Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 10 november 2022, over Civielrechtelijke onderwerpen
29 752 Modernisering van het ondernemingsrecht
Nr. 16 VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 8 december 2022
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 10 november 2022 overleg gevoerd
met de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming, over:
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 22 mei 2019 inzake achterlating
van minderjarigen in het buitenland (Kamerstuk 32 175, nr. 67);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 22 mei 2019 inzake reactie op
verzoek commissie over de e-mail van de redactie van Radar over klachten over tekortschieten
Gedragscode Behandeling Letselschade (Kamerstuk 35 000 VI, nr. 117);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 1 juli 2019 inzake antwoorden
op vragen commissie over achterlating van minderjarigen in het buitenland (Kamerstuk
32 175, nr. 68);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 27 juni 2022 inzake voortgang
van de modernisering van het ondernemingsrecht (Kamerstuk 29 752, nr. 15);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 16 september 2021 inzake toezending
WODC-rapport De positie van concurrente schuldeisers in faillissement (Kamerstukken
35 225 en 35 249, nr. 22).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Brood
Voorzitter: Ellian
Griffier: Burger
Aanwezig zijn drie leden der Kamer, te weten: Ellian, Van Nispen en Sneller,
en de heer Weerwind, Minister voor Rechtsbescherming.
Aanvang 10.58 uur.
De voorzitter:
We gaan beginnen. Dames en heren, een hele goede morgen. Ik heet u allen welkom, in
de eerste plaats de collega-Kamerleden en de Minister voor Rechtsbescherming. Het
doet mij deugd dat er op het onderwerp civiel recht zo veel ondersteuning mee is gekomen.
Ik heet ook de mensen in de zaal en de kijkers thuis welkom.
Wij hebben van 11.00 uur tot 13.00 uur het commissiedebat over civielrechtelijke onderwerpen.
De spreektijd is aangepast van vier minuten naar drie minuten, maar gelet op de aanwezigheid
kunnen we daar misschien soepel mee omgaan. Ik stel voor dat we naar de eerste spreker
van deze ochtend gaan. Dat is de heer Van Nispen namens de SP.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. Het civiel recht is natuurlijk heel breed. Ik zal mij vandaag beperken
tot het erfrecht, letselschade en het ondernemingsrecht. Ik begin met het erfrecht.
Onlangs kregen wij een zaak onder ogen waarvan wij dachten: hoe bestaat dit? Een man
die zijn vrouw had vermoord was ontoerekeningsvatbaar verklaard en was daarmee dus
niet onherroepelijk veroordeeld. Dan blijkt het dus dat je volgens de wet van die
persoon kunt erven, terwijl het uitgangspunt van de wetgever ooit was dat niemand
financieel voordeel mag trekken uit een misdrijf. Dat was ook de bedoeling. Artikel 4:3
van het Burgerlijk Wetboek lijkt dat ook uit te dragen. Maar er is dus een maas in
de wet, zou je kunnen zeggen. Volgens mij is dit nooit zo door de wetgever bedoeld,
maar het pakt nu wel op een manier uit waarvan wij in ieder geval zeggen: dit kan
zo niet; dit is niet de bedoeling. De heer Ellian en ik hebben daar Kamervragen over
gesteld. Wij vinden de antwoorden teleurstellend. Je ziet gewoon dat rechters moeite
moeten doen om tot een rechtvaardige uitkomst te komen. Mijn conclusie is dus: de
wet is niet duidelijk op dit punt. Dat kan leiden tot een onmenselijke uitkomst. Dat
hebben we ook gezien in die zaak. Mijn vraag is dus of de Minister bereid is om expliciet
het uitgangspunt in de wet op te nemen dat niemand financieel voordeel mag trekken
uit een misdrijf. De vraag is om daar werk van te maken. Ik ontvang graag een duidelijke
toezegging van de Minister hierop.
Dan letselschade. Voor mensen met letsel staat hun leven vaak al op zijn kop, bijvoorbeeld
na een verkeersongeval. We zien maar al te vaak dat mensen vervolgens voor de tweede
keer slachtoffer worden, maar dan van een verzekeraar die de boel doelbewust loopt
te traineren, niet binnen de termijnen antwoordt en er alles aan doet om vooral niet
uit te keren en het geld in de eigen zak te laten. Dat moet echt stoppen. Ons geduld
is op. We hebben hier bij de vorige Minister al heel vaak aandacht voor gevraagd.
Er zijn ook meerdere voorstellen aangenomen om de Gedragscode Behandeling Letselschade
in de wet op te nemen, om tot onafhankelijk tuchtrecht te komen en om sancties in
te stellen voor het overtreden van de gedragscode, die we dus in de wet willen hebben.
Het voorstel dat ik hier vandaag wil doen, is om hoge boetes te hanteren voor letselschadeverzekeraars
die de boel traineren. Wij vinden dat de claim uiteindelijk zelfs moet kunnen worden
toegewezen bij verzekeraars die langjarig de boel traineren. Dat gebeurt gewoon. Mensen
zijn er soms wel twaalf, veertien jaar mee bezig. Wij ontvangen hierover geregeld
de meest schrijnende verhalen. Dus graag maan ik de Minister met spoed op dit specifieke
onderdeel van voorstellen die al eerder zijn ingediend. Dit moet nu echt gebeuren.
Wij zitten hier als politiek namelijk lang op te wachten, maar nog veel erger is het
dat al die letselschadeslachtoffers hier al verschrikkelijk lang op zitten te wachten.
Tot slot van mijn kant, het ondernemingsrecht. In 2021 werden er volgens de Kamer
van Koophandel zo'n 44.000 flitsfaillissementen uitgesproken. Bijna negen op de tien
rechtspersonen werden in 2018 beëindigd via een turboliquidatie. We spreken nog op
een ander moment over flitsfaillissementen. Het risico op oplichting en faillissementsfraude
is bij flitsfaillissementen aanwezig. De twee voorstellen die wij vandaag zouden willen
doen, kunnen met redelijk simpele aanpassingen. Sta bijvoorbeeld alleen een turboliquidatie
toe wanneer er in de boedel zowel geen baten als geen schulden meer zitten. Dat is
het eerste voorstel. Het laatste voorstel is om bestuurders daar dan ook verantwoordelijk
voor te maken door hen te verplichten een garantie te geven dat de slotbalans, die
ze toch in moeten leveren, juist is, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid.
Daar wil ik het graag bij laten. Dank u wel.
De voorzitter:
U bedankt, meneer Van Nispen. Dan gaan we door naar de heer Sneller namens D66.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter. Ik heb vier onderwerpen, met een voorstel, een vraag, een verwijt
en een verzuchting. Ik begin met het voorstel. De competentiegrens van de kantonrechter
is in 2011 verhoogd. Volgens mij is dat goed uitgepakt, omdat er daardoor meer gevoel
van rechtvaardigheid is en een betere toegang tot het recht. Mijn voorstel is – ik
vraag de Minister daarop te reageren – om de competentiegrens van de kantonrechter
te verhogen naar € 50.000. Die is in 2011 van € 5.000 naar € 25.000 gegaan, maar ik
denk dat daar meer potentie in zit.
Voorzitter. Dan de vraag. We hadden het gisteren ook al even over de buikpijndossiers.
Een daarvan ziet ook op het civiel recht. Die gaat over de transitievergoeding. Het
is toch fascinerend dat de Raad voor de rechtspraak dit een behoorlijke tijd geleden
heeft geïdentificeerd in zijn jaarverslag. Dat betekent dat de rechters er een jaar
daarvoor uitspraken over hebben gedaan. Dan is de reactie: «Het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid gaat graag met de Raad voor de rechtspraak in gesprek om
te achterhalen waar dit beeld vandaan komt, want het wordt niet herkend.» Mijn vraag
aan de Minister is wat wij nou kunnen doen om ervoor te zorgen dat de rechtsbescherming
en de rechterlijke uitspraken toch ook bij de andere ministeries wat eerder en wat
beter landen. Ik hoop dat het niet alleen een verwijzing is naar de staatscommissie
rechtsstaat. Hoe kunnen we dit meer procedureel goed borgen? Wat is de intrinsieke
reden dat dit soort signalen niet worden opgepakt en/of dat ze niet worden besproken
met de rechterlijke macht als ze niet worden herkend?
Voorzitter. Dan kom ik bij de maatschappelijk effectieve rechtspraak. Al in 2020 is
er in het Staatsblad een Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging gepubliceerd. Alleen,
die is nog steeds niet in werking getreden. Ik snap de gedachte heel goed dat je de
wet niet in werking wil laten treden als je eigenlijk nog niet klaar bent voor de
experimenten, maar die experimenten moeten wel een keer beginnen. Nu kun je, nu de
wet nog niet in werking is getreden, alleen maar met een aantal toch veelbelovende
experimenten beginnen op het moment dat beide partijen daar vrijwillig aan mee willen
doen. Je wil juist dat je dat kan verbreden naar zaken waaraan beide partijen niet
vrijwillig meedoen, maar waarbij ze gewoon moeten meedoen. Daar is uiteraard die wettelijke
basis voor nodig. Oftewel, het duurt mij wat te lang voordat die in werking treedt.
Wanneer gaat die in werking treden en wat doet de Minister om dat te bespoedigen?
Voorzitter. Dan de verzuchting. Die gaat over de modernisering van het ondernemingsrecht
en over één aspect in het bijzonder, namelijk datgene wat de collega-indiener van
de motie, de heer Slootweg van het CDA, graag het «Rijnlands model» noemde en wat
voor mij onder de noemer progressief kapitalisme viel in de vorige periode, oftewel:
hou nou rekening met meer stakeholders dan alleen je aandeelhouder. Die motie is van
oktober 2020 en die is door de voorganger van deze Minister eigenlijk weggeschreven
met een verwijzing naar een Europees traject. Nu wordt er in de voortgangsrapportage
wederom naar de BNC-fiches, de beoordeling van nieuwe commissievoorstellen van de
Europese Commissie, verwezen. Ik krijg daar een slecht gevoel bij. Wanneer is dit
nou afgerond in Europees verband? Die bredere weging van alle belanghebbenden bij
besluiten door de besturen van grote bedrijven kan mij niet snel genoeg worden ingevoerd.
De Minister wil pas werk gaan maken van de implementatie nadat de onderhandelingen
zijn afgerond, maar dan wil ik wel graag een beeld hebben van wanneer dat is voorzien.
Dank u wel.
De voorzitter:
Zeker. Er is een interruptie van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Nou, een interruptie... Het is een verhelderende vraag over het hele begin van het
betoog van de heer Sneller. Hij stelde voor om de competentiegrens voor de kantonrechter
te verhogen. Ik zou daar graag iets meer over willen horen. Wat wil de heer Sneller
daarmee bereiken? Welke doelen streeft hij na? Waarom is dit volgens hem nodig? Ik
wil gewoon iets meer toelichting daarop.
De heer Sneller (D66):
De heer Van Nispen kent nog beter dan ik de voordelen van de kantonrechter ten opzichte
van de civiele rechter, onder andere dat je niet per definitie – het is vloeken in
de kerk met deze voorzitter – door een advocaat hoeft te worden bijgestaan, maar dat
je meer keuze hebt voor een rechtsbijstandsverlener of ervoor kan kiezen om het zelf
te doen. Dat zorgt er toch voor dat je makkelijker je recht kan halen. Je ziet ook
dat bij de uitbreiding, de verhoging, van de competentiegrens het aantal verstekzaken
is gedaald. Mensen, ook diegenen die in het ongelijk zijn gesteld, ervaren meer rechtvaardigheid
bij de kantonrechter. Nou ken ik ook wel het promotieonderzoek van Van der Kraats
bijvoorbeeld, waarin staat dat het naar elkaar toe is gegroeid sinds 2011, maar tegelijkertijd
denk ik dat als we hiermee de toegankelijkheid van het recht en het gevoel van rechtvaardigheid
over de procedures kunnen vergroten, het de moeite waard is.
De voorzitter:
Oké, dank. Ik draag het voorzitterschap even over aan de heer Van Nispen.
Voorzitter: Van Nispen
De voorzitter:
Dan geef ik het woord snel weer terug aan de heer Ellian, die zal spreken namens de
VVD.
De heer Ellian (VVD):
Dan draai ik mijn map civielrecht om. Het zal u niet verbazen dat ik dit een fantastisch
commissiedebat vind. Ik ben een aanhanger van Scholten, die zei: het civiele recht
is het algemene recht. Dit voor de liefhebbers in huis.
Voorzitter. Natuurlijk, iemand om het leven brengen en dan nog steeds van diegene
kunnen erven druist in tegen het rechtsgevoel. Dat kan ook niet zijn wat de wetgever
bedoeld heeft. Hoe dan ook, er is onduidelijkheid ontstaan en dan is het onze taak
als huidige medewetgever om duidelijkheid en wellicht ook gewoon rechtvaardigheid
te brengen. Collega Van Nispen heeft daar al het een ander over gezegd. Ik ga mij
dus concentreren op twee andere punten.
Eén punt maak ik wat sneller. Op dat punt heb ik tot nu toe ook veel met de heer Van
Nispen opgetrokken, maar dat punt hebben we nog niet met deze Minister kunnen bespreken.
Het betreft het fenomeen van het achterlaten van kinderen en het familierechtelijke
probleem dat ontstaat als een van de ouders een kind meeneemt naar een ander land.
Vorige week hebben we de zaak van Melisa uit Soest gezien. Het is een vraagstuk dat
mij en de heer Van Nispen zeer aan het hart gaat. Ik stel de vraag dus open. Hoe staat
de Nederlandse overheid mensen in dit soort gevallen nu bij? Welke hulp kunnen zij
verwachten? Hoe daadkrachtig is die Centrale autoriteit in Nederland? Is die hier
echt voor toegerust en ook daadkrachtig genoeg om andere centrale autoriteiten aan
te spreken en te zeggen «let op, dat kind moet terug»? De gevallen zijn schrijnend
en zonder hulp lukt het de andere ouder vaak niet om het kind terug te halen.
Voorzitter. Mijn andere punt gaat over de oninbaarheid of, beter gezegd, de executie
van civiele vonnissen. De realiteit in Nederland is dat de helft van de civiele vonnissen
niet succesvol wordt geëxecuteerd, vaak omdat er geen voor verhaal vatbaar vermogen
vastgesteld kan worden. Dit was mij als advocaat een doorn in het oog en dat is het
mij als Kamerlid nog steeds. Ik heb zelf zaken gezien die op de rand van strafrechtelijke
oplichting zitten, maar waarbij je de civiele weg moet bewandelen: een aannemer verbouwt
een huis gewoon echt verschrikkelijk; je spreekt vervolgens de aannemer in rechte
aan; je krijgt een vonnis en vervolgens moet je maar hopen dat je geld krijgt. Ik
heb een ondernemer als cliënt gehad die heel veel zorgpersoneel had uitgeleend, maar
gewoon geen euro kreeg betaald voor dat personeel. Nou ja, daar zit je dan. Dat personeel
heeft gewoon recht op geld, dus dat heeft die ondernemer uit zijn eigen zak betaald.
Zo kan ik talloze voorbeelden bedenken. Op tv verschijnen echt vreselijke verhalen
van mensen. Zij hebben wel een vonnis, maar vervolgens, omdat ons land te makkelijk
is, wil de «moedwillige» schuldenaar niet betalen. Mijn vraag aan de Minister is dus:
welke oplossingen ziet hij? Is hij bereid om in overleg te treden met de KBvG? Er
zijn allerlei goede ideeën, variërend van het verschaffen van transparantie wat meer
afdwingbaar maken tot misschien wat strengere beslagmaatregelen. En dan heb ik het
niet over degene die wil meewerken. Het gaat mij om de figuren die een onderneming,
een eenmanszaak of een bv hebben, die goedwillende mensen niet betalen en vervolgens
gewoon weer overgaan tot de orde van de dag. Ik vind dat onrechtvaardig. Ik heb dat
altijd onrechtvaardig gevonden. We moeten daar wel echt werk van gaan maken, want
mensen vissen nu op een verschrikkelijke wijze achter het net.
Dat was het van mijzelf.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
De heer Ellian heeft dit gesprek met de KBvG gevoerd. Ik ben wel benieuwd wat die
goede ideeën dan zoal zijn.
De heer Ellian (VVD):
Waar je aan kan denken is: je moet transparantie verschaffen over je vermogen als
je wordt aangesproken op basis van een vonnis. Dat is al heel lang vaste rechtspraak
– «jurisprudentie» moet ik zeggen – van de Hoge Raad, maar daar zit helemaal geen
sanctie op. Je komt daar gewoon mee weg. Je kan je ook afvragen of de deurwaarder
in zulke gevallen niet iets ruimere informatiemogelijkheden zou moeten hebben. Wat
je bijvoorbeeld ook ziet, is dat het Beslagregister en bijvoorbeeld overheidsinformatie
nog niet helemaal op elkaar aansluiten. Iemand kan ook moedwillig de kluit belazeren.
Ik heb het dan echt over de gevallen waarin iemand wel gewoon in een goede auto rondrijdt,
maar dan zegt: uw vordering, ja, sorry mevrouwtje, die kan ik niet betalen. Dat is
raar. Dat voelt raar, dat is raar. Je zou je kunnen afvragen of in die gevallen bijvoorbeeld
de beslagvrije voet nog moet gelden. Ik wil echt nog een keer benadrukken dat dit
in een heleboel gevallen niet aan de orde hoeft te zijn, maar er zijn ook genoeg gevallen
waarin mensen de kluit belazeren. En daar gaat het om.
De voorzitter:
Dat is voldoende voor de heer Sneller. Dan draag ik het voorzitterschap weer over
aan de heer Ellian.
Voorzitter: Ellian
De voorzitter:
Dank. Ik kijk naar de Minister. Hoeveel tijd heeft hij nodig? Vijftien minuten? Dat
gaan we doen. Dan spreken we af dat we om 11.30 uur weer in de zaal zijn. Uitstekend.
De vergadering wordt van 11.13 uur tot 11.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren. We zijn aangekomen bij het antwoord in eerste termijn van de Minister
voor Rechtsbescherming. Hoe gaat u het doen, Minister? Een inleiding en dan de beantwoording
van de vragen?
Minister Weerwind:
Gelet op de vragen die zijn gesteld, ga ik gewoon alle vragen af in de volgorde waarin
die in dit debat aan mij zijn gesteld. Ik ga dus niet met kopjes werken. Dit om onnodige
bureaucratie te voorkomen.
De voorzitter:
Uitstekend. Ik reken natuurlijk op wat warme woorden voor het civiele recht. Anders
ga ik verdrietig naar huis. Aan u het woord, Minister.
Minister Weerwind:
Ik zou u niet teleur willen stellen, voorzitter, want ik praat voor het eerst met
u over civielrechtelijke onderwerpen en dat betreft toch een rechtsgebied waar iedereen
in dit land, in Nederland, veelvuldig mee te maken heeft. Of je nou boodschappen doet
bij de supermarkt, een geregistreerd partnerschap aangaat, een onderneming wil oprichten,
en zelfs als je je schulden niet langer kunt betalen: het civiel recht regelt het.
Het stelt kaders, maar het biedt ook bescherming. Juist omdat het privaatrecht iedereen
raakt, is een stevige wettelijke verankering nodig. En daar is voor gezorgd in het
nieuw Burgerlijk Wetboek. Dat is precies 30 jaar oud, heb ik begrepen. Aan mij is
als Minister voor Rechtsbescherming de verantwoordelijkheid voor het Burgerlijk Wetboek
toevertrouwd. Regels moeten onderhouden worden. Regels moeten meegaan met de tijd.
Dat betekent niet alleen dat ik ervoor moet staan, maar ook dat ik voortdurend moet
bewaken of modernisering van het privaatrecht nodig, wenselijk en mogelijk is. Zo
heb ik uw vragen vandaag ook gehoord.
Natuurlijk is Nederland niet alleen. Nederland is onderdeel van de Europese Unie,
die in 1956, geloof ik, begon met de EGKS, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal.
Die is er en die zegt ook iets. Er vindt veel grensoverschrijdend rechtsverkeer plaats
en dat neemt toe. Daarom moeten we ook goed in de gaten houden wat er in Europa gebeurt
en hoe we het nationaal en internationaal privaatrecht goed kunnen duiden voor burgers,
maar ook voor bedrijven.
Voorzitter. Ik ga door naar de vragen. Ik hoop dat ik ze allemaal op volgorde heb.
Ik start met de eerste vraag aan de regering. Het is een vraag van de Socialistische
Partij. Zij heeft er drie gesteld: een over het erfrecht – samen met u, voorzitter –
een over letselschade en een over het ondernemingsrecht.
Waarom zou ik de wet niet zo willen aanpassen dat iemand die tbs opgelegd heeft gekregen
voor de moord op zijn vrouw, nooit aanspraak kan maken op een erfenis? Ik maak het
even concreter en harder. U sprak eigenlijk over het halen van een financieel voordeel
uit een misdaad. U zei: de wet is niet duidelijk op dit punt. Kijk, de gronden waarop
mensen onwaardig worden geacht om te erven, worden door veel rechters uitgelegd, en
ruim uitgelegd. Recent kwam een situatie in het nieuws waarbij de rechter die ruimte
niet heeft genomen. Ik begrijp terdege dat dit heel onbevredigend en onbegrijpelijk
is, in de eerste plaats voor de nabestaanden van de vrouw in kwestie. U begrijpt dat
ik daar niet verder op in kán gaan, want de rechtszaak loopt nog en er is hoger beroep
ingesteld. Ik wil u wel een toezegging doen. Ik wil u toezeggen dat ik de bepaling
die dit regelt, wens aan te passen. Dus ik volg de rechtszaak, die loopt, maar ik
zeg u graag toe de bepaling die dit regelt aan te passen, opdat deze gevallen in de
toekomst worden uitgesloten. Ik kom daarmee in de eerste helft van 2023. Dan breng
ik dit in consultatie.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ben vanzelfsprekend blij met deze toezegging. Ik hoor de Minister ook niet zeggen:
ik wacht eerst de uitspraak af om te zien hoe het allemaal uitvalt. Ik vind het echt
goed dat de Minister dat doet, dat hij dat dus niet zegt, maar nu toezegt: ik kom
met een verduidelijking van de wet; ik kom met een voorstel. Want hoe je het ook wendt
of keert, de wet is zo te lezen dat tbs er niet onder valt en dat iemand die tbs opgelegd
krijgt, kan erven. Natuurlijk zijn er ook ruimere interpretaties in de rechtspraak.
Dank voor de antwoorden op Kamervragen waarin die zaken zijn toegelicht. Maar ja,
je ziet dat rechters hiermee worstelen en er moeite mee hebben. Ik denk dus echt dat
we ermee gebaat zijn. Dan is mijn vraag aan de Minister: komt het uitgangspunt «geen
financieel voordeel halen uit een misdrijf» – bijvoorbeeld in deze zaak gaat het om
moord en doodslag, maar er zijn andere gevallen denkbaar – explicieter in de wet te
staan? Is dat het doel van de Minister?
Minister Weerwind:
De geest laat ik nadrukkelijk terugkomen in mijn wetsvoorstel, waar ik mee kom, in
de aanpassing. Ja.
De voorzitter:
Helder. Dan gaan we dit als toezegging formuleren. Vervolgt u uw betoog, Minister.
Minister Weerwind:
De volgende vraag gaat over letselschade. Eigenlijk werd mij gevraagd of ik zo spoedig
mogelijk aan verzekeraars die traineren, boetes in individuele zaken wil opleggen
en of ik dat wil introduceren. Zo heb ik uw vraag begrepen. Laat ik vooropstellen
dat ik de wens tot een goede en voortvarende oplossing in letselschadezaken deel.
Er zijn al verschillende initiatieven genomen. Echter, ik moet ook goed kijken wat
mijn competentie, mijn bevoegdheid, is en waar die van de Minister van Financiën ligt.
Ik weet dat zij op dit moment werkt aan een wettelijke verankering van de Gedragscode
Behandeling Letselschade. Maar ook in individuele zaken kunnen signalen dat verzekeraars
zich niet aan gedragsregels houden, worden gemeld bij de toezichthouder. De toezichthouder
zal deze signalen meenemen bij het toezicht. Als stelselmatig overtredingen worden
geconstateerd, dan kan dat leiden tot een bestuurlijke boete voor de verzekeraar.
Zo is de werkelijkheid op dit moment.
Voorzitter. Ik hoor de spoed, maar het moge ook duidelijk zijn dat ik niet ga over
de gedragsnormen voor verzekeraars. Er zijn diverse gremia waarbij de overheid als
toehoorder aan tafel zit. Je moet immers de deskundigheid en kennis hebben om te kunnen
beoordelen of een zaak getraineerd wordt, ja of nee. Ik hoor uw vraag en ik hoor uw
zorg. Ik heb u net verwezen naar mijn ambtsgenoot van Financiën. Ik ga ervan uit dat
ik die vraag als zodanig mag doorgeleiden naar de Minister van Financiën en dit punt
onder haar aandacht breng.
De heer Van Nispen (SP):
Dat mag de Minister doen, maar laten we het daar toch vooral niet bij laten. Want
dit is toch de Minister voor Rechtsbescherming, die ook te maken heeft met de belangen
van slachtoffers. Dat zou een ander debat zijn, maar ook daar is deze kwestie eerder
aan de orde gekomen. Met de voorganger van deze Minister hebben we dit debat natuurlijk
ook op de inhoud gevoerd. Daarbij hebben we uiteindelijk voor elkaar gekregen dat
de Gedragscode Behandeling Letselschade, als het voorstel is aangenomen, in de wet
verankerd moet worden, dat er sancties op moeten komen te staan als die overtreden
wordt en dat er onafhankelijk tuchtrecht komt. Inderdaad, een deel van die discussie
zou dan betrekking hebben op een conceptwet die misschien ooit in 2024 via het Ministerie
van Financiën in werking zal treden. Dat weten we; daar zijn we mee bekend. Maar de
Minister is wel verantwoordelijk voor het Burgerlijk Wetboek. Wat ik nou zo mooi zou
vinden, is als we hier vandaag tegen elkaar zouden zeggen: wij willen dit niet langer.
Want we kennen de zaken. Vandaag is mij nog een krantenartikel toegestuurd van 22 jaar
geleden, waarin precies dit probleem ook al wordt beschreven. Sommige letselschadeslachtoffers
hoeven zelf nog niet zo lang te wachten, maar daarbij gaat het ook om twaalf of veertien
jaar. En dat is geen uitzondering. RTL Nieuws heeft dit ook onderzocht. Vandaag hebben
zij het er ook weer over dat het hierbij om duizenden zaken gaat. Deze Minister is
verantwoordelijk voor het civiele recht. Ik denk dat misschien ook in Boek 6 BW – maar
het kan ook een ander Boek zijn – een explicitering wenselijk is, waardoor het mogelijk
wordt om een boete op te leggen, met «onrechtmatige daad» of een specifieke aanduiding
daarbij, en waardoor het traineren van zaken tot hoge boetes of tot een toewijzing
van de vordering kan leiden. Dat is natuurlijk ook gewoon het civiel recht. Het is
dus niet slechts een financiële kwestie, al is er natuurlijk een toezichthouder nodig
die beoordeelt wat in een concrete zaak is gebeurd.
Minister Weerwind:
Ik hoor de zorg en ik hoor de behoefte aan de wettelijke verankering die de heer Van
Nispen aangeeft. Ik geef u aan dat het niet alleen bij de Minister van Financiën ligt.
Ik besef donders goed dat ik daarnaar moet kijken: waar staat het individu tegenover
die verzekeraar, klein of groot, en hoe kan je hem of haar daarin ondersteunen en
begeleiden vanuit de wet? Daarbij biedt het civiel recht kansen en mogelijkheden.
Natuurlijk zal ik daarover meedenken en daaraan meewerken. Ik zal de Minister van
Financiën dus wel degelijk zijlicht geven bij de totstandkoming van het wetsvoorstel
waarmee zij in 2024 komt.
De heer Van Nispen (SP):
Dat begrijp ik. En toch zou ik het niet... Ik hoef het dus niet helemaal bij de Minister
van Financiën weg te halen, maar ik vind het wel belangrijk dat deze Minister zich
ermee gaat bemoeien.
Dan heb ik nog wel twee zorgen. De Minister zegt dat hij de Minister van Financiën
gaat informeren en haar daarop gaat wijzen. Dat vind ik net onvoldoende. Ik zou willen
dat deze Minister op dit specifieke onderwerp eigenlijk medeverantwoordelijkheid pakt
en misschien ook met een brief komt over wat er niet alleen pas bij die wet, maar
mogelijk ook al eerder kan gebeuren. Want dat is mijn tweede zorg: waarom moet dit
helemaal tot 2024 duren, terwijl wij de desbetreffende motie volgens mij al in 2020
door de Kamer hebben laten aannemen en we al veel eerder op dit probleem hebben gewezen?
Wat is er dus eerder mogelijk voor deze mensen, die zo gruwelijk voor de tweede keer
het slachtoffer worden?
Minister Weerwind:
Met het Kamerlid Van Nispen deel ik de zorg als mensen twaalf, veertien, zeventien
jaar moeten wachten tot hun zaak is afgehandeld. Laten we wel zijn: soms heeft dit
ook puur te maken met een medische eindtoestand; die moet je vaststellen en concluderen.
Tegelijkertijd wil ik mij daar niet achter verstoppen; dat ga ik niet doen. Ik hoor
nadrukkelijk dat we over individuen praten en die zoveel individuen moeten niet hoeven
te wachten tot er een keer een wetsvoorstel komt in 2024. Dat begrijp ik, dus u wil
van mij horen wat wij tussentijds doen. Het primaat ligt nadrukkelijk bij mijn collega
van Financiën. Tegelijkertijd teken ik mee met dit wetsvoorstel. Ik sprak net over
zijlicht. U zegt: zorg voor die actieve betrokkenheid en informeer mij in de loop
van 2023 over hoe u hiermee omgaat, waar u staat en wat een individu er nu al concreet
van zou kunnen merken. Laat mij die mogelijkheden in kaart brengen. Ik heb er een
hekel aan om te zeggen: voor het zomerreces geef ik u aan waar we staan, hoe het gaat,
hoe het loopt en hoe ik de individuele belangen behartig. Laat ik dan zeggen dat ik
voor 1 juli kom met een dergelijke brief.
De voorzitter:
Ik zie de heer Van Nispen knikken, dus dan gaan we deze toezegging noteren. Vervolgt
u uw beantwoording.
Minister Weerwind:
Voorzitter. Ik probeer zuinig te zijn met toezeggingen, want ik heb altijd medelijden
met de collega's, die al ongelofelijk veel klussen hebben.
De volgende vraag gaat over het ondernemingsrecht. Op dit moment is de Tijdelijke
wet transparantie turboliquidatie in behandeling bij uw Kamer. Er is een verslag ingediend.
Dat hebben we ontvangen. Voor 31-12 beantwoord ik de vragen. Ik zal dan ook reageren
op de voorstellen die u doet in dit commissiedebat. Die neem ik dan direct mee. Tot
zover de vragen van de heer Van Nispen.
Dan kom ik bij de heer Sneller. Ik start met zijn kantonrechtergrensverhoging. Hij
nam ons mee in de geschiedenis. Hij stelt voor om van 25K naar 50K te gaan. De achterliggende
gedachte is om de toegang tot de rechter als zodanig te vergroten. Dit voorstel betekent
in de praktijk het nodige. Het betekent het nodige voor rechters, rechtzoekenden maar
ook voor advocaten. Daarom zoek ik naar mogelijke maatregelen om de toegang tot de
rechter te verbeteren. Daar bent u mee bekend. Dit voorstel wil ik meenemen, meewegen.
Ik wil bezien wat de gevolgen en de mogelijkheden zijn. Het klinkt mij in eerste instantie
heel sympathiek in de oren, maar ik wil eerst de uitvoerbaarheid en haalbaarheid in
kaart brengen. Die wil ik meewegen. Daarom zeg ik u dat ik u uiterlijk juni 2023 hierover
wil informeren.
De voorzitter:
Het regent toezeggingen, Minister.
Minister Weerwind:
Ik weet het, maar dan ben ik wel concreet in de tijd en merkt u dat ik de vraag en
opmerking heb gehoord en de dialoog openhoud, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Zeker, zeker. Vervolgt u uw betoog.
Minister Weerwind:
Ik tracht niet anders dan serieus te zijn. Waar ik dat niet kan, zal ik dat ook niet
doen, meneer de voorzitter – maakt u zich geen zorgen. Maar dank dat u even meedenkt.
De transitievergoeding. Een buikpijndossier, maar u brengt het breder. U gebruikt
het als vehikel om aan mij te vragen hoe wij signalen van de wetgever sneller bij
andere ministeries kunnen doen landen. Dat is de hoofdvraag. Heb ik dat goed geïnterpreteerd?
Oké, dan doe ik het goed. Dat is een meer dan goed punt. Ben ik de hoeder en zie ik
alles wat er op de verschillende departementen gebeurt? Het antwoord daarop is neen,
maar ik hecht wel aan signalen als die tot mij komen in jaarverslagen. Dan kan ik
ook iets uitzetten bij andere ministeries. Dan kan ik inderdaad mijn hand opsteken
en vragen hoe de rechtsbescherming eigenlijk is geregeld, hoe we die goed hebben laten
landen, zodat het niet alleen een papieren woord is maar het ook in de hoofden zit,
in de koppen. Ik kan niet voor andere Ministers handelen. Ik moet signalen krijgen
om hiermee aan de slag te kunnen. Ik kan wel zaken doorgeleiden en mijn hand opsteken
waar dat noodzakelijk is. Zo kan ik mijn taak invullen.
De heer Sneller (D66):
Je hoopt uiteindelijk dat ministeries al die rechterlijke uitspraken al eerder tot
zich krijgen, dat het niet tot een buikpijndossier hoeft te verworden en dat daarna
pas wordt gekeken wat het signaal was omdat het niet bekend was. Het extra signaal
dat deze Minister kan afgeven richting zijn collega's is: let niet alleen op de uitvoeringsorganisaties
maar ook op rechterlijke uitspraken om uiteindelijk je wetgeving te verbeteren.
Minister Weerwind:
Ik beschouw deze vraag en opmerking hierover in dit commissiedebat als steun in de
rug. Zo vullen we hem in en zo gaan mijn wetgevingsjuristen ermee om. Ik gebruik alle
gremia, de onderraad en dergelijke, waar dit soort zaken spelen, om er te zijn en
dit kenbaar te maken. Daar word ik in ondersteund door vakkundige ambtenaren. Tot
zover die vraag.
Dan de maatschappelijk effectieve rechtspraak. Gesproken wordt over die tijdelijke
experimentenwet. Die is vijftien jaar van toepassing. Laat duidelijk zijn: ik wil
met u niet dat die tijd onbenut verstrijkt. De experimentenwet zal daarom in werking
treden zodra het nodig is voor het eerste experiment met de nabijheidsrechter. Dat
is op dit moment in voorbereiding. In het eerste kwartaal van 2023 wil ik dit experiment
in consultatie laten gaan. Kort daarvoor zal de wet in werking treden. Ik zie peinzende
blikken, voorzitter.
De heer Sneller (D66):
Ja, omdat ik het niet helemaal begrijp. Het experiment gaat in consultatie en de wet
treedt vlak daarvoor in werking. Wanneer start dan dat experiment?
Minister Weerwind:
In het eerste kwartaal van 2023.
De voorzitter:
Zo begreep ik het ook. Helder? Nee? O jee.
Minister Weerwind:
Het gaat eerst in consultatie. De vraag die u mij stelt is: wanneer vindt de nabijheidsrechter
in de praktijk plaats? Is dat uw vraag?
De heer Sneller (D66):
Ja, want eerste kwartaal volgend jaar lijkt mij heel mooi, maar mijn ervaring is dat,
als het in consultatie gaat, het nog even duurt voordat het daadwerkelijk start, terwijl
het heel mooi zou zijn als de nabijheidsrechter snel kan beginnen.
De voorzitter:
Hoelang gaat het duren, Minister?
Minister Weerwind:
Hoelang gaat het duren voordat er nabijheidsrechters in dit land zijn? Dat is uw concrete
vraag. Dat wordt nu uitgezocht. Daar krijg ik zo een antwoord op. Daar kom ik in tweede
instantie op terug.
De voorzitter:
Helder. Gaat u verder.
Minister Weerwind:
We gaan door. Het Rijnlands model. U heeft me wel even laten zweten daarmee. Ik vroeg
me af wat daar precies mee wordt bedoeld, maar het gaat erom dat naar alle actoren
wordt gekeken, niet alleen naar de aandeelhouders. Dat heb ik u horen zeggen. Dat
is in de Nederlandse wet- en regelgeving wel degelijk goed geregeld, maar het gaat
er ook om dat ons standpunt en onze zienswijze ook landen in Europa. Dus ja, ik zie
dit als een fundamenteel onderdeel van ons ondernemingsrecht. Wij brengen dit ook
nadrukkelijk op de agenda aan de Europese tafels waar dit onderwerp besproken wordt.
Het gaat om Europese tafels, dus ik verwacht dat we het hebben over 2023 dat het aan
de orde komt. Het is slechts een verwachting die ik uitspreek.
De heer Sneller (D66):
Ik snap dat dat altijd onvoorspelbare processen zijn. De motie stelt overigens: we
hebben het zelfbeeld dat we in Nederland juridisch goed geregeld hebben dat de besturen
van dit soort nv's alle belangen moeten afwegen, maar de praktijk is volgens heel
veel hoogleraren toch een andere. Dat was de achtergrond van de motie, maar ik ben
in ieder geval blij dat dat in Europees verband verder wordt gebracht.
Minister Weerwind:
Ik heb geen vraag gehoord, alleen maar een verheldering.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Weerwind:
Dank u. Dat waren de vragen over ondernemingsrecht van de heer Sneller, mijns inziens.
Dan kom ik bij de heer Ellian, thans voorzitter. Wij vinden elkaar in het erfrecht
en het rechtsgevoel, dat u net besproken heeft, alsook de heer Van Nispen en ongetwijfeld
ook anderen. Ik ben met hen meegegaan in mijn beantwoording.
De heer Ellian sprak ook over kindachterlating en oninbaarheid. Dat zijn de laatste
twee. Laat ik beginnen met de oninbaarheid bij de executie van civiele vonnissen.
Hij nam ons mee naar de praktijk en sprak over een onverschillige schuldenaar die
niet wil betalen. Deze week ben ik bij de KBvG, de gerechtsdeurwaarders, op werkbezoek
geweest – ik ben verantwoordelijk voor deze beroepen, naast de rechters, advocaten
et cetera – om met hen het gesprek aan te gaan. Een gerechtsdeurwaarder heeft als
openbaar ambtenaar vergaande bevoegdheden om vermogen uit te winnen door beslag te
leggen. Dat is u wel bekend. De gerechtsdeurwaarder kan ook informatie over rekeningen
opvragen. Maar ja, u heeft een punt als u zegt: van een kale kip kun je niet plukken,
om maar even een goed spreekwoord te bezigen. Dat is de reden dat ik dit onderwerp
meer dan van belang vind. Ik hoorde u goede ideeën noemen van de KBvG, zeker in antwoord
op vragen die de heer Sneller aan u stelde. Dan heeft u het over de transparantie
over het vermogen en het feit dat een sanctie eigenlijk ontbreekt. Dat leidt er bij
mij toe dat ik over dit specifieke punt met de gerechtsdeurwaarders in gesprek ga
om te horen welke mogelijkheden kunnen worden toegepast.
De voorzitter:
Dat is prettig om te vernemen, zeg ik via mezelf tegen de Minister – dat maakt het
allemaal ingewikkeld. Wanneer gaat dat gesprek plaatsvinden? En kunnen we dan een
soort terugkoppeling afspreken?
Minister Weerwind:
U hoorde mij net aangeven dat ik al in gesprek met hen ben. U mag van mij verwachten
dat ik daar in het eerste halfjaar heel zorgvuldig op terugkom bij u.
De voorzitter:
Prima. Kunnen we hem noteren als voor de zomer of zoiets?
Minister Weerwind:
Dat is een werkinstructie van u in mijn richting, meneer Ellian.
De voorzitter:
Nou ja, omdat het onderwerp belangrijk genoeg is. Ik wil nog benadrukken dat de Europese
Commissie ervoor heeft gewaarschuwd dat, als vonnissen niet geëffectueerd worden,
dat leidt tot een mate van straffeloosheid, zelfs in het civiele recht. Dus het is
belangrijk. Dit is vrij fundamenteel. Ik wil gewoon even een termijn met elkaar afspreken.
Ik vind september eerlijk gezegd ook goed, als er op enig moment maar duidelijkheid
komt over waar het gesprek toe heeft geleid, wat uw bevindingen als Minister voor
Rechtsbescherming zijn, wat u wel en niet gaat doen en of er wetsaanpassingen nodig
zijn. Ik wil even een soort procesafspraak.
Minister Weerwind:
Dat vind ik goed. Ik ben met de KBvG in gesprek gegaan na dat werkbezoek. Ik ga daar
gewoon mee door en neem dit punt heel nadrukkelijk mee. Ik kom daarop terug. Voor
de zomer geef ik een brief met voortgangsinformatie en bekijken we welke acties daaruit
kunnen voortvloeien. Als ik die in de tijd kan plaatsen, zal ik dat zeker doen.
De voorzitter:
Prima, dat noteren we.
Minister Weerwind:
De achterlating...
De voorzitter:
O, een vraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, want die sluit aan op dit punt. Eerder, op 16 december 2021, hebben de leden Van
Nispen en Ellian al een motie ingediend over de oninbare civiele vonnissen. Dat had
op een net iets ander aspect betrekking; dat realiseer ik me. Dat ging over de mogelijke
rol die de overheid zou kunnen spelen bij het deels overnemen van de vordering, zodat
je het slachtoffer – het is geen slachtoffer is formele zin, maar een gedupeerde –
dat uit handen neemt en het als overheid zelf gaat verhalen, omdat de overheid daar
natuurlijk veel meer mogelijkheden en middelen voor heeft. Misschien is het wel verstandig
om dit aspect daar wel bij te betrekken, zodat het één pakketje blijft. Het gaat ons
uiteindelijk allemaal om wat wij voor gedupeerden kunnen betekenen. Ik vind het wel
verstandig als de uitvoering van die motie wordt meegenomen in de toezegging die zojuist
is gedaan.
De voorzitter:
Minister, neemt u die motie mee?
Minister Weerwind:
Vandaag regent het toezeggingen, vrees ik. Maar ik ga effectief te werk, dus als ik
de motie waar u het over hebt kan meenemen en die helemaal past binnen de boodschap
die ik wil horen en de informatie die ik wil hebben van de KBvG, neem ik die mee.
De voorzitter:
Het wordt meegenomen. De toezeggingen worden driftig meegeschreven.
Minister Weerwind:
Dan kom ik bij uw vraag over kindachterlating, de achterlating van minderjarigen.
U vroeg mij: welke hulp krijgen ouders wanneer één ouder het kind meeneemt naar het
buitenland? U vroeg mij: hoe daadkrachtig is die overheid eigenlijk en welke ondersteuning
mogen ouders verwachten? Ouders worden ondersteund door de Centrale autoriteit en
door een door het Ministerie van JenV gesubsidieerd centrum, het IKO. Via de politie
en het Openbaar Ministerie worden Veilig Thuis, maar ook het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang
en Achterlating ingezet en gehoord. Als een kind tegen zijn zin wordt achtergelaten
in het buitenland, is zijn of haar veiligheid onze eerste prioriteit. In zo'n geval
probeert het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating om contact te krijgen
met het achtergelaten kind en om zicht te krijgen op de situatie. Is er sprake van
een situatie van achterlating waarbij het kind niet in goede omstandigheden verkeert,
dan wordt bekeken welke actie kan worden ondernomen.
Wat doen we eerst? We kijken eerst of de ouders bewogen kunnen worden om mee te werken
aan het terughalen van het kind. Als dat niet lukt, stelt het LKHA alles in het werk
om het kind terug te halen. Hierbij staan de veiligheid en het welzijn van het kind
altijd voorop. Het kan zijn dat ik ook de Raad voor de Kinderbescherming hier actief
bij betrek, die daar haar instrumenten voor heeft. Dat kan een tijdelijke gezagsontneming
of gezagsbeëindiging zijn. Zij heeft alle diverse instrumenten tot haar beschikking.
Hoe doen we dat? Het gebeurt altijd in goede samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Ook zoek je naar lokale hulpverlening. Ik noemde de Raad voor de Kinderbescherming
al, maar er zijn ook gecertificeerde instellingen. Zien we mogelijk strafbare feiten?
Dan komen de politie en het Openbaar Ministerie om de hoek kijken. Ik had het net
over «wanneer ga je over tot gezagsbeëindigende maatregelen bij de ouders?» ten behoeve
van het werkelijk centraal stellen van het kind. Dat gebeurt in ernstige gevallen.
Garanties kan je niet geven in dezen. Van belang is dat je goed kijkt naar het kind.
Ik weet dat er binnen mijn departement aantallen zijn van de afgelopen jaren. Meten
is weten. Het vorige debat leverde die zienswijze ook op. Maar iedere casus is er
een te veel.
Tot zover, voorzitter.
Voorzitter: Van Nispen
De heer Ellian (VVD):
Dank voor deze uiteenzetting. Op zich was het mij duidelijk dat er veel mogelijk is.
Maar waar het met name om gaat in die gevallen waarbij ik contact heb gehad met een
van de ouders of in de gevallen die in de media zijn gekomen, is dat je ziet dat onze
Centrale autoriteit eigenlijk weinig doorzettingsmacht heeft in het andere land. Voor
zover ik weet is de gedachte, het uitgangspunt: eerst het kind terug, daarna gaan
we juridisch discussiëren over waar dat kind rechtens zou moeten verblijven. De heer
Van Nispen en ik hebben uw ambtsvoorganger met klem op het hart gedrukt: als het niet
lukt om dat kind eerst terug hier te krijgen, zit je in een onwenselijke situatie,
met name voor dat kind. Dus ik hoop dat u als Minister voor Rechtsbescherming echt
dat punt wil meenemen, want het blijft iets wat terugkomt in gesprekken die ik heb
met ouders die hiermee geconfronteerd worden. Die Centrale autoriteit moet wel enig
gezag en enige doorzettingsmacht hebben. Ik snap dat ze niet per se iets kunnen afdwingen.
Maar het is wel echt van essentieel belang voor de positie van het kind en voor de
situatie.
Minister Weerwind:
U spreekt over doorzettingsmacht. Die heb je niet in het buitenland; laat ik dat vooropstellen.
Dat is de praktijk. Het gaat erom dat je de diplomatieke kanalen vanuit Buitenlandse
Zaken nadrukkelijk inzet en kijkt wat je kan doen. Ik zeg het even uit mijn hoofd.
Ik dacht we in 2021 twaalf zaken hadden en dat we bij grofweg een acht- of negental
zaken succesvol zijn geweest om het kind terug te halen. Laat mij niet precies zijn
in die aantallen, maar dat zijn ze grosso modo. Ik word gesouffleerd, meneer de voorzitter:
het waren er zelfs tien. Ik zat in de goede richting. Ik vind dat een mooi aantal,
maar toch kijk ik naar die twee andere kinderen bij wie het niet succesvol is geweest.
Voorzitter: Ellian
De voorzitter:
Ik heb geen vervolgvraag namens de VVD.
Ik denk dat u er bijna bent.
Minister Weerwind:
Nee. Ik heb nog iets laten liggen, waar ik op terug zou komen. Het gaat over de start
van het experiment met een nabijheidsrechter. Mij is duidelijk geworden dat ook de
rechtspraak zich moet kunnen voorbereiden. Ik begrijp dat het experiment vraagt om
een algemene maatregel van bestuur. Ik moet die dus procesmatig netjes doorlopen met
een voorhangprocedure. Na consultatie moet ik ook weer richting uw Kamer. De concrete
datum van de start van het experiment nabijheidsrechter is dus 1 januari 2024.
Tot zover mijn bijdrage.
De voorzitter:
Helder. Dank voor de beantwoording in uw eerste termijn. Dan kijk ik naar de collega's.
Is er behoefte aan een tweede termijn?
De heer Van Nispen (SP):
Een interruptie nog, of een tweede termijn; het maakt mij niet uit.
De voorzitter:
Laten we het zo doen. U zegt gewoon wat u wilt zeggen, meneer Van Nispen. Gaat uw
gang.
De heer Van Nispen (SP):
Ja. Anders gaan we eerst daarover discussiëren. Dat schiet niet op inderdaad. Ik wil
de Minister in ieder geval bedanken voor zijn ruimhartige toezegging om met dat erfrecht
aan de slag te gaan. Ik stel het echt op prijs dat we daar in het eerste kwartaal
van 2023 al meer over horen. Als we een onrechtvaardigheid signaleren, ook als het
iets is wat gelukkig niet ontzettend vaak voorkomt, is het echt belangrijk dat de
wetgever een onduidelijke wet probeert te herstellen, niet alleen voor de rechters
die ermee worstelen, maar natuurlijk vooral voor de mensen, die zien dat er iets verandert
als er iets onrechtvaardig is. Ik stel dat dus echt op prijs.
Ook over het ondernemingsrecht hebben we een toezegging gehad. We gaan kijken wat
de Minister maakt van de suggesties die hij meeneemt in de nota naar aanleiding van
het verslag.
Ik heb nog een vraag over het letselschadeprobleem, want dat is het. Tijdens dit debat
krijg ik gewoon weer de voorbeelden van mensen die al jaren te maken hebben met een
slepende zaak. Ik begrijp ook dat sommige van die mensen cynisch worden. Ze zijn blij
dat er weer aandacht voor wordt gevraagd, maar ze zeggen ook dat er eigenlijk toch
niks verandert, omdat ik het toch ook al tegen de vorige Minister heb gezegd en die
daarvoor. Ik verwijt dat deze Minister niet, maar ik begrijp de mensen die ons daarover
mailen wel. Ik las een voorbeeld uit de publiciteit – we krijgen de voorbeelden ook
per mail – waarbij een verzekeraar door de rechtbank wordt berispt vanwege een al
twaalf jaar durende letselschadezaak. De aansprakelijkheid was allang erkend, maar
de verzekeraar bleef de zaak maar traineren. Dat heeft het slachtoffer extra schade
toegebracht.
Ik wil hierover een paar dingen zeggen. Ten eerste mag dit natuurlijk nooit twaalf
jaar duren. Ten tweede belast de werkwijze nu het slachtoffer. Die moet nu opnieuw
gaan procederen tegen zo'n verzekeraar. Het duurt te lang en het slachtoffer lijdt
extra schade. Dat belast mensen. Mijn vraag is dus wat we als overheid in de tussentijd
voor deze mensen kunnen doen. Moet dat wachten tot 1 juli 2023? Ik hoef niet te gaan
onderhandelen over die termijn. Ik ga niet tegen de Minister zeggen: kan die brief
niet een maandje eerder komen? Daar gaat het mij niet om, maar ik hoop wel dat de
Minister mijn signaal snapt. Kunnen we voor dit soort gevallen in de tussentijd iets
betekenen, via de toezichthouder of anderszins, zodat zij niet langer gedupeerd worden
en het slachtoffer worden van die letselschadeverzekeraars?
De voorzitter:
Helder. Ik kijk voor de zekerheid naar meneer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Aan de ene kant vind ik het gek en jammer dat we hier maar met drie Kamerleden zijn,
aan de andere kant vond ik het wel een goed debat met veel inhoud en een aantal mooie
gedachtewisselingen en toezeggingen. Dat wou ik alleen nog even zeggen.
De voorzitter:
Dat is alleen maar fijn. Daar zijn we hier ook voor.
Van VVD-zijde: ik heb zelf ook waardering voor het antwoord. Fijn dat de Minister
dit aangelegen punt wil meenemen. We hebben het in deze Kamer vaak over een eerlijk
proces, maar een eerlijk proces heeft in het civiele recht niet zo veel zin als de
beslissing van de rechter niet wordt nagekomen en je die ook nog eens niet kan afdwingen,
waardoor je letterlijk en figuurlijk met de gebakken peren zit. Dus dank daarvoor.
Ik ga dat met belangstelling afwachten en dan komen we nader te spreken over de invulling.
Heeft u een schorsing nodig, Minister, voor de beantwoording van de vragen van de
heer Van Nispen? Nee? Dan gaan we meteen over naar de beantwoording.
Minister Weerwind:
Voorzitter, ik heb niet een vraag gehoord, maar een duidelijke oproep. Ik heb een
duidelijke oproep gehoord om iets te doen voor deze mensen. Die oproep is niet alleen
gericht aan mij als Minister voor Rechtsbescherming, maar ook aan de verzekeraars
die meekijken. Ik vind dat ook een goede zaak. De oproep is ook gericht aan de toezichthoudende
organen die er zijn en hun kwaliteitskeurmerk: word wakker, zie dat dit leeft in Nederland,
zie dat slachtoffers heel lang moeten wachten, en ga te rade over hoe dat anders kan.
Zo heb ik de heer Van Nispen beluisterd. Maak dat concreet, en laat het niet zo zijn
dat mijn opvolger ook nog dit soort vragen krijgt. Dat hoor ik de heer Van Nispen
duidelijk zeggen.
De voorzitter:
Meneer Van Nispen nog één keer.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, dat heb ik inderdaad ook gezegd, onder andere, maar dat doet geen afbreuk aan
de toezegging die de Minister al gedaan heeft om ook te kijken wat er veranderd kan
worden in de wet en de regels. De twee suggesties die ik had – maar misschien zijn
er nog wel veel betere te bedenken – zijn hoge boetes voor trainerende letselschadeverzekeraars
en de mogelijkheid om de claim gewoon toe te wijzen als de zaak getraineerd wordt.
Dat kan volgens mij ook in het burgerlijk recht geregeld worden. Dat hoeft niet enkel
bij de Minister van Financiën te liggen.
Minister Weerwind:
Ik heb de suggesties gehoord, maar dat betekent niet dat ik die suggesties omarm.
Dat zeg ik even met klem.
De voorzitter:
U snapt elkaar.
De heer Van Nispen (SP):
Dat vind ik uiteraard jammer, maar dit is natuurlijk wel hoe het werkt. Je krijgt
niet overal je zin over. Ik had het ook liever eerder gehad. Maar nogmaals, laten
we die oproep doen en kijken wat we kunnen betekenen voor die mensen, want het is
echt, echt schrijnend.
De voorzitter:
Uitstekend. In een democratie krijg je niet altijd je zin, zeg ik maar even.
We gaan de toezeggingen even oplezen, met dank voor het meeschrijven.
– De Minister voor Rechtsbescherming stuurt de Kamer in het eerste kwartaal van 2023
een wetsvoorstel waarmee de bepaling in het erfrecht wordt aangepast dat geen financieel
voordeel gehaald mag worden uit een misdrijf.
– De Minister voor Rechtsbescherming stuurt de Kamer voor 1 juli 2023 een brief over
de mogelijkheden voor letselschadeslachtoffers om hun schade te verhalen bij verzekeraars,
vooruitlopend op aanpassing van de wet- en regelgeving.
– De Minister voor Rechtsbescherming informeert de Kamer uiterlijk in juni 2023 over
het voorstel om de competentiegrens van de kantonrechter te verhogen.
Dat laatste is iets dwingender, maar goed. Dat komt dus in juni.
Minister Weerwind:
Bij het lopende traject rechtstoegang; zo heb ik ’m geformuleerd. Nu wordt het heel
zwart-wit in de tijd geplaatst.
De voorzitter:
U zei echt juni, Minister.
Minister Weerwind:
Gaat u verder.
De voorzitter:
Oké.
– De Minister voor Rechtsbescherming informeert de Kamer voor de zomer van 2023 over
het effectueren van civiele vonnissen naar aanleiding van gesprekken met de KBvG,
en gaat daarbij ook in op de motie van de leden Van Nispen en Ellian (28 684, nr. 680).
Dan zijn wij aan het eind gekomen van dit commissiedebat. Ik dank de collega's, de
Minister voor Rechtsbescherming, zijn ondersteuning, andere geïnteresseerden, onze
eigen onvolprezen ondersteuning en natuurlijk de Griffie en de kijkers thuis. Ik wens
iedereen een prettige dag.
Sluiting 12.05 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.M. Brood, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.