                     het punt dat het voor heel veel veteranen echt als een donderslag bij heldere hemel
                     kwam dat het kabinet plotseling de Indonesische onafhankelijkheid per 17 augustus
                     1945 erkende. In de pers hebben veteranen daarover hun woede geuit en ik geef ze eigenlijk
                     gelijk. Ik citeer iemand van het Indisch Platform 2.0: «Het is een schoffering naar
                     de Indiëveteranen, omdat je daarmee eigenlijk zegt «die 17 augustus erkennen we»,
                     maar dat houdt ook in dat iedereen daarna voor niets is gestorven.»
                  
Andere veteranen vragen zich af of die erkenning door het kabinet nu ook inhoudt dat
                     het geweld gepleegd tegen Nederlanders tijdens de bersiapperiode gerechtvaardigd is
                     volgens het kabinet. Dus we hebben het over veteranen en veteranen hebben heel veel
                     problemen met die erkenning per 17 augustus 1945. Mijn vraag is: heeft het kabinet
                     wel stilgestaan bij wat dit betekent voor veteranen? Zij hebben dit toch ook echt
                     opgevat als een nieuwe belediging. Ik zal niet alle commentaren herhalen, maar ook
                     de Molukse gemeenschap heeft echt woedend gereageerd. Het is voor dit debat over veteranen
                     heel belangrijk om het toch over deze punten te hebben. Dus ik zou daar toch een antwoord
                     op willen.
                  
Minister Ollongren:
De heer Fritsma heeft vorige week denk ik ook gehoord hoe zorgvuldig het kabinet in
                     aanloop naar het onderzoek, bij het verschijnen van het rapport en in de aanloop naar
                     het debat heeft gecommuniceerd met de Indiëveteranen. Ik heb daar zelf veel aan gedaan
                     door tot drie keer toe een brief aan hen te sturen en door een door het NLVi georganiseerde
                     bijeenkomst bij te wonen. Ik ben heel nadrukkelijk het gesprek aangegaan met onze
                     Indiëveteranen en ik heb heel veel waardering voor hen uitgesproken. Ik heb ook tegen
                     hen gezegd dat het de conclusie van het rapport en het kabinet is dat het de regering
                     is geweest die destijds verantwoordelijk was voor datgene wat zij moesten doen in
                     die oorlog en dat het de top van de krijgsmacht is geweest die daar verantwoordelijk
                     voor moet worden gehouden.
                  
We hebben juist heel nadrukkelijk in de richting van de veteranen waardering en respect
                     uitgesproken. Ik vind het daarom eigenlijk jammer dat de heer Fritsma nu niet helemaal
                     een juiste voorstelling van zaken geeft door te suggereren dat dat niet het geval
                     zou zijn. Het kabinet heeft denk ik dit debat vorige week zorgvuldig gevoerd. De Minister-President
                     heeft een heel precies antwoord gegeven op de vragen over het uitroepen van de onafhankelijkheid
                     van Indonesië en de feitelijke juridische erkenning, die pas later heeft plaatsgevonden.
                     De heer Fritsma suggereert nu een beetje dat dat niet het geval zou zijn. En ik weet
                     dat er emoties zijn en ook dat die natuurlijk op dat soort momenten aan de oppervlakte
                     komen. Maar laten we nu proberen om met elkaar in alle nuance en in alle volledigheid
                     dit debat te voeren en niet een te eenzijdige voorstelling van zaken te geven.
                  
De heer Fritsma (PVV):
Dan toch de vraag: wat heeft het toegevoegd, ook in de omgang met onze veteranen,
                     om nu plotseling af te stappen van het geschiedkundige feit dat op 27 december 1949
                     door de toenmalige Koningin Juliana de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië heeft
                     plaatsgevonden? Wat heeft het voor zin om daarvan af te stappen, wetende dat dit bij
                     de veteranen pijn doet? Iedereen heeft die berichten wel gelezen; mensen vragen zich
                     nu af: «Wat hebben wij daar dan gedaan? Betekent dit dat het kabinet zegt dat onze
                     missie zinloos was?» Mensen zeggen terecht: we zijn uitgezonden naar Nederlands-Indië;
                     we zijn niet uitgezonden naar een onafhankelijk Indonesië. Het signaal naar de veteranen
                     toe is slecht. Realiseert het kabinet zich dat, puur kijkend naar de gevoelens van
                     veteranen?
                  
Minister Ollongren:
Ik vind het echt jammer dat we hier het debat van vorige week over gaan doen. Ik wil
                     daar eigenlijk niets aan toevoegen. We hebben daar in alle zorgvuldigheid heel uitgebreid
                     bij stilgestaan. Ik vind niet dat dit debat zich ervoor leent om dat nog een keer
                     over te doen.
                  
De heer Hammelburg (D66):
Het kan zijn dat ik even bezig was met het schrijven van een motie en daarom het antwoord
                     van de Minister niet heb gehoord. Ik had nog een vraag gesteld over de rol van de
                     gemeente en het toch wel mild kritische rapport van de Ombudsman, waarin staat dat
                     niet alle gemeenten überhaupt weten dat zij de juiste zorg moeten verlenen.
                  
Minister Ollongren:
Ik ga ervan uit dat de heer Hammelburg een hele mooie motie aan het schrijven was,
                     want ik ben daar inderdaad al op ingegaan. Ik verwijs u toch naar mijn eerdere antwoord.
                  
Dank.
De voorzitter:
We zijn daarmee gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Minister. Als u
                     het goedvindt, kunnen we meteen doorgaan naar de tweede termijn. Als u een motie wilt
                     indienen in deze termijn, moet dat gebeuren in de tijd die er nog voor beschikbaar
                     is. We hebben genoteerd hoeveel tijd er voor elke spreker nog is. Dat ga ik iedere
                     keer als ik iemand het woord geef ook zeggen.
                  
Maar mevrouw Piri heeft hier nog een opmerking over. Gaat uw gang.
Mevrouw Piri (PvdA):
Het zou kunnen dat ik het niet goed gehoord heb, maar ik had nog vragen gesteld over
                     de inkomensgarantie en de inkomensvoorziening. Heeft de Minister ...
                  
De voorzitter:
De Minister zegt buiten de microfoon dat zij hier in de tweede termijn op terugkomt.
                     Is dat akkoord van uw kant? Ik zie dat dat zo is. Meneer Boswijk nog iets?
                  
De heer Boswijk (CDA):
Ik zat nog een beetje te malen over de veteranenzorg en welke zorg veteranen dan wel
                     krijgen. We hadden het hier helemaal aan het begin van het debat even over. Bij mij
                     komt de vraag op: waarom heb je die veteranenstatus dan, wat is dan de extra plus
                     voor die zorg? Ik snap dat het misschien een wat technische vraag is, maar het zou
                     ons allemaal helpen om er iets over te horen. Zouden we een brief kunnen krijgen met
                     daarin in jip-en-janneketaal, zodat wij het begrijpen, wat het verschil is tussen
                     het wel en het niet hebben van de veteranenstatus? Wat is het verschil als jij alleen
                     militair bent en je krijgt toevallig een ongeluk met wat er gebeurt als je veteraan
                     bent? Dit is mij nog niet helemaal helder, maar het was best een groot punt voor veel
                     van de mensen die bij ons te gast waren. Het duizelt mij een beetje: waarom hebben
                     we die veteranenstatus dan eigenlijk?
                  
Minister Ollongren:
Is dit nog een vraag uit de eerste termijn?
De voorzitter:
Ja.
Minister Ollongren:
Sorry, ik dacht dat we al aan de tweede termijn waren begonnen en ik zat driftig aantekeningen
                     te maken van de opmerking van de heer Boswijk. Mijn antwoord is denk ik duidelijk.
                     Het moet niet uitmaken voor de zorg of men de veteranenstatus heeft of niet. Ook een
                     militair die op andere wijze mentaal of fysiek gewond raakt, heeft gewoon recht op
                     dezelfde zorg. Dat lijkt mij niet het probleem, want die toezegging heeft u. Maar
                     als u precies wilt weten wat er wel gekoppeld is aan de veteranenstatus, anders dan
                     de erkenning daarvan, ben ik natuurlijk bereid om dat nog een keer voor de Kamer op
                     papier te zetten. Absoluut.
                  
De heer Boswijk (CDA):
Graag.
De voorzitter:
Dan is de vraag nog, die we misschien direct kunnen stellen, wanneer we dat papier
                     tegemoet kunnen zien.
                  
Minister Ollongren:
Als de Kamer het goedvindt, doe ik dat na het zomerreces, maar wel voor de begrotingsbehandeling.
De voorzitter:
Oké. Dan gaan we nu wel over naar de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik ga
                     u zoals gezegd iedere keer duidelijk maken hoeveel spreektijd u heeft. Als u een motie
                     wilt indienen, zal dat in die spreektijd moeten gebeuren.
                  
Meneer Boswijk, CDA, u heeft één minuut.
De heer Boswijk (CDA):
Voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Veteranenombudsman, het Veteraneninstituut en het Landelijk Zorgsysteem
                  voor Veteranen hebben gepleit voor plaatsing van veroordeelde veteranen in het Militair
                  Penitentiair Centrum (MPC);
               
overwegende dat het MPC, anders dan de civiele penitentiaire inrichtingen, volledige
                  toegang biedt tot de specifieke veteranenzorg, alsmede door de kleinschalige opzet
                  meer ruimte kan bieden voor persoonlijke begeleiding en meer maatwerk voor de gedetineerde
                  en dat het daarmee zeer geschikt is voor de detentie en re-integratie van veroordeelde
                  veteranen;
               
constaterende dat in het vijfde artikel van het convenant erover wordt gesproken dat
                  een uitzondering mogelijk wordt gemaakt om andere groepen gedetineerden, waaronder
                  gedetineerde veteranen, in het MPC te plaatsen;
               
van mening dat veteranen in detentie die specifieke veteranenzorg nodig hebben, minstens
                  gelijkgesteld moeten worden aan de categorieën gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel
                  als het gaat om plaatsing in het MPC en niet slechts bij uitzondering;
               
verzoekt de regering het convenant tussen het Ministerie van Defensie en de Dienst
                  Justitiële Inrichtingen aan te passen dan wel aan te vullen om veteranen in detentie
                  die specifieke veteranenzorg nodig hebben niet slechts bij uitzondering in aanmerking
                  te laten komen maar gelijk te stellen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boswijk en Valstar.
Zij krijgt nr. 265 (30 139).
De heer Boswijk (CDA):
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de acute zorg voor veteranen in psychosociale of psychiatrische
                  nood nog tekortschiet en deze problemen regelmatig buiten kantooruren of in de weekeindes
                  escaleren;
               
overwegende dat veteranen, zeker als zij plots in psychosociale of psychiatrische
                  nood komen, gebaat zijn bij opvang en begeleiding door mensen met toepasselijke en
                  gespecialiseerde kennis;
               
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat veteranen in acute psychische nood 24/7
                  toegang hebben tot gespecialiseerde crisishulp waarin hulpverleners met toepasselijke
                  en gespecialiseerde kennis aanwezig zijn;
               
verzoekt de regering hiertoe minstens, maar indien nodig niet uitsluitend, ervoor
                  te zorgen dat gespecialiseerde crisishulp op ieder moment van de dag beschikbaar is,
                  op ieder moment van de dag ter plaatse acute hulp kan bieden, en dat deze crisishulp
                  en een vorm van opvang ook beschikbaar zijn voor veteranen die in psychische nood
                  verkeren en onder invloed van drank of drugs zijn,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boswijk en Valstar.
Zij krijgt nr. 266 (30 139).
Dank u wel, meneer Boswijk. Dan komen we bij de heer Hammelburg, D66. Voor u staan
                     er nog twee minuten.
                  
De heer Hammelburg (D66):
Dan begin ik toch met een dankwoord aan de Minister voor de antwoorden, waarvan ik
                     een deel nog even moet terugluisteren omdat ik bezig was met het schrijven van een
                     motie.
                  
Ik vind het fijn dat vandaag van de zijde van de Kamer en ook van de Minister duidelijk
                     is geworden dat er hart is voor de veteranen, die zich voor Nederland hebben ingezet,
                     ook voor de 25.000 die dat nog doen, en dat de zorg vanuit de Nederlandse overheid
                     en de Nederlandse maatschappij dus eigenlijk tot hun laatste adem gegarandeerd is.
                     Dat is bijzonder belangrijk voor de mensen die voor onze veiligheid en vrijheid af
                     en toe toch hun leven op het spel zetten in zeer gevaarlijke situaties.
                  
Ik heb één motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de response rate op de enquête voor een missie omlaaggaat;
constaterende dat veteranen vaak in een latere fase van hun leven alsnog te maken
                  krijgen met PTSS;
               
verzoekt het kabinet om met het Veteraneninstituut te onderzoeken hoe veteranen buiten
                  dienst die later PTSS ontwikkelen, preventief en proactief in beeld kunnen komen,
                  bijvoorbeeld door het nabellen door collega-veteranen, opdat veteranen die later,
                  buiten dienst, PTSS ontwikkelen in beeld komen voor adequate zorg,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Hammelburg.
Zij krijgt nr. 267 (30 139).
De heer Hammelburg (D66):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Hammelburg. Dan komen we terecht bij de heer Futselaar, SP. Anderhalve
                     minuut. Gaat uw gang.
                  
De heer Futselaar (SP):
Wat een weelde, voorzitter, want ik heb geen moties. Ik zou nu dus uitgebreid iets
                     kunnen vertellen over mijn jeugd, maar misschien is het beter om de Minister te bedanken
                     voor de beantwoording, verder de veteranen in het algemeen te bedanken en het daarbij
                     te laten.
                  
De voorzitter:
Dat is dan ook duidelijk. Hartelijk dank. Dan gaan we naar de heer Fritsma. Die heeft
                     ook anderhalve minuut.
                  
De heer Fritsma (PVV):
Dank, voorzitter. Met het erkennen van de Indonesische onafhankelijkheid per augustus
                     1945 wordt Indiëveteranen geen recht gedaan. De Minister heeft gezegd dat dat het
                     debat van vorige week was, maar dat is niet helemaal waar, want de premier kwam er
                     halverwege het debat mee, toen alle fracties hun inbreng al hadden gedaan. Dus er
                     is niet volwaardig over gesproken. Het kabinet heeft dit ook niet eerst per brief
                     duidelijk gemaakt, terwijl het echt een zwaarwegend punt is. Vandaar de volgende motie.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om de erkenning van de onafhankelijkheid van Indonesië per 17 augustus
                  1945 in te trekken,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Fritsma en De Roon.
Zij krijgt nr. 268 (30 139).
De heer Fritsma (PVV):
Deze motie is mede ingediend door de heer De Roon, die namens onze fractie woordvoerder
                     Buitenlandse Zaken is.
                  
De tweede motie gaat ook over de Indiëgangers, want veel onvrede is nog niet weggenomen.
                     Vandaar de volgende motie.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om excuses aan te bieden aan onze Indiëveteranen vanwege het
                  omarmen van een zeer eenzijdig en gekleurd onderzoek waarin ten onrechte en op uiterst
                  subjectieve wijze is gesteld dat Nederlandse soldaten gedurende de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog
                  structureel excessief geweld hebben gebruikt, en de reactie op dit gebrekkige onderzoek
                  binnen de kortst mogelijke termijn te herzien,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma.
Zij krijgt nr. 269 (30 139).
De heer Fritsma (PVV):
Dan had ik nog één motie klaarliggen, maar die hoef ik niet in te dienen. Die zou
                     gaan over de financiering van de noodopvang. Het is een goede zaak dat de Minister
                     heeft aangegeven dat ze dat initiatief van het Leger des Heils en het Veteraneninstituut
                     ook financieel ondersteunt. Daarom hoef ik die motie niet in te dienen.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Fritsma. Dan de heer Valstar van de VVD. U heeft één minuut.
De heer Valstar (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik had nog één minuut opgespaard omdat ik bang was dat de
                     heer Boswijk misschien in tijdnood zou komen en ik zijn motie moest voorlezen, maar
                     dat is niet het geval.
                  
Dan ga ik twee andere punten maken. Dat betreft ABDO. Als ik ABDO en Veteraneninstituut
                     zeg, dan denk ik dat de Minister wel weet waar het over gaat, namelijk de vraag of
                     het Veteraneninstituut ook het ABDO-keurmerk zou moeten krijgen. Ik begrijp dat de
                     industrie het moet hebben vanwege het omgaan met militair vertrouwelijke informatie.
                     Ik vraag me af of dat ook nodig is voor het Veteraneninstituut.
                  
Het tweede punt is het MIP, het Militair InvaliditeitsPensioen. Dat is inmiddels volledig
                     geïndexeerd. Tot zover de complimenten, want er is nog wel een ander punt van aandacht.
                     Dat is namelijk dat de wachttijden voor de keuring inmiddels beginnen op te lopen.
                     Ook de igk, de inspecteur-generaal der krijgsmacht, maakte een punt van de MIP'ers
                     die in het verleden toeslagen hebben gekregen maar nu geld moeten terugbetalen omdat
                     ze boven de inkomensgrens komen. Dit gaat ten koste van de erkenning en waardering
                     van deze zelfde groep veteranen.
                  
Ik denk dat ik nu door mijn tijd heen ben, maar toch nog een tip, ook voor de Minister,
                     namelijk: kijk naar de documentaire Crisis Hotline: Veterans Press 1. Dat is een HBO-documentaire
                     die precies duidelijk maakt waarom het zo belangrijk is dat er ook veteranen aan de
                     andere kant van de lijn zitten.
                  
Tot zover.
De voorzitter:
Hartelijk dank, meneer Valstar. Tot slot mevrouw Piri van de Partij van de Arbeid.
                     Voor u hebben we nog twee minuten staan.
                  
Mevrouw Piri (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. Natuurlijk ook namens mij dank aan de Minister. Dank aan
                     de mensen en de veteranen die hebben meegekeken naar het debat. Ik denk dat ik mede
                     namens de collega's spreek als ik zeg dat we allemaal uitkijken naar Veteranendag.
                  
Fijn dat er een toezegging van de Minister is om te kijken naar een meer artikelsgewijze
                     inrichting, zodat er meer inzicht komt in de verschillen tussen en de verscheidenheid
                     in onze veteranen.
                  
De enige motie die ik had overwogen ging over de inkomensgarantie en mogelijk niet
                     ruimhartig toewijzen of onvoldoende bekendheid onder veteranen. Maar aangezien daarover
                     in de eerste termijn nog geen uitsluitsel van de Minister is gekomen, vind ik het
                     een beetje voorbarig om hierover een motie in te dienen. Ik hoop straks in de tweede
                     termijn van de Minister vooral heel veel toezeggingen te krijgen.
                  
De voorzitter:
We gaan het zien. Dank u wel, mevrouw Piri. We pauzeren vijf minuten, dat wil zeggen
                     tot 16.15 uur.
                  
De vergadering wordt van 16.07 uur tot 16.14 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan weer verder met dit debat. Ik geef het woord aan de Minister.
Minister Ollongren:
Dank, voorzitter. Ik wil eerst nog een paar uitstaande vragen beantwoorden en daarna
                     de moties een voor een langslopen.
                  
De Hammelburg had van mij nog een antwoord tegoed over de tweede kans. Zijn vraag
                     zag op veteranen met, kort samengevat, verslavingsproblematiek. Het allerbelangrijkste
                     is natuurlijk dat deze mensen worden geholpen met hun problemen binnen het zorgsysteem
                     waarover wij het vandaag hebben gehad en dat ze gebruik kunnen maken van alle voorzieningen,
                     ook de voorzieningen die worden genoemd in de Veteranenwet. Daar zit re-integratie
                     ook bij – op alle manieren. De vraag is of dat ook re-integratie bij Defensie zou
                     kunnen zijn. Dat hangt er heel erg van af. Betreft het iemand die is ontslagen vanwege
                     drugsgebruik? Daarop is het zerotolerancebeleid van toepassing. Is het iemand die
                     misschien eerder is vertrokken bij Defensie en pas naderhand te maken heeft gekregen
                     met deze verslavingsproblematiek, dan kan het weer anders zijn. Wij zijn het drugsbeleid
                     sowieso aan het evalueren en aan het bezien, maar het is wel een lastig vraagstuk.
                     De combinatie van wapens en drugs kan natuurlijk sowieso nooit.
                  
Voorzitter. Dat was het antwoord dat ik hem nog verschuldigd was.
De heer Hammelburg (D66):
Ik begrijp het zerotolerancebeleid maar al te goed. Drank en drugs gaan niet samen
                     met wapens en natuurlijk ook niet met de veiligheid van collega's. Dat begrijp ik
                     maar al te goed. Mijn vraag gaat over drank- en drugsgebruik ten gevolge van PTSS,
                     ten gevolge van uitzending. Wil de Minister het nog een keer op die manier bezien?
                  
Minister Ollongren:
Zeker. Daarop is mijn antwoord het volgende. Het allerbelangrijkste is hulp daarbij.
                     Dat komt op de allereerste plaats. Onderdeel van die hulp kan ook re-integratie zijn.
                     Die re-integratie moet dan wel breed worden uitgelegd.
                  
Dan had meneer Valstar nog twee vragen. Allereerst de kwestie van de ABDO en het Veteraneninstituut.
                     Het blijkt dat de heer Valstar gelijk heeft. Het NLVi heeft inderdaad de ABDO-status
                     nodig. Het goede nieuws is dat zij daaraan gaan voldoen. Je kunt er ongetwijfeld over
                     van mening verschillen of dat noodzakelijk is, maar ze gaan eraan voldoen. Daarmee
                     is het geen probleem meer, denk ik.
                  
De voorzitter:
Er is wel nog een vraag van de heer Valstar.
De heer Valstar (VVD):
Nou ja, geen probleem meer... Het betekent wel dat de MIVD alle zorgverleners moet
                     gaan screenen en dat er geen uitzendkrachten meer werkzaam kunnen zijn bij het Vi.
                     U zegt dat de problemen lijken te zijn opgelost omdat het Vi daaraan gaat voldoen,
                     maar mijn vraag is eigenlijk dieper. Ik denk dat daar een aantal problemen achter
                     weg gaan komen, bij een toch al krappe bezetting van het Veteraneninstituut.
                  
Minister Ollongren:
Dan neem ik dat punt nog even mee terug, want mij is zojuist verzekerd dat het niet
                     tot problemen leidt. Ik heb dit goed in mijn oren geknoopt en ik zal het nagaan.
                  
Voorzitter. Dan nog de tweede vraag van de heer Valstar. Hij merkte op dat er wachttijden
                     zijn bij de keuring. Nadat hij had opgemerkt dat de indexatie van het MIP geregeld
                     was, memoreerde hij de zorg die de igk daarover heeft. Het probleem is dat er te weinig
                     keuringsartsen zijn. Dat leidt tot wachttijden. Er wordt nu gekeken hoe we dat zouden
                     kunnen oplossen. Er wordt bijvoorbeeld gekeken waarom er soms verschillende keuringen
                     mogelijk zijn, hoe we toch meer keuringsartsen kunnen inschakelen en dat soort zaken.
                  
De heer Valstar (VVD):
Niet op dit punt, maar op het vorige punt: de Minister heeft het in haar oren geknoopt.
                     Ik vertrouw de Minister vooralsnog volledig, maar dan zou het zomaar zo kunnen zijn
                     dat we er niks meer van horen. Dat is natuurlijk ook aan mij, maar om mijn leven en
                     dat van de Minister toch nog iets makkelijker te maken, zou ik willen voorstellen
                     om dit allicht op te nemen in de brief waarom de heer Boswijk verzocht heeft over
                     de oud-militairen en veteranen. Kan zij daarin nog even een apart kopje opnemen over
                     specifiek het ABDO-keurmerk voor het Veteraneninstituut?
                  
Minister Ollongren:
De toezegging die ik gedaan heb, betrof een brief vóór de begrotingsbehandeling. Ik
                     zal de kwestie van het ABDO-keurmerk voor het Veteraneninstituut daarbij betrekken.
                     Dat is bij dezen toegezegd.
                  
Tot slot de vraag van mevrouw Piri over de inkomensvoorziening. Die had zij overigens
                     al in eerste termijn gesteld. Ik heb dat ook voorbij zien komen in de hoorzitting;
                     daar is het ook aan de orde gekomen. Waarom is die maar acht keer toegekend? De inkomensvoorziening
                     wordt altijd in combinatie met het MIP toegekend. Dat komt weinig voor, wordt mij
                     verzekerd. Er worden ook andere instrumenten ingezet. Dan is het maatwerk. Daarmee
                     wordt hetzelfde effect bereikt. Die inkomensvoorzieningen zijn dus niet het enige
                     middel om deze doelgroep te bereiken. Dat is wat ik mevrouw Piri daar op dit moment
                     over kan zeggen. Ik hoop dat ik daarmee haar vraag heb beantwoord.
                  
De voorzitter:
Dat lijkt het geval te zijn – of toch nog niet?
Mevrouw Piri (PvdA):
Uit dit antwoord kan ik natuurlijk nog niet afleiden hoe vaak het is afgewezen en
                     of dat misschien iets te maken heeft met de bekendheid van de regeling, en of er ruimhartig
                     of minder ruimhartig mee wordt omgegaan. Als dat nu niet duidelijk kan worden, kan
                     dat ook in een brief. We hebben die regeling niet voor niks in het leven geroepen.
                     Die is juist bedoeld om veteranen enige ruimte te bieden bij revalidatie of re-integratie.
                     Dan kan één conclusie zijn dat we een overbodig iets in het leven hebben geroepen,
                     maar een andere conclusie zou kunnen zijn dat de regeling misschien niet zo bekend
                     is of dat we daarvoor gewoon hele strenge regels hanteren. Op basis van dit antwoord
                     heb ik daar nog niet heel veel inzicht in gekregen.
                  
Minister Ollongren:
Nee, dat begrijp ik. We monitoren het sowieso. Ik zei al dat er behalve inkomensvoorzieningen
                     ook andere instrumenten zijn, bijvoorbeeld het toekennen van leefgeld of helpen bij
                     de schuldhulpverlening. Dat valt in een andere categorie, maar daar zijn mensen misschien
                     wel heel erg mee geholpen. Mevrouw Piri wil natuurlijk eigenlijk horen of uit de monitoring
                     meer informatie kan komen die zou kunnen duiden op wat zij nu schetst. Ik kan nu niet
                     zeggen of dat het geval is. Ik kan wel zeggen dat we dat natuurlijk goed in de gaten
                     houden. Ik wil daar best bij de eerstvolgende gelegenheid op terugkomen, zodat we
                     dit bij de gewone jaarlijkse cyclus van de Veteranennota weer kunnen hernemen op basis
                     van de kennis die we dan hebben. Dat zou diezelfde brief kunnen zijn. Die krijgt dan
                     een klein beetje het karakter van een verzamelbrief.
                  
De voorzitter:
Dat is voldoende, begrijp ik van mevrouw Piri. Dan zou u over kunnen gaan tot de beoordeling
                     van de moties.
                  
Minister Ollongren:
Zeker, dat wil ik graag doen. De motie op stuk nr. 265 van de heer Boswijk gaat over
                     het convenant met DJI. Ik wil het ook heel graag goed geregeld hebben. We staan daarover
                     al in nauw contact met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en DJI. Ik ben bereid
                     om deze motie, als de Kamer dat wil, daarbij te betrekken. Ik geef deze motie dus
                     graag oordeel Kamer.
                  
De motie-Boswijk/Valstar op stuk nr. 266 gaat over de crisisinterventie. Ook hiervoor
                     geldt dat het belangrijk is om dit goed geregeld te hebben. Dat vergt kennis van die
                     groepen. Ook deze motie zou ik dus oordeel Kamer willen geven.
                  
De motie op stuk nr. 267 van de heer Hammelburg gaat over veteranen buiten dienst
                     met PTSS. Op zichzelf sta ik hier positief tegenover. Ik wil alleen even meegeven
                     dat de vraag is hoe je zoekt, zoals ik in mijn eerste termijn al zei. Wat is de meest
                     effectieve manier van zoeken om de mensen te vinden die anders misschien niet in beeld
                     komen? Het is heel arbeidsintensief om 75.000 postactieve veteranen te monitoren terwijl
                     je heel specifieke groepen aan het zoeken bent. Ik geef de motie oordeel Kamer, maar
                     laat ons dus de ruimte om dit zo goed en ook zo effectief mogelijk te doen.
                  
De heer Hammelburg (D66):
Dank aan de Minister. Ik heb niet voor niets bij het nabellen «bijvoorbeeld» gezet.
                     Dat betekent dat ik ook opensta voor andere mogelijkheden waarmee ze in ieder geval
                     langjarig en meerjarig, hun hele leven, in beeld komen. Dat is wat erachter ligt.
                  
Minister Ollongren:
Ik zag ook dat de heer Hammelburg het heeft geformuleerd in de vorm van een onderzoek.
                     Ik denk dat dat de ruimte laat om uit te komen bij een methode die ook werkt.
                  
Voorzitter. Volgens mij heb ik nog twee moties van de heer Fritsma. De motie op stuk
                     nr. 268 ziet op de erkenning van de onafhankelijkheid. Ik wil het debat van vorige
                     week echt niet overdoen. Het kabinet, de Minister-President, heeft het zorgvuldig
                     geformuleerd. Ik ontraad deze motie.
                  
De vijfde motie, de motie op stuk nr. 269, moet ik met dezelfde afweging ontraden.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
De griffier noteert nog even een aantal toezeggingen, ook aan mevrouw Piri, maar intussen
                     kan ik alvast tegen u zeggen dat de ingediende moties niet morgen, maar op dinsdag
                     27 juni in stemming komen. We wachten even totdat de notering van de toezeggingen
                     helemaal rond is.
                  
We gaan nu over tot het voorlezen van de toezeggingen zoals die zijn genoteerd. Ik
                     vraag allen om er goed op te letten of het is wat men bedoeld had. De eerste toezegging
                     luidt als volgt.
                  
– De Minister van Defensie zegt toe in de komende Veteranennota's ook meer in te zullen
                           gaan op de particuliere initiatieven in relatie tot de reguliere activiteiten van
                           Defensie met betrekking tot de hulp aan veteranen.
                        
Dat is een toezegging aan de heer Boswijk. Allen akkoord?
Minister Ollongren:
Het zou voor mij completer zijn als u toevoegt «het Ministerie van Defensie en het
                     NLVi», want het is heel belangrijk om dat in deze context ook te noemen.
                  
De voorzitter:
De griffier noteert dat nu. Dan luidt de toezegging «in relatie tot de reguliere activiteiten
                     van Defensie en het Veteraneninstituut met betrekking tot hulp aan veteranen.»
                  
Dan gaan we naar de tweede toezegging.
– De Minister van Defensie zegt toe om in toekomstige Veteranennota's meer in te gaan
                           op de verschillende deelgroepen van veteranen, mede aan de hand van een daarvoor relevant
                           onderzoek vanuit het Veteraneninstituut dat nu loopt.
                        
Dat is een toezegging aan de leden Piri en Valstar. Allen akkoord? Ja. Dan de derde
                     toezegging.
                  
– De Minister van Defensie zegt toe om verschillen in positie tussen veteranenstatus
                           en niet-veteranenstatus schriftelijk aan de Kamer te doen toekomen voor de plenaire
                           begrotingsbehandeling Defensie dit najaar.
                        
Dit is een toezegging aan de heer Boswijk. Ook akkoord? Ja. Dan de vierde toezegging.
– De Minister van Defensie zegt toe in de brief die is toegezegd aan het lid Boswijk,
                           ook in te zullen gaan op het ABDO-keurmerk voor het Veteraneninstituut.
                        
Dit alles heeft betrekking op een toezegging aan het lid Valstar. Is dat ook akkoord?
                     Ja. Dan de vijfde toezegging.
                  
– De Minister zegt toe in de brief die is toegezegd aan het lid Boswijk inzake de veteranenstatus,
                           ook in te zullen gaan op de inkomensvoorziening.
                        
Dit is een toezegging aan het lid Piri. Akkoord?
Dat zijn de toezeggingen. Ik dank de leden voor hun inbreng en de Minister voor de
                     beantwoording. Dan sluit ik dit debat.
                  
Sluiting 16.27 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 R. de Roon, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 T.N.J. de Lange, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
