Verslag van een notaoverleg : Verslag van een notaoverleg, gehouden op 28 september 2022, over de Beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
36 180 Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Nr. 21 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Vastgesteld 11 oktober 2022
De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op
28 september 2022 overleg gevoerd met mevrouw Schreinemacher, Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
24 juni 2022 inzake beleidsnota Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 36 180, nr. 1);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
9 februari 2022 inzake hoofdlijnen beleid Ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
(Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 63);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
23 maart 2022 inzake beleidsdoorlichting artikel 1 van de begroting Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) (Kamerstuk 34 124, nr. 25);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
28 maart 2022 inzake uitvoering van de nader gewijzigde motie van de leden Stoffer
en Koekkoek over inzetten op het bevorderen van menstruele gezondheid (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 58) (Kamerstuk 33 625, nr. 335);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
1 april 2022 inzake reactie op de moties van de leden Brekelmans, Kuzu, Piri en Jasper
van Dijk over afhankelijkheden en mensenrechten (Kamerstukken 32 735 en 35 207, nr. 339);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
9 december 2021 inzake rapportage economische missies en bezoeken, eerste helft 2021
(Kamerstuk 34 952, nr. 148);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
22 april 2022 inzake rapportage economische missies en bezoeken, tweede helft 2021
(Kamerstuk 34 952, nr. 163);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
20 mei 2022 inzake Nederlandse deelname Dubai Expo 2020 (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 66);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
17 juni 2022 inzake gezamenlijke internationaal-economische samenwerking Ministerie
van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 34 952, nr. 174);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
23 juni 2022 inzake voortgang jongerenstrategie Youth at Heart (Kamerstuk 34 952, nr. 180);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
24 juni 2022 inzake actualisatie toetsingskader DRIVE garantiefaciliteit 2022 (Kamerstuk
33 625, nr. 340);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
6 september 2022 inzake beantwoording vragen commissie over de beleidsnota Doen waar
Nederland goed in is (Kamerstuk36 180, nr. 1);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d.
20 september 2022 inzake uitwerking CW 3.1 bij BHOS-nota Doen waar Nederland goed
in is (Kamerstuk 36 180, nr. 2).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Wuite
De griffier van de commissie, Meijers
Voorzitter: Jasper van Dijk
Griffier: Westerhoff
Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Amhaouch, Ceder, Jasper van Dijk, Hammelburg,
Klink, Koekkoek, Kröger, Stoffer, Teunissen, Thijssen en Van Weerdenburg,
en mevrouw Schreinemacher, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 13.16 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik heet u van harte welkom bij dit notaoverleg van de commissie voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de beleidsnota dienaangaande.
Eerst moet ik twee procedurele dingen zeggen. Bij aanvang van het notaoverleg willen
wij toevoegen aan de agenda de brief Uitwerking Comptabiliteitswet 3.1, tenzij daar
bezwaar tegen is, maar ik ga ervan uit dat dat niet het geval is. Aan het einde van
dit notaoverleg moet de voorzitter, ondergetekende, concluderen dat de nota voldoende
besproken is ten behoeve van de plenaire afronding. Dat zijn de stemmingen, indien
er moties worden ingediend.
Ik heet de Minister van harte welkom en het publiek op de publieke tribune. We hebben
best wel wat sprekers. Er zijn vaste spreektijden. Die kon u zien in de convocatie.
Ik wil voorstellen om in de eerste termijn van de Kamer vier interrupties te doen,
dus vier vragen of opmerkingen. Of twee maal twee, dat mag u zelf weten. Twee interrupties
in tweeën.
We beginnen met de termijn van mevrouw Teunissen van de Partij voor de Dieren. Aan
u het woord voor uw inbreng.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, hartelijk dank. De beleidsnota die we vandaag bespreken, had wat de Partij
voor de Dieren betreft een nota kunnen zijn waarin Nederland eindelijk verantwoordelijkheid
neemt voor ons aandeel aan de klimaatcrisis, de voedselcrisis, armoede en het biodiversiteitsverlies.
Maar helaas is de nota uitgekleed tot een nota die vooral de bv Nederland dient. Ik
begin met de zogenaamde gebonden hulp. Daarna wil ik ingaan op de ambitie van de Minister
om meer vrijhandelsverdragen af te sluiten.
Allereest die gebonden hulp. We hebben een evaluatie ontvangen van Buitenlandse Zaken
die uiterst kritisch is over de combinatie van hulp en handel. Waarop baseert de Minister
dan haar streven dat zij 70% van twee fondsen geeft aan Nederlandse bedrijven? Wat
doet dit met de slagkracht van lokale economieën elders? De afgelopen kabinetten waren
tegen deze vorm van gebonden hulp en ook de VN, de EU en de OESO waren tegen. De Partij
voor de Dieren vindt het daarom onacceptabel dat onder het mom van ontwikkelingssamenwerking
het verdienvermogen van het Nederlandse bedrijfsleven wordt versterkt. Is de Minister
dan ook bereid om af te zien van deze zeer omstreden vorm van het gebruik van ontwikkelingsgeld?
Voorzitter. Dan de vrijhandelsverdragen. De Minister wil er meer van gaan afsluiten.
Die leiden tot nog meer spullen goedkoper over de wereld verslepen, met meer winning
van grondstoffen, met aantasting van de natuur tot gevolg. Ook leidt de toename van
de import naar Nederland van onder andere vlees en zuivel tot oneerlijke concurrentie
voor de Nederlandse boer. Dat is ook een van de redenen waarom deze Kamer het kabinet
heeft opgeroepen om in de EU de steun van Nederland voor het verdrag Mercosur in te
trekken. Dit verdrag zorgt er namelijk voor dat we in Brazilië meer soja voor veevoer
gaan verbouwen, waardoor lokale bevolking van hun land wordt afgejaagd, mensenrechten
worden geschonden en we nog meer rund- en kippenvlees hiernaartoe gaan importeren.
Voorzitter. Dan zie ik dat de Minister in juni toch nog een brief aan de Europese
Commissie stuurt, mede namens vijftien lidstaten, waarin staat: maak haast met de
implementatie van Mercosur. Terwijl er gewoon een uitspraak ligt van de Kamer om dat
niet te doen. Daarom heb ik een paar vragen over het streven van de Minister om meer
vrijhandelsverdragen af te sluiten. In die brief van juni schrijft de Minister over
de implementatie van Mercosur dat het verdrag met «robuuste en afdwingbare duurzaamheidsafspraken»
geïmplementeerd moet worden.
Maar eerder heeft het kabinet in antwoord op onze schriftelijke vragen aangegeven
dat de EU Mercosur-landen helemaal niet kán dwingen om de EU-regelgeving of een equivalent
daarvan over te nemen. Hoe kan de Minister dan nu zeggen dat er duurzaamheidsafspraken
worden gemaakt rondom Mercosur en dat die afdwingbaar worden, terwijl het kabinet
eerder heeft aangegeven dat dat helemaal niet kan? Wat bedoelt de Minister met de
zin in die brief dat de duurzaamheidsafspraken «de specifieke omstandigheden van de
handelspartners zullen omvatten»? Bedoelt zij met die zin dat we, als het even niet
uitkomt voor Brazilië, dan toch doorgaan met de Amazone of de Cerrado nog verder in
de vernieling te helpen?
De voorzitter:
Mevrouw Teunissen, u heeft nog iets meer dan een halve minuut spreektijd.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ja, voorzitter. Tot slot wil ik nog even aandacht vragen voor de fossiele subsidies.
Daarover hebben we drie kwartier geleden nog een brief van de Minister ontvangen.
Wij willen de Minister nog een keer wijzen op de belofte van het kabinet om per eind
2022 te stoppen met fossiele exportsubsidies. In deze nota valt te lezen dat er uitzonderingen
op de COP26-verklaring mogelijk zijn als de energievoorziening in het geding is. Volgens
mij was dat niet de afspraak die we in Glasgow hebben gemaakt. Kan de Minister hier
nogmaals bevestigen dat Nederland per eind 2022 stopt met de overheidssteun voor fossiele
projecten, en wel zonder vertraging en zonder uitzonderingen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartstikke goed. Dank u wel. Het woord is aan de heer Amhaouch van het CDA en hij
heeft zes minuten spreektijd in eerste termijn.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Fijn dat we vandaag de beleidsnota bespreken met als titel:
Doen waar Nederland goed in is. Voordat ik naar mijn geschreven tekst ga, is mijn
constatering dat we naast alle transities waar wij al in zitten – de klimaattransitie,
de energietransitie en transities op allerlei terreinen – ook op dit gebied in een
transitie zitten: een transitie om van hulp naar handel te komen en, vice versa, handel
in te zetten als hulp. Dat betekent dus ook dat iedereen mee moet bewegen. Het beleid
moet meebewegen, het ministerie moet meebewegen, uitvoeringsorganisaties moeten meebewegen,
ngo's moeten meebewegen en natuurlijk ook het bedrijfsleven moet meebewegen. Wederkerigheid
is voor het CDA op dit gebied heel belangrijk. Dat even vooraf.
De voorzitter:
Dat roept een vraag op van de heer Hammelburg van D66.
De heer Hammelburg (D66):
Ik kan de heer Amhaouch heel goed vinden in het feit dat handel wel degelijk tot een
vorm van ontwikkeling kan leiden, zeker op korte termijn. Maar de IOB geeft in de
beleidsdoorlichting ook duidelijk aan dat er, als je terugkijkt op het beleid waarin
hulp en handel gecombineerd worden, niet echt sprake is van een trickledowneffect,
dat er niet echt sprake is van het behalen van de langetermijndoelen voor ontwikkeling.
De IOB is daar dus zeer kritisch over. Heeft de heer Amhaouch dat stuk gelezen?
De heer Amhaouch (CDA):
Die berichten en die stukken hebben wij natuurlijk gelezen, maar ik draai het om.
Wij gaan ook spreken over de Afrikastrategie. Die komt er, als het goed is, deze maand
ook nog aan. Als je heel veel spreekt met die landen – wij hebben als commissie verschillende
bezoeken gebracht; we zijn naar Rwanda geweest, in het verleden naar Uganda en Ethiopië –
dan smeken die landen bijna om een gelijkwaardige behandeling, gelijkwaardige positie
ten opzichte van Europa. Er zijn verschillende landen die, gechargeerd uitgedrukt,
zeggen: wij willen een keer van dat OS-infuus af. Het CDA heeft goede banden met ngo's
en we respecteren al het werk van die ngo's en ook dat van het bedrijfsleven dat daarbij
betrokken is. Maar we zitten in een transitie. Als je even reflecteert op Afrika met
54 of 55 landen, dan zitten die landen niet allemaal in dezelfde fase. Elk land zit
in een andere fase en daarin moeten wij meebewegen. Het ene land heeft welllicht nog
steeds OS-achtige hulp nodig, terwijl een ander land zegt: ik wil de OS graag afbouwen,
maar ik wil iets toevoegen in de waardeketen. Ik wil fatsoenlijke banen creëren in
mijn land.
De heer Hammelburg (D66):
De heer Amhaouch en ik waren met andere leden van deze commissie inderdaad op bezoek
in Rwanda en zaten daar bij drie verschillende Ministers. Twee van hen hebben we bevraagd
hierop, bijvoorbeeld de Minister van Buitenlandse Zaken. Die stelde ik de vraag: wat
vindt u van het beleidsvoornemen om in te gaan zetten op de combinatie van handel
en hulp, en om de ontwikkelingssamenwerking af te bouwen? Hij zei: ik ben heel erg
blij dat we als gelijkwaardige partner worden gezien en heel erg blij dat we ook op
handel gaan inzetten, maar we kunnen niet af van de samenwerking op ontwikkeling,
want we zijn nog een arm land en hebben die hulp keihard nodig. Dat is wat hij zei,
en volgens mij heb ik hier genoeg getuigen die dat kunnen beamen.
De heer Amhaouch (CDA):
Dat kan, en dat kan ook kloppen, maar je moet wel ergens prikkels inbouwen. Als je
nergens een piketpaaltje slaat ... In deze nota gaan wij focus aanbrengen op een aantal
landen. Dan kun je zeggen: oké, wij gaan handel toevoegen en wij blijven oneindig
lange tijd OS-middelen beschikbaar stellen. Wij hebben in Rwanda hele goede gesprekken
gehad en ik denk dat Rwanda juist in een fase zit waarin het af en toe kan schuren
en een beetje worstelen kan zijn. Maar als ik zie wat daar de ambitie is om forse
stappen vooruit te zetten op economische ontwikkeling en handel, dan maak ik mij daar
op lange termijn geen zorgen over. Maar er zijn ook lopende projecten waar OS-middelen
misschien nodig blijven. Dan moeten we opletten dat we daar niet het kind met het
badwater weggooien. Maar de lijn moet zijn: kijk in welke fase een land zit en laten
we die transities maken!
Voorzitter. Dat was mijn aftrap voordat ik naar mijn inbreng wil gaan.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. De gevolgen van de oorlog in Oekraïne zijn groot voor de handel en economie
van onze grootste handelspartner: Duitsland. Er gaat maar liefst 200 miljard op en
neer over de grens met Duitsland. We dreigen internationaal grote economische klappen
te krijgen door de stijgende energieprijzen, de handelssancties en de stijgende voedselprijzen.
Wat doet de Minister om de handelsbanden met onze grootste handelspartner blijvend
te versterken, ook in de moeilijke en barre economische tijden die eraan komen? Duitsland
is inderdaad onze grootste handelspartner.
Daarmee kom ik ook op imvo. We hebben als coalitie maar ook als partij gezegd: wij
zien het liefst imvo-wetgeving op Europese basis. Als dat niet haalbaar is, dan minimaal
met onze buurlanden. Duitsland is de meest belangrijke daarvan. Dat is niet nice to
have, maar een must. Wij kunnen niet een lappendeken maken als we het hebben over
de economische ontwikkelingen tussen België, Duitsland en Nederland. Het moet om minimaal
die drie gaan.
Voorzitter. De focus in de beleidsnotitie is gericht op ontwikkelingssamenwerking
door buitenlandse handel. In de lijsten van de focuslanden voor buitenlandse handel
en ontwikkelingssamenwerking, die de Minister zelf geeft, blijkt echter een beperkte
overlap te zitten. Daarom vraag ik de Minister hoe de link tussen OS en buitenlandse
handel gemaakt zal worden voor de focuslanden van OS. Blijft er ook een focus op traditionele
ontwikkelingssamenwerking en hulp, met de nadruk op solidariteit en de emancipatie
van onderdrukten?
In de afgelopen jaren zijn er meerdere kortlopende initiatieven geweest om het mkb
te helpen met internationaliseren en om zich te vestigen in ontwikkelingslanden. Is
er een mogelijkheid om structurele ondersteuning te regelen? Kan de Minister voor
ons in kaart brengen wat de opties zijn om mkb-fondsen en kernkapitaal zo optimaal
mogelijk in elkaars verlengde te laten fungeren? Dat is erg belangrijk om duurzame
banen te creëren voor het maatschappelijk middenveld in deze landen. Dat is in lijn
met SDG 8. De lijst van focuslanden hiervoor is teruggebracht van 70 naar 40 landen.
Kan de Minister hierover uitweiden? Op basis van welke criteria is de keuze voor die
40 landen gemaakt?
Voorzitter. In de nota ontbreken twee belangrijke aspecten van de uitvoering: het
instrumentarium en de kennisdeling. Hoe wordt gemeten wat de impact is van de gedane
moeite en investeringen? In de tekst staat hoe de methodes zijn ontwikkeld, maar het
blijft onduidelijk wat die methodes zijn. Hoe stimuleert, coördineert en regisseert
de overheid kennisdeling in de ngo-sector? Welke doelen gaan we samen bevorderen,
onder kleine en grote spelers?
Voorzitter. Ik wil het graag hebben over het belang van strategische autonomie en
over de afhankelijkheid van grondstoffen die we nodig hebben voor de energietransitie
en de technologische ontwikkelingen binnen de EU. Die zijn nauwelijks te vinden. Hiervoor
zijn goede relaties en strategische partnerschappen nodig. We zien het grote belang
van Afrika, dat hierin een belangrijke rol kan spelen. We zien echter dat veel mijnen
en infrastructuur daar inmiddels in Chinese handen zijn, met alle gevolgen van dien.
Nederland is een klein land met een groot buitenland. We moeten slimmer inzetten op
handel en economische ontwikkelingen. Handel is ook economische diplomatie. Dat verwachten
wij ook van de Minister voor Buitenlandse Handel en de Minister van Buitenlandse Zaken,
en van eigenlijk alle Ministers die naar het buitenland gaan.
Belangrijke tenders in de handelslanden worden niet door Nederlandse bedrijven gewonnen,
maar vaak door Chinese bedrijven of door bedrijven uit andere Europese landen waarvan
de Ministers en de premiers bedrijven actief ondersteunen. Het gevaar van het feit
dat al deze zaken in Chinese handen zijn, is dat wij als Europa steeds afhankelijker
worden van China en dat de Chinese invloed op het Afrikaanse continent alsmaar groter
wordt. Herkent de Minister dit beeld en kan de Minister aangeven hoe hier binnen het
beleid aandacht aan gegeven kan worden? Kunnen wij onze bedrijven ondersteunen in
de tenders die zij keer op keer verliezen aan Chinese bedrijven? Hoe kunnen wij een
goede samenwerking en economische diplomatie creëren tussen EZK, Buitenlandse Zaken
en BuHa-OS om onze bedrijven te ondersteunen? Kan de Minister hierop reflecteren,
ook in de Europese context?
Voorzitter. Dan global health. Dat is een belangrijk thema voor collega Kuik, die
nu niet aanwezig kan zijn in verband met de Groningenenquête. In de beleidsnotitie
wordt duidelijk ingegaan op de kabinetsinzet om hiv en aids tegen te gaan richting
2030. In het verleden is de toezegging gedaan dat de inzet van het kabinet zich ook
zou richten op het tegengaan van tbc, tuberculose. We willen een tbc-vrije wereld
in 2030. Kan de Minister toezeggen dat naast het tegengaan van hiv en aids, ook het
tegengaan van tbc nog steeds de inzet is van het beleid?
Voorzitter. In de beleidsnotitie heeft de Afrikastrategie een plek gekregen. Die moet
nog volgen in oktober. Kan de Minister dit bevestigen? Wordt daar ook een uitvoeringsagenda
aan toegevoegd? Hoe gaat de Minister deze strategie uitvoeren?
Voorzitter. Als laatste de naderende winter in Oekraïne. We verkeren nog steeds in
oorlog. Europa is in oorlog. Wat kunnen we in Nederland nog doen aan acute, humanitaire
hulp om daar te helpen? Kunnen wij opvang in de regio bieden, bijvoorbeeld door het
leveren van festivaltenten of modulaire bouw om daar in zwaar getroffen en net bevrijde
gebieden kleine wijken of dorpshuizen te creëren waar mensen deze winter terechtkunnen
om even uit de kou te zijn? Kan de Minister toezeggen dat er middelen vrij zullen
komen om een humanitaire hulpoperatie op te zetten om Oekraïne op korte termijn te
voorzien van essentiële humanitaire middelen en infrastructuur om de winter door te
komen?
De heer Klink (VVD):
Dank aan collega Amhaouch voor zijn inbreng. Hij had het over het veel meer aanhalen
van de banden met Duitsland en België, over de mkb-fondsen en over het samen slimmer
optrekken in Afrika om de Chinese invloeden wat tegen te gaan. Bedoelt hij dan ook
dat Nederland samen met die landen handelsmissies moet gaan organiseren en dat die
mkb-fondsen er alleen zijn voor bedrijven die in die landen handeldrijven? Hoe ziet
hij dat meer concreet voor zich? Ik hoor in het antwoord ook graag hoe het dan zit
met de andere belangrijke handelspartners om ons heen, zoals het Verenigd Koninkrijk
en Frankrijk.
De heer Amhaouch (CDA):
Dat zijn wel heel veel vragen. Dat zijn acht interrupties in één keer.
De voorzitter:
Slimme parlementariërs verstoppen allerlei vragen in één vraag.
De heer Amhaouch (CDA):
Het eerste punt dat ik eruit pik, is dan toch het mkb. Ik pak even als voorbeeld de
Afrikastrategie. Als wij zeggen dat wij meer op een gelijkwaardige basis willen gaan
samenwerken en dat we impact willen hebben op het gebied van SDG 8, op het gebied
van fatsoenlijke banen en een eerlijke economie, dan moeten wij onze bedrijven ook
faciliteren om daar werk te organiseren. Dat moet gebeuren met lokale mensen. We moeten
mensen opleiden. Ik noem lokale productie. We hebben het in Rwanda gezien. Eigen opbrengsten.
Hoe kunnen we met kleine ingrepen de opbrengsten verbeteren? Dan heb je ook faciliteiten
nodig. Ik zet er grote vraagtekens bij of Invest International, een belangrijk fonds,
daartoe in staat is. We hebben kortgeleden de verschillende gesprekken gehad. Je ziet
bijvoorbeeld dat we bij de handel – ik noem het even het schuiven van producten –
de exportkredietverzekering hebben. Maar als een Nederlands bedrijf – een boer of
een ander bedrijf – zou zeggen dat het nu naar Afrika gaat, dan is de vraag: moet
dat bedrijf dat risico helemaal zelf pakken of kun je dat bedrijf faciliteren met
garanties of andere instrumenten? Tegenover mij zitten heel veel slimme mensen die
kunnen nadenken over de wijze waarop wij dat kunnen faciliteren. Dat was één.
Dan het tweede punt, over handelsmissies met Duitsland en België. Dat zou heel mooi
zijn. Het hoeft niet. Maar ik vind het zelf wel belangrijk dat wij het heel vaak hebben
over landen die ver weg zijn, ook in dit huis, en dat we eigenlijk te weinig praten
over onze grootste handelspartner Duitsland. Dat zie je ook in de commissie terug.
Of je nou in de automotive industrie zit, in de energiesector of in de export van
groente en fruit, Nederland is eigenlijk economisch gezien een provincie van Duitsland.
Dat mag je misschien niet zeggen, maar Nederland is klein. En zeven van de twaalf
provincies in Nederland grenzen aan Duitsland of België. Dus we zijn een sterk land,
maar laten we ook kijken naar die relatie. Daarom was mijn oproep: wat doen we om
proactief in goede en slechte tijden de handelsrelatie met onze Duitse buren te onderhouden?
Voorzitter. De andere vragen ben ik vergeten. Het waren er zo veel.
De voorzitter:
Meneer Klink, wilt u nog iets vragen?
De heer Klink (VVD):
Dan telt het weer als een interruptie?
De voorzitter:
Ja, die telt.
De heer Klink (VVD):
Dan houd ik mijn kruit nog even droog.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik heb een vraag aan de heer Amhaouch over de ambitie van het kabinet om vrijhandelsverdragen
af te sluiten. Een van die verdragen is Mercosur. Nu is dat met de stikstofcrisis
die we hier hebben, natuurlijk toch wel in een ander daglicht komen te staan. Boeren
moeten grote veranderingen doormaken. Dat vindt de Partij van de Dieren ook wel terecht.
Het kabinet neemt nu ook verantwoordelijkheid. Maar dan kunnen we ze natuurlijk niet
opzadelen met nieuwe vrijhandelsverdragen als Mercosur, waardoor er weer kippenvlees
en rundvlees op de markt komen. Dat is oneerlijke concurrentie. Hoe ziet het CDA in
het licht van de stikstofcrisis dat Mercosur-verdrag?
De heer Amhaouch (CDA):
Eerst handelsverdragen in zijn algemeenheid. Daarover zijn wij positief gestemd, mits
ze voldoen aan een aantal randvoorwaarden, die natuurlijk gaan over een gelijk speelveld,
maar ook de opgaven die we in Europa met z'n allen hebben vastgelegd in Parijs. Eigenlijk
gaat dat niet alleen over Europa; 196 landen hebben daar volgens mij hun handtekening
onder gezet. Daar moeten we rekening houden.
U pikt Mercosur er nu uit. Volgens mij maakt het voor sommige partijen in de Kamer
niet uit of daar nu Mercosur, CETA of JEFTA met Japan op staat, of dadelijk het handelsverdrag
met Indonesië dat eraan komt. Het is nooit goed, denk ik. Daar ben ik niet voor. Er
zijn scherpe discussies geweest over CETA, over Canada. We zijn volgens mij nu drie,
vier jaar onderweg en ik kijk daar nog steeds hetzelfde naar: dat is een mooi handelsverdrag.
Niet alleen de agrofoodsector, die voor het CDA belangrijk is, zit erin. Er zitten
ook diensten in, er zit machinebouw in, er zit zo veel in. Onder de streep zijn het
winnaars. We trekken die norm samen omhoog.
Hetzelfde geldt volgens mij voor het verdrag met Indonesië dat eraan komt. Daarbij
hebben we het vaak over palmolie. Palmolie moet je natuurlijk heel duurzaam gaan benaderen.
We hebben de RSPO-standaard, die we moeten stellen. Ik hoor sommige mensen zeggen
dat de RSPO niet voldoende is, dat die niet goed is. Laten we dan samen kijken hoe
we die naar boven bijstellen. Maar laten we niet vergeten dat in Indonesië maar liefst
17 miljoen mensen in de palmoliewereld werken. 17 miljoen. Dat zijn net zo veel mensen
als in heel Nederland. En dan hoor ik hier in Nederland soms zeggen: laten we morgen
met één pennenstreek stoppen met palmolie importeren vanuit Indonesië. Ik ben dus
positief gestemd over handelsverdragen. Laten we er samen kritisch naar kijken en
de kartelranden, dingen die niet goed zijn, ook benoemen.
In het kader van stikstof zie ik in dat wij vanuit Nederland met onze voetafdruk niet
eindeloos de wereld kunnen bedienen met allerlei vlees, groenten en weet ik wat allemaal.
We kunnen Duitsland bedienen, we kunnen Europa bedienen, we kunnen daar een beetje
overheen, maar op een gegeven moment is de koek inderdaad op. Laten we kijken naar
een gelijk speelveld, ook met die andere landen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dat was een lang antwoord. Dank daarvoor. «Een gelijk speelveld», hoor ik de heer
Amhaouch zeggen, en daarbij heb je dus bepaalde voorwaarden nodig om dat gelijke speelveld
voor elkaar te krijgen. Nou heeft het kabinet in antwoord op onze schriftelijke vragen
al eerder gezegd: dat is niet mogelijk; we kunnen geen duurzaamheidsvoorwaarden afdwingen
bij andere landen, want ze mogen vanuit het right to regulate hun eigen regels stellen.
Dus we zien al dat dat niet lukt. Tegelijkertijd zijn er talloze boerenorganisaties
die zeggen: Mercosur, dat moet je gewoon niet doen. Is het dan nu niet het moment
voor het CDA om te zeggen: oké, als we niet aan die duurzaamheidsvoorwaarden kunnen
voldoen en boeren zich zorgen maken over die oneerlijke concurrentie, moeten we dan
nu niet zeggen dat we Mercosur gewoon niet doen?
De voorzitter:
De heer Amhaouch gaat iets korter antwoorden op deze vraag.
De heer Amhaouch (CDA):
Voordat wij de handtekening zetten onder Mercosur, zullen wij dat kritisch bekijken.
Dat hebben we ook bij CETA gedaan. Als je een handelsverdrag tekent, start je inderdaad
soms niet allebei op een 10. Een ander land heeft misschien een 8 of een 7, maar je
probeert in de komende jaren wel naar die 10 toe te groeien. Dat hebben we met meerdere
handelsverdragen aangetoond. Er zijn ook afspraken gemaakt over processen, over hoe
je wederzijds bij elkaar in de keuken kijkt. Ik denk dat CETA daar een heel mooi voorbeeld
van is.
De voorzitter:
Dank u. Dan is er nog een vraag van de heer Hammelburg?
De heer Hammelburg (D66):
Ja, want ik hoor de heer Amhaouch op een aantal belangrijke thema's «rekening houden
met» zeggen in plaats van «daar gaan we ons aan houden». Ik geef daar één voorbeeld
van. Dat gaat over de afspraken die we hebben gemaakt in Glasgow. We hebben vorig
jaar een motie ingediend waarin werd verzocht om alle handelsinstrumentaria te vergroenen,
in lijn met Parijs en Glasgow. Het CDA heeft daar voorgestemd. Is dat nu ineens «rekening
houden met» geworden of gaan we dit gewoon doen, waar u eerder ook vóór heeft gestemd?
De heer Amhaouch (CDA):
Dit is ook een hele mooie en ook een belangrijke, denk ik. Ik benader zoiets allereerst
altijd vanuit de richting. Dat zien we ook met stikstof: de richting is goed. Dat
hebben we ook met stikstof gezien. Onze politiek leider heeft toen gezegd: «2030 is
niet heilig.» Daar is heel veel discussie over geweest; misschien hebben sommigen
dat gemist. Ik wil dat niet letterlijk overnemen voor de afspraken die we hebben gemaakt
in Glasgow. Ik denk dat we in de exportkredietverzekeringen wel degelijk stappen moeten
zetten richting het uitfaseren van fossiel.
De voorzitter:
U mag gewoon doorgaan met antwoorden, want dit was geen interruptie van de heer Hammelburg.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik hoorde links iets in mijn oor.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Amhaouch (CDA):
Maar de 80/20-regel is wel belangrijk – ik ben een bèta. Als het ons lukt om op zo'n
korte termijn 80% te realiseren, dan geef ik een paar Limburgse vlaaien weg. We moeten
heel kritisch kijken hoe we het bedrijfsleven meenemen, want dat heeft het heel moeilijk
en moet echt hele grote stappen zetten. Ik hoop dat D66 zich er ook in kan vinden
dat het geen zwart-witbenadering is. Dus ja, we committeren ons volledig aan wat wij
gezegd hebben in Glasgow, maar laten we het ook in de huidige context met een stukje
realiteitszin benaderen. Ik hoop dat we die 100% halen, maar ik kan mij ook voorstellen
dat een aantal bedrijven hele grote stappen moeten maken en zeggen: dat gaan wij niet
helemaal meemaken. Dan is de vraag aan ons als politiek wat we daarmee doen.
De voorzitter:
De heer Hammelburg nog? Nee? Oké. Dan is eerst de heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Ik zou toch nog even door willen gaan op de vraag die mevrouw Teunissen zojuist aan
de heer Amhaouch stelde. De vraag komt nu van de andere kant. Als je van links en
rechts moeilijke vragen daarover krijgt, moet je je echt wat af gaan vragen. Als ik
zomaar even «Mercosur» intyp op internet, dan verschijnt het volgende: «Mercosur is
een economisch samenwerkingsverband.» En dan staat er: «(...) stelt Europese akkerbouwers
en veehouders bloot aan oneerlijke concurrentie door import van producten die geproduceerd
zijn onder (veel) lagere productiestandaarden.» De FNV komt daarmee. Ik denk dat zij
gelijk hebben. Als u dat nu hoort, zou u toch gewoon moeten zeggen: dit moeten we
niet meer doen. Als de Partij voor de Dieren dat zegt, als de SGP dat zegt, dan moet
je als CDA denken: laat ik in dat midden blijven en mij daarbij aansluiten. Bent u
het daar niet mee eens?
De voorzitter:
Dat is een open vraag.
De heer Amhaouch (CDA):
In dat laatste heeft de heer Stoffer gelijk, namelijk dat wij als midden een hele
zware verantwoordelijkheid hebben als er heel veel over de flanken geroepen wordt,
om het maar even in mijn eigen woorden te zeggen. Ik noem geen partijen. Je moet inderdaad
vanuit het midden de zaak beredeneren. U leest iets op van de FNV. Die heb ik hoog
zitten, want die is belangrijk. Maar hetzelfde geldt voor de kritische discussie die
we hebben. Ik heb met collega Van Raan behoorlijk wat discussies gehad over CETA.
Ik reflecteer op CETA. De discussies waren kritisch. We hebben – ik wil geen «fake
news» zeggen – een aantal onwaarheden hebben afgepeld en een aantal waarheden benoemd.
Het is niet zo dat beide partijen op een 10 starten, zoals ik net zei. Dan is wel
de vraag welke richting we opgaan. Hebben we er vertrouwen in – dan pak ik even niet
Mercosur, maar CETA, want dat was dezelfde discussie – om samen met Canada de goede
richting op te gaan? Hebben we er vertrouwen in dat Canada zich ook committeert aan
Parijs of aan imvo? Ik denk dat het antwoord ja is. Daarom zullen wij Mercosur op
zijn merites beoordelen op het moment dat het naar de Kamer komt.
De heer Stoffer (SGP):
Dat zijn natuurlijk prachtige woorden, maar stel nou eens dat je boer bent in – ik
noem maar wat – Overijssel of Elspeet, waar ik vandaan kom. Dan denk je: «Dat is allemaal
mooi, maar als ze daar op een 7 starten en ik moet aan een 10 voldoen – we zijn wellicht
nog niet helemaal op die 10, maar laten we een 9 zeggen – dan is dat gewoon oneerlijk.
Met alle respect, maar daar kan ik gewoon niks mee als Elspeetse boer.» Is meneer
Amhaouch het niet met mij eens dat die woorden mooi en prachtig zijn, maar dat een
Elspeetse boer daar eigenlijk helemaal niks aan heeft en dat je met boerenverstand
maar gewoon moet besluiten om het niet te doen?
De voorzitter:
Een kort antwoord van de heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik kom niet uit Elspeet ...
De heer Stoffer (SGP):
Jammer.
De heer Amhaouch (CDA):
... maar wel uit Noord-Limburg, een mooie plattelandsregio met veel land- en tuinbouw.
We hebben het natuurlijk veel over boeren, agrofood, een belangrijke levensbehoefte,
en ook over hun positie. De discussie die we hebben in Nederland over boeren is belangrijk,
maar er zit natuurlijk veel meer in zo'n handelsverdrag. Ik ben het er niet mee eens
dat de boer daardoor nadelig wordt beïnvloed. Ik kijk naar JEFTA, naar Japan, naar
het handelsverdrag. Ik ken de cijfers daarvan niet wat betreft Canada. Maar dan zie
ik hoeveel meer kaas wij geëxporteerd hebben naar Japan. De cijfers zijn nog nooit
zo groot geweest. Iedereen weet volgens mij dat je voor 1 kilo kaas 10 liter melk
nodig hebt. Sommigen vinden dat niet fijn, maar voor de boer is dat wel fijn, zeker
tegen de huidige melkprijs.
De voorzitter:
Dank. Er is nog een vraag van mevrouw Van Weerdenburg.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Ja, ik was dat niet van plan, maar de hele discussie over CETA en de behandeling daarvan
lokte dit toch weer uit. Ik ben daar ook bij aanwezig geweest namens de PVV. Ik geloof
dat we daar wel drie dagen over hebben gedebatteerd. Ik hoor de heer Amhaouch nu wel
een soort simpele voorstelling van zaken geven, alsof het alleen maar gegaan is over:
«Boe, we willen niks met Canada. Het is allemaal fake news.» Dat is niet zo. Wat betreft
mijn partij hadden we heel graag een afzonderlijk verdrag met Canada gesloten. Dan
waren we ook veel sneller klaar geweest. Maar er zijn toen in dat debat echt wel fundamentele,
democratische en grondwettelijke vraagtekens bij gezet. We hebben ook de moeite genomen
om een amendement in te dienen, samen met de SGP. Ik vind het iets te makkelijk dat
het nu weggezet wordt als «het is allemaal angst zaaien» en «het is nu hartstikke
goed». We moeten nog maar zien of dat grondwettelijk ... We hebben altijd beweerd:
alles moet met een democratische controle. De Minister heeft dat inmiddels ook aan
de Eerste Kamer toegezegd. Maar dat moeten we nog maar zien. Is de heer Amhaouch dat
met mij eens?
De heer Amhaouch (CDA):
Volgens mij heb ik het niet zo benoemd. Ik heb net twee punten genoemd. We hebben
inderdaad in het debat – mevrouw Van Weerdenburg was erbij en een aantal anderen ook –
heel veel discussie gehad over CETA. Er waren technische briefings, organisaties,
rondetafels, weet ik veel wat. Een aantal zaken hebben we wel degelijk ontmanteld
in het kader van – ik noem het in mijn eigen termen; neem het niet letterlijk – fakenieuws.
Over een aantal zaken hebben we wel scherpe discussies gehad, ook met partijen die
het daar niet over eens waren. Daar hebben we elkaar aan het denken gezet, bijvoorbeeld
over de vraag wat het dadelijk betekent voor andere handelsverdragen. Zo wil ik het
benaderen. Ik wil het echt niet zo neerzetten van: het is plat, het was simpel, maak
je nergens druk over en we gaan over tot de orde van de dag. Wat dat betreft ben ik
het eens met mevrouw Van Weerdenburg.
De voorzitter:
Oké. Daarmee zijn we aanbeland bij de heer Stoffer van de SGP. O, er is nog een vraag
van de heer Ceder, excuus.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Die had ik opgespaard. Toch nog even over het interruptiedebat tussen de heer Hammelburg
en de heer Amhaouch. Dat ging over Glasgow. Het ging me toch even iets te makkelijk.
Ik wil even duiding hebben, misschien ook van de positiebepaling van het CDA. Er is
toen een motie geweest waar ook de ChristenUnie destijds voorgestemd heeft. Dat was
een verzoek aan het kabinet om alle handels- en exportinstrumentaria geheel in lijn
te brengen met Parijs en Glasgow en de Kamer in het tweede kwartaal van 2022 over
de uitwerking hiervan te informeren. Ik hoor de heer Amhaouch een paar dingen zeggen
waar ik toch wat duidelijkheid over wil. Ik heb met name de vraag: staat u als CDA
nog steeds achter het verzoek aan het kabinet, dus achter het geheel in lijn brengen?
Daar zou ik graag een nadere toelichting op willen.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik heb net gezegd: de richting is goed; de motie moet gewoon uitgevoerd worden. Waar
ik op aansloeg – daar werd ik net een beetje op bevraagd – is het volgende. De richting
is goed en de doelstelling is goed. Wat ik wil reflecteren, ook richting de heer Ceder
en de mensen die hier aanwezig zijn, is: als we zo'n grote transitie maken, klinkt
dat op papier heel makkelijk; «ekv even fossielvrij maken». Zelfs in de huidige context
– Europa heeft nog nooit zo veel gas geïmporteerd uit andere landen als nu – zeggen
we: het is heel zwart-wit; 100% moet gehaald worden. Daarom heb ik even een opmerking
gemaakt over die 80/20-regel. Dus ja, die motie moet je uitvoeren. Ik hoop dat we
100% halen, maar ik geef al vlaai bij 80%.
De voorzitter:
De heer Ceder is akkoord.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Handel drijven met oog voor minderbedeelden en hulp bieden richting zelfredzaamheid:
dat is de dubbele ambitie van deze Minister. Laat ik er gelijk bij zeggen: dat is
een ambitie die de SGP van harte steunt. Want handel genereert rijkdom en die rijkdom
is niet exclusief het eigendom van die handelaar of de landeigenaar en zijn familie.
Nee, wij lezen in Leviticus 23:22 – een beetje in mijn vrije vertaling – dat de hoeken
van het veld niet gemaaid moeten worden, zodat arme mensen daar kunnen plukken om
in hun levensonderhoud te voorzien. Zo is omzien naar behoeftigen een christelijke
plicht, maar ook gewoon welbegrepen eigenbelang. Wat ons betreft hoeven die twee elkaar
niet te bijten.
Voorzitter. Eerst de hulpagenda. Wat betreft de hulpagenda zegt de SGP allereerst:
laten we ruimhartig zijn. Mijn vragen zijn de volgende. Welke extra stappen zet deze
Minister richting de OESO-norm van 0,7% van alles wat we hier in Nederland verdienen,
ons bbp? Maakt zij ook werk van een plafond voor dekking van kosten voor eerstejaarsopvang
van asielzoekers vanuit de ODA-middelen? Noodhulp en ontwikkelingssamenwerking geven
we niet voor, maar mét mensen gestalte.
De voorzitter:
Meneer Stoffer, er is nog een vraag van de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb een vraag over de 0,7%. De heer Stoffer weet dat de ChristenUnie dat een belangrijk
punt vindt. Recent is er een Defensiewetsvoorstel uitgebracht, mede door de SGP, waarin
u vraagt om het wettelijk vast te leggen. Ik vroeg me af hoe ernaar kijkt om ook dit
punt wettelijk vast te leggen.
De heer Stoffer (SGP):
Nee. Sterker nog, ik heb best wel heel lang getwijfeld – en niet alleen ik, ook de
hele partij – of je dat nu wel moet willen: dingen wettelijk vastleggen. We hebben
het in ons verkiezingsprogramma opgenomen. Dat was dus al voordat Rusland Oekraïne
inviel. Het CDA had het overigens ook in het verkiezingsprogramma staan. Daar zit
iets in van: als je naar de afgelopen jaren kijkt, zijn we zover weggezakt en innen
we dat vredesdividend zo makkelijk, dat we best enige angst hebben of dat straks niet
weer gaat gebeuren. Wat dat betreft heb ik niet al te veel vertrouwen in ons als parlement
dat we dat qua Defensie wel op peil houden. Als ik heel eerlijk ben en naar die 0,7%
kijk – het mag van mij ook meer zijn als we slimme manieren verzinnen voor hoe we
dat kunnen doen – dan heb ik nog wel enige hoop en verwachting dat we met een ruime
Kamermeerderheid zeggen: we gaan dat waarmaken. Mocht dat nu jaar op jaar helemaal
mis blijven gaan, dan kunnen we altijd nog eens kijken. Als we het echt niet met elkaar
kunnen, dan moeten we nadenken over de vraag of we dat steviger moeten vastleggen,
maar vooralsnog hoeft dat van mij niet. Ik vind het wel een mooie vraag, dus dank
aan de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank voor het compliment; dat waardeer ik zeer. Ik wil toch even in overweging geven
dat dat in de afgelopen jaren volgens mij niet is gelukt. Volgens mij zijn er meerdere
moties over ingediend, waar ook de SGP aan heeft meegedaan. Ik weet dat de ChristenUnie
eraan heeft meegedaan en ik hoor hier naast mij dat D66 ook heeft meegedaan. Ik wil
u dus in overweging geven om even terug te kijken naar de afgelopen jaren en de vraag
te stellen of het inderdaad zo makkelijk is. Misschien kunt u dat meenemen.
De heer Stoffer (SGP):
Het is niet makkelijk, maar ik zou zeggen: laten we gewoon eerst die poging wagen.
Op een gegeven moment zullen we, als het echt niet wil lukken, met elkaar aan tafel
moeten gaan zitten. Volgens mij is er al een heel aantal jaren een ruime meerderheid
in het parlement die de 0,7% graag wil halen. Dat is voor Defensie tot nu toe nog
minder. Als we het straks over de wet voor Defensie gaan hebben, ben ik benieuwd of
we die meerderheid hebben. Dat zal misschien nog best een beetje kritisch worden.
Hoe dan ook, ik denk dat we altijd vooruit moeten kijken. Mochten we het echt niet
gaan halen, meneer Ceder, dan gaan we samen om tafel zitten. Misschien moeten we dan
in een ver vooruitzicht na gaan denken over die wet, maar vooralsnog hoeft dat voor
mij niet. Ik heb nu nog de hoop dat we het met elkaar kunnen en kunnen vasthouden.
De voorzitter:
De heer Stoffer vervolgt zijn betoog.
De heer Stoffer (SGP):
Ik hoor om me heen de een wat positiever mompelen dan de ander, maar dat verschil
mag er zijn in dit parlement.
Ik had het over noodhulp en ontwikkelingssamenwerking. Ik zei: dat geven we niet vóór
maar mét mensen gestalte. Daarbij willen we aansluiten bij de lokale context. Daarover
gaan mijn volgende vragen. Hoe geeft de overheid zelf vorm en inhoud aan lokalisatie,
alleen al gezien de grote geldstromen via multilaterale kanalen? Beaamt de Minister
dat het goed is dat fondsen en leningen toegankelijk zijn voor onze bedrijven, maar
ook voor lokale actoren zoals boerencorporaties?
Voorzitter. Dan een paar opmerkingen over het in de nota centrale begrip van focus.
Terecht maakt de Minister scherpe geografische keuzes, maar dat uitgerekend met Libië
de relatie wordt afgeschaald, baart mij zorgen.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Hammelburg, zijn laatste.
De heer Hammelburg (D66):
Ik gebruik ’m maar gewoon. De heer Stoffer heeft het over de lokalisatie van noodhulp,
vooral de noodhulp die wij geven via internationale organisaties. Daarvan wordt weleens
gezegd dat hulp van lokale kleine organisaties niet altijd bij de meest kwetsbaren
terechtkomt. Ik denk aan etnische minderheden, maar ook aan vrouwen en lhbtiq+'ers,
bijvoorbeeld homomannen die in een vluchtelingenkamp worden vervolgd en niet apart
worden opgevangen omdat daar geen budget voor beschikbaar is. Is de SGP bereid om
de Minister te vragen nog eens goed te kijken naar hoe we dat als Nederland in multilateraal
verband kunnen aankaarten?
De heer Stoffer (SGP):
Ik zeg altijd: je moet ruimhartig zijn naar iedereen die in gevaar is en van wie het
leven op het spel staat. Mijn antwoord in dezen is bij al die categorieën mensen die
de heer Hammelburg aanhaalt: jazeker, daar moeten we oog voor hebben. Met hem leg
ik deze vraag ook van harte neer bij de Minister.
De voorzitter:
En u vervolgt uw betoog.
De heer Stoffer (SGP):
Ik had dus nog een paar vragen over focus. Ik ben nu wel een beetje uit mijn verhaal
gehaald. Mijn vraag ging over Libië. Mijn vraag is of de Minister haar besluit wil
heroverwegen in het licht van het immense belang van stabiliteit in Libië, ook voor
ons Europese continent. Ik zou heel graag de toezegging hebben dat daar op z'n minst
heel goed naar gekeken wordt.
Goed dat de Minister jongeren in haar hart sluit middels onderwijs, werk en inspraak.
Wil ze ook bevorderen dat kinderen en jongeren een eigen plek krijgen binnen de programma's
voor psychosociale zorg bij bijvoorbeeld conflicttrauma's?
Dan de tegenhanger van de jeugd, namelijk de ouderen, mensen van 60 jaar en ouder
die in situaties van conflict of armoede zeer kwetsbaar kunnen zijn. Ook zij verdienen
onze aandacht, maar worden in de nota helaas niet eenmaal genoemd. Heel concreet is
mijn vraag aan de Minister: wat doet u voor hen? Is er ook voor hen een strategie?
Ik zou graag de toezegging hebben dat daar nadrukkelijk naar gekeken gaat worden.
Dan het SRGR-beleid. De SGP is blij met bescherming tegen seksuele uitbuiting. De
Minister wil binnen beleidsevaluaties systematischer kijken naar ongeplande effecten.
Mijn vraag is: geldt dat ook expliciet voor door Nederland gefinancierde abortusdiensten?
De SGP steunt de focus van de Minister op water en voedsel, want elk extra mens met
toegang tot schoon drinkwater en goede sanitatie telt. Is zij daarom bereid om te
onderzoeken of de Nederlandse Internationale Waterambitie, de NIWA, van 50/30 verhoogd
kan worden naar 75/45?
Voorzitter. Ik wil dan nog heel kort de handelsagenda bespreken. Handel kan namelijk
welvaart produceren, maar heeft wel zijn onschuld verloren. Ook volgens de IOB is
synergie tussen handel en hulp niet vanzelfsprekend. Mijn vraag is wat de Minister
anders doet naar aanleiding van deze IOB-evaluatie. Beaamt zij dat winst niet zomaar
doorsijpelt naar gemarginaliseerde groepen en blijft zij daarom fors inzetten op brede
hulpprogramma's en op het maatschappelijk middenveld? Dat is nodig om deze groepen
te bereiken. Dan krijg ik misschien tegelijk nog een beetje extra antwoord op de vraag
van de heer Hammelburg.
De voorzitter:
Meneer Stoffer, u bent eigenlijk aan uw spreektijd.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter, ik ben niet bij de tweede termijn, dus misschien mag ik mijn laatste twee
vragen nog stellen? Dan soupeer ik die tijd een beetje op; ja?
De voorzitter:
Ja.
De heer Stoffer (SGP):
Dank. Ik heb namelijk nog twee concrete vragen op het gebied van handel. Dat zijn
de volgende. Is bescherming van onze maritieme industrie tegen oneerlijke concurrentie
vanuit onder meer China – ik denk dan aan prijsdumping – inmiddels ook topprioriteit?
Wil de Minister de meerwaarde onderzoeken van start-up nation Israël als prioritair
handelsland nu Nederland zelf een leidend start-upland wil worden? Heel graag zou
ik daar ook een hartelijke toezegging op willen hebben.
Daar laat ik het bij, voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw ... O, sorry, de heer Klink heeft nog
een vraag.
De heer Klink (VVD):
Ik heb toch nog een vraag aan de heer Stoffer op het eind. U zei dat handel zijn onschuld
verloren heeft en dat we daar dus wat kritisch naar moeten kijken. Juist met de laatste
twee opmerkingen die u plaatste, houdt u weer een pleidooi voor het meer faciliteren
en bevorderen van handel, bijvoorbeeld met het door u genoemde Israël. Hoe kan ik
dat met elkaar rijmen? Want dat is juist een pleidooi om juist meer te doen voor handel.
De heer Stoffer (SGP):
Kijk, we hebben helemaal niets tegen handel. Sterker nog, wij zijn er heel erg voor,
maar het moet niet ten koste gaan van anderen. Het is wat ons betreft prima om het
volop te promoten en ook om het zo veel mogelijk te voeren. Mijn twee vragen bekijkend,
denk ik dat de eerste toch wel gericht was op de vraag of een aantal zaken in de hele
wereldhandel wel goed gaat, met name als je ziet wat er allemaal uit China komt. Ten
aanzien van Israël was het de vraag of we daar win-winsituaties kunnen creëren. Ik
denk dat daar nog veel te halen valt. Ik was daar afgelopen zomer en ik sprak de ambassadeur
daar. Die zei ook: Chris, Nederland laat in vergelijking met andere Europese landen
best heel veel liggen qua handel met en mogelijkheden in Israël. Vandaar deze vraag.
Ik denk dat wij handel graag promoten en dat wij daarvoor zijn, maar laat het alsjeblieft
niet ten koste gaan van mensen op deze wereld die het een stukje minder hebben. Dus
daarom zijn wij altijd de partij die zegt: wees heel warm, hartelijk en ruimhartig
voor mensen die het moeilijk hebben. Dus vandaar het standpunt: volop handel, maar
laten we ook het geld dat we daarmee verdienen volop gebruiken om andere mensen het
weer beter te laten krijgen. We moeten zeker niet ergens mensen in de knel laten komen
omdat wij denken dat wij er toch nog even een laatste euro uit moeten persen. Dus
daarom zeggen wij: een warm hart en een koel hoofd.
De heer Amhaouch (CDA):
Het laatste punt van de heer Stoffer, over de maritieme sector, triggerde mij. Ik
pak het begrip maritieme sector even breed. Dat is voor mij het water, de watersector,
scheepsbouw, havens, en al het overige. Daar is Nederland natuurlijk van oudsher heel
sterk in; dat staat ook in de nota. Op geopolitiek gebied speelt er heel veel. Op
het gebied van klimaat speelt er heel veel. Maar wat verwacht de heer Stoffer nu van
de Minister als hij zegt dat die meer prioriteit moet geven aan de maritieme sector?
Ik heb het net zelf gehad over de Chinese tenders, die zelfs met geld van de Wereldbank
of door andere internationale financiële instellingen gefinancierd worden en waarbij
men wegkomt met aanbestedingen die niet voldoen aan de minimale normen of aan de OESO-richtlijnen.
Wat verwacht de heer Stoffer – ik erken die prioriteit – als hij het ministerie vraagt
de maritieme sector wereldwijd beter te faciliteren om die maatschappelijke problemen
op te lossen en om ons geopolitiek beter te positioneren? Want we kunnen de maritieme
sector ook inzetten.
De heer Stoffer (SGP):
Dat is best wel een brede vraag. Het is overigens een hele goede vraag; dank daarvoor.
Maar het is ook een lastig te beantwoorden vraag in die zin dat ik daar niet het totaaloverzicht
op heb. Ik denk dat het misschien wel een beetje in de lijn ligt van het antwoord
dat ik op de, heel andere, vraag van de heer Klink gaf. Kijk, we moeten ons wat dat
betreft slim positioneren in de wereld. Wat dat betreft moeten we, denk ik, ook alles
uit de kast trekken om ervoor te zorgen dat we onze hele goede maritieme sector in
leven houden en dat we daar wellicht ook hele goede dingen mee bereiken. Daar kunnen
we geld mee verdienen en daar kunnen we mensen mee aan het werk houden. Maar het moet
uiteindelijk niet zo zijn dat we denken: wij gaan maar mee in een soort tendens die
je vanuit bepaalde landen ziet komen, om dingen oneerlijk en vuil te doen en ga zo
maar door. Het is wat dat betreft dus volop inzetten op het promoten van die sector,
maar uiteindelijk moet je elkaar wel recht in de ogen kunnen blijven kijken en je
afvragen: doen we het wel netjes? Daar zit misschien ook wel een beetje het effect
in dat je probeert andere mensen in de wereld wat op te voeden. We zijn klein – dat
begrijp ik – maar misschien kunnen we wel slimme dingen verzinnen. Ik zag pasgeleden
mooie handelsmissies van onze Koning en onze Koningin, van de Minister, van de Minister-President.
Dus ik zou zeggen: pak dat soort dingen op en pak de maritieme sector daar volop in
mee. Ik zie meneer Amhaouch knikken. Wij zijn het er in ieder geval samen over eens.
Voorzitter, dank.
De voorzitter:
En nou wil de heer Klink weer een vervolgvraag stellen. Nou, dat kan, heel kort.
De heer Klink (VVD):
Ik zal heel kort zijn. Ik hoop wel dat ik «doen we het wel netjes?» van de heer Stoffer
goed begrijp als het gaat om de maritieme sector. Kijk eens hoe juist een land als
China opereert en hoe het op maritiem gebied in Europa infiltreert: daar is echt sprake
van oneerlijke concurrentie. Ik hoop dat de vraag aan de Minister meer bedoeld was
in de zin van: laten we als Nederland niet naïef zijn, omdat het maritieme cluster
zo belangrijk voor ons is, maar laten we ook als Europese Unie niet naïef zijn om
die sector in de benen te houden. «Laten we het netjes doen»: dat gaat er vooral om
dat we een krachtig antwoord hebben op hoe de Chinezen in Europa opereren. Ik hoop
dat de Minister dat via de heer Stoffer ook oppakt.
De heer Stoffer (SGP):
Mocht de heer Klink het anders hebben begrepen: zeker. In die lijn vind ik dat ook.
Overigens vind ik dat als je naar de maritieme sector kijkt, je zelfs binnen Europa
moet kijken. Ik ben ook woordvoerder Defensie en doe daarbij het onderzeebotendossier.
Laten we ook daar erop letten dat we onze maritieme sector volop blijven promoten.
Daar ik nu toch de kans kreeg, dacht ik: die duw ik er nog maar even bij in.
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
We staan het oogluikend toe. Nu is dan het woord aan mevrouw Van Weerdenburg van de
PVV.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Dank, voorzitter. Het heeft even geduurd voordat we dan eindelijk konden spreken over
het beleid dat dit kabinet voorzien heeft op het gebied van hulp en handel. De PVV
was oprecht verbaasd om te zien dat deze portefeuille was toebedeeld aan de Volkspartij
voor Vrijheid en Democratie. Ik heb het snel even nagezocht, maar volgens mij is het
alweer een flinke tijd geleden – volgens mij begin jaren tachtig – dat er voor het
laatst iemand van VVD-huize zat. Aangezien de vorige missionaire Minister van BuHa-OS,
nu partijleider van D66 en ook een van de initiatiefnemers van dit kabinet, de afgelopen
vier jaar een ijzeren grip heeft gehouden op deze portefeuille en een aantal fundamentele
veranderingen heeft doorgevoerd, vroeg ik me af hoe het mogelijk was dat zij dit in
handen van een politieke concurrent kon geven. Maar de verwarring heeft geduurd totdat
de nieuwe beleidsnota van Minister Schreinemacher binnen was, die eigenlijk vrijwel
een kopie is van de vorige. Die had ik nog in de kast liggen. Dat is een van de voordelen
als je al een paar jaar als Kamerlid op deze portefeuille zit: dan heb je inmiddels
een groot archief van allemaal rijkgeïllustreerde brochures waarin met ronkende bewoordingen
uiteengezet wordt in welke bodemloze putten specifiek het Nederlandse belastinggeld
wordt gekieperd.
Overigens wijs ik de Minister even op de recent aangenomen motie van mijn hand en
van de heer Van Haga die verzoekt om actieprogramma's en uitwerkingen van rijksbeleid
in Kamerbriefformat aan de Kamer te sturen, zonder de plaatjes, de foto's, de quotes
en de ronkende marketingtaal. Dat gezegd hebbende – ik kan natuurlijk ook het nummer
wel eventjes meegeven – vraag ik of ze daarmee rekening wil houden in het vervolg.
Dan kunnen we namelijk eerder spreken over dit soort nota's. Dan hoeven ze niet zes
weken bij de drukker of de vormgever of whatever te liggen. Dan heeft de Kamer eerder
de informatie en kunnen we eerder hierover spreken. Dat had wellicht dan nog voor
het zomerreces gekund.
Voorzitter. Onze hoop dat een Minister van VVD-huize op dit departement eindelijk
eens een einde zou maken aan deze waanzinnige geldsmijterij, was direct de grond in
geboord. Het is ontzettend jammer en een gemiste kans om iets te doen aan de gapende
kloof tussen burger en politiek, die alleen maar groeit door dit soort beleidsnota's.
Voorzitter. De PVV heeft al ruim vijftien jaar een kristalhelder standpunt op dit
onderwerp. Wij vinden dat Nederlands belastinggeld ingezet moet worden in Nederland
en ten goede moet komen aan Nederlandse burgers en dat elke burger zelf moet beslissen
of hij of zij geld uit wil geven aan goede doelen. Ons standpunt is nooit veranderd,
maar we doen wel ons uiterste best om dat elke keer weer op een originele of soms
grappige, absurdistische toon voor het voetlicht te brengen, maar dat wordt wel steeds
lastiger. Ik moet bekennen dat het elke keer mentaal zwaarder wordt om dit soort debatten
voor te bereiden en uit te zitten. Eerlijk gezegd schaam ik mij kapot dat we hier
praten over het wegsluizen van zo veel miljarden Nederlandse belastingeuro's, die
op dit moment ontzettend hard nodig zijn in eigen land.
Nagenoeg alle woordvoerders hier aan tafel zullen louter spreken over de verdeling
van die vele miljarden en een beetje schuiven met miljoentjes tussen het ene lievelingsprojectje
en het andere voorkeursonderwerp. Ze zullen ontzettend veel medeleven proberen te
betuigen met de mensen in de ontwikkelingslanden en zullen dat schuldgevoel willen
afkopen met deugdollars. Dat geld is niet van hen; dat is opgebracht door de Nederlandse
belastingbetalers, die wellicht zelfs zitten te kijken naar dit debat, rillend van
de kou onder een dikke deken omdat ze geen geld meer hebben om de verwarming aan te
zetten. Misschien hebben die mensen zelfs honger omdat ze nu de boodschappen al niet
meer kunnen betalen of smeken ze om hulp van de overheid omdat ze in pure armoede
terecht gaan komen. Die overheid deelt hun ijskoud mee dat ze maar moeten accepteren
dat we met z'n allen een stukje armer worden. Die mensen krijgen hier nu te horen
dat hun zuurverdiende belastinggeld wordt besteed in Afrika aan gendergelijkheid of
klimaatonzin of in Oekraïne aan infrastructuur. Wat moeten die Nederlanders wel niet
denken? Dat is toch niet te verdedigen? Hoe is het mogelijk dat iemand van VVD-huize
dit wanbeleid kan verdedigen in een tijd waarin zo veel Nederlandse huishoudens in
ongekend zwaar weer zitten? Is de Minister het mij eens dat de noden van Nederlanders
niet ondergeschikt zouden mogen zijn aan die van mensen in ontwikkelingslanden? Graag
een heldere reactie op dit punt.
Tot slot een vraag over het Nederlandse bedrijfsleven. In het kader van de hulp-voor-handelstrategie
en de beweging om private investeringen te bevorderen in de derde wereld vraag ik
me af wat er eigenlijk gebeurt met de investeringen van Nederlandse bedrijven die
vanwege de huidige situatie met stijgende energiekosten in zwaar weer terechtkomen.
Zij hebben bijvoorbeeld investeringen gedaan in het kader van klimaatcompensatie om
een bepaald CO2-neutraal label te krijgen of iets dergelijks. Als een ondernemer hier vecht voor
zijn voortbestaan en genoodzaakt is om Nederlandse werknemers te ontslaan of om de
productie stil te leggen om niet failliet te gaan, is die ondernemer dan nog gebonden
aan eventuele gedane investeringen in de derde wereld? Welk vangnet is er voor zulke
ondernemers en wat kan de Minister eventueel meer doen om dergelijke ondernemingen
zo snel mogelijk af te helpen van hun buitenlandse verplichtingen?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een vraag van de heer Thijssen en dan van de heer Klink.
De heer Thijssen (PvdA):
Ik ben nog niet zo lang lid van deze commissie als collega Van Weerdenburg. Daarom
stel ik misschien een vraag die ze al vaker heeft beantwoord. Mijn fractie is het
heel erg met de PVV eens dat mensen die nu in de armoede terecht dreigen te komen
of die al in de energiearmoede zitten, ruimhartig geholpen moeten worden. Daarom ben
ik blij dat het energieplafond werkelijkheid gaat worden. Wij hebben in onze tegenbegroting
aangegeven hoe er nog veel meer hulp naar die mensen kan gaan. Dat gezegd hebbende
zijn wij ook een partij van internationale solidariteit en zijn er miljarden mensen
die moeite hebben om een enigszins menselijk bestaan op te kunnen bouwen en te kunnen
hebben. Ik vraag me af of de PVV ook die mensen de vrijheid gunt om een goed leven
te hebben.
Ik heb nog een vraag. Als het zo slecht wordt in een bepaald land dat er bijvoorbeeld
conflicten uitbreken en dat er vluchtelingenstromen komen, bestaat ook de kans dat
ze naar Nederland komen. Ik dacht dat de PVV daar hevig tegen is. Is het dus ook niet
in het belang van de PVV om te investeren in die landen om ervoor te zorgen dat er
daar een menselijk bestaan is, zodat de mensen daar een gelukkig leven kunnen leiden
in hun eigen land met hun eigen cultuur en niet hierheen komen?
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Laat ik beginnen met dat laatste. Het is een discussiepunt op zich of geld brengen
naar een derdewereldland en het opkrikken van het bestaansniveau van mensen juist
niet méér vluchtelingenstromen veroorzaakt, maar dat is een discussie die ook in andere
commissies wordt gevoerd. Daar wil ik nu niet heel uitgebreid op ingaan. Natuurlijk
is de PVV niet tegen ontwikkelingshulp. Wij zijn tegen ontwikkelingshulp van overheidswege.
Iedere Nederlander moet zelf uitmaken of hij geld over heeft en dat wil geven aan
een goed doel in de Derde Wereld of voor de natuur, dieren of wat dan ook. Dat mag
iedereen helemaal zelf weten. De burger zelf heeft het beste inzicht in de vraag of
hij het wel of niet kan missen. Ik vind niet dat wij hier dat moeten besluiten voor
zo veel Nederlanders. Ik vind niet dat wij moeten bepalen dat 6 of 7 miljard hier
of daar naartoe moet, omdat wij dat wel kunnen missen. Dat is namelijk niet zo. Ik
heb tijdens de coronapandemie, toen heel veel ondernemers in zwaar weer zaten, dezelfde
discussie gehad met collega's ter linkerzijde. Ik heb toen gevraagd of we de betalingen
niet op z'n minst even konden opschorten, de ontwikkelingshulp even konden stopzetten
in afwachting van hoe we in Nederland puin konden ruimen. Daarna zouden wij kunnen
bepalen of er nog geld over was. Maar ja, daar was niemand voor te porren. Het moet
allemaal doorgaan. Het lijkt soms wel alsof collega's aan de linkerkant van de Kamer
meer medelijden hebben met mensen in Afrika dan met hun eigen medeburgers. Dat is
voor de PVV totaal onbegrijpelijk.
De heer Thijssen (PvdA):
Nou, dit werp ik verre van me, want Partij van de Arbeid en GroenLinks hebben geknokt
voor een energieplafond en dat ook voor elkaar gekregen. Wij hebben een tegenbegroting
gepubliceerd en knokken nu bij de Algemene Financiële Beschouwingen voor meer geld
voor de mensen die het in Nederland het hardste nodig hebben. Voor die solidariteit
in Nederland knokken wij iedere dag. Maar wij vinden ook dat er internationale solidariteit
moet komen. Inderdaad, het is heel belangrijk dat wij als Nederland hier ook geld
voor vrijmaken.
De voorzitter:
Dat was geen vraag. De heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Ik vraag mij af of mevrouw Van Weerdenburg weet waar Nederland zich bevindt in de
wereld. Nederland is een internationaal knooppunt. U heeft net een oratie gehouden
om het beleid van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, van internationale
samenwerking, in de prullenbak te gooien. Wij moeten het als Nederland voor ons toekomstig
verdienvermogen, voor de banen voor onze mkb'ers, voor iedereen, voor het welzijn
in Nederland, juist hebben van internationale handel. Wij moeten internationaal met
iedereen willen kunnen samenwerken. Als wij dat niet blijven uitdragen, als wij daar
niet op inzetten, dan gaat het veel slechter worden. Vindt de PVV het een wenkend
perspectief om uiteindelijk minder banen, minder verdienvermogen voor Nederland en
uiteindelijk minder welvaart voor Nederland te hebben? We kunnen heel erg naar binnen
kijken, naar hoe het hier gaat, maar als wij niet in staat zijn om ons bewust te zijn
van onze positie ... U zegt dat er al vijftien jaar een kristalhelder beeld is. In
die afgelopen vijftien jaar is er heel veel veranderd. Alleen al dit jaar is er heel
veel veranderd. Ik vind het heel merkwaardig om maar zo naar binnen te kijken. Mijn
vraag is eigenlijk: wat is het wenkend perspectief om het verdienvermogen zo naar
de knoppen te helpen?
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Ik probeer hier een lijn in te ontdekken. De PVV is helemaal niet tegen handel, ook
niet tegen internationale handel. Sterker nog, we zijn een heel groot voorstander
van hele mooie bilaterale handelsverdragen met elk land ter wereld waarin we precies
kunnen bepalen wat het beste is voor onze Nederlandse ondernemers. Waar wij ons tegen
keren, is de ontwikkelingshulp. Ik probeer het echt, maar ik zie niet in wat het voor
het Nederlands verdienvermogen betekent als wij 300 miljoen wegsmijten in Mali. Dat
geld komt terecht in de diepe zakken van Afrikaanse dictators, die hun bevolking onderdrukken.
Ik noem Mali niet toevallig. We hebben er meerdere malen over gesproken hoe het daar
is misgegaan. Je zou denken dat de Nederlandse overheid daarvan leert, maar nee. Daar
heb ik het over. Als u zo'n voorstander bent van hulp en handel, begrijp ik het niet
dat er geen enkele wil is om ervoor te zorgen, om te checken, om te controleren of
dat geld goed terechtkomt en of het daadwerkelijk helpt. We hebben het al jarenlang
over miljarden aan hulp die niet helpt en waarvan we eigenlijk niet eens willen weten
of het helpt. Gooi maar in de grote pot bij de VN. Ze doen er wel wat mee. Het komt
daar vast wel ergens terecht en het is wel goed. Ondertussen worden lokale bevolkingen
onderdrukt met ons geld, worden Israëlische meisjes kapotgeschoten met raketten die
van ons geld zijn gekocht. Sorry, maar daar gaat de PVV echt geen verantwoordelijkheid
voor nemen.
De voorzitter:
Nee, meneer Hammelburg. O, een punt van orde. Daar was ik al bang voor.
De heer Hammelburg (D66):
Er wordt hier zo'n feitelijke onjuistheid gebezigd, namelijk dat de Nederlandse overheid
zou hebben bijgedragen aan de raketten van Hamas. Dat is echt klinkklare onzin. Als
er zoiets wordt gezegd, moet het bewezen worden in dit debat. Anders zie ik dat echt
als een vals feit dat niet thuishoort in dit huis.
De voorzitter:
Dat heeft u nu gezegd. We gaan verder met de heer Ceder van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Met welk doel bedrijven wij handels- en ontwikkelingspolitiek?
Dat vroeg ik mij af tijdens het lezen van de beleidsnota van de Minister. Zij beschrijft
terecht de grote uitdagingen waar deze tijd ons voor stelt. Twee jaren van coronacrisis
en klimaatverandering maken daarbij pijnlijk duidelijk hoe internationale ongelijkheid
onze relaties met het globale zuiden beheerst. Deze diepere analyse van de problematiek
ontbreekt echter wel in de nota. Met de titel «Doen waar Nederland goed in is» lopen
wij het risico onze eigen economische belangen voorop te plaatsen, in plaats van ook
de noden en behoeften van anderen. Hebben wij met corona niet gezien dat we daarmee
ook onszelf raken?
Het beleid van de Minister zou gericht moeten zijn op het doorbreken van de eerdergenoemde
systemen van ongelijkheid, in het bijzonder met oog voor de meest kwetsbaren. Niet
voor niets heeft het coalitieakkoord het kabinet de opdracht meegegeven om een grotere
bijdrage te leveren aan het bereiken van de SDG's. Het wekt dan ook mijn verbazing
dat de SDG-toets als onderdeel van het integraal afwegingskader – dat was een motie
van mijn hand – niet in de nota wordt genoemd of verdere invulling krijgt. De brede
agenda van de SDG's beperkt zich niet tot de beleidsterreinen van deze Minister, maar
is juist breder. Is de Minister bereid om de rol van aanjager in dit kabinet op zich
te nemen en haar collega's ook actief aan te spreken op de impact van hun beleid op
het globale zuiden?
Dat dat zo ontzettend hard nodig is, blijkt wel uit het onlangs gepubliceerde Sustainable
Development Report. Dit jaarlijkse rapport concludeert dat ons land vrijwel de grootste
negatieve effecten heeft op het vermogen van andere landen om de SDG's te behalen.
Slechts drie landen doen het slechter dan Nederland. Hoe reageert de Minister hierop?
Hoe gaat zij zich er in deze kabinetsperiode concreet voor inzetten om de Nederlandse
prestatie op dit gebied significant te verbeteren? Dat is voor de ChristenUnie wél
nodig. De fractie van de ChristenUnie is ervan overtuigd dat hier vooreerst en vooral
een kritische blik op het eigen beleid nodig is. Ik roep de Minister dan ook op om
de door haar aangekondigde herziening van het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling
aan te grijpen om onze koers bij te stellen.
Voorzitter. De wens van de Minister om buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
nauw met elkaar te combineren, brengt mij bij imvo-wetgeving. De Minister schrijft
terecht dat imvo-wetgeving een belangrijke tool is om internationale waardenketens
te verduurzamen en de SDG's te behalen. Voor de ChristenUnie is wetgeving op dit gebied,
zoals het IOB-rapport ook schrijft, de brug die hulp en handel met elkaar verbindt.
Zoals u weet, zijn wij met een aantal partijen ook met een wetsvoorstel bezig. Juist
nu het bedrijfsleven in de visie van de Minister een sleutelrol speelt, moeten zowel
het Europese voorstel als de nationale wetgeving voldoende krachtig zijn om bedrijven
in staat te stellen de mensenrechten, de arbeidsrechten en het milieu te waarborgen.
Het voorstel van de Europese Commissie voldoet daar op dit moment niet aan. De Minister
geeft aan dat nationale wetgeving gebaseerd zal zijn op het Europese voorstel. Voor
de fractie van de ChristenUnie is het van groot belang dat de Europese, maar ook zeker
de nationale wetgeving in lijn zal worden gebracht met de OESO-richtlijnen. Kan de
Minister deze belangrijke toezegging dan ook doen?
Voorzitter. Het moge duidelijk zijn dat de Minister veel goeds verwacht van het Nederlandse
bedrijfsleven. Dat hopen wij ook. In de reactie op Kamervragen over de nota schrijft
de Minister dat haar géén gevallen bekend zijn waarin internationale handel door Nederlandse
bedrijven structureel nadelige gevolgen had voor buitenlandse markten. Maar deze gevallen
zijn er wel degelijk. Zo verstoort dumping van goedkoop melkpoeder de lokale markt
in Burkina Faso en gebeurt hetzelfde met bijvoorbeeld kippenvlees in Ghana. Daarnaast
zorgt het Nederlandse belastingverdrag met Uganda ervoor dat dat land miljoenen per
jaar misloopt. Hoe duidt de Minister deze voorbeelden in het licht van haar uitspraak?
Hoe gaat zij zich inzetten om deze nadelige gevolgen te beperken? En is zij bereid
om deze uitspraak te corrigeren?
Voorzitter. Ik heb nog twee punten. De ChristenUnie kijkt ook kritisch naar het voornemen
van de Minister om 70% van de opdrachten binnen de DRIVE- en D2B-programma's exclusief
uit te laten voeren door Nederlandse bedrijven. Is het niet onverstandig om hier specifiek
een streefcijfer aan te verbinden? Voor de ChristenUnie spreekt het voor zich dat
de uitvoering door lokale bedrijven altijd de voorkeur moet hebben. De ontwikkelingsbehoefte
van ontwikkelingssamenwerking moet centraal staan, zoals de IOB-evaluatie omschrijft.
Gebonden hulp leidt tot afhankelijkheid en is niet effectief, zo wijst het verleden
uit. Is de Minister bereid haar plannen op dit vlak aan te passen? Afhankelijk van
het antwoord overweeg ik een motie in te dienen.
Voorzitter. Als het om de 25 prioritaire markten voor handel ...
De voorzitter:
Wilt u afronden, meneer Ceder?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Onder deze prioritaire markten bevinden zich ook China, Saudi-Arabië en de Verenigde
Arabische Emiraten. In het coalitieakkoord is echter afgesproken dat mensenrechten
een belangrijke pijler zijn in buitenlandbeleid. Ik zie dat mensenrechten geen onderdeel
waren van de criteria op basis waarvan deze 25 landen zijn geselecteerd. Kan de Minister
dit uitleggen en ook kijken of zij dit kan meenemen?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. Dan is er nog een vraag van de heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik hoor een aantal kritische noten van de heer Ceder, met name over de SDG's, namelijk
dat Nederland dat niet zo goed zou doen. Zoals ik ook in mijn opening zei, zijn onze
opgaven op het gebied van hulp en handel iets voor het ministerie, het bedrijfsleven
en ngo's om samen te doen. Op welk gebied denkt de heer Ceder dat het niet goed gaat?
Dan het tweede, iets wat ik zelf belangrijk vind. Gelukkig hebben we ook dingen die
ons binden, in dit geval SDG 8. Als we het hebben over hulp en handel is SDG 8, namelijk
fatsoenlijke banen en een eerlijke economie, heel belangrijk. Wat zou de heer Ceder
graag willen zien waardoor wij SDG 8 met de partijen die ik net allemaal noemde nog
beter tot zijn recht kunnen laten komen?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is een goede en terechte vraag. Zoals ik net aangaf, doet Nederland zijn uiterste
best om de SDG-doelen te behalen; dat is goed. Maar we hebben een blinde vlek: op
het vlak van de grootste negatieve effecten op het vermogen van andere landen om de
SDG's te behalen, doen slechts drie landen het slechter. Aan de ene kant doen we dus
veel, maar de manier waarop wij omgaan met andere onderdelen of waarop wij ons verhouden
tot de rest van de wereld zorgt ervoor dat andere landen moeilijker in staat worden
gesteld om die doelen te behalen. Daar heb je per saldo wereldwijd niet zo veel aan.
Wat niet goed gaat, is dus dat slechts drie landen een negatievere voetafdruk hebben
dan Nederland. Daar mogen we best stappen in zetten. Ik vind dat we daar ambitieus
in mogen zijn. Ik vind dat daar een verbetering van nodig is, om in ieder geval uit
het rechterrijtje te stappen. Ik hoop dat het CDA het ermee eens is dat het goed zou
zijn om dat te doen.
Dan SDG 8. Uiteraard zijn wij voor een actieve en robuuste handelspolitiek. Wat we
echter wel zien, is dat wij door belastingverdragen en handelssystemen andere landen
heel vaak tekortdoen. Ik verwijs ook naar de negatieve effecten op het behalen van
de SDG's die ik net noemde. Op die concrete punten zouden het bedrijfsleven en de
overheid moeten partneren. Ik heb het dus over de structuren, over handelssystemen
en uitdrukkelijk ook over belasting. Ik heb net het voorbeeld van Uganda genoemd.
Ik denk dat je zo toch een bruisende handel kan hebben. Ik ben voor handel door het
bedrijfsleven met het buitenland. Daar zijn we niet tegen. Maar volgens mij kan het
eerlijker, duurzamer en op een manier waardoor de wereld er beter van wordt. Daar
zet ik me graag voor in.
De voorzitter:
Eén korte vraag van de heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Ook hier weer een beetje zwart-wit, want we zitten hier af en toe om het een beetje
scherp te positioneren: als ik van een afstand naar de heer Ceder zou luisteren, dan
lijkt het alsof Nederland een piratenland is dat de wereld over struint en op allerlei
continenten alles wegrooft, met een grote voetafdruk, en dan weer naar huis komt.
Maar mijn indruk is dat ze ons heel graag zien, ook als we met deze commissie op werkbezoek
gaan, bijvoorbeeld naar Uganda, Ethiopië, Rwanda of Colombia. Als wij projecten bezoeken,
roemen ze de samenwerking met de universiteit Wageningen. Als zij het over agrofood
hebben, roemen ze wat voor werk onze zaadveredelaars doen op zo'n continent. Zet de
heer Ceder dus niet een beetje te veel het beeld neer dat hij weliswaar ook voor handel
is, maar dat we heel slecht bezig zijn en dat het anders moet? Of zijn we goed bezig
maar hebben we nog wel wat stappen te zetten op een aantal punten?
De voorzitter:
Helder. De heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb net geprobeerd te zeggen dat wij goede stappen zetten. Ik heb het over de aankondiging
van imvo, over bewustwording, over internationaal sociaal-maatschappelijk verantwoord
ondernemen. Dat zijn goede punten. Ik spreek ook bedrijven die zich daarvoor inzetten.
Daar ben ik hartstikke trots op en blij mee. We doen het dus goed. Laat ik dat vooropstellen.
Volgens mij heb ik dat ook geprobeerd te zeggen. Wat ik echter in de reactie van het
CDA hoor, is denk ik ook wel symbolisch voor misschien het kabinetsvoornemen. Want
als ik de beleidsnota lees, dan zie ik dat er toch echt wel sprake is van een blinde
vlek. Aan de ene kant doen we goede dingen – daar moeten we trots zijn op en dat moeten
we blijven doen – maar aan de andere kant kunnen we niet wegkijken van de feiten,
namelijk dat weinig landen op aarde een grotere negatieve voetafdruk hebben dan Nederland.
We zijn een klein land. Daar moeten we gewoon rekenschap van geven. We moeten daar
verantwoordelijkheid voor dragen. Als u daarin met uw woorden een andere balans zou
willen zoeken, dan is dat prima en dan kunnen we het daarover hebben, maar de reactie
die ik net hoorde, is denk ik exemplarisch voor wat ik ingewikkeld vind als kabinet.
Dat is die blinde vlek. We doen het goed, maar laten we die blinde vlek opheffen en
kijken waar het beter moet. Als we het op drie na slechtste land zijn als het gaat
om de negatieve voetafdruk, dan vind ik dat we dat ook mogen zeggen. Ik vind dat we
daar ambitie op mogen tonen. Want ook dat is Nederland.
De voorzitter:
Er is nog een vraag van mevrouw Kröger.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ik kan me geheel vinden in de analyse dat Nederland een van de landen is met de grootste
en schadelijkste voetafdruk wereldwijd, ook historisch gezien overigens. Mijn vraag
is hoe de ChristenUnie kijkt naar hoe we als Nederland een rol zouden moeten spelen
in de loss-and-damagesdiscussie over klimaatfinanciering bij de aankomende COP. Daarbij
wordt eigenlijk gezegd: als landen met een historisch hoge uitstoot moeten we echt
gaan betalen voor de schade die wij veroorzaakt hebben in de landen die nu het hardst
getroffen worden. Dat staat los van de OS-budgetten.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Volgens mij heb ik in mijn bijdrage aangegeven dat wij, gezien de urgente uitdagingen
in de wereld, de nodige stappen moeten zetten. Ik heb het net gehad over handelssystemen,
over belasting en over onze verhouding met andere landen. Ik denk dat wij richting
de COP daarover het gesprek moeten aangaan. U vraagt wat wij daarmee gaan doen. Als
ik eerlijk ben, heb ik daar niet klip-en-klaar een antwoord op. Dat heeft er ook mee
te maken dat ik alles nog moet bestuderen en wegen. Maar volgens mij hoorde u mij
in mijn bijdrage wel zeggen dat we stappen mogen zetten in het systematische. Ik ga
dat dus wegen. Dat is het eerlijke antwoord dat ik u kan geven. Daar kan ik ook nog
niet op vooruitlopen.
De voorzitter:
Yes? Dan gaan we over naar de heer Hammelburg van D66. Hij heeft zes minuten spreektijd.
De heer Hammelburg (D66):
Dank u wel, voorzitter. U benoemt dat omdat ik u nog appte met de vraag: hoelang heb
ik ook alweer? Dus dank! Laat ik van mijn kant, vooraf aan mijn bijdrage, beginnen
met een zeer groot dankwoord aan alle maatschappelijke organisaties en het Nederlandse
bedrijfsleven. We hebben voorafgaand aan dit debat veel brieven en informatie ontvangen.
Zoveel heb ik er nog nooit gehad. Ik wil vanwege de factsheet ook een dankwoord schenken
aan de externe wetenschappers en ook aan de onderzoekers van de Directie Internationaal
Onderzoek en Beleidsevaluatie, de IOB. Zij hebben ons echt ontzettend veel inzicht
gegeven in de effectiviteit van ons handels- en ontwikkelingsbeleid, met daarbij alle
suggesties om ons beleid sterker, beter en effectiever te maken. Dat mag gezegd zijn.
Voorzitter. Vandaag bespreken we de koers van dit beleid voor de komende jaren. Het
goede nieuws is dat we er 0,5 miljard extra bij hebben gekregen om te investeren in
ontwikkelingssamenwerking. We maken meer werk van de wereldwijde aanpak van klimaatverandering,
we helpen meer op het gebied van humane opvang van asielzoekers in andere regio's
van de wereld en we investeren meer in seksuele gezondheid en in de rechten van vrouwen,
meisjes, lhbtiq+ en journalisten.
Voorzitter. Bij het lezen van de nieuwe beleidsvoornemens zien we echter een grote
focus op een zogeheten nieuwe prioriteit van deze Minister. Dat is het combineren
van handel en hulp. Ik leg de nadruk op «zogeheten», want naar mijn idee is dit beleid
al eerder ingezet. Het is niet nieuw. Het gaat om projecten ingezet onder Rutte I
en Rutte II, waarvan nu uit een evaluatie blijkt dat die hun doel niet helemaal hebben
bereikt – dat is mild uitgedrukt – en dat het echt substantieel anders moet om bij
te dragen aan ontwikkeling. Ik ben niet de eerste partij die dit nu benadrukt. Er
zijn er al twee voor mij geweest, of eigenlijk drie, want de heer Stoffer volgens
mij ook. Ik vermoed dat er zo meteen ook nog een aantal anderen zijn die hier iets
over zullen zeggen. Dit geëvalueerde beleid wordt verder uitgebreid en wordt nu ook
nog zo vormgegeven dat van de subsidies voor lokale projecten en lokale bedrijven
70% van het geld terugstroomt naar Nederlandse bedrijven. Bovendien komt een groot
deel terecht in landen die helemaal geen ontwikkelingsland zijn, maar een middeninkomensland.
Het draagt niet bij aan de langetermijndoelen van het ontwikkelingsbeleid en het bereikt
vooral elites en nauwelijks de allerarmsten. Dit verzin ik niet. Dit staat in het
IOB-evaluatieonderzoek. Het staat er wat milder, maar het staat er wel.
Voorzitter. Daarmee lijkt dit deel van het beleid een wassen neus. Het is geen ontwikkelingsbeleid
waarmee we ons doel nastreven van politieke stabiliteit en een veilige wereld zonder
armoede, maar gewoon meer steun voor het Nederlandse bedrijfsleven. Dan zeg ik ook
maar snel: begrijp me niet verkeerd, het Nederlandse bedrijfsleven is de motor van
onze economie. Een derde van onze banen hebben we te danken aan de risico's die Nederlandse
ondernemers elke dag weer nemen door internationaal te handelen. Die hebben we te
danken aan mensen die keihard werken, vroeg opstaan en hard doorwerken voor onze welvaart,
ons geluk, maar ook voor de welvaart en het geluk van velen buiten Nederland. Dat
mag echt gezegd worden. Dat moet hier gezegd worden. Maar vandaag hebben wij het over
de besteding van dat bescheiden deel van ons nationaal inkomen dat wij Nederlanders
willen inzetten voor de ontwikkeling in andere landen. Sommigen willen dat uit solidariteit,
sommigen omdat ze zien dat stabiliteit ook in het belang is van Nederland en onze
veiligheid in Europa. De heer Klink zei het al: Nederlanders willen dit. Dan klopt
het gewoon niet dat de Minister nu zegt dat we precies met dat geld iets anders gaan
doen, en dan ook nog iets waarvan onze eigen onderzoekers en wetenschappers van buiten
nu hebben gezegd: dit beleid staat op zichzelf en bereikt zijn doel niet. Dat wil
zeggen: we geven ons belastinggeld uit aan iets wat niet werkt.
Dezelfde fundamentele kritiek kunnen we hebben op de beleidsvoornemens voor de klimaataanpak.
Dan ben ik iets milder, maar toch heb ik daar kritiek op. Ik zie een disbalans tussen
klimaatmitigatie aan de ene kant, met geld voor de private sector, in plaats van adaptatie.
Wat bedoel ik daarmee? Zonnepanelen voor middeninkomenslanden in plaats van dijken
in Rwanda waardoor mensen niet verdrinken, niet omkomen van de honger en conflicten
niet weer dreigen uit te breken.
Voorzitter. We weten hier in Nederland heel goed wat wél nodig is. We weten wat wél
werkt: investeren in klimaat, in stabiliteit in regio's waar oorlog heerst en mensen
massaal op de vlucht slaan, in seksuele gezondheid en rechten. Dat zijn prioriteiten
waarvan we weten dat iedere euro die geïnvesteerd wordt € 3 tot € 4 oplevert. Het
is bewezen, het is aangetoond en het is nodig.
Voorzitter. Ik wil dat de Minister aantoont waarom het voorgestelde beleid wel zou
werken. Als dit niet zo is, dan wil ik dat de ruim 600 miljoen euro geïnvesteerd wordt
in echte duurzame ontwikkeling of dat ze het beleid aanpast op basis van de IOB-evaluatie.
Als ze er dan echt mee wil doorgaan, wil ik dat ze het dekt uit handelsbudgetten en
niet uit ontwikkelingsbudget.
Voorzitter. Dan had ik een voorbereiding over een motie van mij en de heer Van der
Lee van vorig jaar, die is aangenomen in de Kamer, over het vergroenen van alle handelsinstrumentaria
in lijn met Parijs en Glasgow. Ik had daar een stukje voor voorbereid. Drie kwartier
voor dit debat kregen wij een brief van vijf pagina's. Ik heb hem niet kunnen lezen.
Ik denk mijn collega's ook niet. Ik kan daar nu dus ook niks over zeggen. Ik vind
dit ontzettend naar. We hebben het hier over het beleid van de komende jaren. Dit
heeft al heel lang geduurd. Dit is een motie van 50 weken geleden, zeg ik uit mijn
hoofd. We hebben in april een voortgangsbrief gehad. We hebben nu informatie die ik
nog niet heb kunnen inzien. Ik vind dit niet democratisch. Ik vind dit heel erg ingewikkeld.
Ik wil dan ook op z'n minst dat de Minister op 16 november aanwezig is bij het debat
van de commissie voor Financiën over de exportkredietverzekeringen. Dan maken we er
maar een gecombineerd debat van, want ik wil hier apart over kunnen debatteren met
de Minister.
Tot slot, voorzitter. In een leven voordat ik de Kamer inging, heb ik de Minister
leren kennen als Europarlementariër die voorvechter was voor lhbtiq+-rechten in Europa
en de rest van de wereld. Zo zag ik haar vorig jaar op het Homomonument in Amsterdam
tijdens een demonstratie tegen een serie Hongaarse acties en wetten die het recht
op informatie over homoseksualiteit en toegang tot toegankelijke genderregistratie
zomaar teniet zouden doen. De Minister sprak zich toen ontzettend fel uit en duidelijk
vóór gelijke rechten voor homoseksuelen, lesbiennes en trans personen. Nu in de zaal
hiernaast, gisteravond en vandaag, wordt de Nederlandse wet besproken die de rechtspositie
van trans personen aanzienlijk verbetert en hun het zelfbeschikkingsrecht geeft waar
zij gewoon recht op hebben. Mijn vraag aan de Minister is: als deze wet, waar het
kabinet zich achter heeft geschaard, het niet zou halen, wat zijn dan de negatieve
consequenties daarvan voor de boodschap die wij als Nederland stelselmatig in het
buitenland uitdragen als wij opkomen voor gelijke rechten van lhbtiq+? Ik krijg nu
op dit moment al van heel veel mensenrechtenverdedigers uit meerdere landen de vraag:
wat is er in Nederland aan de hand, wat gebeurt er in de Tweede Kamer?
De voorzitter:
Wilt u afronden, meneer Hammelburg?
De heer Hammelburg (D66):
En wat betekent dit voor de effectiviteit van jullie steun aan ons, nu en in de komende
jaren?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een vraag van mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Het is heel goed dat D66 net als de Partij voor de Dieren zo kritisch is op gebonden
handel en gebonden hulp, want die komt inderdaad niet terecht bij de mensen die het
nodig hebben.
Mijn punt is een andere. Ik heb een vraag over vrijhandel, want ik dacht dat D66 daar
vast over zou beginnen. Het verbaast mij dat D66, een partij die toch zegt te staan
voor duurzaamheid en vergroening, nog steeds een voorstander is van vrijhandelsverdragen
en dan met name Mercosur. We hebben het net in het debat al even gehoord van de heer
Stoffer: de FNV, de boerenorganisaties en de akkerbouwvakbond in Nederland zeggen
gewoon dat dit leidt tot oneerlijke concurrentie voor de Nederlandse boer. We hebben
gezien dat de Nederlandse boer het al heel lastig heeft, ook door het nieuwe stikstofbeleid
en de stikstofcrisis. Ik weet dat D66 wil dat de boeren omschakelen, maar waarom steken
ze die mensen dan met Mercosur een mes in de rug? Waarom zegt D66 niet «we trekken
die steun in»?
De heer Hammelburg (D66):
Bedankt voor deze vraag. Het is ook een discussie die uw fractievoorzitter heeft gehad
tijdens de Algemene Beschouwingen met mijn fractievoorzitter, Jan Paternotte. Het
is een terugkerend debat, dat ook wij hebben.
Voorzitter. Laat ik vooral ten eerste opmerken dat mij bij deze interruptie wel opvalt
dat de Partij voor de Dieren zelf het stikstofbeleid steunt. Ik vind de vraagstelling
daarom een wat vreemde. Maar als ik antwoord moet geven, dan zeg ik, en dat zal ik
altijd blijven herhalen, dat handel wordt gedreven. En daar zitten rauwe randjes aan.
Handel levert welvaart op, in Nederland en in het buitenland. Het sijpelt ook wel
een beetje door, alhoewel het trickledowneffect niet heel sterk is. We geven dat eerlijk
toe. Maar het zorgt voor ontwikkeling aan alle kanten van de oceanen.
Dat neemt niet weg dat er ook rauwe randjes aan zitten en daar moeten we ontzettend
scherp op zijn. Handelsverdragen uit het verleden hebben ons geleerd dat we voor handelsverdragen
van de toekomst veel beter naar eerlijkheid en duurzaamheid moeten kijken. En dat
is ook wat we doen. Dat is ook wat we willen. Maar laat ik ook het volgende vooropstellen:
als we ons terugtrekken achter de dijken en ons terugtrekken uit alle handelsverdragen
en alle discussies daarover, dan zitten we niet meer aan tafel om mee te praten over
eerlijke handel en duurzame handel. Dan laten we mensen in andere landen juist in
de steek in plaats van dat we ze helpen.
Ik zeg ook weleens: D66 is voor duurzame groei en niet voor duurzame krimp. Wij willen
ook niet de banen in het buitenland van mensen afpakken en de bestaanszekerheid van
mensen in het buitenland afpakken. En dat is wel elke keer wat ik in het voorstel
van de Partij voor de Dieren hoor als het over handelsverdragen gaat. Ik vind dat
heel makkelijk geredeneerd vanuit Nederland, vanuit deze zachte bankjes hier in Den
Haag, terwijl mensen brood op de plank nodig hebben en echt ook geld moeten verdienen
om te kunnen eten en te kunnen leven. Laten we het daar dan ook eerlijk over hebben.
En dan is handel echt de weg vooruit. We moeten kritisch zijn, maar we moeten wel
vooruit.
De voorzitter:
Nog een korte vervolgvraag van mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik hoor een heel pleidooi, maar ik hoor geen antwoord op mijn vraag. Volgens mij is
die heel eenvoudig. Mercosur ligt er. Er is sprake van een stikstofcrisis. Boeren
hebben het zwaar en moeten nu gaan omschakelen. De Partij voor de Dieren is inderdaad
voor die omschakeling. Het kabinet erkent eindelijk dat het anders moet. Maar mijn
vraag was dus simpel: vindt de heer Hammelburg ook niet, net als de Partij voor de
Dieren, dat we boeren in deze tijd niet kunnen opzadelen met oneerlijke concurrentie
en dat we daarom nee moeten zeggen tegen dat Mercosur-verdrag?
De heer Hammelburg (D66):
Twee dingen. Het Mercosur-verdrag is er nog niet, in tegenstelling tot wat mevrouw
Teunissen altijd zegt. Dat is het eerste. Ten tweede zit er in ieder handelsverdrag
– CETA laat dat ook zien – ook voor de agrarische sector in Nederland behoorlijk wat
voordelen en behoorlijk wat groei. De heer Amhaouch had volgens mij ook een voorbeeld.
Hij had het over kaas. Nou weet ik daar toevallig niet het fijne van, maar als je
kijkt naar de algehele cijfers van een verdrag als CETA, dan zie je grosso modo groei,
ook voor de agrarische sector.
De voorzitter:
Dank u wel. O, mevrouw Van Weerdenburg heeft nog een vraag.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Dat was een onnavolgbare redenering en ik wil mevrouw Teunissen dan ook wel even bijvallen.
Ik hoor de collega van D66 letterlijk zeggen: we willen geen bestaanszekerheid afpakken
van mensen in het buitenland. Maar ik constateer dat D66 geen enkele moeite heeft
met het afpakken van de bestaanszekerheid van Nederlandse boeren. Ik vind dat best
wel een schokkende conclusie.
De heer Hammelburg (D66):
Dat is een conclusie die ik niet deel, maar dat mag u niet verrassen.
De voorzitter:
Dank. Dan gaan we nu door, op volgorde van binnenkomst, met mevrouw Koekkoek van Volt.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dank, voorzitter. De nota lijkt op het eerste gezicht echt een prima nota met veel
mooie voorstellen, waarbij jeugdparticipatie, verduurzaming en digitalisering centraal
staan. Dat is natuurlijk alleen maar aan te moedigen en toe te juichen. Maar mijn
zorg zit – dat hebben andere partijen ook benoemd – bij het «hoe», dus bij de concrete
uitvoering van deze plannen en de verwachte langetermijnconsequenties van dit beleid.
Die ontbreken namelijk op veel punten nog.
Tegelijkertijd lijken andere ondersteunende stukken te suggereren dat handel, winstbejag
en investeringen het uitgangspunt zijn, en ontwikkelingssamenwerking niet. In mijn
optiek moet dat nou net anders. Handel moet in de eerste plaats ontwikkeling en verduurzaming
stimuleren, niet andersom. Als beleidsmakers moeten we de realiteit van groeiende
ongelijkheid, de klimaatcrisis en verandering van het politieke speelveld erkennen.
Dit vergt een structureel andere manier van kijken naar handel en ontwikkeling. Economische
groei gaat daarbij altijd samen met duurzaamheid en inclusiviteit.
Het IOB-rapport, dat al een aantal keer genoemd is, zegt dat ook. Het blijkt dat integratie
van handel en investeringen met ontwikkelingsdoelstellingen weinig resultaat heeft
opgeleverd, niet duurzaam was en in veel gevallen de ongelijkheid juist vergrootte
in plaats van verminderde. Sterker nog, Nederland mist de schaal en de expertise om
het investeringsklimaat in lage- en middeninkomenslanden te versterken. Desondanks
wordt er in de nota nauwelijks aandacht besteed aan de mogelijkheden die gezamenlijke
Europese financiering onder de paraplu van Team Europe biedt om dit te ondervangen.
Daar gaat mijn eerste vraag aan de Minister over. Hoe gaat de Minister het Nederlandse
hulp- en handelsbeleid integreren met de aanpak van Team Europa om zo meer impact
te behalen op de ontwikkelingsdoelstellingen? Dat lijkt me namelijk effectiever, slimmer
en beter.
Daarnaast zien we dat de integratie tussen BuHa-OS en andere beleidsdomeinen achterblijft.
Daardoor worden SDG's en klimaatstandaarden niet integraal meegenomen op andere beleidsterreinen,
zoals klimaatbelastingen of handel. Daarom heb ik daar een aantal vragen over. Kan
de Minister toezeggen dat de Kamer nog voor de begrotingsbehandeling middels een brief
wordt geïnformeerd hoe het Nederlandse handelsbeleid internationale en Europese afspraken
over het klimaat, milieu, biodiversiteit, mensen en arbeidsrechten versterkt? Kan
de Minister toezeggen bij het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling met een
analyse te komen van de grondoorzaken van de verschillende crises? Op welke wijze
kan er door verschillende ministeries beter samengewerkt worden om crises te bestrijden?
Voorzitter. Zoals ik al zei: het uitgangspunt is mooi, maar de manier waarop moet
echt anders. Er is echter gelijkwaardigheid nodig in onze handelsrelaties. Daarmee
bedoel ik dat we moeten luisteren naar de behoeften van handelspartners en dat landen
zelf de vrijheid hebben om hun markt te laten ontwikkelen en, waar nodig, af te schermen
tegen goedkope, gesubsidieerde buitenlandse producten. We moeten voorkomen dat het
Nederlandse handelsbeleid ertoe leidt dat Nederlandse bedrijven met behulp van staatssteun
lokale bedrijven uit de markt concurreren. Dat is in het verleden wel gebeurd.
De Nederlandse investeringen in ontwikkelingslanden, gesteund door de Nederlandse
Staat, zouden juist te allen tijde moeten bijdragen aan duurzame economische ontwikkelingen
in de ontvangende landen. Zo zou Nederland in duurzame industrieën van Afrikaanse
landen kunnen investeren in plaats van louter te exporteren. Daar is de lokale economie
namelijk bij gebaat en zo worden ruwe grondstoffen niet structureel weggehaald uit
Afrikaanse landen. Het is bovendien ook duurzamer. Zo gaat momenteel bijvoorbeeld
40% van de energie bij groenewaterstofexport uit Namibië verloren. Helaas is het voor
Europese bedrijven niet gemakkelijk om financiering te krijgen voor projecten in Afrika,
vanwege het verwachte hoge risico. Daarbij is de drempel voor lokale mkb'ers en ngo's
te hoog om buitenlandse financiering aan te vragen, zoals hernieuwbare-energieprojecten.
Daarom vraag ik aan de Minister: hoe zorgt het Nederlandse handels- en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid
ervoor dat financiering en investeringen ten goede komen aan de lokale economie, uitgaande
van een trickle-upmodel?
De voorzitter:
Wilt u gaan afronden, mevrouw Koekkoek?
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Als laatste, voorzitter, zouden investeringen van het ODA-budget in het internationale
en Nederlandse bedrijfsleven moeten voldoen aan de hoge toelatingscriteria, waaronder
imvo-wetgeving die ten minste voldoet aan de OESO-richtlijnen en de ontwikkelingsrelevantie.
Ik hoor graag een reactie hierop van de Minister.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee is het woord aan de heer Klink van de VVD. Hij heeft zeven minuten
spreektijd.
De heer Klink (VVD):
Dank u, voorzitter. Goed om te zien dat deze zaal zo vol is, met zo veel Kamerleden.
Dat hebben we lang niet gezien bij behandelingen van de commissie voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ook zit de zaal helemaal vol.
Voorzitter. De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de beleidsnota Doen waar
Nederland goed in is. De nota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
bevat meer pragmatisme, meer focus op handel en investeringen, en heeft aandacht voor
onderwerpen waar Nederland goed in is. Wat de VVD-fractie betreft is Nederland goed
in voedsel, water, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, dus de SRGR, en
internationaal recht. De kennis, kunde en liberale waarden van Nederland zijn ontzettend
belangrijk om problemen elders in de wereld te agenderen en op te lossen, en het verdienvermogen
van Nederland te vergroten.
De VVD-fractie vraagt graag aandacht voor de huidige geopolitieke ontwikkelingen aan
de randen van Europa. Stabiliteit en vrede in en rondom Europa zijn ook van belang
voor de veiligheid, het welzijn en de welvaart van de Nederlanders. Dit laatstgenoemde
zou volgens ons de prioritering van investeringen moeten beïnvloeden. Daarom is ook
de vraag aan de Minister in verband met de actualiteit: op basis van welke criteria
worden landen geprioriteerd in het OS-beleid? Zo staat in de notitie onder andere
dat de bilaterale samenwerkingsrelatie met Algerije wordt afgebouwd. Dit land is nou
juist een belangrijke partner voor het verminderen van de afhankelijkheid van Russisch
gas en het binnen de perken houden van de migratiestromen richting Europa, en daarmee
richting Nederland. Waarom is deze keuze gemaakt en welke mogelijkheden zijn er om
toch nog meer samen te werken?
Wat de VVD-fractie betreft had er sowieso meer aandacht voor migratie mogen zijn.
Zo mag er meer focus zijn op de afspraken over opvang in de regio en de terugkeer
van mensen zonder recht op verblijf. Het zou mooi zijn om bijvoorbeeld bilateraal
sneller stappen te zetten met een land als Marokko. Er zijn uitgeprocedeerden die
terug kunnen naar dat land, maar tegelijkertijd is het versterken van hun economie
ook in ons belang, en zit de belangrijke grondstof fosfaat, naast in China, eigenlijk
vooral in Marokko in de grond. Mijn verzoek aan de Minister hierbij is om het initiatief
te nemen om met landen zoals Marokko en Algerije voor een integrale aanpak aan tafel
te zitten, en dus de handel en investeringen te stimuleren, strategisch naar grondstoffen
te kijken, en tegelijkertijd afspraken te maken over de terugkeer van de uitgeprocedeerden.
Ik vraag dit ook omdat vorige week de Algemene Politieke Beschouwingen waren, en de
Minister-President toen nog heeft aangegeven dat er een internationale migratiestrategie
zou komen. Daarom vraag ik de toezegging van de Minister dat die strategie er ook
daadwerkelijk komt. Als de toezegging positief is, vraag ik of daar al mee begonnen
is. Wanneer kunnen we de introductie van de internationale migratiestrategie verwachten?
Dan wil ik doorgaan met het onderwerp Oekraïne. Grote delen van dat land – dat weten
we allemaal – liggen in puin, havensteden moeten opnieuw worden opgebouwd, en ook
de Oekraïense landbouwsector heeft het zwaar. Nederland is nou net goed in havenontwikkeling,
landbouw en alles wat te maken heeft met water. Daarom heb ik de volgende vraag aan
de Minister. Welke stappen heeft ze al gezet om samen met de Nederlandse bedrijven
te komen tot steun aan de Oekraïners? Het is natuurlijk een mooie, positieve ontwikkeling dat het Oekraïense
leger stappen heeft gezet en terrein teruggewonnen heeft, maar de mensen in die gebieden
hebben nú voedsel, medicijnen en verwarmingsinstallaties nodig. De winter komt eraan
en het Rode Kruis werkt echt op de grond niet snel genoeg, krijg ik toch links en
rechts te horen. Wat wil de Minister doen om juist in die heroverde gebieden nu snel
stappen te zetten?
Pakistan wil ik ook noemen. Daar zijn nu verwoestende overstromingen. Er zijn al tientallen
miljoenen mensen getroffen. Het is een herhaling van zetten: het is in 2011 ook al
gebeurd. Welke mogelijkheden ziet de Minister om de inzet hierop in Pakistan te steunen
om er ook aan bij te dragen dat een toekomstige zware moesson minder schade aanricht?
Dit vraag ik ook gelet op onze kennis en kunde rond water en waterbescherming.
Wat de VVD-fractie betreft wordt er slimmer en strategischer ingezet op het grondstoffenbeleid.
Binnenkort komt het kabinet met haar grondstoffenvisie. Hoe verhoudt die zich tot
de Raw Materials Act van de EU? Ik hoop dat in de Nederlandse visie een duidelijke
link wordt gelegd tussen nationaal en internationaal en tussen analyse en concrete
kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ik hoop vooral dat die visie een gezamenlijke
aanpak tussen de ministeries bevat, en dus die integrale samenwerking. Kan de Minister
toezeggen dat het kabinet overgaat tot concrete acties met betrekking tot het grondstoffenbeleid?
Welke rol ziet zij hierbij voor haar eigen ministerie om Nederlandse bedrijven te
helpen bij de benodigde toegang tot grondstoffen?
Het kabinet heeft vóór het zomerreces een brief gestuurd om het instrumentarium van
de Ministeries van Economische Zaken en BuHa-OS meer te stroomlijnen. Dat is een goede
ontwikkeling, maar hier hebben we nog wel wat vragen over. Hoe borgen we dat ook in
de toekomst meer samengewerkt gaat worden, zodat ook met de ondernemers die internationaal
willen ondernemen van overheidszijde integraal samengewerkt gaat worden? Kunnen we
als Nederland niet meer de aanpak hanteren zoals landen als Zweden en Finland die
hebben, wat een integrale samenwerking zou betekenen tussen RVO, Atradius, Invest
International en FMO? Bij de handel en handelsbevordering focussen we op landen waar
de meeste kansen liggen, maar ik hoor toch nog te vaak van ondernemers dat ze handel
willen drijven in een land dat geen focusland is. Dan is het «computer says no». Dan
gebeurt er dus niks. Wat wil en kan de Minister doen om ondernemers die willen investeren
in landen waar geen ambassade aanwezig is of die geen focusland zijn, toch te stimuleren
om investeringen te doen en om handel te drijven?
Ik ging al richting het einde.
De voorzitter:
Ja, ondertussen is er een vraag van mevrouw Kröger.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Mijn vraag gaat over dat samenspel tussen BuHa-OS en het Ministerie van EZK. Daar
ben ik het heel erg mee eens. Vanuit EZK wordt er gewerkt aan maatwerk met een aantal
heel grote spelers die ook internationaal actief zijn en die ook in de hele keten
CO2-uitstoot hebben: de zogenaamde scope 3-emissies. Is de VVD het dan met me eens dat
we er zorg voor moeten dragen dat we met de bedrijven waarmee we afspraken maken over
maatwerk, echt kijken naar de hele keten, omdat je dan die twee agenda's met elkaar
in samenspraak houdt?
De heer Klink (VVD):
Had ik net mijn microfoon eigenlijk wel aanstaan? Ik heb er helemaal geen actieve
herinnering aan dat ik ’m uit heb gezet.
De voorzitter:
Nee, absoluut niemand heeft gehoord wat u heeft gezegd. Nee hoor, die stond gewoon
aan.
De heer Klink (VVD):
Over die samenwerking wil ik tegen mevrouw Kröger zeggen: het gaat mij er wat dat
betreft juist om dat als het ene ministerie a zegt, het niet zo moet zijn dat het
andere ministerie b zegt. Het moet één integrale rijksaanpak zijn. Dus als je met
het bedrijfsleven tot een bepaalde ambitie komt om iets te realiseren – dat is ook
het verzoek dat ik net noemde – laat RVO, Atradius, Invest International en FMO dan
bekijken hoe dat meer gestroomlijnd kan zijn. Dat was ook het verzoek van beide Ministers,
Minister Schreinemacher en Minister Adriaansens, namelijk om ambtelijk veel meer die
verbinding te zoeken en niet vanuit verschillende silo's te werken. Dat is wat mij
betreft de ambitie bij die samenwerking.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dat is een duidelijk antwoord, maar erg gericht op het proces. Mijn vraag ging iets
meer over de inhoud. In het kader van het maatwerk worden nu vanuit EZK afspraken
gemaakt met een aantal heel grote bedrijven die ook internationaal opereren. Dat zijn
wellicht ook bedrijven die binnen ons handelsbeleid een rol hebben. Zouden we er dan
niet voor moeten zorgen dat juist bijvoorbeeld de CO2-emissies die in de hele keten plaatsvinden, die scope 3-emissies, onderdeel zijn
van die afspraken en dat maatwerk? Dan heb je die integraliteit.
De heer Klink (VVD):
Hierbij speelt natuurlijk meer mee. Als je het er met het bedrijfsleven en het ministerie
over eens bent dat je een bepaalde kant op wil, dan vind ik het heel raar dat een
ander onderdeel van de rijksoverheid – om het maar zo te zeggen – daarbij een tegenbeweging
maakt, want dan kom je uiteindelijk niet een stap verder. Dat wil ik er in z'n algemeenheid
over zeggen. Wat betreft fossiel: er is net ook al wat discussie geweest over het
vergroenen van het exportcriterium. Daarvan hebben we met een meerderheid van de Kamer
gezegd: dat moet in lijn gebracht worden met Glasgow en Parijs. Dat hebben we gezegd.
Maar we hebben ook gezegd als Kamer – dat was een motie waar ik de eerste indiener
van was – dat als we het doen, het in goed overleg moet met het bedrijfsleven, met
een realistisch tijdpad, zodat het daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Ik vind ook
dat we daar Kamerbreed het kabinet aan moeten houden, van: hoe staat het daarmee?
Als reactie op uw vraag zou ik aan de Minister willen vragen: hoe staat het daar nu
mee? Ik begrijp dat er iets gestuurd is. Dat heb ik ook niet kunnen lezen, omdat het
zo kort geleden was. Maar is het bedrijfsleven dan ook tevreden met de stappen die
gezet zijn? Uiteindelijk willen we natuurlijk in de volle breedte de emissies reduceren.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog. O, er is een vraag van de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik haak even specifiek aan op het punt over het meer inzetten van ambassades. Er zijn
landen die geen prioriteit hebben maar waar mensen of ambassades wel zaken zouden
willen doen. Ik was even aan het scrollen door het VVD-verkiezingsprogramma; dat doe
ik niet vaak. Ik dacht: wat vindt de VVD nou eigenlijk van ontwikkelingssamenwerking?
Ik heb daar toch nog een vraag over. De VVD wil inzetten op: «Sluiting van ambassades
die zich hoofdzakelijk met ontwikkelingssamenwerking bezighouden, tenzij deze ingezet
kunnen worden bij het monitoren en beheersen van migratiestromen. Diplomatieke posten
zijn er voor de Nederlandse belangen in het buitenland en dienen niet als pinautomaat
voor het gastland.» Dat staat in het verkiezingsprogramma.
Ik heb hierover twee vragen. Althans, als dat mag, voorzitter. Dit is mijn laatste
interruptie. Om welke ambassades gaat het? Welke ambassades moeten van de VVD sluiten
omdat ze zich hoofdzakelijk met ontwikkelingssamenwerking bezighouden? In aanvulling
op dat punt: hoe rijmt dat met elkaar? De Minister heeft een prioritaire lijst aangegeven,
maar u zegt: er zijn meer landen waar Nederland een belang zou willen hebben; kijk
of daar ruimte voor is. Maar u zegt ook «ga over tot het sluiten van bepaalde ambassades»,
terwijl die zich juist met dit onderwerp bezighouden, volgens u te veel. Dat zijn
mijn twee vragen. Hoe kijkt de VVD daarnaar en hoe verhoudt zij zich daartoe?
De heer Klink (VVD):
Ik dank de heer Ceder voor deze vraag. Het zijn inderdaad twee verschillende dingen.
Ik vroeg hier juist hoe we «computer says no» kunnen voorkomen. Ik noem bijvoorbeeld
Kameroen. Daar zit geen ambassade, maar er zijn best veel Nederlandse bedrijven die
in dat land willen investeren. Het is ook geen focusland. Het staat niet op de lijstjes.
Dan wordt het allemaal best lastig. Mijn vraag was: wat kunnen we vanuit Nederland,
wat kan de Minister, organiseren om dat meer te faciliteren?
Wat betreft uw andere vraag, over het actief sluiten van ambassades: dat is iets anders.
Wij zitten samen in een coalitie, zoals u weet. We hebben inmiddels een coalitieakkoord
gesloten. We hebben daarin niet gezamenlijk iets opgenomen over het sluiten van ambassades,
dus ik vind het niet relevant om daar nu een theoretische exercitie over te voeren.
Als we allemaal steeds blijven herhalen wat er in ons verkiezingsprogramma staat,
dan weet ik niet of we per se heel veel verder komen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nog een klein punt.
De voorzitter:
Dat mag niet meer.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Maar het is een feitelijke ...
De voorzitter:
... vraag?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nee, een feitelijke opmerking. Ik stelde die vraag om het standpunt van de VVD te
kennen. Het was dus geen verwijt, maar een ophelderende vraag.
De voorzitter:
Dan kan de heer Klink verder met zijn betoog.
De heer Klink (VVD):
Ik was al aan het einde van mijn inbreng.
De VVD-fractie is van mening dat Nederland meer gebruik zou kunnen maken van internationale
en EU-budgetten, zoals delegated cooperation en de middelen van de Wereldbank. Er
liggen EU-middelen voor het oprapen. Ik wil de Minister vragen om er zaak van te maken
dat de ambtenaren alles in werking zetten om maximaal gebruik te maken van deze EU-budgetten.
Voorzitter. Ik wil tot slot nog een paar dingen noemen, omdat die ook belangrijk zijn.
We hebben het al meerdere keren gehad over het weeshuistoerisme, maar het lukt nog
steeds niet om dat goed op te lossen, ondanks vog's, de anbistatus en reisadviezen.
Ik doe echt een klemmend beroep op de Minister om dit actief op te pakken.
Echt tot slot: we hebben het al vaker gehad over vrouwelijk ondernemerschap. Dat vinden
we belangrijk en willen we stimuleren, maar in 2018 was slechts 21% van de deelnemers
aan handelsmissies vrouw. In 2021 was dat 17%. Dat is een slechte ontwikkeling. Wat
wil deze vrouwelijke Minister voor BuHa-OS doen om het tij te keren? Misschien kunnen
er meer handelsmissies georganiseerd worden op gebieden waar vrouwen sterk vertegenwoordigd
zijn, zoals textiel en bloemen. Ik weet het niet, maar ik vraag hier meer aandacht
voor. Ik wil dat dat meer rechtgetrokken wordt.
De voorzitter:
Dank. De griffier houdt heel nauwkeurig bij hoeveel interrupties u nog heeft. Ik zie
dat de heer Thijssen, mevrouw Koekkoek, de heer Stoffer en mevrouw Van Weerdenburg
nog een vraag hebben. Eerst de heer Thijssen.
De heer Thijssen (PvdA):
Als de VVD heel erg enthousiast praat over het handelsbeleid, dan ga ik toch even
recht zitten om dat goed in de gaten te houden. Op zich is handel natuurlijk mooi.
Daar kunnen twee landen wat aan hebben, maar de SDG die daarbij wordt aangehaald,
gaat niet alleen om economische groei, maar om waardig werk en economische groei.
Er is recent een publicatie geweest in het economenblad ESB. Daarin staat dat 10 miljoen
werknemers uit niet-westerse landen werken aan de producten die Nederland consumeert.
Tegelijkertijd zien we ook dat er achteruitgang is op SDG 8 over waardig werk. Als
de heer Klink zo tevreden is over het handelsstuk van deze nota, wil hij zich dan
ook inzetten om ervoor te zorgen dat alle mensen die werken voor Nederlandse bedrijven,
waardig werk hebben?
De heer Klink (VVD):
Ja, natuurlijk is het belangrijk dat er in de hele internationale waardeketen sprake
is van waardig werk. Maar we zijn onderdeel van de Europese Unie. In dat verband sluiten
we met elkaar handelsakkoorden af en willen we het speelveld gelijk houden. Wij staan
binnen de EU voorop om ons daar sterk voor te maken. Dan kijk ik vooral naar de Minister
om die stem te laten horen. Natuurlijk is dat belangrijk. Ik kan mij niet voorstellen
dat iemand zou zeggen: het is goed dat mensen in onwaardige situaties werken.
De heer Thijssen (PvdA):
Dat is mooi. Laten we dan kijken of we zaken kunnen doen. Ik zie in de budgetten dat
de Minister geld verschuift naar bedrijven om die te helpen met hun handel, en ik
zie geld weggaan bij bonden en lokale bonden, die nodig zijn voor werknemers om zich
te kunnen verenigen en die kunnen zorgen dat zij een behoorlijk loon krijgen en dus
waardig werk hebben. Vind ik de heer Klink aan mijn kant om ervoor te zorgen dat dat
teruggaat in de begroting en dat bonden in andere landen worden geholpen?
De heer Klink (VVD):
Nou, niet zomaar, want de heer Thijssen gaat er automatisch van uit dat er in alle
gevallen sprake is van onwaardig werk in die bedrijven. Dat is voor mij nog niet zomaar
gezegd, dus dat zeker niet. Ik geloof dat je bedrijven juist nodig hebt om stappen
te zetten. Net zoals je ngo's en het maatschappelijk middenveld nodig hebt, heb je
ook bedrijven nodig om uiteindelijk een stap te kunnen zetten naar economische zelfvoorzienendheid
en economische groei, wat ook voor de landen daar beter is. Dus ik ben er niet zomaar
voorstander van om daartegen te zijn.
De voorzitter:
U heeft geen interrupties meer, meneer Thijssen.
De heer Thijssen (PvdA):
Maar ik wil wel even rechtzetten dat ik niet zeg dat alle Nederlandse bedrijven mensen
met onwaardig werk in dienst hebben of zulke diensten afnemen. Dat heb ik niet gezegd.
De balans slaat nu naar de verkeerde kant door, want SDG 8 gaat achteruit. De bonden
en het maatschappelijk middenveld hebben meer onderhandelkracht nodig om dat goed
te doen samen met de bedrijven. Dat was mijn vraag aan de heer Klink.
De voorzitter:
Waarvan akte. Mevrouw Koekkoek.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik hoor in het betoog van de VVD goede woorden over de inzet op handel en de kansen
voor bedrijven. Nu zeg ik niet dat dat per se slecht is, maar ik heb in mijn eigen
inbreng benadrukt dat dat nu niet ten goede komt van de mensen die het nodig hebben,
simpel gezegd. Daar wil ik op doorvragen. Ziet de heer Klink ook dat de lokale economie
vaak niet of onvoldoende profiteert van de Nederlandse investeringen en dat we daar
veel alerter op moeten zijn?
De heer Klink (VVD):
Hoe ik het zie, is dat het niet werkt als je als bedrijf vanuit Nederland of een willekeurig
Europees land een productielocatie start in een ontwikkelingsland, verder niets doet
en geen rekening houdt met de lokale omstandigheden. Het werkt ook niet als je alleen
iets doet met ngo's die benoemen hoe de lokale situatie is. Je hebt wat mij betreft
een kruisbestuiving nodig. Aan de ene kant heb je mensen van ngo's nodig, mensen die
ter plekke zijn, die on the ground zijn, die weten wat de situatie is, zodat je echt
de koppeling kan maken en met de mensen daar een duurzame relatie aan kan gaan. Aan
de andere kant heb je bedrijven nodig. Die moet je ook kunnen faciliteren vanuit Nederland.
Die moet je samenbrengen zodat er echt een duurzame toekomst komt. Wat mij betreft
is het echt beide.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Het uitgangspunt dat je beide nodig hebt is terecht, maar in de nota zie ik de nadruk
vooral op bedrijven liggen, op investeren, op je ergens kunnen vestigen, op het krijgen
van bepaalde voordelen omdat je je als bedrijf ergens vestigt. Maar ik zie veel minder
nadruk op de samenhang tussen ngo's, zoals de heer Klink ook benoemde. Waar komen
de investeringen voor ngo's of lokale ondernemers vandaan? Daar zie ik veel minder
mogelijkheden toe. Ziet de heer Klink daarin ook een rol weggelegd voor Nederland
of zou dat op een andere manier moeten?
De heer Klink (VVD):
Volgens mij kun je juist met die kruisbestuiving het verschil maken. Dat is een continu
proces. Dat is niet zomaar eventjes klaar. Je hebt daar de overheden bij nodig, de
Nederlandse overheid en de lokale overheid, en de ngo's en de bedrijven. Die moet
je faciliteren om die investeringen te doen, want laten we wel wezen: als wij daar
niets aan doen ... We kennen allemaal de voorbeelden van wat China in verschillende
Afrikaanse landen doet. Dat is door meerderen aangehaald. Laten we alsjeblieft niet
naïef zijn. Maar het moet ook gekoppeld worden aan kennisinstellingen, zodat we het
samen zo goed mogelijk kunnen doen en die verbinding kunnen blijven zoeken.
De heer Stoffer (SGP):
Ik sloeg een beetje aan op de samenstelling van de handelsmissies, die de VVD benoemde.
Ik ben een vader van drie dochters, dus ik denk ook een beetje aan perspectief voor
hen. Als ze straks de handel in gaan, lijkt het me heel goed als ze mee kunnen op
handelsmissies. Maar je kunt natuurlijk allerlei kanten op qua uitvoering. U noemde
die 17% en 21% vrouwen die meegingen met delegaties. Ik schat in dat de rest mannen
waren. Je kunt zeggen: als er gewoon veel minder mannen meegaan, zijn de percentages
in evenwicht of kun je ze nog een beetje kantelen. Maar ik heb eigenlijk een andere
vraag, want dit is natuurlijk een beetje beeldvorming. Stel dat we dat straks in evenwicht
kunnen brengen. De Minister zou kunnen zeggen: ik doe het op de manier die de heer
Stoffer nu benoemt. Dan kun je heel veel handel mislopen. Hecht de VVD er heel sterk
aan hoe het precies is samengesteld? Zegt u «je moet eerst maximaal handel naar Nederland
halen» of zegt u «nee, je moet er maximaal op inzetten dat de samenstelling van mannen
en vrouwen precies evenwichtig is en hoeveel handel daar vervolgens uit komt, maakt
eigenlijk niet zo gek veel uit»?
De heer Klink (VVD):
Beide niet of van beide een beetje; het is maar net hoe je het ziet. Een handelsmissie
is geen plezierreisje om te kijken hoe het eruitziet. Natuurlijk doe je dat met een
bepaald doel. Je wilt uiteindelijk aan goede handel doen, die de internationale waardeketens
verbetert. Je wilt oog hebben voor waardig werk, voor eigenlijk alles. Je wilt de
uitbuiting van schaarse bronnen zo veel mogelijk tegengaan. Maar je moet ook oog hebben
voor vrouwelijk ondernemerschap. Ik geloof er heilig in dat het goed is voor de bv
Nederland als niet alleen mannen maar ook vrouwen meedoen met handel. Dat moet meer
in balans zijn. Ik denk dat dat een goede ontwikkeling is. Ik ben er helemaal niet
voor dat er een soort boekje bijgehouden wordt, in de zin van: nu moet er een man
af om het weer precies in balans te krijgen. Daar gaat het niet om; het gaat om de
grote lijnen. Maar je kunt wel zeggen: de verhouding was ongeveer 80% mannen en 20%
vrouwen en het aandeel vrouwen is dalende. Dat is het punt dat ik maak. Dat is iets
om notie van te hebben. Het moeten slimme en goede handelsmissies zijn die impact
hebben, maar je moet er ook oog voor hebben dat het aandeel mannen en vrouwen een
beetje in verhouding is.
De voorzitter:
Helder. Meneer Stoffer nog?
De heer Stoffer (SGP):
Dit is het laatste wat ik nog zou willen zeggen. Ik ben hier blij mee. Ik denk dat
we elkaar op de inhoud helemaal kunnen vinden, maar ik dacht: dat moeten we wel even
goed scherp hebben. Dank.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Ik dacht in het betoog van de heer Klink een piepklein blokje PVV-corvee gehoord te
hebben, over Marokko en de stelselmatige weigering van Marokko om uitgeprocedeerde
asielzoekers terug te nemen. Volgens mij opperde hij om hulp en handel in te zetten
als een soort breekijzer. Ik zeg het waarschijnlijk iets sterker dan de VVD het ooit
wil zeggen. Ik doel op het principe: wie niet horen wil, moet voelen. Vervolgens ging
hij over op Pakistan. Hij zei dat we daar allemaal hulp naartoe moeten sturen enzovoorts.
Ik vraag me af waarom we niet hetzelfde principe voor Pakistan hanteren. De fractievoorzitter
van de PVV wordt al jarenlang bedreigd vanuit Pakistan, op de meest gruwelijke manieren,
met fatwa's enzovoorts. De Pakistaanse autoriteiten weigeren om dat aan te pakken.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft daar al meermaals aan de bel getrokken, maar
er komt geen beweging in. Mijn vraag aan de heer Klink is: zullen we hetzelfde «wie
niet horen wil, moet voelen»-principe toepassen op Pakistan?
De heer Klink (VVD):
De opbouw was als volgt. Ik begon dichter bij huis, rondom de Europese Unie. Vervolgens
pakte ik Oekraïne. Daarna ging ik veel verder weg, naar Pakistan. Ik wil iets meer
duiden waarom ik deze landen noemde. U mag dat uiteraard PVV-corvee noemen – dat maakt
mij verder niks uit – maar als je je erin verdiept, dan zie je dat het heel erg in
het belang van Nederland en de Europese Unie is dat de landen rondom de Europese Unie
stabiele landen zijn qua politiek, democratie en economie. Daar hebben wij dan heel
veel profijt van. Als Nederland eraan kan bijdragen om dat stabieler te maken, is
dat dus heel erg slim.
Als het specifiek gaat over Marokko, dan kan je de veiligelanders, de mensen die terug
kunnen, apart benoemen, maar je kan ook breder naar Marokko kijken. Het is een buurland
van de Europese Unie. Het is een economie waar veel potentie in zit. We moeten ook
steeds slimmer naar grondstoffen kijken. Ik heb fosfaat aangehaald. Dat zit voornamelijk
in de grond in twee landen in de wereld: in China en in Marokko. We voelen ons er
niet heel gemakkelijk bij om steeds afhankelijker te worden van China, dus alleen
al om die reden lijkt het mij heel logisch om naar Marokko te kijken.
Pakistan heb ik aangehaald ... Ja sorry, voorzitter, maar er zijn best veel vragen
gesteld. Pakistan heb ik aangehaald omdat daar echt problemen zijn met watermanagement,
met die overstromingen, die heel veel gevolgen hebben. Dat is net het thema waar Nederland
goed in is, waar Nederlandse bedrijven het verschil kunnen maken. Laten we daarop
inzetten. Dat is heel iets anders dan dat aan vluchtelingen te koppelen. Dat zou ik
veel meer aanvliegen vanuit kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven om daar het
verschil te maken.
De voorzitter:
Mevrouw Van Weerdenburg, nog een korte vervolgvraag.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Ja, want het was helemaal geen antwoord op mijn vraag. Wat zegt het over het aanzien
van de Nederlandse politiek als wij onverminderd hulp, handel en bedrijvigheid naar
Pakistan gaan brengen, terwijl Pakistan geen vinger uitsteekt om iets te doen aan
de belachelijke hoeveelheid bedreigingen die een Nederlandse parlementariër, mind
you, een van ons, al jarenlang van daaruit ondervindt?
De voorzitter:
Helder.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Ze halen hun schouders daarvoor op. Wat zegt het over het aanzien van de politiek
als wij zeggen: oké, hier heb je je cheque?
De voorzitter:
Daar gaat de heer Klink kort op antwoorden.
De heer Klink (VVD):
Uiteraard is het verschrikkelijk dat mensen, Kamerleden, bedreigd worden. Er moet
alles aan gedaan worden om dat te voorkomen. Ik heb aangegeven dat voedsel en water
onderwerpen zijn waarin wij echt het verschil kunnen maken. Hier is een acuut probleem,
waarin wij het verschil kunnen maken. Het zou heel raar zijn als je je daar als Nederland
dan niet voor in zou willen zetten. Daar liggen kansen voor het bedrijfsleven, voor
het verdienvermogen. Daar kunnen we mondiaal in positieve zin het verschil in maken.
De voorzitter:
Dank. Nou wil het geval dat ik zelf ook een vraag aan de heer Klink heb. Ik vraag
even aan mevrouw Teunissen om dat te bewaken.
Voorzitter: Teunissen
De voorzitter:
Dat doe ik graag. Ik ben niet de eerst aangewezene qua anciënniteit, maar als de leden
geen bezwaar hebben, dan doe ik dat graag.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Het stelt niet zo veel voor.
De voorzitter:
De heer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb ook een vraag over migratie. We weten dat de VVD graag de instroom wil beperken.
U had het al over afspraken maken met Marokko over veiligelanders. Hoe kijkt u dan
naar arbeidsmigratie? In het regeerakkoord staat dat we eigenlijk ook afspraken moeten
maken over arbeidsmigratie met derde landen, terwijl dat ook buitengewoon omstreden
is en er grote problemen zijn met uitbuiting, arbeidsvoorwaarden et cetera. Bent u
er voorstander van om mensen uit derde landen te halen, zoals Afrikaanse landen, of
niet?
De heer Klink (VVD):
Ik denk dat je daar ook heel kritisch op moet zijn. Dat is evident, maar dan gaat
het meer over werkgelegenheid in Nederland, krapte op de arbeidsmarkt en tekorten
in bepaalde sectoren. In z'n algemeenheid moet je heel kritisch zijn over alle migratiestromen
die naar Europa en Nederland komen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Helder.
De voorzitter:
Meneer Van Dijk, heeft u nog een vraag?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Nee, ik laat het hierbij.
Voorzitter: Jasper van Dijk
De voorzitter:
Dan gaan we over naar de heer Thijssen van de Partij van de Arbeid.
De heer Thijssen (PvdA):
Dank, voorzitter. Het is goed dat we eindelijk dit startdebat hebben over BuHa-OS.
Ik wil beginnen bij honger. Er zijn miljarden mensen wereldwijd die geen voedzaam
dieet hebben, honderden miljoenen mensen die acuut honger hebben en tientallen miljoenen
die op het randje van hongersnood leven. We zien die achteruitgang niet alleen bij
dit Sustainable Development Goal; dat zien we eigenlijk op alle Sustainable Development
Goals. En dat komt door allerlei oorzaken, niet alleen door de oorlog in Oekraïne.
Ook corona heeft dit veroorzaakt. We zien de gevolgen van klimaatverandering en we
zien de problemen van vrije handel, van een losgeslagen kapitalistisch systeem dat
niet alleen mensen uitbuit, maar ook de planeet kan uitbuiten als er geen goede checks-and-balances
voor komen.
Al die mensen die moeten knokken voor een menswaardig bestaan, hebben één vertegenwoordiger
in de Trêveszaal en dat is deze Minister. Zij hebben wellicht een sprankje hoop vanwege
de beleidsnota die deze Minister ging maken om haar beleid voor de komende jaren vorm
te geven. En hoe heet dat beleid? Dat beleid heet: Doen waar Nederland goed in is.
Dan zakt de moed mij toch wel in de schoenen. Hoe krijg je dit op papier? We weten
dat er zo veel mensen in nood zijn in de wereld en dan gaan wij kijken naar waar Nederland
goed in is.
Ik vraag me dan ook wel af wat dan precies datgene is wat we willen verspreiden over
de wereld. De Minister noemt expliciet landbouw. Nu hebben we zelf in dit land een
joekel van een landbouwprobleem, een stikstofprobleem. Het land zit op slot, we hebben
een klimaatprobleem en het is minder gezond in Nederland. Is dat waar we goed in zijn
en wat we willen exporteren naar de rest van de wereld? Bij ontwikkelingssamenwerking
wordt «Doen waar Nederland goed in is» pijnlijk duidelijk. Er is een streven om 70%
van een bepaald budget ten goede te laten komen aan Nederlandse bedrijven. Waarom
zouden we dat doen? Moeten we het niet omdraaien, juist bij ontwikkelingssamenwerking?
Moeten we niet juist zeggen dat we moeten doen waar de allerarmsten het allermeest
aan hebben? Dit riekt inderdaad heel erg naar gebonden hulp; het is al eerder gezegd.
Daarvan is toch duidelijk dat het niet zo heel erg goed helpt? De VN, de EU, de OECD
en alle voorgaande kabinetten-Rutte waren tegen gebonden hulp. Ik wil heel graag van
de Minister horen dat dit geen gebonden hulp is en dat dit streven gewoon van tafel
moet, zeker bij ontwikkelingssamenwerking.
Ook bij ontwikkelingssamenwerking krijg ik heel erg het idee dat de Minister blijft
inzetten op de trickledowntheorie. Als een land het maar beter krijgt, dan gaan de
allerarmsten er ook van profiteren. Terwijl steeds weer is aangetoond dat dit niet
werkt. Nota bene een Amerikaanse president, toch een voorvechter van de vrije markt,
heeft gezegd dat trickle-down niet werkt. Ik wil hier heel graag een reactie op van
de Minister. Moeten we niet gaan inzetten op trickle-up?
Dan handel. Doen waar Nederland goed in is. Ik heb al eerder gezegd dat het natuurlijk
prima zou kunnen. Als twee naties met elkaar handeldrijven, kunnen ze van elkaars
sterktes profiteren en kunnen de landen en de mensen in die landen daar beter van
worden. Het interessante is wel dat waardig werk in de beleidsnota is weggelaten.
Dat gaat over Sustainable Development Goal 8 over economische groei. Ik weet eigenlijk
niet of dat toevallig is; dat is een vraag die ik heb aan deze Minister. Ik zei het
net ook al: in de publicatie van de ESB staat dat er voor de Nederlandse economie
10 miljoen mensen werken in niet-westerse landen. We weten ook dat er achteruitgang
is op SDG 8, op waardig werk. Heeft de Minister enig idee hoeveel van de 10 miljoen
mensen die werken voor Nederland, waardig werk hebben? Moet er harder op ingezet worden
om dat voor elkaar te krijgen? Daarom stel ik de vraag niet alleen aan collega Klink,
maar ook aan de Minister. Afgelopen jaren is er minder geld naar bonden en maatschappelijke
organisaties gegaan om dat waardige werk voor elkaar te krijgen. Moeten we dat niet
juist repareren om ervoor te zorgen dat meer mensen waardig werk hebben?
Niet alleen qua werkgelegenheid hebben we een enorme voetafdruk in de wereld, maar
ook op milieugebied hebben we dat. Heel veel CO2-uitstoot wordt door de Nederlandse economie buiten het Nederlandse grondgebied veroorzaakt.
Ook daarvan vraag ik mij af: wat betekent dit nu voor het handelsbeleid? De Minister
zegt dat klimaat/duurzaamheid een belangrijk speerpunt is in het handelsbeleid. Maar
wat betekent dit dan nu? Mag Shell, als ze met de volgende handelsmissie mee willen,
dan niet mee omdat ze zich verzetten tegen een uitspraak van de rechter? Is dat heel
concreet de verandering van deze nota?
Voorzitter. Dan ga ik naar de combinatielanden. Daarvan zeggen heel veel organisaties,
waaronder de IOB, dat het bloedlink is om hulp en handel te combineren. Er is al heel
veel over gezegd. Mijn vraag zou zijn: waarom moeten hier nou ontwikkelingssamenwerkingsgelden
voor worden ingezet? Als de Minister dit experiment wil doorzetten en toch tegen een
aantal adviezen in wil kijken of ze dit aan de praat kan krijgen, vraag ik haar: oké,
waarom met ontwikkelingssamenwerkingsgelden?
Voorzitter. Dan het budget. Dat wordt verhoogd. Dat is op zich een goed idee. Het
gaat helaas niet naar 0,7%, zoals wel internationaal is afgesproken. Mijn vraag zou
zijn: waarom niet? Maar er zijn ook nog wel wat vervuilingen in dat budget. Het eerste
jaar asielopvang wordt betaald van dat budget. Dit jaar rijst dat de pan uit vanwege
de oorlog in Oekraïne. Is de Minister bereid om dit eruit te halen, of toch in ieder
geval te limiteren op een bepaald bedrag? Hulp aan Oekraïne wordt hier ook van betaald,
terwijl Oekraïne toch echt geen ontwikkelingsland is. Kan dat ook naar een andere
post?
De klimaatfinanciering wordt opgehoogd. Dat is op zich goed. Maar de internationale
afspraak is dat het nieuw en additioneel geld moet zijn. Het mag dus geen ontwikkelingssamenwerkingsgeld
zijn. Graag een reactie.
De voorzitter:
Meneer Thijssen, u gaat richting de zes minuten.
De heer Thijssen (PvdA):
Ja ... Ik had nog een heel mooi voorbeeld over ontbossing en hoe het Nederlandse beleid
ingaat tegen de ambities van deze Minister om ontbossing te stoppen. Ik sluit me aan
bij de opmerkingen van collega Ceder over de SDG-toets. Moet die niet een veel prominentere
plek hebben in uw beleid?
Tot slot heb ik nog heel veel te zeggen over anderhalve graden en klimaatrechtvaardigheid,
maar gelukkig werk ik samen met dé klimaatpartij van dit parlement, dus dat laat ik
graag over aan collega Kröger van GroenLinks.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Kijk eens aan! Die komt ook nog eens na u. We gaan door met mevrouw Kröger van GroenLinks.
O, excuus: er is nog een vraag van de heer Amhaouch. Zijn laatste vraag.
De heer Amhaouch (CDA):
De heer Thijssen begint in zijn inleiding met de opmerking dat we het allemaal slechter
doen op verschillende SDG's. Het beeld dat hij verkondigt, is: wij doen het op alle
SDG's slecht. Dat zeg ik voor de kijker die meekijkt. Ik heb even de zesde nationale
monitor van SDG Nederland erbij gepakt. Die zegt dat wij een positieve trend scoren
op SDG 5, gendergelijkheid, SDG 6, schoon water, SDG 7, toegang tot elektriciteit,
en SDG 8, waardig werk. Dat zijn positieve ontwikkelingen. Dat beeld wil ik dus even
rechtzetten. Anders blijven we hier zeggen dat wij weer de piraten van de wereld zijn
en het allemaal slecht doen. Maar dat wil niet zeggen dat er geen werk is. Ik wil
ook een handreiking doen aan de heer Thijssen. Ik heb het net ook al gehad over SDG
8, waardig werk en een eerlijke economie. Ook aan de heer Thijssen is mijn vraag:
wat zou hij graag willen terugzien op het vlak van SDG 8, fatsoenlijk werk, bijvoorbeeld
in een continent als Afrika, waar in 2100 40% van de wereldbevolking vandaan komt?
Als de heer Thijssen op die stoel zou zitten, wat zou hij dan gaan doen om SDG 8 beter
neer te zetten?
De heer Thijssen (PvdA):
Dank voor deze vraag. Ik wil het meteen maar even rechtzetten: ik zei dat de SDG-rapportage
wereldwijd een achteruitgang laat zien. Daar maak ik me zorgen over en daar vraag
ik aandacht voor. Dan wat ik zou doen als ik op die stoel zou zitten. Ik weet wel
wat ik zou doen om te zorgen dat er meer waardig werk is in de wereld. Ik zou ervoor
zorgen dat het maatschappelijk middenveld, bonden en ngo's zo veel mogelijk worden
gestimuleerd om aan tafel te zitten, om zich te verenigen en om een stem te zijn als
er handelsakkoorden worden afgesproken, als er handelsmissies zijn of als er contracten
worden afgesloten tussen een Nederlands bedrijf en een bedrijf in het buitenland.
Als die mensen echt stevig aan tafel zitten, dan kunnen ze ook gewoon zeggen: ik wil
ook een menswaardig bestaan, ik wil hard werken maar daar op een eerlijke manier voor
betaald worden, zodat ik gewoon mijn kinderen kan voeden en een goed bestaan kan leiden.
Dan moet je wel zorgen dat die mensen daar komen en dat ze zich kunnen verenigen.
De afgelopen jaren is de steun aan bonden bijvoorbeeld teruggelopen. Ik zou heel erg
graag willen dat dat teruggedraaid wordt, zodat die bonden zich kunnen verenigen en
die plek aan tafel kunnen krijgen.
De heer Amhaouch (CDA):
Dat is een mooi punt van de heer Thijssen.
De voorzitter:
Wat is hij toch handig, hè! Dan gaan we naar mevrouw Kröger, GroenLinks.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Eeuwenlang hebben we een systeem gehad dat draait om uitbuiting:
uitbuiting van de aarde, uitbuiting van mensen, uitbuiting van de natuur. De Indiase
schrijver Amitav Ghosh, die op ons verzoek vorige week in de Kamer sprak, schreef
een indrukwekkend boek over klimaatverandering, onze relatie met de natuur en de historische
wortels van de huidige klimaatcrisis. Dat boek heet The Nutmeg's Curse. Het begint
met een gruwelijke beschrijving van de gewelddadigheden op de Banda-eilanden tijdens
het koloniale tijdperk. Hij stelt dat eenzelfde soort denken ten grondslag ligt aan
zowel die structuren als de huidige klimaatcrisis, namelijk een systeem dat wordt
gekenmerkt door een mechanische blik op de aarde, waarin we al haar bronnen exploiteren
voor ons eigen financiële gewin. Kijk waar het ons heeft gebracht: een wereld waarin
mens en natuur nog steeds op grote schaal worden uitgebuit.
Voorzitter. We bespreken vandaag een beleidsnota die wat mij betreft nog steeds te
veel die mechanische blik heeft, een blik waarbij handel per definitie leidt tot ontwikkeling,
hoewel die handel nog steeds bijdraagt aan de uitbuiting van mens en natuur. De titel
«Doen waar Nederland goed in is» roept vragen op over welke belangen centraal staan
in dat beleid. Die vragen zijn door meerdere collega's gesteld. Uit onderzoek in het
economenvakblad ESB blijkt namelijk dat handelsbevordering niet altijd ten goede komt
aan ontwikkelingslanden – zoals velen natuurlijk al wisten – omdat ze vastzitten in
een armoedeval.
Voorzitter. Als woordvoerder Klimaat voor GroenLinks, vandaag te gast in deze commissie,
wil ik mij richten op twee aspecten in de beleidsnota, namelijk fossiel uit onze handel,
en klimaatrechtvaardigheid. Ik begin met dat eerste. Ook ik was niet geamuseerd door
het feit dat de brief over de exportkredietverzekeringen drie kwartier voor de start
van dit debat binnenkwam. Ik heb toch een aantal vragen die wel daaraan raken. In
de eerste plaats heb ik een vraag over de belofte die gedaan is tijdens de COP. Het
is wat mij betreft de belangrijkste belofte die Nederland gedaan heeft, namelijk:
stoppen met de miljarden aan exportsteun aan fossiele projecten eind 2022. Staat die
belofte als een huis, onverkort? Wat kan de Minister daar vandaag over zeggen? In
de brief schrijft ze dat ze nog met een andere brief komt. Het lijkt me dat ze daar
toch íets over kan zeggen.
Dan over de handelsmissies, een heel belangrijke inzet in het Nederlands handelsbeleid.
Hoe worden bedrijven wel of niet toegelaten tot die handelsmissies? Wat is voor deze
Minister een «fossiel bedrijf»? Gaat het om specifieke activiteiten waaraan dat bedrijf
meedoet? Ik vraag daarnaar in het licht van bijvoorbeeld de meest recente reis naar
Suriname. Ik wil gewoon begrijpen wat het betekent als je zegt «geen fossiel meer
in onze handelsmissies». Ik begrijp ook uit de brief dat ambassades nog wel fossiele
handel mogen bedrijven. Waarom die knip? Dat vind ik merkwaardig en dat lijkt me ook
tegenstrijdig.
Voorzitter. Als we overgaan van fossiele naar duurzame energie, dan gaan we ook grootschalig
investeren in bijvoorbeeld groene waterstof. Ik noem de plannen die nu gemaakt worden
in Namibië. Hoe zorgen we nou dat we daar niet weer dezelfde fouten maken als in het
verleden? Ik denk aan de palmolieplantages in Kalimantan. De zonnevelden in Namibië
kunnen net zo goed een verdringend effect en een impact op de lokale economie en de
lokale structuren hebben.
De vraag die ik stelde aan de VVD, wil ik ook aan de Minister stellen. Vanuit EZK
wordt met een aantal heel grote bedrijven gewerkt aan maatwerk. Het zijn bedrijven
die ook internationaal opereren en waarvan het gros van de CO2-uitstoot in de scope 3-emissies internationaal is. Wat is nou de visie van deze Minister
en haar collega van EZK op die uitstoot, uitstoot die klanten veroorzaken met de producten
van het bedrijf, uitstoot die onder scope 3 valt? Welke mogelijkheden ziet deze Minister
vanuit haar ministerie om ook die emissies terug te dringen? En hoe is er dus ook
beleidscoherentie tussen het Ministerie van Economische Zaken en haar eigen ministerie?
Voorzitter. Dan een vraag over klimaatrechtvaardigheid. Klimaat gaat een belangrijker
onderdeel uitmaken van het beleid, maar hoe gaan we landen op een eerlijke manier
compenseren voor de schade die ze ondervinden van klimaatverandering? Neem landen
die historisch heel weinig hebben bijgedragen aan het probleem en zelfs eeuwenlang
slachtoffer zijn geweest van bijvoorbeeld koloniale uitbuiting en nu de schade ondervinden
van klimaatverandering. Ik ben heel benieuwd of Nederland van plan is om voorop te
lopen tijdens de klimaattop in Sharm-el-Sheikh, om met landen als Denemarken te zeggen:
loss and damage, de schade door klimaatverandering, moet een cruciaal onderdeel zijn
van de gesprekken over de mondiale aanpak van klimaatverandering. Als we het doel
van 1,5 graad serieus willen nemen, betekent dat dat alle landen meer moeten doen
om CO2-uitstoot te reduceren, maar ook dat we landen die nu schade ondervinden, compenseren
voor de historische uitstoot die wij veroorzaakt hebben. Ik ben heel benieuwd hoe
Nederland kijkt naar de erkenning van loss and damage en hoe ze zich daarvoor wil
inzetten.
Tot slot, voorzitter, het punt over het vervuilen van de ODA-budgetten met klimaatfinanciering.
Eigenlijk is er bij de COP in Kopenhagen internationaal afgesproken om klimaatfinanciering
geen onderdeel te laten zijn van ODA-budgetten. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan?
Hoe zorgen we ervoor dat dit echt additioneel budget is, dat voortkomt uit de verantwoordelijkheid
die we hebben?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dan zijn we aangekomen bij de laatste spreker. Dat ben ikzelf. Dus ik vraag wederom
mevrouw Teunissen om dat even te bewaken.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Dat doe ik graag, voorzitter.
De voorzitter:
Dank.
Voorzitter: Teunissen
De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan het Kamerlid de heer Van Dijk namens de SP.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. De Minister heeft heel veel vragen die ze moet beantwoorden. Ik ga er
nog een aantal aan toevoegen en ik zal ook wat cijfers noemen. De Minister is verantwoordelijk
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, oftewel de wereld. Kan zij
nog rustig slapen als ze naar een aantal cijfers kijkt? Ik wil niet dramatiseren,
maar het is wel zorgwekkend. Ik noem enkele cijfers van Oxfam. 2.000 miljardairs zijn
rijker dan 60% van de wereldbevolking. Wat doet zo'n gegeven met u? Bijna 300 miljoen
mensen hebben noodhulp nodig. 50 miljoen mensen vallen onder moderne slavernij. Er
is net een rapport naar buiten gekomen waarin staat dat 10 miljoen mensen in dienst
van Nederland werken onder slavernijarbeidsvoorwaarden.
Dan kom ik bij het budget. Het kwam al even voorbij. Er wordt de laatste tijd veel
gesproken over de NAVO-norm. 2% van ons bbp moet naar Defensie, naar wapens. Dat is
ongeveer 19 miljard euro. Daar staat 0,7%, zo'n 6 miljard euro, voor OS tegenover.
Dus er gaat drie keer meer geld naar wapens dan naar ontwikkelingshulp. Vindt deze
Minister dat een mooie balans of zou dat eigenlijk omgedraaid moeten zijn? Zou je
dan niet een mooiere wereld krijgen?
Het IOB-rapport over de spanning tussen handel en hulp kwam al even voorbij. Het samen
laten gaan van handel en hulp is de filosofie van deze Minister. Daar is kritiek op
en daar zijn ook zorgen over. Meneer Ceder noemde het Sustainable Development Report.
Nederland bungelt onderaan op plaats 160 van 163 landen. Dat is toch niet iets om
trots op te zijn? Deelt de Minister die mening? Zou u niet veel meer die SDG-toets
moeten toepassen als het gaat om de impact op OS-landen? De Sustainable Development
Goals, duurzame ontwikkelingsdoelen, kwamen afgelopen week voorbij in een verwerpelijke
tweet van Forum voor Democratie. Als je kijkt naar die doelen, zoals het bestrijden
van armoede en honger en het zorgen voor goed onderwijs en goede zorg, dan denk ik:
wat zijn die lui paranoia. Dit zijn hartstikke mooie doelen, maar zij zien er allerlei
complotten achter. Deelt de Minister die mening?
De voorzitter:
Een interruptie van de PVV.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Nee, geen interruptie maar een punt van orde. Er zijn heel veel collega's aanwezig,
maar niemand van Forum voor Democratie. Ik vind het niet zo netjes dat de heer Van
Dijk hen aanspreekt als ze zich niet kunnen verdedigen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat is precies het punt dat ik wilde maken. Een grootse, bizarre tweet sturen en dan
niet aanwezig zijn bij dit debat. Dit debat gaat vandaag over deze doelen en daar
zijn ze dan weer niet bij. De tweet werd overigens ook nog eens lafhartig aangepast
in een ander symbool.
De voorzitter:
Meneer Van Dijk, mevrouw Van Weerdenburg heeft een punt van orde gemaakt. Ik stel
voor dat u doorgaat met uw betoog. Als iemand niet aanwezig is om zich te verdedigen,
dan is het fijn als u niet over diegene of diens uitspraken praat.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik sprak over een partij, voorzitter.
De voorzitter:
U heeft een naam genoemd en een partij. Die partij is momenteel niet aanwezig dus
ik stel voor dat u uw betoog voortzet.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De heer Klink heeft nog een vraag.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van de heer Klink. Maar de heer Klink heeft geen interrupties
meer.
De heer Klink (VVD):
Ik heb ook een punt van orde. Dit is een debat waarin het zou kunnen gaan over de
SDG's. Ik vind het juist heel goed dat we toch ook in dit verband zeggen dat wat er
gedaan is uiterst verwerpelijk is. Die uiterst verwerpelijke tweet kennen we allemaal.
Ik denk dat we dat juist hier moeten zeggen. Als we nu dus politiek correct gaan doen
omdat die partij hier niet is, zou ik dat in dit geval juist ongepast vinden. Ik sta
achter Van Dijk om die verwerpelijkheid te uiten.
De voorzitter:
Goed. Ik constateer dat zowel de heer Van Dijk als de heer Klink een oordeel hierover
heeft kunnen geven. Dat willen meerdere mensen uiteraard doen, maar ik stel voor dat
we dat op een ander moment doen. Er komen nog genoeg momenten waarop dat kan. Nogmaals,
de partij die dat heeft gedaan, is hier niet aanwezig, dus ik stel voor dat we nu
doorgaan met de inhoud van het debat.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik ga snel door, inderdaad.
Voorzitter. We kunnen heel lang praten over ontwikkelingshulp, maar als de handelsverhoudingen
oneerlijk zijn, dan kun je heel veel hulp geven, maar dan wordt de wereld er niet
eerlijker op. Ik wijs u op een citaat van Building Change: «Ontwikkelingslanden ontvangen
jaarlijks zo'n 160 miljard dollar aan ontwikkelingsgeld, maar lopen tegelijkertijd
tot wel 200 miljard dollar mis door belastingontwijking. Nederland is medeverantwoordelijk
voor deze incoherentie.» Mag ik een reactie van de Minister hierop? Deelt zij mijn
mening dat, als je die verhouding niet bestrijdt, je dan heel lang bezig kan zijn,
maar dat de wereld er dan niet eerlijker en beter op wordt? Dan komt er weer een ranking,
waarin Nederland het ook niet fraai doet: wij staan op plaats vier van belastingparadijzen
wereldwijd. We behoren zelfs bij de axis of tax avoidance volgens Building Change.
Graag een reactie van de Minister.
Wat kun je nou doen om dit eerlijker te maken? Daar zijn hele constructieve voorstellen
voor, bijvoorbeeld: hanteer het VN-modelverdrag. Of hanteer die SDG-toets, die ik
net al noemde. En kijk in het aankomende plan beleidscoherentie goed naar de indicatoren
om de voortgang van Nederland op het gebied van belastingontwijking te toetsen. Is
de Minister daartoe bereid?
Als het gaat om imvo, dan sluit ik me helemaal aan bij de heer Ceder. Er is een Europees
voorstel. Dat is een stap, maar het is nog lang niet goed genoeg. Ik kan u verklappen
dat wij hard bezig zijn in de Kamer met een beter voorstel. Wij hopen dat eerdaags
te kunnen behandelen.
Voorzitter. Als het gaat om het Mercosur-handelsverdrag, dan sluit ik me aan bij mevrouw
Teunissen. Zij heeft daar heel zinvolle dingen over gezegd.
Dan kom ik tot slot aan bij Qatar. Over een week of zes begint het wereldkampioenschap
voetballen. Vorig jaar februari heeft mijn voorganger, mevrouw Karabulut, een motie
aangenomen gekregen om geen officiële afvaardiging naar dat WK te sturen, oftewel:
geen Koning en geen Ministers, die daar in ongemakkelijke situaties terecht kunnen
komen met de Qatarese autoriteiten. Die motie is aangenomen, maar de regering houdt
zich op de vlakte. Zij zei eerst: laten we afwachten of we gekwalificeerd worden.
Nu zegt ze: laten we afwachten tot het toernooi begint. Het toernooi komt akelig dichtbij.
Gaat de Minister mij toezeggen dat er geen Ministers en geen Koning naar dat toernooi
gaan, zodat we niet geconfronteerd worden met ongemakkelijke beelden?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag weer het stokje aan u.
Voorzitter: Jasper van Dijk
De voorzitter:
Dank. Dan zijn we aan het einde van de eerste termijn beland. Ik kijk even naar de
Minister om te zien hoelang zij nodig heeft om de antwoorden voor te bereiden. De
Minister vraagt om tot 16.00 uur te schorsen. Dat lijkt mij redelijk. We hebben immers
tot 18.15 uur de tijd. We gaan nu dus tot 16.00 uur schorsen en dan vervolgen we het
debat met de Minister.
De vergadering wordt van 15.36 uur tot 16.04 uur geschorst.
De voorzitter:
We zijn toegekomen aan de beantwoording van de Minister in haar eerste termijn. Ik
kijk even naar de klok. We hebben tot 18.15 uur en we hebben ook nog een tweede termijn
met moties. Het zou dus heel mooi zijn als de Minister rond 17.00 uur zou kunnen afronden.
Wij spelen daar ook een rol in. Ik wil dus het liefst dat jullie twee interrupties
hebben, maar daar werd alweer aarzelend naar gekeken. Ik wil dus best naar drie gaan,
maar dan moeten jullie echt korte interrupties gaan doen, want anders komen we gewoon
in tijdnood. De Minister heeft dit ook gehoord, maar zij kan héél bondig vertellen;
dat weet ik. We gaan zien hoe het loopt. Ik geef het woord aan de Minister.
Minister Schreinemacher:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook de leden voor alle gestelde vragen. We hebben
het vandaag over de BHOS-nota «Doen waar Nederland goed in is». Voor alle mensen die
hem niet helemaal van kaft tot kaft hebben gelezen, zou ik er toch nog even kort een
inleiding over willen geven.
We hebben ons de afgelopen periode natuurlijk gerealiseerd dat Nederland niet op een
eiland ligt, maar onderdeel is van een wereld waarin op dit moment veel gebeurt. We
hebben te maken met de staart van een pandemie die nog rondwaart. De gevolgen van
klimaatverandering leiden tot droogte of juist tot wateroverlast. Vrijheid blijkt
door een oorlog aan het oosten van dit continent niet vanzelfsprekend. Dat leidt tot
hongersnood en tot een gebrek aan schoon water en medicijnen. Dat heeft ziekten als
gevolg. Het leidt tot vluchtelingenstromen die worden opgevangen in de regio en tot
vluchtelingenstromen naar Europa en ook naar Nederland. Ik zei al dat Nederland geen
eiland is. We zien en voelen de gevolgen daarvan. Dat is ook de reden waarom we investeren
in een stabiele wereld om ons heen en de ontwikkeling daarvan. Dat doen we omdat onze
veiligheid ervan afhangt, omdat we ons geld in die wereld verdienen en uit beschaving,
uit medemenselijkheid, uit oog voor de wereld om ons heen.
Aan mij de taak om het beleid juist op beide gebieden vorm te geven. Het is mijn taak
om ervoor te zorgen dat we met de juiste prioriteiten de wereld in trekken: om handel
te drijven, om onze medemens te helpen en om ergere problemen te voorkomen. Ik wil
dat op een manier doen die zoden aan de dijk zet. Ik wil dat dus niet doen op een
manier die ons alleen een goed gevoel geeft, maar op een manier waarmee we ook werkelijk
een deuk in een pak boter slaan en die de situatie van mensen wereldwijd daadwerkelijk
verbetert. Het moet ook gebeuren op een manier die bij ons past. We moeten doen waar
we goed in zijn, waar Nederland goed in is. Als je moet doen waar je goed in bent,
breng je automatisch focus aan. Je kunt namelijk niet overal goed in zijn; ook Nederland
kan dat niet. Dat is wat ik voorstel met het beleid op beide onderdelen van mijn portefeuille,
dat we vandaag bespreken. Zo kunnen we ervoor zorgen dat we de grote som geld waarvoor
ik verantwoordelijk ben – dat is 6 miljard – op een verantwoordelijke manier uitgeven
en daarover ook een goede verantwoording afleggen.
Ik kom zo meteen bij de vragen. Eerst nog even heel kort het volgende. Het kleinste
deel, 100 miljoen, gaat naar buitenlandse handel. Dat is misschien wel het meest direct
tastbaar in Nederland. Die 100 miljoen is natuurlijk maar een klein zetje in de rug,
want uiteindelijk zijn het onze bedrijven die dat geld in het buitenland verdienen.
Zij drijven die handel. Daarmee verdienen ze een derde van al het geld dat we met
Nederland verdienen. We verdienen met Nederland 796 miljard euro. Daarmee betalen
we onze zorg, onze veiligheidsdiensten en ons onderwijs. Dat is nog los van de 2,5 miljoen
banen die het in Nederland oplevert. Daarmee verdienen mensen dagelijks hun brood.
Met mijn budget geef ik dus nog een duwtje in de juiste richting. Ik leg de focus
op 25 prioriteitslanden. In de nota staat ook hoe ik op die 25 landen ben gekomen.
De rest van het budget is voor OS, voor noodhulp, maar ook voor structurele hulp.
Noodhulp bestaat uit water, voedsel en opvang in de regio. Structurele hulp wordt
geboden om ervoor te zorgen dat mensen niet alleen maar afhankelijk zijn van die noodhulp,
maar dat mensen ook op een structurele wijze geholpen zijn. Dat moeten we doen op
een manier waar we goed in zijn, zoals ik al zei. Voor Nederland moet die focus wat
mij betreft op water en landbouw, maar ook op SRGR liggen. Er werd vandaag al een
paar keer ten onrechte gezegd dat het alleen de Nederlandse bedrijven zijn die goed
zijn. Ik heb heel duidelijk in mijn nota beschreven dat we juist ook heel trots zijn
op de Nederlandse ngo's, op de Dutch Relief Alliance. Ik wil hier toch nog een keer
benadrukken dat we daar met recht heel trots op mogen zijn. Dat is óók waar Nederland
goed in is. Met die organisaties boeken we resultaten en is het de bedoeling dat we
het verschil maken.
Ten slotte schreef ik in de nota ook over de innovatieve financiering. Nederlands
belastinggeld is namelijk eindig. We moeten kijken hoe we ons publiek geld kunnen
inzetten als leverage om private investeerders zover te krijgen om ook te investeren
om de SDG's in de rest van de wereld te bereiken. Dan gaat het om banken, pensioenfondsen
en verzekeraars. Het moet dus publiek waar noodzakelijk en privaat waar het kan. Dat
gaan we de komende tijd nog verder uitwerken, maar dat zijn in ieder geval de doelen
die ik mijzelf heb gesteld voor de komende jaren.
Dan kom ik nu aan bij de beantwoording. Die doe ik volgens de volgende blokjes. Het
zijn er nogal wat. Eén: combilanden. Twee: de 70% van DRIVE. Drie: handel. Vier: economische
weerbaarheid. Vijf: imvo. Zes: klimaat. Zeven: noodhulp. Acht: Oekraïne. Negen: SRGR
en global health. Tien: overig. Daarbij wil ik meteen even zeggen dat dit niet op
volgorde van prioriteit is; dit is de volgorde waarin de vragen gesteld zijn.
Dan begin ik bij de combilandenlijst. Daarbij gaat het er ook om hoe we dat gaan doen
en waarom we dat gaan doen. Het kabinet heeft namelijk besloten om het combinatiebeleid
van Buitenlandse Handel en OS verder te versterken. Om met de heer Amhaouch te spreken:
we willen iedereen mee laten bewegen. Ik doe dat om drie redenen. Bedrijven kunnen
in samenwerking met de overheid, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen
meer doen voor ontwikkeling. Daarmee gaan we van «do no harm» als wettelijk minimum
naar «do good». Wij gaan de SDG's en de klimaatafspraken dan ook niet halen zonder
die hefboom van de private sector. Ten tweede is het betrekken van bedrijven bij ontwikkeling
ook goed voor duurzame verdienmodellen en bevorderen we zo verdere internationalisering
van ons bedrijfsleven in een wereldmarkt waarin de concurrentie ontzettend fel is.
Ook zorgen we hiermee voor meer gelijkwaardigheid en meer impact.
Verschillende leden hebben over de IOB-beleidsdoorlichting gesproken. Voor de mensen
die deze niet helemaal van kaft tot kaft gelezen hebben: de beleidsdoorlichting stopt
niet bij de kritiek op de combinatie van hulp en handel. Sterker nog, er worden aanbevelingen
gedaan, die wij ook overnemen. Hoe wij ze overnemen en hebben ingebed in ons BHOS-beleid
staat op de laatste pagina's. De manier waarop wij hulp en handel met elkaar gaan
verbinden, is juist een reactie op die beleidsdoorlichting. Het is dus niet zo dat
we die hebben genegeerd of niet serieus nemen. We nemen die terdege serieus. Maar
juist de IOB zegt: het stond heel mooi op schrift, maar jullie hebben eigenlijk te
weinig een integrale agenda voor die twee beleidsterreinen gemaakt. Dat heb ik proberen
te doen in de nota, en dat gaan we natuurlijk ook doen in de uitvoering van dat beleid.
We doen dit met ontwikkelingsgeld, omdat het gaat om bijdragen aan de SDG's in ontwikkelingslanden,
inclusief waardig werk, zeg ik tegen de heer Thijssen. Maar dat moeten we ook wel
meten, net zoals we dat met de rest van het beleid doen. We gaan verder, gefocust
op wat potentieel heeft en toegespitst op de veertien landen die op de combinatielijst
staan. Die landen zijn niet toevallig gekozen. Het zijn landen met veel armoede, maar
met potentieel voor de Nederlandse kennis en kunde. De IOB geeft aan dat we de combinatie
van hulp en handel juist op deze landen moeten richten als we daarop gaan inzetten.
Twee jaar geleden werd op verzoek van de Kamer de publiek-private taskforce Afrika
opgericht. Daaruit kwamen de acht Afrikaanse landen die ik nu heb meegenomen in het
combinatielandenbeleid. Die komen dus niet uit de lucht vallen. Daarnaast hebben wij
nog een aantal landen toegevoegd.
Wat gaan we daar bijvoorbeeld doen? Denk aan klimaatadaptatie in de Vietnamese Mekongdelta
met Nederlandse oplossingen op het gebied van tuinbouw, logistiek en waterbeheer.
Dat gaan we aanjagen en uitbreiden met internationale partners op verzoek van Vietnam.
We gaan dus niet alleen maar aanbodgestuurd dingen doen, maar juist ook op verzoek
van landen waar wij actief zijn.
Nederland sluit ook aan bij de Team Europe Initiatives als het gaat om deze combinatie,
met name bij initiatieven die in lijn zijn met ons beleid en onze expertise, zodat
onze deelname ook echt iets bijdraagt. Daarom is Nederland ook in combinatielanden
actief in Team Europe Initiatives, bijvoorbeeld in Bangladesh bij het Team Europe
Initiative Decent Work, in Kenia op het gebied van digitalisering en in Ivoorkust
ten aanzien van de cacaowaardeketen.
De heer Amhaouch vroeg naar de criteria voor de PSD-landenlijst, de landenlijst voor
ontwikkelingen in de private sector. Die hebben we teruggebracht van 70 naar 40. Welke
criteria hebben we daarvoor gebruikt en hoe gaan we ervoor zorgen dat de instrumenten
beter samenwerken? Die vraag stelde hij. Dat hebben we weer gedaan op basis van de
IOB-beleidsdoorlichting. Ook zij zeggen: doe nou niet te veel landen; focus je op
een aantal. Vervolgens hebben we met het BZ-datacenter een afwegingskader gemaakt
op basis van drie criteria: de armoede en ongelijkheid in een land, de mate van waardig
werk en de meerwaarde die Nederland kan hebben. Alle landen in Afrika en het Midden-Oosten
waar Nederland een ambassade heeft, blijven op de PSD-landenlijst staan voor meer
impact en samenhang, conform de Afrikastrategie van VNO. Wat betreft de aansluiting
tussen de instrumenten: we versterken het lokale mkb in de ontwikkelingslanden. Dat
doen we bijvoorbeeld met fondsen, via FMO en het Dutch Good Growth Fund. We versterken
het ondernemingsklimaat voor bedrijven, bijvoorbeeld via een sociale dialoog, het
vakbondsprogramma waar de heer Thijssen het over had, infrastructuur, DRIVE, de Wereldbank
en de wet- en regelgeving via de VN. We hebben de aansluiting tussen de instrumenten
ook versterkt door de oprichting van Invest-NL.
De heer Klink vroeg naar het belang van stabiliteit en vrede in en rondom Europa voor
de welvaart en het welzijn van Nederlanders. Hoe zit het met de actualiteit en de
criteria op basis waarvan landen worden geprioriteerd in het OS-beleid? In het coalitieakkoord
staat het belang van focus houden in het BuHa-OS-beleid. Met de weg die we hebben
ingeslagen, hebben we drie focusregio's voor ontwikkelingssamenwerking: de MENA-regio,
de Sahel en de Hoorn van Afrika. Dat hebben we doorgezet. Hieronder vallen de arme
landen in de nabijheid van Europa. Daar komen de veertien landen voor de gecombineerde
inzet op handel, investering en OS bij. Een selectie van landen is noodzakelijk om
de schaarse capaciteit en middelen zo effectief mogelijk in te zetten.
De heer Amhaouch vroeg ook nog naar de focus op traditionele samenwerking, met de
nadruk op solidariteit en de emancipatie van onderdrukten. Met name hoofdstuk 2 van
de nota beschrijft de inzet hierop. In deze landen blijven we inzetten op een verbetering
van het ondernemingsklimaat en de ondersteuning van bedrijven die daar ontwikkelingsrelevant
willen investeren of handelen. Zo blijft het Dutch Good Growth Fund open voor al deze
landen. We blijven daar via het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld
inzetten op de versterking van ngo's in hun lobby en advocacy voor speciale aandacht
voor vrouwen, jongeren en gemarginaliseerden. Daar blijven we dus gewoon op inzetten.
De heer Stoffer vroeg nog of fondsen en leningen niet alleen toegankelijk zouden moeten
zijn voor bedrijven maar ook voor lokale actoren, zoals boerencoöperaties. Dat ben
ik helemaal met de heer Stoffer eens. Daarom biedt het Dutch Good Growth Fund niet
alleen financiering aan het Nederlands mkb, maar ook aan het lokale mkb in die landen,
inclusief boerencoöperaties.
De heer Ceder van de ChristenUnie vroeg nog naar de top 25 prioritaire handelslanden.
Hij noemde daarbij China, Saudi-Arabië en de VAE en vroeg waarom mensenrechtenbeleid
niet in die formule zit. Dat komt doordat mensenrechtenbeleid in al ons beleid terugkomt.
Of het nou gaat om een prioriteitsland of niet, wij zullen altijd voor mensenrechten
blijven vechten. Die zullen wij altijd aan de orde stellen. Juist door met dit soort
landen handel te drijven kom je met die mensen aan tafel, bijvoorbeeld bij een handelsmissie
ergens naartoe. Dan krijg ik mijn counterparts te spreken en stel ik dat aan de orde.
Zoals ik in een debat voor de zomer ook al zei: bij mijn Chinese counterpart, de Chinese
Minister voor Handel, heb ik de zorgen van Nederland over de Oeigoeren heel nadrukkelijk
aan de orde gesteld. Juist in bilaterale gesprekken en multilaterale fora vraagt Nederland
daar aandacht voor. Daarnaast verwacht het kabinet dat alle Nederlandse bedrijven
zich aan de OESO-richtlijnen houden, dat ze die onderschrijven en dat ze internationaal
ondernemen met respect voor mens en milieu.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Ceder. Hij gaat meteen het goede voorbeeld geven met een
korte en krachtige interruptie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
U vraagt veel, voorzitter, maar ik doe mijn best. Ik ben blij dat de Minister aangeeft
dat we met bedrijven werken die zich aan de OESO-richtlijnen houden. Maar ondersteunen
we alleen bedrijven die zich aan de OESO-richtlijnen houden of proberen we daar zo
veel mogelijk rekening mee te houden? Dat eerste heeft natuurlijk mijn voorkeur. Ik
ben benieuwd hoe de Minister dat ziet.
Minister Schreinemacher:
Als bedrijven bijvoorbeeld mee willen op handelsmissies, dan moeten ze zich echt houden
aan de imvo-richtlijnen, de imvo-doelen, de OESO-richtlijnen, maar als bedrijven die
zich daar niet per se aan houden, contact opnemen met onze ambassades, dan gooien
we niet meteen de hoorn op de telefoon. We hebben het doel om hen te helpen, want
vaak bellen ze juist omdat ze op een duurzame manier zaken willen doen in een bepaald
land met partijen die de OESO-richtlijnen onderschrijven en zich daaraan houden. Dan
vind ik het eigenlijk wel goed dat wij die partijen proberen te helpen aan de goede
contacten.
De heer Klink vroeg naar handelsbevordering in landen waar de meeste kansen liggen.
Wat als ondernemers willen investeren in landen die geen focusland zijn? Onze handelsinstrumenten,
zoals handelsmissies, gebruiken we echt voor die 25 prioritaire markten, ook omdat
het gaat om 100 miljoen euro, dus dat is niet oneindig. Maar als ondernemers in andere
landen dan die 25 zaken willen doen, dan helpen we ze natuurlijk, want daar zijn onze
posten ook voor bedoeld.
De voorzitter:
Een korte vraag van de heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Het ging mij juist om de plekken waar geen posten zijn. Hoe gaat het dan? Hoe stelt
het ministerie zich dan op? Ik noemde Kameroen als voorbeeld.
Minister Schreinemacher:
Als er in een land zelf geen post is, zijn er vaak wel posten in naburige landen die
kennis van zaken hebben. Ook vanuit RVO in Nederland worden bedrijven ondersteund.
De heer Klink vroeg ook nog naar de bilaterale samenwerkingsrelatie met Algerije.
Die wordt afgebouwd. Nederland en Algerije hebben een brede politieke relatie. De
ontwikkelingsrelatie, die al heel beperkt was, wordt nu afgebouwd. Nederland blijft
verder over de volle breedte inzetten op het behouden en zelfs op het verder versterken
van de relatie; we onderhouden goede contacten op politiek niveau. Mijn collega, Minister
Hoekstra, had vorige week nog een bilateraal gesprek met zijn counterpart bij de AVVN
in New York. Ik ben het ook helemaal eens met de heer Klink dat Algerije een belangrijke
partner is voor Nederland, natuurlijk ook op thema's als energie en migratie. We blijven
dan ook echt op verschillende manieren met Algerije samenwerken en de relatie verdiepen.
Dat doen we ook via onze ambassade in Algerije en via de EU. Maar het gaat dus om
verschillende onderwerpen: economische samenwerking, landbouw, migratie en veiligheid.
In ieder geval mevrouw Koekkoek en de heer Thijssen vroegen hoe die investeringen
nou eigenlijk ten goede komen aan de lokale economie, de trickle-up. Dat doen we juist
ook door micro het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden te ondersteunen.
We doen het dus niet voor grote bedrijven die daar willen neerstrijken, maar juist
voor het ontwikkelen van de private sector met die kleine onderneminkjes. Die willen
we helpen succesvol te zijn door ze te leren ondernemen en ze te helpen waar dat kan.
Dat moet zich wel vooral richten op verduurzaming en digitalisering, omdat die twin
transitions een grote rol spelen in de nota. Het is ook belangrijk dat we daarop inzetten.
Om een concreet voorbeeld te geven: we steunen het One Acre Fund. Daarmee zorgen we
voor voedselzekerheid voor een miljoen Afrikaanse boeren en hun gezinnen door kleine
leningen te verstrekken aan de armste boeren. Zij krijgen zo kunstmest, zaden, training
en verzekeringen tegen mislukte oogsten. Andere boeren brengen we dan weer samen in
coöperaties met partners als Solidaridad en Agriterra. Die kunnen dan samen investeren
in de verwerkingscapaciteit en de vermarketing, want het gaat dan niet alleen maar
over landbouw maar ook om het creëren van added value. We versterken die coöperaties
verder met leningen uit fondsen als FMO en het Dutch Good Growth Fund.
Voorzitter, dat waren wat mij betreft de combinatielanden.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik heb een korte vraag, voorzitter. Ik begreep dat Nederland ook lokaal investeert
in het kleinbedrijf en het middenbedrijf. Ik zoek vooral naar de verhouding: hoeveel
van het budget gaat hier nou naartoe? Het lijkt er nu namelijk op dat veel van de
inzet is gefocust op Nederlandse bedrijven. En het doel van de trickle-upeconomie
is nu juist dat je in verhouding de lokale economie het meeste aanbiedt.
Minister Schreinemacher:
Dit zijn de doelen die in de nota staan en we hebben daar nu nog geen percentages
aan gehangen. We zijn nu bezig met de uitwerking van de beleidskaders. Een concreet
percentage kan ik nu dus niet geven, maar ik ben het helemaal met mevrouw Koekkoek
eens dat het natuurlijk niet alleen maar naar grote bedrijven moet gaan, maar juist
naar het mkb.
Ik kom straks op die 70%, want bij die combinatielandenlijst gaat het dus meer om
het kleine mkb. Het richt zich met name op het stimuleren van het lokale mkb.
De heer Thijssen (PvdA):
Om toch nog iets meer smaak in de mond te krijgen van hoe dat nou gaat werken in die
combinatielanden, neem ik Egypte. Daar zit een dictator. Onderzoek van de New York
Times heeft laten zien dat die politieke tegenstanders gewoon opsluit. Dus wat voor
handel willen we nu dan bevorderen met dat regime? En wat voor hulp willen we aan
dit regime geven? Hoe ziet dat er nu precies uit? Ik hoop toch dat het terechtkomt
bij de arme Egyptenaren en niet dat het dit regime nog sterker in het zadel helpt.
Minister Schreinemacher:
Wij geven dus geen directe begrotingssteun of iets dergelijks aan die overheid. We
gaan juist heel erg de maatschappij in. Via onze lokale partners gaan we op zoek naar
bedrijfjes die onze hulp nodig hebben en die wij kunnen helpen met de Nederlandse
expertise, kennis en kunde, op het gebied van landbouw. Maar het is dus absoluut niet
de bedoeling om directe of indirecte begrotingssteun aan Egypte te geven. Juist als
je de private sector ontwikkelt en daarmee mensen economisch in staat stelt om hun
eigen bestaan op te bouwen, dan geeft dat meer ruimte voor een maatschappelijk middenveld.
De voorzitter:
Ik zie u kijken, Minister, maar u doet het tot nu toe hartstikke goed.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Dan neem ik het stokje wel even over van de heer Thijssen. We geven geen begrotingssteun,
maar ik herken ’m, want die discussie hebben we ook gehad bij Mali. Toen werd ons
ook verzekerd dat we geen begrotingssteun meer gingen geven. We gingen alleen maar
sectorale steun voor speciale projecten geven. Maar ja, zo werkt dat natuurlijk niet
in een dictatuur. Uiteindelijk komt het geld allemaal in dezelfde zak terecht en wel
de zak van de machthebbers. Wat doet Nederland nou om dat te voorkomen?
Minister Schreinemacher:
We financieren niet via de overheid, dus het geld komt terecht bij kleine mkb'ers
en juist bij de bevolking die gebukt gaat onder die dictatuur.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Schreinemacher:
Dan komen we nu bij die 70% en die binding van hulp. Veel van uw leden hebben daar
hun zorgen over uitgesproken.
Gaan wij nu daadwerkelijk hulp binden? Het antwoord is néé. Dat doen we niet voor
het OS-beleid en ook niet voor artikel 1.3. Wat we wel doen, is bij één specifieke
regeling van het hele beleid assertiever te werk gaan. Het gaat bij dat DRIVE om de
betrokkenheid van het Nederlandse bedrijfsleven. DRIVE is het fonds voor publieke
infrastructuur met Develop2Build, D2B, ter voorbereiding van de projecten onder DRIVE.
En ook dat instrument binden we niet! Ik ken namelijk ook de afspraken die we in internationaal
verband hebben gemaakt.
Nederland heeft die hoog in het vaandel staan en ik vind het daarom heel belangrijk
om hier nog een keer te benadrukken dat ook ik, een Minister van VVD-huize op OS,
het heel belangrijk vind dat we ons daaraan houden. Dus ik vind het belangrijk dat
er aan een aantal voorwaarden wordt voldaan als we zo'n streefcijfer van 70% betrokkenheid
van het Nederlandse bedrijfsleven of uitvoering door het Nederlandse bedrijfsleven
aan Invest International geven.
De eerste voorwaarde is dat het moet voldoen aan de nationale aanbestedingsregels.
Het is dus niet zo dat daar een sloot ligt en ik zeg: wij kunnen een mooie brug bouwen
en die zetten we er zo op. Dat is het niet! Er moet behoefte zijn aan een project.
Er moet behoefte zijn aan bepaalde infrastructuur. We kijken daarbij natuurlijk naar
landen en gebieden waar Nederland goed in zou kunnen zijn. Maar het moet altijd conform
het lokale aanbestedingsrecht.
Daarbij heb ik ook aangegeven dat ik het heel belangrijk vind dat het lokale mkb en
het lokale bedrijfsleven worden betrokken bij de uitvoering. Het is overigens nu niet
zo dat het wordt uitgevoerd door het lokale bedrijfsleven en dat het door de invoering
van dit streefcijfer opeens allemaal door het Nederlandse bedrijfsleven gaat worden
gedaan. Nee, nu zijn er zelfs Chinese onderaannemers en aannemers die deze projecten
doen. Als ik moet kiezen, heb ik liever dat onze eigen ondernemers dat doen! Die moeten
goed zijn in de dingen die ze doen en vervolgens uiteindelijk die contracten winnen.
Daar komt het op neer bij aanbestedingen, hè. Uiteindelijk moet gewoon een partij
winnen. Het doel daarbij is uiteindelijk die 70%. «70% van de Nederlandse contracten»
betekent overigens niet dat het mkb in ontwikkelingslanden niet aan bod komt, want
het grootste deel van de overige 30% betreft contracten aan bedrijven uit ontwikkelingslanden.
En ik zei net dus ook al dat bij projecten met een Nederlandse hoofdaannemer veel
lokale bedrijven als onderaannemer worden ingeschakeld.
Maar de ontwikkelingseffectiviteit staat voorop. Als overheden in OS-landen hechten
aan Nederlandse kennis en kunde, bijvoorbeeld omdat wij innovatief zijn in duurzaam
waterbeheer, gaan we daar uiteindelijk voor zorgen.
De voorzitter:
Minister, er is een vraag van mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik hoor toch een aantal tegenstrijdigheden in de beantwoording van de Minister. Zij
zegt: Nederlandse bedrijven moeten winnen. Maar dat kan toch niet het doel zijn van
wat wij beogen met ontwikkelingssamenwerking? Wij beogen toch zeker de bloei van het
lokale bedrijfsleven daar. Wij moeten daar dan toch onze ondersteuning voor aanbieden.
Mijn vraag aan de Minister is dus: zij zegt «ik stuur niet aan op gebonden hulp»,
maar waarom neemt zij dan überhaupt dat streefcijfer op? Wat beoogt zij met dat streefcijfer?
Minister Schreinemacher:
Als ik zeg «wij gaan met ontwikkelingssamenwerking doen waar Nederland goed in is»,
dan is voor mij het streefcijfer dat wij op dit project, niet op het hele OS-budget
maar juist op dat DRIVE-fonds, zeggen we: we gaan kijken in hoeverre we het Nederlandse
bedrijfsleven kunnen betrekken. Ik heb ook Invest International gevraagd heel scherp
toe te zien op de prijs-kwaliteitsverhouding, zodat OS-landen niet uiteindelijk te
veel gaan betalen voor de uitvoering van een project. Dus er moet ook een zogenaamde
«value for money»-toets worden uitgevoerd. Maar als u mij vraagt: moet een Duits bedrijf
het uitvoeren of een Nederlands bedrijf waarvan ik weet dat ze kennis en expertise
hebben, dan gaat mijn voorkeur uit naar een Nederlands bedrijf.
De voorzitter:
Yes. Nog één vraag van mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Het gaat hier helemaal niet om een Nederlands of een Duits bedrijf. Het gaat hier
om het doel en dat is de ontwikkeling van een lokale economie. De Minister heeft het
net nog gehad over het mkb. Zij stelt dan een streefcijfer in en op mij komt dat toch
een beetje over als een trend naar gebonden hulp. Verder wordt niet duidelijk wat
zij dan op de lange termijn beoogt, behalve dan dat Nederlandse bedrijven in concurrentie
kunnen gaan met Duitse bedrijven. Maar volgens mij is dat niet het doel van deze regeling.
Klopt dat?
Minister Schreinemacher:
Het doel van de DRIVE-regeling is ook niet de ontwikkeling van lokaal ondernemerschap.
Het doel is de ontwikkeling van lokale infrastructuur. Dat wij daar ook lokale ondernemers
bij betrekken, lijkt mij alleen maar heel goed.
De heer Hammelburg (D66):
Ik deel die opvatting van de Partij voor de Dieren. Ik denk toch dat er iets misgaat
in de redenering van de Minister. DRIVE en voorganger ORIO zijn in het leven geroepen
om de randvoorwaarden voor marktontwikkeling in ontwikkelingslanden te verbeteren
en daarbij werd er inderdaad bijvoorbeeld ook naar infrastructuur gekeken. Dat is
de geschiedenis van het programma en het gaat wel degelijk om het bredere verre doel,
het ontwikkelingsdoel.
De Minister zegt dan: het gaat over de ontwikkelingseffectiviteit. Zij haalt daarvoor
een evaluatie uit 2020 aan, maar er ligt ook een evaluatie uit 2022, die zegt: er
is twijfel over de additionaliteit van dit beleid en er is geen trickledowneffect.
Verder wordt gesteld dat er te veel focus is op middeninkomenslanden. Het komt dus
niet terecht bij de lagelonenlanden maar bij de middeninkomenslanden. Het past dus
helemaal niet bij het beleid van Nederland. Verder wordt er gezegd dat er geen inzicht
is in het succes op – hoe zeg je dat? – de langetermijnontwikkelingsdoelen en dat
het maar voor 3% de allerarmsten bereikt.
Dat is wat de evaluatie van de IOB zegt. Dus als de Minister centraal stelt dat het
gaat om de ontwikkelingseffectiviteit, dan wordt hier gewoon bewezen dat dat op dit
moment niet zo is. Ik vind het prima dat de Minister zegt «ik wil dat het deel dat
die lagelonenlanden wel degelijk bereikt, uit ODA-geld wordt betaald», maar dan moet
de rest maar uit ander budget komen. Anders is het echt vervuiling van het budget,
iets wat de heer Thijssen ook al aangaf. Is de Minister dat met me eens?
Minister Schreinemacher:
Ik ben het er in zoverre mee eens dat het ontwikkelingsdoel heel belangrijk is, maar
het is niet zo dat er nu geen OS-geld naar arme landen gaat. Dat is gewoon niet zo.
Ik heb het nu over een heel specifiek budget binnen het hele grote BHOS-budget. Ik
zeg: het is een streefcijfer. Het gaat namelijk om 70%. Maar zoals ik zei, gaat het
uiteindelijk naar een ander westers bedrijf of naar een Nederlands bedrijf. Daar gaat
het hier om, hè. Uiteindelijk is natuurlijk het doel van het neerzetten van een bepaald
logistiek project de ontwikkeling van dat land. Maar het wordt niet alleen maar gedaan
door lokale partijen. Als dat zo zou zijn, dan zou ik zeggen: nou, laten we dan vooral
die lokale partijen erbij betrekken. Maar sommige expertise hebben ze nu juist niet
en die hebben wij als Nederland wel. En daar gaat het mij om.
De voorzitter:
Een korte vervolgvraag, meneer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Toch voor de inhoud van het debat: of het nou naar Duitse of Nederlandse bedrijven
gaat, de markt dicteert. En dat is ook gewoon wat de VVD altijd zegt: in de mededinging
naar wat de laagste prijs is. Juist voor die ontwikkelingslanden en juist omdat we
met schaars geld te maken hebben, nog geen 0,7% van het bruto nationaal product, moeten
we heel zorgvuldig met het geld omgaan. Als een Duits bedrijf veel lager biedt en
voor een veel lagere prijs een goed product aan een ontwikkelingsland kan leveren,
dan moet dat voorgaan. Ik ben het eens met de Minister dat we China moeten aanpakken.
Dat moet via Brussel of via een andere weg. Maar laten we dit schaarse geld nou niet
gebruiken om Nederlandse bedrijven te ondersteunen. Die verdienen inderdaad 700 tot
900 miljard euro per jaar aan handel. Dit gaat over een klein budget. We hebben al
zo weinig ontwikkelingsgeld. Gebruik dat dan ook voor een ontwikkelingsdoel, en niet
om Nederlandse bedrijven beter te laten verdienen dan Duitse bedrijven. Dat is echt
de wereld op z'n kop.
Minister Schreinemacher:
Daarom noemde ik net ook die «value for money»-toets. Maar ik ben het helemaal met
de heer Hammelburg eens: als een Duits bedrijf een kwalitatief veel betere oplossing
heeft voor veel minder geld, waar niet meer onderhoud op lange termijn voor nodig
is et cetera, dan moet een Duits bedrijf dat inderdaad gaan uitvoeren.
De voorzitter:
De heer Ceder, een korte vraag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik heb volgens mij nog maar twee interrupties, maar het is wel een belangrijk punt.
Ik hoor het laatste punt van de Minister. Als er een bedrijf is dat een product beter
of goedkoper kan aanbieden, dan moet dat lukken. Oké, prima. En als dat in het land
kan, ook. Maar dan snap ik het streefcijfer niet zo goed. Daar kunt u dan toch niet
op sturen? Ik vraag me dan toch af of je niet zou moeten zeggen dat dat van tafel
gaat, tenzij er redenen zijn waardoor het echt niet anders kan. Maar bent u het niet
met me eens dat met de uitleg die u net zelf geeft, het streven naar 70% ten eerste
helemaal niet kan en ten tweede onlogisch is?
Minister Schreinemacher:
Nee, dat ben ik niet met de heer Ceder eens. Het gaat uiteindelijk hierom. Stel dat
je zegt: we zetten DRIVE ook in de Sahel in, ook in meer arme regio's. Het gaat mij
erom dat je dan uiteindelijk wel meer stuurt op projectbasis, van: oké, als er tien
projecten zijn waar in een bepaald land behoefte aan is en één bepaald project gaat
over water of landbouw, dan helpen we een land met het ontwikkelen van dat project.
Uiteindelijk zullen zij een aanbesteding uitschrijven. Ik heb ook wel veel vertrouwen
in ons eigen bedrijfsleven en de oplossingen die we hebben en in dat een Nederlands
bedrijf daaruit komt. Dat is de manier waarop je op 70% kunt sturen.
De voorzitter:
De Minister gaat verder.
Minister Schreinemacher:
De heer Amhaouch vroeg nog naar de mogelijkheid om ondersteuning van het mkb structureel
te regelen. Hij vroeg wat de opties zijn om mkb-fondsen en kernkapitaal zo optimaal
mogelijk in elkaars verlengde te laten fungeren. Op dit moment zijn mkb-fondsen gericht
op het financieren van investeringen van het Nederlandse mkb in OS- en niet-OS-landen
bewust bijeengebracht binnen Invest International zodat ze in elkaars verlengde kunnen
worden ingezet. Dat kan gefaseerd in tijd, bijvoorbeeld met eerst financiering vanuit
het Dutch Good Growth Fund en wanneer de businesscase zich bewezen heeft met vervolgfinanciering
vanuit het kernkapitaal. Maar het kan ook naast elkaar. Het Dutch Good Growth Fund
verstrekt dan bijvoorbeeld een garantie aan een commerciële bank en/of het kernkapitaal
waardoor de investering door die partijen minder risicovol wordt. Dat fonds pakt dan
het grootste risicogedeelte op. Die mogelijkheden zijn er dus. Invest International
is nu bijna een jaar operationeel. Dat gaat tot nu toe ook heel goed. Over drie jaar
zal het worden geëvalueerd, maar op dit moment lijkt dat wel goed in elkaars verlengde
te gaan.
De heer Amhaouch (CDA):
Toch even een stapje terug. Zoals ik net al zei in mijn eerste inbreng: op het moment
dat wij handel drijven, hebben we de exportkredietverzekering. Die neemt een stuk
risico weg. Bij projecten hebben we inderdaad ook een aantal financieringsinstrumentaria.
Maar we hebben ook gezegd: ga maar meer investeren. Dadelijk komt die Afrikastrategie.
Dan verwacht je ook dat mkb-bedrijven in Nederland die stap misschien gaan zetten.
Natuurlijk is zo'n continent nog niet ontgonnen. Dat zijn niet allemaal geasfalteerde
vierbaanswegen. Daar zitten risico's in. Mijn vraag aan de Minister is om toch alles
op een rijtje te zetten om te zien hoe dat in elkaar schuift. We zijn heel blij met
Invest International, maar ook zij hebben gezegd dat het rendement moet opleveren.
Dat is goed, maar de vraag is welke ruimte bijvoorbeeld Invest International en ander
fondsen hebben om een stukje risico te nemen. Ik vraag dus eigenlijk om een toezegging;
dat scheelt ook weer moties en gedoe. Mijn vraag is dus om ons mee te nemen in de
huidige mogelijkheden die er zijn. Misschien kunnen we daar nog een keer een technische
briefing over krijgen. Ik zou graag zien dat er passend instrumentarium is als we
meer gaan investeren. Ik zou willen dat we elkaar recht in de ogen kijken en zeggen:
hier kunnen we iets mee.
Minister Schreinemacher:
Ik begrijp goed wat de heer Amhaouch bedoelt. We zijn nu ook in gesprek met Invest
International om te kijken hoe we die wat meer hoogrisicoprojecten daar onder kunnen
brengen. Het zijn inderdaad niet allemaal vierbaanswegen, dus zo kunnen er ook voor
kleinere projecten met meer risico fondsen beschikbaar zijn. Mag ik daar op een later
moment op terugkomen, bijvoorbeeld voor de begroting nog?
De heer Amhaouch (CDA):
Ja. Als wij een brief kunnen krijgen om de zaken nu even op een rijtje te zetten,
dan is dit vandaag geagendeerd en kunnen we er later nog op terugkomen.
Minister Schreinemacher:
Ja.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Schreinemacher:
De heer Ceder en mevrouw Koekkoek vroegen naar SDG's en naar hoe die integraal opgenomen
worden in nieuw beleid. De SDG-toets is natuurlijk in 2019 al opgenomen in het Integraal
Afwegingskader voor beleid en regelgeving. Dat wordt momenteel grondig herzien om
dit instrument ook wat gebruiksvriendelijker te maken, want daar ontbrak het nog een
beetje aan. Het is dus de bedoeling dat de SDG-toets hierdoor beter zichtbaar en ook
gemakkelijker toe te passen is. De huidige positie van Nederland op die SDG spillover
index is inderdaad zorgelijk. Nederland staat op plaats 160 van de 163 wereldwijd
door de grote negatieve voetafdruk, zoals verschillende leden hebben aangegeven. Het
kabinetsbrede actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling dat momenteel wordt herzien,
zal ook deze afwenteleffecten adresseren en we zullen ingaan op hoe we dat willen
gaan voorkomen. Daarin zal ik ook de SDG-toets expliciet benoemen. Daarin zal ik ook
de grondoorzaken van crises meenemen, waarnaar mevrouw Koekkoek heeft gevraagd. Die
zullen ook terugkomen in de internationale klimaatstrategie, de Afrikastrategie, de
gezondheidsstrategie en de grondstoffenstrategie, maar ook zeker in dat actieplan
beleidscoherentie voor ontwikkeling.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik vroeg ook specifiek naar de verschillende ministeries. Is dat ook iets wat dan
meegenomen gaat worden?
Minister Schreinemacher:
Ja, want dat gaat over al het beleid, rijksbreed.
De voorzitter:
Meneer Ceder, uw laatste interruptie hè.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter, maar ik ga het toch doen. Ik heb eerder een motie ingediend over beleidscoherentie
en over dat de SDG-toets bij verschillende departementen ingevoerd zou moeten worden.
Dat zou coherent moeten plaatsvinden, volgens mij bij de big five. Die motie is aangenomen.
Ik hoor de Minister zeggen dat het meegenomen wordt. In de feitelijke beantwoording
van de beleidsnota staat wel al dat de SDG-toets van toepassing is op alle voorstellen,
maar dat er het afgelopen jaar geen nieuw beleid of regelgeving aan het parlement
is voorgelegd op handelsbeleid waarop het IAK van toepassing zou zijn. Mijn motie
vraagt juist om het niet alleen op handel te doen, maar om het juist ook op Financiën,
Buitenlandse Zaken en de andere ministeries bij elke wet in ieder geval een optie
te maken. Ik ben dus verbaasd door dit antwoord. Als de Minister zegt dat ze er nog
mee bezig is, vraag ik me toch af wat het is. Ik vind dat de Minister er zorg voor
moet dragen dat dit echt geïmplementeerd wordt. Mijn vraag is of ze daar coördinerend
Minister op kan zijn, niet alleen ten aanzien van haar ministerie, maar ook voor de
andere ministeries.
Minister Schreinemacher:
Ik denk dat de heer Ceder een heel belangrijk punt maakt. Als coördinerend Minister
op de SDG-doelen ben ik daar ook verantwoordelijk voor. In mijn beleving is het al
rijksbreed, dus voor alle regelgeving. We zijn alleen het integraal afwegingskader
aan het herzien. Voor de zekerheid wil ik in tweede termijn nog even terugkomen op
deze vraag. Is dat goed? Want voor zover ik weet, is dit gewoon rijksbreed, maar ik
kom hier graag nog op terug.
De voorzitter:
Dan kunt u weer verder.
Minister Schreinemacher:
Dan kom ik nu bij het kopje handel aan. De heer Amhaouch stelde een vraag over China,
over Chinese bedrijven die vaak tenders winnen in Europa. Hoe kunnen we bedrijven
ondersteunen als tenders aan China verloren worden? Hoe kunnen we zorgen voor een
goede samenwerking en economische diplomatie tussen EZK, BZK en BHOS? Gevraagd werd
ook of ik kan reflecteren op de Europese context. Voor de Chinese bedrijven is er
een nieuw instrument, het foreign subsidies instrument. Dat ligt primair bij EZK.
Dat gaat over staatsgeleide bedrijven of bedrijven die grote subsidies ontvangen en
daardoor sowieso onder de marktprijs, maar zelfs ook onder de kostprijs kunnen bieden.
Daarmee stoten ze onze eigen bedrijven van de Europese markt. Daarvoor is inmiddels
dus een instrument op Europees niveau ontwikkeld. Dat gaat over overnames, maar ook
over verschillende aanbestedingsprojecten. Het gaat over heel grote projecten van
boven de 250 miljoen. Daar zal dus nog niet alles mee opgelost worden, maar het is
in ieder geval een begin.
Verder werd gevraagd of er een gelijk speelveld is voor overheidsopdrachten en met
name voor de risico's van strategische afhankelijkheden. Dat is iets wat hoog op de
politieke agenda in Brussel en ook in Nederland staat. Ik zal me daar zelf ook voor
blijven inzetten. Verder is vorige maand het internationale aanbestedingsinstrument
van kracht geworden. Dat houdt in dat zolang onze bedrijven niet actief mogen zijn
op aanbestedingsmarkten in het buitenland, bedrijven uit die landen dat ook niet bij
ons mogen. Maar goed, dat instrument moet wel ingezet worden. Het is natuurlijk belangrijk
dat de Commissie dat doet.
De heer Amhaouch (CDA):
Dank voor de beantwoording van de Minister. De Minister vliegt dit vrij technisch
aan in het kader van het instrumentarium. Dat moet ook. We zijn in Europa aan het
kijken hoe we Europa tussen de wereldmachten China en ook wel Amerika soms kunnen
positioneren. Ik ben ook op zoek naar het versterken. In de vorige periode hebben
we het gehad over onze economische diplomatie. Dat komt ook terug in de nota. De vraag
aan de Minister is of er een protocol is. Zijn er afspraken in het kabinet over hoe
wij omgaan met economische diplomatie op het hoogste niveau, op dat van de Ministers?
Wij hebben Ministers die reizen, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister
van BuHa, de Minister van Infrastructuur en de Minister van LNV. Laten we ook dat
instrument – zeg ik even – dat informele instrument, inzetten om gewoon onze positie
te versterken. Laten we meer onze eigen kracht hierop inzetten, los van wat China
doet en wat we kunnen doen met het instrumentarium.
Minister Schreinemacher:
Ik ben ook coördinerend Minister voor de reisagenda van de verschillende bewindspersonen.
Ik weet dus ook waar de verschillende bewindspersonen naartoe gaan. Natuurlijk kunt
u ervan op aan dat wij hen voeden vanuit ons departement en dat we ervoor zorgen dat
iedereen dezelfde boodschap uitdraagt en met dezelfde plannen op pad gaat, of het
nou gaat om meer samenwerking met andere landen op het vlak van groene waterstof of
om het aan de orde stellen van mensenrechten. Want Minister Hoekstra en ik zijn niet
de enigen die dat doen. Andere Ministers doen dat natuurlijk ook. We zorgen er altijd
wel voor dat we dezelfde boodschap delen en dat we die ook uitdragen in het buitenland.
De voorzitter:
De laatste interruptie van de heer Amhaouch.
De heer Amhaouch (CDA):
Ja, we hebben er maar drie. Dat is jammer, hè.
De voorzitter:
Kort, zoals altijd.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik vind dit toch wel belangrijk. Ik ga ervan uit dat de andere vragen wel beantwoord
worden. Ik ga nog een stapje verder. Wordt er ook goed gebrieft? De heer Stoffer is
nu weg. We hebben een heel sterke watersector en ook maritieme sector. We hebben een
heel sterke agrosector en nog meer. Worden die Ministers inderdaad ook gebrieft over
de relevante projecten? Ik pak het voorbeeld: als Macron ergens op het wereldtoneel
opduikt, is hij daar niet voor niks. Hij komt vaak ook niet met lege zakken terug.
Zo plat wil ik het even maken. De vraag is of wij in deze geopolitieke context, waarbij
het heel spannend is in de wereld, bereid zijn om een beetje – we zeggen in Limburg
wel «met peper in de vot» – proactiever op te treden? Ik zou graag willen dat de Minister
misschien op een ander moment eens erop terugkomt hoe we dat hier kunnen versterken.
Minister Schreinemacher:
Nogmaals, dat doen we echt. Ik ben nu met premier Rutte met een aantal bedrijven mee
naar Suriname geweest. Ik ben ook op handelsmissie geweest met Koningin Máxima. We
hebben echt een heel strakke handelsagenda wat dat betreft en we weten onze bedrijven
echt heel goed over het voetlicht te brengen. Maar ik vind het prima om daar op een
ander moment nog een keer over door te praten.
De heer Amhaouch vroeg ook nog naar onze banden met Duitsland, een van onze belangrijkste
handelspartners binnen Europa en überhaupt. We werken intensief samen met Duitsland.
We hebben innovatie en samenwerking met het Duits-Nederlands innovatie- en technologiepact.
Onze publiek-private samenwerking is in Duitsland juist actief met meerjarige kansentrajecten.
Dinsdag zal ik met een aantal Ministers naar Duitsland afreizen om verder te gaan
op het terrein van duurzame projecten tussen Nederland en Duitsland. Wat dat betreft
nemen we de samenwerking met Duitsland heel serieus.
Mevrouw Van Weerdenburg vroeg naar investeringen van Nederlandse bedrijven die vanwege
de huidige situatie in zwaar weer komen. Bedrijven die verduurzamingsinvesteringen
hebben gedaan, zijn beter toegerust op de toekomst en zullen dus ook gedeeltelijk
het energieverbruik en daarmee de energiekosten kunnen verlagen. Dat gezegd hebbende,
bestaan er wel regelingen waarmee bedrijven sommige investeringen in vergroening kunnen
aftrekken van hun winstbelasting. Dat ligt primair bij het Ministerie van Economische
Zaken; dat is daar wel mee bezig. Concreet geldt dat het kabinet extra middelen beschikbaar
stelt voor de energie-investeringsaftrek, de willekeurige afschrijving milieu-investeringen
en de milieu-investeringsaftrek. Het kabinet werkt ook aan maatregelen voor energie-intensief
mkb, zoals uiteengezet in de Prinsjesdagbrief.
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Van Weerdenburg.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Ik begrijp hieruit dat er dus een potje is voor ondernemers die het niet meer vol
kunnen houden. Ik vroeg dat vanwege een concreet voorbeeld. Laatst was er bij Nieuwsuur
een bedrijf dat onbreekbare bloempotten maakt. Dat bedrijf moest de tent bijna sluiten.
Ze hadden de productie al gehalveerd en personeel ontslagen. Op hun website zie je
dat ze meedoen aan een project in Zambia voor klimaatcompensatie. Ik heb het echt
puur over ondernemers die op omvallen staan, die voor hun voortbestaan vechten. Die
kunnen dat geld dus niet missen. Is er een uitstapmogelijkheid? Hoe groot is het potje
waar de Minister het over heeft?
Minister Schreinemacher:
Mag ik in de tweede termijn even terugkomen op de precieze regelingen die er nu zijn?
De heer Klink vroeg naar het percentage vrouwelijke deelnemers aan de handelsmissies.
Dat blijft een uitdaging, moet ik eerlijk zeggen. Vandaag zijn we gestart met Feminist
Foreign Policy of in ieder geval hebben we dat in mei aangekondigd en zijn we nu de
consultaties daarover gestart op het departement. Ook daar kwam dat ter sprake. Ik
heb iedereen daar verzocht om mee te denken over hoe we de vrouwelijke ondernemers
kunnen blijven stimuleren om mee te gaan. We komen daaraan tegemoet. Iets wat ze zelf
bijvoorbeeld aangeven, is dat ze handelsmissies soms te lang vinden duren. We brengen
de duur van die handelsmissies dus al terug naar een of twee dagen. We kiezen ook
voor handelsmissies wat dichterbij, zoals in België en Duitsland. We gaan binnenkort
naar Londen. Zo proberen we het aantrekkelijker te maken voor vrouwelijke ondernemers.
We kijken natuurlijk ook in welke sectoren en subsectoren vrouwelijke ondernemers
actief zijn en of daar kansen liggen voor de internationale handel. We blijven ze
ook stimuleren, maar ik geef eerlijk toe: het is een van mijn speerpunten, maar het
blijft lastig. U kunt er wel van op aan dat ik me hiervoor blijf inzetten.
Dan vroeg de heer Ceder nog naar de nadelige gevolgen voor buitenlandse markten veroorzaakt
door Nederlandse bedrijven. Hij had het over dumping van goedkoop melkpoeder in Burkina
Faso. Er is op dit moment geen handelsbevordering gericht op dumping, maar doordat
de bevolking in West-Afrika heel snel groeit, neemt de vraag naar betaalbare voedselproducten
ook snel toe, waaronder die naar melk en vlees. De lokale productie blijft achter
bij die vraag. Daardoor kampen ze met relatief hoge productie- en investeringskosten,
onder andere vanwege de gebrekkige infrastructuur. De Afrikaanse landen kunnen daarom
besluiten tot tariefliberalisatie voor de import van essentiële voedselproducten zoals
melk, om zeker te stellen dat er ter plekke voldoende aanbod is. Indien er sprake
is van dumping of andere marktverstoringen, hebben Afrikaanse landen zelf op basis
van WTO-regels de mogelijkheid om de import van deze producten te beperken. Dat is
ook herbevestigd in alle Economic Partnership Agreements. Dat is een afweging die
deze landen zelf kunnen maken.
Tot slot belastingverdragen. Die vallen niet onder handelsbeleid, maar meer onder
fiscaal beleid. Dit ligt dus meer in het domein van de Staatssecretaris van Financiën.
De voorzitter:
Heel goed. Dat betekent dat u nu bij uw vierde blokje komt, van de tien. Wat dat betreft
zitten we niet helemaal op schema. De heer Thijssen wil nog een korte vraag stellen.
Klopt dat?
De heer Thijssen (PvdA):
Ik had twee vragen gesteld, eentje over waardig werk en eentje over deelname aan die
handelsmissies. Daar had collega Kröger ook iets over gevraagd, geloof ik.
De voorzitter:
Herhaalt u even heel kort wat uw vraag was voor de Minister, want die wil dat graag
weten.
De heer Thijssen (PvdA):
Vraag één is: 10 miljoen mensen produceren blijkbaar voor Nederlandse consumptie.
Hoe zorgen we ervoor dat die allemaal waardig werk hebben? De tweede is: mag Shell
mee op de volgende handelsmissie als de prioriteit is om klimaatverandering te stoppen?
De voorzitter:
Helder.
Minister Schreinemacher:
Om in ieder geval alvast die laatste vraag te beantwoorden, dus of een bedrijf als
Shell mee mag op onze handelsmissies: uiteindelijk organiseren we geen fossiele handelsmissies,
maar daar waar er kansen zijn voor duurzame energie, voor duurzame projecten, mag
ook een bedrijf als Shell mee, als zij zich daarop richten. Stel, zij gaan mee om
een afspraak te maken of een MoU af te sluiten voor groene waterstof. Dan weer ik
zo'n bedrijf niet uit de delegatie.
De voorzitter:
Mevrouw Kröger.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Kröger? O, ik verstond iets heel anders. Oké. Dit roept een beetje vragen op. Er is
natuurlijk net een reis naar Suriname geweest, waar onder andere heel veel speelt
rond een groot oliewinningsproject. Daar is behoorlijk wat discussie over. Hoe houdt
de Minister er dan oog voor dat een bedrijf dat mee is op zo'n handelsmissie, bijvoorbeeld
Shell, daar niets doet met betrekking tot fossiele activiteiten?
Minister Schreinemacher:
Bij de manier waarop wij ze ondersteunen, brengen wij ze niet in contact met bijvoorbeeld
oliemaatschappijen of gasmaatschappijen die daar een veld hebben. Overigens heeft
een bedrijf als Shell ons ook niet per se nodig om contacten te leggen. Als zij daar
zelf dat soort dingen willen doen, is dat niet verboden, maar natuurlijk staan er
dan een aantal handelsinstrumenten gewoon niet meer tot hun beschikking.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
We hebben maar drie interrupties en dit riekt naar behoorlijk wat naïviteit. Ik moet
het me dus als volgt voorstellen. Er zijn handelsmissies en er gaat een fossiel bedrijf
mee dat op dit moment meer geld besteedt aan pr dan aan investeringen in duurzame
energie en dat voor het over-, overgrote deel van zijn activiteiten nog fossiel is.
En dan zegt de Minister: we gaan ervan uit dat ze zich gewoon gedragen en verder krijgen
ze geen toegang tot onze handelsinstrumenten. Maar waarom gaan ze dan mee?
Minister Schreinemacher:
Overigens was Shell niet mee naar Suriname, hè. Niet in onze missie in ieder geval.
De voorzitter:
Nee, dat was inderdaad niet de vraag.
Minister Schreinemacher:
Was de vraag waarom ze überhaupt meegaan? Sorry, ik zal de vraag gewoon beantwoorden
zoals ik hem begrijp.
De voorzitter:
U mag uw vraag kort verhelderen, mevrouw Kröger.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
De vraag is: waarom zouden bedrijven die voor het over-, overgrote deel van hun activiteiten
fossiel zijn, dus fossiele bedrijven, meegaan op een handelsmissie als we niet willen
dat er fossiele activiteiten plaatsvinden?
Minister Schreinemacher:
We steunen ze dus niet met handelsinstrumenten, maar als zij daar dingen willen doen
die ook die landen helpen verduurzamen die ons helpen met het naar Nederland halen
van duurzame energiebronnen, zijn ze wat mij betreft welkom. Of ze verder nou dingen
doen in de fossiele industrie ...
De voorzitter:
Het antwoord is helder. De Kamer moet daar zelf mee doen wat zij wil. Mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Nou, ik vond het niet helemaal helder. Ik wilde mijn laatste interruptie eigenlijk
wijden aan Mercosur, maar nu gaat die toch hieraan op.
De voorzitter:
Misschien kunt u Mercosur in uw vraag verstoppen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ik ga m'n best doen, maar dat wordt toch lastig. We hebben gewoon klimaatdoelen met
elkaar afgesproken, en die willen we niet alleen in ons binnenlandse beleid hebben
maar ook in ons buitenlandse beleid. De Minister zegt dat zij bedrijven meeneemt als
die investeren in duurzame projecten, maar wij weten dat bedrijven als Shell ook nog
steeds heel veel investeren in fossiel, nog wel voor zo'n 90%. Hoe stuurt de Minister
daar dan op? Wat is het selectiecriterium om te bepalen of die bedrijven mee mogen?
Minister Schreinemacher:
Het criterium is dat zij niet meegaan voor fossiele projecten. Dat is een van de criteria.
Er zijn er natuurlijk meer, maar even hierop toegespitst is dat het criterium. Laat
ik het dan meteen ook hebben over de brief die ik pas zo kort voor het debat aan uw
Kamer heb gestuurd, waarvoor excuses. Uw leden hebben daar terecht een punt van gemaakt.
Daarin ga ik hier verder op in, en ook op het vergroenen van onze handelsinstrumenten,
dus op hoe we ervoor zorgen dat onze handelsinstrumenten niet meer kunnen worden gebruikt
voor fossiele projecten. Ik ben ook van harte bereid om aan te sluiten bij het debat
in de aanloop naar COP27, om het te hebben over die brief en over de ekv-uitwerking,
dus de COP26-uitwerking, die wij uw Kamer nog hebben toegezegd.
De voorzitter:
Helder. De Minister vervolgt haar betoog. Er komt straks een tweede termijn en daarin
kunt u allemaal uw conclusies trekken.
Minister Schreinemacher:
De heer Thijssen vroeg mij ook nog in te gaan op de vraag over waardig werk en de
fondsen die de vakbonden eerder ter beschikking stonden en nu niet meer. Dit is een
beslissing die in het vorige kabinet al is genomen. Dat geld was er dus al af gehaald.
Het is overigens niet heel veel, maar het subsidiekader is wel heel erg verlengd.
Dat is dus nu voor tien jaar; dat loopt tot 2030. Het idee daarachter is dat ze in
ieder geval die vaste inkomstenbron vanuit ons wel hebben. De reden dat er wel geld
van is gehaald, is ook om ervoor te zorgen dat ze niet alleen van ons afhankelijk
zijn voor de subsidies, maar dat ze ook kijken naar andere inkomstenbronnen. Maar
het is niet zo dat er geld bij vakbonden of maatschappelijke organisaties is weggehaald
ten gunste van bedrijven. Programma's met vakbonden, waaronder Power of Voices, programma
STITCH – in de textielsector – en het vakbondsprogramma VMP, lopen door en blijven
ook belangrijk in het verduurzamen van de waardeketens. Het blijft de komende jaren
een belangrijk onderdeel van het beleid, gericht op de verbetering van het ondernemersklimaat
en het creëren van waardig werk. Dat is juist van extra belang in de aanvulling op
het Europese voorstel en natuurlijk ook op het nationale voorstel waar we mee gaan
komen over het imvo.
De voorzitter:
Is de Minister al bij het blokje imvo?
Minister Schreinemacher:
Nee, daar had ik het onder gerangschikt. Maar dat komt dan straks.
De voorzitter:
We gaan het niet redden als we zo doorgaan.
Minister Schreinemacher:
Het waren 90 vragen.
De voorzitter:
90 vragen nog te gaan?
Minister Schreinemacher:
Nee, er waren in totaal 90 vragen.
De voorzitter:
90 in totaal, ja. We kunnen nog een poging doen om het wel te redden. Dan laten we
de Minister gewoon nu op alles antwoorden, waarna we nog een vraag mogen stellen en
dan naar de tweede termijn gaan. Anders gaan we het niet redden. We gaan wel op 18.15
uur stoppen. Dus dat heeft u zelf in de hand.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Wat stelt de voorzitter nou voor? Dat ze op alle blokjes nu antwoordt en dat iedereen
die nog een interruptie heeft, die dan op het laatst mag doen?
De voorzitter:
Dit telt ook als een interruptie.
(Hilariteit)
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Nou, dan is het punt ook ...
De voorzitter:
Nee hoor. Nee, nee. Denkt u gewoon even mee. U ziet de klok. De Minister heeft nog
zes blokken te gaan. We kunnen het proberen. Ik hoop dat u nu echt zo gauw mogelijk
naar imvo gaat en dat we aan het einde van het blok korte interrupties gaan doen.
Dan gaan we ook tot zeker 17.45 uur door, denk ik. Dan moeten we een hele korte tweede
termijn houden. En ik wil die eigenlijk wel houden nu.
De heer Hammelburg (D66):
Ik ben het met u eens. Dat aantal van 90 vragen had ook voorkomen kunnen worden, als
veel van de feitelijke vragen vooraf wel goed beantwoord waren geweest. Dan hadden
we heel veel kunnen voorkomen.
De heer Amhaouch (CDA):
Laten we kijken naar een oplossing. Ik zou voorstellen dat we de Minister de blokjes
laten afmaken. We zijn al behoorlijk ver met interrupties; niet iedereen heeft nog
drie interrupties. Laten we de blokjes afmaken en dan de interrupties doen; dan hopen
we dat we op tijd klaar zijn.
De voorzitter:
Yes?
Minister Schreinemacher:
Ja.
De voorzitter:
Oké.
Minister Schreinemacher:
De heer Klink vroeg nog naar de grondstoffenstrategie. Daarover is op dit moment overleg
tussen de verantwoordelijke bewindspersonen, van BHOS, BZ, BZK en IenW. De strategie
zal aansluiten bij het Europees Actieplan Kritieke Grondstoffen en ook richting geven
aan de Nederlandse beoordeling van de aankomende Raw Materials Act van de EU. Juist
omdat het handelingsperspectief op EU-niveau voor Nederland belangrijk is, zetten
we daarop in, naast de inzet op het nationaal niveau. De grondstoffenstrategie zal
een brede insteek hebben. Onder andere thema's als leveringszekerheid, duurzaamheid,
samenhang met OS, klimaatdoelstellingen en perspectief voor het bedrijfsleven zullen
daarbij aan bod komen.
Dan kom ik nu bij het blokje ...
De voorzitter:
U komt nou bij het blokje imvo. Dan mag Klink een korte vraag stellen.
De heer Klink (VVD):
Ik heb nog niet zo veel interrupties gehad. Specifiek over die toezegging van de Minister
dat ze met die concrete acties komt: dat begrijp ik hieruit, maar kan de Minister
ook zeggen wanneer dat dan is?
De voorzitter:
En dan de heer Thijssen nog met een korte interruptie.
De heer Thijssen (PvdA):
Jawel, maar we hebben nu toch bedacht dat alles aan het eind komt? Anders halen we
het niet.
De voorzitter:
Nee, we gingen proberen om aan het eind van een blokje nog korte interrupties te doen.
De heer Thijssen (PvdA):
O, oké. En dit is handel?
De voorzitter:
Nee, wacht even. Eerst gaat de Minister even antwoord geven op de heer Klink. Dan
mag de heer Thijssen en dan gaan we door.
Minister Schreinemacher:
De grondstoffenstrategie komt uiterlijk begin 2023, maar ik hoop voor het eind van
dit jaar; dat is mijn streven.
De heer Thijssen (PvdA):
Toch nog even over het meenemen van Shell op handelsmissies. Het is een totaal fossiel
bedrijf en ik zou ze niet meenemen. Mijn vraag gaat over waardig werk. Het klopt dat
de voorganger van de Minister heeft besloten om die financieringsstromen af te bouwen.
Kan de Minister nu een toezegging doen, ook gezien het feit dat de SDG waardig werk
achteruitgaat, dat ze de financiering terugbrengt naar het niveau waarop het zich
bevond?
Minister Schreinemacher:
Dan zou het ook weer ten koste gaan van iets anders. Dit geld komt uit het artikel
voor het maatschappelijk middenveld, de Power of Voices, waarmee nu ook andere belangrijke
projecten gesteund worden. We hebben het juist teruggebracht om ervoor te zorgen dat
er financiering uit andere hoeken bij zou komen. Ik wil er eigenlijk aan vasthouden.
De voorzitter:
De Minister ging over naar imvo, klopt dat?
Minister Schreinemacher:
Ja. Mevrouw Teunissen vroeg naar het niet kunnen maken van duurzaamheidsafspraken
met Mercosur en dat die ook niet afdwingbaar zijn. De EU onderhandelt met Mercosur-landen
over een breed akkoord, waaronder handelsafspraken, maar daarbij zet de EU ook in
op robuuste afspraken over handel en duurzame ontwikkeling, waaronder over milieu
en arbeid. Uiteraard is het belangrijk dat die afspraken nageleefd worden en afdwingbaar
zijn. Zonder een verdrag zijn er sowieso geen afdwingbare afspraken. Ook de Paris
Agreement heeft geen afdwingbaar kader. Wat dat betreft kan zo'n handelsakkoord juist
helpen bij het afdwingen, ook van de Paris Agreement, zoals dat bij de CETA ook het
geval is. Door de EU worden nu ook gesprekken gevoerd over aanvullende afspraken ten
aanzien van handel en duurzame ontwikkeling, juist om zeker te stellen dat die gemaakte
afspraken in de praktijk worden nageleefd. Nederland heeft hierop ook een inbreng
geleverd die met uw Kamer is gedeeld. Conform de motie-Ouwehand uit 2020 zal het kabinet
pas een positie over dit akkoord innemen wanneer de Commissie de definitieve teksten
inclusief aanvullende duurzaamheidsafspraken aan de Raad voorlegt.
Dan vroeg mevrouw Teunissen naar de duurzaamheidsafspraken en de speciale omstandigheden
van handelspartners. De Commissie heeft eind juni een mededeling over handel en duurzame
ontwikkeling gepresenteerd met een zeer ambitieuze inzet op naleving, monitoring en
handhaving van duurzaamheidsafspraken. De Commissie stelt een pakket van afspraken
voor waarbij enerzijds maatwerk wordt geleverd per handelspartner en anderzijds alle
handelspartners in ieder geval aan een aantal basisafspraken moeten voldoen. Die worden
afdwingbaar via aangescherpte geschillenbeslechting. Daarnaast wil de Commissie bepaalde
duurzaamheidsaspecten prioriteren in dialoog en samenwerking met partners, zoals bijvoorbeeld
het gratificeren van openstaande ILO-conventies. Het kabinet heeft deze inzet verwelkomd.
Dat hebben we ook in een BNC-fiche aan uw Kamer laten weten. De Raad onderhandelt
momenteel over de Raadsconclusies die de reactie van de Raad op de mededeling weergeven.
Nederland zet in op ambitieuze Raadsconclusies, conform het BNC-fiche.
Dan vroeg de heer Ceder of de nationale imvo-wetgeving in lijn gebracht zal worden
met de OESO-richtlijnen. Over het Europees wetstraject staat in het BNC-fiche dat
het kabinet inzet op coherentie met de OESO-richtlijnen. Die aandachtspunten worden
door het kabinet ingezet in de onderhandelingen over de richtlijnen in Brussel. Ik
heb ze ook bij mijn verschillende counterparts binnen Europa aan de orde gesteld en
hun gevraagd of we op hun steun kunnen rekenen. Ten aanzien van het nationaal traject
heb ik al in het commissiedebat RBZ/Handel in mei aangegeven dat het nationale wetsvoorstel
ook wordt gebaseerd op de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces conform
de OESO-richtlijnen. Het streven is om beide voorstellen zo veel mogelijk parallel
te laten lopen. Wijzigingen in het richtlijnvoorstel, onder andere op OESO-conformiteit,
worden meegenomen in het nationale wetstraject. De bedoeling is om in de zomer van
2023 een wetsvoorstel bij uw Kamer in te dienen.
Dan werd er door mevrouw Kröger ook nog gevraagd naar scope 3 en de nationale wetgeving
voor imvo. In het Europese voorstel voor corporate sustainable due diligence is opgenomen
dat bedrijven een plan moeten vaststellen om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel
verenigbaar is met de beperking van de opwarming van 1,5 graad. Het voorstel van de
Commissie zal als basis dienen voor het nationale wetsvoorstel. Bij de Europese onderhandelingen
zet ik mij in voor een ambitieuze richtlijn op het gebied van klimaat waarin scope
3-emissies expliciet opgenomen worden, zoals ook in het BNC-fiche staat. Ook zet ik
mij, zoals toegezegd aan de Kamer, ervoor in om klimaatrisico's als gepaste zorgvuldigheidsverplichting
op te nemen, want dat is nu niet het geval. Wijzigingen die voorzien worden in de
conceptrichtlijn kunnen meegenomen worden in het nationaal wetstraject.
Mevrouw Koekkoek vroeg naar de begroting voor het Nederlands handelsbeleid en de Europese
afspraken over klimaat, milieu en biodiversiteit. De beleidsnotitie van juni zet in
hoofdlijnen uiteen op welke manier ik het internationale handelsbeleid en ontwikkelingssamenwerking
zal vormgeven. Het kabinet zet onder andere in op vergroening van het handelsinstrumentarium,
het verbeteren van de toegang voor bedrijven tot het klimaatinstrumentarium, het verduurzamen
van waardeketens en het promoten van de duurzaamheidsstandaarden via de handelsakkoorden.
Over de versterkte EU-inzet op het promoten van duurzaamheid middels de handelsakkoorden
heeft u in juni een BNC-fiche ontvangen. Dat was mijn blokje imvo.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Schreinemacher:
Dan klimaat. Ik had allemaal mooie voorbeelden, maar omwille van de tijd zal ik die
even terzijde leggen.
De voorzitter:
Het is niet anders.
Minister Schreinemacher:
Over COP27 werd de vraag gesteld wanneer de Kamer geïnformeerd zal worden. Het kabinet
hecht aan de implementatie van de COP26-verklaring over de ekv met oog voor behoud
van kennis, banen en een gelijk speelveld. Ook hierover is een motie ingediend en
aangenomen in uw Kamer in die zin dat we een en ander niet strenger interpreteren
dan andere landen die hem hebben ondertekend. We overleggen met andere landen onder
regie van de Staatssecretaris van Financiën. Een level playing field is hier ook van
belang ten behoeve van Nederlandse besluitvorming. De Kamer is op 7 juli in een brief
geïnformeerd over de gedetailleerde invulling van het beleid. We gaan begin november,
voor de behandeling van COP27, nog een brief sturen, dus u wordt binnenkort daarover
geïnformeerd. Ik hoop op uw geduld.
GroenLinks en PvdA vroegen naar de klimaatfinanciering. Is dat additioneel of moet
dat binnen het OS-budget vallen? Over het concept additionaliteit van klimaatfinanciering
is op dit moment internationaal nog geen consensus. Daar zijn we nog niet uit. Onze
uitgaven van publieke klimaatfinanciering kwalificeren we als ODA omdat ze voldoen
aan de criteria die daarvoor in OESO-DAC zijn vastgesteld. Ze vormen daarmee onderdeel
van het ODA-budget. Maar we zetten ons publiek geld ook in voor private investeringen
om een en ander aan te moedigen. Wij zouden ook heel graag de private sector willen
betrekken bij klimaatfinanciering. Dat doen we nu ook al redelijk succesvol, maar
dat gaan we nog verder doen.
Daarop doorgaand: klimaatrechtvaardigheid, want daar raakt deze vraag natuurlijk aan.
Het is natuurlijk belangrijk dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor het klimaat.
Het kabinet mobiliseert daarom in 2025 naar verwachting 1,8 miljard euro aan klimaatfinanciering.
Dit is een prioriteit van het kabinet om de weerbaarheid tegen klimaatschade in de
meest kwetsbare landen en gemeenschappen te verhogen. Over schade en verlies zijn
er nu nog gesprekken, ook binnen de VN. Die dialoog loopt nog. Nederland richt zich
in die discussie op het versterken van bestaande initiatieven om schade en verlies
te adresseren. Hierbij valt te denken aan een verzekeringssysteem zoals door het Duitse
G7-voorzitterschap is gepresenteerd in het Global Shield against Climate Risks, dat
wij van harte steunen en waar ik volgende week over in gesprek ga met mijn Duitse
collega in Berlijn.
De heer Hammelburg (D66):
Mijn vraag is heel simpel. Die motie over het in lijn brengen van alle handelsinstrumentaria
met Parijs en Glasgow liegt er niet om. De afspraak in Glasgow was: voor het eind
van 2022. Dit staat ook gewoon in het regeerakkoord, dus het is gewoon een afspraak
die we hebben. Ik wil inzicht in die plannen, zoals beloofd en toegezegd. Ik vind
het dan te laat als we moeten wachten op COP27. Ik wil dat kunnen bespreken bij het
debat over financiën en de exportkredietverzekering en bij de begrotingsbehandeling.
Dus ik wil niet weer een brief. Ik wil dat dat plan in de Kamer ligt voor 1 november.
Anders kunnen we ons daar niet meer op voorbereiden en krijgen we weer hetzelfde als
we vandaag hebben. Als dat niet gebeurt en ik daar geen toezegging op krijg, dan dien
ik daar gewoon een motie voor in.
Minister Schreinemacher:
Neem me niet kwalijk. Dan ben ik niet helder geweest. Ik bedoel natuurlijk dat die
brief er ligt voordat we met elkaar in debat gaan over onze inzet bij COP27.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ik heb toch even een vraag over de historische verantwoordelijkheid en het financieren
van klimaatschade. Dat is hét topic in Sharm-el-Sheikh dat nodig zal zijn om de internationale
onderhandelingen vlot te trekken over extra reductiedoelen om de anderhalve graad
te borgen. Denemarken neemt daar een hele grote stap in. Dat erkent loss and damages
en zegt dat het daar nu om moet gaan. De Minister geeft aan dat ze met haar Duitse
collega in gesprek gaat. Ik hoop dat ze ook met haar Deense collega hierover in gesprek
wil en dat ze namens Nederland loss and damages actief op de agenda wil zetten.
Minister Schreinemacher:
Wat we bij klimaatfinanciering uiteindelijk allemaal beogen, is dat als we geld uittrekken
voor klimaat, of het nou voor mitigatie of adaptatie is, we ontwikkelingslanden helpen
om te verduurzamen en om zich aan te passen aan de veranderende klimaatomstandigheden.
Dat doen we onder andere door heel veel meer in klimaat te investeren vanuit OS. Ik
heb hier ook gesprekken over met mijn collega Jetten. Ik ga hier ook graag over in
gesprek met mijn Deense collega – dat wil ik mevrouw Kröger best toezeggen – maar
het is nu nog te vroeg om toe te zeggen dat wij loss and damages zelf gaan trekken
en ons daarachter scharen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Schreinemacher:
Ook deze voorbeelden leg ik terzijde.
Noodhulp en opvang in de regio. De heer Stoffer vroeg naar noodhulp en VN-noodhulpfondsen
op landenniveau. Die dragen bij aan het werk van lokale organisaties. In de adviesraden
van die fondsen letten we daar ook specifiek op. Er is binnen de Grand Bargain een
target afgesproken van ten minste 25% via directe financiering van lokale actoren.
We besteden nadrukkelijk aandacht aan het bereiken van die norm in onze dialoog met
VN-instellingen en ook met Rode Kruis en Dutch Relief Alliance. Er is al veel aandacht
voor dit onderwerp, ook bij die organisaties. Dat heeft effect. UNHCR zet de ontvangen
compensatie van overheidskosten nu linea recta door naar lokale organisaties waar
ze mee samenwerken.
De heer Klink vroeg naar de mogelijkheden om Pakistan direct te steunen en bij te
dragen aan het verminderen van schade door toekomstige moessons. De lokale problematiek
in Pakistan is enorm. De coördinatiestructuren staan ook fors onder druk. Wij hebben
het Dutch Risk Reduction Team klaarstaan om naar Pakistan af te reizen. Wij werken
hierbij nauw samen met partners, waaronder de Wereldbank en de Asian Development Bank.
We verwachten binnenkort een officieel verzoek van Pakistan voor een DRR-missie.
De heer Klink vroeg nog naar de internationale migratiestrategie. Die heeft premier
Rutte vorige week toegezegd bij de APB. Hij vroeg op welke termijn hij die tegemoet
kan zien. Die internationale migratiestrategie is toegezegd, dus die gaat er komen.
Voor mij betekent dat dat er maximaal wordt ingezet op die bilaterale partnerschappen.
Natuurlijk doen we dat ook in Europees verband maar ook bilateraal. Het algemeen belang
van Nederland bij migratie is tweeledig: het beperken van de instroom en het bevorderen
van de terugkeer. Binnen het partnerschap kunnen we inzetten op diverse thema's, mede
afhankelijk van de vraag en de situatie van het land. Dat gaat van de aanpak van grondoorzaken
tot de aanpak van mensenhandel en -smokkel, het versterken van terugkeersamenwerking
en het bevorderen van legale migratieroutes. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat
zowel de beschikbare handels- als OS-middelen op een geïntegreerde wijze worden ingezet.
Daarnaast heb ik het budget voor opvang in de regio bijna verdubbeld om landen die
een groot aantal vluchtelingen huisvesten te ondersteunen, vanuit het belang van de
vluchtelingen, de gastgemeenschappen en het beheersbaar houden van de grote migratiebewegingen
in de wereld en vooral rond Europa. De internationale migratiestrategie komt later
dit jaar naar de Kamer.
De voorzitter:
Dat was ’m?
Minister Schreinemacher:
Ja.
De heer Amhaouch vroeg nog naar de naderende winter in Oekraïne. Hij vroeg wat Nederland
nog kan doen aan acute humanitaire hulp. Nederland heeft 60 miljoen aan humanitaire
hulp geboden, waaronder 2 miljoen voor seksueel en gendergerelateerd geweld en 10 miljoen
voor ontmijning. Daarnaast deel ik zijn zorgen over de naderende winter, want de noden
zijn groot. Met de door Nederland beschikbaar gestelde hulp wordt er nu al via de
VN, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance voor gezorgd dat Oekraïne de winter
doorkomt met voedsel en onderdak. Ik heb dat zelf tijdens mijn bezoek aan Irpin ook
gezien. Daar werden voedsel- en hygiënepakketten met Nederlandse steun uitgedeeld.
De samenwerkende hulporganisaties Giro555 gebruiken de ingezamelde gelden van Nederlanders
daarvoor. Nederlanders hebben zich toen echt van hun beste kant laten zien en ontzettend
veel geld zelf daaraan bijgedragen. We werken ook met Nederlandse bedrijven om bruggen
aan te leggen en medische apparatuur aan ziekenhuizen te leveren, zodat de Oekraïners
geholpen zijn met wat ons bedrijfsleven kan.
De heer Klink vroeg nog hoe wij moeilijk bereikbare plekken in Oekraïne bereiken met
humanitaire hulp. Nederland biedt steun aan internationale humanitaire organisaties,
die natuurlijk alles op alles zetten om die hulp ook echt bij mensen te krijgen. Het
Rode Kruis heeft relatief goede toegang daar, maar de toegang tot gebieden die aan
de frontlinie liggen, zijn voor alle hulporganisaties moeilijk te bereiken, vooral
vanwege de veiligheid. Nederland biedt ook politiek en diplomatieke steun aan de VN
en het Rode Kruis, die in de lead zijn, met de Oekraïense autoriteiten natuurlijk,
bij de onderhandelingen over humanitaire toegang.
De heer Stoffer vroeg nog of we binnen beleidsevaluaties systematischer kunnen kijken
naar ongeplande effecten, met name als het gaat om door Nederland gefinancierde abortusdiensten.
Dat is een belangrijke vraag, juist vandaag, op internationale veiligeabortusdag.
De door ons gefinancierde OS-activiteiten rapporteren we jaarlijks. Die zijn openbaar.
Dat geldt ook voor onze SRGR-activiteiten. Ook die worden geëvalueerd. Daarbij wordt
ook bekeken of er ongeplande neveneffecten zijn en of risico's worden meegenomen,
dus dat doen we eigenlijk al.
De heer Amhaouch vroeg nog of ik kan toezeggen dat we naast de bestrijding van hiv-aids
ook inzetten op de bestrijding van tuberculose. Dat doen we. Zeker. Het is ook heel
belangrijk dat we dat blijven doen. Dat komt onder andere tot uiting in onze verhoogde
nieuwe meerjarenbijdrage aan het Global Fund van 60 miljoen per jaar. Ook zal Nederland
15 miljoen per jaar meer investeren in de World Health Organisation. Tuberculose komt
ook nadrukkelijk terug in de Global Health Strategy die u voor het herfstreces zal
ontvangen.
Dan vroeg de heer Hammelburg nog naar de wet waarover nu gedebatteerd wordt betreffende
de lhbtiq+-gemeenschap, kort gezegd de Transgenderwet. Ik wil niet vooruitlopen op
de behandeling van dit belangrijke wetsvoorstel, maar het opkomen voor gelijke rechten
voor de lhbtiq+-gemeenschap is een belangrijke prioriteit in ons buitenlandbeleid.
Dat moet het ook in het binnenlands beleid zo zijn. Daarover zijn de heer Hammelburg
en ik het helemaal eens.
De voorzitter:
Over naar het laatste mapje. Hartstikke goed.
Minister Schreinemacher:
Dat zijn de overige. Een aantal van uw leden vroeg naar de 0,7% bni-norm. Zoals afgesproken
in het coalitieakkoord verhoogt het kabinet de uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking
met 300 miljoen, oplopend tot 500 miljoen. Daarmee zet Nederland weer een belangrijke
stap in de richting van de internationale norm van 0,7%. Vanaf 2025 komt de verwachte
ODA-prestatie daarmee uit op 0,65%. Voorafgaand aan deze investeringen was de verwachte
ODA-prestatie 0,56%. Ik realiseer mij dat dat niet voor iedereen is waar men op hoopte,
maar ik denk dat we met 0,65% toch wel weer een stap in de goede richting hebben gezet.
De heer Stoffer vroeg naar de eerstejaars opvang van asielzoekers vanuit ODA-middelen.
Ik houd mij aan de bestaande afspraak dat Nederland de uitgaven ter dekking van de
kosten voor de eerstejaars opvang van asielzoekers uit ODA-landen uit het ODA-budget
betaalt. Ook andere gelijkgezinde landen rekenen dit toe aan de ODA-uitgaven. Het
kabinet hanteert daarbij de regels zoals het DAC van de OESO die heeft bepaald. Dat
blijven we doen. Zoals u weet wordt de opvang van Oekraïners wel generaal gedekt en
niet, met uitzondering van 150 miljoen, uit het OS-budget gehaald.
De heer Van Dijk vroeg naar de axis of tax avoidance. Wat doen wij daaraan? Belastinginkomsten
zijn essentieel voor het behalen van de SDG's. In mijn nota geef ik aan dat dit kabinet
zich inzet op het tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking. We blijven ontwikkelingslanden
hierbij ondersteunen. De Nederlandse inzet loopt langs drie lijnen. We maken internationale
afspraken die belastingontduiking en -ontwijking tegengaan, bijvoorbeeld door het
wereldwijde minimumtarief voor winstbelasting. Twee. We dringen Nederland terug als
doorstroomland, bijvoorbeeld door het heronderhandelen van belastingverdragen, ook
met ontwikkelingslanden. Drie. Door technische assistentie zetten we in op capaciteitsversterking
van bijvoorbeeld belastingdiensten in ontwikkelingslanden. Nog voor het eind van het
jaar stuur ik mijn actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling, waarin ik ook de
inzet op het tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking nader toelicht. We zullen
daarin de voortgang op basis van indicatoren gaan monitoren.
De heer Amhaouch vroeg naar de Afrikastrategie. Wanneer komt die er? Hoever zal die
strategie de toekomst in zien? De Afrikastrategie is een langetermijnstrategie met
een horizon van tien tot vijftien jaar. Dat is althans het plan. De uitvoeringsagenda
is op hoofdlijnen en niet op detailniveau. We hebben nog wat meer partners in Afrika
zelf willen spreken en we willen ook echt een integraal beeld, rijksbreed maar met
name ook met een meer politieke hoek binnen Buitenlandse Zaken, inclusief defensie
en veiligheid. Daardoor duurt het iets langer. De strategie komt in het eerste kwartaal
van 2023.
De heer Klink vroeg nog of Nederland meer gebruik wil maken van delegated cooperation.
Wat betreft EU delegated cooperation gebeurt al veel door Nederland. Nederland heeft
drie organisaties die zogenaamd «pillar assessed» zijn, RVO, BZ en FMO, en dus geaccrediteerd
zijn om gedelegeerde EU-middelen te ontvangen en te beheren. Alleen al via BZ en RVO
loopt er op dit moment voor 37 miljoen euro aan programma's, en er zitten ook nog
aanvragen in de pijplijn. Wij zetten dat voort. EU delegated cooperation via BZ zal
worden ingezet voor de ook voor Nederland prioritaire landen en thema's voor ontwikkelingssamenwerking.
Het is natuurlijk wel zo dat wij daar dan ook de risico's van dragen en ook een bepaalde
opslag moeten betalen voor die projecten. Het is dus niet zo dat wij dat 100% kunnen
doorsluizen, maar ik denk dat het zeker de moeite waard is om dat te blijven doen
en daar meer op in te zetten.
De heer Klink vroeg ook nog naar het weeshuistoerisme. Ik werk hierin samen met JenV
en Financiën, met het maatschappelijk middenveld via belangenorganisaties Partos en
Partin en met maatschappelijke organisaties zelf. Er is regelmatig overleg. Afgelopen
week was er nog overleg. Het rapport van de Minister van Financiën over toezicht op
en mogelijke aanpassingen aan de anbistatus is op 21 juni naar de Kamer gegaan en
is ook in afwachting van verdere behandeling. Maar u kunt ervan op aan dat ik dit
serieus oppak.
Als het goed is, is dit mijn laatste antwoord. De heer Van Dijk vroeg nog naar het
WK in Qatar. Dat ligt natuurlijk primair op het terrein van mijn collega Hoekstra.
Het kabinet acht het nog steeds verstandig om de motie voorlopig in beraad te houden.
Want als je niet gaat en ze de rug toekeert, dan kun je ook de dialoog over mensenrechten
niet aangaan. De dialoog met Qatar had en heeft op dit moment nog steeds positief
effect op arbeidshervormingen. Natuurlijk gaat het niet zo snel als we zouden willen,
maar het positieve effect en die stapjes zijn er wel. Als wij nu niet zouden gaan,
zouden we vooralsnog alleen staan in de boycot van het WK. Daarbij spelen er natuurlijk
ook nog andere zaken. We hebben Qatar ook nog nodig in verband met Afghanistan, de
evacuatie van mensen – die gaan natuurlijk ook daarlangs – en eventuele energieleveranties.
We blijven intussen in gesprek met Qatar, ILO en mensenrechtenorganisaties. Als hier
meer over te melden is, zal dat bij monde van mijn collega Hoekstra gebeuren.
De voorzitter:
En daarmee was u klaar met uw termijn?
Minister Schreinemacher:
Ja.
De voorzitter:
Dat is heel mooi. Ik wil heel graag een vraag stellen over dat laatste punt, maar
ik zie gelijk ook anderen hun vingers omhoogsteken. Als we dat nou heel snel doen,
dan zijn we om kwart voor klaar en kunnen we nog een snelle tweede termijn doen. Volgens
mij is dat verstandig, want anders moeten we op een andere datum terugkomen. Laten
we het dus zo doen. Ik zag nog twee mensen die een korte vraag willen stellen. Meneer
Klink, klopt dat?
De heer Klink (VVD):
Ja. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik zal het kort houden. Ik heb van
de Minister niets gehoord op de vragen die ik had gesteld over de proactieve aanpak
richting Marokko, gecombineerd met grondstoffen, fosfaat, dat verhaal, en over handelsbevordering
om te kiezen voor de Zweedse en Finse aanpak met RVO, Atradius, Invest-NL en FMO.
De voorzitter:
Dat zijn vragen waar de Minister even naar moet zoeken.
Minister Schreinemacher:
Mag ik daar in tweede termijn op terugkomen?
De voorzitter:
Prima. Mevrouw Van Weerdenburg, had u nog een vraag?
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Ik miste nog een antwoord op mijn eerder gestelde vraag of de Minister het met mij
eens was dat de noden van Nederlanders niet ondergeschikt zouden mogen zijn aan die
van mensen in ontwikkelingslanden.
Minister Schreinemacher:
Ja, kijk. Uiteindelijk hebben we vorige week een heel groot pakket gepresenteerd,
ook ten behoeve van de mensen die zich zorgen maken over hun energierekening. Aanvankelijk
was er ook al een koopkrachtpakket gepresenteerd. Het is dus niet zo dat wij geen
oog hebben voor de noden. Sterker nog, de zorgen die mensen in Nederland hebben, die
zich nu echt zorgen maken of ze hun energierekening kunnen betalen en die hopen dat
ze dat door de maatregelen die het kabinet heeft genomen wel kunnen doen, begrijp
ik heel goed. Het is niet zo dat het kabinet daar geen oog voor heeft. Maar ik denk
– verschillende van uw leden hebben dat laten zien – dat het ook in het belang van
Nederland is om andere landen in de regio maar ook in Afrika te helpen bij hun ontwikkeling
en dat we dat ook uit medemenselijkheid moeten doen.
De voorzitter:
Ik hoop nu zelf nog een vraag te kunnen stellen.
Voorzitter: Teunissen
De heer Jasper van Dijk (SP):
Mijn vraag gaat over Qatar. Dank voor het antwoord van de Minister. Ik vind dat ze
wel een beetje een dubbele boodschap afgeeft. Aan de ene kant zegt ze: we willen de
motie nog in beraad houden. En aan de andere kant geeft ze allerlei redenen waarvan
je zou kunnen vermoeden dat het kabinet zegt: we willen daar eigenlijk wel naartoe,
want we hebben Qatar nodig en we willen Qatar niet voor het hoofd stoten. De motie
die is aangenomen is echter glashelder: geen afvaardiging naar Qatar, geen Koning
of Minister daarnaartoe vanwege de omstreden arbeidsomstandigheden in Qatar, vanwege
het grote aantal doden dat daar is gevallen door bouwprojecten. Mijn vraag is dus
eenvoudig: wilt u de motie uitvoeren?
Minister Schreinemacher:
Zoals gezegd ... U herhaalt uw vraag en ik herhaal mijn antwoord. We houden ’m aan.
Ik zeg niet dat we ’m niet uitvoeren, maar het is echt aan mijn collega Hoekstra om
aan uw Kamer te melden wat wij precies met die motie gaan doen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Kan ik de Minister dan vragen wanneer we uitsluitsel krijgen? Want dat WK komt dichterbij.
Minister Schreinemacher:
Zo snel mogelijk krijgt u daar bericht over.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De griffier noteert: zo snel mogelijk.
Voorzitter: Jasper van Dijk
De voorzitter:
We gaan snel door naar de tweede termijn. Meneer Ceder had volgens mij geen interrupties
meer. Nee, uw tweede termijn komt eraan. Mevrouw Teunissen is er klaar voor. We gaan
dit redden, als we dit rap doen en niet nog uitgebreide betogen houden. Probeert u
zich nou te beperken tot moties.
Ik wil nog wel één algemene opmerking maken, want ik denk dat ik daarmee uw gevoel
representeer. Het is niet bevredigend zoals dit gaat en zoals het wel vaker gaat in
debatten, en daar zijn wij allemaal bij. We plannen vijf uur, van 13.00 uur tot 18.00
uur, voor dit debat en toch heeft iedereen nou het gevoel: mijn onderwerp komt niet
voldoende aan bod. We moeten dus in de commissie bespreken hoe we dat oplossen. Ik
heb één schrale troost. Van 1 tot 3 november is de begroting Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking. Dan komen we allemaal weer bij elkaar, maar dan in de plenaire
zaal. Dan kunt u weer grote verhalen over dit onderwerp houden. Dat is over een paar
weken, maar we zijn nu gebonden aan dit tijdslot en gaan snel door met mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. De Partij voor de Dieren vindt de beantwoording best teleurstellend.
Ik had hele specifieke vragen over Mercosur gesteld en ik heb geen scherpe antwoorden
gekregen. Ik wil toch nog twee vragen even herhalen in de hoop op een scherp antwoord.
Eén. Onze motie die de Kamer heeft aangenomen, is volstrekt helder: steun intrekken
voor Mercosur. Waarom pleit de Minister dan toch voor implementatie in de Europese
Commissie?
Twee. Er is in 2019 een heel duidelijk antwoord van de regering gekomen: de EU kan
de Mercosur-landen niet dwingen de EU-regelgeving of het equivalent daarvan over te
nemen. Dat staat in de beantwoording van de regering. Ik heb een vraag, ook in het
kader van de stikstofcrisis. Het Mercosur-verdrag leidt tot oneerlijke concurrentie,
want we kunnen hier producten gaan importeren zoals kippenvlees en rundvlees die niet
voldoen aan de Europese standaarden. Mijn vraag aan de Minister is: is dit niet aanleiding ...
Hoe ziet zij haar rol in de stikstofcrisis en het bieden van perspectief aan boeren?
Zouden we nu niet de steun voor het Mercosur-verdrag moeten intrekken?
Voorzitter. Tot slot heb ik nog een motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet ernaar streeft om 70% van de ontwikkelingsgelden onder
de DRIVE- en D2B-programma's te besteden aan goederen en diensten van Nederlandse
bedrijven;
overwegende dat deze vorm van gebonden hulp omstreden is omdat het afnemen van producten
en diensten in Nederland niet kostenefficiënt is voor ontvangende landen en uitvoering
door lokale bedrijven de voorkeur moet hebben;
constaterende dat de VN en de OESO fervent tegenstander zijn van gebonden hulp;
verzoekt de regering om zich onomwonden te houden aan internationale afspraken en
geen gebonden hulp in ontwikkelingsbeleid op te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Teunissen.
Zij krijgt nr. 4 (36 180).
Dank u wel. Het woord is aan de heer Amhaouch. Die kan het ook in anderhalve minuut.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Ik wil de Minister maar ook de collega's bedanken voor het volgens mij
fijne debat dat we vandaag gehad hebben in de richting van een goede nota. Daarbij
wil ik er weer aan refereren dat we allemaal in die transitie zitten: het bedrijfsleven,
het ministerie, het beleid, de ngo's en iedereen die hierbij betrokken is. Dat moeten
we voor ogen houden. We gaan dus bewegen. Het zal schuren, maar volgens mij is het
belangrijkste dat we naar elkaar luisteren en kijken hoe we onze gezamenlijke doelen
behalen, want volgens mij is niemand hier tegen SDG 8. De vraag is alleen hoe je waardig
werk aanvliegt. Volgens mij had de heer Thijssen daar een goede reactie op, als hij
aan de andere kant zou zitten.
Leverage is inderdaad belangrijk. Privaat-publieke samenwerking wordt alleen maar
belangrijker: hoe kunnen we als overheid met de beperkte middelen ook geld loskrijgen
bij het bedrijfsleven, pensioenfondsen of andere instanties? Dank voor de toezegging
dat later in een brief wordt teruggekomen op hoe de financiering eruitziet, zodat
we waardig werk ook kunnen organiseren. Daar zitten namelijk altijd risico's aan.
Als wij altijd zeggen dat wij rendement gaan halen of dat we het risicoloos gaan doen,
wachten we tot de Chinezen alles op orde hebben en dan komen wij een keer aansjokken.
Ook belangrijk is wat de Minister aangaf over «van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd».
Als wij op werkbezoek gaan in Afrikaanse landen, zeggen zij altijd: gelijkwaardig.
Voor gelijkwaardigheid moet je luisteren naar wat zij nodig hebben en niet alleen
naar wat wij daar neerleggen.
Mijn collega Kuik zal blij zijn dat tbc wel degelijk nog stevig op de agenda staat.
Ik verzoek de Minister nogmaals de vinger aan de pols te houden bij noodhulp, samen
met andere landen, aan Oekraïne: wat is daar nodig om de mensen daar door een koude
winter te helpen?
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Weerdenburg.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter, ik heb geen motie. Sorry.
De voorzitter:
Hè ... Nou, het is u vergeven.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Als ik het me goed herinner, was het notaoverleg over de vorige
beleidsnota ook anderhalf uur uitgelopen, maar u kent de PVV als een constructieve
partij. Ik ga dus even meehelpen: wij hebben geen moties. De Minister mag ook best
schriftelijk terugkomen op onze vragen over het potje voor ondernemers die in zwaar
weer zitten in verband met de klimaatinvesteringen. Het is geen probleem als dat op
korte termijn schriftelijk kan.
We hebben eigenlijk alleen een paar afsluitende opmerkingen. Het heeft mij een beetje
gestoord dat de Minister sprak over «mijn budget». We horen liever dat we het hebben
over «het Nederlandse budget». Dat is een klein puntje, maar is toch wel belangrijk.
De Minister zei ook dat ze die 6 miljard heel graag op een verantwoorde manier wil
uitgeven. Dat heeft ons wel een beetje verbaasd, want we horen dat Pakistan Nederlands
geld krijgt, ook al wenste de oppositieleider PVV-fractievoorzitter Wilders in ons
land dood. Marokko krijgt geld ondanks een jarenlange weigering om uitgeprocedeerde
asieleisers die ons hier het leven zuur maken, terug te nemen. Maar ik wil even inzoomen
op de klimaatschade waar het nu ook best wel over is gegaan. Bij de vorige klimaattop
hebben Afrikaanse leiders iets van 1.300 miljard per jaar geëist van westerse landen
voor klimaatschade. Zij zagen hun kans schoon. We kunnen alleen maar vermoeden dat
bij de volgende klimaattop de inzet verhoogd is. Ik zou dus graag van de Minister
willen horen dat het antwoord op zo'n eis gewoon klip-en-klaar is: nee, ga weg; we
willen best praten. Althans, wat de PVV betreft liever niet. Dit gebeurt omdat we
erop ingaan: «ja, we kunnen erover praten». Dan krijg je dus zo'n eis van 1.300 miljard
per jaar op tafel. Maar goed, we zien wel wat er de volgende keer op tafel komt, maar
ik zou hier wel graag een reactie op krijgen van de Minister.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de beantwoording. Die is op sommige punten nog onbevredigend.
Daarom een paar moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de SDG-toets een belangrijk middel is om grensoverschrijdende effecten
van overheidsuitgaven inzichtelijk te maken;
verzoekt de regering om de toepassing van de SDG-toets bij nieuwe wet- en regelgeving
op ten minste de coherentieministeries zichtbaar te maken voor de Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 5 (36 180).
De heer Ceder (ChristenUnie):
De tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Minister voornemens is 70% van de opdrachten binnen het DRIVE-
en D2B-programma exclusief te laten uitvoeren door Nederlandse bedrijven;
overwegende dat het wenselijk is om het lokale bedrijfsleven zo veel mogelijk te laten
profiteren en dat slechts in gevallen dat dit onmogelijk blijkt, gekozen zou moeten
worden voor een niet-lokaal bedrijf;
verzoekt de regering om af te zien van het streefcijfer van 70% en zo veel mogelijk
opdrachten uit te laten voeren door lokale bedrijven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Hammelburg.
Zij krijgt nr. 6 (36 180).
De heer Ceder (ChristenUnie):
De derde motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de nota 25 prioritaire markten benoemt met grote economische kansen;
constaterende dat in een aantal van deze landen sprake is van een zorgelijke mensenrechtensituatie;
overwegende dat mensenrechten een belangrijke pijler zijn van het Nederlandse buitenlandbeleid;
verzoekt de regering in het kader van dit handelsbeleid bedrijven die gebruik willen
maken van de instrumenten ter bevordering van internationale handel, alleen te ondersteunen
met deze instrumenten wanneer zij uitvoering geven aan de OESO-richtlijnen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 7 (36 180).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb nog één vraag. De SGP is hier niet meer, maar voor ons was de niet
beantwoorde vraag relevant hoe de nota ouderen in algemene zin betrekt. Kan de Minister
daarop reflecteren? En hoe ziet zij de uitdagingen zoals vergrijzing en de rol van
Nederland daarin?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik sluit me bij de woorden van de heer Ceder aan. Het stoort
mij wel dat we elke keer best wel lang moeten wachten op antwoorden en brieven. Als
die antwoorden dan komen, staat daarin een verwijzing naar een brief die nog gaat
komen, bijvoorbeeld bij de feitelijke vragen: de stukken komen later. Dat gold ook
voor deze nota voor de zomer. Dat is ook de reden dat we, omdat we nog een rondetafelgesprek
wilden organiseren, nu pas hier zitten, vlak voor de begrotingsbehandeling. Die begroting
ligt er al. Ook in dit debat komen er weer antwoorden, maar die zijn niet altijd heel
erg duidelijk en specifiek. Dat zorgt voor problemen, vragen en in dit geval twee
moties van mijn kant.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit de IOB-beleidsdoorlichting van artikel 1 van de begroting van
het ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is gebleken dat
het beleid niet altijd bijdraagt aan het bereiken van de langetermijnontwikkelingsdoelen
en dat investeringen vooral in middeninkomenslanden terechtkomen en niet bij lage-inkomenslanden
of de allerarmsten;
verzoekt de regering voorafgaand aan de begrotingsbehandeling de beleidsvoorstellen
op begrotingsartikel 1.3 door IOB te laten toetsen op effectiviteit en additionaliteit
van het voorgenomen beleid in lijn met de beleidsdoorlichting,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg en Ceder.
Zij krijgt nr. 8 (36 180).
De heer Hammelburg (D66):
En dan de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland zich in Glasgow heeft gecommitteerd aan het uitfaseren
van onder andere exportkredietverzekeringen voor fossiele projecten;
constaterende dat dit ook een afspraak is in het regeerakkoord;
constaterende dat meerdere landen om ons heen, waaronder Frankrijk, deze verklaring
op een ambitieuze manier hebben geïmplementeerd;
constaterende dat de Kamer meerdere moties heeft aangenomen om de financiering voor
fossiele projecten uit te faseren;
overwegende dat nu niet alleen de milieuwinst nog niet wordt behaald, maar ook ondernemers
nog steeds in onzekerheid zitten;
verzoekt de regering om voor 1 november 2022 het concrete plan te delen dat toeziet
op de uitfasering van financiering voor fossiele projecten in het handelsinstrumentarium,
waaronder exportkredietverzekeringen;
verzoekt de regering dit tevens proactief met ondernemers te delen via de daarvoor
bestaande kanalen en daarbij te zorgen dat ondernemers weten waar ze terechtkunnen
met vragen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg en Romke de Jong.
Zij krijgt nr. 9 (36 180).
Bent u daarmee aan het einde gekomen?
De heer Hammelburg (D66):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik wens de notulist veel succes.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dank, voorzitter. Ik weet niet of ik dat tempo ga halen. Ik heb één vraag en één motie.
De reactie van de Minister op de vraag of de OESO-richtlijnen echt de basis en de
bodem gaan zijn voor imvo-wetgeving vond ik nog niet volledig duidelijk. Ik vraag
nu dus expliciet of de Minister kan toezeggen dat die OESO-richtlijnen daadwerkelijk
die bodem zijn. Het kan aan mij liggen, maar ik vraag het toch even expliciet voor
een ja- of nee-antwoord.
Dank uiteraard voor de toezeggingen en de antwoorden. Ik heb één motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat trickledowneconomics niet werkt en ook president Biden dit benadrukte
op 20 september;
overwegende dat financiering van lokale ngo's, alsook micro- en midden- en kleinbedrijven
een positieve impuls kan geven aan ontwikkeling, passend bij de lokale realiteit van
ontwikkelingslanden vanuit een trickle-upaanpak;
overwegende dat dit bijdraagt aan het versterken van een gelijkwaardige relatie met
partnerlanden;
verzoekt de regering ten minste 70% van het budget binnen begrotingsartikel 1 te reserveren
voor lokale micro-, midden- en kleinbedrijven en ngo's,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Koekkoek.
Zij krijgt nr. 10 (36 180).
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Klink.
De heer Klink (VVD):
Dank, voorzitter en dank aan de Minister. Over DRIVE, waar het best lang over is gegaan,
wil ik nog zeggen dat het inderdaad slim is om daarop in te zetten en zo veel mogelijk
te gaan voor de Nederlandse totaalaanpak. Verder dank ik de Minister voor de toezegging
over de concrete acties met betrekking tot het grondstoffenbeleid: die kunnen we verwachten
voor april 2023. Over de toezegging van de internationale migratiestrategie: die was
er natuurlijk al, maar dank dat de Minister toegezegd heeft dat die voor het eind
van het jaar komt.
Nogmaals een oproep aan de Minister om echt heel goed in de gaten te houden wat er
in Oekraïne gebeurt. Laten we er echt goed voor zorgen dat de mensen in het heroverde
gebied goed de winter doorkomen.
Voorzitter. Dan heb ik drie moties. Een gaat over de bilaterale relatie met Algerije.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat landen aan de randen van Europa een belangrijke rol hebben in het
behoud van veiligheid, welvaart en welzijn in Europa, en daarmee in Nederland;
overwegende dat Algerije een belangrijke strategische partner is voor Nederland om
de afhankelijkheid van Russisch gas te verminderen;
overwegende dat Algerijnen de voornaamste nationaliteitsgroep zijn die via de westelijke
route de Europese Unie binnenkomen en dat de staat Algerije een belangrijke rol moet
spelen voor het binnen de perken houden van migratiestromen richting Nederland;
verzoekt de regering om te onderzoeken of de huidige geopolitieke situatie en asielinstroom
naar Nederland een indicatie moet zijn om in de toekomst de relatie met Algerije te
behouden ofwel te intensiveren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Klink.
Zij krijgt nr. 11 (36 180).
De heer Klink (VVD):
Dan een motie over kennishubs.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat kennis een belangrijke driver is voor innovatie, handel en ontwikkeling;
overwegende dat het van belang is dat de Nederlandse kennisagenda meer in lijn wordt
gebracht met de internationale kennisagenda;
overwegende dat, om tot een succesvol BHOS-beleid te komen, er samenhang zou moeten
zijn tussen de nationale en internationale kennisactiviteiten en tussen bedrijfsleven,
overheden, ngo's en kennisinstellingen;
verzoekt de regering in de vormgeving van haar nieuwe beroepsonderwijs- en hogeronderwijsprogramma
(samen met OCW) te onderzoeken of er in combinatielanden mogelijkheden zijn voor een
structurele kennishub om de kruisbestuiving tussen (lokale) maatschappelijke organisaties,
kennisinstellingen, bedrijven en de lokale overheid optimaal te stimuleren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Klink.
Zij krijgt nr. 12 (36 180).
De heer Klink (VVD):
En tot slot een motie om niet onnodig internationaal geld te laten liggen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet inzet op samenwerking met de EU met als reden dat de
uitdagingen te groot zijn voor Nederland alleen;
overwegende dat Nederland, in vergelijking met Duitsland en Frankrijk, geen of summier
gebruikmaakt van financiële middelen zoals delegated cooperation;
overwegende dat de Nederlandse meerjarenplannen en indicatieve programma's van de
Europese Commissie raakvlakken hebben;
overwegende dat het kabinet de Team Europe-initiatieven zal versterken met Nederlandse
expertise en financiering;
verzoekt de regering om meer EU-gelden door middel van delegated cooperation aan te
wenden door een proactieve en leidende aanpak van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, waarbij Nederlandse organisaties kunnen meedoen in de uitvoering,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Klink en Amhaouch.
Zij krijgt nr. 13 (36 180).
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Thijssen.
De heer Thijssen (PvdA):
Dank, voorzitter. Ik denk dat het inderdaad goed is dat er zo veel partijen meedoen,
waardoor we wel vijftien uur kunnen debatteren in plaats van slechts vijf. Maar we
gaan met de begroting gewoon verder. Dan zal ik ook verdergaan op de vervuiling van
het budget van ontwikkelingssamenwerking. Ik vind toch echt dat daarin nog meer stappen
gezet kunnen en moeten worden.
Dan over het waardig werk en de rol van de vakbonden. Volgens mij valt de ruimte die
ik hiervoor probeer te zoeken niet onder Power of Voices of het maatschappelijk middenveld
van ngo's, en is er ruimte onder het artikel waar dit onder valt. Ik hoop dus eigenlijk
dat de Minister deze motie kan overnemen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet inzet op het combineren van hulp en handel in combinatielanden
waar wordt gestuurd op de transitie naar duurzame en digitale handel;
overwegende dat «waardig werk» van SDG 8 een cruciaal deel is van internationale handel
en het werk van vakbonden en werkgeversorganisaties hier een belangrijke rol in spelen;
verzoekt het kabinet de financiering van capaciteitsversterking van zowel vakbonden
als werkgeversorganisaties in het voeren van sociale dialoog in ontwikkelingslanden
de komende jaren op het niveau van 2022 voort te zetten en de mogelijkheden te onderzoeken
hoe in combinatielanden te intensiveren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Thijssen en Amhaouch.
Zij krijgt nr. 14 (36 180).
De heer Thijssen (PvdA):
En dan een motie over voedselzekerheid en coherentie in het beleid.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de hongercijfers jaar op jaar blijven stijgen;
constaterende dat de aangenomen motie-Thijssen/Bromet/De Groot in de commissie LNV
het kabinet vraagt om een stappenplan op te stellen om bij te dragen aan de verbetering
van de mondiale voedselzekerheid;
constaterende dat de aangenomen motie-Klink/Amhaouch verzoekt om ondersteuning van
de voedselproductie in Afrika;
verzoekt de Minister voor BHOS het voortouw te nemen in het zorg dragen dat de beoogde
doelstelling om bij te dragen aan de verbetering van de mondiale voedselzekerheid
ook wordt geborgd in de nog te ontwikkelen strategieën, zoals bijvoorbeeld de Afrikastrategie
en de beleidscoherentiestrategie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Thijssen en Kröger.
Zij krijgt nr. 15 (36 180).
De heer Thijssen (PvdA):
En dan nog één vraag. Die gaat ook over voedselzekerheid en beleidscoherentie. De
Minister heeft als doelstelling: nul ontbossing in 2030. Dat is heel erg goed. Een
van de sectoren in Nederland die zorgt voor ontbossing wereldwijd is de landbouw.
We staan op het punt om een enorme transitie door te maken in de landbouw met het
Nationaal Programma Landelijk Gebied. Op dit moment zit in dat programma niet de doelstelling
dat de voetafdruk van de Nederlandse landbouwsector in de rest van de wereld nul ontbossing
moet zijn in 2030. Volgens mij zou dat wel logisch zijn. Ik wil dus aan de Minister
vragen: kan zij niet met de Minister voor Natuur en Stikstof praten over dat zij de
doelstelling van nul ontbossing in 2030 meeneemt in het Nationaal Programma Landelijk
Gebied? Dat zou heel coherent zijn.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Kröger.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ook voor mij was het een ietwat onbevredigend debat. Ik denk
ook niet dat het helemaal recht deed aan de grote discussies die onder deze nota wegkomen.
Een daarvan is wat mij betreft klimaatrechtvaardigheid. Ik hoop echt dat de Minister
in de brief over internationaal klimaatbeleid met een visie hierop komt. Wat betekent
dit voor Nederland en wat volgt daarbij dan ook?
Ik heb één motie met betrekking tot loss and damages, omdat dat, wat mij betreft,
daaruit volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat ontwikkelingslanden de grootste schade ondervinden van klimaatverandering,
terwijl zij juist het minste hebben bijgedragen aan het probleem;
overwegende dat Nederland het klimaatakkoord van Parijs heeft ondertekend, waarin
alle ondertekenende landen overeenkwamen om het verlies en de schade in verband met
de gevolgen van klimaatverandering (klimaatschade) aan te pakken;
constaterende dat de aanvragen voor humanitaire hulp na klimaatgerelateerde rampen
de laatste twintig jaar zijn verachtvoudigd en dat op dit moment 198 miljoen mensen
worden bedreigd door hongersnood in de meest klimaatkwetsbare ontwikkelingslanden;
constaterende dat landen om ons heen, zoals Schotland en Denemarken, reeds geld hebben
toegezegd voor het compenseren van klimaatschade;
verzoekt de regering om voor de Europese inzet voor de COP-onderhandelingen het onderzoeken
van de mogelijkheden voor een financiële faciliteit voor klimaatschade te agenderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Kröger en Thijssen.
Zij krijgt nr. 16 (36 180).
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Dan had ik nog twee vragen. Een gaat over de handelsmissies. Voor mij is het echt
grenzeloos naïef dat we zeggen dat grote fossiele bedrijven, die voor 90% nog fossiel
zijn, mee mogen, zolang ze daar ter plekke een duurzaam projectje doen op een handelsmissie.
Dat is gewoon het uitlokken van greenwash. Ik hoop dat de Minister ook echt weer scherpte
wil aanbrengen in de bedrijven die deelnemen aan handelsmissies en dat ze daarop terug
wil komen bij de Kamer met een stevige definitie.
Het tweede is de beleidscoherentie met EZK en het maatwerk in scope 3. Ik hoor de
Minister zeggen: scope 3 is onderdeel van mvo-beleid en wetgeving. Wordt het dan dus
ook onderdeel van het maatwerk? Hoe kijkt zij daarnaar? Als Kamer gaan wij het binnenkort
hebben over het maatwerk. Kan de Minister zorgen dat wij daar dan van op de hoogte
zijn?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan heb ik zelf twee moties voor mijn tweede termijn.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland verschillende belastingverdragen heeft met ontwikkelingslanden;
overwegende dat het VN-modelverdrag een ambitieuze standaard zet waarin rekening wordt
gehouden met de wensen van de ontwikkelingslanden om verdergaande heffingsrechten
voor bronlanden te realiseren;
overwegende dat dit van belang is in het kader van een gelijkwaardige handelsrelatie
tussen Nederland en ontwikkelingslanden;
verzoekt de regering om de huidige en toekomstige belastingverdragen met ontwikkelingslanden
volledig in lijn te brengen met de bepalingen van het VN-modelverdrag,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Ceder.
Zij krijgt nr. 17 (36 180).
Dan de tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een herziening van het actieplan op het gebied van beleidscoherentie
met betrekking tot ontwikkelingshulp in de maak is;
overwegende dat, als het aankomt op beleidscoherentie, belastingontwijking een zeer
negatieve rol speelt;
verzoekt de regering in het actieplan meetbare indicatoren op te nemen waarmee de
voortgang van Nederland op het gebied van belastingontwijking getoetst kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Ceder.
Zij krijgt nr. 18 (36 180).
Tot slot kijk ik uit naar de toezegging dat de regering zo snel mogelijk laat weten
hoe mijn motie rond Qatar wordt uitgevoerd. Dat wachten we af.
Daarmee is de tweede termijn van de Kamer tot een einde gekomen. De Minister zal even
tijd nodig hebben om de moties te kunnen beoordelen. Tien minuten? Ja, we schorsen
even voor tien minuten. Dan komen we om kwart over weer terug en dan doen we een korte
laatste termijn van de Minister.
De vergadering wordt van 18.04 uur tot 18.15 uur geschorst.
De voorzitter:
Dan zijn we toegekomen aan de tweede termijn van de Minister. Zij zegt gereed te zijn.
Minister Schreinemacher:
Dank u wel, voorzitter. Ik ga beginnen met de moties en daarna beantwoord ik de vragen
nog.
Allereest de motie van mevrouw Teunissen, op stuk nr. 4. Die wil ik ontraden. Ik ben
het eens met het verzoek aan de regering om zich te houden aan internationale afspraken
en geen gebonden hulp in ontwikkelingsbeleid op te nemen. We binden onze hulp niet;
we houden ons aan de lokale wetgeving. Ik ben het dus gewoon niet eens met die 70%-constatering.
Daarom ontraad ik die motie dus.
De voorzitter:
Heel kort, mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Ja, ik heb een korte vraag. Als ik die constatering weghaal, kan de Minister de motie
dan omarmen of die oordeel Kamer geven?
Minister Schreinemacher:
Is dat de tweede overweging?
Mevrouw Teunissen (PvdD):
De Minister zei net dat ze problemen heeft met de constatering van die 70%.
Minister Schreinemacher:
Als u die constatering weghaalt, kan ik dat wel doen. Ja.
De voorzitter:
Helder.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Oké, dan kom ik met een gewijzigde motie, voorzitter.
De voorzitter:
Dat staat genoteerd. Dan de motie op stuk nr. 5.
Minister Schreinemacher:
De motie op stuk nr. 5, van de heer Ceder, verzoekt de regering om de toepassing van
de SDG-toets. Daarvoor geef ik oordeel Kamer. Zoals ik aangaf, wordt het integraal
afwegingskader, waarin de SDG-toets zit, momenteel herzien. Daarmee wordt het ook
makkelijker om de coherentie zichtbaar te maken. Ik ben over dat integraal afwegingskader
nog even met andere ministeries in gesprek, dus ik ben er eigenlijk nog mee bezig.
Of de SDG-toets ook structureel met de Kamer gedeeld zal worden, kan ik dus niet alleen
besluiten. Dat gaat ook over andere departementen. Ik kan me daarvoor inzetten, maar
ik kan dat nu niet besluiten. Dat is een inspanningsverplichting. Dus: oordeel Kamer.
De voorzitter:
Heel kort.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Goed dat de Minister in gesprek is. Wanneer kunnen we hier uitsluitsel over krijgen?
Er is hier namelijk al eerder een soortgelijke motie op ingediend. Dit is een verscherping
daarvan. Ik zou wel graag willen weten wanneer we hier uitsluitsel over krijgen, omdat
het een belangrijk onderwerp is.
Minister Schreinemacher:
We zijn nog volop in overleg. Ik vind het moeilijk om er nu een moment aan te binden,
maar ik wil mijn uiterste best doen om dat voor de begrotingsbehandeling te doen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Oké.
De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 6.
Minister Schreinemacher:
Dat is de motie van de heer Hammelburg, die de regering vraagt af te zien van het
streefcijfer van 70%.
De voorzitter:
Dat is de motie van de heer Ceder.
Minister Schreinemacher:
Neem me niet kwalijk; het is de motie-Ceder/Hammelburg. Die ontraad ik. Ik heb dat
in mijn eerste termijn al uitgebreid uitgelegd, en gezegd dat we ontwikkelingslanden
niets gaan opleggen. De OS-aanpak staat centraal. We houden ons aan internationale
afspraken over ongebonden hulp. Op dit moment ligt het percentage ook rond de 50%,
dus het wordt vanuit de doelstelling van mijn beleid maar iets verhoogd naar 70%.
En ik stel een percentage vast omdat ik vind dat we in deze lastige economische tijd
en een zeer concurrerend speelveld ook best iets mogen doen voor de Nederlandse economie
als dat niet ten koste gaat van de kwaliteit of de prijs van hulp. Hierin volgen wij
ook andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Denemarken. U heeft
in debatten over de wederopbouw van Oekraïne juist ook gevraagd of wij daar meer inzet
van Nederlandse kennis en kunde in willen zetten. Dat dreigt nu een laaginkomensland
te worden, dus dat is beslist geen handel, maar ook hulp.
De voorzitter:
Er is een kort puntje van de heer Hammelburg.
De heer Hammelburg (D66):
Ik wil hier toch markeren dat de oorlog in Oekraïne echt een apart geval is en hier
helemaal niets mee van doen heeft. Ik snap die argumentatie totaal niet. Die vergelijking
vind ik eerlijk gezegd ook gewoon niet gepast hier.
Minister Schreinemacher:
De reden dat ik die vergelijking maak, is dat het uit hetzelfde DRIVE-potje komt.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar beantwoording.
Minister Schreinemacher:
Dan de motie op stuk nr. 7, van de heer Ceder. Die motie kunnen we overnemen, want
dat is staand beleid. Daarbij geef ik wel de volgende verduidelijking, namelijk dat
bedrijven die op dit moment van het BZ-instrumentarium gebruik willen maken, de OESO-richtlijnen
moeten onderschrijven. De motie heeft het over uitvoeren. Het uitvoeren van imvo wordt
deel van de imvo-wetgeving. Daar komt ook toezicht op. Dus als je het onderschrijft,
moet het wat ons betreft ook uitgevoerd worden. Binnen dat imvo-beleid gaan we daar
ook op toezien. Maar wat mij betreft kan ik die motie omarmen.
De voorzitter:
Als de Minister zegt dat ze de motie overneemt, dan kijk ik even of daar bezwaar tegen
is. Dan kan de motie worden ingetrokken.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Fijn. De motie wordt overgenomen, en dus niet ingetrokken.
De voorzitter:
Nee, oké. Maar de motie hoeft niet in stemming gebracht te worden.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nee, dat klopt.
De voorzitter:
Dan noteren we dat.
De motie-Ceder (36 180, nr. 7) is overgenomen.
Dan de motie op stuk nr. 8.
Minister Schreinemacher:
Dan de motie op stuk nr. 8. Dat is een motie van de heer Hammelburg. Die verzoekt
de regering om begrotingsartikel 1.3 voor de begrotingsbehandeling te laten toetsen
op effectiviteit van het voorgenomen beleid. De IOB is niet de organisatie die beleidsvoorstellen
toetst. Zij toetst de impact van het uitvoeren van het beleid en toetst dus niet voorafgaand
aan beleid. Daarnaast kost een IOB-evaluatie echt meer tijd dan de maand die wij nu
hebben voorafgaand aan de begrotingsbehandeling, dus deze motie is gewoon niet haalbaar.
Daarom wil ik die dus ontraden.
De heer Hammelburg (D66):
Dan zit ik eerlijk gezegd met mijn handen in het haar. Dan zit ik met de vraag of
ik met de begroting akkoord kan gaan en of ik daar überhaupt mee kan instemmen. Want
als wij niet van tevoren goed beargumenteerd krijgen waar wij over twijfelen – daar
hebben we net een heel debat over gehad – wat moet ik daar dan mee? Wat is dan het
tegenvoorstel van de Minister, zodat we elkaar tegemoet kunnen komen, in plaats van
dat ze hier een njet uitspreekt en gewoon zegt: ik ga mijn beleid niet verder onderbouwen,
ondanks dat er hier veel vragen in deze Kamer zijn? Die komen niet alleen van mijn
zijde, maar komen volgens mij van zeven partijen, die allemaal iets over hetzelfde
punt hebben gezegd.
Minister Schreinemacher:
Wij stellen beleid op. Dat doe ik ook op basis van advies van mijn ambtenaren. Dat
landt in de begroting. De IOB kan uiteindelijk een evaluatie uitvoeren van dat beleid,
maar we doen geen ex-antebeleidstoets op dit moment.
De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 9.
Minister Schreinemacher:
Dat is een motie van de heer Hammelburg, van D66. Die verzoekt de regering om voor
1 november een concreet plan in te dienen bij de Kamer over de uitwerking van de afspraken
die we in Glasgow hebben gemaakt. Ons is ook door de Kamer verzocht om een level playing
field mee te nemen in het definitieve Nederlandse beleid. Op dit moment zijn landen
nog bezig. Dat kristalliseert zich uit. We laten voorafgaand aan de behandeling van
de COP27 en onze inzet daarvoor wel in een brief weten waarop we daarbij als Nederland
gaan inzetten in internationaal verband. Maar een heel concreet plan over wat we precies
voor alle bedrijven gaan doen, kan ik u nog niet toezeggen voor 1 november. Dus de
motie is ontraden. Of u kunt hem aanhouden.
De heer Hammelburg (D66):
Ik markeer dan dat hier hetzelfde geldt. Waarvoor gaan we dan die begrotingsbehandeling
nog doen? Met alle respect, maar dit is gewoon niet het uitvoeren van een motie die
deze Kamer heeft gesteund en dit is ook niet in lijn met het regeerakkoord.
De voorzitter:
Maar de Minister geeft haar advies. De Kamer kan zelf beslissen hoe zij hierover stemt.
Dan de motie op stuk nr. 10.
Minister Schreinemacher:
Mevrouw Koekkoek verzoekt in haar motie 70% van artikel 1.3 te besteden aan het lokale
bedrijfsleven. Die 70% waar ik het over heb in mijn nota, gaat niet over heel artikel 1.3.
Dat is een klein potje daarvan, namelijk DRIVE. In principe past dit niet echt in
de systematiek van de begroting, waarbij veel programma's ook al meerjarig vastliggen.
Dus het wordt wel heel lastig om dan nu te zeggen dat we van dat artikel 70% aan het
lokale bedrijfsleven en ngo's gaan besteden. Dus ik vind het in principe een sympathieke
motie, maar ik moet hem toch ontraden omdat die programma's al meerjarig vastliggen.
De voorzitter:
Dan de motie op stuk nr. 11.
Minister Schreinemacher:
De motie op stuk nr. 11 gaat over de bilaterale relatie met Algerije. De uitwerking
volgt in de zojuist besproken internationale migratiestrategie. Zoals ik ook al in
mijn beantwoording heb benoemd, gaan we de bilaterale relatie met Algerije in de toekomst
zeker intensiveren, dus die motie kan ik overnemen.
De voorzitter:
Wacht even, dan moet ik weer dezelfde vraag stellen. Wat wilt u zeggen?
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
De Minister zegt dat ze motie overneemt, maar daar ben ik het niet mee eens.
De voorzitter:
U wilt hem dan in stemming brengen? Ja, dat kan.
De heer Klink (VVD):
Ik ga daar toch over, of niet?
De voorzitter:
Nee, nee. Het is usance om aan de Kamer te vragen of ze ermee akkoord gaat dat de
motie wordt overgenomen. Als één lid zegt dat niet te willen, dan wordt erover gestemd.
Minister Schreinemacher:
Oké. Dan oordeel Kamer.
Dan de motie op stuk nr. 12 van de heer Klink over de kennishub. Die krijgt ook oordeel
Kamer.
De motie op stuk nr. 13 over het aanwenden van meer EU-gelden via delegated cooperation.
Zoals ik al liet weten gebeurt er op dit moment al heel veel. In de Kamerbrief over
EU-ontwikkelingssamenwerking die uw Kamer in mei ontving, staat alleen al dat via
BZ en RVO er 37 miljoen aan programma's lopen. We gaan dat voortzetten, dus die motie
wil ik graag overnemen.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
De voorzitter:
Dan wordt er dus wel gestemd over de motie.
De heer Klink (VVD):
Dan is het weer oordeel Kamer, dus.
De voorzitter:
Ja.
Minister Schreinemacher:
Ja, oordeel Kamer.
Dan de motie op stuk nr. 14 van de heer Thijssen, die medeondertekend is door de heer
Amhaouch. Zoals ik al in mijn beantwoording zei, hebben we net twee jaar geleden een
langetermijnafspraak gemaakt met de vakbonden. Ik wil me daaraan houden. Ik wil wel
nagaan wat we nog meer zouden kunnen doen in combinatielanden met het oog op de sociale
dialoog. De motie zoals die hier nu ligt met het dictum «op het niveau van 2022 voort
te zetten» wil ik ontraden.
De motie op stuk nr. 15 van de heer Thijssen over de beoogde doelstelling om bij te
dragen aan de verbetering van de mondiale voedselzekerheid en het borgen ervan in
een nog te ontwikkelen Afrikastrategie zou ik u graag willen toezeggen. Ik kan dat
niet zomaar, dus dan is het oordeel Kamer. Over de beleidscoherentiestrategie moet
ik met andere collega's in gesprek. Als u ervan maakt of ik daarop wil duwen, kan
ik dat toezeggen. Ik kan niet toezeggen dat het er zeker in komt, want dat gaan we
interdepartementaal nog bespreken. Oordeel Kamer dus?
De voorzitter:
Dat mag u zeggen.
Minister Schreinemacher:
Ja, oordeel Kamer.
Dan de motie op stuk nr. 16 van GroenLinks. In mijn eerste termijn ben ik hier al
op ingegaan. Ik vind het belangrijk dat, voordat we een standpunt bepalen over loss
and damages, de in Glasgow afgesproken driejarige dialoog over schade en verlies zorgvuldig
wordt doorlopen. Nederland zal een verdere discussie over financiering van schade
en verlies tijdens de COP27 steunen. Ook de adaptatiefinanciering staat bij de COP27
prominent op de agenda. Nederland is leidend op adaptatie en besteedt als een van
de weinige landen meer dan de helft van de publieke klimaatfinanciering aan adaptatie,
juist om de versterking van de weerbaarheid van die kwetsbare landen een prioriteit
te maken. Ik ontraad de motie omdat ik denk dat we daarmee vooruitlopen op iets waarover
we het internationaal nog eens moeten worden.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ik hoor de Minister zeggen dat die dialoog zorgvuldig gevoerd moet worden. Het onderzoeken
van mogelijkheden lijkt mij toch onderdeel van die zorgvuldigheid. Dat lijkt mij nou
bij uitstek iets wat bij een zorgvuldige dialoog hoort. Ik vraag de Minister dus toch
om nog even heel zorgvuldig naar het dictum te kijken.
Minister Schreinemacher:
Ja, «onderzoeken» kan ik oordeel Kamer geven.
Dan de heer Van Dijk. Hij diende de motie op stuk nr. 17 in, over het VN-modelverdrag
als ambitieuze standaard. Nederland volgt het OESO-modelverdrag. Uit de Notitie Fiscaal
Verdragsbeleid 2020 volgt dat Nederland in relatie tot ontwikkelingslanden begunstigd
verdragsbeleid hanteert. Daarbij is Nederland bereid om een aantal onderdelen van
het VN-modelverdrag in relatie tot deze landen te accepteren. De overige onderdelen
van het VN-modelverdrag zijn geen verdragsbeleid, omdat deze kunnen leiden tot dubbele
belastingheffing en het OESO-modelverdrag effectiever is in het voorkomen hiervan.
Ten tweede is Nederland het principieel niet eens met de wijze waarop in het VN-modelverdrag
heffingsrechten worden verdeeld. Ik zou dus zeggen: ontraden.
De voorzitter:
Dan de laatste.
Minister Schreinemacher:
De laatste motie, op stuk nr. 18, is ook van de heer Van Dijk. Deze vraagt om meetbare
indicatoren op te nemen ten aanzien van belastingontwijking. Ik zou willen vragen
of de heer Van Dijk deze motie wil aanhouden, zodat ik dit met mijn collega van Financiën
kan bespreken. In het actieplan beleidscoherentie zal de inzet op het tegengaan van
onwettige geldstromen en belastingontwijking uiteen worden gezet, en gaan we ook verschillende
meetbare indicatoren op het gebied van onwettige geldstromen en belastingontwijking
opnemen, op basis waarvan jaarlijks gerapporteerd zal worden. Dit wordt nu uitgewerkt,
maar dat doe ik samen met mijn collega van Financiën.
De voorzitter:
Ik kijk daar even naar. Dat laat ik de Kamer weten. Dan is het verzoek om de appreciatie
aan te houden. Dat is het verzoek. Het verzoek van de Minister is om de motie aan
te houden. Ik kijk daar even naar en laat het u weten.
Minister Schreinemacher:
Als de motie niet wordt aangehouden, is ze ontraden.
De voorzitter:
Daar was ik al bang voor.
Minister Schreinemacher:
Dan nog een aantal vragen die zijn blijven liggen. Mevrouw Koekkoek van de partij
Volt vroeg naar de OESO-richtlijnen als basis voor imvo-wetgeving. Het antwoord is
ja. Gewoon volmondig ja.
De heer Stoffer had een vraag over de kwetsbare positie van ouderen. Daar werd later
ook nog naar gevraagd. De heer Stoffer vroeg wat we doen voor hen en of daar ook nog
een strategie voor is. Via het maatschappelijk middenveld ondersteunen we kwetsbare
ouderen. Dat doen we bijvoorbeeld door het Voice-programma, dat Nederland steunt met
verschillende projecten met organisaties die opkomen voor de rechten van ouderen.
HelpAge Cambodia heeft met de steun van Voice het Cambodian Ageing Network opgericht.
Het netwerk vertegenwoordigt meer dan 25.000 mensen uit vijf provincies en is een
invloedrijk platform dat ouderen in staat stelt hun stem te versterken en hun behoeften
door te geven aan beleidsmakers en belangrijke besluitvormers. Nu is het wel zo dat
wij in ons beleid niet veel op doelgroepen sturen, maar met name op thema's. Er wordt
natuurlijk vaak gevraagd naar ouderen, jeugd, lhbti'ers en gehandicapten. Daar spreken
we de organisaties waar we mee samenwerken ook op aan. We dringen er ook op aan dat
zij daar oog voor hebben. Maar wij sturen daar niet op in de zin dat we er indicatoren
op zetten of meetbaar maken hoeveel ouderen er precies zijn geholpen, omdat wij dus
op thema's sturen.
Minister Schreinemacher:
Mevrouw Teunissen had nog een vraag over Mercosur. Ik pleit niet voor de implementatie
van Mercosur. Dat heb ik ook niet gedaan vandaag. Zoals ik al zei, nemen we met het
kabinet pas een standpunt in als alle stukken daartoe aan de Raad zijn aangeboden.
Het is belangrijk dat daarin goede afspraken staan over het tegengaan van ontbossing
en over een gelijk speelveld voor gevoelige producten zoals vlees. Wij kunnen de Mercosur-landen
inderdaad niet dwingen om onze standaarden een-op-een over te nemen, maar we kunnen
in een handelsverdrag wel goede afspraken maken om extra markttoegang te koppelen
aan bepaalde duurzaamheidsafspraken. Sowieso moeten producten natuurlijk wel voldoen
aan onze standaarden. Dat hebben we bijvoorbeeld ook in CETA vastgelegd. Dus er kan
niet zomaar hormoonvlees met hormonen die in Europa verboden zijn, naar Europa worden
geëxporteerd. Ook in CETA hebben we geregeld dat we dat juist niet doen en dat landen
onze productstandaarden moeten accepteren.
Dan vroeg mevrouw Van Weerdenburg ...
De voorzitter:
Héél kort, mevrouw Teunissen.
Mevrouw Teunissen (PvdD):
Heel kort. De Minister zegt dat ze niet pleit voor snelle implementatie. Maar hoe
moet ik de brief van 20 juni dan lezen, waarin ze met vijftien lidstaten oproept om
over te gaan op een snelle implementatie van Mercosur? Dat staat er letterlijk in.
Is dat dan gewoon een tussendoorbrief die geen waarde heeft? Hoe weegt de Minister
die oproep?
Minister Schreinemacher:
In de begeleidende brief die ik naar de Kamer heb gestuurd, heb ik ook gezegd wat
het standpunt van het kabinet is over Mercosur. Ik heb de Commissie ook laten weten
wat op dit moment het standpunt van Nederland over Mercosur is, of eigenlijk dat we
dus geen standpunt hebben. Die brief was een paar kantjes en ging over het belang
van vrijhandel et cetera. Dat hebben we ook in het coalitieakkoord opgenomen. Dat
er in de brief één handelsverdrag staat waarover wij op dit moment nog geen standpunt
innemen, was voor mij niet doorslaggevend om die brief niet te steunen, juist omdat
er wel heel veel belang wordt gehecht aan het sluiten van vrijhandelsverdragen, ook
in verband met de diversificatie van onze toevoer van grondstoffen et cetera. Dus
wij willen wel verder kijken dan de handelsverdragen die we op dit moment hebben.
De voorzitter:
Helder. U vervolgt uw betoog.
Minister Schreinemacher:
Dan vroeg mevrouw Van Weerdenburg nog naar een potje voor Nederlandse ondernemers
die met energierekeningen zitten. In mijn budget is daarvoor geen potje. In mijn antwoord
heb ik verwezen naar de nationale beleidsinzet voor het bedrijfsleven. Dat is belegd
bij EZK, dus dat staat niet bij mij op de begroting.
De voorzitter:
Heel kort.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Sorry, maar dat was de vraag helemaal niet. Het ging over de klimaatinvesteringen
die dat soort bedrijven hebben gedaan in derdewereldlanden. Is er een vangnet als
ze geen ruimte meer hebben om die gestand te doen? Kunnen ze er dan onderuit? Springt
u dan bij met OS-geld?
Minister Schreinemacher:
Ik denk dat ik daar beter schriftelijk op terug kan komen. Dank u wel.
Dan lag er nog een vraag over de scope 3-emissies. Op dit moment is onze inzet in
Europa om die scope 3-emissies wel mee te nemen in het imvo-beleid. Het maatwerk waaraan
wordt gerefereerd voor bedrijven die iets willen doen aan scope 3-emissies, is meer
bij EZK belegd. Ik kan dat zeker met EZK bespreken. We hebben geen instrument dat
echt stuurt op scope 3, maar natuurlijk wel op verduurzaming. Dus als bedrijven een
beroep op ons willen doen voor een handelsinstrumentarium voor verduurzamingsprojecten,
dan kunnen ze bij ons aankloppen. Als ik dat onder maatwerk mag verstaan, dan doen
we dat, ook voor scope 3, maar we hebben geen instrumenten om precies scope 3 in te
perken.
De voorzitter:
Bent u daarmee aan het eind van uw betoog?
Minister Schreinemacher:
Ja.
De voorzitter:
Heel kort.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Nee, de vraag was als volgt. Het kabinet is van plan maatwerk te gaan leveren met
een lijst van – nou, wat zijn het? – 30 grote bedrijven. Die bedrijven opereren ook
internationaal, hebben ook scope 3-emissies over de grens en zitten deels misschien
ook in al het handelsbeleid. Dus mijn vraag is hoe we er nou voor zorgen dat wat deze
Minister op scope 3 en imvo doet, en wat de andere Minister op maatwerk doet, bij
elkaar komt. Kan de Minister daarover aan ons rapporteren?
Minister Schreinemacher:
Mag ik daar in de Internationale Klimaatstrategie op terugkomen? Die schrijven we
integraal, dus dan hebben we een integraal beleid.
Dan heb ik alleen nog de vraag of fossiele bedrijven mee mogen op handelsmissies voor
duurzame projecten. Ik blijf erbij dat wij, als het voor duurzame projecten is, fossiele
bedrijven zullen helpen, maar niet met fossiele projecten.
De voorzitter:
Dat is het antwoord van de Minister; daar hebben we het ook over gehad. U wilde nog
een slotopmerking maken?
Minister Schreinemacher:
Ja. Ik wil de leden bedanken voor alle vragen en goede discussies. Ook bedank ik de
ambtenaren naast mij en de ambtenaren boven die voor de snelle beantwoording hebben
gezorgd. Dat wilde ik graag nog even gezegd hebben.
De voorzitter:
Helder. Dan zijn we bijna toe aan het einde van het debat. Er zijn vijf toezeggingen.
– De Minister zegt toe de Kamer nog voor de begrotingsbehandeling in een brief te informeren
over de opties om mkb-fondsen en kernkapitaal zo optimaal mogelijk in elkaars verlengde
te laten fungeren.
– De Minister zegt toe de grondstoffenstrategie zo mogelijk nog voor het einde van 2022
naar de Kamer te sturen.
– De Minister zegt toe de Afrikastrategie in het eerste kwartaal van 2023 naar de Kamer
te sturen.
– De Minister zegt toe de Kamer zo snel mogelijk te informeren over het uitvoeren van
de motie-Karabulut over het niet afvaardigen van een delegatie naar het WK voetbal
in Qatar.
– De Minister zegt toe dat de internationale migratiestrategie voor het einde van het
jaar aan de Kamer wordt gestuurd.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Wij hadden nog iets dat voor de begrotingsbehandeling moet komen, namelijk
de uitkomst van het overleg over de SDG-toets. Dat wilde ik nog graag markeren.
De voorzitter:
De griffier voegt het toe.
Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):
Mijn vraag is of de schriftelijke beantwoording van de vragen over het vangnet voor
internationale klimaatinvesteringen van ondernemers ook voor de begroting kan.
De voorzitter:
Dit wordt ook toegevoegd.
Mevrouw Kröger (GroenLinks):
Ik hoorde net een toezegging om scope 3 mee te nemen in de Internationale Klimaatstrategie.
De voorzitter:
Heel goed, dat nemen we mee.
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Ik noem ook nog even het actieplan beleidscoherentie en de grondoorzaken, waar we
het eerder over gehad hebben. Dit zou ook nog worden meegenomen.
De voorzitter:
Wat is dan de toezegging?
Mevrouw Koekkoek (Volt):
Dat daar in die brief specifiek op teruggekomen wordt.
De voorzitter:
Ik zie de Minister knikken; we voegen dit ook toe.
Dan concludeer ik dat de nota voldoende besproken is ten behoeve van de plenaire afronding.
Dinsdag aanstaande wordt gestemd over de moties.
Ik dank de Minister voor haar aanwezigheid en haar betoog. Ook dank ik de leden en
de mensen op de tribune. Ik sluit het debat.
Sluiting 18.51 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J. Wuite, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.