Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 1 juni 2023, over Mestbeleid
33 037 Mestbeleid
Nr. 497 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 4 juli 2023
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie
voor Infrastructuur en Waterstaat hebben op 1 juni 2023 overleg gevoerd met de heer
Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, over:
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 oktober
2022 inzake CDM-advies Korting stikstofgebruiksnorm bij late inzaai van een vanggewas
(Kamerstuk 33 037, nr. 478);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 17 november
2022 inzake publicatie CBS-monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest,
derde kwartaal 2022 (Kamerstuk 35 334, nr. 226);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 2 december
2022 inzake diverse onderwerpen mestbeleid (Kamerstuk 33 037, nr. 481);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 januari
2023 inzake CDM-advies Minimoederdieren in het pluimveerechtenstelsel, CDM-advies
over actualisatie excretieforfaits voor vleesvee, en monitoringsrapportage fosfaatrechtenmarkt
2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 483);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 6 februari
2023 inzake antwoorden op vragen commissie over het besluit tot wijziging van het
Besluit gebruik meststoffen in verband met de implementatie van het zevende actieprogramma
Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 482) (Kamerstuk 33 037, nr. 488);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 14 februari
2023 inzake implementatie vier maatregelen zevende Nederlandse actieprogramma Nitraatrichtlijn
(Kamerstuk 33 037, nr. 489);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 16 februari
2023 inzake publicatie CBS-monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest,
vierde kwartaal 2022 (Kamerstuk 35 334, nr. 227);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 24 februari
2023 inzake rapporten toekomstig mestbeleid (Kamerstuk 33 037, nr. 491);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 28 februari
2023 inzake publicatie wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband
met de uitvoering voor het jaar 2023 van de derogatiebeschikking 2022–2025 en de subsidieregeling
met het oog op het behoud van graslandareaal (Kamerstuk 33 037, nr. 492);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 19 april 2023
inzake gewaslijsten vanggewassen en winterteelten en korting op de stikstofgebruiksnorm
na later inzaaien vanggewas (Kamerstuk 33 037, nr. 494);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 17 april 2023
inzake reactie op verzoek commissie over toezending van het volledig uitgewerkte kader
«Beleidskeuzes uitgelegd» voor de subsidieregeling afbouw derogatie/behoud grasland
(Kamerstuk 33 037, nr. 493);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 17 mei 2023
inzake publicatie CBS-monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, eerste
kwartaal 2023 (Kamerstuk 35 334, nr. 254);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 31 mei 2023
inzake stand van zaken maatwerkaanpak onder zevende nitraatactieprogramma (Kamerstuk
33 037, nr. 496).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Amhaouch
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, Tjeerd de Groot
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Jansma
Voorzitter: Amhaouch
Griffier: Holtjer
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Akerboom, Amhaouch, Boswijk, Bromet,
Van Campen, Graus, Grinwis, Tjeerd de Groot, Van der Plas en Thijssen,
en de heer Adema, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Aanvang 14.30 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Welkom bij de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Vandaag staat het commissiedebat Mestbeleid op de agenda, met de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit, de heer Adema. Welkom. Ik heet ook de Kamerleden welkom:
de heer De Groot van D66, de heer Graus van de PVV, de heer Boswijk van het CDA, mevrouw
Bromet van GroenLinks, mevrouw Akerboom van de Partij voor de Dieren, de heer Van
Campen van de VVD en in de slipstream mevrouw Van der Plas van de BBB. Ook welkom
aan de mensen op de publieke tribune en thuis. De spelregels hebben jullie zelf gemaakt:
acht interrupties in totaal in de eerste en tweede termijn. Er is een regel over 30 seconden:
ga je daar overheen, dan telt die interruptie als twee interrupties. We hebben vijf
minuten spreektijd in de eerste termijn. Ik wil hierbij het woord geven aan de heer
De Groot, D66, voor zijn inbreng.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Dank u wel, voorzitter. Vanochtend hadden we een rondetafelgesprek over de Kaderrichtlijn
Water. En voor de zoveelste maal werd maar weer eens duidelijk hoe belangrijk schoon
water is, niet alleen voor onze gezondheid, maar ook voor de natuur. Nu waren we vorige
week met onze commissie bij de Europese Commissie op bezoek en daar ging het natuurlijk
ook over de derogatie. Toen bleek wel dat er vanuit Europa met bijzondere belangstelling
naar Nederland wordt gekeken en dat er ook wel een inhaalslag moet plaatsvinden als
het gaat om die waterkwaliteit en het voldoen aan de afspraken die we daarover zelf
hebben gemaakt. Dan is het toch aardig dat de Europese Commissie, ondanks het feit
dat het niet lukte om die waterkwaliteitsdoelen te halen, toch nog die derogatie voor
drie jaar heeft verlengd.
Zij deed dat wel met twee belangrijke voorwaarden: bufferstroken langs waterlopen
en een versterkte handhaving. Maar wat zien we? We zien toch wel een rommelige start
van de uitvoering van die derogatiebeschikking. Je zag namelijk eerst eigenlijk dat
je in de periode van 14 februari tot 1 maart wel mest mocht uitrijden, maar dat daarin
de voorwaarden nog niet golden. En daarna zagen we toch wat discussie met de waterschappen.
Waren die nou wel of niet verantwoordelijk voor de uitvoering? Uiteindelijk bleek
dat niet zo te zijn. Gisteravond lazen we dat de NVWA nu de controles doet. Maar we
zijn halverwege het jaar. Ik heb twee vragen aan de Minister. De eerste is: hoeveel
controles hebben er tot nu toe plaatsgevonden? De tweede vraag luidt: wat zijn de
uitkomsten van die controles?
Voorzitter. Dan nog een vraag. Heeft de NVWA voldoende capaciteit? En hoe constateert
de Minister een overtreding? Het is op zich vrij makkelijk te zien, zeker bij mest
uitrijden. Je ziet namelijk de kammen nog in het gras staan. Je kunt het misschien
ook zien aan de kleur van het gras. Hoe gaat de Minister dat precies controleren?
Gaat hij drones gebruiken? En hoe zit het met de boetes? Je wordt namelijk eventueel
gekort op je GLB-bijdrage. Hoe gaat de Minister het allemaal precies handhaven? De
goeden moeten namelijk niet onder de kwaden lijden. De wat rommelige start van deze
derogatieperiode moet niet het risico met zich meebrengen dat het per 1 januari aanstaande
helemaal voorbij is.
Voorzitter. Dan kom ik op de Kaderrichtlijn Water. We hadden het er al over: schoon
water. De Rli heeft een belangwekkend rapport uitgebracht en geconstateerd dat de
doeleinden van het mestbeleid, namelijk die 50 milligram nitraat per liter grondwater,
eigenlijk de doelen die ecologisch noodzakelijk zijn voor het behalen van de Kaderrichtlijn
Water tot het vijfvoudige overschrijden. Dat betekent, in de mening van D66, dat je
dus je beleid moet aanscherpen. We hebben vanochtend namelijk ook gezien dat het natuurlijk
een situatie is die vergelijkbaar is met stikstof. Er was een grote oproep om ook
te gaan kijken naar het mestbeleid en het gewasbeschermingsbeleid, want om aan die
doelen te voldoen is het echt nodig om dat beleid te wijzigen. Gaat de Minister dat
doen?
Voorzitter. Dan kom ik op het bovengronds uitrijden van mest. Dat is even iets heel
anders, maar wel iets moois. Er zijn boeren die geen stikstof aanvoeren en die heel
weinig stikstof verliezen. Zij hebben een heel laag ureumgetal in melk; de Minister
zal dat weten. Zij gaan om met de bodem op een manier die echt bijdraagt aan biodiversiteit.
De mest is ook van goede kwaliteit. Daaraan zijn ook best wat voorwaarden verbonden.
Van deze boeren – het zijn er niet veel – kunnen we veel leren, want die hebben een
uitzondering als het gaat om het uitrijden van mest. Zij mogen het namelijk bovengronds
uitrijden. Dat gaat eigenlijk heel erg goed. Het onderzoek loopt nog. De eenvoudige
vraag aan de Minister is dus: bent u bereid om die vrijstelling wederom met vijf jaar
te verlengen?
Voorzitter. Dit was mijn bijdrage. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer De Groot van D66. Ik zie inmiddels ook de heer Thijssen van de Partij
van de Arbeid en de heer Grinwis van de ChristenUnie aansluiten. Welkom. Ik geef het
woord aan de heer Graus van de PVV voor de inbreng in de eerste termijn van de Kamer.
De heer Graus (PVV):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik vervang mijn collega's Kops en Mulder hier, de
eigenlijke woordvoerders. Ik moet dadelijk ook naar een ander debat hiernaast, van
Economische Zaken. Ik doe alleen maar de eerste inbreng, mijn verontschuldigingen
daarvoor.
Mest. Ik heb dat dossier zelf ongeveer veertien of vijftien jaar lang op mijn bordje
gehad. Ik heb altijd gezegd: mest is geen afvalstof; mest is het bruine goud. Er zijn
zelfs moties van mij aangenomen in dezen. De Kamer was het daar destijds helemaal
over eens. In het buitenland, bijvoorbeeld in Afrika – ik noem maar eens iets – werden
er zelfs met mest huisjes gebouwd en noem allemaal maar op. Er worden energiepellets
van gemaakt. Het zijn bouw- en grondstoffen. Het is een hele waardevolle bouw- en
grondstof, rijk aan schaarse fosfaten. De Marokkaanse mijnen voor fosfaten raken uitgeput.
De Chinezen zeggen: eigen volk eerst. Dat hadden wij eens allemaal moeten zeggen,
maar de Chinezen zeggen het wel: eigen volk eerst. Dat zeggen zij in het Chinees,
hoor ik naast mij. Ik weet niet hoe ik dat vertaal. Dan moet u mij even helpen. Maar
het is natuurlijk heel triest, want we krijgen een tekort.
Ik heb ook weleens tegen voorgangers van de Minister gezegd: zorg dat er fosfaatbanken
komen, maar echt daadwerkelijke fosfaatbanken, waarin ze worden opgeslagen, want we
krijgen een tekort aan fosfaat. Het is nodig om zuurstof te binden voor mensen en
dieren. Het is een primaire levensbehoefte. Dus het verplicht verminderen van het
gebruik van natuurlijke, dierlijke mest is gewoon hartstikke fout. De motie van de
PVV waarin wij de regering verzochten om het negatieve oordeel van de Europese Commissie
over de derogatie naast zich neer te leggen, heeft in deze Kamer helaas geen meerderheid
gekregen. Ik reken nou gewoon op steun van deze Minister. Houd er rekening mee dat
het om primaire levensbehoeften gaat. Dat is namelijk heel belangrijk. De ambtsvoorganger
van de Minister heeft op vragen van de PVV geantwoord dat ondernemers meer kunstmest
zullen aanvoeren om het verlies van stikstof en dierlijke mest te compenseren. Dat
gaat alleen maar resulteren in meer transportbewegingen en extra aardgasgebruik. Dat
is natuurlijk onverteerbaar, want dan gaan we andere schaarse grondstoffen verspillen,
terwijl we al zulke goede grond- en bouwstoffen hebben uit die mest. Graag ontvang
ik daar een reactie op.
Wij vinden dus dat de boeren meer – ik heb vroeger zelfs gezegd: onbeperkt – gebruik
moeten kunnen maken van dierlijke mest. Dat is gewoon ook het beste dat er bestaat
voor de grond. We hadden tot de komst van de kunstmest veel betere zuurgraden van
onze graslandschappen en alles. Het is er allemaal niet beter op geworden hoor, kan
ik u vertellen. Graag daar ook een reactie op. We willen dus de behoefte aan kunstmest
tot een minimum beperken.
Ik heb nog een vraag over de waterkwaliteit. Klopt het volgens de Minister dat de
waterkwaliteit rondom derogatiebedrijven op de meeste plaatsen voldoet aan de door
de EU vastgestelde normen? Als dat zo is, waarom worden de bedrijven die voldoen aan
die eisen dan gepest met strengere regels? Graag een reactie daarop.
Wij zien ook dat de boeren weer de klos zijn van het kabinetsbeleid. Een accountantskantoor
heeft berekend dat het verlies van de derogatie voor een gemiddeld melkveebedrijf
neerkomt op een vermindering van het jaarinkomen met € 30.000. Graag een reactie.
In de stukken van de Minister lees ik geen schatting van de financiële gevolgen, maar
ik heb wel begrepen dat de universiteit van Wageningen deze in beeld gaat brengen.
Daar zullen we dus mogelijk later op terugkomen. Hoeveel faillissementen gaan hier
weer uit voortkomen? Die vraag heb ik ook nog.
Als gevolg van die derogatiebeschikking zijn er aanvullende eisen bij gekomen waaraan
de landbouwsector moet voldoen. Sommige van die eisen zijn te omschrijven als «kalenderlandbouw».
Daar weet ik dan wel weer het Chinese woord voor. Dat is «kalendellandbouw». Dat weet
ik dan wel weer. Maar kalenderlandbouw wil zeggen dat de overheid voorschrijft wanneer
er bemest, gezaaid en geoogst moet en mag worden. De agrarische sector is daar fel
tegen gekant. Dat is bekend bij de Minister, denk ik. Zo moeten bijvoorbeeld aardappels
voor 1 oktober gerooid zijn om plaats te maken voor een vanggewas dat extra stikstof
moet opnemen. Ze vragen vaak om respijt, sommigen zelfs maar van twee weken. Daar
moet toch nu in deze Kamer een oplossing voor te vinden zijn zonder dat we daar weer
moties voor moeten gaan indienen? Ik ben er uiteraard toe bereid dat wel te doen.
Er zal vast iemand, als ik er dadelijk niet ben, in de tweede termijn een tweeminutendebat
aanvragen. Ik denk zelfs dat meneer De Groot dat is. Ik hoop, net zoals meneer De
Groot, die dat hier naast mij zegt, dat er goede toezeggingen en oplossingen worden
aangedragen door de Minister. Dan zijn al die andere administratieve lasten niet nodig.
Maar mochten die toezeggingen en oplossingen er niet komen – uiteraard luistert een
collega van mij mee – dan zullen we die inderdaad aan de Kamer voorleggen via moties
in een tweeminutendebat.
Ik wil ook graag van de Minister weten wat het mestbeleid doet met het verdienmodel
en het perspectief van de agrarische sector. Ze worden namelijk nu al zo gepakt in
dat verdienmodel. Er is een aangenomen motie-Graus uit 2014, over een beter verdienmodel
voor onze boeren, tuinders en vissers ten laste van de retail. De retailers zijn de
meest arrogante mensen hier op aarde en ook van ons land. Die willen niet eens praten
met ons of met de boeren. Ze willen het gewoon niet. De Jumbo heeft het toegezegd
en trekt de keutel in, om maar even in mesttermen te blijven. Het is gewoon schandalig.
Ik ben echt bereid geweest om met boeren naar die supermarkt te gaan. Ik hoorde de
Minister-President er ook over klagen. Het is gewoon schandalig.
De voorzitter:
Uw tijd is op, meneer Graus. U bent ruim over uw tijd. Ik moet u gaan afkappen. Ik
probeer dat op een nette manier te doen.
De heer Graus (PVV):
Dank u wel. Dan kan ik naar het volgende debat toe, voor dierenkoning, vaderland en
volk. Hartstikke bedankt, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dank, meneer Graus. De heren Kops en Mulder zullen trots op u zijn, omdat u hen vervangen
hebt. Dan ga ik naar de heer Boswijk van het CDA voor zijn inbreng in de eerste termijn.
De heer Boswijk (CDA):
«Xian yo ngyo ren». Volgens Google Translate betekent dat «eigen volk eerst» in het
Chinees.
Omwille van de spreektijd sluit ik mij op een aantal punten aan bij mijn collega Graus.
Het gaat dan inderdaad om het verval van de derogatie en de impact op het inkomen
van boeren, die enorm groot is. Om maar even een beeld te schetsen: ik heb gisteren
eens met een boer uit zitten rekenen dat voor een grondgebonden boer met 60 hectare
en 100 koeien in Friesland het verlies van derogatie kan inhouden dat je 35 vrachtwagens
mest per jaar moet afvoeren.
Ik sluit me ook even aan bij de opmerking die de heer Graus maakte over dat we mest
niet als een afvalproduct, maar als een belangrijke grondstof moeten zien. Sterker
nog, de Kamer heeft eerder, op 2 december 2021, met brede steun een motie aangenomen
van Van Campen, Tjeerd de Groot, Grinwis en mijzelf. Ik ben in het licht van die motie
heel benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt.
Voorzitter. De agrarische sector staat voor een gigantische uitdaging. Naast dierlijke
sectoren die met mestoverschotten in hun maag zitten, zitten nu ook akkerbouwers in
de knel. Het is al even genoemd: kalenderlandbouw sluit niet aan bij de realiteit.
Ik snap dat het belangrijk is om in bepaalde gebieden de waterkwaliteit snel te verbeteren,
maar nu nemen we op basis van een datum beslissingen die een gigantische impact hebben
op de mogelijke voedselopbrengst en op het inkomen van akkerbouwers, terwijl het de
vraag is of dat de waterkwaliteit nou echt gaat verbeteren. Daarbij, het keer op keer
te laat aankondigen van nieuwe maatregelen moet echt afgelopen zijn. Het kan toch
niet zo zijn dat boeren elke keer hun gewassen al gepoot of gezaaid hebben en dat
dan pas maanden later bekend wordt of dat ook wel mag? Graag een reactie van de Minister
op de vraag hoe we dat in de toekomst gaan voorkomen.
Voorzitter. Ook op de inhoud van de winterteeltlijst valt helaas nog veel aan te merken,
helaas meer dan mijn spreektijd toestaat. In algemene zin zorgt het nu voor nog meer
complexiteit in wet- en regelgeving, maar vooral ook in de praktische uitvoerbaarheid.
De opbrengsten zullen afnemen en het is nog maar de vraag of de gewassen precies in
die periode met het goede weer op een zeer korte termijn kunnen worden geoogst. Bij
suikerbieten is het helemaal ingewikkeld. Dit is als enige gewas pas vanaf de oogstdatum
van 1 november geclassificeerd als winterteelt, terwijl in het zevende actieprogramma
staat dat suikerbieten winterteelt worden. Ik heb ook ernstige zorgen over consumptieaardappelen.
Collega's Bisschop en Van Campen hebben hierover ook vragen gesteld. De antwoorden
hebben we recent ontvangen. Ik maak daaruit eigenlijk op dat er niks gaat veranderen.
Klopt dat? Graag een reactie.
Voorzitter. Ik ben ook benieuwd waarom er eigenlijk voor kalenderlandbouw wordt gekozen.
Er zijn toch wel andere, betere opties? Dat is bijvoorbeeld gebiedsgericht of bedrijfsgericht
doelen stellen voor de waterkwaliteit en boeren zelf laten bepalen hoe ze die gaan
halen.
Wat betreft de monitoring van waterkwaliteit – daarom gaat het natuurlijk uiteindelijk –
hoeven we het wiel niet opnieuw uit te vinden. Neem een voorbeeld aan de Amerikaanse
geologische dienst. Je kunt gewoon op de website kijken naar alle meetpunten van de
geologische dienst, en zien waar de meetpunten zitten en wanneer ze zijn geïnstalleerd.
Je kunt zelfs bij een groot aantal meetpunten realtime meekijken en zien wat precies
de nitraatuitspoeling is in het grondwater. Ik kan u vertellen dat Amerika een slechtere
dekking heeft qua internet, dat wij in Nederland vooroplopen qua sensortechniek en
dat wij wereldwijd bekendstaan om watermanagement. Wat weerhoudt ons ervan iets te
doen wat andere landen dus al wel aan het doen zijn? Dat zorgt er allemaal voor dat
we geen ellenlange discussies meer hebben over meetpunten bij hondenuitlaatstukjes
of dat riviertjes Duitsland uitgaan en met vies water binnenkomen. Dat zijn allemaal
ingewikkelde discussies. Als we die duidelijkheid en transparantie hebben, is ook
heel duidelijk welke gebieden de opgave hebben. Dan hebben we die discussie niet meer,
kan de sector ook gewoon de soms pijnlijke keuzes maken die we moeten maken, maar
dan hebben we in ieder geval geen gesoebat meer over waar we het nou eigenlijk over
hebben, en of dat uiteindelijk wel nodig en effectief is. Graag een reactie van de
Minister. Ik overweeg een motie op dit punt. Het zou namelijk mooi zijn als we richting
het achtste actieprogramma niet met een pilot op dit gebied komen, maar dat dit gewoon
een regulier onderdeel is.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie. Mevrouw Bromet, GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik ben dol op kaartjes, dus ik vind het een interessante suggestie die het CDA nu
doet. Naar aanleiding van het punt van de heer De Groot over die bufferstroken, had
ik net het volgende opgeschreven. Je hebt een website die Boer&Bunder heet. Dat is
echt een superinteressante website. Dat zijn open data. Daarop kan je gewoon zien
hoe snel het gras groeit en waar het groeit. Daaraan kan je een heleboel afmeten,
namelijk ook of die bufferstroken al dan niet bemest worden, want als het goed is
groeit het gras daar dus minder. Ik zou het ook wel een interessante suggestie vinden
– ik vraag me af wat het CDA daarvan vindt – om wat de heer Boswijk nu suggereert
daarin te integreren, omdat het zo mooi is als met een opendatasysteem iedereen kan
meekijken naar wat er precies gebeurt op het platteland.
De heer Boswijk (CDA):
Ik heb al eerder een lans gebroken voor een open bodemindex, waarmee je op perceelniveau
kunt kijken wat de staat van zo'n perceel is. Dat wordt dan gedaan op basis van meerdere
metingen per jaar. Ik zou daar een heel groot voorstander van zijn, omdat ik zie dat
er heel veel polarisatie ontstaat door gebrek aan transparantie en doordat mensen
het idee hebben dat over hun rug wordt geregeerd met een andere agenda, dus dat het
niet om waterkwaliteit gaat maar om een soort uitrookbeleid, om het zo te zeggen.
Zo wordt het geïnterpreteerd. Het zou mooi zijn om de techniek te gebruiken om draagvlak
te krijgen. Het zou heel mooi zijn om, zoals in het voorstel van mevrouw Bromet, een
soort dashboard te krijgen, zodat je enerzijds kan zien waar we een grote opgave hebben
en je anderzijds – dat zou helemaal mooi zijn – boeren verder kan stimuleren die het
al heel goed doen op het gebied biodiversiteit, waterberging en het vastleggen van
CO2 in de grond. Dat zou natuurlijk heel mooi zijn. Water is misschien veel makkelijker
te meten dan gasvorming of stikstof. Wat weerhoudt ons ervan om nu al te beginnen
met het laaghangende fruit? Wat mij betreft zou dat een mooi begin kunnen zijn, dat
we gaandeweg uitbouwen.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik heb vier jaar geleden al met TNO gesproken over het vanuit de ruimte meten van
stikstofemissies en CO2-emissies. We hebben als Nederland echt een enorme staat van dienst wat betreft meten
vanuit de ruimte. Boer&Bunder is ook vanuit de ruimte gemeten. Ik sluit me graag aan
bij een eventuele motie om dit beter te monitoren en voor iedereen inzichtelijk te
maken.
De voorzitter:
De heer Boswijk, nog een korte reactie?
De heer Boswijk (CDA):
Da's mooi.
De voorzitter:
Oké. U was nog beter met uw betoog?
De heer Boswijk (CDA):
Jazeker.
Voorzitter. In het Klimaatakkoord is ook als actie voor LNV opgenomen dat er een investeringsregeling
voor precisielandbouw wordt opengesteld, gericht op bemesting. De achterliggende reden
hiervoor vanuit het Klimaatakkoord is het terugbrengen van de uitstoot van lachgas.
Bijkomend voordeel is dat precisielandbouw ook bijdraagt aan de reductie van stikstofuitstoot.
Het past ook nog eens in het Farm to Fork-doel van minder bemesting en in de discussie
van nitraatuitspoeling. Dat klinkt dus allemaal best relevant, maar de regeling is
er nog steeds niet. Ik hoor graag van de Minister wat de reden hiervoor is.
In het kader van regelingen die er nog steeds niet zijn: het fosfaatstelsel. Dat bestaat
al sinds 1 januari 2018 en blijft maximaal tien jaar in werking. Inmiddels zijn we
al ruim over de helft van de periode en staat de fosfaatbank, die vooral bedoeld was
voor jonge grondgebonden boeren, nog steeds niet open. Wanneer gaat die open, vraag
ik de Minister. Wat gebeurt er precies met de fosfaten die in die bank zitten?
Voorzitter. Tot slot over de motie die ik samen met collega Grinwis heb ingediend
over een permanente commissie voor weer en gewasgroei en die nog steeds bijzonder
relevant is, gezien de hele 1 oktoberdiscussie. Kan de Minister aangeven hoe het hiermee
staat? Zijn er al voorbereidingen getroffen om deze op korte termijn in te stellen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, de heer Boswijk. Ik zie een interruptie van mevrouw Akerboom, Partij voor de
Dieren.
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Ik heb inderdaad nog een vraag. De heer Boswijk heeft samen met zijn collega Bontenbal
een plan ingediend voor meer mestvergisters. Dat sluit natuurlijk mooi aan op dit
debat. Het plan is dat er meer groen gas komt, maar ook oud-CDA-Minister Veerman heeft
al toegegeven dat het eigenlijk vooral bedoeld is om het mestoverschot weg te moffelen.
Hoe kijkt meneer Boswijk daartegenaan? Is dat echt de kant die het CDA op wil? Ik
heb meneer Boswijk met passie horen spreken over natuurinclusieve kringlooplandbouw.
Is dit wat het CDA dan wil?
De heer Boswijk (CDA):
Dit is nou een mooi voorbeeldje van «The Wizard and the Prophet.» Ik heb een halfjaar
geleden in mijn begrotingsbijdrage gezegd dat het debat vaak gaat over ofwel vooral
natuurinclusief en teruggaan naar de basis – dat is, gechargeerd, vaak de linkerkant –
ofwel alles oplossen met innovatie. Dat laatste hoor je dan aan de rechterkant van
het spectrum. Tot vanmorgen behoorde de heer Van Campen daar ook toe, maar hij is
nu één met de natuur. Het CDA zit daar precies middenin. Ik geloof namelijk dat we
boeren in gebieden kunnen helpen met extensiveren en dat boeren dat zelf willen, maar
ook dat we in bepaalde gebieden boeren perspectief kunnen bieden met techniek. Het
kan dus allebei, maar je moet zeker niet denken dat je daarmee het probleem kunt wegmoffelen,
zeker niet. We hebben een grote opgave, namelijk onze samenleving – niet alleen de
landbouw – terugbrengen binnen onze ecologische grenzen. Die grenzen blijven staan.
Maar met groen gas zouden we bijvoorbeeld misschien af kunnen van gas uit ... Rusland
speelt al niet meer, maar bijvoorbeeld uit Noorwegen.
De voorzitter:
Dan ga ik naar de heer Thijssen voor een interruptie.
De heer Thijssen (PvdA):
Dank voor de bijdrage van de heer Boswijk. Mijn vraag gaat over die onderhandelknop:
gaat het CDA daar nu op duwen of niet? We zien in heel veel stukken dat er nog steeds
veel problemen zijn met mest en water en dat het nog niet de goede kant op gaat. Mijn
fractie is ervan overtuigd dat er vrij fundamentele maatregelen genomen moeten worden
om Nederland uit de lockdown te halen en de waterkwaliteit op orde te krijgen. Maar
zodra ik dat ga zeggen, krijg ik vast te horen: «Landbouwakkoord? NPLG? Het kabinet
is het nog niet helemaal eens; het CDA wil heronderhandelen». Het zou voor de zomer
gebeuren. Gaat het gebeuren, is mijn vraag.
De heer Boswijk (CDA):
De zomer is nog niet begonnen, dus laten we dat afwachten. We moeten niet de indruk
wekken dat er in de tussentijd helemaal niets gebeurt, want heel veel dingen gaan
gewoon door. We voeren dit debat ook gewoon en vragen hoe het staat met moties die
het CDA heeft ingediend, juist om te zorgen dat we voldoen aan de waterkwaliteit en
tegelijkertijd perspectief bieden aan de agrarische sector. Het is dus niet zo dat
toen mijn opperhoofd zei «we moeten hier ’ns goed naar gaan kijken», we alles hebben
laten vallen en dat er nu niets meer gebeurt. Wat we kunnen doen, moeten we gewoon
doen. Er zijn heel veel no-regretmaatregelen die we gewoon kunnen nemen wat ons betreft.
Voor de rest: u gaat zien wanneer het gebeurt. Dan komen we tot iets moois.
De voorzitter:
De heer Thijssen is als laatste aangeschoven. Ik zeg het nog even, ook tegen mevrouw
Van der Plas en de heer Grinwis. We hanteren zelfgemaakte regels. Jullie kennen de
30 secondenregel, hè? Als je daaroverheen gaat, telt het als twee interrupties. Ik
heb het niet bedacht, maar we handhaven wel.
De heer Thijssen (PvdA):
Ik dacht dat er voor het zomerreces onderhandeld zou worden. Volgens mij is dat gezegd.
Het is heel goed dat we dit debat voeren en dat er no-regretmaatregelen genomen worden.
Is de heer Boswijk van mening dat als we de no-regretmaatregelen treffen, het dan
goedkomt met de waterkwaliteit en de natuur kan herstellen, dus dat we dan voldoende
doen? Of is het wel degelijk nodig om meer fundamentele keuzes te maken?
De heer Boswijk (CDA):
Het is inderdaad niet zo dat met alleen dat wat wij hier bespreken ineens alle problemen
zijn opgelost. Dat zeker niet. De opgaven zijn namelijk niet alleen ecologisch, maar
ook economisch. Dat staat met elkaar in verband. Ik ben niet zo naïef om te denken:
als we hier zo meteen weglopen en de Minister precies gaat doen wat wij zeggen, is
het klaar. Er zal nog veel meer moeten gebeuren. Voor een deel ligt dat ook bij het
landbouwakkoord. Die verantwoordelijkheid ligt bij de Minister. Ik ben benieuwd hoe
dat gaat. Ik weet dat het met horten en stoten gaat. Wij zijn beiden net zo ongeduldig,
maar we moeten het afwachten.
De voorzitter:
Prima. Dat was de inbreng van de heer Boswijk. Dan ga ik naar mevrouw Bromet van GroenLinks
voor haar inbreng in de eerste termijn van de Kamer.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Er is een oude grap van Van Kooten en De Bie: je kunt aan
het gezicht van Minister Braks zien dat hij met het mestoverschot in zijn maag zit.
Dat was vast figuurlijk bedoeld. We zijn nu 40 jaar verder en als ik naar het gezicht
van deze Minister kijk, dan zie ik dat we nog niet heel veel zijn opgeschoten: te
veel dieren en te veel mest, met vervuiling van de lucht, het water en de bodem als
gevolg. Dat is slecht voor de natuur en voor het drinkwater.
Wat mij het meeste tegenvalt, is dat wij nog steeds niet redeneren vanuit het doel
en vervolgens middelen bedenken om daar te komen, maar dat wij nog steeds redeneren
vanuit de status quo, vanuit de belangen van de veroorzakers van het probleem, om
dan telkens het meest minimale te doen, zodat het lijkt op een verbetering. We hebben
dat vanochtend in de rondetafel over de Kaderrichtlijn Water ook meerdere malen gehoord.
Maar we doen bijna niets integraal. Als ik in een schriftelijk overleg vraag of we
de doelen voor mest gaan halen, dan is het antwoord van de Minister: die moeten komen
uit het NPLG. Daar gaat de Minister voor Natuur over. Geen integraal beleid, de middelen
zijn afgeleid van de omvang van het probleem en de uitvoering leidt naar het doel.
De normen voor water sluiten niet aan op die voor landbouwgif en mestproductieplafonds,
de normen voor mest sluiten niet aan op de aantallen dieren, er zijn diersoorten waar
we geen plafond voor hebben en die buiten de regels vallen, de handhaving van bufferstroken
staat los van de controle op het dempen van sloten, honderd voorschriften die naast
elkaar staan en niet logisch in elkaar grijpen, en dan verbazen wij ons erover dat
de boeren vinden dat er te veel regels zijn.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Boswijk.
De heer Boswijk (CDA):
Voor een deel is dit pleidooi uit mijn hart gegrepen. Is mevrouw Bromet het dan met
mij eens dat we naar het doel moeten kijken en niet naar de middelen? Eigenlijk is
het derogatiebesluit in strijd met heel veel van de punten die mevrouw Bromet aanhaalt.
Als we derogatie kwijt zijn, houdt dat in dat we kunstmest gaan aanvoeren en we een
mestnorm krijgen die overal in Europa gelijk is, terwijl de bodem in Nederland, bijvoorbeeld,
meer kan hebben dan de bodem in Spanje. Hoe kijkt mevrouw Bromet daarnaar?
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik hoor de heer Boswijk eigenlijk dezelfde redeneerfout maken die vanochtend ook al
in de rondetafel werd gemaakt. Ik hoor die elke keer vanuit de agrarische sector:
als we geen derogatie meer hebben, gaan we kunstmest aanvoeren. Ik zeg maar alvast
als waarschuwing, ook voor de boeren die meeluisteren: je kunt erop wachten dat die
kunstmestgift ook aan banden gelegd gaat worden als de waterkwaliteit niet verbetert.
Daar gaat het uiteindelijk om. De bedrijfsvoering van boeren zal binnen milieunormen
moeten plaatsvinden. Het helpt dan niet om kunstmest te gaan gooien op plekken waar
de waterkwaliteit nog niet op orde is. Je moet dus heel anders denken. Ik heb een
heel interessant interview gezien met een boer: als je als boer geen krachtvoer meer
aankoopt, geen kunstmest meer gebruikt en geen bestrijdingsmiddelen meer gebruikt,
zou je dan als overheid alle regels voor die boer kunnen loslaten? Ik heb dat vanochtend
aan LTO gevraagd tijdens het rondetafelgesprek. Dat vind ik een interessante manier
om ernaar te kijken, maar LTO zag daar natuurlijk helemaal niks in.
De heer Boswijk (CDA):
Interessant, maar ik wil even terugkomen op die derogatie. De termijnen gaan vervallen.
Juist bij de bedrijven die die derogatie hadden, was de waterkwaliteit goed. Het doel
is goede waterkwaliteit en het middel is dus derogatie weghalen. Dat is toch wel onlogisch,
lijkt mij.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Er is gewoon 40 jaar op de randen van wat eigenlijk niet kon qua milieu, geopereerd
in Nederland. Er is geen rem gezet op de veehouderij, waardoor we nu in de penarie
zitten. Dat daar boeren slachtoffer van worden die misschien de waterkwaliteit heel
goed op orde hebben, kan ik niet beoordelen. Dat is dan heel zuur. Maar ik zou ook
nog willen zeggen: er zijn een heleboel boeren die geen gebruikmaken van de derogatie
en wel een gezonde bedrijfsvoering hebben, dus het is niet zo dat je zonder derogatie,
of het gebruik van kunstmest, geen inkomen kunt verdienen. Dat is gewoon niet waar.
De heer Boswijk (CDA):
Tot slot dan. Midden-Delfland is nu tot een nutriënten verontreinigd gebied aangewezen,
terwijl daar heel veel natuurinclusieve en biologische boeren zitten, dus die worden
nu eigenlijk het slachtoffer van regelgeving, terwijl dat waarschijnlijk het doel
niet gaat halen. Is mevrouw Bromet het met mij eens dat we dat moeten vermijden? Wil
zij samen met mij optrekken richting de Minister om eens te kijken hoe we nou de boeren
die in die gebieden daar goed bezig zijn, toch nog kunnen helpen?
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik woon in zo'n gebied naast een biologische boer en een extensieve vleesveehouder.
Dat is naast een Natura 2000-gebied. Zij hebben allebei geen gebruikgemaakt van de
derogatie. Biologische boeren maken sowieso geen gebruik van de derogatie. Dat is
precies wat ik bedoelde in mijn vorige antwoord. Ik vind eigenlijk de derogatie de
strijd van gisteren. Ik zou zeggen: vergeet het en kijk naar voren hoe je op een extensieve
manier kan zorgen voor een goede boterham. De boeren die dat al doen kunnen daarin
misschien de weg wijzen.
De voorzitter:
Mevrouw Bromet gaat verder met haar betoog. Excuseer, ik zie daar een vinger van mevrouw
Van der Plas van de BBB.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik hoor mevrouw Bromet zeggen: we hebben het vanochtend in het rondetafelgesprek ook
over de derogatie gehad en ik weet niet of die waterkwaliteit beter is, want ik kan
het niet beoordelen. Nou, het RIVM geeft zelf aan dat derogatie vanaf 2006 geen negatieve
effecten heeft gehad op de waterkwaliteit. Die zijn een paar keer gestegen en dat
kwam door de droogte in 2018 en 2019. Hoe kan het dan dat mevrouw Bromet niet kan
beoordelen of dat zo is? Het RIVM meldt dat gewoon.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
1% van ons water is in goede staat en 99% is dat niet. Het lijkt mij sterk dat die
1% precies bij al die derogatiebedrijven ligt, dus dit verhaal klopt niet. Ik zei
het net al: er is nooit iets aan het ... Ik begon over Braks. Ik weet niet hoelang
geleden dat is. Ik volgde zelf als kind toen nog helemaal niet de politiek. Al die
tijd is er niets gebeurd, terwijl we wel wisten dat er iets moest gebeuren. Daar plukken
we nu de zure vruchten van.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik zit hier gewoon helemaal verbijsterd. Ik verwijs naar het RIVM. Als ik vraag of
het wel klopt, word ik een wetenschapsontkenner genoemd. Er zijn gewoon rapporten
over. We hebben het al gehad over de rapporten van Herman de Boer. De nitraatuitspoeling
zal stijgen bij het gebruik van meer kunstmest. Is mevrouw Bromet nu een wetenschapsontkenner?
Ontkent u de wetenschap?
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Nee, geenszins. Ik probeer even snel mijn aantekeningen van vanochtend erbij te halen.
Het RIVM zei namelijk ook: alle vrijwilligheid waar de afgelopen jaren aan allerlei
tafels over is vergaderd en waarover op dit moment nog steeds wordt vergaderd, heeft
niet geleid tot een betere waterkwaliteit en er zijn dwingende, pijnlijke maatregelen
nodig die binnen drie jaar genomen moeten worden. Ik heb daar goed naar geluisterd.
Ik weet niet meer precies wie wat zei. We hebben iets van twaalf mensen gesproken
vanochtend. Ik acht het RIVM zeer hoog.
De voorzitter:
Mevrouw Van der Plas? Ja.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ja graag. Ik citeer even het RIVM, te vinden op Externe link:www.rivm.nl: «De nitraatuitspoeling op zogeheten derogatiebedrijven steeg de afgelopen jaren.
Dit hangt waarschijnlijk samen met de droogte in 2018 in heel Nederland en regionaal
in 2019 en 2020. Ondanks die stijging heeft derogatie in de jaren vanaf 2006 geen
negatieve effecten gehad op de waterkwaliteit. Het gemiddelde stikstofbodemoverschot
was in 2020 lager dan het gemiddelde van de hele meetreeks sinds 2006. Dit blijkt
uit het jaarlijkse derogatierapport van het RIVM en Wageningen Economic Research.»
Dan is nogmaals mijn vraag: ontkent mevrouw Bromet de wetenschap?
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik heb net al gezegd dat ik de wetenschap niet ontken, alleen vind ik wel dat je moet
kiezen voor de juiste strijd. De strijd die mevrouw Van der Plas voert, is in Brussel
gevoerd en verloren. Brussel heeft meerdere malen gewaarschuwd voor het verlies van
derogatie en Nederland heeft geen maatregelen getroffen. Daar moet je het op een gegeven
moment mee doen. Dan kan je doorgaan met strijden. We zijn in Brussel geweest en we
hebben gehoord wat de Eurocommissarissen daar tegen ons gezegd hebben. Ik geloof daar
niet in. Ik geloof in een transitie van de landbouw. Ik geloof dat je daarbij veel
minder dieren nodig hebt dan we nu hebben in Nederland. We zijn over alle grenzen
heen gegaan, niet alleen voor de waterkwaliteit, maar ook voor stikstof, CO2 en luchtverontreiniging. Er zijn dus heel veel problemen en er is een oplossing,
namelijk minder vee.
De voorzitter:
Dank. Dan zie ik een interruptie van de heer Van Campen, VVD.
De heer Van Campen (VVD):
Mijn fractie vindt met GroenLinks dat de kwaliteit van het grondwater en het oppervlaktewater
goed moet zijn. Ik heb bij datzelfde rondetafelgesprek gezeten en ik heb gehoord dat
daar nog best een lange weg te gaan is. Maar collega Boswijk stelde een treffende
vraag aan mevrouw Bromet, namelijk: het verlies van derogatie leidt ertoe dat boeren
op dit moment meer kunstmest aanwenden en tegelijkertijd meer geld kwijt zijn aan
het afvoeren van die rijk aan mineralen zijnde, dierlijke mest. Toen zei mevrouw Bromet:
ik heb een waarschuwing voor boeren, namelijk dat dat ook beperkt gaat worden. Dat
vond ik een beetje grote stappen, snel thuis. Ik zou mevrouw Bromet willen vragen:
ziet zij daar een oplossing voor? Ziet zij met de VVD een oplossing voor die kunstmestvervangers
in dat RENURE-project? Daarvan heeft de Europese Commissie al tijdenlang gezegd dat
ze dat mogelijk gaan maken, maar het is nog steeds wachten. Hoe kijkt mevrouw Bromet
daar dan tegenaan?
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Al deze vragen illustreren eigenlijk precies wat ik eerder in mijn betoog al zei:
wij redeneren vanuit de status quo en kijken hoe we dan met onze mest uit kunnen komen,
terwijl GroenLinks andersom redeneert. Als jij derogatie nodig hebt, omdat je te veel
mest hebt voor de grond die je hebt voor het aantal koeien dat je hebt, dan heb je
te veel koeien. Dat past niet bij kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw.
Dat betekent iets voor de bedrijfsvoering. Daar wordt al eindeloos lang over vergaderd
aan een tafel die het landbouwakkoord heet. Ik snap wel dat het verdienmodel voor
die boeren daarmee in gevaar komt. Ze zijn gewend om meer koeien op die grond te hebben
dan ze eigenlijk kunnen hebben. Ik vertelde alleen net ook al dat er ook boeren zijn
die dat wel rond kunnen rekenen. Ik ben ook bereid, en dat zeg ik als een soort van
reikende hand naar de heer Van Campen en de VVD, om na te denken over hoe we de boeren
die geen gezonde bedrijfsvoering meer kunnen hebben, kunnen helpen, bijvoorbeeld bij
het afwaarderen van hun grond. Dat is ook een idee dat in de coalitie leeft in de
vorm van landschapsgrond.
De heer Van Campen (VVD):
Op dat laatste: alle verschillende plekken zijn op verschillende locaties nodig. Deze
vorm van natuurinclusieve landbouw is misschien een ontzettend goede uitkomst aan
de rand van een Natura 2000-gebied, terwijl je op sommige andere plekken in Nederland
heel goed gangbare veehouderij kunt laten plaatsvinden. Dat even in reactie op de
laatste opmerking van mevrouw Bromet.
Ik zou haar willen vragen of zij op deze donderdagmiddag even de fixatie op de omvang
van de veestapel zou willen loslaten en gewoon eens met mij zou willen nadenken over
het centraal stellen van de waterkwaliteitdoelen die we met elkaar hebben gesteld,
dus over het halen van de normen op het gebied van grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit.
Stel je nou eens voor dat we die doelen kunnen halen – een goede grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit –
met de huidige norm in de Nitraatrichtlijn van 175 gram per hectare per jaar, aangevuld
met kunstmestvervangers, dierlijke mest, renure. Daarmee voorkom je het gebruik van
kunstmest, beperk je methaan- en CO2-uitstoot en blijf je die kostbare voedselproductie nog steeds mogelijk maken. Is
mevrouw Bromet bereid om in die richting mee te denken?
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik weet het niet. Ik sta overal voor open; dat vooropgesteld. Alleen, ik heb een heel
ander denkkader. Mijn denkkader ligt rond de vraag hoe we met de grond die we in Nederland
hebben en het voedsel dat we daar kunnen verbouwen voor dieren en mensen, vooral voor
mensen, een gezonde en natuurinclusieve landbouw kunnen hebben. Dat is helemaal geen
fixatie op dieraantallen. Dat is de erkenning dat we met name de veehouderij veel
te veel hebben laten groeien in Nederland. Het kan niet anders dan dat die zal moeten
krimpen. En dan moeten we goed nadenken over hoe we daar gezonde bedrijfsmodellen
bij kunnen verzinnen. Die zijn er ook al. Die gaan uit van veel minder input dan we
nu gewend zijn. Dat betekent geen krachtvoer uit Zuid-Amerika, want daarmee leggen
we ook beslag op gronden. Daar moeten we ook rekening mee houden. Uiteindelijk gaat
het ook over het punt – ik weet niet of de VVD daar al aan toe is – dat het niet houdbaar
is dat wij zo veel dierlijke producten consumeren. Wij doen dat in onze westerse samenleving
ten koste van de generaties na ons, ten koste van de mensen elders op de wereld en
ten koste van de natuur. Dat is een heel ander wereldbeeld. Het is vanuit die verschillende
wereldbeelden heel moeilijk om tot elkaar te komen, denk ik, maar ik zal dat altijd
proberen.
De voorzitter:
Gaat u voort met uw inbreng, mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
In de brief van februari rapporteert de Minister dat het aantal koeien is toegenomen
en daarmee dus ook de uitstoot van stikstof en fosfaat. Mijn buurman van het CDA vraagt
wanneer de fosfaatbank opengaat, maar die fosfaatbank kan natuurlijk niet opengaan
als de uitstoot van stikstof en fosfaat groeit in plaats van krimpt. De conclusie
van de Minister is dat de komende jaren wellicht aanvullende maatregelen nodig zijn.
Ik wil de Minister vragen hoe dit kan. Hoe kan het dat er nog steeds koeien bij komen?
Waarom heeft de Minister hier geen grip op? Hoe kan het dat er kennelijk geen urgentiegevoel
bij de Minister is hierover? Voelt hij zich hier verantwoordelijk voor? Aan welke
aanvullende maatregelen denkt de Minister?
Gisteren kwam de brief binnen over de maatwerkaanpak zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn.
We gaan nu verder studeren op een bedrijfsgerichte aanpak. Nou, ik weet er eentje:
minder dieren per hectare. Dat lost namelijk alles op: waterkwaliteit, stikstof, bodem
en natuur. In plaats van zoeken naar manieren om binnen de regels zo veel mogelijk
mest te kunnen blijven produceren, zouden we een begin kunnen maken met minder mest.
Ik heb meerdere keren gewaarschuwd voor het dempen van sloten. Ook collega De Groot
heeft hier vragen over gesteld. Telkens wordt er verwezen naar de waterschappen. Er
komt geen actie. We laten het gewoon gebeuren. Ik zie de sloten gedempt worden. Ik
heb het in het allereerste debat met deze Minister al aangeroerd. Hij zei toen tegen
mij achteraf: ik vind het ook belangrijk dat we die karakteristieke sloten, met name
in het veenweidegebied, behouden. Maar wat heeft hij gedaan sinds dat eerste debat?
Voorzitter. Ik ben wel blij dat de Europese Unie ons helpt met de derogatieafbouw
op zand- en lössgronden. Dat kan helpen. Maar als ik het kaartje van de zand- en lössgronden
leg naast de stikstof- en fosfaatvervuiling van de KRW, dan valt mij toch op dat er
ook enorme stukken in het veenweidegebied, de Waddenzee, het IJsselmeer, de Hollandse
kust en de rivieren lijden onder te veel stikstof en fosfaat. Dat komt allemaal uit
mest die daar via korte of lange routes terecht is gekomen. Dus nogmaals: hoeveel
minder stikstof mag er in het IJsselmeer spoelen, wil het water aan de normen voldoen?
En als gevolg daarvan: hoeveel minder mag er bovenstrooms in rivieren, sloten en kanalen
zitten? Als gevolg daarvan: hoeveel minder mest? Hoeveel minder dieren? Het is een
rekensom. Het is een gve, een grootvee-eenheid per hectare. Het is een kaartje. Ik
wil het graag zien en het moet op elkaar aansluiten.
Voorzitter. We hebben nog drieënhalf jaar voor de Kaderrichtlijn Water. We hebben
echt tientallen jaren verspild. Er is geen uitstel meer. Dat hebben ook de deskundigen
ons vanochtend op het hart gedrukt. Dwingende maatregelen moeten volgen. Mijn vraag
aan de Minister is: welke zijn dat?
De voorzitter:
Dank, mevrouw Bromet. Ik heb het even nagezocht: toen Minister Braks actief was in
1984, was u 14 jaar. Volgens mij keek u toen Bananasplit of Te land, ter zee en in
de lucht, en was u inderdaad niet bezig met politiek als dit, maar dat even terzijde.
Wij gaan naar mevrouw Akerboom van de Partij voor de Dieren, voor haar inbreng in
de eerste termijn.
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Opnieuw een debat over de veehouderij. Dit keer niet over
dierenwelzijn, maar over de milieuproblemen die veroorzaakt worden door het immense
aantal dieren dat we hier in Nederland op elkaar proppen. Al die dieren poepen namelijk.
Dat is eigenlijk de kern van de stikstofcrisis, en van de watercrisis, waarover de
Kamer vanochtend nog een rondetafelgesprek heeft gehad. Gelukkig gaat Nederland nu
eindelijk wat minder mest uitrijden op het land, omdat onze uitzonderingspositie,
de derogatie, wordt afgebouwd. Dat is iets waarvoor mijn partij al sinds haar oprichting
heeft gepleit. Het doel van dat afbouwen is het beschermen van ons water. Minder mest
geeft minder stikstof en fosfaten in ons water. Dat is al heel lang, heel hard nodig.
Maar met het stoppen van derogatie alleen kom je er niet. Je moet aanvullend beleid
voeren om het niet op een puinhoop uit te laten lopen. Daarover heb ik grote zorgen.
Want in 2026 mogen melkveehouders een kwart minder mest op hun eigen land uitrijden.
Als er dan niet voor wordt gezorgd dat er ook minder mest wordt geproduceerd, loopt
dat grote mestoverschot dat Nederland al heeft alleen maar verder uit de hand. Welke
maatregelen gaat de Minister nu concreet treffen om ook de productie van koe- en/of
varkensmest ten minste navenant te laten krimpen?
Wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat melkveehouders nu grijpen naar extra
kunstmest? Het is al eerder aan bod gekomen en vanochtend tijdens het rondetafelgesprek
uitten meerdere genodigden, waaronder het IPO, daarover grote zorgen. Is de Minister
het ermee eens dat het voor de waterkwaliteit noodzakelijk is dat de totale bemesting
omlaaggaat, dus niet alleen voor dierlijke mest, maar ook voor kunstmest? Ook de Raad
voor de leefomgeving en infrastructuur stelt dat de doelen van de Kaderrichtlijn Water
onbereikbaar worden als je een toename van kunstmest toestaat. Maar wat gaat de Minister
daarmee doen?
Voorzitter. Dan kom ik op de grondgebondenheid, oftewel: hoeveel dieren zou een veehouder
maximaal op één stuk grond mogen hebben, zodat die niet meer mest produceren dan hij
zelf op die grond kan gebruiken? De Minister zou in de onderhandelingen over het landbouwakkoord
1,7 grootvee-eenheden per hectare hebben voorgesteld. Dat hebben wij uit de media
vernomen. Dat is volgens het interdepartementaal beleidsonderzoek klimaat ook noodzakelijk
voor het halen van de klimaatdoelen. Maar de sector vindt deze norm te streng. Daarom
vraag ik opnieuw: waarom laat de Minister zich door die korte termijn economische
belangen gijzelen, terwijl hij weet wat er nodig is voor een leefbaar klimaat, een
goede natuur en schoon water? Graag een inhoudelijk antwoord.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, ik zie een interruptie van de heer Boswijk. Tenminste, ik dacht
dat u aan het einde van uw alinea was? Ik kijk u aan, mevrouw Akerboom. Bent u aan
het einde van dat blokje?
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Ja.
De voorzitter:
Oké. Meneer Boswijk, uw interruptie.
De heer Boswijk (CDA):
Hoe kijkt collega Akerboom ernaar dat door het verlies van derogatie het verdienmodel
van heel veel veehouders onder druk staat, waardoor die uiteindelijk overschakelen
naar de plantaardige sector? Hoe kijkt u daarnaar?
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Dat veehouders omschakelen naar een plantaardige sector? Dat lijkt me aan te moedigen
als dat op een extensieve manier gaat en niet op een manier waardoor er alsnog veel
meer mest op het land moet worden uitgereden. Dat vind ik belangrijk om erbij te zeggen.
Wij vinden namelijk dat de boeren er zeker bij geholpen moeten worden om dat dan direct
op een goede manier te doen.
De heer Boswijk (CDA):
Dat maakt het nou juist zo ingewikkeld. Want er zijn gebieden waarin het waarschijnlijk
gaat gebeuren dat boeren noodgedwongen overgaan op akkerbouw en het grasland, dat
eigenlijk veel beter voor de waterkwaliteit is, dus scheuren. Zij schakelen dan over
op akkerbouw, onder andere voor havermelk enzovoort. Dat is natuurlijk supermooi,
maar we weten dat dit een grotere belasting betekent, zeker in bepaalde gebieden waar
het water al onder druk staat. We komen dan dus eigenlijk van de regen in de drup.
«We gaan af van de veehouderij, minder koeien en wat dan ook» klinkt heel mooi, maar
vervolgens lopen we daar wel weer verder op vast. Dat nuanceert wel het verhaal, denk
ik, en maakt het nog complexer.
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Er gaan dan natuurlijk ook heel veel boeren bijvoorbeeld snijmais verbouwen. Dat hebben
we nu al met een oppervlakte ter grootte van de provincie Limburg. Dat is inderdaad
plantaardig. Maar, en dat zal de heer Boswijk net zo goed weten als ik, dat wordt
gewoon gebruikt voor veevoer. Dus als wij hier het land niet voor dieren gebruiken,
gaan we wel heel veel voer voor die dieren verbouwen. Dus wat dat betreft, als we
nou gewoon die hele veehouderij inkrimpen zodat we ook minder veevoer nodig hebben,
dan kan die plantaardige teelt ook omlaag. Dan hebben we dat probleem ook een stuk
minder. Als wij direct die plantaardige eiwitten consumeren, kunnen we ook meer ruimte
gebruiken zodat die landbouw ook extensiever kan en we niet zo veel hoeven te bemesten
per stuk.
De voorzitter:
Prima. Gaat u verder met uw inbreng.
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Ja. Bij het landbouwakkoord schijnt ook gesproken te worden over de Afrekenbare Stoffenbalans.
Eigenlijk mag ik als Kamerlid helemaal niet weten wat er bij dat landbouwakkoord wordt
besproken, want dat wordt geheimgehouden. Gelukkig lekt er af en toe wat in de media.
Over die Stoffenbalans wordt gesproken alsof het een heel nieuw, innovatief idee is,
maar mag ik de Minister herinneren aan het MINAS uit de jaren negentig? Was die mineralenboekhouding
uit de vorige eeuw niet precies hetzelfde als wat nu wordt voorgesteld? Werd MINAS
niet afgeschoten door het Europese Hof omdat de werking onzeker en zeer fraudegevoelig
zou zijn? We gaan toch niet weer dezelfde fout maken? Zo blijven we maar rondjes draaien
in dezelfde mestput.
Voorzitter. Het mestbeleid is gigantisch ingewikkeld, maar dat hoeft het niet te zijn.
Mijn collega, mevrouw Bromet, zei het ook al: minder dieren is minder mest is minder
problemen. Waarom neemt de Minister dát niet als uitgangspunt van het beleid?
Tot slot nog één vraag, waarmee ik ook aansluit bij GroenLinks. Hoe kan het dat de
stikstofuitstoot in de melkveehouderij lijkt te zijn gegroeid? De Minister noemt in
zijn brief een toename van het aantal melkkoeien en van de melkproductie per koe,
maar hoe kan dat? De regering is toch al vier jaar lang bezig met het aanpakken van,
of in elk geval debatteren over, de stikstofcrisis? En ondertussen neemt het aantal
melkkoeien mogelijk nog toe? Ik kan er met mijn hoofd niet bij en wil er echt heel
graag een goede uitleg over. Wat gaat de Minister nou doen tegen een verdere groei
van het aantal melkkoeien en de melkproductie?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Akerboom. Dan ga ik naar de heer Van Campen van de VVD voor zijn inbreng
in de eerste termijn van de Kamer.
De heer Van Campen (VVD):
Dank u, voorzitter. Ik ben dit jaar vijftien jaar lid van de Volkspartij voor Vrijheid
en Democratie. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik, toen ik lid werd, niet had gedacht
dat er een congres zou komen waarbij leden zou worden gevraagd om een uitspraak over
de oogstdatum voor consumptieaardappelen. Dat had ik me niet meteen kunnen voorstellen.
Toch sprak ik gisteravond met de initiatiefnemers van deze congresmotie. Zij spreken
zich in de ogen van mijn fractie terecht uit tegen kalenderlandbouw. Hoewel ik mij,
hier op afstand, best een beeld kan vormen van de bedoelingen van het zevende actieprogramma,
namelijk dat tijdig voor een vanggewas gezorgd moet worden zodat nutriënten niet in
het grondwater terechtkomen, en hoewel de Minister een dik CDM-rapport onder zijn
voorstel heeft liggen, moet ik toch zeggen dat het nog steeds niet uit te leggen is.
Die nutriënten willen we niet in het grondwater. Maar wat nou als er plekken zijn,
zo vraag ik de Minister, waar men ruimschoots onder die nitraatnorm van 50 milligram
blijft? En wat nou als het najaar warm is en warm blijft, en er dus misschien ook
nog wel wat later zicht is op een vruchtbaar vanggewas? Kan de Minister dan, net als
zijn voorgangster en partijgenoot Schouten in 2021 deed, voor de rooidatum voor mais
alsnog gemotiveerd afwijken? Als dat zou kunnen, denk ik dat dat de sector nu al wat
rust zou kunnen geven.
Voorzitter. Eigenlijk vraag ik de Minister: wat zou hij zeggen als hij aanstaande
zaterdag op dat congres in mijn schoenen zou staan en die ondernemers te woord zou
moeten staan? Zij hebben terechte zorgen en voelen zich aangetast in hun ondernemersvrijheid.
Zij voelen dat de akkerbouw hier eigenlijk moet opdraaien voor de melkveehouderij.
Zo wordt dat gezegd. Hoe kijkt de Minister daarnaar? We hechten immers ook belang
aan het behoud van die derogatie.
Voorzitter. Waar onze fractie moeite heeft met middelvoorschriften van de Europese
Commissie, hebben we juist groot begrip voor de eis dat er eens werk gemaakt moet
worden van fraude met mest. Dat vraagt om de grootst mogelijke zorgvuldigheid. De
goeden lijden hier namelijk onder de kwaden. Slechts door enkelen wordt er grof verdiend
aan deze praktijken, en de rekening komt te liggen bij welwillende boeren en, eigenlijk,
de samenleving als geheel. Hoe gaat het, zo vraag ik de Minister, met het in januari
ingevoerde realtime Vervoersbewijs dierlijke mest? Wanneer vallen de eerste resultaten
hiervan te verwachten? Vanuit de sector horen we namelijk zorgelijke signalen over
storingen en onvoldoende ondersteuning vanuit de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Herkent de Minister deze problemen? Zo ja, wanneer zijn ze opgelost? En vindt de Minister
met de VVD dat agrarische ondernemers hier niet de dupe van mogen zijn?
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van mevrouw Bromet en de heer Grinwis, in die volgorde.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik zag vanochtend de heer Van Campen in de krant staan, in een bos. Hij heeft in dat
artikel zijn liefde voor de natuur ook betuigd. Dat doet me goed. Dat is echt een
hele stap voorwaarts ten opzichte van vroegere standpunten van de VVD, dus complimenten
daarvoor. Maar als ik hem zo hoor spreken over de problemen in de Nederlandse landbouw,
die toch mijns inziens een gevolg zijn van het streven naar steeds maar maximale productie
van de afgelopen jaren, dan denk ik: is de VVD nou een partij voor de boeren en wil
de VVD doorgaan met die maximale productie? Of ziet de VVD langzamerhand ook wel dat
de rest van Nederland gegijzeld wordt door de intensieve veehouderij en de manier
waarop we in het verleden, heel begrijpelijk, hebben gekozen voor maximale productie?
Is het niet eens tijd dat de VVD ook erkent dat we een heleboel problemen oplossen
als we een tandje minder hard gaan lopen op al deze dossiers? Want bijvoorbeeld die
fraude met mest, die de heer Van Campen noemt, is ook het gevolg van de enorme overdaad
aan mest. Dat heeft het OM zelf gezegd. Het OM heeft gezegd: wij kunnen die fraude
niet bestrijden als het aanbod zo groot blijft.
De heer Van Campen (VVD):
Als mevrouw Bromet door een winkelstraat loopt, in een binnenstad, ziet zij heel veel
kledingwinkels. Geen enkele van die winkels is hetzelfde. En eigenlijk geldt hetzelfde
voor het boerenbedrijf. Je kunt de landbouw, de agrarische ondernemers, niet over
één kam scheren. Dat was precies de oproep die ik vanochtend namens mijn fractie deed:
geef boeren die in de buurt van kwetsbare natuurgebieden actief zijn perspectief.
Geef ze een kans. Maak ze een bondgenoot om ook een boterham te verdienen, niet alleen
maar met de productie van zuivel of vlees, hoe goed ze daar ook in zijn. Erken dat
dit ook effecten heeft op de omgeving. Dat doet mijn fractie; dat doen we al tweeënhalf
jaar lang. Daarvoor hebben we ook dat fonds ingesteld van 25 miljard, waarvan ik nog
steeds hoop dat uw partij dat steunt in de Eerste Kamer. Daarmee gaan we dat voor
elkaar krijgen. Dat zijn de oplossingen die we nodig hebben. Dit is een vorm die nodig
is in zo'n kwetsbaar natuurgebied, maar misschien zijn er andere plekken waar je als
boer heel goed kunt ondernemen, nog steeds, binnen de grenzen van de omgeving. Alleen,
ik ben een liberaal en volgens mij kent GroenLinks ook een liberale traditie. Wij
houden niet van die voorschriften en regels waar boeren tot en met de oogstdata aan
gehouden worden. Mevrouw Bromet is van een groene partij; zij zou míj toch eigenlijk
moeten uitleggen dat de natuur niet te sturen is met een kalender?
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
De vrijheid van de een kan de onvrijheid van de ander betekenen. Als je iedereen maar
de ruimte geeft, kunnen mensen in de knel komen. Dat kan ook gebeuren met het milieu.
Mijn pleidooi is erop gericht om tegen de VVD te zeggen: als je echt dapper durft
te zijn en die landbouw snel hervormt, dan is er ook veel meer ruimte voor de blijvers.
Dat zijn volgens mij de boeren waar de heer Van Campen het over heeft, die we willen
helpen in de transitie. Klopt dat?
De heer Van Campen (VVD):
Daarmee zeg ik dus niet dat iedere boer in Nederland maar een camping moet beginnen
en natuurinclusief moet boeren. Dat verschilt per plek. Ons land is niet groot, maar
toch nog wel zo divers dat dit verschilt op de plek waar je actief bent. Ik heb in
mijn betoog ook gevraagd aan de Minister wat er moet gebeuren als je als boer actief
bent in een omgeving waar het grondwater wél onder die nitraatnorm blijft. Kan er
dan beargumenteerd afgeweken worden van de oogstdatum van 1 oktober? Ik zou de vraag
eigenlijk terug willen stellen: wat vindt mevrouw Bromet nou van zo'n oogstdatum?
En dan vraag ik haar niet om in te gaan op het hele systeem erachter en hoe het zo
heeft kunnen ontstaan. Het gaat om gewassen die waarschijnlijk op zo'n moment nog
helemaal niet rijp zijn en die op dat moment ook nog nutriënten opnemen. Hoe kijkt
zij daarnaar? Dat is toch ook niet wat mevrouw Bromet zou moeten willen?
De voorzitter:
Mevrouw Bromet, ik geef u mee dat u al zes interrupties gebruikt heeft. U heeft er
nog twee te gaan, ook voor de tweede termijn.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dan geef ik geen antwoord.
De voorzitter:
Dan gaan we verder met de inbreng van de heer Van Campen. Sorry, excuses, ik lette
niet op. Eerst is meneer Grinwis. Die had ik op mijn lijstje staan voor een interruptie.
Daarna is de heer Thijssen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik wil de vraag van de heer Van Campen wel beantwoorden. Ik vind het mesjokke, die
datum van 1 oktober. Maar ik heb er wel een vraag bij, want we weten allemaal waarom
we hier zitten. De natuur en de kalender houden zich echt niet aan data die we vanuit
Den Haag verordonneren. De vraag is wel de volgende. Vorig jaar heb ik samen met de
heer Van Campen en de heer Boswijk met goede redenen een motie ingediend om van 2023
een overgangsjaar te maken in plaats van een revolutiejaar waarin alles perfect moet
zijn, met die gecombineerde opgave, eco-regelingen et cetera, en om bufferstroken
goed in te kunnen regelen. Dat was een hele redelijke motie. Daar sta ik nog steeds
inhoudelijk volkomen achter, maar de Europese Commissie floot ons, de Minister, terug.
En nou hebben we weer exact zo'n discussie. We zitten met verontreinigde gebieden
die zijn aangewezen, waarbij wij allemaal de heer Boswijk nazeggen: het is bizar dat
Midden-Delfland daar op deze manier onder is komen te vallen; dat moet daaronderuit.
Dat ben ik helemaal met hem eens, maar we zitten ook met een risicoafweging. Mijn
vraag aan de heer Van Campen is: het is mesjokke, maar hoeveel risico is de VVD bereid
te nemen?
De heer Van Campen (VVD):
Ik heb tegen de indieners van die motie, die de VVD-fractie eigenlijk vraagt zich
te keren tegen het zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn of de oogstdatum, gezegd
dat ik dat risico niet wil nemen, omdat ik mij terdege bewust ben van het risico.
De heer Boswijk noemde net al een aantal cijfers van wat derogatieverlies kan betekenen
voor een melkveebedrijf in Friesland. Ik wil dat risico niet lopen. Maar daarom vraag
ik de Minister wel waar hier de ruimte zit en of erover te spreken valt met de Europese
Commissie. Dat doe ik niet om de geitenpaadjes te zoeken, maar om te weten of er straks
ruimte is om ook later nog een vanggewas in te zaaien, als het jaar nou eenmaal zo
warm is en de ruimte geeft, zoals we dat in 2021 hebben gezien met de rooidatum voor
mais. Dan kun je je aardappelen nog wat langer op het veld laten staan. Die motie
heeft er overigens toe geleid dat cichorei op de lijst van winterteelt is komen te
staan, dus het is niet allemaal kommer en kwel. Maar ik vraag om dat maatwerk. Is
dat lopende het jaar ook nog mogelijk, zodat we toch wat meer aansluiten bij de landbouwpraktijk
in plaats van vasthouden aan stoïcijnse bureaucratie, waar we volgens mij allemaal
tegen zijn?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik ben het helemaal met de heer Van Campen eens dat dat een mooi voorbeeld is uit
2021. Als je zo'n vermaledijde datum zou moeten stellen, waar ik nog steeds inhoudelijk
niet over uit kan, is het wel mooi als je er zo mee omgaat en naar de praktijk kijkt.
We weten namelijk allemaal dat de suikerbieten nu drie à vier weken later zijn ingezaaid
dan gemiddeld in de afgelopen twintig jaar. Daar moet je dan wel iets mee doen in
de oogstdatum, bij suikerbieten dan niet zozeer, maar bij consumptieaardappelen wel
degelijk. Daar ben ik het dus heel erg mee eens. Ik vind het overigens prachtig dat
de heer Van Campen over het prachtige gewas aardappelen mag spreken aanstaande zaterdag.
Dat is toch geweldig?
De voorzitter:
Dank. Dan ga ik naar de heer Thijssen, van de Partij voor de Arbeid, voor een interruptie.
De heer Thijssen (PvdA):
Ik vind het bijzonder hoe de heer Van Campen zijn dilemma's voor het aanstaande VVD-congres
deelt, maar ik ben eigenlijk wel benieuwd hoe hij dan antwoordt op die vraag, en dan
vooral wat betreft hoe het dan zo ver heeft kunnen komen dat we nu blijkbaar moeten
bepalen wanneer gewassen van het veld moeten, omdat we niet willen dat het zevende
actieprogramma Nitraatrichtlijn gaat sneuvelen. Hoe heeft het nou toch zo ver kunnen
komen?
De heer Van Campen (VVD):
Volgens mij heb ik dat net ook richting de heer Grinwis aangegeven. Ik wil het risico
niet lopen dat we de derogatie verliezen. Dat dat geen ondenkbaar risico is, hebben
we met elkaar gezien in januari. Volgens wij waren we met elkaar op de Grüne Woche.
Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat de Minister terug moest omdat hij met
de beste wil van de wereld wilde tegemoetkomen aan de wens van de Kamer. Daar kunnen
we van alles over zeggen, maar het is de Europese Commissie menens. Maar dat is niet
de vraag die ik stel aan de Minister. Ik vraag ook niet wat het advies van de CDM
dan is, of de bureaucratie, de techniek waar wij ons hier in deze vergaderzalen toe
verhouden. Maar wat is dan de uitleg die we straks kunnen geven aan ondernemers die
zeggen: stel je nou eens voor dat je met een goede argumentatie nog een vanggewas
kunt inzaaien, zodat de aanwezige nutriënten nog kunnen worden opgenomen in gewassen
en niet uitspoelen? Wat is dan de ruimte als er gebieden zijn die wel onder de norm
van de Nitraatrichtlijn blijven? Is daar dan maatwerk mogelijk, zodat je, indachtig
de bedoeling van de regels waar de sector zich straks aan moet houden, daarvan kan
afwijken als daar heel helder en onderbouwd ruimte voor is? Dat is de vraag die ik
stel aan de Minister. Zijn antwoord zal bepalen wat ik zaterdag zeg op dat congres,
maar de heer Thijssen is van harte welkom als hij mee wil.
De heer Thijssen (PvdA):
Dat klinkt verleidelijk, maar we hebben een open dag hier in de Tweede Kamer, dus
daar ga ik heen. Dat is waar! Wie weet het volgende congres dan. Ik snap de vraag
van de heer Van Campen: als er nou een gebied is waar dit misschien zou kunnen, is
dat dan een mogelijkheid? Maar is de heer Van Campen het er wel mee eens dat het overall
plaatje van wat er in Nederland gebeurt, is dat we te veel meststoffen hebben in het
land, waardoor er nu met noodmaatregelen gestuurd moet worden op wanneer gewassen
van het veld af moeten? Dat is wel de verdrietige situatie waar we in zitten met z'n
allen.
De heer Van Campen (VVD):
Ik heb altijd gezegd dat de omvang van de veestapel nooit een doel op zich moet zijn,
maar dat dat het gevolg is van een aanpak. Er wordt hier gezegd «voor niemand», maar
dan zouden we ons in het publieke debat op een aantal punten anders moeten uitlaten,
want die indruk geven sommige partijen wel degelijk. Maar het doel is: de balans herstellen
tussen natuur, water, economie en de omgeving. Daar doet het kabinet voorstellen voor.
Daarvoor hebben we als coalitie in het Nationaal Programma Landelijk Gebied gezegd:
kijk wat past op welk gebied. Er zijn drie rapporten-Remkes, die aangeven dat niet
alles kan, dat niet alles overal kan, en ook zeggen wat wel kan. Dat geeft volgens
mij heel belangrijke aanleidingen om toe te werken naar een agrarische sector die
nog steeds het beste voedsel in de wereld kan produceren, maar daarbij ook past binnen
de planetaire grenzen, waar we met elkaar ook om geven, omdat we nou eenmaal hechten
aan schoon water, schone lucht en een natuur die in een goede staat is.
De voorzitter:
Prima. Dan zie ik nog een interruptie van mevrouw Van der Plas van de BoerBurgerBeweging.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik heb het interview met de heer Van Campen in de Volkskrant ook even gelezen en ik
heb hier natuurlijk ook met aandacht geluisterd, maar mest is een voedingsstof voor
de bodem, zodat gewassen kunnen groeien en er voedsel gemaakt kan worden. En ik mis
gewoon voedselproductie en voedselzekerheid. Dat is toch primair waar onze boeren,
tuinders en telers voor zijn: voedselproductie? Zeker, natuur, water en schone lucht
zijn belangrijk, maar ik mis ook in het interview van de heer Van Campen de rol van
de boer, tuinder en teler op het gebied van voedselproductie.
De heer Van Campen (VVD):
Ik denk dat de oorlog in het oosten van Europa ons heeft laten zien dat de voedselzekerheid
op sommige momenten best onder druk staat. Ook in het politieke debat wordt die voedselzekerheid
nog weleens vergeten. Maar het punt dat ik wilde maken in het interview met de Volkskrant
van vandaag, is dat er voor boeren die in de buurt zitten van die hoogbeschermde natuurgebieden,
die Natura 2000-gebieden, kansen zijn om naast een vorm van voedselproductie – misschien
is dat niet meer direct de productie voor de export, voor de kostprijs en de wereldmarkt –
misschien een goed verdienmodel te kunnen vinden in het onderhouden van natuur en
natuurgebieden, in die gebieden of aan de rand. Ik zeg meteen tegen mevrouw Van der
Plas dat je daarmee geen agrofoodsysteem overeind gaat houden. Er zijn dus ook plekken
in Nederland waar je nog prima gangbaar zal kunnen boeren, zij het als akkerbouwer,
zij het als veehouder. Maar in sommige gebieden knelt dat gewoon met de grenzen van
de omgeving, en ik denk dat we daar ook eerlijk over moeten zijn.
De voorzitter:
Prima. Gaat u verder met uw betoog.
De heer Van Campen (VVD):
Geen mestdebat zonder het benadrukken van het belang van de kunstmestvervangers. Dat
zal voor de Minister niet als een verrassing komen. In een eerdere motie vroeg ik
de Minister om het plan van aanpak om RENURE mogelijk te maken. Hoewel er allerlei
voorzichtig positieve berichten klinken uit Brussel, is er volgens mij nog geen boter
bij de vis geleverd dat daar ruimte voor wordt gegeven. Wanneer komt dat plan van
aanpak naar de Kamer, vraag ik de Minister. Wanneer kunnen we dat langverwachte advies
verwachten, die impactstudie naar derogatieverlies waar ik vorig jaar per motie om
heb verzocht?
Voorzitter, ik rond af. Voor een Nederlandse volksvertegenwoordiger is het soms best
frustrerend dat zo veel keuzes die ten grondslag liggen aan het mestbeleid, op Brusselse
tafels worden uitgevochten. Ik heb echt niet de illusie dat we dat vandaag gaan oplossen,
maar ik heb de Minister wel eerder ertoe opgeroepen om in Brussel zijn schoenzolen
te slijten voor de Nederlandse agrarische sector. Hoewel ik weet dat hij heel hard
werkt aan een noodzakelijk landbouwakkoord, hoort daarbij voor de VVD-fractie ook
de aanwezigheid van zijn persoon zelf aan de tafel van de Landbouwraden. Kan hij zeggen
dat, zeker als straks het landbouwakkoord er ligt, er geen Raad meer gemist gaat worden?
We hebben namelijk een hoop te winnen in Brussel, maar we hebben in januari ook gezien
dat er een hele hoop te verliezen valt in Brussel.
Tot zover, voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Campen. Ik zie dat mevrouw Akerboom, van de Partij voor de Dieren,
een interruptie heeft.
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Ik wil nog even ingaan op het laatste punt van de heer Van Campen, want er is natuurlijk
wel een reden dat die pilot met de kunstmestvervangers al zo gigantisch lang loopt
en dat het eigenlijk al bijna staande praktijk is. Daar zijn wij evengoed gefrustreerd
over. Wat de Partij voor de Dieren betreft is nu voldoende aangetoond dat die kunstmestvervangers
eigenlijk net zo vervuilend zijn als dierlijke mest. Dus stop daar gewoon mee. Ik
wil de heer Van Campen vragen of hij nu niet op zoek is naar weer het zoveelste geitenpaadje.
Is hij het niet met mij eens dat we nu met al deze problemen die we hebben – hij is
er net ook al kort op ingegaan – de oplossing bij de bron moeten zoeken?
De heer Van Campen (VVD):
Het is steeds de ene kant of de andere kant. Die bevechten elkaar en duwen elkaar
daarbij in de schuttersputten. Ik heb met de collega van mevrouw Akerboom weleens
het debat gevoerd. Daarin erkent de Partij voor de Dieren dat zij het liefst de veehouderij
uit Nederland ziet verdwijnen, maar de Partij voor de Dieren staat ook een eiwittransitie
voor, en we weten dat gewassen niet alleen van de zon groeien. Daar heb je ook dierlijke
mest voor nodig. Je zal ook vruchtbare mineralen nodig hebben om die eiwittransitie
vorm te geven. Over de omvang kunnen we met elkaar van mening verschillen, maar ik
hoop dat de Partij voor de Dieren een beetje meer in de praktijkwereld van hoe dat
allemaal gaat, wil komen. Daar heb ik zelf een hoop van geleerd en daar leer ik nog
steeds van. Laten we dat samen doen.
De voorzitter:
Prima. Dan gaan we naar de inbreng van mevrouw Van der Plas, van de BoerBurgerBeweging,
in de eerste termijn van de kant van de Kamer.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dank u wel, voorzitter, inwoners van Nederland en in dit geval ook de boeren, tuinders
en telers. Goed mestbeleid is ongekend belangrijk voor de landbouw in Nederland, maar
ons mestbeleid staat steeds verder af van de landbouwpraktijk. Voor de melkveehouders
die in een Natura 2000-gebied of een grondwaterbeschermingsgebied zitten, betekent
het niet krijgen van een derogatie dat zij 20% tot 25% minder mest mogen gebruiken
op hun land. Veel veehouders kunnen nu geen mest meer aanvoeren, maar moeten mest
afvoeren. Dit heeft grote gevolgen voor hun verdienmodel. Het staat haaks op alles
waar dit kabinet mee bezig zegt te zijn, zoals het bieden van perspectief en het werken
aan verdienmodellen.
De boeren in de grondwaterbeschermingsgebieden zijn al vanaf 2017 bezig maatregelen
te treffen om nitraatuitspoeling te verminderen. Door deze maatregelen is in veel
gebieden al een verlaging van het stikstofgehalte in de bodem te zien. Vanaf 1 januari
dit jaar zijn ook zij uitgesloten van derogatie. Nu dreigt er voor hen ook nog een
aanvullend pakket maatregelen vanuit het NPLG, het Nationaal Programma Landelijk Gebied.
Hoe kunnen deze ondernemers verder als het nooit, maar dan ook nooit genoeg lijkt?
Hoe worden deze ondernemers beloond voor wat zij al hebben gedaan?
Voorzitter. De overheid focust op een duurzame landbouwsector. Vanuit de sector ligt
er al geruime tijd het goed onderbouwde en onderzochte plan voor RENURE klaar. Vanuit
Brussel wordt dit echter nog belemmerd. De beslissing over RENURE is wederom uitgesteld.
Misschien is het een goed idee dat de Minister op de volgende Landbouw- en Visserijraad
wel aanwezig is en op Europees niveau druk probeert uit te oefenen. Nu ik het er toch
over heb: waarom was de Minister nu weer afwezig? Welk signaal denkt hij daarmee zelf
af te geven aan de Europese Commissie en aan de Nederlandse landbouwsector?
Voorzitter. Dan over de motie van collega Boswijk over het toestaan van de 50%-regel
met betrekking tot meststoffen die rijk zijn aan organische stof. Omdat de Commissie
van Deskundigen Meststoffenwet, de CDM, niet met zekerheid kan zeggen wat het effect
is op nitraatuitspoeling, heeft de Minister deze motie niet uitgevoerd. De conclusies
die de CDM trekt, zijn echter naar eigen zeggen een worstcasescenario. Deze hebben
weinig met de praktijk van kringlooplandbouw van doen. Het zou realistischer zijn
om te kijken naar een beperking op kilogram organische stof per hectare of op tonnages
producten die aangewend worden met een aanvulling van dierlijke mest om mestplaatsingsruimte
op te vullen. Kan de Minister met een andere invulling van de regels alsnog gehoor
geven aan deze motie?
De winterteelten. In april is de lijst met winterteelten bekendgemaakt. Een aantal
gewassen zitten al in de grond. Akkerbouwers werken met teeltplannen van vier jaar
of langer, omdat zij te maken hebben met rotatie en ziektedruk. Daarnaast zijn de
contracten voor het leveren van aardappelen en suikerbieten vaak al afgesloten. Ondanks
dat alles is de lijst met winterteelt pas in april gepresenteerd. Ik vind echt dat
dat een gebrek aan respect toont voor de akkerbouwers. Het is de zoveelste keer dat
dit ministerie laat zien geen benul te hebben van de landbouwpraktijk. Wanneer gaat
de Minister nu eens luisteren naar de sector? Wanneer gaat de Minister beseffen dat
achter een bureau bedachte kalenderlandbouw onmogelijk is? Wie bedenkt dit eigenlijk?
We horen klachten uit de sector dat er gesprekken zijn maar dat er niet geluisterd
wordt, en dat goed onderzochte rapporten die worden opgeleverd door de sector nooit
worden meegenomen. Ik wil graag weten hoe dit kan.
Dan de winterteelten en de korting op de stikstofgebruiksnorm als het vanggewas niet
op 1 oktober is gezaaid. De lijst met winterteelten is incompleet. Waarom staan bijvoorbeeld
consumptieaardappelen, suikerbieten, vezelhennep en sperziebonen er niet op? Dit terwijl
consumptieaardappelen en suikerbieten vaak op contract worden afgeleverd, en daarom
meestal na 1 oktober geoogst worden. Volgens de VAVI, de Vereniging voor de Aardappelverwerkende
Industrie, wordt zeker 85% van de consumptieaardappelen na 1 oktober geoogst. Dat
blijkt uit de registraties van haar leden. Dit komt totaal niet overeen met wat de
Minister beweert, die dat dan weer van de CDM heeft. Ook op dit punt luistert de Minister
liever naar theoretici dan naar mensen uit de praktijk. Waarom staat de voedselzekerheid
niet voorop? Moet dit maar uit andere landen komen? Hoe ziet de Minister dit allemaal
voor zich?
Wordt er nog wel kritisch gekeken naar de eigen adviesorganen, die vaak al jarenlang
uit dezelfde selectie mensen bestaan en misschien ook weleens toe zijn aan een andere
manier van werken? Zou het niet een idee zijn om een praktijktoets toe te voegen aan
de CDM? Daarmee doel ik dan niet op de klankbordgroep, die de commissie nu al kan
inschakelen. Aangezien namelijk al vaker is gebleken dat de adviezen van de CDM ver
afstaan van de praktijk, lijkt het me een goed idee om eens opnieuw naar het functioneren
van deze commissie te kijken. Graag een reactie van de Minister daarop.
Voorzitter. Ik kom op de minimoederdieren, zoals de moeders van vleeskippen. In 2019
is een verzoek van LTO om minimoederdieren in te delen in een aparte categorie in
de uitvoeringsregeling van de Meststoffenwet afgewezen, omdat dit zou leiden tot meer
kippen. Dit gebeurde ondanks het feit dat de heer Van Emous in zijn rapport uit 2019
heeft aanbevolen om dit wel te doen. Minimoederdieren stoten 12% tot 21% minder stikstof
uit dan gewone moederdieren. Daarnaast is het dierenwelzijn van minimoederdieren beter
omdat zij minder wegen. De aparte diercategorie voor minimoederdieren is al wel opgenomen
in de Rav-tabel en de Verordening welzijn vleeskuikenouderdieren. Dus hierbij het
verzoek aan de Minister om alsnog de aparte diercategorie in de uitvoeringsregeling
Meststoffenwet op te nemen, om zo de sector meer mogelijkheden te geven om te verduurzamen.
De voorzitter:
Uw tijd is om.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dit is mijn laatste zin, voorzitter. Ik kan in ieder geval niet begrijpen waarom een
kabinet dat de mond vol heeft van duurzaamheid, een dergelijk initiatief dan niet
omarmt. Graag een reactie van de Minister.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Van der Plas. Dan gaan we naar de heer Thijssen van de Partij van de
Arbeid voor zijn bijdrage aan de eerste termijn van de Kamer.
De heer Thijssen (PvdA):
Dank, voorzitter. «Er ligt een bom onder Nederland.» Dat zei VNO-NCW-voorzitter Ingrid
Thijssen laatst over de stikstofcrisis. Het klopt. Niet alleen de natuur, maar ook
de Nederlandse economie dreigt compleet stil te vallen. De waarde van de natuur kun
je moeilijk in geld uitdrukken, behalve dat het een inherente waarde heeft, heel erg
belangrijk is voor een gezonde samenleving en aan de basis staat van al het leven
op aarde. Financieel verlies kun je wel in geld uitdrukken en dat heeft het Financieele
Dagblad eerder dit jaar ook gedaan. 28 miljard schade kostte de stikstofcrisis tot
nu toe: 13 miljard voor de industrie, 8,5 miljard voor infrastructuur en 6 miljard
voor de verdampte woningbouwplannen van Minister De Jonge. In februari schreef VNO-NCW,
de grote lobbyorganisatie voor bedrijven in ons land: de voortdurende onduidelijkheid
over ontwikkelingsruimte bij stikstof remt investeringen. Als echte klimaatverandering
Nederland dan niet voldoende wakker schudt, doet dit vestigingsklimaat Nederland hopelijk
wel wakker schudden. Maar zelfs daarvan is geen sprake bij dit stroperige dossier.
Nu zult u misschien denken: waarom maakt de PvdA zich zo druk over de industrie en
of die wel kan investeren? Het grote punt is natuurlijk dat de Nederlandse economie,
de Nederlandse bedrijvigheid, totaal op de schop gaat. We gaan namelijk naar een fossielvrije,
klimaatneutrale, circulaire economie. Als we als Nederland daar niet in mee kunnen,
en als we in Nederland niet die bedrijvigheid weten op te bouwen door te investeren
en daarvoor stikstofruimte te hebben, betekent dat ook dat alle fossiele banen die
er nu nog zijn, niet vervangen kunnen worden door groene banen. Dus ook voor banen,
en daardoor ook voor de Partij van de Arbeid, is het essentieel dat die investeringsruimte
er voor bedrijven is, zodat er inderdaad gebouwd kan worden aan die klimaatneutrale,
circulaire economie.
Als het Rijk dan geen, of in ieder geval veel te weinig, stappen zet, zien we dat
provincies dat wel doen, zoals de provincie Noord-Brabant, waar een bouwstop is afgekondigd.
Alle vijftien gemonitorde natuurgebieden waren erop achteruitgegaan sinds 2015. Daardoor
zijn zij tot de moeilijke conclusie gekomen dat de provincie op slot moest. Dat geldt
niet alleen voor bedrijven, maar ook voor woningbouwprojecten, terwijl we zo'n enorme
woonopgave hebben.
Dat is nog niet alles. Ook de energietransitie, de enorme inzet die we als Nederland
plegen om bijvoorbeeld los te komen van lastige regimes, om ervoor te zorgen dat we
inderdaad zonder de import van Russisch gas kunnen, komt in gevaar. Netbeheer Nederland
is bang dat we niet kunnen investeren in het energienet, in de elektriciteitsleidingen
die nodig zijn om in Nederland verder om te schakelen naar groene stroom.
Je zou dus zeggen dat er genoeg druk is, genoeg noodzaak is, om te bewegen in dit
dossier, dat al jaren en jaren voortsleept. Maar wat lezen we in de brief van de Minister?
De implicaties van dit CDM-advies, van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet,
zijn vergaand. De reactie van de Minister daarop is: daarom heb ik nog geen besluit
genomen. Het is voor mijn fractie een uitgemaakt voorbeeld van hoe we advies na advies
krijgen, studie na studie krijgen, waarschuwing na waarschuwing krijgen dat er gehandeld
moet worden, en dat de Minister concludeert: ik neem nog maar even geen besluit, want
wat er moet gebeuren, is heel vergaand. Het klopt dat er iets heel vergaands moet
gebeuren. Het klopt dat dat voor de boerensector, voor de landbouwsector, echt heel
erg veel betekent. Maar volgens mij is er een Kamerbrede meerderheid die zegt: er
moeten worden ingegrepen in de landbouwsector, maar willen wel dat die boeren in Nederland
blijven, dat die ons lekkere voedsel blijven produceren en dat die een eerlijke boterham
kunnen verdienen. Dus echt, Minister: kom in actie!
Daarmee is er een hele rits voorstellen. Er is bijvoorbeeld net een rapport gekomen
van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. Pas de Nitraatrichtlijn aan op
de Kaderrichtlijn Water. Pas de Meststoffenwet, de Wet milieubeheer en het Besluit
kwaliteitseisen en monitoring water 2009 aan op de Kaderrichtlijn Water. Want we zitten
nu in een juridische lockdown vanwege stikstof, maar iedereen voorspelt dat we over
een aantal jaren hetzelfde probleem hebben met de Kaderrichtlijn Water.
Zet instrumenten in om de veestapel in te krimpen. Minder dieren, minder mest: zo
simpel is dat. Mijn collega van GroenLinks was daar ook heel duidelijk in. Dat is
beter dan de brief die we gister kregen met negen kantjes onbegrijpelijke handhavingsstrategie.
Want dan gaan we nog meer regels op dat erf uitstorten in de hoop dat het allemaal
nog in te passen is, terwijl we gewoon zien dat we daarin vastlopen.
Tot slot wil ik graag nog een reactie op een aantal bevindingen van de Rli over de
aanpak van de Kaderrichtlijn Water. Ik ben benieuwd of de Minister zich daarin herkent
en of hij zich daar medeverantwoordelijk voor voelt. De Rli zegt dat er een groot
gebrek aan urgentiebesef is, te grote vrijblijvendheid in het beleid, en gebrekkige
invulling en uitvoering van taken en verantwoordelijkheden. Graag een reactie.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Ik kijk heel even naar mevrouw Van der Plas. U heeft nog twee interrupties voor nu
en dadelijk. Ja? Oké. Mevrouw Van der Plas voor een interruptie.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Sorry, voorzitter, ik gebruik die nu, want ik wil ook aankondigen dat ik om 16.00
uur een debat heb over persveiligheid. Daar moet ik naartoe, dus ik gebruik ze hier.
Mijn medewerker luistert straks mee naar de antwoorden van de Minister.
Ik heb een vraag aan de heer Thijssen. Die is als volgt. Waarom zegt hij dat er in
Brabant niet meer gebouwd kan worden? Waarom zegt hij dat daar een bouwstop is? Want
er is helemaal geen bouwstop. Er is gewoon ...
De heer Thijssen (PvdA):
Er heeft daar ...
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Ik wil het nog heel even duiden.
De heer Thijssen (PvdA):
Ja, sorry.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Daar is het volgende aan de hand. Daar worden geen vergunningen meer afgegeven in
de buurt van natuurgebieden, tenzij het bouwvergunningen zijn die geen nadelige stikstofeffecten
hebben op natuurgebieden. Daar kan dus gewoon gebouwd worden. Dat mag alleen geen
effect hebben op een natuurgebied. Waarom gaat de heer Thijssen – dat is de hele tijd
zo – mensen steeds maar bang maken en zeggen dat er in Brabant niet meer gebouwd kan
worden? Dat is gewoon totaal niet aan de orde.
De heer Thijssen (PvdA):
Nou ja, omdat we keer op keer zien dat vergunningen bij de Raad van State van de lat
worden getikt omdat er een probleem is met stikstof. Omdat een college in de provincie
nu dus heeft gezegd: we zien dat die natuurgebieden toch steeds verder verslechteren
en dat er allemaal vergunningaanvragen zijn waarbij er een klein beetje stikstof vrijkomt;
op dit moment kan dat gewoon niet, want als dat landt op een van de natuurgebieden
die er slecht voor staan, dan kunnen we die vergunning niet afgeven, want anders dan
komen we weer uit bij de Raad van State en dan weten we dat we de rechtszaak gaan
verliezen.
We horen natuurlijk ook steeds meer berichten van milieuorganisaties die intrekkingsverzoeken
doen, die gewoon zeggen: er is een bedrijf dat een onherroepelijke vergunning heeft.
Toch gaan er waarschijnlijk helaas vergunningen ingetrokken worden, omdat er gewoon
te veel stikstofvervuiling is in de Nederlandse natuur. Het klopt dus dat als er aangetoond
kan worden dat een woningbouwproject de natuur niet aantast, er nog gebouwd kan worden.
Maar het verdrietige is dat ze juist in Noord-Brabant heel veel natuurgebieden hebben,
namelijk vijftien, dat die alle vijftien achteruitgegaan zijn sinds 2015, en dat de
kans dat je vrijuit kan bouwen in Noord-Brabant dus gewoon veel en veel kleiner is
geworden. Ik vat dat samen als dat de provincie op slot zit. Zo zeg de provincie het
zelf ook.
De voorzitter:
De laatste interruptie van mevrouw Van der Plas.
Mevrouw Van der Plas (BBB):
Dat klopt feitelijk niet. Ik baal zo enorm van deze constante bangmakerij in de zin
van: Brabant zit op slot; zie je wel, het kan helemaal niet. Neem het Land van Cuijk,
de grote gemeente die grenst aan het natuurgebied de Oeffelter Meent. Daar kan gewoon
gebouwd worden. Daar worden zo meteen 70 woningen gebouwd. Daar wordt ook bij gezegd
dat het allemaal oké is. Door de heer Thijssen wordt hier een soort doembeeld geschetst.
Dat gaat elke keer weer ten koste van onze boeren, want die worden erop aangesproken:
jullie stoten stikstof uit en daarom kan er niet gebouwd worden. Als de heer Thijssen
het dus de volgende keer heeft over een bouwstop in Brabant, wil hij dan aangeven
waar het precies om gaat en erbij zeggen dat er ook in Brabant, ook bij natuurgebieden,
gewoon nog gebouwd kan worden, mits er geen nadelige effecten van stikstof op natuurgebieden
zijn? Hij moet niet met een of ander heel wollig verhaal komen over de rechter en
het intrekken van vergunningen. Zeg het gewoon zoals het is.
De voorzitter:
Meneer Thijssen, aan u het woord.
De heer Thijssen (PvdA):
De voorvrouw van de grootste brancheorganisatie in Nederland zegt dat er een bom onder
Nederland ligt en waarschuwt dat het investeringsklimaat in Nederland naar de haaien
gaat. Een provincie zegt een vergunningenstop in te voeren, omdat die provincie een
groot probleem heeft met natuur. Ik vind dus niet dat ik overdrijf als ik zeg: dit
land dreigt op slot te gaan en zit voor een deel al op slot. En ik ben er ook een
beetje klaar mee dat ik dan de hele tijd moet horen dat alles maar zou kunnen doorgaan
en dat we niet op alle mogelijke manieren – denk aan het klimaat, stikstof en water,
luchtvervuiling, volksgezondheid, stankoverlast – tegen de grenzen aanlopen van wat
we kunnen met 17, 18 miljoen mensen op dit kleine stukje land. We hebben heel veel
industrieën, heel veel boeren en heel veel voedselproductie. Het past niet meer! Het
zou fijn zijn als BBB ook een keer zou zeggen: ja, het is heel druk, er is veel aan
de hand in dit land en het past inderdaad niet meer.
De voorzitter:
Prima.
De heer Thijssen (PvdA):
Nee. Sorry, voorzitter. Dat is niet iets wat de Partij van de Arbeid zegt; dat zeggen
zo ongeveer alle wetenschappers. De rechter heeft dit overgenomen, waardoor er steeds
meer vergunningen worden vernietigd. Het zou goed zijn als we samen optrekken om te
bekijken hoe we kunnen zorgen dat het prettig blijft in dit land.
De voorzitter:
Oké. Dank, meneer Thijssen. Als ik het goed heb, was u ook aan het einde van uw betoog.
Ja. Dat is allemaal gezegd. Dan gaan we nu naar de laatste spreker in de eerste termijn
van de Kamer. Dat is de heer Grinwis van de ChristenUnie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Het voordeel daarvan is, dat ik me kan aansluiten bij een
aantal punten van de vorige sprekers, zoals bij het punt van collega Boswijk over
die verontreinigde gebieden en Delfland, met het simpele verzoek aan de Minister om
ervoor te zorgen dat volgend jaar de kringloopboeren aldaar daadwerkelijk aan kringlooplandbouw
kunnen doen en die derogatie voor hen dus weer terugkomt. Dat is gelijk mijn eerste
punt.
Voorzitter. Ik weet dat de Minister een hekel heeft aan kalenderlandbouw. Toch zijn
de besluiten die nu genomen worden kalenderlandbouw avant la lettre. Kan de Minister
dat nog eens heel goed uitleggen, inclusief de afwegingen die hij heeft gemaakt? Wil
hij daarbij ook het debat meenemen dat ik met collega Van Campen had? Want het lukt
mij bijna niet meer om het uit te leggen. Dat lukt mij bij de boeren die ik spreek
niet meer. En het lukt me thuis niet meer, maar dat is nog wel het minste probleem.
Neem dit jaar. De laatste suikerbiet is nu pas net ingezaaid, gemiddeld drie, vier
weken later dan normaal. Dat is in twintig jaar niet meer voorgekomen. Bij aardappelen
is het hetzelfde verhaal. Ik snap, na het uitvoeren van mijn motie van vorig jaar,
dat de Minister zich niet nog eens de irritatie van Brussel op de hals kan halen.
En die irritatie is nog wel het minste probleem; het ergste probleem is aan de orde
als de derogatie weggaat of als heel Nederland als verontreinigd gebied aangewezen
wordt.
Voorzitter. Ik heb toch een aantal punten. Allereerst sluit ik mij aan bij het punt
van mevrouw Van der Plas over de timing. Met name contractafspraken en zekerheid over
teelten zoals bij cichorei, staan erg onder druk. Dat stond in mijn motie. Naar aanleiding
van mijn motie staat die nu op de winterteeltenlijst. Daar ben ik blij mee. Maar april
was wel erg laat. Wat ziet de Minister daarvan terug in de hoeveelheid hectaren die
zijn ingezaaid met cichorei, een vrij kleine teelt, die we wél graag willen behouden
in Nederland?
Dan suikerbieten. Die zijn pas bij een oogstdatum na 1 november kwalificeerbaar als
winterteelt, las ik, terwijl het een niet-uitspoelingsgevoelig gewas is. Heeft de
Minister scherp wat dit nou in de praktijk betekent? De bietencampagne duurt van september
tot januari. Dan zijn er een beperkt aantal loonwerkers en een beperkt aantal bietenrooiers,
maar belangrijker is dat er slechts twee suikerfabrieken zijn in Nederland. Die draaien
non-stop door in die periode. Daar kun je dus moeilijk in schuiven of mee spelen.
Mijn vraag is dus eigenlijk op basis van welk CDM-rapport of -advies dit besluit genomen
is. Kunnen de extra voorwaarden voor suikerbieten als winterteelt niet gewoon opgeheven
worden? Of is dit echt onderdeel van de conditionaliteit?
Dan vezelhennep. Dat gewas staat ook niet op de winterteeltenlijst. Zou er een uitzondering
voor deze teelt mogelijk zijn in het kader van het integraal beleid en de transitie
naar biobased bouwen en verbouwen? Kan de Minister in samenwerking met bijvoorbeeld
BO Akkerbouw alle knelpunten voor het verbouwen van vezelgewassen in kaart brengen
met een routekaart voor oplossingen? Ik geef hem maar als suggestie mee om dat vóór
1 oktober te doen. Dan heeft de Minister ook eens zo'n deadline.
Dan kom ik op de consumptieaardappelen; dat is het pièce de résistance. Het gaat me
ook om de antwoorden op vragen die collega's hierover gesteld hebben. We hebben dit
debat al uitgebreid gevoerd. Ik heb de simpele vraag: hoe is de Minister hiertoe gekomen?
Welke afwegingen heeft hij gemaakt? Heeft hij eraan gedacht om bijvoorbeeld onderscheid
te maken naar consumptieaardappelen met een lage en een hoge norm? De Agria, de Gloria,
de Irene of zelfs de Maradonna: het zijn allemaal aardappelrassen die 200 à 225 kilogram
stikstof per jaar nodig hebben. En je hebt inderdaad aardappelrassen zoals Bintje,
de Innovator en de Lady Blanca, de Lady Olympia en de Lady Rosetta – ze hebben daar
wat lady's met hoge normen – die allemaal richting de 250 à 300 kilogram gaan. Was
daar niet een onderscheid op mogelijk? Ik hoor daar graag de afweging van de Minister
over.
De Minister laat niet zo veel ruimte voor pilots, zoals de duurzaamheidsprogramma's
of het maatwerkprogramma. Dat zit mij toch wel een beetje dwars. Ik heb warme herinneringen
aan MINAS. We zijn inmiddels twintig jaar verder, met veel meer technische mogelijkheden
om te meten et cetera. Zitten het ministerie, de CDM en de NVWA wel voldoende in de
«drie argumenten waarom het wél kan»-modus in plaats van drie argumenten te zien waarom
het niet kan?
De Minister wil immers ook toe naar bodembeleid met doelvoorschriften. Wat zijn de
voornemens hiervoor in het achtste actieprogramma en hoe houdt de Minister innovatie
en ontwikkeling op dit gebied mogelijk? Ook in dit verband verwijs ik naar de motie-Boswijk/Grinwis
over de permanente commissie voor weer en gewassengroei. Ik sluit me aan bij de vragen
van collega Boswijk hierover.
Precisielandbouw gaat een grotere rol spelen in de verduurzaming van de landbouw.
In het klimaatakkoord is opgenomen dat LNV een investeringsregeling voor precisielandbouw
zou openstellen, gericht op bemesting. Dat mes snijdt aan meerdere kanten: het zorgt
voor minder lachgas, minder stikstof en minder nitraatuitspoeling. Dat zijn allemaal
urgente opgaven, maar die regeling is er nog steeds niet. Komt die er nog, Minister?
Bufferstroken. Na de dramatische, soms absurde, start ben ik nu benieuwd hoe het staat
met die gecombineerde opgave. Niet alleen de agrarische media vertellen ons hier elke
dag veel over; vanochtend stond er ook een mooi artikel over in Trouw. Nou ja, «mooi»,
het was eigenlijk ook wel een beetje treurigstemmend. Inmiddels is de bedrijfsvoering
op een agrarisch bedrijf zo complex dat je als boer bijna gedwongen wordt om een agrarisch
adviseur in te huren. Een foutje kan je immers je vergoeding kosten. Maar zelfs adviseurs
gooien inmiddels regelmatig de handdoek in de ring. Het wordt allemaal te ingewikkeld.
De voorzitter:
Uw tijd is om.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Hoeveel zijn er nu binnen? Is 15 juni ruim genoeg? Komt er wat coulance? Want, sorry,
als je van enkele tientallen percelen naar meer dan 100 gaat ... Dat is gewoon eigenlijk
niet te doen zonder misschien wel een foutje.
De voorzitter:
Meneer Grinwis, de smokkelaar. Uw tijd is ruim op. Wij gaan 30 minuten schorsen. Om
16.30 uur gaan we verder met de eerste termijn van de Minister. Om 16.30 uur zien
we elkaar dus weer terug. Dank. Loopt u even bij de griffier langs als u twijfelt
hoeveel interrupties u nog heeft. Dat maakt het zo dadelijk makkelijker.
De vergadering wordt van 16.00 uur tot 16.32 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij gaan verder met de beantwoording van de vragen. We zitten in het commissiedebat
Mestbeleid, met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de heer Adema.
Hij zal de blokjes even kort benoemen en beginnen met een inleiding. Aan u het woord,
Minister.
Minister Adema:
Dank u wel, voorzitter. Mijn wens is inderdaad om te beginnen met een algemene indeling.
Daarna wil ik de beantwoording van de vragen in vier blokjes doen. Allereerst behandel
ik de derogatie plus de waterkwaliteit, daarna de bufferstroken en de handhaving daarop.
Vervolgens behandel ik de kalenderlandbouw en de vanggewassen. Daarna heb ik een blokje
overig.
De voorzitter:
Prima. Gaat uw gang.
Minister Adema:
Meneer de voorzitter. We behandelen vandaag een belangrijk onderwerp: het mestbeleid.
Het is vandaag door een aantal leden van de Kamer ook gezegd dat mest een voedingsstof
is. Mest is een belangrijke stof om in de agrarische bedrijfstak te komen tot productie.
Dat geldt ook voor voedselproductie, waarvoor de agrarische sector uiteindelijk aan
het roer staat en mooie producten levert. Mest is daar een heel belangrijke grondstof
voor. We hebben het nodig. Goede mest kan ook de bodem verrijken, de kwaliteit laten
toenemen. We hebben echt mest nodig en ook een goed mestbeleid.
Dat mooie product, dat sommigen het goud van de agrarische sector noemen, heeft ook
zijn keerzijde. De agrarische sector gebruikt mest en dat heeft schadelijke gevolgen
voor de omgeving, zoals we weten, in het bijzonder voor de waterkwaliteit. Daarom
werken we al jarenlang met actieprogramma's, nitraatactieprogramma's, om ervoor te
zorgen dat de waterkwaliteit verbetert als gevolg van maatregelen rondom mest. Het
is nodig dat we maatregelen nemen. Ik kan me voorstellen dat de genomen maatregelen
voor de agrarische ondernemer als een last aanvoelen. Er is sprake van een stapeling
van maatregelen. Er zijn veel middelvoorschriften die we over de agrarische praktijk
uitstorten. Daarbij gaat het vaak om generieke maatregelen die voorbijgaan aan gebiedsspecifieke
kenmerken en waarmee boeren getroffen worden die op een goede manier bezig zijn in
hun gebied. Het is al genoemd en ik kom er straks op terug. We zullen moeten blijven
inzetten op verbetering van de waterkwaliteit; het is al door verschillende Kamerleden
genoemd. Die waterkwaliteit is niet goed. Die is niet overal in Nederland niet goed,
maar die is overall gezien in Nederland niet goed. Dat betekent dat we ook in de toekomst
geconfronteerd zullen blijven worden met maatregelen die te maken hebben met het verbeteren
van de waterkwaliteit.
Ik begrijp heel goed dat boeren smachten naar meer sturing op het eigen erf. Geen
boerenerf is hetzelfde. De ene boer heeft een veel betere beheersing van z'n grondstoffen
op het erf, veel betere beheersing van z'n uitstoot op de omgeving dan andere boeren.
Ik ben bij collectieven geweest. Midden-Delfland kwam al even voorbij. Die zijn op
een fantastische manier met elkaar bezig, waarbij ze met elkaar intervisie hebben
op hoe ze het doen. Er is een vorm van doelsturing in de Stoffenbalans die in dat
gebied goed uitwerkt. Het kan dus, het kan wél.
Desalniettemin zullen we ook in de komende jaren worden geconfronteerd met maatregelen
die noodzakelijk zijn, zoals we op dit moment de maatregelen hebben rondom het zevende
actieprogramma en de derogatiebeschikking. Dat zijn maatregelen die best knellen voor
boeren, en dat begrijp ik heel goed, maar die wel noodzakelijk zijn. We hebben afspraken
gemaakt met de Europese Commissie over de kwaliteit van het water en de aanpak daarvan.
Ook die afspraken zullen we moeten nakomen. Kan dat in sommige gevallen misschien
anders? Misschien wel. Daar zullen we het zo wel over hebben bij de specifieke vragen.
Dat was even de algemene inleiding, meneer de voorzitter. Ik wil nu beginnen bij het
kopje derogatie en waterkwaliteit. Voor degenen die denken dat ik een aantal vergeet:
bufferstroken en de handhaving komen wat mij betreft daarna, bij het volgende kopje.
De vraag van de heer Van Campen. De heer Van Campen vraagt wat mijn antwoord zou zijn
als ik, net als hij, aanstaande zaterdag op het congres tegenover ondernemers zou
staan. Dat vind ik een heel lastige vraag, omdat ik me dan moet verplaatsen in een
VVD'er en vervolgens vanuit dat perspectief een antwoord zou moeten geven. Maar ik
begrijp de vraag wel. De akkerbouw moet opdraaien voor de problemen in de melkveehouderij.
U weet dat de Europese Commissie eind 2022 de derogatiebeschikking heeft gepubliceerd.
Deze derogatiebeschikking bevat maatregelen die niet alleen de rundveehouderij maar
de hele landbouw treffen, ook de akkerbouw. Denk aan de bufferstroken.
Ik begrijp best dat de akkerbouwers denken dat zij omwille van de rundveehouderij
maatregelen moeten nemen. Die maatregelen zijn niet sec nodig voor de rundveehouderij.
Die maatregelen zijn genomen om de waterkwaliteit te verbeteren, zoals ik al zei in
mijn inleiding. Dat gaat ook over de waterkwaliteit in akkerbouwgebieden. Ook die
akkerbouwbedrijven hebben een flinke opgave. Het gaat dus breder dan de rundveehouderij.
Ik begrijp het gevoel af en toe wel, maar we moeten ons realiseren dat de wateropgave
voor heel Nederland geldt, dus ook voor de akkerbouwgebieden. Dat lijkt me een prima
antwoord voor uw congres. Ik weet niet of het een wel- of niet-motie is, maar dit
zal ongetwijfeld leiden tot de juiste besluitvorming op het VVD-congres.
Dan de vraag van de heer Van Campen over de impactstudie derogatie. Wij hebben inderdaad
afgesproken dat er een impactanalyse komt die de ecologische en economische impact
van de derogatie in kaart brengt.
De voorzitter:
Ik kijk heel even naar de heer Grinwis om te zien of hij over het vorige een vraag
wil stellen. Dan gaan we eerst even naar het vorige punt voor we naar dit blokje gaan.
De heer Grinwis van de ChristenUnie voor een interruptie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb een korte vraag over die bufferstroken. We krijgen tegenstrijdige signalen.
De CDM heeft ooit gezegd dat die bufferstroken zinvol zijn voor de waterkwaliteit,
met name van oppervlaktewater. De waterschappen zetten daar vraagtekens bij, zeker
als ze kaal en leeg blijven. Hoe weegt de Minister dat? Hoe gaat hij dat bijhouden?
Die bufferstroken zitten nu in de conditionaliteiten vanuit het GLB. We zitten er
dus gewoon aan vast, maar wel vanuit de veronderstelling dat ze iets bijdragen aan
waterkwaliteit. Als dat niet zo is, moeten we er anders mee omgaan of ze schrappen.
Hoe gaan we dat met elkaar vaststellen en daarop acteren?
Minister Adema:
Ik heb natuurlijk te maken met adviezen van de CDM. We hebben met elkaar afgesproken
dat we de CDM niet voor niets hebben. Die brengt adviezen uit en die adviezen waren
helder. Ze hebben gezegd dat het gebruik van bufferstroken een bijdrage kan leveren
aan de verbetering van de waterkwaliteit. Er zijn vandaag wat uitspraken gedaan over
de CDM. De CDM is een commissie van deskundigen. Wij baseren ons beleid op het oordeel
van die deskundigen. Omdat de CDM zichzelf niet kan verweren, vind ik het van belang
om hier te melden dat de CDM op een integere manier adviezen geeft, onder andere op
het gebied van bufferstroken en mestbeleid in het algemeen. Wij vertrouwen daarop
en dat is ons uitgangspunt. We moeten een anker hebben om ons beleid op te baseren;
die basis is de CDM. Mogelijk zeggen waterschappen dat het niet helpt. We kunnen ook
best in de tijd monitoren of een en ander effect heeft. Ik denk dat dat wel verstandig
is; je moet kijken of maatregelen effect hebben. Ik kan dus toezeggen dat we dat zullen
doen. Maar nogmaals, wij gaan echt uit van de adviezen van de CDM.
Dan de impactstudie derogatie. Zoals gezegd wordt er een impactanalyse gemaakt op
het gebied van derogatie. Er wordt niet alleen naar de ecologische impact maar ook
de economische impact gekeken. Dat is in het Tweede Kamerdebat aan de orde geweest
en toegevoegd. De ecologische analyse zal waarschijnlijk voor het zomerreces worden
opgeleverd. En vlak na het zomerreces verwacht ik de economische analyse.
Dan de vraag van de heer Graus. Hij zegt dat de derogatiebeschikking soms leidt tot
een verlies van € 30.000 per boer. Als je de berekening alleen maakt voor het afvoeren
van mest, wat soms echt in de papieren kan lopen, dan kan ik me die redenering voorstellen.
We moeten ons realiseren dat we ook een graslandsubsidieregeling in het leven hebben
geroepen rondom derogatie. Er is een subsidieregeling voor boeren om het verlies te
compenseren dat ze lijden door het afvoeren van mest, als er voldoende grasland, 80%,
aanwezig blijft op het bedrijf. De berekening die de heer Graus maakt, is me net wat
te kort door de bocht. Zoals ik net al zei, zijn we bezig met een impactanalyse. We
gaan ook kijken wat de economische impact is van de derogatiebeschikking. Daar zullen
we in het najaar ongetwijfeld het gesprek met u als Kamer over gaan voeren. U krijgt
natuurlijk de impactanalyses toegestuurd. Dat is helder.
Dan de vraag van de heer Graus of het klopt dat rondom bepaalde derogatiebedrijven
de waterkwaliteit voldoet aan de norm van 50 milligram. Over het algemeen hebben derogatiebedrijven
een groot areaal grasland. Als je dat hebt, dan draagt dat bij aan schoner water.
Vanuit dat perspectief kun je stellen dat derogatiebedrijven misschien wel een schonere
omgeving hebben. Is dat in alle gevallen zo? Nee. Ik vind wel ... Die vraag is ook
gesteld door anderen. Ik noemde even het voorbeeld van de groep boeren in Midden-Delfland
die bezig is om de waterkwaliteit in dat gebied te verbeteren. Ze doen dat ook met
een systeem van stoffenbalans. Ik ben bij de boeren geweest. Dat hebben ze echt goed
voor elkaar. Ik ben daar echt van onder de indruk geraakt. Ik ben ook onder de indruk
geraakt van de kwaliteit die het uiteindelijk oplevert. We hebben natuurlijk de situatie
rondom de nutriëntverontreinigde gebieden die we hebben aangewezen, waar Midden-Delfland
een onderdeel van is. We zijn bezig te kijken of we de aanwijzing van die nutriëntverontreinigde
gebieden, die per 1 januari 2024 moeten worden vastgesteld, meer specifiek per gebied
kunnen inrichten, dus meer kunnen specificeren. Ik wil me inzetten voor bijvoorbeeld
een situatie als in Midden-Delfland en kijken of we met de Europese Commissie die
aanwijzing verder kunnen specificeren, zodat die misschien niet geldt voor dat gebied.
Daarvoor is nodig dat de waterschappen, waarmee we goed samenwerken, alle toestroomgebieden
goed in kaart brengen. Het gaat om zo'n 600 gebieden. Dan kun je veel specifieker
aanwijzen welke gebieden wel verontreinigd zijn en welke niet en waar je boeren dus
wat meer ruimte kan geven. Maar nogmaals, let op. Dat is een inzet van deze Minister
en daar moet de Europese Commissie ook van te overtuigen zijn. We hebben nu afspraken
gemaakt met de Europese Commissie en die staan. We werken aan een verbetering van
de waterkwaliteit en dat zeg ik ook tegen de Europese Commissie. Ik vind het belangrijk
dat we echt blijven inzetten op verbetering van de waterkwaliteit. Maar wij willen
wel kijken of we die verdere specificering, die verfijning beter kunnen regelen met
ingang van 1 januari 2024.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Van Campen, VVD.
De heer Van Campen (VVD):
Dit klinkt goed, want dan gaan we eindelijk toe naar doelsturing in plaats van die
vervelende middelsturing. Ik sloeg aan op de Stoffenbalans waar de Minister over sprak.
Is dit dan ook de inspiratie om die straks breder te gaan uitrollen, mee te nemen
in het landbouwakkoord en uiteindelijk breed over Nederland uit te rollen? Ik lees
in zijn brief dat de CDM nu nog heel kritisch is over de zogenaamde maatwerkaanpak.
Ik vond dat best teleurstellend toen ik de brief van het kabinet las. Is de Minister
bereid om toch te kijken wat de mogelijkheden zijn om dat verder te brengen, zodat
het systeem van een afrekenbare stoffenbalans met doelvoorschriften dichterbij komt?
Wat is dan de termijn waarop de Minister dat ziet gebeuren?
Minister Adema:
Voorzitter, vindt u het erg dat ik deze vraag meeneem in de beantwoording van de vraag
van de heer Boswijk over sensortechnologie? Dat past hier namelijk heel goed bij.
De voorzitter:
Dan doen we dat.
Minister Adema:
De heer De Groot had een vraag over het Rli-rapport dat vorige week is uitgebracht;
daar zijn meer vragen over gesteld. Ze hebben een onderzoek gedaan naar de kwaliteit
van het water en ook gekeken naar in hoeverre het ingezette beleid zou meewerken om
de doelen op het gebied van waterkwaliteit te bereiken. Helaas moet ik u een procedureel
antwoord geven. Ten eerste is het natuurlijk een eerste verantwoordelijkheid voor
mijn collega van IenW, maar het kabinet zou komen met een reactie op dat rapport en
ik wil niet vooruitlopen op die reactie. We zijn het rapport nog aan het bestuderen.
Het wordt straks in het kabinet besproken en dan komt het kabinet met een reactie,
waarin ongetwijfeld de vragen die door diverse leden hierover zijn gesteld aan de
orde zullen komen. Mevrouw Akerboom en de heer Thijssen hebben vragen gesteld en ik
geloof dat mevrouw Bromet er nog iets over heeft gezegd. In ieder geval komen wij
daarop terug via een kabinetsreactie. Op dit moment kan ik daar helaas niet meer over
zeggen.
Dan de Partij voor de Dieren. Mevrouw Akerboom stelde vragen over de omvang van de
mestproductie. Ik ken de opvattingen van de Partij voor de Dieren natuurlijk. Ik weet
dat u verder wil gaan dan deze Minister en dit kabinet, als het gaat om het terugdringen
van de veehouderij. Dat respecteer ik. Dat neemt niet weg dat er wel maatregelen worden
genomen, ook door dit kabinet, die wel degelijk de mestproductie terugbrengen; ik
zal er zo iets over zeggen. Maar de manier waarop u botweg zegt dat er bij wijze van
spreken zoveel dieren uit moeten, is niet de manier zoals het kabinet hiernaar kijkt.
Het is overigens ook niet de manier zoals Remkes het heeft gezegd. Wij gaan met maatregelen
werken voor diverse doelen, niet alleen water, maar ook stikstof en klimaat. Remkes
heeft bijvoorbeeld gezegd dat als je die maatregelen moet nemen, de omvang van de
veestapel gereduceerd kán worden als gevolg van die maatregelen. Dat zou kunnen, maar
wij sturen niet direct op de omvang van de veestapel. We gaan dat via andere maatregelen
doen. Een van die maatregelen is de voorwaarde uit de derogatiebeschikking dat per
2025 de mestproductieplafonds voor stikstof en fosfaat met 10% verlaagd moeten zijn
ten opzichte van 2020. Ik werk aan wetgeving om bijvoorbeeld die verlaging vast te
leggen. Natuurlijk praten we ook in het kader van het landbouwakkoord over maatregelen
en effecten daarvan, maar u begrijpt dat ik daar op dit moment geen uitspraken over
doe.
De voorzitter:
Ik kijk heel even naar de heer Thijssen. Ik weet niet of u een interruptie had of
een schijnbeweging maakte. Een interruptie? Een interruptie van de heer Thijssen.
De heer Thijssen (PvdA):
Nog even over het Rli-rapport. Ik snap dat het eerst naar de ministerraad moet. Kan
de Minister wel iets zeggen over wanneer we een reactie krijgen? Want wat eraf spat
bij het Rli-rapport, is het gebrek aan urgentie, dat we niet op koers liggen om deze
doelen te halen, dat Nederland nog verder in een economische lockdown komt als we
niet oppassen en dat er gewoon veel en veel meer moet gebeuren. Kan de Minister dat
onderschrijven en kan hij aangeven wanneer we een reactie krijgen?
Minister Adema:
Ik kan op dit moment niet zeggen wanneer u een reactie krijgt. Ik weet wel dat de
Minister van IenW op dit moment hard aan het werk is om de reactie van het kabinet
voor te bereiden, dus het zal de komende weken in het kabinet aan de orde komen. Maar
ik kan er op dit moment geen toezegging doen over wanneer het precies naar de Kamer
komt.
De voorzitter:
Heeft u wel een indicatie? Of durft u daar nu geen uitspraken over te doen? Ik laat
het aan u.
Minister Adema:
Ik ga ervan uit dat het nog voor het zomerreces komt. Daar ga ik van uit. Dat is geen
toezegging, maar ik ga ervan uit.
De voorzitter:
Een indicatie noemen we dat. De heer Thijssen? Nee. Dan gaan we naar mevrouw Akerbouw
van de Partij voor de Dieren voor een interruptie.
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Ik wachtte het einde van het blokje af, maar dat hoeft niet, geloof ik. Ik hoorde
Minister Adema zeggen dat wij botweg willen hakken. Dat is toch wel de uitkomst van
heel veel dossiers en heel veel wetenschappelijke oproepen op het gebied van klimaat,
stikstof; ik hoef het niet nog een keer uit te leggen. Als ik deze discussie zo aanhoor,
dan denk ik: de Minister moet toch kunnen garanderen dat als wij zo veel mest moeten
verminderen, het aantal dieren ten minste krimpt met hetzelfde tempo als de mestplaatsingsruimte?
Dat is toch niet met de botte bijl? Dat is toch een logisch gevolg van het beleid?
Of moeten we toch weer proberen om het op een andere manier op te lossen met allerlei
technische lapmiddelen die al zo vaak niet hebben gewerkt?
Minister Adema:
Als het gaat om mest, zijn er diverse sporen mogelijk. Je kunt natuurlijk heel sec
naar de mestplaatsingsruimte op het bedrijf kijken, maar je kunt ook kijken naar wat
je kunt doen met mest als grondstof voor bijvoorbeeld mestvergisting, groene moleculen.
We hebben als kabinet een hoge ambitie als het gaat om het bijmengen van groen gas
op het net. Dat hebben we ook hard nodig. Overigens zeg ik daarbij dat ook groen gas
voor heel veel mensen een grote uitkomst zou kunnen zijn voor de energietransitie.
Stel je voor dat je in plaats van aardgas groen gas door de keten laat stromen. Dan
kan de investering die de individuele burger hoeft te doen in de aanpassing van de
woning op dat moment veel lager zijn. Dat is ook voor mensen met een kleine beurs
een hele goede maatregel. We moeten dus echt meer inzetten op groen gas.
De voorzitter:
De Minister gaat voort.
Minister Adema:
De heer Graus heeft dezelfde vraag gesteld over het terugbrengen van de totale bemesting.
Mevrouw Van der Plas vroeg waarom voedselzekerheid niet vooropstaat. Ik heb het in
mijn inleiding gehad over voedselproductie en voedselzekerheid. Dat is een heel belangrijk
aspect. Ik vind dat het bij het landbouwbeleid ook moet gaan over voedselzekerheid
en voedselkwaliteit. Dat is een belangrijke pijler van het landbouwbeleid. Maar er
is ook een keerzijde en dat moeten we ons ook realiseren. Het moet wel in balans met
de omgeving zijn. Het moet ook ecologisch verantwoord zijn. Onze agrarische sector
produceert op dit moment goed voedsel dat de hele wereld overgaat. Onze agrarische
sector produceert uitgangsmateriaal dat de hele wereld overgaat. Daarmee zijn we topspeler
in de wereld en dat zullen we ook in de toekomst blijven, maar dan op een duurzame
manier geproduceerd. Met «duurzaam» bedoel ik dat we ervoor moeten zorgen dat de agrarische
sector produceert zonder schadelijke emissies boven de normeringen voor bodem, lucht
en water. Dat wil de agrarische sector en we praten daar ook over in het kader van
het landbouwakkoord.
Dat was over de derogatie en de waterkwaliteit.
De voorzitter:
Dat was het eerste blokje. Dan gaan we nu naar de bufferstroken en de handhaving.
Minister Adema:
De bufferstroken. De derogatiebeschikking is versneld ingevoerd. We hebben het allemaal
meegemaakt. We hebben, overigens mede op aangeven van een motie uit de Tweede Kamer,
geprobeerd om bij de implementatie van de derogatiebeschikking aan te sluiten bij
de agrarische praktijk. Daarop heeft de Europese Commissie deze Minister teruggefloten.
Uiteindelijk hebben we versneld moeten invoeren. Dat is voor heel veel boeren een
hele lastige beslissing geweest. Dat realiseer ik me heel goed. Het betekent ook dat
wij versneld aan de slag moesten om de handhaving op orde te brengen. De heer De Groot
legt daar de vinger bij en dat doet hij ook terecht. Er was een discussie over wie
er moet handhaven: is dat nou de NVWA, is dat nou de RVO, zijn dat nou de waterschappen?
Dat maakte het complex. Het heeft even geduurd om daar een goede rolverdeling in te
vinden.
Ik moet de heer De Groot er gelijk in geven dat het een lastige periode is geweest.
De waterbeheerders hebben een toezichthoudende en handhavende rol, vooral vanuit de
bevoegdheid met betrekking tot lozingen. De NVWA heeft een toezichthoudende en handhavende
rol vanuit de GLB-conditionaliteit. En de RVO en de NVWA hebben een rol met betrekking
tot de controle op de gebruikersnormen, de mestplaatsingsruimte. Dat maakt het allemaal
wel een beetje complex. Er wordt gehandhaafd en de controles zijn in uitvoering. Over
heel 2023 zullen er 470 controles voor het GLB worden uitgevoerd en 800 derogatiecontroles.
Dat loopt. De uitkomst van die controles hebben we nog niet in beeld. Maar ik ben
het wel met de heer De Groot eens dat, juist ook vanwege de onduidelijkheid die in
het begin ontstond, we nog eens goed met elkaar moeten nadenken over hoe we de handhaving
op een betere manier kunnen organiseren. We maken het complex. Het is natuurlijk logisch
dat we kijken hoe de uitvoering van de handhaving dit jaar loopt. We gaan ook kijken
hoe we dat volgend jaar op een betere manier kunnen organiseren.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer De Groot, D66.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Fijn dat de Minister erkent dat het, in mijn woorden, een wat rommelige start is geweest.
Het is nu juni, dus we hebben eigenlijk de eerste helft van het jaar gemist qua controles.
Dat is natuurlijk kwetsbaar richting de Europese Commissie, omdat je moet constateren
dat de versterkte handhavingsstrategie er ook al was. De Minister heeft het erover
dat het complex is. Als ik ergens fiets in Noord-Holland – ik noem maar wat – dan
kan ik met mijn eigen ogen gewoon zien als er mest is uitgereden. Je ziet die kammen
in het veld staan en het gras groeit daar ook wat harder. Kan de Minister er toch
nog eens op ingaan hoe complex het nu eigenlijk is?
Minister Adema:
Ik ben het zeer met de heer De Groot eens dat het controleren van bufferstroken niet
complex is. De complexiteit zit ’m erin dat drie organisaties bezig zijn met de controle-
en handhavingsactiviteiten op het boerenerf. Dat maakt het wel complex. We hebben
het GLB, we hebben het zevende actieprogramma en we hebben de derogatiebeschikking.
Daar gaat het ook over bufferstroken, ook in het kader van bijvoorbeeld teeltvrije
zones en dat soort zaken. Dat wordt vervolgens ook nog een keer gehandhaafd door verschillende
organisaties. Ik vind dat we het daarmee bestuurlijk gezien complex maken. Wat het
toezicht houden op het gebruik van bufferstroken betreft, ben ik het op zich met u
eens dat je dat met het blote oog kunt zien, maar misschien niet altijd. Ik rijd heel
veel door Nederland zoals u weet, ook naar diezelfde mooie provincie waar u woont.
Ik zie echt wel op verschillende plekken dat de bufferstroken minder groei vertonen,
dus dat er minder bemest is op de bufferstroken. U hebt het gehad over – wat was het? –
de vrolijke uitrijdagen in het begin van het jaar. Daarmee hebt u een soort frame
neergezet: al die boeren zijn van plan om te gaan uitrijden en zo veel mogelijk mest
op het land te doen. Ten eerste hebben heel veel boeren gedurende het hele jaar mest
nodig, dus ze rijden het niet zo veel mogelijk in het begin uit. Het is voor hen een
gouden grondstof en een gouden groeistof die ook gedurende het jaar verder wordt uitgereden.
Ik heb dat zelf vroeger vaak gedaan. Er zijn meerdere momenten in het jaar dat je
mest uitrijdt. Het zou wel heel slecht zijn voor de agrarische praktijk om alle mest
in het begin uit te rijden. Desalniettemin moeten we met elkaar de controle en de
handhaving goed evalueren aan het eind van dit jaar en voor 1 januari kijken welke
verbeteringen we kunnen doorvoeren.
Uw vraag over de NVWA houdt daar ook verband mee: is er voldoende capaciteit bij de
NVWA om dat te kunnen doen? Wij hebben daar voldoende capaciteit voor beschikbaar
gesteld. Dat heb ik ook in mijn brief beschreven. Dan gaat het over GLB-controles
en derogatiecontroles.
De voorzitter:
Dan nog een vervolgvraag van de heer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
De Minister daagt mij ook een beetje uit. Met de doldwaze mestuitrijdagen had ik het
over de periode van 14 februari tot eind februari, want de derogatiebeschikking gaat
pas per 1 maart in. Ik heb nooit gesuggereerd dat boeren dan al hun mest gaan uitrijden.
Maar een slimme boer – dat zijn de meesten – gaat dan natuurlijk juist langs de waterlopen
uitrijden. Op verschillende fietstochten heb ik dat gezien en gefilmd; ik heb de filmpjes
voor de Minister. Daarmee heeft u eigenlijk de wens van de Europese Commissie een
beetje ondergraven door dat gat van twee weken erin te laten. Maar ook na 1 maart
is het kwetsbaar; de Minister erkent dat ook. De Minister gaat pas eind dit jaar evalueren.
Zou het niet goed zijn om dat nu al te doen en te zorgen dat het de rest van het jaar
echt in orde is met het oog op de risico's die je loopt vanuit Brussel dat het per
1 januari helemaal afgelopen is?
Minister Adema:
Nee, dat ben ik niet van plan. Ik heb net aangegeven hoeveel controles we gaan uitvoeren.
Daar zijn afspraken over gemaakt en die worden uitgevoerd. We zijn lopende het jaar.
U zegt terecht dat we in juni zijn. In het voorjaar is de derogatiebeschikking geïmplementeerd
en is de handhaving op gang gekomen. Laten we even ruimte geven om de handhaving uit
te voeren en aan het eind van het jaar te evalueren, zodat we eventuele aanpassingen
voor het volgend jaar kunnen doen. Laten niet halverwege het jaar gaan evalueren en
de handhavingsstrategie aanpassen.
De voorzitter:
Dan gaan we naar ...
Minister Adema:
Dan was er nog ... O, sorry.
De voorzitter:
Heeft u nog een antwoord aan de heer De Groot?
Minister Adema:
Niet op deze vraag. Ik heb een antwoord op een andere vraag van de heer De Groot,
maar dat komt zo.
De voorzitter:
Oké, dat komt dadelijk. Dan gaan we naar de laatste interruptie van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Nee, voorzitter. Ik heb nog twee interrupties.
De voorzitter:
U heeft gelijk, mevrouw Bromet. Heel scherp.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Ik wil een vraag stellen over de handhaving. Toevallig is er in mijn buurtschap een
integrale handhavingsactie geweest, waarbij 21 adressen zijn gecontroleerd door diverse
overheidsinstanties: brandweer, politie, Liander, omgevingsdienst, veiligheidsregio.
Ik vraag me of dat niet iets zou zijn om ook te doen. De Minister doet wel heel moeilijk
en zegt «ingewikkeld, ingewikkeld», maar handhaving is wel heel erg belangrijk. Ik
zou eigenlijk van de Minister verwachten dat hij daar ook een plan voor heeft.
Minister Adema:
Er wordt gehandhaafd. We hebben er ook een plan voor. We hebben afspraken gemaakt
met de NVWA hoe er gehandhaafd wordt. U brengt overigens wel een interessant aspect
in. U zegt dat er in uw omgeving door veiligheidsdiensten, brandweer en politie, en
door de omgevingsdienst acties zijn uitgevoerd. Wij zouden natuurlijk weleens kunnen
kijken of de NVWA bij dat soort acties kan aansluiten, want dat versterkt het misschien.
Ik ben best bereid om daar eens met de NVWA over te praten. Dat zou misschien ook
een mooie inzet zijn voor de versterking van de handhavingsstrategie voor volgend
jaar. Dat vind ik wel een goede suggestie die ik meeneem naar de NVWA.
Dan heeft de heer De Groot ook gevraagd of er gekeken kan worden naar innovatieve
vormen van handhaving, zoals drones en bemonstering. Op dit moment wordt op een wat
meer globale manier gehandhaafd. Daar hebben we het net ook over gehad. Dan gaat het
over de breedte van de bufferstroken en de aftrek van de bufferstroken van de mestplaatsingsruimte.
Het is helder: daarmee wordt gekort op mestplaatsingsruimte. Er is gehandhaafd op
het niet-uitrijden van mest op bufferstroken in het veld. De heer De Groot geeft aan
dat de techniek niet stilstaat en vraagt of je in de toekomst niet ook nieuwe technieken
kan gebruiken om de handhavingsintensiteit te vergroten en slimmer te handhaven. Dan
heb je het bijvoorbeeld over drones of bemonstering. Dat is echt gebruikmaken van
nieuwe technieken. Ik vind dat waardevolle aanbevelingen. Die neem ik mee naar de
toekomst toe.
De heer Van Campen vraagt hoe het staat met het in januari ingevoerde realtime Vervoersbewijs
dierlijke mest, het rVDM. De voorjaarspiek met betrekking tot mesttransporten hebben
we gehad. De eerste ervaringen met het rVDM zijn overwegend positief. Het is natuurlijk
wel een hele verandering voor de vervoerders en het is een verandering voor de leveranciers
en afnemers van mest. Het is mooi om te melden dat we op dit moment zien dat zo'n
99% van het mestvervoer wordt gemeld in het rVDM. Dus het systeem is goed operationeel
en werkt. Wel zijn er af en toe problemen. De heer Van Campen heeft ook al gezegd
dat er zorgelijke signalen vanuit de sector komen. Die hebben wij ook geconstateerd,
dus die herkennen wij ook. Dat moet ook verbeteren, vanzelfsprekend. Maar ja, we zijn
in januari begonnen. Het is ook wel echt een groeimodel. We moeten daar ook in groeien
en het systeem optimaliseren.
Als er vervoerd wordt, maar er door een internetstoring niet gemeld kan worden, zal
het vervoer van de dierlijke mest wel door moeten kunnen blijven gaan. Dat mag niet
stokken vanwege het niet functioneren van het systeem. We monitoren voortdurend het
rVDM-systeem op de werking, zodat we direct actie kunnen ondernemen op het moment
dat er een hiccup komt in het systeem. We willen natuurlijk graag de storingen tot
een minimum beperken, maar het is een elektronisch systeem, dus het honderd procent
uitsluiten van storingen is wel heel erg lastig. Dat geldt voor elk systeem. Maar
wat bijvoorbeeld wel belangrijk is om te melden, is dat het een onlinesysteem is.
Soms lukt het niet om dat online te doen, bijvoorbeeld omdat het internet eruit ligt.
Er wordt nu een offline-app ontwikkeld, waarin offline gegevens ingevoerd kunnen worden,
zodat het systeem wel gevuld wordt en het vervoer kan plaatsvinden. Op het moment
dat er weer connectie is met het internet, worden de gegevens doorgegeven. Daarmee
proberen wij het beter te organiseren in die situatie. Daarnaast hebben we nog steeds
het VDM-formulier. Dat is een terugvaloptie. Mocht het überhaupt nog niet lopen, dan
kan dat gebruikt worden. De RVO heeft overigens de helpdesk voor vragen die vanuit
de organisaties gesteld worden, verbeterd.
Dan een vraag van mevrouw Bromet van GroenLinks. Zij herinnerde mij aan mijn allereerste
optreden in de Tweede Kamer. Ik gaf toen een vrij korte reactie op haar vraag over
het dempen van sloten – je zou bijna «een Frieseigen reactie» kunnen zeggen, hoewel
Friezen best vriendelijk zijn, maar dat was op dat moment even niet zo. Ik ben ook
een mens; dat hebben we toen gemerkt. Ik ben daarna bij mevrouw Bromet geweest en
heb toen gezegd dat haar zorg ook mijn zorg is en dat ik het belangrijk vind dat we
zo veel mogelijk sloten overeind proberen te houden, zeker in het cultuurlandschap
dat we hebben. Zij benoemde daar ook al voorbeelden van. Die sloten horen daarbij.
De watergangen zijn in drie categorieën ingedeeld, namelijk categorie A, B en C. De
A- en B-categorieën zijn brede en minder brede waterlopen die wel onder toezicht staan
van het waterschap. Die mogen niet gedempt worden. Als men die wil dempen, dan moet
men daar een vergunning voor aanvragen. Maar die wordt vaak niet vergeven, omdat de
waterschappen die waterlopen juist open willen hebben. Die zijn namelijk een belangrijke
pijler in het hele waterbeheersingssysteem. Daarnaast heb je nog de C-waterlopen.
Dat zijn waterlopen die geen onderdeel uitmaken van het waterloopsysteem. Maar in
alle gevallen moet er wel een aanvraag tot demping worden ingediend. Als het nodig
is, dan worden er door een deskundige aanvullende eisen gesteld. Het is wel echt de
bevoegdheid van de waterschappen. Er moet aan de waterschappen dus toestemming worden
gevraagd ingeval men over wil gaan tot het dempen van een sloot.
Ik heb naar aanleiding van het debat dat wij destijds hebben gehad, ook nog contact
gezocht met de Unie van Waterschappen en met hen gesprekken hierover gevoerd. Ik heb
hen erop gewezen hoe wij vinden dat ermee moet worden omgegaan. Op basis daarvan houden
de waterschappen ook de situatie in het veld nadrukkelijk in de gaten, om ervoor te
zorgen dat er niet illegaal sloten worden gedempt. Als vergunningplichtige waterlopen
zonder vergunning zouden worden gedempt, dan wordt er echt handhavend opgetreden.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
De Minister beschrijft de bestaande situatie. Ik weet dat er een vergunning aangevraagd
moet worden, dat waterschappen die verlenen en dat de waterschappen daarbij om compensatie
vragen, maar daar gaat het mij dus niet om. Het gaat mij erom dat die sloten verweesd
zijn. Voor de landbouwpraktijk is het efficiënt om die te dempen. Het waterschap zegt
dat dit dan wel ergens gecompenseerd moet worden. Vervolgens gebeurt dat en wordt
er een vergunning verleend, maar dan is die sloot dus voor altijd weg. Wat in het
oosten van het land is gebeurd met de houtwallen – die zijn verdwenen – gebeurt op
dit moment in het westen van het land met de historische sloten, die er soms al 400
jaar liggen. Ik begrijp dat de Minister daar een goed gesprek over heeft gehouden,
maar hier moet iemand zich verantwoordelijk voor voelen, want anders verdwijnen die
gewoon. Ik zie het gebeuren onder mijn ogen!
Minister Adema:
Goed dat u deze cri de coeur geeft in mijn richting. Nogmaals, ik heb hier het gesprek
over gevoerd met de waterschappen, juist naar aanleiding van de derogatiebeschikking.
Ook naar aanleiding van het debat hebben we dit nadrukkelijk onder de aandacht gebracht.
Het blijft wel een verantwoordelijkheid van de waterschappen. Maar als er in gebieden
op grote schaal wordt gedempt, dan zou ik dat graag willen weten. Dan kan ik namelijk
met het betreffende waterschap daarover in overleg treden. De signalen wil ik dus
graag oppakken.
Meneer de voorzitter, dat was het blokje over de bufferstroken en de handhaving.
De voorzitter:
Dan gaan we naar blok drie.
Minister Adema:
Blok drie gaat over de kalenderlandbouw en de vanggewassen. In zijn algemeenheid zijn
er afspraken gemaakt met de Europese Commissie over 1 oktober. Dit is veel voorbijgekomen
vandaag. Het is een vorm van kalenderlandbouw. We hebben juist dit jaar ook kunnen
zien dat er veel later gepoot kon worden door het natte voorjaar en dat het weer dus
niet te sturen is. Kalenderlandbouw werkt dus niet in alle gevallen op een goede manier
uit in de bedrijfsvoering op het boerenerf. Het gaat me hier wel om het boerenerf
en het gaat me eerlijk gezegd wat minder om de verwerkers. We hebben afspraken gemaakt
met de Europese Commissie in het zevende actieprogramma. Daar zijn ook afspraken over
gemaakt rond 1 oktober en de winterteeltenlijst en vanggewassen. We hebben daar adviezen
over gevraagd van de CDM: welke gewassen wel en welke niet? Straks kom ik bij een
aantal concrete voorbeelden. Die afspraak met de Europese Commissie staat. Wij weten
inmiddels dat de Europese Commissie met meer dan gemiddelde belangstelling meekijkt
met wat er in Nederland gebeurt. Ik voel op dit moment geen ruimte om hiervan af te
wijken en om terug te komen op de afspraken met de Europese Commissie. Die afspraken
zijn niet voor niks gemaakt. Wij moeten ons ook ten opzichte van de Europese Commissie
als een betrouwbare partner opstellen.
De keerzijde is er ook. Ik zie dat dit tot knelpunten leidt en vind dat we daar op
een reële manier naar moeten kijken. Er starten straks onderhandelingen met de Europese
Commissie voor het achtste actieprogramma. Dat zijn weer nieuwe onderhandelingen.
Ik denk dat we een hele goede evaluatie moeten maken van datgene wat het zevende actieprogramma
heeft opgeleverd, de knelpunten daaruit. Ik vind echt dat we moeten proberen om te
kijken of we in de onderhandelingen met de Europese Commissie in het kader van het
achtste actieprogramma hierop kunnen bijsturen. Ik wil daar wel één ding bij zeggen:
de maatregelen zijn er niet voor niks. De maatregelen zijn bedoeld om de waterkwaliteit
te verbeteren. Dit betekent dus ook dat als we kijken naar aanpassingen van de maatregelen
en nieuwe onderhandelingen voor het achtste actieprogramma, we ook met elkaar ervoor
moeten zorgen dat we alternatieven kunnen aandragen die wel de waterkwaliteit verbeteren.
Dat vind ik een belangrijk aspect van de onderhandelingen. Ook daarin moeten we betrouwbaar
zijn. Maar nogmaals, ik ben wel van plan om te kijken of we in de onderhandelingen
over het achtste actieprogramma op basis van een goede evaluatie kunnen kijken welke
aanpassingen gewenst zijn, ook vanuit de agrarische praktijk.
De heer Boswijk van het CDA zegt dat je het met een gebiedsgerichte aanpak zou kunnen
doen. Dat is ook zo, maar dan moet je die gebieden ook wel goed in kaart hebben. Ik
heb het net al even gehad over nutriënten-verontreinigde gebieden, die we in kaart
brengen. Ik heb net ook iets gezegd over bijvoorbeeld Midden-Delfland. Je zou best
wel kunnen kijken of we via dat spoor, als we dat goed in beeld hebben en we daar
wat meer differentiatie in aanbrengen, bij het achtste actieprogramma wat meer gebiedsgericht
kunnen gaan werken. Maar nogmaals, de afspraken die nu gemaakt zijn, die staan en
blijven wat mij betreft ook staan
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Boswijk, CDA, en daarna van de heer Grinwis, ChristenUnie.
De heer Boswijk (CDA):
Begrijp ik nou goed dat de boodschap aan de nutriënten-vervuilde gebieden eigenlijk
is «joh, de aankomende jaren gaat hier gewoon niks veranderen»? Van het tweede weet
ik niet of u dat nu nog gaat behandelen of dat dit later komt, maar dat gaat over
het nieuwe systeem richting het achtste actieprogramma. O, u komt daar zo op. Oké.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de heer Grinwis.
Minister Adema:
Er was nog een vraag van de heer Boswijk, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
O, sorry.
Minister Adema:
Er gebeurt nu het volgende. We hebben drie gebieden aangewezen als nutriënten-verontreinigd.
Dat hebben we op waterschapsniveau gedaan, eigenlijk op basis van het afstroomgebied.
Daarbij is de leidraad geweest dat als het meer dan 50% verontreinigd is, het verontreinigd
is. Wat we op dit moment doen, samen met de waterschappen, is dat we de toestroomgebieden
in kaart brengen. Dat zijn die pak ’m beet 600, 650 gebieden. Die proberen we in kaart
te brengen. Mijn inzet is – let wel, het is mijn ínzet; ik moet daar nog over onderhandelen
met de Europese Commissie – om te kijken of je voor de overige nutriënten-verontreinigde
gebieden meer op het niveau van de toestroomgebieden kunt werken. Dan is er veel meer
differentiatie en is er niet op het niveau van het waterschap ineens een heel groot
verontreinigd gebied, maar is er veel meer differentiatie in de gebieden. Laten we
ons ook niet rijk rekenen, maar er zijn echt waterschappen waarin heel veel verontreinigde
gebieden zijn. We moeten dus oppassen. We hebben echt wel een opgave op het gebied
van waterkwaliteit. Dat geldt voor de nieuwe gebieden.
We hebben inmiddels ook drie gebieden aangewezen. Voor die drie gebieden vind ik het
gerechtvaardigd om hetzelfde onderzoek te doen. We proberen daarbij toestroom- en
afstroomgebieden van de waterschappen duidelijk in kaart te krijgen. Als blijkt dat
ook in dat gebied toestroomgebieden zijn die wel schoon zijn, bekijken we of we daar
een differentiatie in kunnen aanbrengen voor die totale afspraak met Europa over de
nutriënten-verontreinigde gebieden. Dus dat zou kunnen betekenen dat je bijvoorbeeld
in Midden-Delfland, als blijkt dat dit gebied schoon is, zegt: hier proberen we ruimte
te creëren door dat gebied niet meer als NV-gebied aan te wijzen. Dit speelt zich
allemaal af in dit jaar. Voor 1 januari 2024 moeten we die gebieden aangewezen hebben.
Er zit dus heel veel druk op bij de waterschappen. Die ondersteunen wij ook om die
onderzoeken te doen. Wij proberen dus om die gebieden zo veel mogelijk in kaart te
brengen, met onderzoeken via de waterschappen. Die ondersteunen ons daarin.
Ik moet eerlijkheidshalve wel zeggen dat de waterschappen veel over zich heen hebben
gekregen hebben door alle maatregelen die versneld ingevoerd moesten worden. Daar
hebben we gesprekken over gevoerd. Daarmee zijn de waterschappen wel een beetje overvallen
en dat begrijp ik heel goed. We hebben ze er misschien ook wel een beetje mee overvallen,
maar we zijn nu goed met elkaar in gesprek en we helpen waar mogelijk om die gebieden
op een goede manier in kaart te brengen, zodat we straks in die kleinere gebieden,
die 650 toestroomgebieden, meer NV-gebieden kunnen aanwijzen. We hopen dat het zo
gaat lopen. Dat is onze inzet.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de heer Grinwis voor een interruptie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank. Ik ga hier even op door. Dat betekent dat er vóór volgend jaar duidelijkheid
is voor deze gebieden, neem ik aan? Dat was eigenlijk niet mijn echte vraag, maar
dat komt zo meteen wel. De Minister onthoudt het wel. Mijn andere vraag gaat over
die consumptieaardappelen. Ik snap heel goed wat de Minister zegt, vanwege de overweging
richting Brussel en de waterkwaliteit in algemene zin, maar het blijft natuurlijk
een moeilijk te verteren uitspraak vanuit de bedrijfspraktijk. Ik heb daar wel een
paar vragen bij. Welke varianten zijn daarbij zoal overwogen? Is bijvoorbeeld overwogen
dat als je in een verontreinigd gebied zit, er geen stapeling van de korting komt,
van 40 en nog eens die 5 of 10 et cetera? Want dat is wel erg veel voor de betreffende
boeren. Is overwogen om een onderscheid te maken tussen consumptieaardappelen die
een wat lagere stikstofgift vragen – ik heb een paar voorbeelden van rassen genoemd
in mijn inbreng – en gewassen die meer vragen? Et cetera, et cetera. Dus in hoeverre
zijn daarbij de mogelijkheden opgezocht die er misschien wel zijn, omdat er ook daadwerkelijk
een onderbouwing voor te geven is?
Minister Adema:
Allereerst een opmerking over de nutriënten-verontreinigde gebieden, waar de heer
Grinwis nog even aan refereert. Ik heb duidelijk gemaakt dat het in 2023 moet worden
uitgewerkt zodat het per 1 januari 2024 kan worden toegepast. Ik heb ook iets gezegd
over de toestroomgebieden in de waterschappen. We proberen op dat niveau de nutriënten-verontreinigde
gebieden aan te wijzen. Er zijn natuurlijk drie gebieden aangewezen. In principe is
die aanwijzing wel hard. Dat moeten we ons wel realiseren. Maar we proberen in de
differentiatie die we voor de andere gebieden willen bereiken, ook iets te doen voor
die gebieden. Maar nogmaals, het is wel een harde afspraak die met de Europese Commissie
gemaakt is.
Dan de consumptieaardappelen. De consumptieaardappelen hebben mij samen met mijn team
heel erg beziggehouden. We hebben daar meerdere gesprekken over gevoerd met de sector.
Daar zijn ook een paar vragen over gesteld, die ik er alvast wel even bij kan pakken.
Wij hebben hier dus meerdere malen met de sector over gesproken. Er zijn rapporten
aangeleverd door de sector – mevrouw Van der Plas refereerde daar ook aan, geloof
ik – om te onderbouwen dat de consumptieaardappelen erop moeten. Hierbij doet zich
het volgende voor. De consumptieaardappelen vangen op zich weinig stikstof meer op
en ze worden vaak halverwege oktober geoogst. Je ziet dat er vanuit de sector gezegd
wordt: dit kan ook niet anders, want de consumptieaardappelen moeten nog doorrijpen.
Dan praten we bijvoorbeeld over de leveringen aan de frietindustrie. Je zou dus kunnen
stellen dat wij door de maatregelen van deze Minister kortere frietjes bij de McDonald's
gaan eten. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Ik heb daar meerdere keren met de
sector over gesproken. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat ook de door de sector
aangedragen onderbouwing onvoldoende basis gaf om het als een winterteelt te kunnen
bestempelen. Ik heb daar vlak voordat de uiteindelijke lijst naar buiten is gekomen,
naar gekeken. Het heeft ook wat langer geduurd voordat de lijst naar buiten kwam,
zoals we allemaal gemerkt hebben, en dat had hiermee te maken. Ik heb gekeken of je
niet op de een of andere manier een uitzondering voor deze consumptieaardappelen zou
kunnen maken. Het CDM-advies was er duidelijk over. Ook vanuit de primaire sector
is mij niet gebleken dat er nog een stevigere onderbouwing komt op een van de drie
punten om het op een goede manier te kunnen accorderen voor de winterteeltlijst. Ik
begrijp heel goed dat dit voor de sector heel erg lastig is. Overigens krijgen we
heel veel reacties vanuit de verwerkende industrie en wat minder vanuit de primaire
sector. Vooral de verwerkende industrie zou graag zien dat de termijnen wat langer
zijn. Dat geldt ook voor andere teelten. De heer Grinwis noemde al even de suikerbieten.
Ik begrijp dus heel goed dat het voor de sector erg lastig is, maar ik heb me wel
te houden aan de afspraken die we met elkaar maken. Het CDM-advies is leidend, tenzij
er andere, betere inzichten komen, maar die zijn niet aangedragen door de sector,
ondanks aandringen van deze Minister, zo durf ik te zeggen. Ik kan hier dus niet van
afwijken. Het zit in het zevende actieprogramma.
Er werden een paar hele mooie rassen genoemd. Het is duidelijk dat een aardappel een
vrouwelijk iets is, want er kwamen exotische namen voorbij. Zo kennen we het ook.
We hebben niet gekeken naar de diverse rassen. De CDM heeft in zijn algemeenheid geconstateerd
dat de consumptieaardappelen niet voldoen aan de eisen. Ik krijg even een advies.
Het gaat in dit geval niet om het mestgif, maar om de uitspoeling, wordt mij hier
verteld. Dat is de reden om het niet te kunnen doen.
Kalenderlandbouw is voor mij dus een lastig thema. We willen echt kijken hoe we in
de toekomst op een andere manier invulling daaraan kunnen geven en de pijnpunten daaruit
kunnen bijstellen.
De voorzitter:
Meneer Grinwis, u heeft nog maar één interruptie. U bent altijd heel duidelijk, maar
wel altijd heel lang van stof. U gaat ruim over de 30 seconden heen. U maakt een interruptie
van anderhalve minuut, bijna.
Minister Adema:
De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik de heer Grinwis natuurlijk vanuit een
ander gremium goed ken en dat ik alleen maar bevestigend kan knikken bij uw opmerking,
voorzitter.
De voorzitter:
Als we dadelijk verder zijn, kunnen we even kijken of we in de tweede termijn iets
meer ruimte kunnen geven als we op tijd zijn. De heer Van Campen heeft een interruptie
namens de VVD.
De heer Van Campen (VVD):
Ik heb twee vragen. Wat is eigenlijk de belangrijkste kritiek vanuit de primaire sector
op de conclusies van de CDM? Dat zou mijn eerste vraag zijn. De tweede vraag zou zijn:
als de verwerkende industrie, met name de frietindustrie, zo'n grote eis of zo'n verzoek
op tafel legt, valt er dan misschien iets te doen met andere rassen? Ik probeer maar
wat. Kunnen we daar een verantwoordelijkheid leggen, zodat er een andere vraag ontstaat
bij boeren en zij gestimuleerd worden om andere rassen te telen die misschien wel
op de lijst van winterteelt zouden kunnen komen te staan? Is daarnaar gekeken? Zo
nee, is de Minister bereid om daarnaar te kijken?
Minister Adema:
Bij de totstandkoming van de lijst hebben we natuurlijk intensief contact met de sector.
Dat heb ik net ook gezegd. Op het moment dat de sector dingen anders wil hebben, bijvoorbeeld
qua rassen, staat het de sector vanzelfsprekend vrij om dat bij ons in te brengen
en met ons het gesprek daarover te gaan voeren. Ik verwacht echter wel signalen vanuit
de sector. Nogmaals, we moeten ervoor oppassen dat we op de lijst in dit actieprogramma
wijzigingen gaan aanbrengen, want we hebben afspraken hierover met de Europese Commissie.
Dat staat dus! Dat wil ik nogmaals benadrukken. Maar u hebt ook mijn andere opvatting
gehoord. Ik wil dus wel naar de toekomst toe kijken, zeker bij de onderhandeling over
het achtste actieprogramma, of we toch wat kunnen gaan bewegen op een aantal knelpunten
die we tegenkomen. De onderhandelingen starten volgens mij begin volgend jaar, dus
dit staat al vrij snel voor de deur.
De voorzitter:
De heer Van Campen; een laatste ...
De heer Van Campen (VVD):
Mag ik dit dan als een oproep van de Minister beschouwen in de richting van de verwerkende
industrie om ook zelf met voorstellen te komen voor bepaalde rassen en daarmee een
vraag te creëren waarmee het misschien mogelijk is dat andere rassen wel op de lijst
van winterteelt komen te staan? Op die manier dagen we de sector zelf – dan heb ik
niet over het boerenerf, maar over de verwerkende industrie – uit om met voorstellen
te komen om uit deze impasse te komen.
Minister Adema:
Op zich natuurlijk wel. Die uitnodiging is er wat mij betreft natuurlijk altijd. We
hebben bijvoorbeeld ook gevraagd om te komen met een nadere onderbouwing voor consumptieaardappelen.
Daarover heb ik zelfs persoonlijk gesproken met de voorzitter van BO Akkerbouw, maar
die onderbouwing kwam er niet. We vragen dat echt uit bij de sector. We moeten wel
echt oppassen wat betreft de gronden waarop we dat doen. Als we dat op uitspoelingsgevoelige
gronden doen, dan is het lastiger. In principe zijn we altijd bereid om er op die
manier naar te kijken. Ik wil de sector ook uitdagen om daarin met ons mee te denken
en om ervoor te zorgen dat we toch ergens wat mogelijkheden hebben. Maar nogmaals,
we hebben ons gecommitteerd aan het zevende actieprogramma, ook richting de Europese
Commissie. Ik kan dat niet vaak genoeg herhalen. Die afspraak staat. In de onderhandelingen
die straks starten, vanaf het midden van volgend jaar, kunnen we dit met elkaar bespreken.
De voorzitter:
Meneer Grinwis, dit wordt uw laatste interruptie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik waag me er toch aan, want ik wil hier toch even op doorgaan. De oproep tot veredeling
deel ik. De Avebe heeft hier met de zetmeelaardappelen ook belangrijke stappen in
gezet. Hopelijk lukt dat bij de consumptieaardappelensector ook, alhoewel dat ingewikkeld
is. Een vraag van mij is nog niet beantwoord, namelijk die over de stapeling van de
kortingen. Verontreinigde gebieden en dan ook nog eens 1 oktober! Dat wordt wel heel
lelijk. Kan die stapeling niet verdwijnen?
Dan de vezelhennep. Het roten van hennep hoort er gewoon bij. Waarom is daar dan niet
mee gerekend bij de winterteeltenlijst?
En dan nog het suikerbietenpuntje. Gaat de Minister dat wel oplossen? Zag zijn uitspraak
van net, namelijk dat alles blijft zoals het was, alleen op de consumptieaardappelen
of ook op vezelhennep en suikerbieten?
Minister Adema:
Ik kom zo nog even terug op vezelhennep en suikerbieten. Het gaat hier niet om mestgift,
maar om uitspoeling. Dan gaat het over zand- en lössgronden. Je kunt niet zomaar afwijken
van de maatregelen. Hier is de verontreiniging groter. We moeten er dus voor zorgen
dat juist daar wel maatregelen worden getroffen.
Dan ...
De voorzitter:
Nee, sorry Minister, we gaan nog even naar de heer Boswijk van het CDA. Hij heeft
nog een interruptie.
De heer Boswijk (CDA):
De heer Grinwis maakt een terecht punt, maar hij is door zijn interrupties heen. De
hennep vraagt juist heel weinig mest, bijna geen. Ik kan dat dus gewoon niet rijmen.
Dit is zo'n vraag die we allemaal krijgen, zoals de heer Van Campen afgelopen zaterdag,
en waar we dan geen antwoord op kunnen geven.
De voorzitter:
We gaan even een repetitie doen, nog voor het congres.
Minister Adema:
Een repetitie voor het congres? Is dat het CDA-congres? O, nee, het VVD-congres. Weet
u, aanstaande zaterdag is er ook een ander congres. Op dat congres komen niet dit
soort moties, dus blijkbaar is daar veel vertrouwen dat de woordvoerder in de Tweede
Kamer de zaken goed voor elkaar krijgt.
Goed, dan even de vraag die u stelde over vezelhennep en suikerbieten. Vezelhennep
voldoet niet aan een van de drie criteria. De oogst kan niet voor 1 oktober van het
land worden gehaald. Daarmee kan dus ook geen vanggewas worden ingezaaid, want de
vezelhennep ligt te roten. Ik zou bijna «rotten» zeggen, maar dat moeten we natuurlijk
niet hebben. Die ligt te roten en daarom kan er geen vanggewas worden ingezaaid. Dat
maakt het tot een probleem. Dan heb ik nog iets anders over vezelhennep. Ik ben heel
druk bezig met mijn collega van VRO om ervoor te zorgen dat biobased bouwmaterialen
worden gestimuleerd. Ik kan u alvast verklappen dat dit in het landbouwakkoord een
van de nieuwe verdienmodellen is voor de agrarische sector. Dit gaan we daar ook stimuleren.
Ik vertel nu niks geheims, want dit staat ook in mijn brief van 25 november. Wij blijven
daar dus volop op inzetten. Maar als winterteelt kan vezelhennep niet, omdat de vanggewassen
niet op tijd kunnen worden ingezaaid.
De voorzitter:
De Minister gaat voort.
Minister Adema:
Meneer Grinwis wijst terecht op de capaciteit van de verwerkende industrie. Dat is
hier een beetje de bottleneck. Suikerbieten worden tegenwoordig weliswaar gezien als
een minder uitspoelingsgevoelig gewas, maar de gewasresten zorgen wel voor een verhoogd
risico op uitspoeling. Een vanggewas vangt efficiënt nutriënten op, mits tijdig ingezaaid;
ook hier geldt dat weer. Suikerbieten kunnen alleen als winterteelt worden gezien
bij een oogst na 1 november terwijl, zo weet ik, de bietencampagne al veel eerder
in het jaar begint. Alleen bij een late oogst kunnen suikerbieten de opname van een
vroeg ingezaaid vanggewas benaderen. Daardoor kán de suikerbiet als winterteelt worden
gezien. Het is niet verplicht om bieten voor of na oktober te oogsten. Bij een oogst
in oktober zijn het inzaaien van een vanggewas en een compensatie door middel van
een korting nodig om de waterkwaliteit te verbeteren. Daarom kan ik die voorwaarde
niet opheffen. Die datum van 1 november volgt uit de twee CDM-adviezen met betrekking
tot de gewaslijsten, zoals ook met uw Kamer gedeeld.
Mevrouw Van der Plas had dezelfde vragen, namelijk over de maatregelen en over de
rapporten vanuit de sector. Daar heb ik al iets over gezegd.
Dan een vraag van de heer Boswijk over de lijst van vanggewassen. Kan die op tijd
bekend gemaakt worden, zodat boeren daar op een goede manier op kunnen anticiperen?
Dat is een zeer terechte vraag. Ik kan me voorstellen dat heel veel boeren daar dit
jaar last van hebben gehad. De lijst met vanggewassen die ik recent naar de Kamer
heb gestuurd wordt binnenkort, samen met de regeling, gepubliceerd. Omdat ik in dit
geval genoodzaakt was om de invoering van die vanggewassenmaatregel te versnellen,
zit er dit jaar minder tijd tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding van de lijst.
Mochten er in de toekomst wijzigingen in de lijst moeten worden doorgevoerd, dan zal
ik dat natuurlijk ruim op tijd doen. Mijn voornemen is vanzelfsprekend ook om die
wijzigingen dan tijdig kenbaar te maken.
De heer Boswijk had ook een vraag over de stimuleringsregeling vanggewassen, mede
betreffende de consumptieaardappelen. Klopt het dat er niets gaat veranderen? Dat
klopt, er gaat niets veranderen. De vraag is: welk alternatief is er op dit moment
beschikbaar? Je komt dan terecht in discussies met de Europese Commissie over het
verbieden van bepaalde teelten. Dan zijn we nog verder van huis. Ik begrijp best dat
deze maatregelen voor heel veel boeren heel lastig zijn, maar die keerzijde is er
ook. Ik wil het niet mooier maken dan het is. Het is van belang om ons ook te realiseren
dat er andere maatregelen hadden kunnen zijn. Ik begreep zelfs dat er in België inmiddels
al een scherpere maatregel is afgekondigd. Als de boeren daarnaar kijken, zien ze
dat het in andere landen nog scherper kan. Daar is het 15 september geworden in plaats
van 1 oktober; dat is dus echt een stuk scherper. Nogmaals, ik snap dat heel veel
boeren dat lastig blijven vinden, maar die keerzijde is er ook.
De permanente commissie Weer en Gewas komt er, en vóór 1 oktober. De heer Hiemstra
gaat stoppen met de weerberichten op tv. Ik zou bijna zeggen: misschien zou hij een
goed lid zijn van deze commissie. Hij is ook nog een Fries, dus u begrijpt mijn voordracht
in dezen.
Dan de vraag van de heer Van Campen over het gemotiveerd afwijken van de vanggewassenmaatregel.
Het gaat hier over de nitraatnorm van 50 milligram. Kunnen we daarvan afwijken afhankelijk
van de situatie? U refereert onder andere aan het afwijken van de maisregel destijds.
Dat is inderdaad in 2021 geweest. Dat heeft overigens wel een consequentie gehad.
Er is toen in 2022, als compensatie voor het later mogen inzaaien, een korting op
de stikstofgebruikersnorm doorgevoerd, na het scheuren van grasland op zand en löss.
Waar hebben we dat eerder gelezen? De kalenderlandbouw kent een aantal sanctionerende
maatregelen, waaronder de beperking op het gebruik van stikstofruimte. Die kent een
ingroeipad. Elke beperking is er een, maar ik denk dat heel veel agrariërs wel uit
de voeten kunnen met die eerste beperking. Het is niet zo dat we alleen die datum
hebben. Je kunt gebruikmaken van een andere datum, maar dan moet je je wel realiseren
dat je die beperking krijgt op de stikstofgebruiksnormen. Die is in de eerste trap
nog vrij beperkt voor heel veel bedrijven.
Dan de gecombineerde opgave. De vraag van de heer Grinwis was hoeveel hectare cichorei
er is aangeplant. Dat is nog niet bekend. Dat kunnen we straks doen, als we de gecombineerde
opgaven binnen hebben. Dan kunnen we aan de Kamer geven wat er bekend is. U weet dat
die regeling voor de gecombineerde opgave is opengesteld tot 15 juni. Daarna kan bekend
worden hoeveel dat is.
De vraag van mevrouw Van der Plas heb ik al beantwoord in de beantwoording van de
heer Van Campen. Dan heb ik nog een pakketje overige, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dat is het laatste pakketje. Blokje vier: overige.
Minister Adema:
Het laatste pakketje. Is dat een belofte? Er komt nog een tweede termijn. Ik heb nog
een aantal vragen. De eerste is de vraag van de heer Boswijk over mest als belangrijke
grondstof. Hij refereert aan een motie uit 2021 hierover. Dat was voor mijn tijd,
dus u begrijpt dat in ieder geval ik heb moeten zoeken. Dat hoefde ik gelukkig niet
zelf te doen, maar onze mensen moesten ook even zoeken naar de motie. Volgens mij
ben ik in mijn opening juist van start gegaan met de opmerking en de notie dat mest
een heel belangrijke grondstof is voor de agrarische sector. Die voorziet planten
van nutriënten en de bodem van organische stof. Dat is ook belangrijk. Aan de andere
kant heb ik natuurlijk wel te maken met de waterkwaliteitsdoelstellingen. De uitvoering
van de motie wil ik invullen in het toekomstige mestbeleid. Ik voer hier overigens
ook in het kader het landbouwakkoord gesprekken over. Daar loop ik op dit moment even
niet op vooruit. Dat begrijpt u. Het sluit trouwens ook aan bij het coalitieakkoord,
hè. Voer, mest en bodem, zeg maar. Het is een belangrijk punt.
Dan de Amerikaanse geologische dienst. Dan kom je op het hele verhaal van doelsturing
en de Afrekenbare Stoffenbalans. Daar hebben we wel vaker over gediscussieerd in de
Kamer. U kunt zich voorstellen dat het een belangrijk onderwerp is dat bij het landbouwakkoord
aan de orde komt. Welke afspraken daarover gemaakt worden, ga ik u op dit moment niet
zeggen. U geeft aan dat de Amerikaanse geologische dienst een systeem heeft waarbij
realtime in het systeem kan worden bekeken wat de kwaliteit van water is. Dat vind
ik nou typisch een vorm van nieuwe technologie toepassen op de doelen die we met elkaar
hebben, de doelen die we met elkaar willen bereiken. Als je dat soort technologieën
toepast, bijvoorbeeld sensortechnologie, in de landbouw, kun je boeren veel meer ruimte
geven om te sturen op hun eigen erf, doelsturing.
Ik moet er wel wat bij zeggen. Ik voer met veel boeren gesprekken. Ik kom op veel
boerenbedrijven. De laatste tijd wat minder, want ik zit de laatste tijd veel meer
aan de onderhandeltafel, zoals u weet. Er zijn ook heel veel boeren die dit best spannend
vinden. Want als je realtime gaat meten, betekent dat ook dat realtime inzichtelijk
wordt wat de kwaliteit is en hoe je presteert. Dat is de consequentie daarvan, de
andere kant van de medaille. Ik merk bij heel veel boeren toch ook wel wat reserve
om te zeggen: we gaan het maar doen. Ik vind wel dat we voor een goed systeem moeten
kiezen. Ik vind ook dat dit, met alle techniek die tegenwoordig beschikbaar is, fantastisch
zou zijn, omdat je op die manier realtime kunt bijhouden per boerenbedrijf wat de
waterkwaliteit is en je op die manier de boer ruimte kunt geven voor doelsturing.
Ik ga dit ook meenemen. We gaan echt iets doen met doelsturing, ook vanuit het landbouwakkoord.
Daar neem ik dit ook in mee.
Misschien is het ook wel goed dat we de komende periode – dat is dan een toezegging –
gaan kijken of we met sensortechnologie en waterkwaliteit een pilot kunnen doen op
een aantal boerenerven. Niet om die boerenerven nu al te ontslaan van de verplichting
van de middelvoorschriften, maar gewoon om eens te kijken hoe je het water kunt monitoren,
hoe je het realtime bij elkaar kunt brengen en hoe je daar eventueel op kunt handhaven.
Dan hebben we op het moment dat we meer verdergaan met doelsturing, daar ervaringen
mee. Er zijn overigens ook gebieden, bijvoorbeeld in de Foodvalley, waar ze al bezig
zijn met het toepassen van sensortechnologie om de waterkwaliteit te meten. Er wordt
dus ook in Nederland al mee geëxperimenteerd. Ik kom zelf uit de technische wereld.
Ik denk: jongens, er is zo veel mogelijk tegenwoordig. Dit is daar een heel mooi voorbeeld
van.
De heer Boswijk (CDA):
Allereerst de opmerking dat er tegenwoordig zo veel mogelijk is, met nieuwe technieken.
Daar sla ik toch een beetje op aan. Daarom kom ik toch met een interruptie op dit
punt. Het klinkt heel mooi, maar het probleem is dat het eigenlijk niet echt nieuwe
technieken zijn. Als je namelijk in de database van die Amerikanen kijkt, zie je dat
sommige metingen al teruggaan tot de jaren negentig. Ik zei al dat wij hier de grootste
internetdichtheid hebben. We zijn op dit gebied veel verder, ook op waterkwaliteit,
en toch gebeurt het niet. Ik snap wat de angst is. Waarom scoren wij slecht op waterkwaliteit?
Nou, intensieve landbouw en dichtbevolkt. En wij meten meer. Dat is ook een van de
conclusies. Ik zeg ook heel vaak tegen boeren, als ik in een zaal sta, over stikstof:
jongens, ik ben ook erg voor meer meten, maar realiseer je dat de consequentie kan
zijn dat het ineens slechter is. Dat hoop ik natuurlijk niet, maar heel eerlijk gezegd
vind ik het eigenlijk gewoon heel belangrijk. Als het slechter is, moeten we gewoon
nog harder werken en nog effectievere maatregelen nemen. Ik denk dat het helpt om
mensen daar bewust van te maken.
Wat ik de Minister hier hoor zeggen, vind ik toch iets te voorzichtig en iets te gereserveerd.
Ik zit er toch over te denken om met een motie te komen, om gewoon heel concreet te
zeggen hoe wij als Kamer dit zien. Ik vind het echt een heel belangrijk punt en ik
heb niet die angst. Ik denk niet: stel je eens voor dat het slechter is. Ik denk dan:
nou ja, dan kunnen we het erover hebben. Nu zijn we toch altijd een beetje een gevecht
met een spook aan het voeren en zijn we heel veel tijd kwijt aan of het allemaal wel
waar is en of het niet allemaal honden zijn die worden uitgelaten. Ik denk: dan hebben
we dat ook meteen uit de wereld en dan kunnen we ook heel gericht maatregelen nemen.
Minister Adema:
Die uitdrukking heb ik niet eerder gehoord: zijn het allemaal honden die we hebben
uitgelaten. Dat vind ik wel een mooie. Daar zit dus een geschiedenis aan, begrijp
ik. Die hoor ik straks graag na de uitzending, zou ik willen zeggen. Wat ik wil aangeven,
is dat ik een warm voorstander ben van doelsturing. Ik kom uit de technische wereld
en ik heb gezegd: er is zo veel mogelijk op het gebied van sensortechnologie, dit
moet je snel kunnen regelen. De techniek is er. Het is geen nieuwe techniek die ontwikkeld
moet worden. Die moet alleen ingezet worden voor de doelen waarvoor wij die willen
inzetten. Ik spreek er dus over met agrarische partijen, maar ik hoor dus bij de agrarische
partijen ook de reserves weer aan de andere kant.
Uiteindelijk zeg je dus: of je doet het of je doet het niet. Wat mij betreft gaan
we het gewoon doen. Ik zeg ook dat ik graag een pilot wil starten. Nogmaals, bij Foodvalley
gebeurt het al. Ik ga daar binnenkort op werkbezoek. Als er Kamerleden zijn die mee
willen, kunnen we gezamenlijk kijken wat de mogelijkheden zijn. Dat doe ik graag.
Het is misschien wel mooi om daar eens naar te kijken. Ik ben daarvoor uitgenodigd.
Dat is de zoveelste toezegging over een werkbezoek die ik doe, maar goed.
Ik ben er dus echt voorstander van. Als we doelsturing serieus nemen, als de agrarische
sector het serieus neemt en wij het ook serieus willen nemen, dan moeten we ook de
bereidheid hebben om deze stap te zetten, ook al heeft dat soms consequenties voor
individuele boeren. Het voordeel daarvan is ook dat het een gelijk speelveld creëert
bij boeren, dat een boer die het goed doet daar niet op afgerekend wordt. Ik spreek
weleens boeren die zeggen: ik ben heel goed bezig, maar mijn buurman maakt er zo'n
zootje van. Dat ben je dan ook kwijt. Ik heb wel gezegd tegen de agrarische sector
dat het wel betekent dat het dan breed toegepast moet worden. Dan moet je niet zeggen
dat de ene boer ervoor kan kiezen en de andere niet. Dan gaan we het ook gewoon doen
met elkaar. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de Afrekenbare Stoffenbalans. Daar willen
we ook stappen mee zetten. Daar hebben we een discussie over gehad in de Kamer. Ik
heb de toezegging gedaan dat we dit jaar starten met 0,0. Toen was ik niet in de veronderstelling
dat het landbouwakkoord zo lang zou duren. Ik geef een klein beetje een winstwaarschuwing,
maar ook daarvan gaan we wel zeggen dat we ermee aan de slag gaan. Dat heeft ook consequenties.
We hebben gisteren een debat gehad over de NVWA. We hebben een goed debat gehad, denk
ik. Daarin is ook gesproken over de motie over «three strikes out». Op het moment
dat je boeren de gelegenheid geeft om zelfsturend te zijn op het erf, zal je ook de
bereidheid moeten hebben om met elkaar sancties te hebben die effect hebben. Als boeren
op het moment dat ze keer op keer, ondanks het feit dat we het hebben ingeregeld,
niet aan de doelen voldoen, waar ze ook in dat geval – daar moet wel naar gekeken
worden – zelf invloed op kunnen hebben, dan moet je ook met elkaar de consequenties
daarvan dragen. Het geeft wel maximale ruimte voor de boer om zelf ondernemerschap
te tonen en zelfsturend te zijn op zijn eigen erf, want geen boerenerf is gelijk.
Ik ben er dus warm voorstander van om het te doen. Ik stel ook voor om hier een pilot
mee te gaan opstarten. We gaan het ook in de toekomst in de doelsturing gewoon inbrengen.
Dat moet gebeuren. Ik ben dus niet gereserveerd, maar ik hoor wel gereserveerde geluiden
uit de agrarische sector als het om dit specifieke punt, zeg maar met die meters,
gaat.
De voorzitter:
Duidelijk, Minister.
Minister Adema:
Dan de volgende vraag in het pakketje. Dat is de vraag van de heer De Groot over het
bovengronds aanwenden. Hij duidt op de specifieke groep boeren die daarmee bezig is,
al lang, in het kader van de transitie naar kringlooplandbouw. Een belangrijk thema,
ook voor deze coalitie en voor deze Minister. Zij hebben een uitzondering gekregen
voor het bovengronds aanwenden. Daarnaast loopt er een onderzoek, dat in 2024 duidelijkheid
zal geven. Wat ik voornemens ben om te doen, is om die uitzondering op dit moment
in ieder geval met een jaar te verlengen. Dan wachten we het onderzoek af en dan gaan
we verder kijken wat we gaan doen.
Dan het actieplan RENURE, een vraag van de heer Van Campen. Overigens heeft ook mevrouw
Van der Plas daarnaar gevraagd. Ik weet – dat heb ik ook gehoord in de eerste termijn –
dat daar verschillend over wordt gedacht. Ik vind dat in het kader van de hele transitie
van de landbouw en van de hele verduurzaming van de landbouw RENURE een grote kans
is, juist ook om die landbouw te verduurzamen. Wij hebben ook altijd ingezet in Europa
op de inzet van RENURE. Ik heb in een eerder gesprek met u gemeld dat de Europese
Commissie stappen zet om RENURE te gaan toelaten. Dat is nog steeds in beweging. We
wachten nog steeds.
De Europese Commissie heeft aangekondigd om in het tweede kwartaal van 2023 te komen
met een actieplan RENURE. Eigenlijk is het niet helemaal een RENURE-actieplan, maar
een Integraal Nutriënten Management Actieplan, INMAP. Daar zouden die voorstellen
in gedaan kunnen worden. Voordat wij tot een actieplan RENURE kunnen overgaan, moeten
we wel die ruimte hebben van de Europese Commissie. We wachten dus echt even af. Natuurlijk
denken we na over hoe we het zouden kunnen doen, kunnen toepassen. Er is inderdaad
ook gerefereerd aan de pilot die loopt in Nederland, die zoals u weet kortgeleden
verlengd is. Wij willen wel afwachten waar de Europese Commissie mee komt voordat
we zelf komen met een actieplan, want we hebben de ruimte niet om het te kunnen implementeren.
We moeten dus even kijken wat er in het plan staat van de Europese Commissie, wat
we daaruit kunnen overnemen en wat dat betekent voor ons eigen actieplan.
Dan de vraag van de heer Boswijk over de precisielandbouw. De investeringsregeling
voor investeren Groen-economisch herstel is opengesteld, met een vervolgregeling in
het najaar van 2022. De subsidie valt onder het POP3-programma, het Plattelandsontwikkelingsprogramma.
Deze investeringsregeling is bedoeld voor alle landbouwers voor investeringen gericht
op de precisielandbouw. Daarmee is dus ook invulling gegeven aan de actie uit het
Klimaatakkoord.
Dan de vraag van de heer Boswijk over de fosfaatbank. Het fosfaatstelsel zoals we
dat nu kennen, is tien jaar in werking en het is voor twintig jaar ingezet. We zitten
dus op de helft van de periode. Die fosfaatbank is nog niet open. Wanneer gaat die
fosfaatbank open, is de vraag. Het in 2018 ingevoerde fosfaatrechtenstelsel voorziet
in de instelling van die fosfaatbank, zoals u weet, om onder het plafond afgeroomde
fosfaatrechten opnieuw uit te geven aan grondgebonden melkveehouders. Dat is de lijn
van de fosfaatbank. Ondanks eerder uitgesproken verwachtingen over een spoedige openstelling
en ook verzoeken daartoe uit de sector – die krijgen we natuurlijk – hebben we de
fosfaatbank nog niet opengesteld. Dat heeft er alles mee te maken dat het aantal fosfaatrechten
in de markt en de verleende ontheffingen hoger zijn dan het sectorale productieplafond.
Ik heb de Kamer daar al over geïnformeerd. De ruimte is er dus gewoon niet om het
te kunnen doen. Ik kom hier overigens later in het jaar op terug. Als ik erop terugkom
aan het eind van het jaar, zal ik daarbij ook de vraag betrekken wat we gaan doen
met de rechten die in de fosfaatbank zijn gezet.
Dan de vraag van mevrouw Akerboom over grondgebondenheid en de GVE-norm. Ik zei bijna
«akkerbouw», ja. In het kader van namen zou ik zeggen: meneer Boswijk, u zou moeten
denken aan uw mantra «agroforestry». Dat past heel goed bij uw naam. De vraag ging
over de GVE-norm. Ik wil één punt even rechtzetten. Er is hier gezegd dat wij op de
onderhandeltafel van het landbouwakkoord een GVE-norm van 1,7 op tafel hebben gelegd.
Dat is naar aanleiding van uitlatingen die de voorzitter van LTO Nederland heeft gedaan
in de krant. De heer Van der Tak heeft heel correct vermeld dat er een ibo-rapport
ligt met een GVE-norm van 1,7. Dat is een ambtelijk rapport. Dat is ook al gepubliceerd
en naar de Kamer gestuurd. Dat heeft hij gezegd. Hij heeft niet gezegd dat dat op
de onderhandeltafel is gebracht, maar het rapport is er natuurlijk wel en dat heeft
hij geconstateerd. We spreken natuurlijk – dat is ook duidelijk in mijn brief – over
grondgebondenheid. Dat is ook belangrijk in het kader van het mestbeleid. We spreken
over grondgebondenheid in het landbouwakkoord. Dat staat ook gewoon in mijn landbouwbrief
van 25 november. Wat daar besproken wordt op dit moment, kan ik op dit moment vanzelfsprekend
niet melden omdat we nog in onderhandeling zijn. Ik kan u zeggen dat het een aangelegen
punt is voor de sector, maar ook een aangelegen punt voor deze Minister. Ik ben duidelijk
geweest over grondgebondenheid. Ik vind echt dat die er moet komen. Over hoe dat ingericht
wordt, spreken we aan de landbouwtafel. Het is wel belangrijk dat het gaat gebeuren.
Dan de vraag van de heer Grinwis over de gecombineerde opgave. Is 15 juni ruim genoeg
en komt er enige coulance? Ik ben vanmorgen mondeling even heel kort bijgepraat over
de stand van zaken rondom de gecombineerde opgave. Het lijkt er heel voorzichtig op
dat het ten opzichte van vorige jaren een klein beetje achterloopt, al is het altijd
zo geweest dat juist de laatste veertien dagen van de opgave de bulk binnenkomt. Ik
heb dus afgesproken met de dienst dat ik over een week weer word geïnformeerd. Dan
gaan we kijken wat op dat moment de stand van zaken is en die relateren we dan ook
aan opgaves van eerdere jaren.
Dan de vraag van mevrouw Bromet en overigens ook van mevrouw Akerboom over de toename
van het aantal koeien en ook de stikstof- en fosfaatuitstoot. U refereerde ook aan
de fosfaatbank. Daar heb ik net iets over gezegd. Wat is er aan de hand? De belangrijkste
oorzaak van de toename van de stikstofexcretie door melkvee is het ten opzichte van
de graskuilen van ’21 hogere stikstofgehalte in de graskuilen van ’22. Die zullen
in het grootste deel van 2023 worden vervoederd. Daarnaast is de melkproductie per
koe iets toegenomen, waardoor ook de voederbehoefte toeneemt. De totale stikstofexcretie
blijft onder het sectorplafond en het nationale plafond. Zoals u weet, wordt de omvang
van de melkveestapel begrensd door de hoeveelheid fosfaatrecht.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, zie ik een interruptie van de heer De Groot van D66.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Ja, voorzitter. Ik was er een keer niet over begonnen, maar de melkproductie per koe
neemt toe. Dat betekent dus ook dat je meer voer moet gaan aanvoeren. Hoe zit het
met de aanpassing van de tabel? Tot 10.400 kilo, geloof ik, moeten boeren fosfaatrechten
aankopen bij een hogere melkproductie per koe en daarboven niet meer. Ik weet eigenlijk
niet meer hoe het zit met de aanpassing van die tabel. Per wanneer vindt die plaats?
Minister Adema:
Ik zou bijna over een bepaalde term beginnen, maar dat doe ik even niet. U weet waar
ik heb over heb, natuurlijk. Ik kom er in de tweede termijn even op terug.
Dan de vraag van mevrouw Akerboom over de Afrekenbare Stoffenbalans. Zij zegt: het
is geheim voor de Kamer. De onderhandelingen zijn inderdaad geheim, maar dat er gesproken
wordt over de Afrekenbare Stoffenbalans is helder. Dat heb ik ook eerder in de Kamer
gemeld. Wij kennen natuurlijk het MINAS-systeem. Daar is hier ook al over gesproken
door een aantal leden. Dat systeem is onderuitgegaan in 2003 door een uitspraak van
de Europese rechter. Met dat arrest werd het buiten twijfel gesteld dat het stelsel
van verliesnormen ontoereikend was voor de naleving van de Nitraatrichtlijn en dat
Nederland gebruikersnormen dient vast te stellen. Want anders dan gebruikersnormen
sturen verliesnormen kortgezegd op een te laat moment in de stikstofcyclus, terwijl
de Nitraatrichtlijn tot doel heeft om de verontreiniging van water door stikstof te
beperken en te voorkomen, en dus gericht is op preventie. Dat is dus te laat en het
moet juist aan de voorkant.
Dat wil niet zeggen dat een systeem met een stoffenbalans geen enkele rol kan vervullen;
integendeel. Maar we moeten het wel updaten naar de situatie die ik net schetste.
Overigens kan een stoffenbalans natuurlijk pas een positie krijgen in het recht op
het moment dat die bewezen functioneert, niet fraudegevoelig is en doelmatig is, en
we van de Europese Commissie de ruimte krijgen om hem te gaan implementeren. Dat zal
duidelijk zijn. Dat zijn wel een aantal disclaimers die we bij de Stoffenbalans meenemen.
Maar er kan wel degelijk over een stoffenbalans worden gesproken. Daar spreken we
ook over in het landbouwakkoord.
Dan de vraag van mevrouw Van der Plas ...
De voorzitter:
Er is eerst nog een interruptie van mevrouw Akerboom.
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Allereerst is het wat ons betreft natuurlijk veel beter om gewoon stevige normen te
stellen voor minder mest. Dat is veel beter handhaafbaar. Maar goed. Ik hoor de Minister
zeggen: dit is waarschijnlijk minder fraudegevoelig, omdat we meer preventief gaan
meten of rekenen. Kan de Minister dat iets toelichten? Gaat hij dit bijvoorbeeld ook
meten? En hoe gaat dat dan in z'n werk? Wij willen bijvoorbeeld graag voorkomen dat
alle stallen straks potdicht moeten worden gemaakt voor meetapparatuur.
Minister Adema:
Dit is echt een onderdeel van het landbouwakkoord en van de onderhandelingen over
de manier waarop we dat concreet gaan uitvoeren. Ik wil die vraag op dit moment dus
niet beantwoorden. Maar dat het een geborgd systeem moet zijn, is volstrekt helder.
We hebben ervaring met geborgde systemen uit het verleden. Die moeten we meenemen,
zodat we ervoor kunnen zorgen dat het systeem op een goede manier technisch en juridisch
geborgd is. Dat is vanzelfsprekend.
Dan de vraag van mevrouw Van der Plas over de 50%-categorie voor organischestofrijke
meststoffen, ook naar aanleiding van de motie van de heer Boswijk. Die motie hebben
we inmiddels afgehandeld. We kijken wel of er nog andere stoffen kunnen worden toegevoegd
binnen de criteria van de 25% en de 75%, maar er is geen ruimte voor die 50%. Dat
hebben we ook laten weten in het kader van de motie-Boswijk. Misschien kunnen we het
wel meenemen in de onderhandelingen over het achtste actieprogramma.
De vraag van mevrouw Van der Plas over grondwaterbeschermingsgebieden is eigenlijk
ook wel beantwoord, zie ik.
Dan de vraag van de heer Van Campen over de versleten zolen. Ik maak er een grapje
van, maar dat is het natuurlijk niet; laat dat helder zijn. Ik ben de afgelopen keer
niet aanwezig geweest bij de Europese Landbouwraad. Dat is duidelijk. In dit geval
was het een beetje lastig dat tweede pinksterdag op die dag viel, want anders was
de Landbouwraad op maandag geweest. Zoals u weet, zitten we bij het landbouwakkoord
best in een spannende fase. In de komende weken moet duidelijk worden of het landbouwakkoord
gaat slagen of niet. Er is nog heel veel werk te verzetten. Ik voer daar ook intensieve
gesprekken over met mijn collega's in het kabinet. Zoals u weet, hebben wij op dinsdag
onder andere onderraden. Ik moest met mijn collega's spreken over het landbouwakkoord
om daar voortgang in te houden. Ik heb nog gevraagd of de collega's die vergadering
misschien om 22.00 uur zouden kunnen bijwonen; dan kon ik overdag naar Brussel. Dat
kon natuurlijk niet. Maar ik heb het in dit geval een hele lastige afweging gevonden,
kan ik u zeggen.
Er spelen zich in Europa namelijk belangrijke zaken af. Neem de natuurherstelverordening
of het actieplan visserij. Daar moeten we bij zijn. Daar zijn we ook bij. Ik heb veel
contacten met collega's onderling. Ook deze week heb ik weer contact gehad met collega's.
Daarbij worden deze dingen ook besproken. Ik bespreek zelfs weleens zaken die met
het landbouwakkoord te maken hebben. Het valt me in Europa overigens op dat heel veel
collega's met heel veel belangstelling volgen wat er in Nederland gebeurt. Ze vinden
het proces rondom het landbouwakkoord heel erg interessant. Ik heb in de terugkoppeling
van een aantal collega's ook gehoord: heel veel succes met het landbouwakkoord; ik
wacht het in spanning af, want het is wel bijzonder waar jullie mee bezig zijn in
Nederland. Ik hoop van harte dat we het proces van het landbouwakkoord heel snel kunnen
afronden, zodat ik weer aanwezig ben bij de komende Landbouw- en Visserijraden. Ik
wil er wel het volgende bij zeggen. Het is belangrijk dat we er zijn. Het is politiek
belangrijk dat ik daar aanwezig ben. Laat daar geen misverstand over bestaan. Maar
het is ook belangrijk om daarnaast bilaterale contacten te hebben met collega's. Daar
investeren we ook in. We gaan nog bilaterale bezoeken plannen. Ik ben eerder al op
bezoek geweest bij mijn collega's uit België en Duitsland. Het is belangrijk om ook
die contacten te hebben om de formele Landbouw- en Visserijraad heen. Maar u maakt
een terecht punt. Nogmaals, ook in Europa blijf ik me inzetten. Ik heb Europa straks
ook nodig voor de implementatie van het landbouwakkoord. We hebben dus echt wel wat
te doen in Europa.
Dan de vraag van mevrouw Van der Plas over de minimoederdieren. Dat is dan mijn laatste
vraag. Zij vroeg me om daar een aparte diercategorie van te maken. Ik en mijn ambtsvoorganger
hebben hier een heel zorgvuldige afweging in gemaakt. We hebben de CDM om advies gevraagd
en de voor- en nadelen afgewogen. Op basis daarvan heb ik besloten om daar geen aparte
diercategorie aan toe te kennen.
Dat waren mijn antwoorden in eerste termijn, meneer de voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank de Minister. Dan gaan we ... Nee, er is nog een interruptie van mevrouw Akerboom.
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Ik heb nog een vraag over kunstmest. De Minister ging daar net heel snel aan voorbij,
omdat hij nog een brief zou sturen met een reactie op de Rli, maar deze vraag valt
daar toch wel buiten. Is de Minister het met mij eens dat het voor de waterkwaliteit
noodzakelijk is dat de totale bemestingsnorm omlaaggaat, dus niet alleen die voor
dierlijke mest, maar ook die voor kunstmest? En wat gaat hij daaraan doen?
Minister Adema:
Wij constateren in ieder geval dat als gevolg van de derogatiebeschikking eigenlijk
de kromme situatie gaat ontstaan dat we dierlijke mest afvoeren en kunstmest aanvoeren.
Dat is geen goede situatie. Daarom zetten we ook in op RENURE om te kijken of we met
een kunstmestvervanger op een goede manier kunnen bemesten. Er bestaan op dit moment
bemestingsplafonds voor zowel kunstmest als dierlijke mest. Op dit moment is er geen
aanleiding om het plafond voor kunstmest naar beneden te brengen.
De voorzitter:
Prima. Dan gaan we nu naar de tweede termijn van de zijde ... Elke keer als ik een
poging wil doen, zie ik toch een klein vingertje. Vroeger staken we gewoon onze hand
op. De heer Thijssen.
De heer Thijssen (PvdA):
Ik moet er helaas vandoor, maar mijn collega Bromet zal in de tweede termijn ook namens
de PvdA het woord voeren.
De voorzitter:
Oké. Dank. Dat staat genoteerd. Dan gaan we nu naar de heer De Groot van D66 voor
zijn inbreng in tweede termijn. Hij heeft ongeveer 1 minuut 40. Gaat uw gang.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de Minister voor het constructieve debat. Daarin
zagen we aan de ene kant de wens om de sector tegemoet te komen, ook in praktische
zin, en aan de andere kant toch ook de beperkingen die Brussel terecht stelt, omdat
we nu eenmaal aan de randen zitten van het systeem dat we nu hebben. Dan ga je uiteindelijk
met middelvoorschriften werken, omdat het doel nog veel te ver uit zicht is. Het is
ook goed dat de Minister erkent dat de handhaving van de derogatiebeschikking kwetsbaar
is. Ik overweeg nog een motie op dit punt. Ik zou de Minister toch willen vragen om
een brief waarin hij beschrijft hoe die strategie er precies gaat uitzien, zeker omdat
ik hoor dat er een week nodig is om tot bewijsvoering te komen. Dat is natuurlijk
wel vrij lang. We wachten de reactie van het kabinet af over de omleiding met betrekking
tot de 50 milligram nitraat en de ecologisch noodzakelijke beperking van belasting
van het grondwater. Dank voor de intentie om het bovengronds uitrijden van mest in
ieder geval één jaar voort te zetten en het onderzoek af te wachten. Dat lijkt me
ook alleszins redelijk. Dan komen we er weer over te spreken. Ik wil toch een tweeminutendebat
aanvragen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Het tweeminutendebat staat genoteerd, met als eerste spreker de heer De Groot. Dan
ga ik door naar de heer Boswijk van het CDA voor zijn tweede termijn.
De heer Boswijk (CDA):
Voorzitter. Dank voor de inderdaad heldere antwoorden van de Minister, maar ik heb
toch een beetje een dubbel gevoel ten aanzien van wat er werd gezegd over de consumptieaardappelen
en alle gewassen die collega Grinwis hier allemaal heeft gespecificeerd. Tegelijkertijd
snap ik de worsteling, omdat wij natuurlijk zelf de aanstichter ervan zijn geweest
dat de Minister destijds halsoverkop uit Berlijn moest komen. Daar waren wij medeaanstichter
van, dus wij weten hoe spannend het is dat je enerzijds je hele derogatie kan verliezen
en anderzijds met middelvoorschriften moet komen waarvan het nog maar de vraag is
of je het doel daarmee dichterbij gaat brengen. Wij snappen die worsteling dus. Tegelijkertijd
zie ik om daaruit te komen echt heel veel in dat realtime meten. Ik merk in de beantwoording
van de Minister toch een soort aarzeling. Ik snap dat er voor deel ook aarzeling is
vanuit de sector, maar tegelijkertijd denk ik: dat is uiteindelijk wel de oplossing.
Daar zal ik dus een motie over gaan indienen.
Ik heb nog een korte vraag. Ik had namelijk geen interrupties meer, maar mijn vraag
ging over de fosfaatbank. We zitten onder dat plafond. Het was mij op basis van het
antwoord niet helemaal helder waarom we dat nog steeds niet kunnen doen. Ik zou het
mooi vinden als de Minister niet aan het einde van het jaar maar eerder op schrift
zou kunnen zetten wat nou precies de dilemma's zijn. Excuus dat ik het niet helemaal
begrijp, maar dat zou mij wel helpen. Een soort tussentijdse update zou ik het liefst
nog voor de zomer ontvangen, als dat nog lukt.
De voorzitter:
Prima, meneer Boswijk. Dan gaan we naar mevrouw Bromet voor haar tweede termijn namens
GroenLinks.
Mevrouw Bromet (GroenLinks):
Dank aan de Minister voor de antwoorden. Ik vond het eigenlijk wel illustratief wat
hij zei in zijn inleidende woorden, namelijk: we zullen geconfronteerd blijven worden
met maatregelen. Dat vond ik wel tekenend voor de hele houding van de Minister. Daarmee
lijkt het alsof het een soort natuurverschijnsel is dat op ons afkomt, terwijl ik
ook in de interruptiedebatjes met mijn collega's heb verteld: als je wil dat er ruimte
komt voor de bedrijven om te opereren en als je wil dat regelgeving simpeler wordt
in plaats van steeds ingewikkelder ... Ik heb vooral van de heer Grinwis allerlei
voorstellen gehoord over het onderscheid maken tussen verschillende aardappelrassen,
maar ik denk dat het daar niet simpeler maar nog ingewikkelder van wordt. Dat is ook
een klacht die uit de sector komt.
Het ideaalbeeld van GroenLinks is een simpel beleid dat uitlegbaar is en binnen de
milieugrenzen blijft. Daarvoor zal je één keer hard moeten ingrijpen, maar dat zie
ik nog niet gebeuren. Ik vind het eigenlijk ook wel shocking dat de Minister met betrekking
tot die kunstmest als vervanging bij de derogatiebedrijven zegt dat hij geen aanleiding
ziet om de bemestingsplafonds te verlagen, zeker in het licht van de deskundigen die
wij vanochtend allemaal spraken en de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur
die de alarmbel liet rinkelen. Die zegt ook steeds dat je het niet kunt afwentelen
op het waterdossier. Daarbij heeft LNV een hele belangrijke rol. Ik gun het de boeren
niet om geconfronteerd te blijven worden met maatregelen, maar de weg die de Minister
inslaat zal daar wel toe leiden. Dat vind ik treurig.
De voorzitter:
Ik zie een korte interruptie – ik zie gewoon dat die kort is – van de heer Grinwis
aankomen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik wil even reageren op mevrouw Bromet, omdat ze mij toch een beetje aansprak. Ze
heeft gelijk, maar het gaat mij erom dat die sector, die verwerkers en ook de McDonalds-achtige
bedrijven maximaal worden geprest om te investeren in gewasveredeling, zodat je milieuvriendelijke
rassen krijgt. Ik weet dat het ingewikkeld is om het verschil te zien tussen een aardappelplant
met Agria's of Innovators eronder, zeker gezien mijn herinnering dat sommige mensen
langs een aardappelveld fietsten en zeiden: wat staan de dahlia's toch weer prachtig
te bloeien. Dat handhaven valt dus niet mee; dat snap ik ook.
De voorzitter:
Prima. Dank, meneer Grinwis. Dan gaan we naar de inbreng in de tweede termijn van
mevrouw Akerboom van de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Akerboom (PvdD):
Dank u wel, voorzitter. Als ik het debat samenvat, vind ik het eigenlijk vrij teleurstellend.
We hebben weinig antwoorden gekregen. We moeten maar weer wachten op een brief en
een landbouwakkoord. Ik word ook niet heel erg blij van wat ik hieruit proef. Ik hoor
de Minister bijvoorbeeld wel positief gestemd over mestvergisters. Ik heb hiervoor
ook het energiedossier gedaan. Dit komt gewoon neer op een lock-in voor de intensieve
veehouderij. Ook zijn mestvergisters een grote bron van stank en hebben ze een bijzonder
slecht rendement. Dat is eigenlijk bijna niks, tenzij je nog iets erbij mengt. Ik
noem ook de mestfraude. Drugsafval werd erin verbrand. Wij worden hier dus niet blij
van. Ik kan eigenlijk concluderen dat deze Minister nu ook op het spoor zit van wegmoffelen,
zoals oud-Minister Veerman dat noemde, en daarmee de problemen nog verder uit de hand
laat lopen. Zo blijven we mest millimeteren en zo blijven we komen met technische
lapmiddelen en geitenpaadjes, in plaats van aandacht te hebben voor de bronaanpak
en minder mestproductie. Straks gaat de Minister weer onderhandelen over een actieprogramma
en zo blijven we maar praten, maar een echte aanpak, namelijk de krimp van de veestapel,
die totaal uit de hand is gelopen, blijft een taboe. Hoe ver moet het dus nog komen?
Dit debat is wederom slecht nieuws voor de natuur, slecht nieuws voor het klimaat
en vooral slecht nieuws voor de dieren.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Akerboom. Dan de heer Van Campen, VVD.
De heer Van Campen (VVD):
Voorzitter. Ik begon mijn betoog met de vraag aan de Minister wat mijn antwoord moet
zijn op ons congres aanstaande zaterdag, waar ondernemers aandacht vragen voor de
1 oktoberdeadline voor het rooien van de consumptieaardappelen. Mijn antwoord zal
daar zijn dat we gewoon klem zitten, dat Nederland klem zit tussen aan de ene kant
de ruimte willen bieden aan ondernemers voor ondernemerschap en aan de andere kant
het nakomen van afspraken die we al heel lang geleden hadden moeten nakomen, niet
alleen voor de akkerbouw of de melkveehouderij, maar voor het behalen van een goede
kwaliteit van grondwater en oppervlaktewater. Ik hoop tegelijkertijd dat de Minister
aan de slag gaat. Dit zevende actieprogramma is wat het is, maar ik hoop dat hij aan
de slag gaat met het achtste actieprogramma en ook creatief wil kijken naar andere
mogelijkheden in plaats van die verwerpelijke martellijsten waar de middelvoorschriften
uiteindelijk wel op lijken, met verwerkers die misschien met andere rassen wel de
mogelijkheid bieden om bepaalde teelten weer op de winterlijst te zetten. Ik roep
de Minister daartoe op.
Tot slot kijk ik uit naar de motie van collega Boswijk, die hij heeft aangekondigd,
over het meer realtime meten en monitoren. Ik wil de Minister daar ook toe aanmoedigen.
Ik wil hem nog de suggestie doen om daarbij eventueel bij zijn collega voor Natuur
en Stikstof aan te sluiten. Er bestaat namelijk een programma, het Nationaal Kennisprogramma
Stikstof, dat eigenlijk heel erg lijkt op de oproep die we hier met elkaar doen. Dat
gaat alleen over ammoniak en dit over de kwaliteit van water. Het zou heel mooi zijn
als de opgaven voor het bereiken van de kwaliteit van water en de goede kwaliteit
van lucht samenkomen aan het einde van deze dag, die we begonnen met het rondetafelgesprek
over de Kaderrichtlijn Water. Die oproep zou ik aan de Minister willen doen. Ik ben
benieuwd of hij daar al een soort eerste reactie op zou kunnen geven.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Campen. De laatste spreker in de tweede termijn is de heer Grinwis,
ChristenUnie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de Minister voor zijn faire beantwoording. Hij heeft
daarmee niet mijn frustratie weggenomen. Ik zie enerzijds wat door al mijn collega's
wordt gezegd, namelijk dat we tegen de grenzen aan lopen te opereren en te boeren
de afgelopen tig jaar. Anderzijds worden er nu middelschriften opgelegd aan boeren
waarvan we vooraf niet weten of ze echt effectief zijn. Ik snap dat de Minister niet
zomaar voorbij de CDM kan, maar frustrerend is het wel. Ik geef de Minister daarbij
in ieder geval het volgende mee. Hopelijk kan hij zijn inzet voor het achtste actieprogramma
een beetje snel articuleren, onderbouwen en goed laten uitzoeken wat een verstandige
inzet is. Het kan weleens zo zijn dat het niet meer mogelijk maken van uitspoelingsgevoelige
teelten op zand en löss een minder schadelijke weg is dan nu iedereen en zijn moeder
allerlei beperkingen op te leggen. We hebben dit gesprek eerder gehad in deze commissie.
Ik vind het ongelofelijk, want ik geloof er niks van dat de 1 oktobermaatregel, de
consumptieaardappelen en de korting et cetera werkelijk ook maar één sikkepit gaan
opleveren voor de waterkwaliteit.
Dan nog heel even over bufferstroken. Dank aan de Minister voor de toezegging. Mijn
vraag is nog wel wanneer we iets van de evaluatie kunnen zien om dat dispuut tussen
de CDM en de waterschappen opgehelderd te zien. De Minister deed ook een soort toezegging
over de gecombineerde opgave. Althans, hij zei: over een week laat ik me weer informeren.
Kan hij dan ruim voor 15 juni even een kort briefje naar de Kamer sturen over wat
zijn verdict is? Is 15 juni inderdaad de deadline die hij handhaaft of gaat hij daar
iets in schuiven? Hoe coulant zal hij zijn als boeren in de honderden percelen ten
opzichte van de tientallen die ze hadden toch een foutje maken? Enige helderheid daarover
is handig, denk ik.
De voorzitter:
Prima. Dank, meneer Grinwis. Voordat we naar de Minister gaan, is er een interruptie
van de heer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
De heer Grinwis zegt een waar ding. We zitten met het dilemma dat we aan de ene kant
helemaal tegen de rand aan zitten te landbouwen, waardoor je middelvoorschriften op
de vierkante millimeter hebt. Dat is tot grote ergernis van de boeren, zoals mevrouw
Bromet ook zei. Dat geldt ook voor de actieprogramma's, waarbij we heel Nederland
opzadelen met maatregelen, zoals het onderzaaien van mais en noem maar op, terwijl
je op sommige gebieden inderdaad geen uitspoelingsgevoelige gewassen moet hebben.
Dat betekent dat we als politiek de moed moeten hebben om te zeggen: dan gaan we dat
ook doen; dat zal in sommige gebieden tot weerstand leiden, maar daarmee kunnen we
de rest van de boeren bevrijden en van de rand af halen, en daarmee van de middelvoorschriften.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Zullen wij daar samen een voorstel voor gaan schrijven, vraag ik via de voorzitter.
De voorzitter:
Dan moet u de heer Grinwis aankijken.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Wat zal ik hier nou eens op zeggen? Enerzijds is dat een vriendelijk aanbod. Anderzijds
zitten er altijd addertjes onder het maaiveld verborgen. We hebben dit gesprek eerder
gehad, ook in deze commissie. Ik wil vooral maatregelen die werken, zowel in de boerenpraktijk
als voor de water-, bodem-, lucht- en natuurkwaliteit et cetera. Ik wil keuzes maken
die het meest rationeel en het meest werkbaar in de praktijk zijn. Wat we nu aan het
doen zijn, is niet werkbaar. Ik ben bang dat het ook niks, of veel te weinig, oplevert
voor de waterkwaliteit, gezien de kosten en baten. Laten we daar goed met elkaar over
in gesprek gaan. Of dat wel of niet tot een voorstel gaat leiden, zien we nog even.
De voorzitter:
Wie weet.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb de Minister opgeroepen om dit bij zijn inzet voor het onderhandelen over een
achtste actieprogramma heel goed uit te zoeken, omdat dit nog weleens een beter begaanbare
weg zou kunnen zijn dan wat we nu aan het doen zijn.
De voorzitter:
Afrondend, meneer De Groot.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Ik vind dat heel bemoedigend. Laten we dan samen een tekst opstellen. Dan bent u er
ook zelf bij. Dan kunnen we de Minister oproepen om dit aspect goed mee te nemen bij
het volgende actieprogramma. Je moet namelijk toch een actieprogramma maken, of je
nou een derogatie hebt of niet.
De voorzitter:
Dan zijn we aangekomen bij de beantwoording van deze tweede termijn door de Minister.
Hij wil direct door. Ik geef het woord aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Minister Adema:
Dank u wel, voorzitter. Bedankt voor de vragen en opmerkingen in tweede termijn. Ik
heb behoefte om op sommige vragen en opmerkingen alleen heel kort te reageren. De
heer Boswijk denkt: laat ik toch maar een motie indienen om de sensortechnologie voor
de waterkwaliteit te gaan invoeren. Ik heb u zonet heel robuust aangegeven dat mijn
inzet is om dit te gaan doen. Daar heb ik geen motie voor nodig. Ik ben intrinsiek
gemotiveerd om dit te gaan doen.
Dan de vraag over de fosfaatbank, meneer de voorzitter. Er is een periodieke rapportage
van het CBS over de cijfers over de fosfaat- en stikstofproductie. Ik neem dit punt
mee bij die rapportage. Dat zal wel na de zomer zijn.
Dan heb ik de opmerking van mevrouw Bromet.
De voorzitter:
Laten we even luisteren naar de Minister, zeg ik tegen de Kamerleden. Dan ronden we
zo af.
Minister Adema:
Soms kan het ook makkelijk zijn als de Kamerleden met elkaar in gesprek zijn. Dan
kan ik gewoon doorgaan zonder geïnterrumpeerd te worden. Het voelt eigenlijk wel comfortabel.
De voorzitter:
Dan gaan ze achteraf toch nog vragen stellen.
Minister Adema:
Ja, dat is waar. Dan kan ik twee keer antwoorden.
Mevrouw Bromet maakte de opmerking dat ze had opgevangen dat er juist meer maatregelen
komen. Daarmee zeg ik niet dat er meer middelsturing gaat komen. Laat ik daar helder
over zijn. Wij blijven doelen stellen aan de landbouw. Daar kunnen misschien weer
nieuwe doelen bij komen in de toekomst. Dat is de ene kant. De andere kant is dat
wij nadrukkelijk toe willen naar doelsturing op het agrarisch bedrijf en naar minder
middelsturing op het agrarisch bedrijf. Het is niet zo dat we nog niet overgaan naar
doelsturing en dat we blijven bij middelsturing en middelvoorschriften, omdat de doelen
nog verder weg zijn, zoals de heer De Groot zei. Ze zijn er en we hebben ons ertoe
te verhouden. Daar is geen enkele discussie over. Daar wil ik geen enkele twijfel
over laten bestaan. Los van het feit of doelen dichtbij of ver weg liggen, willen
we de overstap gaan maken naar meer doelsturing.
Dan nog over de opmerking van mevrouw Bromet over de mestplafonds. De mestplafonds
worden verlaagd met 10% en de gebruikersnorm in de met nutriënten verontreinigde gebieden
wordt zelf verlaagd met 20%. Er gebeurt echt wel iets. U zegt: er gebeurt niks aan
de verlaging van de mest. Dat ben ik gewoon niet met u eens, want het gebeurt wel.
Ik hoorde mevrouw Akerboom de suggestie doen over mestvergisting, wat ik nog steeds
een kansrijke ontwikkeling vind voor de agrarische sector, ook voor het verdienmodel
van de agrarische sector. Het kan ook een belangrijke bijdrage leveren in de energietransitie
waar we voor staan. Mensen met de kleine portemonnee kunnen makkelijker overschakelen
op groen gas dan op bijvoorbeeld all electric. Dat is echt veel duurder. Ze suggereerde
daarbij ook dat er in de mestvergisters drugsafval en weet ik veel wat allemaal gaat.
Ze suggereert ook dat boeren daarbij betrokken zijn. Ik doe die suggestie van de hand.
Dan heb ik nog een vraag van de heer Grinwis over de bufferstroken en de evaluatie.
Wanneer komt die? Het is wel nodig om bij de onderhandelingen over het achtste actieprogramma
informatie te hebben over de bufferstroken. Aan de andere kant moeten we ook wel informatie
kunnen ophalen. We moeten natuurlijk voldoende ervaring hebben met de bufferstroken
om te kunnen onderzoeken of die inderdaad effectief zijn. Het is dus niet zo dat we
die evaluatie eind dit jaar al hebben. Dat is te snel. Maar we hebben die wel nodig
in de onderhandelingen over het achtste actieprogramma.
Dan de gecombineerde opgave. Ik proef bij de heer Grinwis bijna de suggestie dat ik
de toezegging gedaan heb om misschien nog weer extra ruimte te geven als het niet
voldoende is ingevuld. Zo proeft het bijna. We moeten ons wel realiseren dat hier
bijvoorbeeld ook de subsidieregeling grasland bij zit. Daarmee moet uiteindelijk ook
van wal gestoken worden. En we kunnen ook niet te lang wachten. Nogmaals, volgende
week hoor ik wat de stand van zaken is. Als uw vraag was «kunt u ons informeren over
de stand van zaken van hoe die opgave loopt in die periode?» dan wil ik dat wel via
een korte brief aan de Kamer doen.
Dan heb ik nog de vraag van de heer De Groot uit de eerste termijn over de excretieforfaits.
Ik ben bezig met besluitvorming hierover, ook naar aanleiding van de rapportage, en
ik ga de Kamer daarover natuurlijk zo snel mogelijk informeren, maar dat zal niet
meer voor de zomer zijn. Kort na het zomerreces probeer ik de Kamer daarover te informeren.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Dat verbaast mij toch, want dit is een onderwerp dat echt al vijf jaar speelt. En
nu geeft de Minister alleen een procedureel antwoord. Volgens mij, maar dat is bij
mij even weggezakt, waren er al concrete deadlines waarop die tabel zou worden aangepast,
zowel aan de bovenkant als, nog in samenwerking met Carla Dik-Faber, aan de onderkant.
Dus hoe zit het daar nou precies mee? Want het is wel heel knap om dit nu weer vooruit
te schuiven.
Minister Adema:
Nogmaals, ik ben ermee bezig. Ik voer er ook gesprekken over met mijn mensen. Alleen
is het nu inmiddels juni en weet ik niet of we dat nog voor de vakantie redden. Nee,
«vakantie» mag ik niet zeggen; het reces dus. Ik ben hardleers. Het is een schot voor
open doel voor de heer De Groot om nu te zeggen: ja, dat klopt! Nee, maar het kan
kort na de vakantie komen ... Na het reces! Ja, ik ben geprogrammeerd! We zijn er
dus actief mee bezig en ik vind «na het reces» ook op korte termijn. Dat wordt dan
kort na het reces, hè, niet later.
De heer Tjeerd de Groot (D66):
Ik zeg maar: waar het hart van vol is ... Maar dit is al best lang onderwerp van gesprek
en het komt eigenlijk elk mestdebat terug. Daarom vind ik het wat onbevredigend dat
dit niet paraat is. Maar laten we het zo doen: voor het reces lijkt me echt nog wel
mogelijk, want het was volgens mij allemaal al in de gang gezet, alleen hing het een
beetje af van de totale fosfaatproductie. Maar die zou best weleens kunnen zijn toegenomen
door de gestegen melkproductie per koe.
De voorzitter:
Afsluitend. De Minister.
Minister Adema:
Het voordeel is, meneer De Groot, dat als ik zeg dat wij kort na het reces komen met
een brief aan de Kamer hierover, die duidelijkheid er voor het volgende mestdebat
zal zijn. U refereert aan talloze debatten die hier blijkbaar over zijn gegaan. Ik
ga niet toezeggen dat het voor het reces komt. Wat mij betreft wordt het kort na het
reces. Als het eerder kan, doen we dat zeer zeker, absoluut, maar ik wil daar op dit
moment geen harde toezegging over doen. Ik wil wel de harde toezegging doen dat we
kort na het reces hiermee komen.
De voorzitter:
Dat staat dan genoteerd: kort na het zomerreces 2023. Meneer Grinwis, over hetzelfde?
Oké. En hou het kort alsjeblieft, jongens.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Zeker, heel kort, voorzitter. De Minister haalde even twee dingen door elkaar. Dank
voor de toezegging over het briefje, maar mijn vraag is om daarin absolute helderheid
te geven over die 15 juni, en of het eventueel later wordt. Maar geef in ieder geval
helderheid. En kan het briefje er dan uiterlijk volgende week donderdag zijn, dus
ruim voor het weekend? Het is namelijk een gigantische klus, waar je als agrariër
wel 100 uur aan kwijt kunt zijn.
Mijn coulancevraag richtte zich op het volgende. Je hebt zo veel kansen op het maken
van een foutje. Laat het in goed vertrouwen een foutje maken nou niet beslissend zijn
voor het wel of niet kwijtraken van je vergoeding. Daarop zag mijn coulancevraag.
Minister Adema:
We hebben al gezegd dat het eerste jaar NSP een leerjaar is. Daarin geven we dus al
een stukje coulance. Daar zit het dus in. U vraagt in feite om twee keer coulance,
want ik hoor u toch heel voorzichtig vragen of ik in de brief van 15 juni ook niet
kan aangeven of er wat coulance kan komen. Dat hoor ik wel steeds een klein beetje
in de marge van de vraag. Ik kom met een reactie. Zoals ik al zei, word ik over ongeveer
een week geïnformeerd over de stand van zaken rondom de gecombineerde opgave. Daarover
informeer ik u kort daarop.
De voorzitter:
Even voor de verslaglegging: de brief van 15 juni met als thema ...?
Minister Adema:
Nee, het is voor 15 juni met het thema 15 juni.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De gecombineerde opgave moet 15 juni zijn ingeleverd, dus daar moet echt een beetje
duidelijkheid over zijn.
De voorzitter:
Oké, duidelijk. Dan zijn we nu gekomen aan het eind van deze vergadering. Voordat
we naar de patatten gaan, of naar de aardappelen, heb ik nog de toezeggingen. Luister
mee.
– De Minister start een pilot over sensortechnologie en waterkwaliteit naar aanleiding
van de vraag van de heer Boswijk.
– De Kamer wordt later dit jaar, na de zomer, geïnformeerd over de openstelling van
de fosfaatbank, het aantal fosfaatrechten, het hogere sectorale productieplafond en
hoe om te gaan met de fosfaatrechten.
Ik kijk de Minister even aan.
Minister Adema:
Ja, een kleine nuance, anders krijg ik straks ruzie met de heer De Groot. Als we dit
op één hoop doen, betekent dit dat ook geldt wat ik heb gezegd ten aanzien van de
fosfaatbank. We gaan de CBS-cijfers afwachten en aan de hand daarvan komen we met
een reactie, die gevolgen kan hebben voor de fosfaatbank. Dat kan wat later zijn in
de tijd dan de vraag. Wij komen dus met betrekking tot de excretieforfaits kort na
het reces met een reactie over de tabel die de heer De Groot terecht noemt. Wat het
andere punt betreft, wachten we eerst even de cijfers van het CBS af om vervolgens
te komen met een reactie, ook ten aanzien van de fosfaatbank.
De voorzitter:
Toch even wat scherper: wat is een indicatie voor die cijfers van het CBS?
Minister Adema:
De cijfers komen over een kwartaal en dan pas kunnen we reageren. Dus zeg maar vier
maanden.
De voorzitter:
Oké, dat is dan in het vierde kwartaal.
Minister Adema:
Nee, meneer Boswijk, daar zit geen vakantie tussen; er zit een reces tussen!
De voorzitter:
Dan is opgemerkt dat de heer De Groot een tweeminutendebat heeft aangevraagd.
– De Kamer wordt kort na het zomerreces geïnformeerd over de aanpassing van tabel 6.
Die hebben we net gehad.
– De Kamer wordt voor 15 juni geïnformeerd over de stand van zaken rond de gecombineerde
opgave.
Akkoord? Dan wens ik iedereen een fijne avond. Dank voor uw aanwezigheid.
Sluiting 18.32 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Amhaouch, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier -
Mede ondertekenaar
T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.