Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 29 juni 2022, over Sportbeleid
30 234 Toekomstig sportbeleid
Nr. 322
                   VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
            
Vastgesteld 4 augustus 2022
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 29 juni 2022 overleg
                  gevoerd met mevrouw Helder, Minister voor Langdurige Zorg en Sport, over:
               
– de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 22 december
                           2021 inzake invulling amendement over financiële steun Thialf (Kamerstuk 35 925 XVI, nr. 165);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 8 februari 2022 inzake
                           voortgang «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel»
                           2021 (Kamerstuk 30 234, nr. 293);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 23 februari 2022 inzake
                           modelstudie impact sport en bewegen op gezondheid en zorgkosten (Kamerstuk 30 234, nr. 294);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 9 maart 2022 inzake internationaal
                           statement naar Rusland en Belarus op sportgebied (Kamerstukken 30 234 en 36 045, nr. 295);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 14 maart 2022 inzake reactie
                           op de notitie Sport en bewegen voor mensen met een beperking vanzelfsprekend in 2030!
                           (Kamerstuk 30 234, nr. 296);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 5 april 2022 inzake advies
                           van de Nederlands Sportraad over de doorontwikkeling van de paralympische topsport,
                           getiteld Gelijkwaardig en inclusief (Kamerstuk 30 234, nr. 297);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 19 april 2022 inzake toezegging
                           gedaan tijdens het wetgevingsoverleg Sport en bewegen van 2 december 2021, over zwemvaardigheid
                           en zwemveiligheid (Kamerstuk 30 234, nr. 298);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 10 mei 2022 inzake stand
                           van zaken over de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Van der Laan
                           over het stilleggen van wedstrijden bij spreekkoren (Kamerstuk 30 234, nr. 299);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 16 mei 2022 inzake reactie
                           op verzoek commissie over de stand van zaken over het verwezenlijken van een sportwet
                           (Kamerstuk 30 234, nr. 300);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 17 mei 2022 inzake reactie op
                           verzoek commissie over de positie van het kabinet inzake het WK voetbal in Qatar en
                           de stappen om de mensenrechtensituatie onder de aandacht te brengen en te verbeteren
                           (Kamerstuk 32 735, nr. 341);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 24 juni 2022 inzake beweegbrief
                           2022 (Kamerstukken 30 234 en 32 793, nr. 302);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 24 juni 2022 inzake beleidsreactie
                           op het advies van de Nederlands Sportraad over de doorontwikkeling van de paralympische
                           topsport, getiteld Gelijkwaardig en inclusief (Kamerstukken 30 234 en 24 170, nr. 303);
– de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 24 juni 2022 inzake (top)sportbeleid
                           2022 en verder (Kamerstuk 30 234, nr. 304).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Smals
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Peters
Griffier: Heller
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bikker, Inge van Dijk, Rudmer Heerema,
                  Van der Laan, Maeijer, Mohandis, Van Nispen, Peters en Westerveld,
               
en mevrouw Helder, Minister voor Langdurige Zorg en Sport.
Aanvang 9.59 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen, dames en heren, welkom bij de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn
                     en Sport, bij een commissiedebat over sportbeleid. We hebben een spreektijd in de
                     eerste termijn van zes minuten per fractie. Niet zestien, maar zes. Voor sommige mensen
                     moet ik het herhalen, maar dat is bij dezen dan geregeld. Aan de zijde van de Kamer
                     zijn aanwezig: de heer Heerema van de VVD, mevrouw Van der Laan van D66, de heer Mohandis
                     van de Partij van de Arbeid, mevrouw Van Dijk van het CDA, mevrouw Maeijer van de
                     PVV en de heer Van Nispen namens de SP. Dan geef ik als eerste het woord aan de heer
                     Heerema namens de VVD, die dat niet in zestien maar in zes minuten kan. We spreken
                     af: vier vragen per persoon. Aan u het woord.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Na twee desastreuze jaren voor de sport is het tijd om de balans op te
                     maken. Sportverenigingen kampen met ledenverlies. Sportbonden krijgen minder inkomsten.
                     Sportscholen merken dat een deel van de gestopte leden niet meer terugkomt. Talentontwikkeling
                     is tot stilstand gekomen en de topsport moet steeds meer bezuinigen. 800.000 mensen
                     zijn gestopt met sporten. Mensen zijn dikker geworden, en minder fit, minder gezond
                     en minder weerbaar. Met name kwetsbare groepen zijn het hardst geraakt.
                  
Maar er is structureel geld beschikbaar om te investeren in de sport. Ik heb een aantal
                     punten die ik aan de Minister wil meegeven. Ten eerste. We hebben 23.500 sportverenigingen
                     in Nederland. Sportverenigingen spelen een belangrijke rol in de verbinding, de saamhorigheid
                     en het verenigingsgevoel en maken lokaal wekelijks het verschil voor meer dan 4 miljoen
                     mensen. We hebben sterke sportverenigingen nodig die hun lokale rol zo goed mogelijk
                     op kunnen pakken. Ik denk dat we de infrastructuur van de sport moeten vervlechten
                     met de infrastructuur van het onderwijs. Die 23.500 sportverenigingen en de 7.000
                     scholen kunnen fantastisch samenwerken en zorgen dat kinderen die normaal gesproken
                     moeilijk bij sport betrokken worden, veel eerder in aanraking komen met sport.
                  
Voorzitter. Die kansen liggen er als het Ministerie voor Sport samenwerkt met het
                     Ministerie van Onderwijs. Er zijn middelen beschikbaar via preventie en via OCW, en
                     de sportvereniging wil graag, maar dan moeten we een stap zetten in de professionalisering.
                     Hoe kijkt de Minister aan tegen structurele samenwerking tussen sport en onderwijs?
                     Welke stappen zet zij hierop met collega Wiersma? Wil zij hierover ook in overleg
                     gaan met de sportsector?
                  
Voorzitter. Als er schaarse middelen zijn, moeten we extra goed zorgen dat die zo
                     effectief mogelijk worden ingezet via de juiste kanalen. Ik lees in de brief van de
                     Minister dat er 10 miljoen geïntensiveerd wordt op het sportakkoord. Dat is een bedrag
                     van bijvoorbeeld € 30.000 per gemeente, dat op de begroting van de gemeente een zeer
                     beperkt effect heeft. Volgens mij hebben we een effectievere route via de sportbonden.
                     Waarom heeft de Minister de keuze gemaakt om de sportakkoorden te intensiveren, terwijl
                     er nog weinig bewijs is dat dit daadwerkelijk tot een hogere sportdeelname leidt?
                     Het versterken van de sportbonden, zodat ze hun dienstverlening op orde kunnen krijgen,
                     heeft veel meer effect voor de sportvereniging en daarmee voor de sportdeelname.
                  
Voorzitter. Ik ben heel tevreden over het voornemen van de Minister om een positie
                     in te nemen in het topsportaccommodatiebeleid. Dat was precies wat ik beoogde met
                     de motie om te verkennen wat we aan topsportaccommodaties hebben, of dit past bij
                     onze ambitie en wat er dan nog vernieuwd en bijgebouwd zou moeten worden. Ik vind
                     de 2,5 miljoen die de Minister hiervoor uittrekt wel wat aan de magere kant. Volgens
                     mij is het verstandiger om hier iets ruimer te gaan zitten. Want niet alleen Thialf,
                     maar ook het zwemstadion in Eindhoven, de Arnhemhal op Papendal, het Wagener Stadion
                     en de nieuw te bouwen hal met een capaciteit voor 4.000 tot 8.000 bezoekers hebben
                     we nodig om onze ambities te halen.
                  
Voorzitter. Ik neem aan dat de Minister ook gelezen heeft dat een aantal sportbonden
                     door eigen succes ten onder dreigt te gaan. De Atletiekunie, de zwembond, de schaatsbond:
                     zomaar een aantal takken van sport waarin we uitblinken, maar waar bijvoorbeeld niet
                     eens altijd geld is voor een voedingsdeskundige of een fysiotherapeut op trainingskamp,
                     of voor trainingsstages. Soms is er simpelweg te weinig geld om voldoende kamers voor
                     de atleten te boeken. Ik vind dat echt, echt belachelijk. We investeren jarenlang
                     in onze topsporters, en dan laten we het hier misgaan. Ik heb hier schriftelijke vragen
                     over gesteld, naar aanleiding van de Atletiekunie, en ik was niet heel tevreden over
                     de antwoorden. Is de Minister het met me eens dat topsport alleen in een topteam in
                     een topsportomgeving kan? Wat kunnen wij nu doen, nu we ook voor de verdeling van
                     middelen staan, om hier verbetering in aan te brengen?
                  
Voorzitter. Volgend jaar staat de evaluatie van de buurtsportcoachregeling op de planning.
                     Ik wil nu alvast aangeven dat ik hier tijdig en uitgebreid in meegenomen wil worden,
                     want dit is hét moment om te bepalen hoe we de buurtsportcoach zo effectief mogelijk
                     kunnen inzetten. Het gaat vaak goed, maar het gaat ook te vaak verkeerd. Ik ben ervan
                     overtuigd dat we de buurtsportcoach nog veel meer impact kunnen laten maken, bijvoorbeeld
                     door ze veel structureler te verbinden aan een sportvereniging.
                  
Voorzitter. Dan nog drie korte punten. Sportverenigingen hebben net als de rest van
                     het land te maken met oplopende energiekosten. Ze willen graag verduurzamen, maar
                     de subsidieregeling van het ministerie is nu al bijna uitgenut. Nu zijn er bij het
                     Ministerie van EZK in ruime mate verduurzamingsmaatregelen beschikbaar. Heeft de Minister
                     al met haar collega verkend welke mogelijkheden er zijn om de BOSA-regeling aan te
                     vullen of om sportverenigingen gebruik te kunnen laten maken van EZK-regelingen? Ik
                     zoek naar de toezegging dat de Minister contact gaat opnemen met haar EZK-collega.
                  
Ten tweede de SEG-regeling. Dit is een compensatieregeling voor evenementen. Bij de
                     huidige opzet is een van de criteria dat een event niet langer dan veertien dagen
                     mag duren. Daardoor valt een aantal belangrijke sportevenementen tussen wal en schip.
                     Het organiseren hiervan wordt te risicovol in verband met mogelijke nieuwe maatregelen.
                     Dit gaat dwars in tegen de ambitie die we hebben met sportevenementen. Is de Minister
                     ervan op de hoogte dat hierdoor meerdere spraakmakende en voor Nederland belangrijke
                     evenementen buiten de regeling vallen, zoals het WK volleybal, het WK hockey, het
                     WK handbal, maar ook De Coolste Baan van Nederland, inclusief de Olympische huldiging?
                     Zou een toetsing van de SEG-regeling op basis van het verkrijgen van een evenementenvergunning
                     niet een beter criterium vormen, waarbij moet worden aangetoond dat het evenement
                     geen semipermanent karakter heeft? Kortom, kan het criterium van maximaal veertien
                     dagen omgezet worden in het criterium «het hebben van een evenementenvergunning»?
                     Graag een toezegging. Dat scheelt weer een motie.
                  
De voorzitter:
Dat is altijd een goed idee. Dank u wel, meneer Heerema. U heeft een interruptie van
                     de heer Mohandis van de Partij van de Arbeid.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Ik heb een vraag ter verduidelijking. De VVD had het over de sportakkoorden en vroeg
                     waarom voor die route wordt gekozen. Dat is even mijn interpretatie. Ik neem aan dat
                     u doelt op de lokale sportakkoorden en de geplande intensivering. Ik ben het met u
                     eens dat, als we alleen maar 10 miljoen investeren, daarmee niet gezegd is dat we
                     die doelen gaan halen. Dat onderschrijf ik. Er bestaan enorme verschillen tussen wat
                     gemeentes in een sportakkoord zetten. De een is wat meer gericht op de inhoud en de
                     gezondheidsdoelen, de ander meer op facilitaire dingen. Is het niet juist zaak om
                     wat meer generieke normen te hebben in al die lokale sportakkoorden om iets van sturing
                     en resultaat te hebben, zodat we ook kunnen zien hoe die middelen effect gaan sorteren?
                     Ik ben een beetje op zoek naar waar uw bezwaar ligt en wat u dan voorstelt, want ik
                     deel uw zorgen daarover.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
In het regeerakkoord hebben we opgenomen dat er extra geld beschikbaar komt voor sport.
                     Daar hebben we heel specifiek de verenigingen bij genoemd. We zien nu dat deze Minister
                     ervoor kiest om er via de sportakkoorden voor te zorgen dat dat op de juiste plekken
                     terechtkomt. Mijn ervaring echter, met de lokale sportakkoorden is dat ze op 300 plekken
                     in Nederland gesloten zijn, dat daar hele grote verschillen in zitten, zoals u zelf
                     ook aangeeft, en dat er vooral heel veel op papier staat. Maar ik heb nog geen enkel
                     bewijs gezien van het feit dat er een hogere sportdeelname is door die lokale sportakkoorden.
                     Kortom, liggen er meer badmutsen in het zwembad door de lokale sportakkoorden, meer
                     hockeysticks binnen het veld en meer voetbalschoenen bij de kantine? Volgens mij hebben
                     we al een infrastructuur om de middelen zo goed en effectief mogelijk te verdelen.
                     Dat loopt via de 76 sportbonden, die we hebben, naar die 23.500 verenigingen, die
                     we hebben. Ik ben dus op zoek naar de effectievere route van de sportbonden en sportverenigingen
                     in plaats van nog meer geld te investeren in meer papier. In de laatste twee jaren
                     – kort, als laatste, voorzitter – hebben we gezien dat de sportbonden de dienstverlening
                     aan hun achterban echt hebben moeten afschalen. Dan kun je zeggen dat de sportbonden
                     niet omvallen. Dat klopt, maar ze kunnen veel minder diensten verlenen. Als we die
                     route versterken, dan hebben we een veel grotere kans op sterkere sportverenigingen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Zowel de interruptie als het antwoord zou bijna een eerste termijn kunnen
                     zijn. Misschien kan dat iets puntiger, aangezien we maar vier uur hebben. Meneer Mohandis
                     nog.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Nogmaals, ik onderschrijf de zorg. Het voorstel van de VVD om het via de sportbonden
                     te doen kan ik volgen, maar ook dan hebben we niet de garantie dat we die doelen halen.
                     Mijn vraag is meer of we, hetzij via de route van de VVD hetzij via de route van de
                     Minister, niet kunnen toewerken naar wat meer generieke doelen, zodat we in 2025 meetbare
                     resultaten zien voor de middelen die nu worden ingezet, ook vanuit het regeerakkoord?
                     Denk bijvoorbeeld aan sporttoeleiding uit kwetsbare wijken. Het kan zijn deelname
                     door jongeren tot 18. U kunt er van alles aan ophangen, maar het gaat mij erom ervoor
                     te zorgen dat het geld effect sorteert. Daar vinden wij elkaar. De vraag is of er
                     niet een schepje bovenop moet om dat doel te bereiken.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik zal proberen kort te antwoorden. Volgens mij is bij lokale sportakkoorden heel
                     belangrijk wat de intrinsieke motivatie van lokale bestuurders is voor het al dan
                     niet halen van een doelstelling: wordt ervoor gevochten, wordt ervoor gezorgd dat
                     er beweging komt op lokaal niveau? Daar zijn we nu heel afhankelijk van. Dat gaat
                     op een aantal plekken heel erg goed, maar dat gaat op een heel groot aantal plekken
                     ook helemaal niet zo goed. Ik denk dat het verstandiger is om het in eigen hand te
                     houden, via de lijn die bekend is en die effect kan sorteren, namelijk de sportbonden.
                     Ik denk dat we daar uiteindelijk meer mee bereiken dan via de onzekere route van lokale
                     sportakkoorden.
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb een verduidelijkende vraag over de topsportaccommodaties. We hebben bij Thialf
                     gezien dat we soms ingehaald worden door de tijd. U noemde het Pieter van den Hoogenband
                     Zwemstadion. We zouden ook weer ingehaald kunnen worden door de tijd bij het topsportaccommodatiebeleid.
                     Bent u bereid om daar open voor te staan en dus eerder dan het daadwerkelijke beleid
                     er is, een investering aan te gaan? Hoe ziet u dat?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Als het goed is, is de vergaderbel bijna afgelopen. Ja.
Ik denk dat het een hele verstandige koers is die mevrouw Jeanet, pardon, die mevrouw
                     Van der Laan voorstelt – sorry, ik ken voornamen meestal beter – om de simpele reden
                     dat als wij hierin als landelijke overheid te laat zouden zijn om bij te springen,
                     het project weleens in de knel zou kunnen komen. Ik zou dus heel graag met u willen
                     meedenken. Ik denk dat we, als het gaat om projecten die eerder aanspraak zouden willen
                     maken op meedoen in het topsportaccommodatiebeleid – daar zou dat zwemstadion er een
                     van kunnen zijn – daar heel welwillend tegenover zouden moeten staan. Ik ben bereid
                     om dat te doen. Volgens mij zijn er meer partijen die dat zouden willen doen. Thialf
                     is een heel goed voorbeeld van hoe dat gegaan is. Ik hoop dat we dat voor een aantal
                     andere accommodaties ook voor elkaar kunnen krijgen.
                  
De voorzitter:
Was u aan het einde van uw betoog?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nog een heel klein stukje, voorzitter. Ik heb nog 27 seconden; dat zie ik staan bij
                     de griffier.
                  
Voorzitter, als laatste. We spreken er al jarenlang over en er zijn toezeggingen gedaan
                     door vier Ministers dat dit geregeld zou worden, maar ook nu stond het weer niet in
                     de Voorjaarsnota: het European Para Championship. Lukt het deze Minister dan eindelijk wel om dit prachtige multisportevenement
                     te ondersteunen? Kunt u dat tijdig laten weten? Want het zou zonde zijn als we dit
                     verliezen.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik heb een vraag over een heel ander onderwerp. We zien niet alleen dat mensen steeds
                     minder gaan sporten en bewegen, maar we zien ook dat steeds meer kinderen zonder zwemdiploma
                     komen te zitten en dat de zwemvaardigheid afneemt. Ik zie dat de Minister voornemens
                     is om de subsidie voor Het Strand Veilig te stoppen. Als we de cijfers bekijken, vindt
                     de heer Heerema het dan een goed idee om dat te doen?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het Strand Veilig is een initiatief dat de heer Van Nispen en ik samen hebben opgestart.
                     Wij wilden ervoor zorgen dat daarvoor subsidie vanuit VWS en IenW beschikbaar zou
                     komen. Ik denk dat het heel verstandig zou zijn om dat door te zetten. Volgens mij
                     is dat noodzakelijk. Ik denk dat we daar niet alleen het Ministerie van VWS voor nodig
                     hebben, maar ook het Ministerie van IenW, dat gaat over kustveiligheid en maritiem.
                     Ik kan u in ieder geval vertellen dat ik mijn collega die woordvoerder IenW is, Daniel
                     Koerhuis, gevraagd heb om mee te denken over het ondersteunen van dit project. Ik
                     hoop dus dat we daar snel – ik weet niet of dat vandaag of volgende week lukt – een
                     reactie op kunnen krijgen, zodat we daarmee door kunnen gaan. Is dat voldoende?
                  
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik ben blij dat te horen. Ik miste het in de inbreng, dus vandaar dat ik ernaar vraag.
                     Ik zal er zelf in mijn eigen termijn ook naar vragen. Het lijkt mij heel goed dat
                     er vanuit VWS een reflectie op of heroverweging van dit voornemen plaatsvindt, want
                     het lijkt mij in ieder geval een heel slecht idee.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat snap ik. Ik heb volgens mij veertien of vijftien onderwerpen die ik heel graag
                     aan zou willen raken, niet kunnen aanraken vandaag.
                  
De voorzitter:
Maar bij dezen bent u geholpen door de PVV, en heel terecht.
De heer Van Nispen (SP):
Met dat laatste antwoord ben ik ook heel blij. Ik had ontzettend veel zin in het sportdebat
                     en de heer Heerema stelt mij ook niet teleur, maar ik had toch iets van: daar gaan
                     we weer. Want we gaan met allemaal ambitieuze Kamerleden vertellen hoe ambitieus we
                     zijn op het gebied van sport en bewegen, dat kinderen te dik worden, dat we te veel
                     zitten en dat we van alles willen. We gaan allemaal vijftien onderwerpen aanraken.
                     Maar ik heb een algemenere vraag aan de heer Heerema: hoe zorgen we er structureel
                     voor dat wij vanuit de Kamer niet steeds de aanjaagfunctie richting het ministerie
                     hebben? Hoe veranderen we dit type debatten? Wat vindt de heer Heerema eigenlijk van
                     de beleidsbrieven die we bijvoorbeeld afgelopen vrijdag – rijkelijk laat trouwens,
                     voor zo'n belangrijk sportdebat – kregen van de Minister? Spat daar nou de ambitie
                     vanaf, of zegt de heer Heerema: nou, dat had wel wat beter gekund?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik ben blij met de extra middelen die we krijgen voor de sport, maar u zult van mij
                     ook horen dat dat voor mij niet voldoende is. Dat noopt ertoe dat wij vanuit de Kamer
                     met eigen initiatieven komen. Zonder er al te veel over te kunnen zeggen, kan ik u
                     al wel mededelen dat ik bezig ben om te kijken of we ergens in de loop van het jaar,
                     hopelijk in aanloop naar de begroting, met eigen initiatieven kunnen komen. Want uiteindelijk
                     gaat het hier om geld: om meer geld voor de sport beschikbaar te kunnen krijgen. Ik
                     hoop dat we elkaar daar over een tijdje ergens op kunnen vinden, Kamerbreed, want
                     sport is wat mij betreft een Kamerbreed onderwerp, waarop oppositie en coalitie elkaar
                     heel vaak heel goed kunnen vinden. Volgens mij zijn u en ik daar hét voorbeeld van,
                     als je kijkt naar links en rechts in de Kamer.
                  
Ik zie ook dat we als commissie veel meer zouden willen doen dan nu mogelijk is. Ook
                     het land, onze achterban, zou daarin volgens mij veel meer willen kunnen doen dan
                     nu mogelijk is. Het lukt al jaren niet – ik ben nu zeven jaar woordvoerder Sport –
                     om daar grote stappen in te zetten. Ik ben dus aan het nadenken over grote stappen.
                     Ik hoop dat het gaat lukken om daarvoor met een mooi voorstel te komen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van der Laan van D66 voor haar eerste termijn.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de Minister en haar team bedanken voor de inzet op
                     dit onderwerp. Ik lees veel punten die uw aandacht hebben of waarin geïnvesteerd wordt.
                     Ik lees dus ook echt de betrokkenheid. Echter, van de genoemde zaken heeft deze Kamer
                     er al behoorlijk wat in gang gezet. Die aandacht was er al. Ik zal dat hieronder toelichten.
                     Daarbij is mijn insteek: blijf koersvast, want Nederland moet meer in beweging komen.
                  
Eerst de voortgang van de sportwet. Een jaar geleden vroegen wij aandacht voor een
                     sportwet. De Kamer heeft in ruime meerderheid – 142 waren voor – zich uitgesproken
                     en aangegeven «deze Kamerperiode toe te willen werken naar een sportwet.» Ik constateer
                     dat in uw brief niet één keer het woord «sportwet» voorkomt. Het is toch een ingrijpend
                     proces dat de Kamer in gang heeft gezet. U heeft het wel over een verdiepingsslag
                     in het sportstelsel, maar daarnaast constateer ik ook een halfjaar vertraging en krijg
                     ik in het kader van hoor en wederhoor terug dat er zaken opnieuw onderzocht worden,
                     terwijl de Sportraad onder andere ook al veel onderzocht heeft. Het lijkt mij zonde
                     om dat te doen. Ik hoor dus graag de Minister hierover. Hoe staat deze Minister in
                     de sportwetdiscussie?
                  
Dan een veilig sportklimaat. Een voor mij belangrijk onderwerp is veiligheid in de
                     sport. Daar is gewoon al een hele tijd zo veel om te doen. Naar aanleiding van het
                     turndebat zijn er dingen in gang gezet. Het onderzoek naar de misstanden binnen de
                     danswereld is in volle gang. Dat is goed nieuws en ook een uitstekende uitwerking
                     van de aangenomen motie om grensoverschrijdend gedrag binnen de danssport te laten
                     onderzoeken. Het tweede gedeelte van die betreffende motie gaat over een breder onderzoek
                     naar grensoverschrijdend gedrag binnen de sport. Op welke wijze geeft de Minister
                     nu uitvoering aan dit gedeelte van de motie?
                  
Voorzitter. Zoals ik in een unaniem aangenomen motie al bepleitte, willen we dat het
                     Centrum Veilige Sport onafhankelijk wordt, juist vanwege het belang van de veiligheid.
                     Waar wachten we nu op? Het was het advies van het NOC*NSF, het stond in Ongelijke
                     leggers en de Kamer heeft de motie aangenomen. Waarom koppelt de Minister dit aan
                     een breed onderzoek naar veilige en integere sport, en moet ik dit lezen in een antwoord
                     op schriftelijke vragen van mevrouw Westerveld over turnen? Ik kan die brief daarover
                     niet vinden.
                  
Voorzitter. Het is nodig. Gister stond een trainer terecht voor het seksueel misbruiken
                     van zes minderjarige handbalsters, en onlangs eiste justitie drie jaar cel tegen een
                     honkballer voor het verkrachten van een minderjarige pupil. De dossiers stapelen zich
                     op. Denk aan turnen, dansen, tennis en handbal. We moeten als politiek stelling nemen.
                     Je doet niet makkelijk een melding bij het Centrum Veilige Sport over wat jou is aangedaan
                     door iemand, als je weet dat jouw bond hierbij aangesloten is. Bij grensoverschrijdend
                     gedrag spelen macht en afhankelijkheidsposities een cruciale rol. Dat weten we allemaal.
                     Voor mij is deze motie dus nog niet afgedaan. Kan de Minister toezeggen dat ze het
                     onafhankelijk maken van het Centrum Veilige Sport loskoppelt van dit brede onderzoek
                     en snel in gang zet?
                  
Daarnaast ligt het Instituut Sportrechtspraak al langer onder vuur. Begin mei volgde
                     vrijspraak voor coach Wevers, omdat het onderzoek ondeugdelijk was. Al in januari
                     erkende het ISR dat mankracht en kwaliteit misten. Nu heeft Staatssecretaris Blokhuis
                     daar extra geld voor vrijgemaakt. Kan de Minister toelichten wat er met dit geld is
                     gebeurd en wat het heeft opgeleverd? En kan de Minister aangeven of het ISR werkt
                     met betaalde professionals?
                  
De strafbaarstelling van matchfixing is ook een belangrijk punt. Het is goed om te
                     lezen dat de Minister daarvan werk maakt met de collega van JenV. Echter lees ik in
                     uw toelichting dat u een verkenning doet en op basis daarvan met eventuele wetswijzigingen
                     komt. Er is al geconcludeerd dat er een lacune zit in het strafrecht. «Eventueel»
                     kan ook geen wetsvoorstel betekenen. Ik zou graag een toelichting willen van de Minister
                     op wat hier nu precies mee wordt bedoeld.
                  
We hebben allemaal kunnen zien dat de oprichting van de Roze Kameraden veel negatieve
                     reacties heeft opgeroepen. De Roze Kameraden is een supportersvereniging van Feyenoord.
                     Het is echt ronduit belachelijk wat de voorzitter is overkomen. Daarom vind ik het
                     ontzettend goed – complimenten voor de Minister – dat u een Europees congres gaat
                     organiseren dat gericht is op het beleid van lhbti+ en dus op het vergroten van de
                     emancipatie in de sportwereld.
                  
Dan nog wat aandacht – ik kijk even naar mijn tijd – voor de paralympische topsport
                     en breedtesport. Een belangrijk punt is natuurlijk de toegang tot sport, juist ook
                     voor mensen met een beperking. Sport is immers van en voor iedereen. Ik mocht naar
                     de Invictus Games en ik ben naar de Special Olympics in Twente geweest. Dat zijn fantastische
                     evenementen, waarbij je ook gelijk de spin-off ziet. Dat inspireert. Hopelijk organiseren
                     we in 2023 ook de Paralympische Europese Spelen. Op die manier zetten we deze sporters
                     ook echt in de schijnwerpers. De Minister geeft aan dat heel belangrijk te vinden.
                  
Voorzitter. Het afgelopen jaar heb ik met SP en GroenLinks een initiatiefnota ingediend
                     om zo veel mogelijk mensen met een beperking in beweging te krijgen en te laten zien
                     dat sporten vanzelfsprekend is. De Minister geeft aan hiermee bezig te zijn. Juist
                     op de vindbaarheid en het samen sporten zou ik toch iets meer inzet willen zien. De
                     Minister heeft immers een aanjagersrol. Kan de Minister niet alsnog meer doen om voor
                     meer bekendheid te zorgen van het platform Uniek Sporten of door initiatieven voor
                     samen sporten beter te bundelen en mogelijk tot één loket te komen? Het Fonds Gehandicaptensport
                     en de indieners van de initiatiefnota hebben daarvoor gepleit.
                  
Dan iets van een geheel andere orde: e-sport. Binnen de commissie zijn we het erover
                     eens dat sport natuurlijk niet alleen goed is vanwege de fysieke waarden, maar ook
                     vanwege sociale waarden, persoonlijke waarden enzovoorts. Juist die waarden zien we
                     terugkomen bij e-sport. Misschien is e-sport wel de meest inclusieve vorm van sport
                     op dit moment. Het is echter ook een onbekend en onontgonnen beleidsterrein. Ik zou
                     graag van de Minister willen horen wat ze vindt van e-sport. Is het volgens de Minister
                     wel een vorm van sport? Is er voldoende aandacht op het ministerie voor de kansen
                     en risico's van dit type sport?
                  
Tot slot, voorzitter. Ik heb het niet uitvoerig gehad over dat we zo veel mogelijk
                     moeten bewegen en over het belang van bewegen. Dat lijkt me allemaal wel duidelijk.
                     Het gaat namelijk om onze gezondheid.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan meneer Mohandis van de Partij van de Arbeid.
De heer Mohandis (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. Het is weer fijn om in deze commissie voor Sport te mogen
                     zijn. Dit is mijn eerste debat. Toen ik alle stukken teruglas, bekroop me wel een
                     beetje het gevoel van: hebben we wel door wat de vreselijke impact is van corona op
                     de gezondheid van jongeren, op het minder sporten en op alles wat daarmee samenhangt?
                     Daar gaan we wellicht nog meer over horen als er op lange termijn meer effecten bekend
                     zijn. Je vraagt je dan toch af: is dit niet een soort turning point? We zouden als
                     Kamer niet moeten willen pleiten voor allerlei pleistertjes als: zullen we een beetje
                     meer dit doen en meer dat doen? Ik merk wel dat de Kamer daartoe wordt genoodzaakt.
                  
Het regeerakkoord is natuurlijk fantastisch. Er staan mooie investeringen in. Toch
                     voelt het een beetje als een hagelslagstrategie. Hoe kan ik in 2025, terugkijkend
                     op alle mooie investeringen, echt zien wat we teweeg hebben gebracht met elkaar? Hoeveel
                     jongeren zijn er meer gaan sporten? Wat is de bijdrage geweest aan het versterken
                     van een vrijwillige structuur bij verenigingen? Ik kan nog wel even doorgaan. Ik begrijp
                     de ambitie voor bewegen in 2040. Dat soort ambities snap ik. Toch is het voor de Kamer
                     lastig om grip te krijgen op alle investeringen die gedaan worden. Welke concrete
                     resultaten brengen die met zich mee?
                  
Ik vond het terecht dat collega Heerema iets zei over de lokale sportakkoorden. Daar
                     moet je inderdaad wel iets mee doen. Het moet wel concreet worden. Dat kan via een
                     andere route. Mijn eerste vraag aan de Minister is: waar kijkt zij straks op terug
                     in 2025? Wat hebben we dan meer bereikt met elkaar? Wat is er dan concreet gerealiseerd
                     in termen van «sportdeelname» en «jongeren bereiken die normaal moeilijker te bereiken
                     zijn gezien hun sociaal-economische status of hun omgeving waarin sport minder vanzelfsprekend
                     is»? De collega van D66 refereerde terecht aan een sportwet. Dat zou een kapstok kunnen
                     zijn. Daarin kan je iets concretere doelen met elkaar afspreken. Daarin kan je ook
                     terugzien welke stappen er gezet zijn met alle multimillions die we investeren in
                     sport. Dat is een manier.
                  
Ik vond de brief die we in mei hebben gekregen over de motie-Van der Laan c.s. wel
                     weer aarzelend. Zo komt het op me over. Het was een aarzelende brief. «We gaan wat
                     doen. We gaan stapjes zetten. Ik wil regie pakken.» Maar gaat de Minister ook echt
                     de regie pakken? Dat sprak er nog niet helemaal uit. Ik hoop oprecht dat die brief
                     niet alleen een aarzeling is, maar ook echt wel een ambitie uitspreekt. Ik ben heel
                     benieuwd of de Minister mij verrast in haar antwoord op mijn aarzeling toen ik de
                     brief las.
                  
Dan kom ik op een wat concreter punt, namelijk de toeleiding van jongeren. Eigenlijk
                     kan ik gewoon aansluiten bij de VVD als het gaat om die, ik noem ze zelf, combinatiefunctionarissen
                     of sportcoaches. We weten waar we het over hebben. Het zijn de jongens en meiden die
                     in staat zijn om jongeren te helpen om het stapje te maken naar een vereniging en
                     om talent op te sporen, het potentieel dat er is. Ik denk dat die een enorme waarde
                     hebben. Maar heel weinig sportakkoorden van gemeenten stellen doelen met betrekking
                     tot wat het effect zou kunnen zijn van deze groep. Dus we zijn heel benieuwd, net
                     als de VVD, wat we nu gaan herzien. Ik wil eigenlijk een intensivering. Herzien mag
                     niet betekenen dat we het minder of anders gaan doen. Dat staat er niet, maar dat
                     was wel mijn zorg toen ik het las. Overigens ken ik heel mooie voorbeelden in Gouda.
                     Die ga ik nu niet noemen, maar het laat zien hoe jongeren vanuit een nulpositie werden
                     ontdekt, waarbij hun talent wel tot uiting kwam.
                  
Voorzitter. Dan discriminatie en racisme. Er is gesproken over de Discriminatiemelder.
                     Er zijn allerlei maatregelen. We zijn oprecht benieuwd waar het nu staat. We kregen
                     een soort tussenevaluatie, maar wat is nu de volgende stap? Ik sluit me aan bij de
                     opmerking van D66 over de Roze Kameraden en de vraag die daarbij hoort. Ook wij maken
                     ons daar zorgen over. Er is gesproken over de app en de website Discriminatiemelder.
                     Leuk en nuttig, maar het moet wel iets opleveren. Het moet ook effect gaan hebben.
                  
Dan kom ik bij het punt van een sociale en veilige sport. Grensoverschrijdend gedrag
                     is nu natuurlijk een veel breder thema. Recent was er ook een rapport van de Raad
                     voor Cultuur over de media en cultuur. Ik was even benieuwd: gaan we dit binnen elk
                     domein doen, of wordt het wat breder aangevlogen? Ik ben even benieuwd naar andere
                     onderzoeken die eigenlijk een vergelijkbaar karakter hebben. Hoe gaan we daar lessen
                     uit trekken, zodat de politiek ook de volgende stappen kan zetten?
                  
In de vorige vergadering is het nodige gezegd over Thialf. Ik heb het teruggekeken.
                     Maar wat nu een beetje blijft hangen, is toch dat er wel geld is maar dat de Europese
                     Commissie moeilijk doet. Dat is een beetje wat ik eruit opmaak. Dus ik ben benieuwd
                     of wij ook moeilijk gaan doen richting de Europese Commissie en er zorg voor dragen
                     dat Thialf kan rekenen op steun.
                  
Dan zwemveiligheid. In een interruptiedebatje tussen PVV en VVD kwam het punt van
                     de Reddingsbrigade Nederland naar voren. Daar sluit ik me bij aan. Ook wij willen
                     dat die wordt doorgezet. Is de Minister daartoe bereid?
                  
Ik heb zomaar het vermoeden dat collega Van Nispen iets over zwemveiligheid gaat zeggen.
                     Maar ook wij willen horen van de Minister hoe wij ervoor zorgen dat het grote aantal
                     kinderen ... Het blijft onverteerbaar. Het zou zomaar een doel kunnen zijn in de sportwet.
                     Hoe krijgen we dat aantal concreter in de ambitie en de doelstellingen, juist met
                     de middelen die we ertegenaan zetten? Het zou zo zonde zijn als we geen concrete doelen
                     kunnen afspreken, bijvoorbeeld in de sportwet, voor de kinderen die nu niet bereikt
                     worden om een zwemdiploma te halen.
                  
De voorzitter:
Meneer Mohandis, u heeft een interruptie en u bent door uw tijd heen. Maar u mag dadelijk
                     nog wel de laatste zin maken. Doe dat maar eerst.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Ja, dan sluit ik even af. Excuus, zes minuten is best lastig met zo veel brieven.
                     Ik vond het er best wel veel.
                  
De Super League blijft nog een beetje boven de markt hangen. Drie landen, of in ieder
                     geval drie clubs van drie landen blijven een beetje doorzetten. Er ligt nu het een
                     en ander bij het Europees Hof. Ik ben gewoon benieuwd of en wanneer het kabinet zich
                     hiertegen gaat uitspreken. Ook voetbalclubs hier maken zich terecht zorgen over de
                     dreigende verdere tweedeling in de topsport en het voetbal. Volgens mij heeft het
                     kabinet niet eerder een standpunt ingenomen. Volgens mij is het niet zo moeilijk om
                     te zeggen: Super League, niet doen, slecht plan, weg ermee! Ik ben benieuwd of de
                     Minister dat wil overnemen. Dank u wel.
                  
De voorzitter:
Overigens zou zeven minuten ook lastig zijn, zeg ik maar even.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Met sport zou zelfs 30 minuten lastig zijn, voorzitter. De heer Mohandis begon zijn
                     bijdrage met het idee, het gevoel dat er een groter verhaal ontbreekt en dat we nu
                     pleisters aan het plakken zijn. Daar ben ik door getriggerd. Vervolgens kwam de hagelslagtheorie.
                     Dat is altijd interessant. Maar ik ben niet alleen benieuwd naar hoe de Minister terugkijkt
                     op wat mogelijk effectief is geweest, maar ook naar hoe de PvdA ziet dat je een groter,
                     overkoepelend verhaal kunt neerzetten, waarmee we meer zouden kunnen bereiken. In
                     een interruptie op de heer Van Nispen gaf ik aan dat ik daarover aan het nadenken
                     ben. Ik ben benieuwd of de Partij van de Arbeid daar ook ideeën bij heeft.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Daar ben ik oprecht heel erg over aan het meedenken. Ik heb daar ook echt ideeën bij.
                     Maar dat betekent ook dat iedereen, dus wij ook, alle partijen, een beetje uit ...
                     Het moet gewoon in de trant van: zullen we dit eens even met elkaar doen? Laten we
                     als voorbeeld eens zo'n sportwet nemen. We kunnen het ook ergens anders aan ophangen,
                     maar ik ben een beetje op zoek naar het volgende. Wij hebben in de gemeenteraad van
                     Gouda gewoon indicatoren gemaakt. Ik ga even terug in m'n oude rol. We hebben daar
                     sportindicatoren gemaakt. Daarmee voeg je heel concreet een bepaald bedrag toe aan
                     sportbeleid, waarbij je hoofddoelstelling bijvoorbeeld is dat je mensen naar verenigingen
                     wilt leiden. De stad en de verenigingen spreken een percentage af: we werken ernaartoe
                     dat zoveel procent van de mensen deelnemen aan een sportvereniging.
                  
Dat kan bijvoorbeeld ook met zwemdiploma's. Dan streef je er bijvoorbeeld naar dat
                     alle kinderen in Nederland in ieder geval een aanbod hebben gekregen voor sportdeelname
                     of voor het behalen van een zwemdiploma. Ik bedoelde het niet flauw, want het is ook
                     politiek, maar dat hagelslaggevoel dat ik heb, komt doordat we een groot bedrag uitsmeren
                     over verschillende posten. Vervolgens kan ik moeilijk zien wat daarvan terecht is
                     gekomen. We kunnen bijvoorbeeld drie generieke punten maken die voor alle sportakkoorden
                     in Nederland gelden. Dat is mijn voorstel. Dat zou heel concreet kunnen. Dan zeg je
                     dat men lokaal dingen mag afspreken en dat er verschillen mogen zijn, maar als Tweede
                     Kamer vinden wij drie punten essentieel. Dan ga je erop sturen dat dat ook echt gebeurt
                     en maak je daar ook middelen voor vrij. Dus een beetje op die manier.
                  
De voorzitter:
Even een interruptie. Er werd eigenlijk om een punt gevraagd en niet om een alomvattende
                     visie. Ik snap dat die er dan toch komt, maar we hebben vier vragen per persoon. Ik
                     wil ook nog graag een keer dit debat kunnen afsluiten. Meneer Heerema?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nee, voorzitter, dan laat ik het even zitten.
De voorzitter:
Goed. Dan mevrouw Van Dijk, CDA.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank je wel, voorzitter. Een halfjaar geleden was het vorige commissiedebat over sport.
                     Wat is er sindsdien gebeurd? Wat zijn de juiste dingen? Dat vraag ik me dan af. Eerlijk
                     gezegd betrapte ik mezelf op een stukje chagrijn tijdens het voorbereiden. Na mijn
                     inbreng hoop ik dat de Minister begrijpt waarom dat er zit.
                  
Voorzitter. In een van de voortgangsbrieven geeft de Minister aan hoe de sportsector
                     is ontstaan: van onderop, vanuit mensen die graag samen en in clubverband wilden sporten,
                     waarbij ze de organisatie en financiering zelf in de hand namen. Dat is nog steeds
                     de basis. Het CDA gelooft dat we daar ultiem zuinig op moeten zijn.
                  
Daarom mijn eerste vraag: hoe staat het met de uitvoering van mijn motie, waarin ik
                     vroeg om een concreet voorstel voor hoe vrijwilligers in de sport ontzorgd kunnen
                     worden? In de knelpuntkaart lees ik wel iets terug wat daarop zou kunnen lijken, maar
                     dan moet ik gokken. En van gokken en sport als combinatie is het CDA juist geen voorstander.
                  
Ook zie ik dat sportaccommodaties niet benoemd worden als knelpunt, terwijl onvoldoende
                     onderhouden sportaccommodaties wel een groot risico zijn als je meer mensen aan het
                     bewegen wilt krijgen. Betekent dit dat de motie waarin ik vraag om de stand van onderhoud
                     van gemeentelijke sportaccommodaties in beeld te brengen, is uitgevoerd en dat de
                     conclusie is dat er geen sprake is van achterstallig onderhoud? Of is er niks mee
                     gedaan en hebben we geen flauw idee?
                  
Hoe zit het met signalen dat door gestegen energieprijzen de exploitatie van onder
                     andere zwembaden in gevaar komt? Ik heb hier een aantal maanden geleden ook al vragen
                     over gesteld. Mijn vraag is nu: willen we dat doorrekenen aan de sporters? Of vindt
                     de Minister dat we daar andere acties voor moeten nemen? De VVD begon er ook al over.
                     Een toezegging op dit onderwerp zou ook wel iets zijn waarnaar ik op zoek ben.
                  
Voorzitter. Dan de beweegbrief. Ik ben blij met de uitgesproken ambitie. 75% van de
                     Nederlanders moet in 2040 voldoen aan de beweegrichtlijnen. Dat is een mooie lat om
                     overheen te springen. Een beweegalliantie zou hierin de gewenste richting kunnen brengen,
                     maar ik vrees wel voor stapeling met bijvoorbeeld preventieakkoorden, sportakkoorden
                     en andere akkoorden die op allerlei niveaus uitgevoerd moeten worden. Ik ben meer
                     van één ding heel goed en consequent doen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Ik voorzie
                     dat we met deze ambitie ook weer veel extra's gaan vragen van onze gemeenten en sportvrijwilligers.
                     Ik zou graag zien dat hier rekening mee wordt gehouden in de uitwerking. Ambities
                     zijn goed maar als ze stranden omdat je mensen overvraagt, kun je beter iets anders
                     gaan verzinnen of veel beter en meer gaan faciliteren.
                  
We krijgen nog een evaluatie van de buurtsportcoaches. Wij zijn warm voorstander van
                     deze functionarissen, om mensen aan het bewegen te krijgen. Wat kunnen zij betekenen
                     in deze alliantie? Moeten ze bijvoorbeeld niet minder op school doen en meer op sportverenigingen?
                  
Om mensen aan het bewegen te krijgen, gaan we ook special heroes inzetten, lees ik,
                     bijvoorbeeld mensen met een beperking. Maar dan moeten we ook zorgen dat inclusief
                     sporten nog meer dan nu de norm wordt. Ik neem aan dat Uniek Sporten en Fonds Gehandicaptensport
                     betrokken worden bij de verdere uitwerking om tot de ambitie van 75% te komen? De
                     brief van laatstgenoemde die deze week onze Kamer heeft bereikt, geeft aan dat er
                     echt nog werk aan de winkel is. Topsporters zijn inderdaad ook special heroes en topsport
                     inspireert. Ook topsporters hebben accommodaties nodig. Ik ben blij te lezen dat er
                     een strategisch vastgoedplan komt en dat er budget vrijgemaakt gaat worden. Maar het
                     vastgoedplan is er nog niet. Is het niet verstandig de bedragen pas definitief vast
                     te zetten als het inzicht compleet is?
                  
Sommige dingen kunnen niet wachten. Het is al door enkele voorgangers benoemd: de
                     Tongelreep, onze topzwemlocatie, heeft snel financiële middelen nodig. Eindhoven en
                     het zwembad hebben al veel gedaan, maar er is een gat. Hoe kijkt de Minister naar
                     de invulling hiervan op korte termijn? Eerder hebben we in deze Kamer breed een motie
                     ingediend over Thialf, niet alleen om geld op te halen maar ook om met alle betrokkenen
                     de structurele problemen in kaart te brengen en een concreet plan aan de Kamer voor
                     te leggen voor het volgende commissiedebat. Dat is vandaag, en helaas hebben we geen
                     plan mogen ontvangen.
                  
Voorzitter. Nog een heel ander punt. Tijdens het vorige debat heb ik aandacht gevraagd
                     voor Signi. Dat is een organisatie die met vrijwilligers, zoekhonden en sportduikers
                     fantastisch mooi werk doet. Ze sporen mensen op die verdronken zijn, waardoor nabestaanden
                     met het verwerken van een ongekend verlies kunnen beginnen. Ze lopen vast op regelgeving.
                     Sportduikers doen dit werk nu. Ze zouden dit niet meer mogen doen. Ze moeten professionele
                     duikers gaan inzetten. Daarmee wordt het initiatief volledig kapotgemaakt. Dit voorbeeld
                     is exemplarisch. Ik heb over dit onderwerp een motie aangehouden omdat mij was toegezegd
                     dat met deze organisatie in gesprek zou worden gegaan. Tot op heden is er geen gesprek
                     geweest. Ik heb er nu echt tien keer om gevraagd, maar omdat het onder de rechter
                     is, wil de Minister niet met ze praten. Dat kan een keuze zijn, maar ze niet eens
                     bellen om dit uit te leggen en niet eens een afspraak met ze maken voor na de rechtszaak?
                     Dat trek ik gewoon echt heel slecht. Dit zijn onze vrijwilligers. Ik wil dat ze met
                     meer respect behandeld worden. Ik zal die motie dan ook alsnog indienen tijdens een
                     tweeminutendebat.
                  
Dank je wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Maeijer van de PVV, aan u het woord.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Na de coronacrisis zijn veel mensen anders of minder gaan
                     sporten. Het aantal Nederlanders dat wekelijks sport nam in 2021 nog eens af met 800.000
                     sporters ten opzichte van 2020. Ondertussen komt er ook een nieuwe crisis om de hoek
                     kijken, want steeds meer Nederlanders hebben moeite om elke maand weer rond te komen.
                     Een abonnement op de sportschool, contributie voor de voetbalclub of zwemles zit er
                     dan misschien niet meer in, zeker niet als veel clubs en verenigingen zich ook weer
                     gedwongen zien om de prijzen te verhogen. Dan kunnen we met z'n allen natuurlijk wel
                     zeggen dat het leuk is en goed voor je is, maar als je het niet kunt betalen, houdt
                     het vaak wel op. Mijn eerste vraag aan de Minister is dan ook: hoe gaat zij ervoor
                     zorgen dat sport toegankelijk is? Zo heeft bijna de helft van de amateurvoetbalverenigingen,
                     namelijk 43%, te maken met leden die moeite hebben het lidmaatschapsgeld te betalen
                     en deel te nemen aan extra activiteiten, zo blijkt uit een peiling van ING onder 111
                     clubs. Wat doet zij voor gezinnen die maandelijks tegen dit probleem aanlopen? Zijn
                     de potjes die gemeentes bijvoorbeeld hebben, voldoende bekend? Is er zicht op hoe
                     vaak daar gebruik van wordt gemaakt?
                  
Voorzitter. Bewegen kan niet alleen maar bij de sportclub, maar natuurlijk ook gewoon
                     lekker buiten, zoals in een speeltuin. Deze zijn echter voor kinderen met een handicap
                     vaak niet toegankelijk. Ik zou graag van deze Minister, net zoals van de vorige Staatssecretaris,
                     horen dat dit wordt meegenomen bij het overleg met gemeenten, zodat kinderen met een
                     handicap niet alleen kunnen toekijken maar ook kunnen meespelen.
                  
Voorzitter. Soms is les in sporten en bewegen niet alleen leuk maar ook pure noodzaak.
                     Dan heb ik het natuurlijk over zwemmen en de hoeveelheid water in ons land. In totaal
                     zijn er meer dan 700 zwemwateren. Het aantal kinderen zonder zwemdiploma neemt toe,
                     zoals ik net al zei in een interruptie. Het aantal kinderen dat voldoet aan de Nationale
                     Norm Zwemveiligheid neemt af. Dit komt onder andere door wachtlijsten, beperkt badwater
                     en een tekort aan zwemdocenten. Vorig jaar is er een PVV-motie aangenomen die vroeg
                     om de wachtlijsten in kaart te brengen en aanbevelingen te doen voor het terugdringen
                     ervan. Ik zou graag van de Minister willen weten hoe het met de uitvoering daarvan
                     staat. Is er zicht op hoe groot het tekort aan vakbekwame docenten is? De Minister
                     schrijft dat zij ook in overleg is over de wijze waarop kinderen met een beperking
                     zwemvaardig kunnen worden. Kan zij aangeven hoe het daarmee staat? Wat komt er concreet
                     uit deze overleggen?
                  
Voorzitter. We mogen dankbaar zijn dat er mensen, waaronder vrijwilligers, zijn die
                     zich inzetten om iedereen veilig te kunnen laten zwemmen en om verdrinken te voorkomen.
                     Want zee en open water zijn weer eens wat anders dan een zwembad. Ik denk dan aan
                     de vrijwillige lifeguards van de Reddingsbrigades en de betaalde lifeguards van de
                     Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij. Ze doen prachtig werk, maar het is erg
                     versnipperd. Juist dat deel werd opgepakt vanuit het programma Het Strand Veilig.
                     We hebben allemaal de brief gekregen van de Reddingsbrigade. Ik citeer daar even uit:
                     «Voor het eerst, door middel van het programma Het Strand Veilig, vinden er nu gestructureerd
                     gesprekken plaats. Voor het eerst worden kustgemeentes bij elkaar gehaald om ervaringen
                     te delen. Er vindt onderzoek plaats naar hoe het waarschuwingssysteem van vlaggen
                     kan worden verbeterd. Er wordt geëxperimenteerd met realtime-informatie op digitale
                     borden en er komt een voorlichtingscampagne.» Dat lijken me hele goede punten. Het
                     lijkt me daarom ook doodzonde om dit allemaal teniet te doen door het stopzetten van
                     de subsidie. In dat kader vind ik het dan ook een slechte zaak dat de Minister van
                     plan is om de bijdrage van VWS aan het programma Het Strand Veilig te stoppen. Ik
                     zou haar dan ook willen vragen om dat te heroverwegen, zeker als we constateren dat
                     de zwemveiligheid afneemt.
                  
Voorzitter. Het badwater is beperkt, maar er zijn ook grote zorgen – een aantal collega's
                     noemde het al – bij accommodaties zoals zwembaden maar ook ijsbanen, waar energielasten
                     een belangrijk deel van de exploitatie vormen. Er zijn zorgen of ze het wel gaan redden.
                     Wat doet de Minister concreet voor hen? Want de buffers zijn niet groot. Wat doet
                     ze voor clubs en verenigingen die zich gedwongen zien om de stijgende energielasten
                     door te berekenen in hun tarieven, met natuurlijk als mogelijk gevolg dat er nog meer
                     mensen gedwongen afhaken?
                  
Tot slot, voorzitter. Hoe kijkt de Minister aan tegen de plek van sport in het kader
                     van de langetermijnstrategie rond corona?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft in ieder geval twee interrupties. Als eerste is mevrouw Van der
                     Laan van D66.
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik heb even uw hele verhaal afgeluisterd, want ik wil even inzoomen op de commerciële
                     beweegsector. U geeft heel goed aan dat je kunt sporten bij een sportvereniging en
                     buiten kunt spelen. Maar de commerciële sportsector houdt ook heel veel mensen in
                     beweging. Onlangs ben ik bij Basic-Fit geweest. Zij houden meer dan 1 miljoen mensen
                     «aan het werk», zeg maar. Hoe waardeert de PVV de commerciële sportsector in het geheel
                     om mensen in beweging te krijgen?
                  
Mevrouw Maeijer (PVV):
Die waardeer ik persoonlijk zeer. Ik ben er ook vaak te vinden. Mijn pleidooi was
                     dus absoluut niet bedoeld om hen uit te zonderen van de waardering. Ik denk dat dit
                     pleidooi net zozeer op hen van toepassing is, want ook zij hebben hun ledenaantallen
                     natuurlijk flink zien teruglopen. Het is maar de vraag of die weer op peil komen.
                     De waardering is dus groot, en de zorgen over hoe zij hun hoofd boven water kunnen
                     houden, gelden natuurlijk net zozeer voor hen.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb ook even het debat afgewacht. Het was een goed betoog van mevrouw Maeijer.
                     U heeft aan het begin van uw betoog iets aangegeven over speeltuinen en kinderen die
                     een beperking hebben om daar te kunnen sporten en bewegen. We hebben nu de sport-
                     en beweegbrief gekregen van dit kabinet. Ik kan me voorstellen dat u met voorstellen
                     gaat komen om de speeltuinen beter bereikbaar te maken. Bent u bereid om daar ook
                     vanuit preventie over na te denken? Omdat het met bewegen te maken heeft en misschien
                     wat minder met sporten, is het heel goed mogelijk om die twee budgetten aan elkaar
                     te koppelen, dus om juist de preventieportefeuille op dat terrein te koppelen aan
                     de sportportefeuille.
                  
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik weet niet of het nodig is om allerlei budgetten te gaan koppelen. Ik denk dat de
                     aanleg van speeltuinen in eerste instantie een verantwoordelijkheid is van de gemeenten.
                     Van daaruit doe ik ook de oproep aan de Minister, zoals ik die ook aan de vorige Staatssecretaris
                     heb gedaan, om in ieder geval in het overleg dat zij heeft met gemeenten, de boodschap
                     over te brengen dat deze toegankelijk moeten zijn voor iedereen die daar wil spelen.
                     Dat was mijn pleidooi, en niet per se om allerlei budgetten te gaan vervlechten.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Nispen namens de Socialistische Partij.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Het sportbeleid kabbelt. In woord zijn we allemaal hartstikke
                     ambitieus, maar de daden van afgelopen tijd en de ambities voor de toekomst stellen
                     toch teleur wat mij betreft. Dat kan eigenlijk echt niet meer. We hebben toch in de
                     coronatijd gezien wat het belang is van een weerbare samenleving? We weten toch dat
                     de jeugd steeds dikker wordt en dat we te veel stilzitten? En we hebben toch een motie-Marijnissen
                     die de regering opdraagt om de samenleving meer in beweging te krijgen in alle aspecten
                     van ons leven? Hoe gaat de regering verder met de uitwerking van die motie? We weten
                     toch dat het verschil in sportdeelname tussen mensen met hoge inkomens en lage inkomens
                     nog groter is geworden? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de sociaal-economische
                     gezondheidsverschillen teruggedrongen worden? Nederland moet in beweging komen, ook
                     omdat we uit recent onderzoek weten dat de SROI, de opbrengst van iedere euro die
                     je erin stopt, € 2,70 is. Graag ook hierop een reactie.
                  
Er zijn juist nu, terwijl de kansen voor het oprapen liggen, ook grote bedreigingen.
                     Denk aan de betaalbaarheid van de sport. Dat is een grote zorg. De energieprijzen
                     voor verenigingen rijzen de pan uit en verenigingen gaan de contributies fors verhogen
                     – de vraag is per wanneer allemaal – terwijl veel mensen het nu al nauwelijks kunnen
                     betalen. Door de rottige coronatijd zijn er minder leden, minder vrijwilligers en
                     minder evenementen, terwijl we juist meer beweging willen en een sterker verenigingsleven.
                     Nu hoorden wij dat er 30 miljoen over is die bedoeld was voor de compensatie van de
                     sport vanuit de coronaregelingen. Kan dat geld nog steeds worden ingezet, bijvoorbeeld
                     om contributieverhogingen te voorkomen? Waarom zit de btw voor sport en bewegen eigenlijk
                     zo ingewikkeld in elkaar? Zie bijvoorbeeld de kritiek van de tennisbond hierop. Wat
                     kan de Minister hierin betekenen? En wordt er nagedacht over een ruimere vrijstelling
                     van sport en bewegen van btw bijvoorbeeld?
                  
De SP vindt ook al heel lang dat sport veel meer verweven moet zijn met het onderwijs.
                     Denk aan meer bewegingsonderwijs door een vakleerkracht. Wat zijn hierin de vorderingen
                     en hoe zit het met de rijke schooldag? Zit sport en bewegen hier wel echt voldoende
                     in? Omdat verenigingen, gemeenten en scholen samen zouden moeten werken, vanwege het
                     gebruik van velden en trainers door scholen bijvoorbeeld, kan dit ook een bijdrage
                     zijn aan een betere sportarbeidsmarkt en het probleem van de kleine banen in de sport.
                     Graag een reactie hierop.
                  
Voorzitter. Dan heb ik een hele grote verrassing: we gaan het vandaag hebben over
                     zwemmen. Dat moet natuurlijk topprioriteit hebben in een waterrijk land als Nederland.
                     Zwemlessen voor kinderen die opgroeien in armoede zijn niet vanzelfsprekend. Waarom
                     is het eigenlijk eerlijk dat kinderen van ouders met weinig geld meer kans hebben
                     om te verdrinken? Niet! Dat is het niet. Onlangs bleek dat het aantal kinderen met
                     het volledige zwem-ABC afneemt. Hier is iets aan te doen. Recent deed het Mulier Instituut
                     onderzoek met heldere aanbevelingen. Maak een landelijke richtlijn voor een minimale
                     financiële tegemoetkoming van zwemles en haal dat geld niet uit het sportbudget. Zorg
                     dat dat er ook is voor het B- en C-diploma. Maak het eenvoudiger en beter vindbaar.
                     Denk opnieuw over schoolzwemmen, omdat je hiermee alle kinderen bereikt. Dit zijn
                     allemaal goede voorstellen die ook wetenschappelijk onderzocht zijn. De SP wil een
                     reactie van de Minister hierop. Hoe gaat zij er nou voor zorgen dat alle kinderen
                     leren zwemmen, onafhankelijk van hun postcode of de dikte van de portemonnee van hun
                     ouders?
                  
En als mensen dan kunnen zwemmen, moeten we er nog steeds voor zorgen dat ze niet
                     verdrinken, bijvoorbeeld omdat ze de gevaren van open water niet voldoende snappen
                     of omdat ze niet goed gewaarschuwd zijn. Verschillende leden wezen al op het belang
                     van de Reddingsbrigade. Die zetten nu echt grote stappen dankzij het programma Het
                     Strand Veilig. Lifeguards worden inderdaad ondersteund, kustgemeentes werken samen
                     en er wordt onderzoek gedaan naar waarschuwingen, bijvoorbeeld een vlag en voorlichting.
                     Maar dat de financiering voor volgend jaar niet verzekerd is, begrijp ik gewoon echt
                     niet. Ja, ik begrijp wel hoe het heeft kunnen gebeuren, maar dat moet niet zo. We
                     gaan dit toch niet uit onze handen laten vallen? Graag krijg ik de toezegging dat
                     die € 250.000 volgend jaar en de jaren daarna structureel in de begroting zullen zitten
                     van bij voorkeur Infrastructuur en Waterstaat, omdat dat gewoon het meest logisch
                     is. Ik ben graag bereid om hierover een motie in te dienen.
                  
Hoe zit het met de zwemveiligheid van kinderen met een beperking? Daar is zeker iets
                     extra's voor nodig. Hun ouders horen niet duurder uit te zijn en moeten ook kunnen
                     vertrouwen op de kwaliteit van de zwemles. Hier zou extra aandacht en zo nodig ondersteuning
                     voor gaan komen. Hoe staat het daar nou mee, vraag ik aan de Minister. Wat heeft het
                     overleg hierover tot nu toe al opgeleverd? Want sport voor mensen met een beperking
                     moet vanzelfsprekend zijn, zo snel mogelijk natuurlijk, maar uiterlijk in 2030. Dank
                     voor de kabinetsreactie op de nota met voorstellen die de SP samen met GroenLinks
                     en D66 hierover schreef. Waarom zijn eigenlijk niet alle voorstellen overgenomen?
                     Ik vind dat wel teleurstellend. De Minister zou zo veel meer kunnen doen. Wanneer
                     krijgen we de eerste jaarlijkse voortgangsrapportage om naar die sportambitie toe
                     te werken en dit in de gaten te houden?
                  
Ik ben ook niet tevreden met het antwoord van de Minister specifiek op ons voorstel
                     voor samenspeelplekken. De collega van de PVV sprak daar ook over. Samen spelen is
                     samenleven, inclusief buitenspelen dus. Veel te veel speeltuinen zijn gewoon nog niet
                     toegankelijk voor kinderen met een beperking. Dat vindt de Minister ook een probleem,
                     maar ze zegt dat het lokaal moet worden opgelost, terwijl we in het verleden al een
                     debat hebben gehad over wat de Minister allemaal zou kunnen doen om dit aan te jagen.
                     Ik ga die voorstellen nu niet allemaal herhalen, maar ik doe opnieuw een beroep op
                     de Minister om landelijke verantwoordelijkheid te nemen en hiermee echt aan de slag
                     te gaan.
                  
Sowieso staat de buitenruimte voor sport en bewegen ernstig onder druk. De ruimte
                     is schaars, maar sport en bewegen mogen natuurlijk niet vergeten worden. Soms moeten
                     bestaande sportparken zelfs wijken. Sommige gemeenten hebben een sportnorm bij nieuwe
                     woningbouwplannen, maar op veel plekken is dat nog niet het geval, terwijl het belangrijk
                     is voor een leefbare en gezonde woonomgeving. Is de Minister bereid om de mogelijkheden
                     te onderzoeken voor een wettelijke sportnorm, bijvoorbeeld bij nieuwbouw? Zouden we
                     dit wel of niet in de Sportwet kunnen opnemen? En inderdaad, waarom duurt het eigenlijk
                     zo lang met die Sportwet? Want het kader daarvoor is er al, dus dat zouden we gewoon
                     snel moeten kunnen gaan doen.
                  
Ik heb nog twee onderwerpen, voorzitter.
De voorzitter:
Dan moet u toch snel zijn.
De heer Van Nispen (SP):
Dat kan ik.
De voorzitter:
Vooruit dan.
De heer Van Nispen (SP):
Recent bezocht ik een prachtige voetbalclub. Ik sprak daar met een jonge gast die
                     in zijn fanatisme te ver was gegaan en op zijn gedrag moest worden aangesproken. Door
                     de Halt-interventie Sport en Gedrag werkte dat heel erg goed. Dat is ook bewezen effectief.
                     Hij leerde zijn boosheid te reguleren en te spreken met het slachtoffer. Terwijl dit
                     goed is voor een veilig sportklimaat, staat de financiering hiervan onder druk. En
                     ja, ik heb de Minister voor Rechtsbescherming hier ook op aangesproken. Hij verwees
                     me naar deze Minister. Dat vind ik niet terecht. Maar ik zeg: los het op, samen, de
                     een of de ander! Wijs niet naar elkaar, maar los het gezamenlijk op.
                  
Tot slot, Minister, doe alstublieft iets aan die idiote sportsponsoring. Want alle
                     eredivisieclubs worden nou gesponsord door Unibet en andere ellende. Dat leidt tot
                     grote maatschappelijke schade. Wat vindt de Minister die gaat over sport en gezondheid
                     hier eigenlijk van? Deelt zij de mening dat in het aanstaande verbod op gokreclames
                     sponsoring niet uitgezonderd zou moeten zijn?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
U ook, dank u wel. Er zijn twee interrupties. Mevrouw Van der Laan is de eerste.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Meneer van Nispen, u noemde iets interessants, een sportnorm bij de aanleg van nieuwe
                     wijken. We hebben een Bouwbesluit, waarin allerlei normen staan opgenomen, bijvoorbeeld
                     ook een norm om spelen mogelijk te maken. Bedoelt u nu een sportnorm bovenop de norm
                     van spelen?
                  
De heer Van Nispen (SP):
Dank voor de vraag. Volgens mij hebben wij nu geen wettelijke norm die bijvoorbeeld
                     bepaalt dat een bepaald percentage van de buitenruimte geschikt moet zijn voor sport
                     en bewegen. Ik weet wel dat er bouwnormen zijn. Ik ken daar de details niet van, maar
                     ik meen dat in 2003 een van mijn verre voorgangers, Agnes Kant, een initiatiefwet
                     heeft gemaakt, waarin stond dat 3% van de buitenruimte geschikt zou moeten zijn voor
                     sport en bewegen. Destijds ging de discussie erover of je dat alleen bij nieuwbouw
                     doet of ook bij bestaande wijken. Dat is allemaal erg ingewikkeld. Die wet is ook
                     nooit ingevoerd, maar ik denk wel dat we naar iets dergelijks toe moeten omdat we
                     nu zien dat sport en bewegen en het belang daarvan – dan heb ik het zowel over speeltuinen
                     alsook over sportparken en allerlei andere zaken – in de schaarse ruimte vaak het
                     onderspit delven. Dat is misschien te begrijpen, omdat mensen ergens willen wonen,
                     maar het is niet goed voor onze samenleving. Dat kan eigenlijk niet.
                  
De voorzitter:
U heeft nog een heel ritsje meer interrupties. Daar boft u dan mee. Als eerste mevrouw
                     Bikker.
                  
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat laatste punt van de heer van Nispen over het normaliseren van gokken terwijl sporten
                     juist zo gezond is, triggerde mij wel. Eerlijk gezegd zien we nu elke dag een aankondiging
                     van een voetbalclub die een nieuwe sponsor gevonden heeft en dan praatjes houdt over
                     hoe verantwoord die goksponsor wel niet te werk zal gaan, terwijl we weten dat het
                     voor veel mensen juist tot verslaving zal leiden. Daarom ben ik wel benieuwd: de heer
                     Van Nispen vraagt de Minister wat we moeten doen om die gokreclame juist in de sport
                     te verminderen in plaats van te vergroten. Op welke termijn zou hij dat voor zich
                     willen zien? Want we zien nu hoe er iedere dag een nieuw gokcontract wordt gesloten,
                     en alleen Roda JC houdt tot nu toe moedig stand; complimenten aan deze club. Ze hebben
                     er bijna een nieuwe fan bij, kan ik zeggen.
                  
De voorzitter:
Ik zal het doorgeven.
De heer Van Nispen (SP):
Ik sluit me ook aan bij de complimenten voor Roda. Ik denk dat mevrouw Bikker en ik
                     het heel erg eens zijn. De vraag is vooral op welke termijn dat kan, want ik hoef
                     ik niet te herhalen waarom we het belang hiervan zo delen. Ik vind het ook heel vreemd
                     dat iets wat je gezondheid moet bevorderen tegelijkertijd ongericht iedereen die ernaar
                     kijkt of die een shirt draagt, ertoe aanzet om te gaan gokken omdat je er op de korte
                     termijn lekker rijk van kan worden. Nou, dat moeten we volgens mij niet doen. We hebben
                     in de Kamer al een motie aangenomen die de Minister voor Rechtsbescherming vraagt
                     om met een verbod op ongerichte reclames voor risicovolle kansspelen te komen. Toen
                     was er de discussie – ik herinner het mij nog heel goed – met de heer Heerema, die
                     zei: hoe waarborgen we dan de belangen van de sport? Daar hebben we een advies over
                     gevraagd van de Sportraad om ervoor te zorgen dat de opbrengsten voor de sport uiteindelijk
                     niet zullen gaan dalen waar het gaat om dat potje geld vanuit de Nederlandse Loterij.
                     Maar hier gaat het over die sponsoring. Dat is gewoon totaal ongerichte reclame pur
                     sang voor die risicovolle kansspelen. Dáár moeten we volgens mij zo snel mogelijk
                     van af. Dus ik ben ook bereid om, als dat nodig is, vanuit de Kamer richting en duidelijkheid
                     te geven: dat reclameverbod gaat er komen – want de Minister gaat werken aan een algemene
                     maatregel van bestuur – en dat moet dan ook voor die sportsponsoring gelden; die kunnen
                     we daar niet van uitzonderen, ondanks alle mooie woorden van Unibet en Ajax over hoe
                     verantwoord het allemaal is en wat ze allemaal gaan doen. Eerlijk gezegd heb ik inmiddels
                     voldoende ervaring met de gokbranche en -lobby. Ik heb bijzonder weinig vertrouwen
                     in die zelfregulering en dat zij de kip met de gouden eieren gaan slachten. Dat gaat
                     gewoon niet gebeuren. Daar moeten we volgens mij dus niet in trappen.
                  
De voorzitter:
Meneer Heerema, VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
In het stukje van de heer Van Nispen over onderwijs ging het over bewegingsonderwijs
                     én het betrekken van sportverenigingen bij scholen. Ik wil daar een verduidelijking
                     bij hebben. Bedoelt de heer Van Nispen dat we naast het hele goede bewegingsonderwijs
                     dat we moeten hebben – minstens twee, liefst drie uur per week en gegeven door een
                     ALO-vakdocent – sportverenigingen bij scholen gaan betrekken, maar dat we dat niet
                     met elkaar gaan vermengen? Ik zou het gevaarlijk vinden als wij sportverenigingen
                     en bewegingsonderwijs, dat echt door een ALO-docent gegeven zou moeten worden, met
                     elkaar gaan vermengen. Ik denk dat de winst er juist in gelegen is als wij die sportverenigingen
                     buiten de reguliere lestijd bij school betrekken.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Ik ben dit met de heer Heerema eens, maar hij plaatst mij wel voor een dilemma: wat
                     wil ik het allerliefste en wat is op de kortere termijn te realiseren? Soms denk ik
                     heel praktisch. Dat verbaast u misschien. Ik zit er vaak heel ideologisch en geharnast
                     in, maar hierbij denk ik heel praktisch. Als wij het op korte termijn niet voor elkaar
                     krijgen – en wij hebben het niet voor elkaar gekregen – om die drie uur bewegingsonderwijs
                     door een vakleerkracht te realiseren – wij hebben samen dat initiatief genomen, maar
                     dat is er nog niet door – dan moeten we kijken naar wat we op de korte termijn kunnen
                     betekenen. Toen heb ik gehoord van het plan voor een rijke schooldag en het 2+1+2-model,
                     waarbij je twee uur bewegingsonderwijs van een vakleerkracht hebt – dat hebben we
                     in de wet geregeld – met daarbovenop één uur bewegen onder leiding van wie dan ook
                     in de pauzes, op het schoolplein et cetera, en nog twee uur sporten buiten school.
                     Als dat nu het maximaal haalbare is, dan denk ik dat we daarvoor moeten gaan, maar
                     in principe ben ik het met de heer Heerema eens dat we dat niet moeten vermengen.
                     Dat neemt overigens niet weg dat je wel moet samenwerken, want we weten ook dat het
                     aantal gymlokalen beperkt is in de gemeentes. En als de school gebruik kan maken van
                     de velden van sportverenigingen, dan kan er wel een hele interessante wisselwerking
                     ontstaan. Het punt blijft dus staan, ook in de ideale situatie, dat die samenwerking
                     wel bevorderd moet worden.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Helder.
De heer Mohandis (PvdA):
Nog even over die sportnorm. Die spreekt ons enorm aan. Ik ben even benieuwd. Er is
                     ook een speeltuinnorm. Heel veel gemeenten hanteren een soort norm voor spelen of
                     in ieder geval voor bewegen. Zeg ik het zo goed? Die wordt in sommige gemeenten gekoppeld
                     aan het aantal kinderen of jongeren dat daar woonachtig is, of aan het aantal inwoners.
                     Ik krijg graag nog iets meer toelichting over hoe u dat voor zich ziet. Ik ben het
                     ermee eens. U heeft een terechte vraag gesteld aan de Minister en ik zou hier graag
                     een stapje willen zetten met elkaar.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Nou, heel graag. Ik weet dat sommige gemeentes een norm hebben voor spelen of wat
                     dan ook. Ik hoor inderdaad heel goede verhalen daarover, maar we hebben geen landelijke
                     norm. Ik denk er wel over na of we die zouden moeten hebben. We laten de gemeentes
                     hier nu vrij in, maar ik vind eigenlijk dat een kind in gemeente A niet minder recht
                     heeft om te spelen dan een kind in gemeente B. Daarom stel ik die vraag. We hebben
                     in het verleden geprobeerd om een landelijke norm in de wet te krijgen, maar dat is
                     toen niet gelukt. Ik wil er best over nadenken of het verstandig is om dat nu wel
                     te doen, maar misschien heeft één landelijke norm ook nadelen. Ik ben er dus nog niet
                     helemaal uit.
                  
Ik werk graag samen met Jantje Beton, die ontzettend veel voorstellen heeft. Ik ben
                     vaak met hen op werkbezoek geweest om lekker te gaan spelen in speeltuinen. Die zijn
                     er ook voor kinderen met een beperking. Daar zijn we ook geweest, onder andere in
                     Leiden en op andere plekken. Ook in Zeeuwse gemeentes ben ik met Jantje Beton op pad
                     geweest om speeltuinen uit te testen. Dat is behalve heel erg leuk om te doen, ook
                     erg belangrijk, omdat je daar de functie voor de buurt ziet. Jongeren leren daar hoe
                     leuk het kan zijn om te spelen. Ze komen er kinderen uit alle sociaal-economische
                     klassen tegen. Het heeft zo veel meerwaarde dat we niet kunnen zeggen: we laten het
                     aan de gemeentes over en we doen landelijk niks. Maar goed, dat hoorde ik de heer
                     Mohandis ook zeker niet zeggen. We gaan wat mij betreft graag een stap zetten.
                  
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Mijn voorganger heeft al een stukje van de vraag gesteld. Ik werd inderdaad ook getriggerd
                     door die sportnorm. Er wordt nu heel veel gebouwd, maar er wordt heel weinig nagedacht
                     over de sociale beweegcomponent. Het gaat natuurlijk niet alleen maar om bewegen,
                     maar ook om een plek om elkaar te kunnen ontmoeten. Het moet niet alleen maar een
                     koude nieuwbouwwijk zijn, waar je 's morgens naartoe gaat en 's avonds weer weggaat.
                     Ik denk dat het goed is dat we hier in de toekomst met elkaar over doorpraten, want
                     hoe ga je bijvoorbeeld om met de financiering? Wordt dat weer een opdracht aan de
                     gemeenten, in de zin van: succes ermee, ga maar een extra zwembad bouwen en zie maar
                     waar je het vandaan haalt? Ik neem aan dat de SP ook openstaat voor dat debat.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Jazeker. Als ik er al helemaal uit was hoe dat precies zou moeten en we dat vanuit
                     Den Haag allemaal al zouden weten, had ik al een stuk geschreven en dat aan de collega's
                     gepresenteerd. Dit zijn inderdaad terechte vragen, waar ik nog niet helemaal uit ben.
                     Maar ik denk wel dat we wat moeten doen. Ik praat daar heel graag verder over. Ik
                     ben in ieder geval blij dat dit punt in vruchtbare aarde valt en dat daar zo veel
                     belangstelling voor is.
                  
Ik wil nog één ding zeggen. Ik aarzel wel, want ik heb die vraag al gesteld. Moeten
                     we dit misschien in de sportwet zetten? Aan de ene kant denk ik dat dat een fantastische
                     plek is om zoiets te regelen, maar aan de andere kant ben ik er ook voor gewaarschuwd
                     dat de sportwet niet een kapstok moet worden waar iedereen zijn hobby's aan ophangt,
                     om het even oneerbiedig te zeggen, waardoor die hele sportwet vertraging op zou kunnen
                     lopen. Ik heb die vraag gesteld, maar ik zet daar meteen iets tegenover wat de Minister
                     misschien ook gaat zeggen. Ook dat dilemma ligt op tafel.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even rond. Ik heb geen interrupties gemist. Dan is het woord aan
                     mevrouw Bikker namens de ChristenUnie.
                  
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Wat is het fantastisch dat we kunnen sporten en dat we elkaar
                     kunnen ontmoeten. Meestal is sporten nog leuker als je wint, maar anders kun je in
                     ieder geval ook nog leren omgaan met je verlies, want verliezen is ook iets wat we
                     allemaal weleens doen in het leven. Dus wat is sporten gaaf en wat ben ik blij dat
                     dat weer volop kan!
                  
In de afgelopen twee coronajaren hebben we gezien hoe belangrijk sporten is en wat
                     dat betekent voor kinderen, voor jongeren en voor iedereen die een kantoorbaan heeft
                     en enigszins groeit als hij stilzit. Daarom ben ik ook heel blij met dit sportdebat.
                     Voor mij gaat sporten verder dan alleen in georganiseerd verband lekker aan de slag
                     zijn. Het gaat ook over bewegen. Dat is goed voor iedereen, voor je lichamelijke en
                     geestelijke gezondheid, en voor de sociale cohesie, voor de binding met elkaar. Op
                     het sportveld kom ik in ieder geval Gouwenaren tegen die ik verder niet zo veel zie
                     in mijn woonwijk of als ik in de trein naar Den Haag stap. Juist dat is een plek voor
                     ontmoeting, waar ik weer geniet van mijn hele stad.
                  
Voorzitter. Juist daarom geef ik vandaag een heel groot compliment aan alle vrijwilligers
                     in de sport, die iedere week weer doordeweeks en onder etenstijd trainingen aan kindertjes
                     mogelijk maken, die de lijnen trekken op de sportvelden, die de kleedkamer schoonmaken
                     of wat dan ook. Alleen met die vrijwilligers komt dit tot stand. Wat is het gaaf dat
                     juist het sportleven laat zien hoe onze samenleving is!
                  
Voorzitter. Juist daarom, omdat we zo'n samenleving zijn, wil ik een dikke streep
                     zetten onder de ambities van dit kabinet om 75% van de Nederlanders in 2040 volop
                     te laten bewegen, zodat zij voldoen aan hun beweegnorm. Het gaat niet om die norm;
                     het gaat erom dat sporten en bewegen gezond is voor iedereen.
                  
Voorzitter. Het is een ambitieus getal. Dat is niet vanzelfsprekend voor iedereen
                     in bereik. Het vraagt vooral om een visie voor de mensen voor wie het heel belangrijk
                     is dat zij makkelijk kunnen sporten en bewegen. Ik heb gezien dat de Minister de kwaliteit,
                     de toegankelijkheid en de veiligheid van de sportsector wil vergroten. Ze heeft daar
                     ook een budget voor, dus ik verwacht er ook echt wat van. Ik zou daarbij willen benadrukken:
                     laten we er alsjeblieft voor zorgen dat het mensen van onderop in de samenleving in
                     staat stelt om dat te organiseren. We moeten niet van bovenaf zeggen: zus en zo moeten
                     we het precies doen. Dat verschilt namelijk per gemeente. Als je in Noordoost-Groningen
                     woont, heb je ruimte zat, maar is het soms meer zoeken naar vrijwilligers. Als je
                     hier in de Randstad woont, heb je misschien genoeg mensen die willen sporten, maar
                     is het weer zoeken naar genoeg ruimte. Dat vraagt een visie vanuit gemeenten op hoe
                     we ervoor zorgen dat we daadwerkelijk in beweging komen. Ik hoop dat de Minister daarom
                     er met alle kersverse wethouders – die staan vast te trappelen om werk te maken van
                     hun sportbeleid – werk van maakt om hen de komende vier jaar volop in beweging te
                     krijgen.
                  
Voorzitter. Toegankelijke sport voor iedereen. De coronacrisis heeft een vergrootglas
                     gelegd op de samenhang tussen gezondheid en de sociaal-economische status van mensen.
                     Bewegen en sporten voor kinderen met minder kansen dan anderen is gewoon superbelangrijk.
                     Kan de Minister juist daarom nader toelichten wat ze bedoelt met een «integrale aanpak
                     voor mensen met lage inkomens om die meer toegang tot de sport te verlenen»? Hoe gaat
                     ze dat inrichten? Op welke wijze verwacht ze resultaten? Gaat ze gemeenten daarop
                     aanspreken? Worden gemeenten er ook op gewezen dat ze bij hun lokale aanpak speciale
                     aandacht hebben voor de wijken, de plekken waar mensen juist al een achterstand hebben
                     in het leven doordat ze keihard moeten werken om rond te komen?
                  
In de monitor van het Sportakkoord lees ik dat de zwemveiligheid en -vaardigheid van
                     kinderen is afgenomen. Verschillende collega's stonden er al bij stil. Zeker voor
                     gezinnen met lage inkomens en gezinnen met een culturele achtergrond waar zwemmen
                     niet vanzelfsprekend is, heb ik gewoon grote zorgen. Ik zie in de klassen van mijn
                     kinderen al wat voor verschil er is. Hoe gaat de Minister hierin het verschil maken?
                     Waar wil zij deze kabinetsperiode staan als ze de deur dichttrekt van het ministerie?
                     Ik hoop natuurlijk dat dat niet alleen deze kabinetsperiode, maar ook langer gebeurt.
                  
Voorzitter. De Minister wil de beschikbaarheid van sporthulpmiddelen voor mensen met
                     een handicap verbeteren. Daar ben ik erg blij mee. Hoe gaat ze dat concreet doen?
                     Een aanvraag voor een sporthulpmiddel vraagt best wat expertise die individuele gemeentes
                     soms niet eens in huis hebben. Zo'n vraag komt namelijk niet zo vaak voor. Gemeenten
                     kunnen gebruikmaken van Uniek Sporten van het Fonds Gehandicaptensport. Hoeveel gemeenten
                     roepen die expertise in? Hoe stimuleert de Minister dat? Wat ziet zij in het idee
                     om gemeenten te stimuleren eerst via de uitleen van Uniek Sporten een hulpmiddel uit
                     te proberen, zodat de kans kleiner wordt dat een hulpmiddel wordt aangeschaft dat
                     toch niet bevalt? Welke stappen kan zij daar concreet in zetten?
                  
Voorzitter. Ik had het er al over hoe belangrijk ik de verenigingen vind en hoe trots
                     ik ben op alle mensen die ons in staat stellen om te sporten. Het is ook belangrijk
                     dat de verenigingen weerbaar zijn. Ik heb daar zorgelijke signalen over gekregen,
                     juist als het aantal vrijwilligers afneemt of als de financiën niet goed gaan. Criminele
                     inmenging en ondermijning: we zien het gewoon steeds makkelijker gebeuren dat een
                     foute persoon aanschuift in het bestuur. Hoe hou je het hoofd boven water? Wat gaat
                     de Minister doen, in samenwerking met de Minister van Justitie, om de ondermijning
                     in de sportwereld zo veel mogelijk tegen te gaan?
                  
Voorzitter. Ik zei het al: sporters houden van winnen. Daarom zou je eigenlijk helemaal
                     niet moeten beginnen aan gokken. Wie gokt verliest altijd. Doe het niet, mensen. Maar
                     dat even terzijde. Ik zou echt aan de Minister willen vragen: stop nou met het normaliseren
                     van gokken. Niemand vindt het normaal dat we een advertentie voor rookwaren in een
                     stadion zouden hangen. We weten namelijk dat het hartstikke ongezond is. Nou, eerlijk
                     gezegd is het voor gokken niet anders. Het is me een doorn in het oog dat er zo veel
                     sponsorovereenkomsten zijn tussen gokbedrijven en stadions. Die gokbedrijven hebben
                     echt gokspellen met een hoog risico op verslaving. Die komen toch telkens met de stadions
                     en de voetbalsector tot een overeenkomst. Het maakt wat mij betreft het sporten tot
                     een minder veilige plek. Dat zou toch niet moeten. Ik kijk uit naar het advies van
                     de Nederlandse Sportraad, maar ik wil ook van deze Minister horen wat haar inzet is.
                  
Ik hoorde collega Van der Laan al het een en ander zeggen over matchfixing, maar ik
                     wil echt even de stand van zaken weten. Wanneer is de juridische verkenning van een
                     wettelijk verbod op matchfixing afgerond? De Minister is bezig met een herijkingstraject
                     om de aanpak te verbeteren. Daarin zou ook meer aandacht zijn voor voorlichting van
                     en preventie voor jonge kwetsbare groepen. Welke maatregelen gaat de Minister op korte
                     termijn treffen?
                  
Voorzitter. Collega Van der Laan had het ook over de heftige documentaire over de
                     Roze Kameraden in Rotterdam. De strijd tegen discriminatie en racisme wordt juist
                     in het voetbal gestreden. De aanpak voor ons voetbal is volgens mij voor iedereen
                     heel goed, maar mijn indruk is dat het plan vooral gaat over racisme. Ik zou willen
                     dat het ook gaat over de anti-lhbti-uitingen en over antisemitisme. Waarom horen we
                     deze spreekkoren nog, bijvoorbeeld tijdens de interland Nederland-Duitsland? Dan moet
                     de boel toch stilgelegd worden? Er moet toch ingegrepen worden? Ik vraag de Minister
                     om dat te doen. Dank u wel.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dat duurde een beetje langer dan gehoopt, maar dat maakt niet zo veel
                     uit. Mevrouw Westerveld, het woord is aan u.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik had een vraag aan mevrouw Bikker, voorzitter. Want mevrouw Bikker gaf in het eerste
                     deel van haar betoog aan dat we het sportbeleid vooral bij gemeenten moeten leggen.
                     Zo begreep ik haar tenminste. Ze moedigde de Minister aan om gemeenten en wethouders
                     daarin te ondersteunen. Tegelijkertijd hoorden we later in haar betoog een paar dingen
                     waaruit toch wel blijkt dat we eigenlijk niet afhankelijk willen zijn van de goede
                     wil van een wethouder. Neem bijvoorbeeld schoolzwemmen. Sinds dat is afgeschaft hebben
                     minder kinderen een diploma. Of neem sporthulpmiddelen of het functioneren van sportverenigingen:
                     dat gaat overal heel anders. Daarom zou ik mevrouw Bikker willen vragen of we een
                     aantal dingen toch niet landelijk steviger moeten vastleggen, bijvoorbeeld het aantal
                     kinderen dat een zwemdiploma moet halen.
                  
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Ik ben echt van de visie dat je altijd onderop begint te kijken,
                     wat mensen zelf kunnen doen en wat een overheid daar dan moet stimuleren. Ik kan een
                     heel verhaal gaan houden over de geboortepapieren van mijn partij. Dan kom je te spreken
                     over soevereiniteit in eigen kring, maar dat vindt de voorzitter te lang duren; dat
                     weet ik zeker. Er zijn ook nog steeds dingen die landelijk geregeld moeten worden,
                     omdat je weet dat ze anders niet gaan gebeuren en omdat je weet dat je in die dingen
                     moet investeren. In die zin ben ik heel blij met de aanpak van de Minister, omdat
                     ze in een aantal bewegingen of fases schetst hoe ze bijvoorbeeld tot die beweegnorm
                     wil komen.
                  
Ik heb de Minister nu uitgedaagd om te kijken hoe zij over de zwemveiligheid denkt
                     en welke stappen zij wil zetten. Ik weet dat ik in Utrecht, waar ik ooit raadslid
                     was, een enorm verschil zag tussen de wijken. Er werd soms schoolzwemmen aangeboden
                     in wijken waar de mannen, volgens de mode van destijds, rode broeken droegen en alle
                     kinderen met 4 jaar al een zwemdiploma hadden. Ja sorry, ik vind het verspilling van
                     gemeenschapsgeld om die kinderen zwemles te geven, want dat wordt daar prima gefikst.
                     Maar ik zag in Overvecht ook kindertjes die anders geen zwemdiploma hadden. Daar gaat
                     het me om. Daar wil ik het precies over hebben. Waar investeer je dan in? Dat is iets
                     anders dan schoolzwemmen voor alles en iedereen; dat is gericht ervoor zorgen dat
                     kinderen die anders geen zwemdiploma hebben, in een waterrijk land, ook veilig het
                     water in kunnen.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mijn punt is eigenlijk breder, namelijk: of jij wel of niet voldoende toegang hebt
                     tot sportvoorzieningen hangt vaak af van de goede wil van de wethouder en het feit
                     of een wethouder wel of geen hart voor sport heeft. We weten dat dat kwetsbare mensen
                     het meest treft. De sporthulpmiddelen zijn daar ook weer zo'n voorbeeld van. Het is
                     gewoon verschillend geregeld. Ik hoorde verschillende woordvoerders hier toch wel
                     hun ongeduld uiten. De heer Heerema had het bijvoorbeeld in zijn inbreng over de lokale
                     sportakkoorden: wat hebben die nou opgeleverd? Ik ben op zoek naar een manier waarop
                     we ervoor kunnen zorgen dat er echt stappen gezet worden, want eigenlijk staan alle
                     seinen op rood. Ik vind het de vraag of we die verantwoordelijkheid wel bij gemeenten
                     moeten neerleggen, of dat we de regie hier toch meer naar ons toe moeten trekken.
                  
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik ben het helemaal met mevrouw Westerveld eens dat de Minister daar waar de gaten
                     vallen moet ingrijpen. Dat is geen probleem. Alleen ben ik er wel van om mensen, als
                     ze zelf de verantwoordelijkheid hebben om iets te fiksen, ook aan te spreken op hun
                     verantwoordelijkheid, in plaats van dat ik zeg: kom maar hier en de centrale Staat
                     zal alles voor u regelen. Volgens mij zijn we het daar ook behoorlijk over eens. Wat
                     betreft die hulpmiddelen vraag ik bijvoorbeeld aan de Minister welke stappen we kunnen
                     zetten om te zorgen dat mensen die graag willen sporten lokaal niet in een soort bureaucratisch
                     web gevangen raken, maar aan het sporten kunnen. Tegelijkertijd, als je wethouder
                     Sport wordt en namens ons allemaal salaris krijgt om wethouder te zijn en goed voor
                     de gemeente te zorgen, dan heb je ook wat van dat sportbeleid te maken. Dus in die
                     zin wil ik niet alleen naar deze Minister kijken, maar ook naar al die wethouders
                     Sport, die een topjob gaan doen, hoop ik. Maar die functie komt ook met een verantwoordelijkheid.
                  
De voorzitter:
Meneer Mohandis was hier eigenlijk eerder, maar meneer Heerema heeft aangegeven op
                     dit punt door te willen vragen, dus ik geef hem eerst het woord, als laatste interruptie.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter, dank. Dit is wel de idealistische benadering; het zou natuurlijk zo moeten
                     zijn dat al die wethouders intrinsiek gemotiveerd zijn om iets met sport te doen,
                     maar we zien het helaas al tientallen jaren niet zo plaatsvinden. Dan kunnen we wel
                     in dat cirkeltje blijven rondgaan en hopen dat het een keer verandert, maar dat gebeurt
                     niet. Dan is de vraag: hoe kunnen we onze euro's zo effectief mogelijk inzetten? Nu
                     hoor ik u een opmerking maken over die sportverenigingen, de ondermijning, en hoe
                     de Minister dat met haar collega van Justitie wil gaan oppakken. Maar eigenlijk gaat
                     het natuurlijk om de vraag hoe we die sportverenigingen zo sterk mogelijk kunnen maken,
                     zodat ze niet bevattelijk zijn voor die ondermijning die mogelijk via het bestuur
                     plaatsvindt. En dat strookt dan niet met die effectieve euro die we op de beste plek
                     kunnen inzetten. We kunnen het namelijk doen via de gemeenten met die minder intrinsiek
                     gemotiveerde wethouders of we zorgen dat we die verenigingen versterken. Als we de
                     keuze moeten maken – we zitten namelijk in deze zaal om keuzes te maken over het geld
                     dat we, helaas in schaarste, hebben – hoe het geld zo effectief mogelijk ingezet kan
                     worden, kunt u dan in ieder geval meedenken over de route die die euro zou moeten
                     volgen? Is dat dan via de gemeenten, waar u voor pleit, of bent u ook bereid om mee
                     te denken over het versterken van de verenigingen? Dan bedoel ik niet alleen door
                     het zo veel mogelijk tegengaan van ondermijning, maar ook echt door het sterker maken
                     van de verenigingen.
                  
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik denk dat de heer Heerema hier een paar tegenstellingen schetst die er niet zijn.
                     We staan voor dezelfde sterke sport en weerbare verenigingen. Juist daarin heb ik
                     de Minister aangemoedigd. Investeer maar in de amateursport. Investeer maar in de
                     verenigingen. Wat betreft de manier waarop is het voor mij altijd wel zo dat we niet
                     voor niks een decentrale overheid hebben. Die spreken we ook aan op hun verantwoordelijkheden.
                     De VVD levert daar echt een heel groot continent aan wethouders. Eerlijk gezegd zie
                     ik dus wel iets in de gedeelde verantwoordelijkheid en vind ik het echt belangrijk
                     dat we het op die manier inrichten, maar uiteindelijk moet het gaan om het resultaat.
                  
Het gaat dus om het versterken van de samenleving. Daar spreek ik deze Minister op
                     aan. Ik wil ook horen welke stappen ze daarin zet. Als ze daarbij tot de conclusie
                     komt dat het op het gemeentelijke niveau met onvoldoende snelheid gaat, dan moet de
                     Minister daarmee terugkomen. Neem bijvoorbeeld de sportwet. U heeft mij daar nooit
                     over horen mopperen, want ik zie echt wel de meerwaarde daarvan. Ik zie ook het belang
                     van het investeren op die manier om te laten zien wat wij belangrijk vinden voor een
                     samenleving en hoe we tot die 75% komen. U maakt het verschil groter, terwijl ik eigenlijk
                     de nuchtere bijdrage heb: lokaal ken je je gemeente het best. Noordoost-Groningen
                     vraagt echt iets anders dan de gemeente Gouda. Op beide plekken wil ik een sportbeleid
                     dat voor de samenleving bijdraagt aan gezond samen kunnen bewegen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Mohandis, uw laatste interruptie.
De heer Mohandis (PvdA):
Ik heb nog een vraag aan mijn collega, mede-Gouwenaar, mevrouw Bikker. Het is een
                     prachtig betoog over wat verenigingen doen aan de ontmoeting en het laten samenkomen
                     van enorme diversiteit. Het zijn juist die verenigingen, niet alleen in Gouda, maar
                     juist overal, die straks voor de keuze staan om nieuwe energiecontracten af te sluiten.
                     Sommige lopen af. Door de enorm stijgende energielasten, nog los van de corona-impact
                     – we weten niet wat het najaar doet – staan heel veel verenigingen, die toch vooral
                     op vrijwilligers draaien, enorm onder druk. Vindt u met ons dat we iets moeten doen
                     om ze te helpen? Ik kan allerlei maatregelen bedenken, maar mijn oprechte oproep is:
                     hoe gaan we ervoor zorgen dat verenigingen waar het al piept en kraakt door de corona-impact,
                     door de stijgende energielasten niet helemaal omvergeduwd worden? Bent u bereid om
                     daarin mee te denken?
                  
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik denk dat dat probleem eerlijk gezegd breder geldt voor alle plekken van ontmoeting.
                     Dat zijn vaak niet de best geïsoleerde plekken en de meest fancy gebouwen. Ik heb
                     ook meteen een paar buurthuizen voor ogen waar ik hetzelfde probleem zie. Als dat
                     gemeentelijk vastgoed is, dan is het een risico voor de gemeente. Maar als dat gedragen
                     wordt door verenigingen, dan zien we het probleem samen goed onder ogen. Ik vind ook
                     dat we het erover moeten hebben hoe we voorkomen dat het cement van onze samenleving
                     verkruimelt bij stijgende rekeningen. Daar denk ik dus graag in mee. Collega Mohandis
                     is inderdaad een mede-Gouwenaar. Ik kan het toch niet laten om te zeggen dat terwijl
                     wij dit debat voeren, ik het prachtige mailtje binnenkrijg over de sportzomer die
                     in Gouda wordt georganiseerd voor alle kinderen, maar ook voor senioren. Dat is precies
                     het voorbeeld dat ik voor ogen heb. Stimuleer mensen iedere vakantie weer om te bewegen.
                     Het is erg leuk om dat hier dan met een mede-Gouwenaar even te mogen promoten.
                  
De voorzitter:
Bij dezen. Oké. Meneer Van Nispen, waar doen ze dat nog meer?
De heer Van Nispen (SP):
Ik ga vanavond naar Oss, voorzitter, om het startschot te geven voor een hardloopwedstrijd
                     en om vervolgens zelf ook mee te doen. Dat zal de Ossenaren onder ons deugd doen,
                     denk ik.
                  
Ik wilde eigenlijk het volgende vragen aan mevrouw Bikker. Ik ga niet meedoen aan
                     het vergroten van welke tegenstelling dan ook, maar er ligt wel een dilemma op tafel.
                     We verwachten namelijk ontzettend veel van onze wethouders. Ik noem even een paar
                     kleine dingetjes. Ze moeten de sociaal-economische gezondheidsverschillen verder verkleinen.
                     Ze moeten verstand hebben van sporthulpmiddelen voor mensen met een beperking. Ze
                     moeten van mij ook inclusieve speeltuinen bouwen, en zo nog een heleboel meer. De
                     vraag is dus: kunnen we dat allemaal overlaten aan enkel de wethouders? Misschien
                     kunnen we het wel aan hen overlaten, maar moeten we ze daar niet bij helpen? Kunnen
                     we niet op meer punten regie vragen van de Minister dan we nu doen? Dat kan volgens
                     mij alleen maar ondersteunend werken. In bijvoorbeeld de kabinetsreactie op de voorstellen
                     van SP, GroenLinks en D66 over sporten voor mensen met een beperking zegt de Minister
                     eigenlijk bij de helft van de voorstellen naar mijn smaak toch iets te veel: ik ga
                     er niet over. Mevrouw Van der Laan vroeg het volgens mij ook. Zouden we de Minister
                     niet op moeten dragen of moeten vragen, om te beginnen, daar meer regie op te pakken
                     om juist de wethouders te ondersteunen en om de landelijk gestelde doelen uiteindelijk
                     te gaan halen?
                  
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat is een prachtige, kernachtige vraag. Daarvan denk ik absoluut: als je dit extra
                     budget neerzet en deze doelstellingen neerlegt in een brief, die ik van harte ondersteun,
                     dan vraagt dat ook stuurmanskunst vanuit Den Haag. Dat vertrouw ik deze Minister toe,
                     maar ik ben ook heel benieuwd hoe ze dat in gaat richten.
                  
De voorzitter:
Dan mevrouw Westerveld namens GroenLinks voor haar eerste termijn.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zette even de timer voor mezelf aan, voorzitter.
Voorzitter. Ik zit hier vandaag wel enigszins met een dilemma. Aan de ene kant zijn
                     onze sportdebatten altijd constructief. We zijn het er met elkaar allemaal over eens
                     dat sport en bewegen belangrijk is en dat er meer aandacht voor moet zijn. Ik zie
                     ook mensen op de publieke tribune heel vaak knikken bij onderwerpen die erover gaan
                     dat sport toegankelijk moet zijn of dat zwemveiligheid meer aandacht moet krijgen.
                     Sport en bewegen op school is belangrijk. Iedereen is het er met elkaar over eens.
                     Tegelijkertijd gaat het gewoon niet goed. Tegelijkertijd zien we dat sport en bewegen
                     niet voor iedereen toegankelijk is. We zien dat het voor lang niet iedereen vanzelfsprekend
                     is. We zien dat sportclubs minder leden hebben. We zien dat er steeds meer kinderen
                     met overgewicht zijn. Er zijn steeds meer kinderen die de beweegnormen niet halen.
                     We weten dat de schermtijd van kinderen tijdens corona met een uur is toegenomen,
                     met als gevolg dat ze slechtere ogen hebben. We weten dat de motorische vaardigheden
                     van jonge kinderen echt achteruithollen. Terwijl wij hier met elkaar praten over het
                     belang van sport en bewegen en we met elkaar aan het knikken zijn en dezelfde punten
                     aan de Minister vertellen, gaat het gewoon niet goed en zien we dat de volgende pandemie
                     op ons afkomt. Dat is een gezondheidscrisis.
                  
Voorzitter. Ik las gisteren een goede column van Thijs Zonneveld, die eigenlijk hetzelfde
                     zei. Hij zei: waar blijft nou de maatschappelijke onrust over dat er zo weinig prioriteit
                     wordt gegeven aan sport en bewegen en dat andere onderwerpen altijd belangrijker zijn?
                     Hij heeft gewoon groot gelijk. Ik zou de Minister willen vragen om hierop te reageren.
                     Hoe zorgen we er nou voor dat de beweegnormen echt worden gehaald, dat we echt aan
                     de slag gaan met de doelstellingen die het kabinet heeft en dat sport en bewegen echt
                     een kabinetsprioriteit wordt? Misschien moeten wij het in de Kamer ook vaker gaan
                     hebben over sport en bewegen.
                  
Voorzitter. In de afgelopen jaren hebben we natuurlijk zelf ook al een aantal voorstellen
                     gedaan. Die zie ik hier telkens terugkomen, want we – dan bedoel ik niet alleen mezelf,
                     maar ook andere woordvoerders – vragen de hele tijd: hoe staat het nou met deze aangenomen
                     motie, en hoe staat het nou met dit plan? We hebben bijvoorbeeld een jaar geleden
                     een motie ingediend met D66, de PvdA en de SP. Die is met algemene stemmen aangenomen.
                     Daarin verzochten we twee dingen: een loket voor sporthulpmiddelen neerzetten met
                     Uniek Sporten en duidelijk maken wie verantwoordelijk is voor welk sporthulpmiddel,
                     zodat mensen met een beperking niet van het ene naar het andere loket worden gestuurd
                     en vervolgens soms jaren verder zijn en nog steeds geen sporthulpmiddel hebben. Ik
                     wil van de Minister weten: hoe staat het met de uitvoering daarvan? Want dit is echt
                     een onderwerp dat al heel erg lang speelt.
                  
Een ander punt dat telkens weer terugkomt – de heer Van Nispen begon er al uitgebreid
                     over – is bijvoorbeeld zwemvaardigheid. We hebben ook gezegd: laten we zorgen voor
                     een landelijk dekkend netwerk, juist voor kinderen met een beperking. Zij lopen immers
                     een groot risico als ze niet goed weten hoe ze zich in het water kunnen redden. Dat
                     geldt trouwens voor alle kinderen, maar specifiek ook voor deze kinderen. Dat onderwerp
                     speelt ook al heel erg lang. We kijken elkaar aan en zeggen: hoe erg is het nou dat
                     sommige kinderen geen zwemdiploma hebben? Tegelijkertijd wordt er gewoon veel te weinig
                     aan gedaan. Ik wil dat als wij met elkaar zeggen dat dit een prioriteit is, we ook
                     met elkaar moeten regelen dat alle kinderen straks weer gewoon een zwemdiploma hebben.
                  
Voorzitter. Dit raakt ook aan het idee van een sportwet. Ik weet dat het ministerie
                     daarmee bezig is. Maak nou duidelijk wie precies waarvoor verantwoordelijk is. Laten
                     we met elkaar zorgen dat daar de juiste middelen en de juiste hulp voor zijn, zodat
                     we voorkomen dat we in een situatie belanden waarin iedereen naar elkaar wijst. Ik
                     wil de Minister graag vragen hoe het met de sportwet staat.
                  
Voorzitter. Een acuut probleem is de stijgende energieprijzen. Andere collega's hebben
                     daar ook al over gehad. Daardoor wordt lidmaatschap van een vereniging misschien ontoegankelijker.
                     Dat is weer zoiets. Daar kunnen we wat aan doen als we dat met elkaar willen.
                  
Voorzitter. Veiligheid in de sport is ook een prioriteit van ons. Daar begin ik ieder
                     debat opnieuw over, samen met een aantal andere collega's. We beginnen daar met elkaar
                     ieder debat opnieuw over, maar het blijft een punt van aandacht. Dat is bijvoorbeeld
                     de veiligheid in de breedtesport. We spraken de laatste tijd een aantal keer de John
                     Blankenstein Foundation. Die doet ontzettend goed werk. Ze geven workshops over bijvoorbeeld
                     lhbtiq+-acceptatie bij sportverenigingen. Zij breiden zich verder uit. Er worden op
                     heel veel plekken dit soort cursussen gegeven, maar het is nog niet overal in de sportwereld
                     goed geregeld. Wij horen ook dat het geld op is. Ik wil de Minister vragen: hoe staat
                     het daarmee? Wat gaat ze doen om ervoor te zorgen dat de Alliantie Gelijkspelen door
                     kan gaan? Als we namelijk vinden dat zaken als homofobie in het voetbal en in andere
                     sporten aangepakt moeten worden, dan moeten we ook zorgen dat dit soort clubs die
                     goed werk verrichten, daarvoor de juiste middelen krijgen.
                  
Voorzitter. Uit de brief van de Minister van 10 mei maak ik op dat de thuisspelende
                     voetbalclub verantwoordelijk is voor discriminerende spreekkoren. Ik ben blij dat
                     dat duidelijk is belegd, maar er blijven natuurlijk wel wat vragen over. Wat gebeurt
                     er bijvoorbeeld met overtreders? Waarom wordt het OM bijvoorbeeld niet sneller ingeschakeld?
                     Want als een wet wordt overtreden, moet justitie natuurlijk ook kunnen ingrijpen.
                     Ik ben benieuwd hoe de Minister dat ziet. Zijn stadionverboden niet veel effectiever
                     als die van het Openbaar Ministerie komen?
                  
Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over veiligheid in de sport. Dat gaat over grensoverschrijdend
                     gedrag. Mevrouw Van der Laan had daar ook al een uitgebreid betoog over. Ik sluit
                     me daar van harte bij aan, want wekelijks krijgen we berichten, ook van andere sporten
                     dan turnen. Ik wil de Minister vragen: hoe zit het nou met voorstellen die wij eerder
                     deden voor tuchtrecht en strafrecht? Zouden sommige zaken niet in het strafrecht belegd
                     moeten worden in plaats van in het tuchtrecht?
                  
Dan over de turnsters. Ook daarbij ben ik benieuwd naar de stand van zaken. Wat gebeurt
                     er met het bieden van goede hulp? Wat gebeurt er met lopende zaken? Hoe staat het
                     met de huidige generatie topturnsters? Ik hoor dat sommige berichten van hen over
                     onveiligheid niet goed worden opgepakt door het Instituut Sportrechtspraak, door het
                     Centrum Veilige Sport en door de sportbonden zelf. Ik ben benieuwd hoe de Minister
                     dat ziet.
                  
Voorzitter, mag ik nog één punt maken? Dat gaat over hoe wij hier in de Kamer debatten
                     voeren. Ik begin me er steeds meer aan te irriteren – ik weet dat de heer Heerema
                     er ook weleens wat van heeft gezegd – dat wij hier ook elke keer zittend dit soort
                     commissiedebatten doen. Misschien zouden wij, juist als woordvoerders sport en bewegen,
                     daar eens wat verder over moeten nadenken. Wij geven hier gewoon niet het goede voorbeeld.
                     Als we met elkaar zeggen dat we straks al die beweegnormen moeten halen, dan moeten
                     we ook zelf het goede voorbeeld geven. Laten we daar als woordvoerders eens een keer
                     samen een plan voor maken.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan dadelijk lunchen. Misschien is dat dan een lopend buffet! Dat
                     is dan al iets. Meneer Van Nispen.
                  
De heer Van Nispen (SP):
We hadden ooit als sportcommissie in de Tweede Kamer de primeur om een debat staand
                     te voeren. Ik zie hier nu ook weer wat mensen instemmend knikken, maar dat lijkt me
                     zeker voor herhaling vatbaar. Dat is helaas weer de nek omgedraaid vanuit de Tweede
                     Kamerorganisatie. Dat moeten we zeker opnieuw opstarten. Verder wilde ik vooral complimenten
                     maken. Ik kwam hiernaartoe met een beetje hetzelfde chagrijn of ongemak dat mevrouw
                     Westerveld zo treffend beschreef over al die voorstellen vanuit de Kamer. Ik had er
                     zelf twintig. Als je alles bij elkaar optelt, dan geef ik het de Minister te doen.
                     Maar ik had eigenlijk geen vraag. Ik wilde vooral zeggen dat ik het bijzonder eens
                     ben met mevrouw Westerveld.
                  
De voorzitter:
Kijk, dat zouden we af en toe wat vaker tegen elkaar kunnen zeggen in dit huis. Dan
                     zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. De Minister heeft
                     aangegeven een halfuur nodig te hebben. Ik stel voor dat we dan ook lunchen, anders
                     wordt het lastig. Dan zien we elkaar weer om 12.00 uur.
                  
De vergadering wordt van 11.23 uur tot 12.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren. Ik heropen de vergadering van de vaste commissie voor
                     Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het commissiedebat over sportbeleid. We gaan
                     verder met de beantwoording in eerste termijn van de Minister.
                  
Er is al een tweeminutendebat aangevraagd en ik stel daarom voor om in verband met
                     de tijd en de vele vragen die er zijn gesteld, de tweede termijn van de zijde van
                     de Kamer plenair te doen. Dat wil zeggen dat we nu alleen de eerste termijn van de
                     Minister afmaken. Ze heeft daarvoor tot 14.00 uur de tijd. Er is reeds een vooraankondiging
                     voor een tweeminutendebat en bij dezen weten we dus dat die er ook gaat komen voor
                     het reces en met als eerste spreker de woordvoerder van de VVD.
                  
De Minister heeft een aantal blokjes. Ik heb gehoord dat het er zes zijn. Ik stel
                     voor dat we proberen om ons in te houden en het aantal interrupties te beperken. Verder
                     stel ik voor dat we onze interrupties plaatsen aan het einde van de blokjes, zodat
                     het gestructureerd en makkelijk kan verlopen. De kans is dan het grootst dat alle
                     vragen netjes beantwoord worden. Is dat akkoord? Dan doen we het zo.
                  
Het woord is aan u, excellentie.
Minister Helder:
Dank u wel voorzitter. Dank ook voor alle vragen en de tijd we die kregen voor de
                     schorsing, want dit gebouw is alleen al denksport en balansoefeningen en dergelijke
                     in één. Maar mooi dat we hier vandaag zitten. Dank ook voor de inbreng. Verder is
                     het fijn dat er mensen thuis meekijken en er hier mensen op de tribune zitten.
                  
Voorzitter. Ik heb inderdaad zes blokjes en ik zal van tevoren even aangeven welke
                     dat zijn. Dat zijn lokaal sportbeleid en gemeenten, veiligheid van sport, zwemmen,
                     bewegen en sportdeelname, topsport en accommodaties, sportstelsel, en dan ook nog
                     een blokje varia. Maar dat laatste blokje is maar heel klein.
                  
Voorzitter. Allereerst wil ik het even ter inleiding hebben over veilige sport. Kinderen
                     beginnen vaak op jonge leeftijd aan een sport, omdat hun ouders dat belangrijk vinden
                     en ook omdat ze met leeftijdsgenootjes mee willen doen. Als dan blijkt dat ze talent
                     hebben, ze makkelijk kunnen winnen en ze hard willen werken, wordt er vaak steeds
                     meer getraind. Dat kan allemaal heel mooi en stimulerend zijn, maar het kan ook radicaal
                     mislopen, soms wanneer sporters echt nog heel jong, kinderen, zijn. Die stellen vaak
                     geen vraagtekens bij wat er gebeurt. Die nemen gewoon aan wat de trainer of de coach
                     doet en denken dat die wel gelijk zal hebben.
                  
Ik sprak vorige week met een aantal voormalige turnsters en een danseres uit de danssector.
                     Toen ik hun verhalen hoorde, voelde ik echt afschuw, maar tegelijkertijd ook bewondering.
                     Ze vertelden hoe ze tijdens de trainingen gekleineerd en genegeerd werden, hoe ze
                     blootstonden aan verbaal geweld en hoe je je voelt als een coach je voor alles wat
                     maar lelijk is uitmaakt, maar je hem tegelijkertijd ook gewoon gelooft. Maar ik zag
                     tegelijkertijd ook hele daadkrachtige jonge vrouwen, jonge vrouwen die zich realiseren
                     dat wat hun overkomen is niet normaal is en ook niet normaal was, ook niet in de topsport.
                     Ik zag ook jonge vrouwen die er heel zeker van zijn dat de toptalenten van vandaag
                     echt in veilige omstandigheden tot volle wasdom moeten en kunnen komen.
                  
We zijn er nog niet, maar het is wel onze plicht om daaraan te werken. Dan gaat het
                     bijvoorbeeld over het tuchtrecht. Ik kom daar zo in de beantwoording ook nog op terug.
                     Ik heb het ISR bijvoorbeeld aangesproken op de noodzaak om te verbeteren en de kwaliteit
                     van de governance te verhogen. Ik heb daarnaast ook een breed onderzoek naar veilige
                     en integere sport uitgezet. Daar zit de evaluatie van het tuchtrecht als onderdeel
                     in.
                  
We investeren dit jaar 3 miljoen extra in veilige sport en ik wil daarmee alle betrokkenen
                     stimuleren om meer aandacht te hebben voor een veilige sportcultuur. Met die 3 miljoen
                     zet ik stevig in op de opvolging van grensoverschrijdend gedrag via onder andere het
                     Centrum Veilige Sport Nederland. Ik kom daar zo bij de vragen nog op terug. Verder
                     komt er meer aandacht voor het thema bij sportaanbieders, trainers en gemeentes. Zo
                     worden er meer vertrouwenspersonen opgeleid.
                  
Maar veilige sport is niet alleen een uitdaging voor VWS. Deze uitdaging speelt breder
                     en daarom zet ik me samen met andere betrokkenen in voor het actieplan seksueel grensoverschrijdend
                     gedrag, waarover de Kamer onlangs is geïnformeerd.
                  
Ten tweede: het beleid voor het stimuleren van sport en bewegen en topsport. Op dit
                     moment heeft 50% van de bevolking overgewicht en beweegt die 50% ook te weinig. Dat
                     moet anders, want heb je overgewicht, dan is de kans veel groter dat je één of meer
                     chronische ziekten ontwikkelt. En sporten of bewegen helpt juist om overgewicht te
                     voorkomen of te verminderen en is daarnaast ook goed voor hoe je je voelt, inclusief
                     de leden van deze commissie, die ook alsmaar zittend vergaderen, en ook de Minister
                     en de ambtenaren. Daar moeten we echt aan werken.
                  
Afgelopen week heb ik uw Kamer een brief gestuurd waarin ik uiteen heb gezet op welke
                     manier ik de sportsector wil versterken om er met elkaar voor te zorgen dat in 2040
                     sporten en bewegen voor zo veel mogelijk mensen gewoon vanzelfsprekend is. De extra
                     middelen in het regeerakkoord voor het stimuleren van sport en bewegen zijn vrijgemaakt.
                     Die investeren we onder andere in sportaanbieders. We versterken de toegankelijkheid,
                     de veiligheid en de kwaliteit van de sector, zodat sporten en bewegen voor zo veel
                     mogelijk mensen een waardevolle rol in hun leven kan spelen.
                  
Maar ik zei het al: voor lang niet iedereen is het vanzelfsprekend om te sporten en
                     te bewegen. Niet alle kinderen krijgen het van huis uit mee – er werd net ook al aan
                     gerefereerd – en dat zorgt van jongs af aan voor ongelijke kansen. Maar het is ook
                     hier: jong geleerd, oud gedaan. Heb je jong niet gesport, dan kun je het als volwassene
                     nog steeds oppakken, alleen de drempel is wel een stuk hoger. Dat is ook de reden
                     waarom ik wil investeren om die drempels voor alle groepen te verlagen, zodat ook
                     zij kunnen ervaren hoe fijn het is om te sporten en te bewegen. Ik kom daar in de
                     beantwoording van de vragen uiteraard nog op terug.
                  
Ik begin bij blokje één. Ik zal het nog een keer herhalen: lokaal sportbeleid en de
                     gemeente. Daarna kom ik op veiligheid en zwemmen. Volgens mij deden we het andersom.
                     Eerst veiligheid! Ik weet het zeker. Excuus, voorzitter. Ik ga verder met veiligheid.
                  
Meneer Mohandis stelde een vraag over sociale veiligheid en sport en refereerde daarbij
                     aan het rapport van de Raad voor Cultuur. Hij vroeg zich af of we binnen elk domein
                     een aparte strategie gaan voeren of dat we dingen samen gaan doen. Ik refereerde er
                     net al aan dat we afgelopen maandag de contouren van het nationaal actieplan voor
                     seksueel grensoverschrijdend gedrag naar de Kamer hebben gestuurd. Daarin heb ik me
                     samen met de Ministers van SZW, OCW en JenV gecommitteerd aan de ambities in het actieplan
                     om deze problematiek aan te pakken. Dat geldt dus voor de sportsector, maar ook voor
                     de andere sector. Er is immers een heel duidelijk verband met de cultuursector.
                  
Daarnaast hebben we vanuit VWS het onderzoek naar landelijke meld- en hulppunten georganiseerd.
                     Ook daar willen we landelijk naar verbeteringen kijken. Het is wel zo dat sport natuurlijk
                     ook kenmerken heeft die een sectorale aanpak van veilige sport rechtvaardigen. En
                     dat is, ik zei het net in de inleiding ook, reden om die 3 miljoen extra juist in
                     veilige sport te investeren. Dus ik wil eigenlijk inzetten op beide, zowel een landelijk
                     gecoördineerde aanpak, waar dat kan, én de sportsectorale aanpak, waar dat nodig is.
                  
Mevrouw Westerveld merkte op dat de thuisspelende club verantwoordelijk is voor de
                     discriminerende spreekkoren. Wat gebeurt er met de overtreders en waarom wordt het
                     OM niet sneller ingeschakeld? Verder vroeg zij of stadionverboden niet effectiever
                     zijn als ze vanuit het OM komen. Ik snap de oproep en ik weet dat u, mevrouw Westerveld,
                     een hekel heeft aan het antwoord «het valt buiten mijn competentie». Maar voor strafrechtelijke
                     stadionverboden en omgevingsverboden moet u zich echt tot JenV wenden, want daar ligt
                     dit. Maar ik zal dit zeker doorgeven. We hebben hier ook regelmatig overleg over en
                     dat punt zal ik oppakken. Dat is een toezegging.
                  
De heer Mohandis stelde een vraag over positieve sportcultuur en discriminatie en
                     racisme. «Er zijn allerlei maatregelen en wij zijn benieuwd waar het nu staat en wat
                     de volgende stap is.» Ik realiseer me dat de aanpak van racisme en discriminatie een
                     lange adem vergt. We zetten ons in en we blijven ons met alle partners inzetten voor
                     de aanpak van racisme en discriminatie. Daarin zit het creëren van bewustwording en
                     het stellen van normen. Beide moeten. De resultaten laten zien dat er ondanks de beperkende
                     coronamaatregelen op zich een goede start is gemaakt. Denk daarbij aan het aanstellen
                     van de speciale aanklagers, het verhogen van de strafmaat bij discriminatie en de
                     aangepast rapportagetool voor scheidsrechters. Die is in gebruik genomen en ook de
                     app discriminatie melden is voor iedereen te downloaden en te gebruiken.
                  
Ik ben hierover in het kader van de evaluatie van Ons voetbal is van iedereen recent
                     ook in gesprek geweest met de KNVB. De KNVB is begonnen met een roadshow langs de
                     spelers en de technische staven van het betaald voetbal. Er zijn scholingsactiviteiten.
                     Die hebben natuurlijk deels online doorgang gevonden vanwege corona, maar er zijn
                     ook mogelijkheden om het fysiek te doen. En ook de Fair Play workshops voor jongeren
                     en de trainingen voor arbiters en sportverenigingen vinden nu plaats. Ik heb ze daar
                     recent over gesproken en daar zit in ieder geval voortgang in.
                  
Dan was er de vraag van mevrouw Van der Laan waarom ik het onafhankelijk maken van
                     het Centrum Veilige Sport koppel aan dat brede onderzoek naar veilige en integere
                     sport. Zij vroeg of ik zou kunnen toezeggen dat ik dat loskoppel. Dat is een lastige
                     vraag, maar wel een hele terechte. Ik wil gewoon een zorgvuldige afweging maken over
                     die positionering van het Centrum Veilige Sport. Aan de ene kant kun je dat onafhankelijk
                     positioneren, maar dan is de vraag op welke manier dat het beste kan. Dat is precies
                     de reden waarom dat onderdeel is van dat onderzoek naar de governance en de verantwoordelijkheden:
                     wie doet wat en wie is waarvoor verantwoordelijk als het gaat om veilige en integere
                     sport? Dat vraagstuk is wat mij betreft ook breder dan alleen het Centrum Veilige
                     Sport. Ik wil eigenlijk een overzicht hebben van alle rollen en verantwoordelijkheden
                     voordat ik daar een besluit over neem, maar ik snap uw punt. Dus ik wil nu nog niet
                     toezeggen om het centrum los te koppelen, maar ik wil dat blijvend koppelen aan de
                     uitkomsten van dat onderzoek. Dat loopt tot het eind van het jaar. Ik zeg dus niet
                     dat ik niet voor onafhankelijkheid van het centrum ben. Ik hoor namelijk ook in de
                     gesprekken – het kwam in de gesprekken echt aan bod – dat het kunnen vertrouwen op
                     het centrum ongelofelijk belangrijk is voor die toegang, en ook voor het accepteren
                     van de hulp vanuit het centrum. Ik vind dat dus echt een zwaarwegend argument, maar
                     ik wil het toch echt graag aan die onderzoeksresultaten koppelen.
                  
Dan was er de vraag van mevrouw Van der Laan of het extra geld dat voor het ISR beschikbaar
                     is gesteld iets heeft opgeleverd en of het ISR met betaalde professionals werkt. Het
                     Instituut Sportrechtspraak, het ISR, heeft haar capaciteit uitgebreid met betaalde
                     professionals, van 2,4 fte naar 6,6 fte. Dat zijn in totaal acht betaalde krachten,
                     die 6,6 fte. Onder andere de capaciteit voor casemanagers is opgehoogd. Verder zijn
                     de protocollen en procedures aangescherpt zodat de processen beter lopen, of zouden
                     moeten lopen. Dat is nog niet helemaal afgerond. Ik heb het bestuur van het ISR tweemaal
                     gesproken, waarvan één keer zeer recent. Ik heb er echt op aangedrongen dat zij er
                     werk van moeten maken die protocollen ook echt ingevoerd te krijgen zodat het echt
                     beter loopt. Ze hebben me aangegeven dat er ook is geïnvesteerd in extra opleidingen
                     en bijscholingen voor het hele team, de tuchtrechters, de aanklagers en de onderzoekers.
                     Verder wordt er nog gewerkt aan het reglement. Dat is natuurlijk ook de basis van
                     het tuchtrecht en dat wordt doorgelicht. Dat zou klaar moeten liggen om geïmplementeerd
                     te worden, dus ik heb er ook op aangedrongen dat ze dat moeten doen. En er wordt gewerkt
                     aan een betere combinatie. Ik heb het ISR ook gevraagd om die professionaliseringsslag
                     dus echt nog verder te verbeteren in kwaliteit en in meer toezicht op de organisatie,
                     door bijvoorbeeld een raad van toezicht. Zij hebben mij toegezegd dat snel op te pakken
                     en ik hou daarbij een vinger aan de pols.
                  
Ik ben in gesprek om naast de jaarlijkse 1,4 miljoen, de zogenaamde instellingssubsidie,
                     nog extra te investeren, voor extra capaciteit. Ik verwacht dat ze daarmee voldoende
                     capaciteit zullen hebben, dat ze kwalitatief zorgvuldig te werk kunnen gaan en dat
                     ze werken aan een professionele organisatie met goed toezicht. Daarmee zeg ik niet
                     – daar kom ik nog wel op terug in een van de andere antwoorden – dat ik er helemaal
                     uit ben wat naar de toekomst toe de positie is van tuchtrecht versus strafrecht; dat
                     is ook een ingewikkelde discussie. Maar ik ben nu in ieder geval bezig met het ISR
                     om wat zij doen te verbeteren.
                  
Dan vroeg mevrouw Westerveld om de stand van zaken als het gaat om de turnsters. Wat
                     gebeurt er met het bieden van goede hulp? Zij had met name zorgen over de huidige
                     generatie. Ik deel haar zorgen. Ik heb vorige week persoonlijk met een aantal van
                     de oud-turnsters gesproken. Ik ben, zoals ik net in de inleiding al heb gezegd, echt
                     onder de indruk van wat ze hebben meegemaakt. Ze hebben me goed meegenomen in het
                     hele verhaal. Ik was ook onder de indruk van de veerkracht en ook van hoe zij helpen;
                     dat vond ik goed om te zien. Ik zag dat ook terug in de documentaire van de afgelopen
                     dagen. Er zijn sinds het rapport Ongelijke leggers mijns inziens wel enorme stappen
                     gemaakt, maar we zijn er ook nog lang niet; dat spreekt ook uit hun verhaal.
                  
Wat zijn de punten die wel ingevoerd zijn en die bijdragen aan de sociale veiligheid
                     van het turnen? Er wordt in ieder geval gebruikgemaakt van het meerogenprincipe. Er
                     is een training voor trainers en coaches op het gebied van pedagogische vaardigheden.
                     De sociale veiligheid staat op de agenda bij bestuurders. Er wordt ook gewerkt aan
                     hoe je in de uitvoering meer grip kunt hebben op trainers en coaches. Daarnaast hebben
                     we de gedragsregels. Het gebruik van de verklaring omtrent het gedrag, de vog, en
                     de Code Goed Sportbestuur worden gestimuleerd. De kanttekening bij de verklaring omtrent
                     het gedrag is dat het een verklaring die alleen maar zin heeft als er sprake is van
                     een veroordeling. We moeten niet denken dat die alles oplost. Maar het is in ieder
                     geval goed dat die gebruikt wordt.
                  
Mede door het gesprek met de oud-turnsters weet ik dat we er nog lang niet zijn. Ik
                     realiseer mij dat een cultuurverandering tijd kost en veel van het veld vraagt. Er
                     zit ook echt spanning op; dat merk je ook. Zij hebben alle kritiek over het sporttuchtrecht
                     echt kleur gegeven. Ik ben blij dat zij bereid zijn om mee te blijven werken aan het
                     onderzoek naar de evaluatie van het tuchtrecht. Ik denk dat dat zeer waardevol is.
                     Ik heb er respect voor dat zij daar energie voor opbrengen, ondanks het feit dat het
                     hun echt veel doet, wat je merkt in de gesprekken. Ik denk dat dat heel erg belangrijk
                     is. Maar dat zijn, en daar heb ik ook met hen over gesproken, omslagen in de cultuur
                     die niet van de ene dag op de andere kunnen worden opgelegd. Ik kan het opleggen,
                     ik kan zeggen dat het moet, maar het moet ook in de sector zelf zijn beslag krijgen.
                     Dat is wel de reden om nog dit jaar 3 miljoen extra te investeren voor de veilige
                     sport. Ik hoop dat de turnsport daar ook van profiteert.
                  
Op verzoek van de oud-turnsters ben ik voornemens om het zorgtraject te evalueren
                     en daar hun ervaringen bij te betrekken. De hele ketenaanpak en de governance van
                     de veilige en integere sport is wat mij betreft onderwerp van het onderzoek dat we
                     nu doen. Ik doel op het brede onderzoek naar veilige en integere sport. Zich melden
                     bij het Centrum Veilige Sport Nederland is daar onderdeel van. Zij hebben mij deelgenoot
                     gemaakt van het vertrouwen, of eigenlijk het niet-vertrouwen, in het centrum. Dat
                     kwam ook in de danssector boven. Ik zie ook dat heel veel sporters het centrum wel
                     weten te vinden. Ik wil het centrum daarin dus zeker niet tekortdoen. Ik denk namelijk
                     dat daar heel goed werk wordt gedaan. Maar je ziet dat we echt nog een stap nodig
                     hebben in dat wederzijdse vertrouwen. Dat is belangrijk voor de toegankelijkheid.
                     De vraag van mevrouw Van der Laan neem ik daar ook in mee, zoals ik net al heb gezegd.
                  
Dan de vraag van mevrouw Westerveld: is het niet tijd om te spreken van strafrecht
                     in plaats van tuchtrecht? Wat mij betreft hoeft het een het ander niet uit te sluiten.
                     Het kan meerwaarde hebben om zowel strafrechtelijk als tuchtrechtelijk een traject
                     te doorlopen. Ik kijk ook even naar de analogie met de zorg, waar tuchtrecht echt
                     een belangrijk en waardevol onderdeel is binnen de diverse vakgebieden. Dat helpt
                     om de cultuur in die vakgebieden te beïnvloeden. Ik zal de afbakening tussen straf-
                     en tuchtrecht meenemen in het brede onderzoek dat ik net noemde. Mocht er aanleiding
                     voor zijn, dan neem ik daarover uiteraard contact op met mijn collega van JenV. Het
                     strafrecht – ik zeg het nog een keer – ligt buiten mijn invloedssfeer, maar ik snap
                     de vraag. Daarnaast is het ISR bezig om de kennis over het strafrecht in ieder geval
                     in de bijscholingen mee te nemen. Daar ligt namelijk mogelijk de competentievraag:
                     hoort dit wel bij ons? Slachtofferhulp Nederland en het Centrum Veilige Sport Nederland
                     kunnen sporters adviseren over de keuze tussen straf- en tuchtrecht. Dat moet verder
                     gaan groeien. We moeten ervoor zorgen dat ook daar de kennis aanwezig is.
                  
Dan de vraag van mevrouw Van der Laan over hoe ik uitvoering geef aan het gedeelte
                     van de motie over het onderzoek naar grensoverschrijdend gedrag. Het onderzoek naar
                     grensoverschrijdend gedrag in de danssector, conform het turn- en gymonderzoek, is
                     in volle gang. Ik verwacht dat er aan het eind van dit jaar een publicatie over komt.
                     Ik stel budget beschikbaar voor de verschillende sporten om sportspecifiek onderzoek
                     te doen naar het grensoverschrijdend gedrag en om daar gevolg aan te geven. De sporten
                     die daar al gebruik van hebben gemaakt, zijn triatlon, roeien en hockey. Dat zit in
                     de extra investering van 3 miljoen, om daar gevolg aan te geven. Denk daarnaast aan
                     het topsportcultuuronderzoek, waarbij we onderzoek doen naar veel verschillende sporten.
                     Ik heb aangeboden, ook aan de vertegenwoordiger van de danssector, om ook zelf meer
                     zichtbaar te zijn om daar aandacht aan te geven. Dat is een toezegging die ik richting
                     de danssector heb gedaan. Ook de mensen in die sector moeten goed de weg weten te
                     vinden om melding te doen. Daar zal ik zichtbaar in zijn.
                  
Dan de vraag van mevrouw Bikker over de «Ons voetbal is van iedereen»-aanpak. Is die
                     ook succesvol tegen discriminatie in plaats van alleen tegen racisme, en bijvoorbeeld
                     ook tegen antisemitisme als anti-lhbti-uitingen? Ik stel duidelijk dat ik alle vormen
                     van discriminatie in het voetbal onacceptabel vind. Het maakt niet uit wat. Recentelijk
                     ben ik bij Ovivi geweest ter gelegenheid van de evaluatie. We hebben erover gesproken
                     en met elkaar geconstateerd dat we dit echt breed moeten aanvliegen. Het gaat niet
                     alleen om racisme, maar ook om discriminatie in brede zin, dus ook om antisemitisme
                     en anti-lhbti. De aanpak van Ovivi lijkt succesvol, omdat het zich richt op zowel
                     het betaald als het amateurvoetbal. Het wordt ook ingezet op het voorkomen, signaleren
                     en sanctioneren van discriminatie en racisme. We hebben daar aan tafel gezeten met
                     een brede vertegenwoordiging: de KNVB, VWS, SZW, JenV en ook OCW. We hebben met elkaar
                     gezegd dat we in gesprek moeten zijn over de breedte van de aanpak. Daar zijn we eigenlijk
                     al mee bezig.
                  
Mevrouw Bikker stelde ook een vraag over de antihomospreekkoren en antisemitische
                     spreekkoren. Hoe ziet de Minister dit? Gaat zij in gesprek met de KNVB hierover? Dat
                     gesprek loopt, zoals ik net al heb gezegd. Voorafgaand aan de wedstrijd Nederland-Polen
                     heb ik dat gesprek met Ovivi gehad. Tijdens de wedstrijd Nederland-Duitsland heeft
                     de wedstrijdorganisatie actie ondernomen. Zij heeft onmiddellijk stewards naar de
                     vakken gestuurd waar de spreekkoren vandaan kwamen. Zij hebben op hun beurt de supporters
                     aangesproken op hun gedrag. De spreekkoren zijn toen gelukkig beëindigd. Daarmee was
                     het staken van de wedstrijd niet aan de orde. Ik ben het met mevrouw Bikker eens dat
                     we daar scherp op moeten zijn. We moeten het top of mind houden dat het staken van
                     een wedstrijd aan de orde kan zijn en dat we gewoon heel proactief moeten reageren
                     op het moment dat er spreekkoren zijn.
                  
De heer Van Nispen vroeg mij hoe het staat met de continuïteit van Halt en de interventie
                     Sport en Gedrag. Ben ik bereid de financiering te continueren? JenV verwijst naar
                     de Minister van Sport. Ik ben enthousiast over de trainingen Sport en Gedrag die door
                     Halt en de KNVB zijn ontwikkeld. De jongeren die de training volgen, leren vaardigheden
                     die een positief effect hebben op hun gedrag op het sportveld en daarbuiten. Het is
                     een belangrijke interventie. Ik heb Halt en de KNVB gevraagd om na te denken over
                     de financiële borging voor de toekomst los van de rijksoverheid, zodat de interventie
                     beter kan worden verankerd. Ik ben op zich bereid om de projectsubsidie te verlengen,
                     zodat zij kunnen zoeken naar die borging en verankering, maar ik zou wel willen bevorderen
                     dat zij dat op termijn in hun eigen beleid verankeren.
                  
Dan was er nog een vraag van mevrouw Westerveld over de Alliantie Gelijkspelen. Ook
                     daar ben ik enthousiast over. Dat geldt ook voor de inzet van de John Blankenstein
                     Foundation. De alliantie wordt gesubsidieerd door de Ministeries van VWS en OCW. Een
                     aanvullende subsidieaanvraag is half mei ingediend bij OCW en wordt momenteel behandeld
                     en inhoudelijk besproken met VWS. Ik begrijp dat OCW voornemens is om de aanvraag
                     te honoreren.
                  
Voorzitter. Ik heb nog een heel blokje over zwemmen, maar ik stel voor eerst even
                     de interrupties te doen.
                  
De voorzitter:
Akkoord.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank voor alle inzet van de Minister en de KNVB en heel veel anderen in de strijd
                     tegen racisme en discriminatie en tegen spreekkoren. Dat vind ik oprecht heel belangrijk,
                     allermeest voor die ene die in het stadion zit en die weet: dit gaat over mij. Diegene
                     raakt beschadigd en durft op een gegeven moment niet meer naar het stadion. Die verhalen
                     ken ik. Tijdens de wedstrijd Nederland-Duitsland zat ik gewoon ook met kindertjes
                     op de bank thuis naar de tv te kijken. Zij hoorden die spreekkoren ook. Daar moeten
                     we ook over nadenken. We moeten in het stadion zo snel mogelijk effectief ingrijpen
                     – waardering voor de stewards die eropaf zijn gegaan – maar we moeten ook aandacht
                     geven aan wat het publiek thuis ervan meekrijgt. Ik vraag de Minister om juist daarop
                     verder actie te ondernemen. Er hebben heel veel gezinnen thuis op de bank gezeten.
                     En je zal maar net degene zijn die net uit de kast gekomen is en die dan deze spreekkoren
                     hoort. Dat moet gewoon niet kunnen en niet gebeuren. Dat is mijn vraag.
                  
Minister Helder:
Ik ben het heel erg eens met mevrouw Bikker. Er zijn overigens meer momenten waarop
                     je de Kijkwijzer al op hele vroege momenten op de dag nodig hebt. Ik zal er verder
                     niet over uitweiden. Die verruwing komt enorm binnen bij kinderen. Kinderen denken
                     dat dat normaal is. Het kan ook een moment zijn waarop je als ouder het gesprek aangaat.
                     Maar ik zal specifiek het punt meenemen dat dit evenementen zijn die we publiek met
                     elkaar beleven, en vaak op tijdstippen waarop ook jongere kinderen voor de buis zitten
                     en het leuk vinden om dit samen met het gezin te bekijken. Ik neem het mee.
                  
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Als dat een toezegging is, want zo werkt het dan in deze Kamer, dan ben ik daar heel
                     blij mee. Natuurlijk voeren wij het gesprek thuis – geen zorgen – maar het is ook
                     voor heel veel mensen echt kwetsend.
                  
Minister Helder:
Om het even scherp te maken, dan stel ik voor om dat in Ovivi 2.0, wat nu gaat draaien,
                     mee te nemen. Ik kan geen garantie geven voor het resultaat, maar ik neem het echt
                     mee.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De Minister gaf net aan dat ze een week geleden met een aantal oud-turnsters en een
                     aantal mensen uit de danssector heeft gesproken. Het is natuurlijk ontzettend mooi
                     dat de Minister persoonlijk met deze mensen in gesprek gaat. Tegelijkertijd constateer
                     ik dat dit de derde bewindspersoon is waarmee slachtoffers in gesprek gaan. Dat ze
                     bij allerlei onderzoeken worden betrokken, is natuurlijk ontzettend mooi. Het is goed
                     dat ze niet alleen met de Minister praten, maar ook met de KNGU en NOC*NSF. Tegelijkertijd
                     vind ik het ook wel zuur om te zien hoe ze overal bij betrokken worden, maar hoe weinig
                     de hulp aan henzelf op gang komt. Heel veel van deze oud-topsporters wordt nog steeds
                     geen goede psychische hulp geboden. Als je ziet hoe die tuchtrechtszaken zijn uitgevoerd
                     en welke nieuwe klap dat voor een aantal van hen betekende, dan vind ik dat moeilijk
                     te verkroppen. Hoe zorgen we ervoor dat er ook direct wat voor hen wordt gedaan? Hoe
                     zorgen we ervoor dat er ook voor de huidige topturnsters een veilig klimaat is, zodat
                     er echt wat met al die aanbevelingen uit dat rapport gebeurt?
                  
Minister Helder:
Ik denk dat mevrouw Westerveld hier een terecht punt heeft. Daar zit ook een vraag
                     in besloten: was dit wel op z'n plek in de tuchtrechtspraak en de procedures die daarbij
                     komen kijken? Was de tuchtrechtspraak daarvoor wel voldoende professioneel georganiseerd?
                     Ik denk dat we moeten constateren dat dat niet zo was. De concrete hulp aan hen hebben
                     we aan tafel besproken. Welke mogelijkheden zijn er? Wie vertrouw je wel en wie vertrouw
                     je niet? Wat heb je nou precies nodig? Ik was inderdaad de derde bewindspersoon op
                     rij. Achteraf had ik dat liever anders gezien. Het had sneller en beter gekund, maar
                     goed, hier zijn we. Ik heb de vrouwen er omstandig voor bedankt dat zij opnieuw de
                     moed hadden om het gesprek opnieuw aan te gaan. Dat vonden ze ook fijn. Ik maak ook
                     een compliment aan de ambtenaar van VWS, want de mensen uit de danssector gaven aan
                     dat ze door VWS goed ondersteund worden. Het is echt nog een zoektocht om te kijken
                     hoe we dit doen. Het zijn echt zware zaken. U kunt van mij aannemen dat ik daar bovenop
                     zit, dat ik daar echt oog voor heb, dat ik met u aan het puzzelen ben wat de beste
                     stap voorwaarts is. Ik heb al gezegd dat ik het ISR echt heb aangespoord om hun zaken
                     te verbeteren. Er zijn twee gesprekken over gevoerd. Verder zijn we bezig met een
                     zoektocht naar de beste ondersteuning. De toezegging is dat ik als derde bewindspersoon
                     dat goed ga doen.
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dank aan de Minister voor de beantwoording, ook over het dilemma rondom Centrum Veilige
                     Sport, in ieder geval de hele keten van melding tot en met tucht- of strafrecht. Ik
                     snap dat u dat breder wilt onderzoeken, omdat er natuurlijk ook verschillende moties
                     ingediend zijn. Dan snap ik dat je dan kijkt naar dat stelsel. Alleen, heb ik de Minister
                     nu wel goed horen zeggen dat, in welke vorm het dan ook komt, het meldpunt sowieso
                     onafhankelijk wordt? Dus dan haal ik even de naam van Centrum Veilige Sport weg, maar
                     dat er überhaupt een onafhankelijk meldpunt komt? Dat was even de vraag.
                  
Minister Helder:
Het is altijd lastig om te zeggen welk besluit je neemt als je tegelijkertijd ook
                     nog het besluit aan het overwegen bent. Dus ik sta niet afwijzend tegenover het idee
                     dat het onafhankelijk wordt, maar ik heb het besluit gewoon nog niet genomen. Dat
                     wil ik echt zorgvuldig doen, ook met oog voor het centrum zelf uiteraard en ook voor
                     NOC*NSF om te kijken hoe we dat doen. Ik zie wel het belang dat het wordt vertrouwd
                     als onafhankelijk centrum. Maar ik neem het besluit als ik het besluit neem.
                  
De voorzitter:
Akkoord. Nogmaals mevrouw Van der Laan.
Mevrouw Van der Laan (D66):
Dat besluit om het centrum onafhankelijk te laten worden, had de Kamer in ieder geval
                     al genomen. Ik wilde nog even naar het geld. U reserveert 3 miljoen voor een veilig
                     sportklimaat, maar ook 10 miljoen voor het verstevigen van de sportakkoorden. Het
                     verstevigen van de sportakkoorden is ook een pijler, een veilig sportklimaat. Komt
                     er uit die 10 miljoen intensivering dus ook nog geld vrij voor het bevorderen van
                     een veilig sportklimaat? Komt dat dan boven op die 3 miljoen?
                  
Minister Helder:
Vindt u het goed dat ik daar even op terugkom in het blokje gemeenten en de sportakkoorden?
                     Mag dat?
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ja, hoor.
De voorzitter:
Akkoord. Meneer Mohandis.
De heer Mohandis (PvdA):
Nog heel kort over het laatste punt van D66, een terecht punt als het gaat om waartoe
                     de Kamer in ieder geval eerder heeft opgeroepen, namelijk «maak het onafhankelijk».
                     Ik weet niet of daar een motie aan ten grondslag ligt? Ja. Ik snap dat de Minister
                     ruimte probeert te nemen om dat zorgvuldig te doen. Toch ligt er ook een Kameruitspraak
                     om dat gewoon op die manier te gaan inrichten. Ik ben dus wel benieuwd hoe u omgaat
                     met dat feit.
                  
Minister Helder:
Ik neem de Kamermotie uiteraard zeer serieus, maar ik moet het ook kunnen beargumenteren.
                     Ik moet zo'n besluit ook kunnen beargumenteren. Dan vind ik het toch belangrijk om
                     dat onderzoek af te ronden, zodat ik beargumenteerd kan zeggen: ik neem deze motie
                     over; zo ga ik het uitvoeren. Je kunt immers niet alleen maar zeggen dat het onafhankelijk
                     wordt. Je moet ook nadenken over de randvoorwaarden en over hoe je dat dan doet. Ik
                     zoek dus inderdaad naar enige ruimte. Nogmaals, ik sta er niet afwijzend tegenover.
                  
De voorzitter:
Akkoord. Dan constateer ik dat het eerste deel van het eerste blokje van zes is beantwoord.
                     Als we in dit tempo doorgaan, dan zijn we in ieder geval tot halfzes bezig. Niet alle
                     blokjes zullen even lang zijn, maar de Minister heeft het woord.
                  
Minister Helder:
Het is topsport, met zo veel vragen. Dan ga ik naar het blokje zwemmen. Meneer Mohandis
                     en meneer Van Nispen vragen zich af hoe het zit met het bereik onder de kinderen die
                     nu niet bereikt worden om het zwemdiploma te halen en of we doelen kunnen afspreken
                     in de sportwet. We weten natuurlijk uit recent onderzoek van het Mulier Instituut
                     dat kinderen uit gezinnen met lage inkomens of kinderen met een andere culturele achtergrond
                     minder vanzelfsprekend een zwemdiploma halen. Dat vind ik uiterst onwenselijk. Ik
                     ben op verschillende manieren bezig om die groepen kennis te laten maken met de zwemles
                     en eventuele drempels om een diploma te halen, weg te nemen. Dat is onder andere de
                     voorgenomen financiële toevoeging aan het Jeugdfonds Sport & Cultuur. Die is specifiek
                     gericht op de financiering van zwemles. We weten ook dat deze groepen bij uitstek
                     baat hebben bij het schoolzwemmen en om die reden zijn de aanvullende middelen uit
                     het Sportakkoord voor gemeenten ook inzetbaar voor sportzwemmen. Straks komen we natuurlijk
                     nog terug op die lokale afweging of dat nodig is. Het derde punt is dat ik de zwemveiligheid
                     inderdaad meeneem in de verdiepingsslag omtrent het sportstelsel en de mogelijke sportwet.
                     Ik vind de zwemveiligheid namelijk ook belangrijk.
                  
Dan de vraag van zowel meneer Mohandis als mevrouw Maeijer als de heer Van Nispen,
                     volgens mij, over de reddingsbrigade of ik bereid ben de financiering door te zetten.
                     Ik kan volgens mij kort zijn. Nee, dat kan ik niet. Toch even herhalen: de garantie
                     voor de zwemveiligheid aan de stranden en bij open water ligt primair op lokaal niveau.
                     Als het de locatiesituatie overstijgt, bijvoorbeeld een uniforme publiekscommunicatie
                     of innovatie, dan kan ik dat in samenwerking met IenW incidenteel sponsoren. Zo is
                     inderdaad Het Strand Veilig ondersteund voor € 500.000. Er is een uniform vlaggenprotocol
                     gekomen en een vernieuwde publiekscampagne over het up-to-date houden van de mogelijkheden
                     maar ook de gevaren van zwemmen in zee. Er is gedragswetenschappelijk onderzoek uitgevoerd
                     en er zal in juli een nieuwe campagne worden gelanceerd om de kans op verdrinking
                     te verkleinen. Die campagne heet «Wie checkt jou? Veilig in en uit het water». Die
                     voortzetting van de financiering wil ik wel overwegen. We zijn namelijk bezig met
                     de evaluatie van het huidige project en daar zou ik het aan willen koppelen. Dat is
                     dus na de komende zwemzomer. Ik wil het continueren van de financiering zeker overwegen.
                  
Dan de vraag van het CDA, een hele lange vraag. Sorry, hoor.
De voorzitter:
Zo is ze. Maar gaat u door.
Minister Helder:
U begrijpt, mijn portefeuille is best breed, sport is ook breed en er komen soms ook
                     weer nieuwe dingen langs. Het ging over Signi. Er is contact geweest met het aanbod
                     om een eerste oriënterend gesprek te voeren. Dat ging over die rechtszaak. Toen bleek
                     er nog een rechtszaak over overtreding van wettelijke voorschriften te zijn. Er is
                     inderdaad besloten om pas na de afwikkeling van de rechtszaak dat oriënterende gesprek
                     te voeren. Dat liep dus samen. Dat gaat waarschijnlijk na de zomer gebeuren. Dan kijken
                     we naar de wensen van Signi tezamen met de andere wensen van andere partijen als het
                     gaat om uitzonderingen en versoepeling. Daarbij komt ook de stelselwijziging voor
                     duikarbeid om de hoek kijken en die moet zijn afgerond. Signi dient zich te houden
                     aan de bestaande wettelijke voorschriften. Ik kan dat traject helaas zelf niet versnellen,
                     maar ik ben het met u eens dat de communicatie rondom het proces zorgvuldiger had
                     gekund en had gemoeten. Ik ben het ook met u eens dat we ontzettend zuinig moeten
                     zijn op de vrijwilligers die duiken, omdat die heel veel goed werk verrichten.
                  
Ik leg dit vast even apart.
Dan nog de vraag van mevrouw Maeijer dat het aantal kinderen zonder zwemdiploma toeneemt,
                     onder andere door wachtlijsten en een tekort aan zwemwater en hoe het staat met de
                     uitvoering van de motie over inzicht in wachtlijsten zwemlessen. Ik begrijp van de
                     zwembranche dat ze hard werken om de wachtlijsten weg te werken. De Nationale Raad
                     Zwemveiligheid heeft aangegeven daar geen rol voor de Minister van VWS of voor VWS
                     in te zien. Zij geven aan dat er voldoende badwater nodig is en dat er genoeg zwemdocenten
                     beschikbaar moeten zijn. Badwater is een gemeentelijke aangelegenheid en de beschikbaarheid
                     van zwemdocenten is vooral ook een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. U
                     vraagt mij terecht waar ik de regie pak. Ik zet mij in om beide waar mogelijk te ondersteunen,
                     bijvoorbeeld door de zwembranche ook te betrekken bij de Human Capital Agenda, natuurlijk
                     zonder dat ik treed in dat wat de gemeente moet doen.
                  
Dan de vraag van de heer Van Nispen over de zwemveiligheid van kinderen met een beperking.
                     Daar is iets extra's nodig. Ook daar ben ik in overleg met de Nationale Raad Zwemveiligheid,
                     met Special Heroes Nederland en het Jeugdfonds Sport & Cultuur over de wijze waarop
                     meer kinderen met een beperking zwemvaardig kunnen worden. Dat is niet eenvoudig.
                     De groep is moeilijk te bereiken, zo blijkt uit de gesprekken en uit de onderzoeken.
                     Het blijkt dat we die het best kunnen vinden via het speciaal onderwijs. We gaan nu
                     dus met het speciaal onderwijs in gesprek. We gaan bekijken of er mogelijkheden zijn
                     om een soort natte gymles of een variant daarop mee te nemen in de schooldag voor
                     het speciaal onderwijs. Ik realiseer me tegelijkertijd dat het speciaal onderwijs
                     al de handen vol heeft en dat het geven van zwemles aan deze groep niet eenvoudig
                     te regelen is, niet in de laatste plaats natuurlijk vanwege de beschikbaarheid van
                     badwater en de eisen die je daaraan stelt. Ik ga toch kijken wat er wél mogelijk is
                     en of we het daarin kunnen meenemen. Dat was het zwemmen.
                  
De voorzitter:
Twee interrupties, drie misschien. De eerste is in ieder geval van de heer Van Nispen
                     namens de Socialistische Partij.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Ja, voorzitter, waar moeten we beginnen? Kijk, bij de Reddingsbrigade hoorde ik dat
                     de Minister ze incidenteel heeft gesponsord. Nu is «sponsoren» niet een heel gelukkige
                     term hier, maar de voortzetting van de financiering wordt overwogen. Nou, ik kan hier
                     een vraag over stellen, maar ik kan ook een conclusie trekken, namelijk dat dat niet
                     voldoende is. Ik kijk even naar de collega's, en ik denk dat we hier echt een motie
                     over zouden kunnen indienen, tenzij de Minister hier ter plekke alsnog toezegt: het
                     wordt geregeld voor de komende jaren. Liefst structureel, dan wel uit het budget van
                     VWS, maar volgens mij moet het uit het budget van IenW komen. Dat zou zelfs mijn voorkeur
                     hebben.
                  
Daarnaast over het zwemmen voor iedereen, ook de kinderen met een beperking. Ik hoor
                     dat daar aandacht voor is. Ik vind dat op veel punten nog niet genoeg, maar ik wil
                     hier eigenlijk een procesvraag stellen: wanneer horen we over al deze, toch voorzichtige
                     «toezegginkjes» – zo noem ik het dan – wat meer, en wanneer kunnen we daar echt concrete
                     afspraken over maken?
                  
De voorzitter:
Met één punt erbij, namelijk dat de Minister geen toezegging kan doen over het budget
                     van een andere Minister, uiteraard.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Dat begrijp ik, voorzitter, dat is een terechte opmerking. Maar ik bedoelde de opmerking
                     zo, dat de Minister wel kan zeggen: we laten dit niet uit onze handen vallen, want
                     dan valt alles in elkaar en dan is het misschien voor niks geweest. Dat die subsidie
                     geregeld zal worden, dat zou een toezegging kunnen zijn. En wie het dan uiteindelijk
                     betaalt, dat vechten ze dan in het kabinet maar uit. Zo bedoelde ik mijn vraag eigenlijk.
                  
Minister Helder:
Ik krijg het ambtelijk advies: ja, dat kan. Maar laat ik duidelijk zijn: ik vind zwemveiligheid
                     ook belangrijk. Ik heb echt wel een groot hart voor zwemmen. Daar zijn veiligheidsbelangen;
                     de veiligheid van onze kinderen is belangrijk. Dus ik wil dat inderdaad wel doen,
                     maar ik ga inderdaad niet over de portemonnee van andere departementen. Ik kan toezeggen
                     dat we daarover overleggen en dat ik er – zeg maar – wel voor ga om het verder te
                     subsidiëren, en het liefst met een structureel karakter. Dat ben ik ook wel weer met
                     u eens, dat het niet elke keer weer opnieuw moet. Wat zeg ik dan precies toe? Een
                     voorzichtige ja.
                  
De voorzitter:
Ik heb u gezien, meneer Mohandis, maar eerst mevrouw Van Dijk van het CDA.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Met betrekking tot de beantwoording van mijn lange vraag over
                     Signi. De Minister geeft aan dat zij het ermee eens is dat de communicatie beter moet.
                     Ja, maar mijn vraag is: en nu? Gaan die mensen alsnog een telefoontje krijgen? Wordt
                     er alsnog duidelijkheid gegeven over wanneer ze wel met elkaar in gesprek gaan? Kijk,
                     het gaat me niet eens specifiek om deze organisatie. Het gaat me echt om hoe we met
                     elkaar omgaan hier. Ik wil een toezegging, en daarom dien ik een motie in, want volgens
                     mij willen we dat graag met elkaar en willen we op die manier gaan werken. Dan vind
                     ik het gewoon fijn dat ik tegen die mensen kan vertellen «dit gaat er gebeuren», en
                     dat ze dan ook het vertrouwen kunnen hebben dat het op die manier gaat gebeuren. Dit
                     is voor mij erg principieel, en ik zou echt willen dat dit netjes wordt opgelost.
                  
Minister Helder:
Ik ben het met mevrouw Van Dijk eens. Het had echt beter gemoeten. Ik zal daarover
                     contact opnemen met de Minister van SZW, omdat het daar ook gedeeltelijk ligt. Maar
                     ik neem ook de verantwoordelijkheid om te zorgen dat we dat doen richting deze groep.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Mohandis namens de Partij van de Arbeid.
De heer Mohandis (PvdA):
Ja, voorzitter. Wij hadden een punt gemaakt over de Reddingsbrigade en het doortrekken
                     van de subsidie, of de ondersteunende middelen. Aanvullend op collega Van Nispen:
                     in haar betoog had de Minister het ook over de verantwoordelijkheid van gemeenten
                     in dezen. Dat is lastig, want stranden zijn bij uitstek bovenregionaal, en gemeenten
                     willen snel naar elkaar wijzen. Daarom zeg ik: in ieder geval zou een doortrekking
                     van de financiering voor 2023 toch moeten kunnen. Ik hoor: «een voorzichtige ja».
                     Daarom ben ik niet voor een harde motie, maar misschien wel voor een voorzichtige
                     motie, om hier wat ruimte te geven. Anders gaan we een hele harde motie indienen.
                     En stel dat die het niet haalt. Dan zijn we verder van huis, terwijl het doel het
                     doel moet zijn. Maar ik hoor ook nog geen ja-toezegging in die zin dat er geen motie
                     nodig is. Dus ik worstel nu even of we het zo moeten laten. Ik kijk ook naar mijn
                     collega Van Nispen.
                  
Minister Helder:
Meer dan een voorzichtige ja kan ik niet bieden op dit moment, omdat er natuurlijk
                     meerdere doelen strijden om geld. Dat is het lastige natuurlijk. Ik ben het wel met
                     de heer Mohandis eens – en daar kom ik op terug als het gaat om de rol van de gemeenten –
                     dat we heel goed moeten kijken waar precies de verantwoordelijkheid van de gemeenten
                     ligt en waar de verantwoordelijkheid ligt van de rijksoverheid, en hoe we door goed
                     en doelgericht te sturen kunnen zorgen voor de dingen die we belangrijk vinden. Dit
                     is Eureka 1, dus daar wil ik best ver in gaan. Maar het is een voorzichtige ja, dus
                     niet een 100%-ja. En het is verder aan u om te kijken of u dat voldoende vindt.
                  
Mevrouw Maeijer (PVV):
Voorzitter. Ik worstel hier ook wel een beetje mee: een «voorzichtige ja». Nou ja,
                     ik kan daar eigenlijk niet zo heel veel mee; laat ik het even zo zeggen. En een voorzichtige
                     motie ... De PVV is natuurlijk altijd heel genuanceerd, dus die zou wel aan mij besteed
                     zijn. Maar goed, dat moeten we dan maar eventjes bekijken. Ik had eerlijk gezegd toch
                     gehoopt, zeker omdat de Minister net in haar inbreng ook heel duidelijk maakte dat
                     ze staat voor zwemveiligheid, dat we hier gewoon een concrete ja zouden horen. En
                     het maakt me eerlijk gezegd ook niet uit wie dat gaat betalen. Ik zou zeggen: los
                     dat op. Ik sluit me ook aan bij de heer Van Nispen over het werk dat nu is gedaan,
                     incidenteel. Volgens mij is er iets moois neergezet, maar dat is dan dadelijk wel
                     gewoon weggegooid geld. Dat is misschien een beetje oneerbiedig, maar het zou wel
                     doodzonde zijn als die voorzichtige ja uiteindelijk een zachte nee wordt, of een ja
                     met maren. Dus ik zou de Minister toch nog een keer willen oproepen: kan dat gewoon
                     een concrete ja worden? Dan is iedereen hier, denk ik, zeer tevreden. En mogelijk
                     kan zij ook iets zeggen over de termijn waarop ze daarop terugkomt.
                  
Minister Helder:
Ik snap echt het ongemak van de ja met een armslag, want meer dan dat is het niet.
                     Ik kan me heel goed voorstellen dat u zegt «het maakt mij niet uit wie het betaalt»,
                     maar mij maakt het wél uit wie het betaalt, dus ik heb mijn collega's daar ook voor
                     nodig. Dat is de armslag die ik dus wil houden. Maar ik durf die ja wel hardop te
                     zeggen, omdat ik er ook echt voor ga. Maar gewoon even die armslag, omdat ik wel moet
                     zien dat ik dit ook in de begroting krijg. En de termijn waarop ik dat kan: ik zal
                     zorgen dat ik daar direct na de zomer – het gaat niet meer voor het reces lukken –
                     bij u op terugkom. Dat wil ik toezeggen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan stel ik voor dat u rechtstreeks begint aan het volgende blokje, dat
                     «lokaal sportbeleid» zou heten, als ik het goed heb begrepen.
                  
Minister Helder:
Het slechte nieuws is, voorzitter, dat ik nog een derde blokje in veiligheid had,
                     en dat ging over matchfixing. Maar ik zal proberen om dat snel te doen. Er was een
                     vraag van, volgens mij, mevrouw Van der Laan over het strafbaar stellen van matchfixing.
                     Wat bedoel ik met een «eventuele» wetswijziging; kan dat ook betekenen dat er geen
                     wetsvoorstel komt? De afgelopen jaren hebben er meerdere strafrechtelijke onderzoeken
                     plaatsgevonden. Een is er tuchtrechtelijk afgedaan. De aanleiding is vaak witwassen,
                     omkoping of oplichting. Die zijn uiteraard strafbaar. Eerder is een motie aangenomen
                     om dat expliciet strafbaar te maken. Dat lijkt me een goede manier en een goede aanvulling
                     op de indirecte manier waarop matchfixing nu strafbaar is, en ook een goede aanvulling
                     op het tuchtrecht. Maar helaas, de stap naar een wetswijziging is natuurlijk een zorgvuldig
                     proces. Dus eerst zijn we bezig om een juridische verkenning af te ronden, en daarna
                     worden de financiële gevolgen van die nadere strafbaarstelling in kaart gebracht.
                     Ik hoop dat we dat in ieder geval voor het einde van het jaar kunnen afronden. Pas
                     als deze stappen doorlopen zijn, kan ik definitief duidelijk maken wat de toegevoegde
                     waarde is van een expliciete strafbaarstelling, en hoe dat dan in de wet terechtkomt.
                     Maar dat loopt wel.
                  
Dan de vraag wanneer de juridische verkenning is afgerond. Volgens mij heb ik die
                     net beantwoord in de richting van mevrouw Bikker. En dan geldt eigenlijk hetzelfde
                     voor die vragen over de herijking van de aanpak en voor de vraag of er specifiek aandacht
                     is voor die jonge kwetsbare groepen, door hen bijvoorbeeld te informeren over de risico's
                     van het fixen. Dat neem ik nog separaat mee. Het gaat daarbij dus over het specifiek
                     informeren als het gaat om de strafrechtelijke gevolgen voor de jonge fixers en fixees.
                     Dat loopt parallel aan het proces waar ik het net over had. Parallel daaraan heb ik
                     oog voor die informatiekant, dus om ze bewust te maken. Dat is een toezegging, voorzitter.
                  
Dan de vraag wat ik ga doen om ondermijning in zijn algemeenheid in de sport tegen
                     te gaan. Dat is inderdaad een groot zorgpunt, niet alleen in de sport maar ook in
                     de zorg. NOC*NSF zet zich in op bewustwording van sportclubs, en wij ondersteunen
                     dat vanuit VWS ook financieel. Daarnaast is criminele inmenging onderwerp van het
                     brede onderzoek naar veilige en integere sport. Samen met mijn collega van JenV en
                     het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heb ik gevraagd om alle onderzoeksresultaten
                     van eerdere onderzoeken te coördineren en om te kijken wat daaruit spreekt, om dan
                     vervolgens met diezelfde collega van JenV de vertaalslag te maken naar de praktijk,
                     om sportclubs weerbaarder te maken tegen die ondermijning en die criminele inmenging.
                     Via het Sportakkoord en de positieve sportcultuur en het betrekken van de lokale partijen
                     hopen we daar natuurlijk ook het bewustzijn verder te vergroten. Dus dat loopt met
                     de collega van JenV. Hoe die concrete vertaalslag eruitziet, weet ik nog niet. Wanneer?
                     Eind van het jaar. Ik doe een poging om daar heel ...
                  
Wat vind ik van sport en gezondheid, en het gokken en de sponsoring? Tja, het lastige,
                     maar ook het mooie, is natuurlijk dat ik als Minister voor Langdurige Zorg én Sport
                     twee petten op heb. Ik heb een pet voor de sport en ik gun de sport ook een goed businessmodel.
                     En ik heb natuurlijk ook een hart en een pet als het gaat om verslavingszorg en geestelijke
                     gezondheidszorg. Dat wilde ik even van tevoren opmerken. Daarmee voelt u wel aan dat
                     ik ook met een dilemma zit. De Minister voor Rechtsbescherming kijkt momenteel naar
                     het door de Kamer gevraagde reclameverbod voor gokreclames. Ik ben het met u eens
                     dat het niet wenselijk is dat sport en gokken zo worden verbonden met elkaar. Maar
                     ik snap ook wel de positie waar een aantal sportclubs op dit moment in zitten, met
                     name in het betaald voetbal. Dus ik sta in principe positief tegenover het verbod,
                     maar ik ben wel van mening dat we een goede overgangsperiode moeten hebben, omdat
                     er al een aantal contracten vooruitlopend daarop zijn gesloten. Ik ken ook de wens
                     van het betaald voetbal om te kijken naar mogelijkheden om dat toch met elkaar te
                     verenigen. Ik wil ze ook de kans geven om dat op een zodanige manier aan mij voor
                     te stellen, dat dat mogelijk wel kan. Maar zeker niet met deze huidige sponsoring
                     door gokbedrijven, en deze huidige reclames daarbij met name, want daar zit het ’m
                     ook in. Ik snap ook dat de sport tijd nodig heeft om zich daaraan aan te passen en
                     ik ben daarover met ze in gesprek. Dus ik heb oog voor de vragen, maar ook vanuit
                     mijn pet voor verslavingszorg heb ik er heel veel bij te winnen om snel met deze reclames
                     te stoppen.
                  
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, ik zou op alle punten wel kunnen interrumperen, maar daar wordt u niet
                     gelukkig van.
                  
De voorzitter:
Nou, ik niet alleen.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dat weet ik, voorzitter, maar in u dan heel veel mensen. Ik wil de Minister danken
                     voor de toezegging dat ze hiermee voor eind dit jaar komt. Tegelijkertijd is het moment
                     dat de Kamer bijstuurt vaak de begroting. Ik vrees nu een beetje dat dit allemaal
                     net daarachter valt en dat het dan ook ingewikkeld voor ons is, want dan zitten we
                     pas ergens in het voorjaar als we nog iets willen bijsturen. En over bijvoorbeeld
                     dat matchfixing ben ik echt megaongerust, omdat ik juist een toename zie van gokbedrijven
                     die zich verbinden aan clubs. Ik zie een toename van dat je live kan wedden tijdens
                     wedstrijden, en ik zie dus ook een toename van wat dat betekent voor jonge sporters
                     die net voor het eerst in een betaalde sportomgeving aan de slag gaan. Dus: hoe voelt
                     de Minister die urgentie? En hoe houden wij een vinger aan de pols, dus dat we eigenlijk
                     vóór de begroting scherp hebben wat hierop gaat gebeuren? Want die juridische verkenningen,
                     dat zijn niet eindeloos veel opties. Ik ben toevallig jurist – dat kan ik dan wel
                     een beetje beter dan topsport – en ik denk echt wel dat dat sneller kan.
                  
Minister Helder:
Mevrouw Bikker, mijn vraag aan u: heeft u het over matchfixing of over de gokreclames,
                     of over beide?
                  
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Mijn vraag ziet toe op het matchfixing. Maar de onrust zit daar natuurlijk ook vanwege
                     die gokreclames, omdat we zien dat gokken steeds normaler wordt in de sport, en dat
                     dat ook zijn effect heeft op hoe er gekeken wordt naar gokken op wedstrijden, wat
                     weer alles te maken heeft met dat matchfixing, in the end.
                  
Minister Helder:
Volgens mij ga ik mevrouw Bikker geruststellen met de opmerking dat het vóór de begroting
                     kan. Dus dat is één. En uw urgentie deel ik helemaal. Even kijken, want ik krijg nu
                     even een notitie onder mijn neus. We zijn nu bezig met alle partijen, maar het is
                     wel belangrijk dat we alle partijen ook mee hebben en dat we in staat zijn om die
                     omslag te maken. Maar ik ben gerustgesteld dat we in ieder geval voor de begroting
                     wel de stappen kunnen maken als het gaat om matchfixing.
                  
Ik hoor nu dat de verkenning aan het eind van het jaar komt en dat de herijking daar
                     los van staat.
                  
De voorzitter:
We hebben nu nog een uur voor de rest van de vragen. Ik vind het heel vervelend om
                     als voorzitter te moeten gaan jagen, want dat is echt niet mijn stijl en ook niet
                     mijn bedoeling. En jullie hebben dat ook niet verdiend want het gaat eigenlijk goed,
                     maar het moet toch. Dus aan u het woord, excellentie.
                  
Minister Helder:
Ik doe mijn best. Er waren een aantal vragen over met name de rol van de gemeenten,
                     waar meneer Mohandis ook aan refereerde. Hoe gaan we daarmee om en waarom heb ik de
                     keuze gemaakt om de sportakkoorden te intensiveren, terwijl er nog nauwelijks bewijs
                     is dat dat tot een hogere sportdeelname leidt? Dat was de vraag van meneer Heerema.
                     Vooraf ga ik even in op de balans tussen wat we als rijksoverheid doen en wat de gemeenten
                     lokaal doen. Mevrouw Bikker gaf net aan dat het heel belangrijk is dat je lokaal je
                     afwegingen maakt. Ik denk dat we dat niet met het badwater moeten weggooien. Dat durf
                     ik echt toe te zeggen, want dit speelt tegelijkertijd ook bij de zorgakkoorden en
                     we zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek. Dit vraagt ook om
                     te kijken hoe we doelgerichter kunnen sturen op de rijksbrede doelen en hoe we zorgen
                     dat we die doelen daadwerkelijk gaan halen en daar scherper in kunnen zijn. Dat neigt
                     naar de vraag of we niet met elkaar moeten kijken of we er met elkaar een aantal onderwerpen
                     moeten uitlichten, waarbij we zeggen: alle gemeenten maken een eigen lokale afweging
                     over het hoe, maar we vinden het van belang dat ... De beweegnorm is er zo één, maar
                     die is natuurlijk nog zo grof dat je die veel kleiner moet gaan maken.
                  
Ik wil vooraf dus zeggen dat ik dat belang zie, ook vanuit de zorgakkoorden waar we
                     mee bezig zijn. Sport en bewegen hebben we ook in dit geval natuurlijk aan elkaar
                     verbonden. Ook als drie bewindslieden hebben we gezegd dat bewegen zó belangrijk is
                     voor preventie en dat we echt moeten zorgen dat we daar gaan komen en dat dit uitgevoerd
                     wordt. Ik wil daarop dus heel graag sturing pakken richting de gemeenten, maar ik
                     wil uiteraard ook met de VNG en met de Vereniging Sport en Gemeenten kijken hoe we
                     dat dan doen. Op het punt van die doelgerichtheid kunnen we elkaar echter de hand
                     geven.
                  
Dan even terug naar de vraag van de heer Heerema over de lokale sportakkoorden. Ik
                     snap de vraag: moet je het nou langs de as van de lokale sportakkoorden pakken of
                     moet je het veel meer pakken langs de as van de verenigingen en hun infrastructuur?
                     Tegelijkertijd kan ik aan beide kanten eigenlijk hetzelfde zeggen over waarom het
                     niet goed zou gaan. Bij de gemeenten is er inderdaad de kans dat de keuze anders uitvalt.
                     Daar moeten we wat mij betreft ook in de doelgerichtheid en de resultaatgerichtheid
                     dus meer op toezien met elkaar; dat zal ik ook zeker doen. Maar bij de sportverenigingen
                     en de sportinfrastructuur is natuurlijk dezelfde vraag opportuun: ook daar moet het
                     aan de goede dingen worden uitgegeven. Als we de middelen meer direct in de richting
                     van de bonden en de verenigingen inzetten, houden we ten eerste per sport een heel
                     klein bedrag over. Ook in dat argument ga ik dus niet mee. U zegt dat het maar € 30.000
                     per gemeente is, maar ook als je het verdeelt over alle bonden en verenigingen, is
                     het een klein bedrag. Ik weet ook niet of dat dan wordt uitgegeven aan bij wijze van
                     spreken de barbecue. Dat bedoel ik niet onaardig naar sportverenigingen, want ik weet
                     dat ze dat met hun besturen, die ook uit allemaal vrijwilligers bestaan, uitstekend
                     doen. Maar hetzelfde argument als bij de gemeenten, namelijk dat er altijd wel andere
                     belangrijke doelen zijn dan wat wij vanuit het Rijk eigenlijk beogen, geldt natuurlijk
                     voor beide assen. Ik geloof veel meer in de aanpak waar ik ook meneer Mohandis over
                     hoorde: hoe kunnen we die resultaatgerichtheid verbeteren en hoe kunnen we daar meer
                     focus in aanbrengen? Hoe doen we dat dan? De as waarlangs dat loopt, is voor mij eigenlijk
                     van minder belang.
                  
Ik wil hierbij nog wel aangeven dat het mooie van de lokale sportakkoorden natuurlijk
                     ook die lokale samenwerking is. Daar zijn die verenigingen natuurlijk ook onderdeel
                     van. Vorige week was er een stakeholdersbijeenkomst. Daar waren 80 partijen aanwezig,
                     ook de bonden. Daar hoorde ik alleen maar blijdschap omdat we de sportakkoorden intensiveren.
                     Daar willen ze aan bijdragen. We gaan de komende tijd met de bonden en met het NOC*NSF
                     die gesprekken voeren. Voordat ik hiermee iets veroorzaak: ik zeg hiermee niet dat
                     de sportvereniging niet een belangrijke schakel is in het sportlandschap, maar zij
                     is gewoon niet de enige schakel. Ik blijf dus vasthouden aan het intensiveren van
                     de lokale sportakkoorden in plaats van de financiering via de verenigingen te brengen.
                  
Dan de vraag van mevrouw Bikker of ik gemeenten er ook op wijs dat zij speciale aandacht
                     moeten hebben voor mensen met lage inkomens. Ja. Ik kan een heel verhaal opdreunen.
                     Maar ik doe dat dus.
                  
Dan de vraag van meneer Mohandis en mevrouw Bikker over de buurtsportcoaches en de
                     combinatiefunctionarissen. We zijn inderdaad bezig met de herziening. Ik ben voornemens
                     de buurtsportcoachregeling om te vormen van een decentrale uitkering naar een specifieke
                     uitkering, juist met de bedoeling om de doelgerichtheid waar meneer Mohandis het ook
                     over had, beter te kunnen garanderen. Daar wordt nu dus in ieder geval over nagedacht.
                     Dan kan ik betere en duidelijkere afspraken met de gemeenten maken over de doelen
                     die we willen realiseren. Dan moeten we natuurlijk zorgen dat na de zomer zowel het
                     uitvoeringsbudget Sportakkoord als de buurtsportregeling gereed zijn, zodat we die
                     in 2023 in uitvoering zouden kunnen brengen. Dat is best wel snel. Daarom zeg ik ook
                     weer even «armslag», maar ik ben wel van zins om dat te doen. Dat heeft natuurlijk
                     ook alles te maken met het feit dat de Staatssecretaris en ik hebben gezegd dat sport
                     en bewegen heel erg gezamenlijk moeten optrekken en dat beide moeten bijdragen. Ik
                     probeer daarbij ook meer opbrengst uit iedere euro te halen, zodat dat een goede samenhang
                     kent; daarmee refereer ik ook aan de door meneer Van Nispen genoemde SROI.
                  
Dan vroeg meneer Heerema of hij meegenomen kan worden in de evaluatie van de buurtsportcoaches.
                     We hebben de evaluatie vorig jaar inderdaad ook gedeeld. De buurtsportcoaches zijn
                     succesvol. Er zijn ook wel momenten waarop het minder goed gaat; dat ben ik helemaal
                     met de heer Heerema eens. Het kwam nu niet aan de orde, maar het moet niet een soort
                     verkapte leraar lichamelijk onderwijs zijn. Maar juist omdat ze werkzaam zijn in de
                     wijken, juist vanuit verschillende organisaties en juist ook met die verbinding met
                     de verenigingen, zie ik echt een toegevoegde waarde van de buurtsportcoach, niet alleen
                     voor het sporten maar ook op het punt van zorg en preventie.
                  
Uw mening over een grotere impact door structureler op die sportverenigingen in te
                     zetten, deel ik gedeeltelijk. Ik denk dat het heel belangrijk is dat ze er heel structureel
                     zijn, maar ik zie ook dat dat gebeurt. Laat ik het zo zeggen: in het onderzoek zie
                     ik niet dat het niet gebeurt. Ik ben op dit moment bezig met een herziening van de
                     regeling. Dat doe ik uiteraard met de VSG en ook met NCO*NSF en uiteraard stel ik
                     uw input op prijs. Laten we daar een afspraak voor inplannen om daarover in gesprek
                     te gaan met u maar mogelijk ook met de andere commissieleden. En laten we dat vooral
                     staand of bewegend doen.
                  
Dan de beweegalliantie en de buurtsportcoaches. De buurtsportcoaches kunnen niet alleen
                     op school maar ook in de wijken worden ingezet. Zij hebben de lokale netwerken en
                     zij maken de verbindingen, ook met zorg en welzijn. Volgens mij doen ze beide goed.
                     Ze zijn zowel in de wijk bezig op het punt van zorg en welzijn als op school. Dat
                     is eigenlijk ook de bedoeling van de combinatiefunctie: dat we kunnen inzetten op
                     minimaal twee domeinen. Eén domein is altijd sport en bewegen; het andere domein is
                     onderwijs of zorg en welzijn.
                  
Ik ben al ingegaan op de vraag of ik ze niet alleen binnen het domein van het onderwijs
                     moet inzetten, want ik heb er belang bij dat ze ook in het domein van zorg en welzijn
                     worden ingezet. Over de herziening informeer ik u uiterlijk in het najaar.
                  
Dan de sportaccommodaties, bij hetzelfde blokje. Mevrouw Van Dijk vroeg of die op
                     de knelpuntenkaart worden benoemd als knelpunt, want zij zag dat niet. Wordt daar
                     niks mee gedaan of hebben we geen flauw idee? Daarmee ga ik snel door de vraag heen,
                     want de vraag was rijker. De knelpuntenkaart geeft een overzicht van de knelpunten
                     die tijdens de sessies van de verdiepingsslag zijn aangedragen, maar is niet uitputtend.
                     In dat opzicht zegt dat dus niets over de uitvoering van die motie. U heeft in de
                     motie gevraagd om een uitbreiding van de reeds aanwezige rapportages. De rapportages
                     worden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Sport opgeleverd. Dat is eind dit jaar.
                     Dat heet «het brancherapport Sportaccommodaties».
                  
Ik heb ook geschreven dat ik samen met de sport en gemeenten werk aan een herijking
                     van het sportaccommodatiebeleid. Daarin krijgt de stand van het onderhoud een plek.
                     Ik hoop dat ik u daarover in het najaar meer kan melden.
                  
Dan de vraag van de heer Heerema over verduurzaming als de subsidieregeling is uitgeput.
                     Ik heb nog gekeken naar de cijfers van begin deze maand. Die geven aan dat er op dit
                     moment nog voor meer dan 27 miljoen te verdelen is in de BOSA, dus in de subsidie.
                     De prognose is dat dat ruim voldoende is om de clubs te ondersteunen die nog subsidie
                     willen aanvragen voor verduurzaming. Ik heb al regelmatig overleg met BZK over de
                     verduurzaming van maatschappelijk vastgoed en ook over de mogelijkheden voor het ontzorgen
                     en de financiering. Als de BOSA-regeling alsnog overvraagd dreigt te raken en clubs
                     die willen verduurzamen dat niet zouden kunnen, dan ga ik dat uiteraard in die overleggen
                     inbrengen om naar een oplossing te zoeken. Dat lijkt nu echter niet aan de orde.
                  
De vraag over de energieprijzen is natuurlijk een lastige en speelt ook breed in de
                     maatschappij. Ook mevrouw Westerveld en meneer Van Nispen hebben er een vraag over
                     gesteld. Ik herken de zorg. Ik ben in gesprek met de sector om te kijken naar de exacte
                     omvang van de problematiek en de gevolgen op de lange termijn en om die goed in kaart
                     te brengen. Het gaat zowel over de exploitatie als over de kostenstijgingen voor de
                     sporters of voor de leden. Als er een duidelijke cijfermatige onderbouwing is, dan
                     ben ik bereid de problematiek in te brengen bij mijn collega voor Klimaat. Er zijn
                     overigens al meerdere generieke maatregelen om de prijsstijgingen te dempen, waaronder
                     een verlaging van de btw van 21% naar 9% per 1 juli. Ik wil ook benadrukken dat er
                     naast de korte termijn ook nog gekeken moet worden naar de lange termijn wat de verduurzaming
                     betreft. Ik verwijs mevrouw Van Dijk naar mijn eerdere beantwoording over de zwembaden,
                     die het door hoge energieprijzen inderdaad heel lastig hebben.
                  
Dan de vraag van de heer Van Nispen over de buitenruimte. Dank voor de vraag. Ik ben
                     het met hem eens dat de buitenruimte ongelofelijk van belang is, niet alleen voor
                     sport maar ook voor zorg en welzijn. De openbare ruimte is dan ook echt van belang.
                     Vanuit VWS worden de gemeenten met het Preventieakkoord en het Sportakkoord in ieder
                     geval gestimuleerd om in te zetten op een beweegvriendelijke omgeving. Ook de aanstaande
                     beweegalliantie gaat zich daarop richten. Binnen de NOVI streven we naar een duurzame
                     inrichting die de kwaliteit van leven vergroot voor alle inwoners. Er is geen eenduidige
                     oplossing voor alle gemeentes. Ik twijfel dus over een specifieke verplichting, eigenlijk
                     met dezelfde argumentatie dat we gemeentes de vrijheid moeten geven voor een specifieke
                     invulling. Ik refereer even aan gesprekken die ik heb gehad met bijvoorbeeld de gemeente
                     Amsterdam over de zorg. Daar is de openbare ruimte natuurlijk veel meer bevochten
                     en is er veel minder mogelijk dan midden in de groene gebieden. Ik denk dat het belangrijk
                     is om lokaal die afweging te maken en te kijken wat past. Ik zal de gemeenten in ieder
                     geval ondersteunen met goede voorbeelden om de openbare ruimte actief te gebruiken.
                     Dat kan via de bestaande programma's Ruimte voor Lopen en Gezonde groene leefomgeving.
                     Verder proberen we met gericht onderzoek en innovatie die beweegvriendelijke inrichting
                     toegankelijk te maken via de kernindicatoren beweegvriendelijke omgeving, de BVO-scan
                     en verkenning van de integrale tool om de kennisbronnen te koppelen. Ik heb daar in
                     de beantwoording van de Kamervragen van de verschillende leden ook iets over gezegd,
                     ook als het gaat om woningbouw binnen stedelijk gebied en de gevolgen voor sportvoorzieningen.
                     Het is een hele lastige uitdaging voor gemeenten. Dat realiseer ik me. We zijn natuurlijk
                     ook bezig met de huisvesting binnen alle gemeentes. De openbare ruimte is gewoon zeer
                     bevochten.
                  
Daarbij wil ik nog wel opmerken dat ik ook hier weer vooral zoek naar hoe ik meer
                     waarde uit de euro kan halen en hoe we meer waarde uit de vierkante meter kunnen halen
                     en dat ik kijk of we doelen en dingen bij elkaar kunnen brengen. Ik was bijvoorbeeld
                     bij een school waar de speeltuin zo is ingericht dat die voor de buurt ook een ontmoetingsplek
                     en een beweegplek is. Daar kijken we naar, want daar zit de meeste toegevoegde waarde
                     in. Ook kijken we of we op de gewone looproutes die mensen in het leven hebben, naar
                     de winkel, naar de dokter, naar elkaar, nog gebruik kunnen maken van het bewegen.
                     Je hoeft niet altijd op een speciale plek te bewegen, maar je moet vooral meer bewegen
                     in het leven. Dat was mijn blokje.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Er zijn vier interrupties of vier korte vragen, kan ik beter zeggen, te
                     beginnen met de heer Heerema.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik weet niet of het kort is, maar het is mijn eerste vraag en ik moet die goed stellen.
                     Wij hebben als coalitie een regeerakkoord gemaakt. In het regeerakkoord staan welgeteld
                     twee zinnen over sport. De eerste zin is: een gezond leven begint bij de sportvereniging.
                     De tweede zin is: wij gaan de sportverenigingen stimuleren om mensen aan het sporten
                     te krijgen. Met deze zinnen in het regeerakkoord snap ik oprecht niet dat deze Minister
                     de keuze maakt om de gemeenten in te zetten in plaats van de sportverenigingen, die
                     wij heel specifiek genoemd hebben in het regeerakkoord, te helpen om mensen weer aan
                     het sporten te krijgen. Ik merk dat ik er een beetje boos over word, want dit is de
                     reden waarom we dat in het regeerakkoord hebben gezet. Deze Minister maakt een andere
                     keuze. Volgens mij is er aan deze kant van de tafel een Kamermeerderheid die aangeeft
                     dat we een andere koers moeten varen, en toch volhardt u in uw keuze voor die sportakkoorden.
                     We hebben het voorbeeld bij het Preventieakkoord als het gaat om doelstellingen. De
                     doelstellingen in het Preventieakkoord zijn niet significant voor het verbeteren en
                     het halen van de doelstellingen. We hebben nu met een aantal preventiewoordvoerders
                     gezegd: bewegen moet onderdeel worden van het Preventieakkoord; daar moet een aparte
                     tafel voor komen. We hebben al voorbeelden vanuit het Preventieakkoord dat er wel
                     of niet doelstellingen worden gehaald. Ik ben nu ontzettend bang dat als wij straks
                     geld stoppen in een sportakkoord met doelstellingen die we overlaten aan het lokale
                     niveau, we over drie jaar gaan zeggen «het is allemaal niet gelukt, wat zonde» en
                     dat we 10 miljoen en misschien wel 30 miljoen over drie jaar hebben zien verdwijnen,
                     terwijl we die sportbonden hadden kunnen helpen op de manier zoals in het regeerakkoord
                     staat. Ik vind het bijna onverteerbaar als we dat zouden toelaten.
                  
Minister Helder:
De heer Heerema doet net alsof de bonden en ook de sportverenigingen er niet meer
                     zijn. Ik heb net geprobeerd duidelijk te maken dat ik een aangrijpingspunt moet kiezen.
                     De drie bewindslieden hebben gezegd dat we sport, bewegen en preventie heel erg met
                     elkaar willen verbinden. Ik heb al eerder gezegd dat ik blij ben dat onder andere
                     NOC*NSF heeft aangegeven: wij kunnen echt ondersteunen om de beweegdoelen bij elkaar
                     te brengen. Tegelijkertijd moet dat ook echt leiden – daar sta ik echt sterk in –
                     tot realiseerbare, meetbare doelen in het gemeentelijke domein, als het gaat om het
                     uitvoeren van de rijksbrede doelstellingen, onder andere het behalen van de beweegnorm.
                     Ik denk, en daar blijf ik ook bij, dat we die 10 miljoen daar heel goed voor kunnen
                     gebruiken. Ik denk wel dat we een aantal dingen moeten doen met elkaar. Ik ga dan
                     ook heel erg mee met wat meneer Mohandis en ook een aantal andere leden aangaven.
                     Het moet veel doelgerichter, want we moeten inderdaad niet het gevoel hebben dat die
                     10 miljoen ergens naartoe gaat en dat we niet precies weten wat ermee gebeurt. Die
                     10 miljoen moet echt opleveren wat we met die doelstellingen willen.
                  
Of ik het geld nu over de gemeentes verdeel of over de sportverenigingen – over de
                     sportverenigingen is de verdeling ook heel breed en heel diffuus – ik sta echt achter
                     de route die ik kies. Ik kan het dan namelijk ook verbinden aan de preventiedoelstellingen
                     binnen de gemeentes. Ik vind het echt belangrijk dat we de kracht van de gemeentes
                     om dat lokaal af te wegen echt gebruiken. Er werden net een paar mooie voorbeelden
                     gegeven, volgens mij uit Gouda. Er is echt kracht in de gemeentes die we kunnen gebruiken,
                     maar ik ben het helemaal met de heer Heerema eens dat we moeten zorgen dat we het
                     doelgericht doen en dat het meetbaar is. Ik voel er ook wel voor om daar focus in
                     aan te brengen. Nogmaals, daar moet ik ook met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
                     over in gesprek: zijn er niet een aantal elementen in het sportbeleid waarin we dan
                     focus willen aanbrengen? Maar ik sta nog steeds achter de keuze voor de weg langs
                     de lokale sportakkoorden die succesvol zijn.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik probeer het nog een keer. We hebben niet voor niks in het regeerakkoord opgenomen
                     dat we de sportverenigingen gingen helpen. Dan gaat het mij er niet om dat we een
                     hagelslagtheorie op 23.500 verenigingen loslaten. We hebben 76 sportbonden. Die kunnen
                     van dat bedrag allemaal twee fulltimemedewerkers aanstellen om hun sportverenigingen
                     te helpen. Daar kunnen we ontzettend veel sportverenigingen mee helpen om te zorgen
                     dat zij met kennis, informatie en expertise mensen weer aan het sporten krijgen, dat
                     we ze terugkrijgen naar die verenigingen en dat we de beweegdoelen gaan halen. Dat
                     is toch vele malen effectiever dan dat bedrag te verspreiden over 300 gemeenten zonder
                     te weten wat er op lokaal niveau mee gebeurt en hopen dat het over drie jaar wel weer
                     goed komt? Ik snap best dat de Minister zegt dat er ook goede voorbeelden zijn. Gouda
                     is misschien een goed voorbeeld en volgens mij Utrecht ook. Dat is hartstikke goed,
                     maar laten we dan kijken waar we misschien een aantal goede voorbeelden kunnen versterken,
                     maar ook de route van de sportbonden en verenigingen kunnen kiezen. Ik zou het echt
                     doodzonde vinden, als we eindelijk een keer wat geld beschikbaar hebben voor sport,
                     dat we dat weg laten sijpelen naar papieren tijgers op lokaal niveau.
                  
Minister Helder:
Er gaat ook geld naar de sportbonden. Dit gaat over extra geld, maar er gaat via de
                     lokale sportakkoorden ook geld naar de sport toe. Ik begrijp het argument van meneer
                     Heerema dus gewoon minder goed dan hij het volgens mij zelf begrijpt, op grond waarvan
                     hij vindt dat dit geen goed idee is.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Misschien kan ik enige verbinding in de verdeeldheid brengen. Volgens mij is er een
                     meerderheid om die doelen echt aan te scherpen. Dat proefde ik in de discussie. Ik
                     heb nog even met de heer Heerema gesproken over de route. Je kan ook nog zeggen dat
                     de ene helft naar de gemeenten gaat en de andere helft naar de verenigingen. Uiteindelijk
                     blijft ook dan staan ... Ik voel er echt wel voor om daar als Kamer een stevige uitspraak
                     over te doen. Het zou voor mij onverteerbaar zijn als we over drie jaar terugkijken
                     en constateren: er was extra geld, maar er zijn niet per se meer jongeren gaan sporten.
                     Ik noem maar een voorbeeld; zo kan ik ook andere indicatoren bedenken. Het gaat om
                     generieke normen. Wij hoeven ze niet te bedenken, maar ik roep in ieder geval de Minister
                     op: kom met generieke normen en koppel die aan de extra middelen richting de sportakkoorden.
                     Dat is essentieel, want anders heeft de Minister geen handvat. Het kunnen ook afspraken
                     zijn richting de sportverenigingen. Uiteindelijk gaat het erom dat we duidelijke doelen
                     stellen. In die zin steun ik de heer Heerema: laten we het doel scherp houden. Het
                     gaat om het effect dat we willen sorteren.
                  
Minister Helder:
Daar ben ik het van harte mee eens. Ik wil ook naar dat effect toe. Ik wil ook proberen
                     het idee uit de weg te helpen ... Dit gaat over deze 10 miljoen, maar we investeren
                     natuurlijk wel degelijk in de sportsector en in de sportlijn. Daar gaat dus geld naartoe,
                     maar ik vind het ook belangrijk om die lokale sportakkoorden door te kunnen zetten.
                     Ja, ik wil daar zelf ook stevig in staan. Dus als u daar met mij stevig in staat,
                     dan staan we dat samen. Ik heb die doelgerichtheid echt nodig om de doelen van de
                     beweegnorm, 75%, te gaan halen.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Eens. U noemde al eerder het voorbeeld van de combinatiefunctionaris en de sportcoach
                     en gaf aan dat het een specifieke uitkering moet worden. Juist met dit soort bewegingen
                     en extra geld zult u ook echt afdwingbare doelen moeten formuleren waarvan wij als
                     politiek het belangrijk vinden dat die overal worden gehaald. Dan is het dus niet
                     alleen een gesprek met de VNG, maar moet het ook iets steviger. Daartoe overwegen
                     wij een motie.
                  
Minister Helder:
Wat mij betreft, en dan ga ik eigenlijk meteen door naar het volgende ...
De voorzitter:
Nee, want er zijn nog twee interrupties.
Minister Helder:
Misschien toch eventjes heel kort. Meneer Mohandis zei eerder al dat het sportbeleid
                     een beetje voelt als hagelslagbeleid. Ik wil die doelgerichtheid zelf ook, zowel in
                     het sportbeleid als aan de preventiekant met bewegen. Vandaar ook dat we werken met
                     die drie golven; dat heeft u in de brief kunnen lezen. Wat mij betreft hoeft u daar
                     geen motie voor in te dienen, omdat ik dat zelf al wil, maar het staat u natuurlijk
                     vrij. Ik moet dat natuurlijk wel doen met respect voor de armslag die gemeenten zelf
                     hebben. Ik moet dat doen met respect voor hun positie, maar ik ben ervan overtuigd
                     dat we er samen uit gaan komen. Nogmaals, ook bij de zorgakkoorden zit de VNG mee
                     aan tafel. Laten we er duidelijk over zijn dat er voor de gemeentes een immense opgave
                     ligt aan doelstellingen die ze opgelegd krijgen. Dus ook daar zijn wij alleen al vanuit
                     de zorg aan het nadenken: hoe kunnen we de gemeentes helpen om dat meer focus te geven
                     en doelgerichter te maken? Anders is het voor gemeentes niet uit te voeren. Ik wil
                     de discussie daarover echt voortzetten en kom daar zeker bij u op terug.
                  
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Naar aanleiding van de antwoorden over de energieprijzen. De Minister gaf aan: we
                     kunnen pas iets doen als er een goede cijfermatige onderbouwing ligt. Mijn vraag is:
                     wil deze Minister gaan zorgen voor die goede cijfermatige onderbouwing?
                  
Minister Helder:
Ja, waarbij ik wel afhankelijk ben van de aanvoer van die gegevens, want het is een
                     heel groot en verspreid veld met heel veel verschillende sportaccommodaties. We hebben
                     dat inzicht op relatief korte termijn nodig.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb net naar de discussie zitten luisteren over de extra 10 miljoen: moet die via
                     de bonden en verenigingen of via de gemeentes? Ik denk dat er voor allebei wel wat
                     te zeggen is, maar we zijn eigenlijk schaarste aan het verdelen. Volgens mij is het
                     probleem veel en veel groter. Dat hoorde ik de collega's overigens ook zeggen. Een
                     enorme bedreiging voor de sport zijn volgens mij de energieprijzen, waar mevrouw Van
                     Dijk het net over had, het feit dat sport voor heel veel mensen onbetaalbaar dreigt
                     te worden, dat bepaalde vrijwilligers zijn vertrokken in coronatijd et cetera. Hoe
                     houden we de sport betaalbaar voor iedereen en hoe gaan we naar die doelen toe die
                     we willen bereiken, dus meer mensen in beweging? De Minister zei: ik ga het in kaart
                     brengen, ik ga het inbrengen bij de collega voor Klimaat en ja, ze zullen het inderdaad
                     heel lastig hebben, zoals heel Nederland. Maar ik denk dat dat niet voldoende kan
                     zijn voor dit debat. De vraag is vandaag: wat gaan we doen met het feit dat het voor
                     veel mensen onbetaalbaar dreigt te worden om te gaan sporten en bewegen? En hoe voorkom
                     je dat de sociaal-economische gezondheidsverschillen, die al gegroeid zijn in coronatijd
                     en waarmee het niet vanzelf goed komt, nog verder groeien? Wat mij betreft is dat
                     nu heel concreet een van de kernvragen.
                  
Minister Helder:
Ik kom zo in het blokje inclusief even terug op de financiële toegankelijkheid, als
                     u dat goedvindt.
                  
De heer Van Nispen (SP):
Dan had ik nog even een korte vraag over de buitenruimte, want daar beginnen we elkaar
                     wel in te vinden. Dat was jarenlang een thema dat niet goed bespreekbaar was. We dachten:
                     dat laten we vooral over aan de gemeentes. Ik heb net in de pauze enthousiaste reacties
                     gekregen van mensen die dit debat volgen en tijdens het debat van collega's. De Minister
                     is enthousiast over het feit dat we meer aandacht moeten hebben voor de buitenruimte,
                     dat die toegankelijk moet zijn en moet uitnodigen tot sport en bewegen en dat er sowieso
                     voldoende geschikte buitenruimte moet zijn. Maar ik weet niet of ik dat genoeg vind
                     om te zeggen: er zijn lokale verschillen en we gaan de goede voorbeelden ondersteunen
                     en verspreiden. De vraag die heel concreet bij de Minister ligt, is: moeten we er
                     niet over nadenken om hier iets over op te nemen in de sportwet?
                  
Minister Helder:
Dan moet er eerst een sportwet zijn. Ik kom zo in mijn beantwoording terug op het
                     sportstelsel. Ik snap uw punt. Ik wil het daar niet zomaar mee afdoen, maar ik snap
                     uw punt: waar kunnen we dat nu verankeren? Dat geldt niet alleen voor de sport, maar
                     bijvoorbeeld ook voor ouderen die thuis wonen en die meer moeten bewegen. Die discussie
                     heb ik met de collega voor VRO, Minister De Jonge. Dat is best een ingewikkelde discussie,
                     want waar nemen we dat nu in mee? Het enige wat ik u kan toezeggen, is dat ik het
                     belangrijk vind en dat ik bij de inrichting van de buitenruimte weer probeer meer
                     uit de vierkante meter te halen voor verschillende doelstellingen. Hoe we dat precies
                     verankeren, dat weet ik nog niet.
                  
De voorzitter:
Akkoord, het is voor nu niet anders. Gaat u door met de beantwoording van de vragen.
                     Wilt u nog een keer op het knopje drukken, alstublieft?
                  
Minister Helder:
Meestal zet ik ’m niet uit, maar nou zet ik ’m niet aan. Het is wat.
Dan de vraag van de heer Heerema over de rijke schooldag: hoe kijk ik aan tegen structurele
                     samenwerking tussen sport en onderwijs en welke concrete stappen zet ik met collega
                     Wiersma? Daar ben ik een groot voorstander van. Vanaf deze zomer starten 45 gebieden
                     met scholen met een naschools aanbod met de verrijkte schooldag. Dat kan sport zijn
                     maar ook cultuur- of muziekles of aanbod van huiswerkbegeleiding, maar sport zit er
                     in ieder geval in. Deze week komen de Staatssecretaris van VWS, Minister Wiersma en
                     ik nog bij elkaar over de rijke schooldag, waarbij we gaan kijken hoe we dat precies
                     doen. Ik ben het met u eens dat we dat meetbaar moeten maken, dus dat we kijken hoe
                     dat voortgaat.
                  
Dan een aantal opmerkingen over het kabbelende sportbeleid en de teleurstelling als
                     het gaat om de ambities. De ambities zijn groot; ik heb dat net al aangegeven. Ik
                     realiseer me dat ik voor deze commissie in ieder geval de derde bewindspersoon ben,
                     maar de lat ligt hoog op die 75%. Ik zet echt in op de doelgerichtheid, maar ook op
                     de beweegalliantie, die ik zie als een vervolg op de brief van Bewegen het Nieuwe
                     Normaal van mei 2021. Ik werk daarin samen met andere departementen, dus niet alleen
                     als het gaat om werk, maar ook als het gaat om de leefomgeving. Daar heb ik net ook
                     iets over gezegd.
                  
Mevrouw Van Dijk vreest voor een stapeling van de beweegalliantie en de preventieakkoorden.
                     Zij is meer van één ding goed en consequent doen. Dat ben ik helemaal met haar eens,
                     maar ik heb net een aantal keren geprobeerd uit te leggen hoe ik zie dat preventie
                     en het Nationaal Preventieakkoord samenkomen met de beweegalliantie. De beweegalliantie
                     valt straks ook onder de vlag van het Nationaal Preventieakkoord, dus het staat niet
                     los van elkaar. Wat mij betreft is het niet zozeer een stapeling, maar moeten we proberen
                     om met al deze verschillende interventies meer te bereiken. Het klopt dat het een
                     ingewikkeld samengaan is van de weegalliantie en wat in het Preventieakkoord gebeurt.
                     Maar die dwarsverbanden probeer ik goed in de gaten te houden, onder andere de overgewichttafel.
                     We gaan er in ieder geval voor zorgen dat we geen zaken dubbel doen. Dat kan ik wel
                     aangeven.
                  
Mevrouw Maeijer en de heer Van Nispen hadden gezegd dat bewegen ook buiten kan, zoals
                     in de speeltuin. Ik heb net al gezegd dat ik daar ook een voorstander van ben. Het
                     nadeel daarvan is echter dat dit dan niet toegankelijk is voor kinderen met een handicap.
                     U wilt dat dit wordt meegenomen in het overleg met de gemeenten. Dit gaat ook over
                     de buitenspeellocaties en het inclusief buitenspelen. Mijn voorganger heeft in het
                     wetgevingsoverleg in december aangegeven dat hij dat zou toezeggen. Er is inderdaad
                     een wijziging op de Regeling Sportakkoord doorgevoerd. Gemeenten kunnen het uitvoeringsbudget
                     Sportakkoord dus daadwerkelijk inzetten om inclusieve speeltuinen te realiseren. In
                     overleg met onder andere Jantje Beton, de Vereniging Sport en Gemeenten en de VNG
                     wordt dat in het derde kwartaal in de communicatie richting de gemeenten meegenomen.
                     Uw volgende vraag is ongetwijfeld hoe ik daarop ga toezien. Ik zal erop toezien dat
                     daar ook iets mee gebeurt. Dat is dus onderweg en dat gebeurt.
                  
Ik realiseer me dat we het financiële deel van de vraag eigenlijk niet hebben beantwoord,
                     hoewel ik dat had beloofd. Ik kijk dus even mijn collega's hier aan. O, wacht even,
                     dat antwoord heb ik nog liggen. Excuus. Er zijn zo veel blokjes dat dit ook weer denksport
                     is. Ja, het is een nieuw vak.
                  
De heer Van Nispen zegt dat sporten voor mensen met een handicap niet vanzelfsprekend
                     is. Hij vraagt waarom niet alle voorstellen zijn overgenomen en wanneer de eerste
                     voortgangsreactie komt. Ik zie hier op de eerste plaats een duidelijke rol voor de
                     sportsector zelf. Het is niet zozeer mijn rol om bekendheid te geven aan alle losse
                     initiatieven. Dat neemt niet weg dat ik net als u de ambitie heb om sporten en bewegen
                     voor mensen met een handicap vanzelfsprekend te laten zijn. Ik heb in de brief een
                     aantal acties opgenomen. Die zijn ofwel in gang gezet of zullen de komende maanden
                     in gang gezet worden. Mijn voorstel is om u bij het wetgevingsoverleg te informeren
                     over de voortgang daarvan.
                  
Dan kom ik bij de vragen over de financiële toegankelijkheid. Daar hebben een aantal
                     Kamerleden vragen over gesteld. Wat bedoel ik met de integrale aanpak om mensen met
                     lage inkomens meer toegang tot sport te verlenen? De afgelopen jaren zijn er een aantal
                     dingen gebeurd, onder andere de ondersteuning door het Jeugdfonds Sport & Cultuur
                     en ook door het Volwassenenfonds Sport & Cultuur. Mijn voorganger is vorig jaar gestart
                     met twee trajecten voor volwassenen en jongeren met lage inkomens bij NOC*NSF, bij
                     de District Spots en bij NL Actief. Het gaat dan om sporten voor mensen met een kleine
                     beurs. Veel gemeentes hebben ook regelingen voor mensen met lage inkomens. Dat zijn
                     allemaal prachtige initiatieven, maar hier vind ik wel dat het veel integraler moet
                     worden aangepakt. Op 7 juli aanstaande organiseren wij vanuit VWS een oriëntatiebijeenkomst
                     met experts en met mensen uit de doelgroep om te kijken hoe we dat het beste kunnen
                     organiseren. Ik voorzie daar dus nog een doorstap in. We gaan kennis met elkaar delen
                     en we betrekken daar de doelgroep zelf ook heel nadrukkelijk bij. We gaan bekijken
                     wat de rijksoverheid en de gemeenten kunnen doen en wat de rol van fondsen, de mensen
                     zelf of de sportbonden is. Daarnaast heb ik nog innovatietrajecten via SportInnovator.
                     Dat wordt na de zomer opgestart. Over de voortgang daarvan wil ik u in het WGO informeren.
                  
Het ging nog specifiek over zwemvaardigheid en zwemveiligheid in verband met lage
                     inkomens of een andere culturele achtergrond. Ik ben het daarmee eens. Er is een voorgenomen
                     financiële toevoeging aan het Jeugdfonds Sport & Cultuur, specifiek gericht op de
                     financiering van zwemles. De aanvullende middelen uit het Sportakkoord 2022 voor gemeenten
                     zijn dus ook inzetbaar om bijvoorbeeld het schoolzwemmen te stimuleren. Want wij weten
                     dat deze groep daar bij uitstek baat bij heeft. Ik zal de opmerking van mevrouw Bikker
                     over de rode broek incasseren, maar ik ben het met haar eens dat er gewoon echt grote
                     verschillen zijn tussen wijken en gemeentes. Daarom is het zo belangrijk dat gemeentes
                     zelf kunnen kiezen om dat te doen. Ik ben eigenlijk continu met allerlei partijen
                     in overleg om ervoor te zorgen dat we zwemles voor iedereen in Nederland toegankelijk
                     maken en houden.
                  
Dan als laatste bij dit blokje: inclusief sporten, Uniek Sporten en de hulpmiddelen.
                     Het antwoord op de vraag «weet de gemeente de weg te vinden?» is: nee, die roepen
                     inderdaad niet vaak genoeg de expertise in van Uniek Sporten. Dat komt ook doordat
                     het contact met Uniek Sporten start bij de gebruiker. Dat is ook de bedoeling. Het
                     is een platform voor gebruikers. Maar het is wel belangrijk dat ze het kunnen vinden
                     en dat gemeentes ook weten wat er op het platform aangeboden wordt. Dus ik ben het
                     helemaal met u eens dat dit beter kan. Dat zou kunnen door de samenwerking tussen
                     het Rijk, de gemeenten en de zorgverzekeraars te verbeteren. Ik voer daarover het
                     gesprek en ben aan het kijken wat ik daar eventueel aan afspraken over kan maken.
                     Ik heb in mijn Kamerbrief in maart aangegeven dat ik het uitlenen een belangrijk aspect
                     vind in die hele sporthulpmiddelenketen. Het uitlenen verkleint de kans dat hulpmiddelen
                     onnodig in de schuur belanden, want het zijn best dure hulpmiddelen. Maar nog veel
                     belangrijker is: ik wil graag dat de kans op teleurstelling voor mensen met een handicap
                     die de sporthulpmiddelen niet hebben, verkleind wordt.
                  
De vraag over één loket begrijp ik. Ik heb helaas nog geen antwoord, maar ik ben bezig
                     met het onderwerp. Het is wel van belang om een aantal zaken goed te duiden. Wat is
                     er nou juridisch geregeld? Waar zit de onduidelijkheid? Wie is nou precies waarvoor
                     verantwoordelijk? Ik heb toegezegd dat ik in het WGO in het najaar kom met de oplossingsrichting.
                     Ik kan nog één keer benadrukken dat ik die tijd ook nodig heb. Totdat er een oplossing
                     is voor de langere termijn, ondersteun ik in ieder geval financieel het fonds voor
                     sporthulpmiddelen van het Fonds Gehandicaptensport. Zij krijgen in 2022 1 miljoen
                     extra om meer mensen te kunnen ondersteunen. Daar zitten ook de kosten in voor de
                     verminderde eigen bijdrage. Ik ben ook bezig met het maken van afspraken met de Stichting
                     Special Heroes, Gehandicaptensport Nederland, de Esther Vergeer Foundation en het
                     Kenniscentrum Sport & Bewegen over hoe zij een vervolg kunnen geven aan de aanbevelingen
                     die ze in maart hebben gedaan. Dat gesprek loopt, maar ik heb het ene loket nog niet.
                  
Dat was het hele blokje inclusief sporten en mensen met lage inkomens.
De voorzitter:
Dank u, excellentie. Een vraag van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik waardeer de inzet van de Minister wel. Ik bedoel het niet als verwijt, maar we
                     zijn vanuit de Kamer echt al jaren bezig met onder andere dat ene loket, en op al
                     deze thema's. Want waar gaat dit over? Dit gaat gewoon over mensen die een prothese
                     nodig hebben, een onderbeen bijvoorbeeld, om gewoon te kunnen hardlopen, of een rolstoel
                     om te kunnen basketballen. Ze worden van het kastje naar de muur gestuurd, van de
                     gemeente naar de zorgverzekeraar en weer terug. En ik weet het: we zijn met allerlei
                     voorstellen en initiatieven gekomen en Uniek Sporten wordt inderdaad gefinancierd
                     door het ministerie om tijdelijk één loket vorm te geven. Maar eigenlijk kan dit niet.
                     Gemeentes en zorgverzekeraars ontlopen hiermee gewoon hun verantwoordelijkheid en
                     nu besteden we dus sportbudget aan mensen omdat gemeentes en zorgverzekeraars verzaken.
                     Dus ik wil eigenlijk van de Minister nu de concrete toezegging – en anders moet dat
                     ook een motie worden vanuit de Kamer – dat per 1 januari 2023 de gemeentes en de zorgverzekeraars
                     gaan betalen aan dat ene loket, omdat we niet meer accepteren dat mensen met een beperking
                     van het kastje naar de muur worden gestuurd. Dus het zou een paar cent per inwoner
                     per gemeente of een paar cent vanuit de verzekeraar per verzekerde kunnen kosten,
                     maar dat wij nog langer sportbudget ... Kijk, het is goed dat we het doen, want als
                     we het niet deden, hadden die mensen helemaal niks. Maar het is geen houdbare situatie.
                     Dus als we hier vanuit de Kamer al jaren mee bezig zijn, – ik bedoel het niet als
                     verwijt – dan vind ik wel dat we een harde datum moeten afspreken waarop we dat ene
                     loket voor die sporthulpmiddelen hebben gerealiseerd. Anders moeten we daar een motie
                     over indienen.
                  
Minister Helder:
Ik snap uw pleidooi en ik begrijp ook de eenvoud die spreekt uit dat ene loket. Maar
                     als dingen niet makkelijk oplosbaar zijn en lang duren, is dat soms ook omdat het
                     gewoon ingewikkeld is. Dat is nog geen excuus om het niet te doen. Dat ben ik helemaal
                     met u eens. Daar vindt u mij echt aan uw zijde. Mijn wens is ook dat mensen met een
                     beperking die willen sporten – en ik vind het een goed idee dat ze gaan sporten –
                     die sporthulpmiddelen kunnen vinden. Ik ben bezig met de zorgverzekeraars en de gemeente
                     om te bekijken wat we, ook wij vanuit de rijksoverheid, daarmee kunnen. Het is niet
                     eenvoudig op te lossen, dus ik kan u dat en ook een datum niet toezeggen. Als u daar
                     een motie over indient, is dat natuurlijk uw recht. Maar ik zie geen mogelijkheid
                     om dit te versnellen c.q. toe te zeggen, dus helaas.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Maeijer, PVV. Ik heb het gezien, mevrouw Westerveld, maar mevrouw Maeijer
                     eerst op hetzelfde punt. O, een ander punt? Dan mevrouw Westerveld, sorry.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik hoor de Minister zeggen dat het ingewikkeld is en dat het niet eenvoudig op te
                     lossen is. Hoezo niet? We weten heel duidelijk wie deze mensen zijn, namelijk mensen
                     met een beperking die een rolstoel nodig hebben om te kunnen sporten of die een sportprothese
                     nodig hebben om te kunnen hardlopen. We willen allemaal dat deze mensen dat gaan doen.
                     We weten dat het eenzaamheid voorkomt, dat het zorgt voor een betere gezondheid en
                     dat we er als samenleving baat bij hebben. Er zal niemand hier in de Kamer zijn die
                     zegt: nee, dat moeten we allemaal niet regelen. Iedereen wil dit, maar toch regelen
                     we het niet. Ik word daar heel ongeduldig van. Dat heeft er ook mee te maken dat dit
                     niet de eerste keer is. Dit speelt al jarenlang. Al jarenlang zegt de hele Kamer:
                     fix dit. Ik wil echt op dit punt tegen de Minister zeggen: u bent de Minister, sla
                     met de vuist op tafel en regel dit gewoon. Ik noem de datum 1 januari 2023. Dan hebben
                     we nog een halfjaar. Dit moeten we toch gewoon regelen als iedereen dit wil?
                  
Minister Helder:
Ik ga niet opnieuw herhalen wat ik net zei. Ik snap het ongeduld van mevrouw Westerveld.
                     Ik voel dat zelf ook. Ik vind ook dat we dit beter moeten regelen. Maar als u mij
                     vraagt wanneer het klaar is en wanneer ik het geregeld heb, dan kan ik daar nu gewoon
                     geen antwoord op geven. Maar ik hoor het pleidooi en ik heb u toegezegd dat ik daar
                     enorm mijn best voor zal doen.
                  
Mevrouw Maeijer (PVV):
Ik wil nog even terugkomen op het punt van de toegankelijkheid. De Minister heeft
                     het vooral over de toegankelijkheid voor mensen met lagere inkomens, maar ondertussen
                     is het probleem veel groter aan het worden. Het gaat niet alleen meer om de lagere
                     inkomens, maar ook om de middeninkomens. Zij lopen er ook tegenaan dat het leven onbetaalbaar
                     wordt op allerlei fronten. We krijgen verhalen toegestuurd van mensen met middeninkomens
                     die moeten aankloppen bij de voedselbank. Uiteindelijk zullen de luxeproducten in
                     het leven, zoals een fitnessabonnement of de contributie en misschien zelfs wel de
                     zwemlessen voor de kinderen, hoe essentieel die ook zijn, sneuvelen. Dat is een ontzettend
                     slechte zaak. Het treft niet alleen volwassenen, maar ook kinderen, clubs en vrijwilligers,
                     die aanlopen tegen de benzinekosten, die ze misschien niet meer kunnen of willen betalen.
                     Misschien kunnen we iets uitzoomen. Ik zou het kabinet en de Minister willen oproepen
                     om het leven iets betaalbaarder te maken voor mensen, zodat ze zich dit soort dingen
                     kunnen veroorloven.
                  
Dan ten tweede. De Minister verwees naar het bestaan van een aantal fondsen. Het is
                     goed dat die bestaan. Ik heb daar in mijn inbreng al een aantal vragen over gesteld.
                     Weten de mensen die daar aanspraak op kunnen maken, wel van het bestaan van die fondsen
                     af? En hoe groot is de drempel om je te melden om daarvan gebruik te kunnen maken?
                  
Minister Helder:
U vraagt naar de vindbaarheid van die fondsen. Dat weet ik niet, maar ik kan me zomaar
                     voorstellen dat die moeilijk vindbaar zijn voor mensen en dat we de communicatie daarover
                     moeten verbeteren. Dat neem ik mee. De enorme effecten die we merken van de huidige
                     inflatie zijn natuurlijk een onderwerp van gesprek, ook binnen het kabinet. Daar breng
                     ik ook het belang van sport en het kunnen blijven sporten in. Daar kunt u van op aan.
                     Dat neem ik daarin mee.
                  
Mevrouw Maeijer (PVV):
Het is goed dat dat wordt meegenomen, maar deze discussie hadden we ook bij het debat
                     over leefstijlpreventie. We hebben het allemaal over gezond eten, maar als je niet
                     genoeg geld hebt om aan het einde van de maand je huur te betalen, dan heb je ook
                     niet genoeg geld om je mandje vol te laden op de versafdeling, om te gaan fitnessen
                     of om wat dan ook te doen. Ik doe nogmaals echt de oproep aan het kabinet: zorg dat
                     het leven voor mensen betaalbaar wordt, zodat ze zich dit soort dingen kunnen veroorloven
                     en de luxe hebben om zich te melden bij een sportclub, vereniging of wat dan ook.
                  
Minister Helder:
Ik heb toegezegd dat ik dat meeneem.
De voorzitter:
Mevrouw Van der Laan. Sorry, mevrouw Van Dijk, ik heb het gezien, maar mevrouw Van
                     der Laan is eerst.
                  
Mevrouw Van der Laan (D66):
Ik wil ook nog even terugkomen op het punt dat de heer Van Nispen en mevrouw Westerveld
                     hebben gemaakt over sporten voor mensen met een beperking. Ik ben het spoor nu even
                     bijster. U geeft in uw brief op bladzijde 4 aan dat u de randvoorwaarden voor mensen
                     met een handicap wilt verbeteren. U verwijst daarbij specifiek naar sporthulpmiddelen.
                     Ik hoor dat dat heel moeilijk te regelen is op de korte termijn en dat u eigenlijk
                     een beetje zoekende bent. Wat bedoelt u precies? Welke randvoorwaarden wilt u verbeteren
                     op de korte termijn? Of doelt u alleen op de uitvoering van de motie van Van Nispen,
                     Westerveld en Van der Laan over een ruimhartige verstrekking van sporthulpmiddelen?
                  
Minister Helder:
Volgens mij heb ik in de brief aangegeven dat ik die ambitie heb. Dat meen ik ook.
                     Dat geldt uiteraard voor al mijn ambities. Maar ik heb inderdaad financieel het fonds
                     voor sporthulpmiddelen bij het Fonds Gehandicaptensport opgehoogd. Er zit volgens
                     mij geen onduidelijkheid, maar mijn voorzichtigheid – laten we het zo noemen – gaat
                     om de harde toezegging dat ik per 1 januari 2023 dat ene loket geregeld heb. Daar
                     zit die voorzichtigheid. Dat komt omdat het gewoon taaie materie is. Ik ben dat aan
                     het onderzoeken en als dat kan, dan gaan we dat gewoon doen met elkaar. Daar ben ik
                     erg voor. In zoverre passen mijn woorden dus gewoon bij de brief.
                  
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Mevrouw Maeijer stelde terecht de vraag: weten mensen überhaupt dat die fondsen er
                     zijn? Dat weten ze niet. Uit alle koopkrachtdiscussies, die we in het afgelopen halfjaar
                     heel vaak hebben gehad, blijkt dat ook en uit alle rapporten blijkt dat ook. Ik zou
                     het zo jammer vinden als we weer aparte communicatie opstarten over sport, leefstijlpreventie
                     en ouderen. Ik zou er echt voor willen pleiten om het één keer goed te doen. Maak
                     gewoon een goede landelijke campagne waarmee je zegt: beste mensen, dit is er allemaal;
                     klop alsjeblieft aan bij de gemeente of de Belastingdienst, want u heeft er gewoon
                     recht op.
                  
Minister Helder:
Een hele dikke toezegging. Dat ben ik van harte met u eens. Dat gaan we doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u alstublieft uw beantwoording.
Minister Helder:
Wanneer spreekt het kabinet zich uit tegen de Super League? Ik zou zeggen: bij dezen.
                     Ik ben absoluut tegen de Super League. Ik steek dat ook niet onder stoelen of banken.
                     Ieder jongetje of meisje dat droomt om profvoetballer te kunnen worden, moet die droom
                     kunnen najagen. Ik heb sterk de indruk dat de vorming van de Super League die droom
                     in de weg kan zitten, omdat we daarmee een hele smalle, hele hoge competitie krijgen
                     in Europa. Dus ik ben daartegen. Ik weet niet of daar nog vragen over zijn.
                  
De voorzitter:
Dat is duidelijk, maar meneer Mohandis heeft toch nog een vraag.
De heer Mohandis (PvdA):
Fijn, dit is een belangrijk moment. Het kabinet spreekt zich, als ik het goed heb,
                     voor het eerst publiekelijk uit. Dank daarvoor. Alleen is mijn vraag dan: geleidt
                     u dit ook door naar de overige kabinetsleden? In andere landen is namelijk juist ook
                     bij monde van de premier iets gezegd over de Super League, dus ik ben ook even benieuwd
                     hoe we dit verder voor het voetlicht kunnen brengen. Dus ik vraag ook aan de Minister
                     hoe zij dit verder ziet en wil overbrengen.
                  
De voorzitter:
Dit was trouwens uw laatste interruptie, meneer Mohandis.
Minister Helder:
Die discussie gaat er natuurlijk ook over waarom ik niet actief visie heb ingebracht,
                     ook in de rechtszaak die hier momenteel over loopt. Ik heb daar ook contact over gehad
                     met de Europese Commissie. Die rechtszaak gaat over een uitleg van de Europese mededingingsregels
                     ten aanzien van de organisatie van de sport, en gaat dus niet over tegen of voor de
                     Super League zijn, maar over de monopoliepositie van de UEFA. We hebben eigenlijk
                     de goede gewoonte in Nederland dat we er geen opvatting over hebben hoe de organisatievorm
                     van de sport eruitziet. Dat was dus de reden om ons niet aan te sluiten bij de visie.
                     Dat heb ik ook uitgelegd richting de Europese Commissie en dat was genoeg. Ik denk
                     dat het goed is dat ik het hierbij nog een keertje zeg. Ik zal dat ook in andere publieke
                     uitingen nog een keer herhalen, zodat iedereen in Nederland weet dat we tegen de Super
                     League zijn. Volgens mij is dat in veel huiskamers een opluchting.
                  
Dan de topsportaccommodaties, de vraag van meneer Heerema over de 2,5 miljoen. Volgens
                     hem hebben we niet alleen Thialf, maar ook het zwemstadion in Eindhoven, Papendal
                     en het Wagener nodig. Die 2,5 miljoen komt voort uit een eerdere inventarisatie. Hij
                     noemt het wat mager, maar dat is een inventarisatie op basis van de verwachte bouw-
                     en verbouwopgaven. Die opgaven komen natuurlijk niet in één keer, dus ik ga ervan
                     uit dat er ook een spreiding over de jaren mogelijk is. Ik ben er met de sector over
                     in gesprek hoe het strategisch vastgoedplan dat daarover duidelijkheid moet bieden,
                     eruit gaat zien. Dat vastgoedplan biedt voldoende input om met elkaar te kijken naar
                     wie welke rol en verantwoordelijkheid heeft, en hoe ik de rol als cofinancier kan
                     invullen, uiteraard op een manier die bijdraagt aan de volle breedte van de topsport.
                     Als dan blijkt dat daarvoor meer rijksfinanciering nodig is, dan ben ik uiteraard
                     bereid om daarnaar te kijken.
                  
Dan uw vraag over te weinig geld voor de Atletiekunie, de zwembond en de schaatsbond.
                     De vraag was: is de Minister het met me eens dat topsport alleen in een topteam in
                     een topsportomgeving uitgeoefend kan worden en wat kunnen we doen voor de verdeling
                     van de middelen om daar verbetering in aan te brengen? We kunnen met elkaar constateren
                     dat de Nederlandse topsporters de afgelopen periode echt fantastisch gepresteerd hebben.
                     Ik begrijp dat dat gepaard gaat met hogere kosten als het gaat om trainingsprogramma's.
                     Maar ik moet ook op basis van de beschikbare middelen keuzes maken. Ik ga er niet
                     over welk topsportprogramma meer of minder middelen moet krijgen. Dat doet NOC*NSF.
                     Die zijn daarvoor aan zet. Zij hebben daarvoor ook een financieringssystematiek en
                     ze kijken naar prestatie- en kwaliteitsindicatoren. Wel werk ik samen met NOC*NSF
                     en de VSG aan een strategisch kader topsport om de topsport toekomstbestendiger te
                     maken. Ik kan me voorstellen dat daar de financieringssystematiek en ook de keuze
                     weer terug gaan komen. Maar dat wil ik echt doen langs de as van het strategisch kader
                     topsport.
                  
Mevrouw Van Dijk vroeg of ik bereid ben om op de korte termijn het zwembad de Tongelreep
                     te ondersteunen. Ik moet u eerlijk zeggen dat het mij niet duidelijk is dat er een
                     acuut financieel probleem is voor de Tongelreep. Ik ben met de gehele sector in gesprek
                     over de brede opgave voor de topsportaccommodaties. Daar heb ik net iets over verteld.
                     Uiteraard horen de Tongelreep en de zwemsport uiteraard bij. Maar ik heb begrepen
                     dat zowel de wijze van cofinanciering als de verdeling van het bedrag ook in de tijd
                     nog verder uitgewerkt moeten worden, en dat dit op dit moment loopt. Het is mij niet
                     duidelijk dat er een acuut financieel probleem is. Als de Tongelreep zich daarvoor
                     meldt, hoor ik dat graag.
                  
Mevrouw Van Dijk vroeg ook wanneer de Kamer het plan voor Thialf hoort, waar zij in
                     een motie om heeft gevraagd. Excuses daarvoor, want dat is inderdaad een omissie van
                     mijn kant. Dat had in de brief gemoeten. Ik ben in gesprek met Thialf over de mogelijkheden
                     die zij zien om de problematiek die zij ervaren financieel het hoofd te bieden. Het
                     is ook zo dat er nog geen concreet plan is. Ik ben met hen in gesprek om gevolg te
                     geven aan de uitspraak in het regeerakkoord en invulling te geven aan die cofinanciering,
                     maar dat wil ik uiteraard ook koppelen aan het strategisch beleid waar ik het net
                     over had. Maar excuus, dat had in de brief gemoeten, want ik ben met hen in gesprek.
                  
Dan zei meneer Mohandis: er is wel geld, maar de Europese Commissie doet moeilijk;
                     gaan wij ook moeilijk doen richting de Europese Commissie? We zijn aan het wachten
                     op de uitslag van de toetsing op staatssteun. Dat duurt. Ik zou dat ook liever eerder
                     doen. Uiteraard kunnen we daarover reclameren en dat doen we ook, maar de Europese
                     Commissie heeft aangegeven langer de tijd nodig te hebben om het verzoek te toetsen.
                     Tegelijkertijd ben ik met Thialf, de gemeente en de provincie wel in gesprek om snel
                     te kunnen handelen als die uitkering van steun te lang uitblijft, en ben ik coulant
                     als het erom gaat dat te overbruggen.
                  
Dan vroeg de heer Heerema nog naar de SEG-regeling. Kan het criterium van maximaal
                     veertien dagen omgezet worden in het criterium van het hebben van een evenementenvergunning?
                     «Graag een toezegging, dat scheelt weer een motie», was de instructie. Over deze problematiek
                     heb ik al contact gehad met de collega's van EZK en OCW. Zij werken die Subsidieregeling
                     Evenementengarantie uit. Ik heb de organisatoren ook gevraagd om hun vragen met die
                     ministeries te bespreken. Uiteindelijk is er inderdaad een andere afweging gemaakt.
                     De SEG is een regeling voor alle soorten evenementen, waar ook sportevenementen gebruik
                     van kunnen maken. Het is de opvolger van twee andere coronaregelingen waarvoor dezelfde
                     voorwaarden golden. Over alle sectoren gezien is een periode van maximaal veertien
                     dagen reëel geacht. Wat mij betreft is dat het dus. De SEG-regeling ligt ter toetsing
                     voor bij de Europese Commissie. Dat betekent ook dat ik er helaas niet zo maar aan
                     kan tornen.
                  
Dan kom ik op de vragen over het EPC. Lukt het deze Minister nog om dit prachtige
                     multisportevenement te ondersteunen? Ik ben net als mijn voorgangers een groot voorstander
                     van dit evenement. Zij hebben al aangegeven dat de financiële bijdrage die van de
                     overheid gevraagd wordt echt heel groot is. Tegen de achtergrond van alle financiële
                     keuzes en de financiële situatie in Nederland weeg ik dat natuurlijk ook mee. Ik ben
                     wel bezig om te kijken of ik een financieel voorstel kan doen. Maar de organisatie
                     heeft tot nu toe aangegeven dat het voorstel dat ik doe om over twee jaar verdeeld
                     10 miljoen ter beschikking te stellen, dus over 2023 en 2024 verdeeld twee keer 5 miljoen,
                     onvoldoende is. Ik heb aangegeven dat ik dat echt een heel groot bedrag vind en dat
                     ik van hen vraag om te kijken of ze dat toch met dit bedrag erbij kunnen organiseren.
                     We zijn daarover in gesprek. In augustus weet ik daar meer over. Dat laat ik u dan
                     vervolgens weten.
                  
Dat was mijn blokje over de topsport en de accommodaties.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. De Minister gaf aan: geen acuut probleem, laat ze zich vooral
                     melden. Nou, we zullen ze bellen. Volgens mij hebben ze zich bij heel veel van ons
                     gemeld, dus eigenlijk vind ik het wel bijzonder dat de signalen bij u niet bekend
                     zijn. Dat is het eerste punt. Ten tweede: Thialf. Ik wil toch graag een brief over
                     wat er precies in die gesprekken besproken wordt, want wij krijgen toch signalen dat
                     die communicatie wat minder loopt. Ik wil dat gewoon even rechttrekken.
                  
Minister Helder:
De brief zeg ik toe. Uiteraard was wel bekend dat de Tongelreep bezig is met de financiering
                     en dat ze die niet helemaal rondkrijgen. Er lopen tegelijkertijd nog wel heel veel
                     ontwikkelingen. Dat wilde ik daarmee zeggen, maar ik hoor ze komen.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Bij de SEG snap ik de uitleg van de Minister dat het een rijksbrede regeling is voor
                     meerdere evenementen. Sportevenementen zijn wat dat betreft natuurlijk wel bijzonder
                     in dezen, want een heel WK kan niet doorgaan als het niet kan worden georganiseerd
                     dankzij deze voorwaarde. Ik ga een beroep doen op hoe ik dat wel kan rechttrekken.
                     Ik denk dat het voorstel van de Minister als het gaat om de European Para Championships
                     een heel mooi voorstel is. Volgens mij is dat goed in elkaar gezet. Dank daarvoor.
                     Ik hoop dat de organisatie ermee akkoord gaat. De laatste vraag gaat dan over de topsport
                     zelf en het ondersteunen daarvan in aanloop naar 2023 en 2024 als we de Olympische
                     Spelen hebben. Ik begrijp uit de opmerking van de Minister dat er op dit moment geen
                     ruimte is om daarnaar te kijken. Ik denk dat we dan dus het begrotingstraject moeten
                     volgen om te kijken of we rond de begroting in december ruimte kunnen vinden om ervoor
                     te zorgen dat de aanloop naar Parijs in ieder geval wat beter zou kunnen verlopen
                     dan dat hij nu dreigt te gaan verlopen. Er is gewoon een geldtekort bij die organisaties.
                  
Minister Helder:
Oké. Dan ga ik verder met de ...
De voorzitter:
Dan moet ik even mevrouw Van der Laan excuseren. Zij zal de rest terughoren, maar
                     zij heeft een andere afspraak. Dan is het nu 13.55 uur. Als het vijf minuten uitloopt,
                     dan is dat misschien niet het allergrootste probleem, maar ik wil voorstellen dat
                     u deze twee blokjes achter elkaar doet, zonder interrupties dus. Dan kijken we hoever
                     we zijn. Aan u het woord.
                  
Minister Helder:
De eindsprint, voorzitter. Er zijn een aantal vragen gesteld over de verdiepingsslag,
                     waarom ik opnieuw zaken aan het onderzoeken ben en hoe het staat met de sportwetdiscussie.
                     Ik kan een heel lang punt afsteken, maar mijn standpunt over de sportwet is duidelijk.
                     Ik wil het proces gewoon goed doorlopen om te kijken hoe we komen tot een herziening
                     van het huidige sportstelsel. We zijn daar druk mee bezig, met alle partijen die daarin
                     zitten. Een sportwet kan daar onderdeel van zijn, maar wat mij betreft is het een
                     doel-middeldiscussie. Ik zie het als een middel, maar niet als een doel op zich. Ik
                     wil echt de organisatiekracht en de energie van de sector versterken, maar ik wil
                     die ook gebruiken. Dat doe ik in dit proces zorgvuldig en daar hoort af en toe een
                     aanvullend onderzoek en ook een passend tijdpad bij.
                  
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van mevrouw Van Dijk waarin zij vraagt
                     naar een concreet voorstel over de vrijwilligers in de sport; hoe we die kunnen ontzorgen
                     op basis van de Human Capital Agenda? Ik ondersteun de human capital tafel sport met
                     een procesbegeleider. In het Sportakkoord zet ik ook in op professionalisering door
                     het opleiden van technisch, bestuurlijk, maar ook het vrijwillig kader. Bij mijn extra
                     inzet op kwaliteit en veiligheid besteed ik steeds extra aandacht aan professionaliseren
                     en ook aan de vrijwilligers. Ik ben het helemaal met u eens dat we vrijwilligers in
                     de sport ongelofelijk moeten waarderen en hoog moeten houden. In de herijking van
                     de buurtsportcoachregeling wordt de professionele ondersteuning van sportaanbieders
                     ook nog eens nadrukkelijk meegenomen. Die moeten vervolgens dan ook weer goed voor
                     hun vrijwilligers zorgen. Dat is wat mij betreft de uitvoering van de motie. Als u
                     dit niet concreet genoeg vindt, moeten we daar misschien even buiten de commissievergadering
                     op terugkomen. Dat wil ik best, want ik wil u graag tegemoetkomen daarin.
                  
Dan de vraag van de heer Van Nispen over de SROI. Dat is eigenlijk dezelfde vraag
                     als die van de heer Mohandis over doelgerichtheid, die ik heb beantwoord. Ik ben erg
                     voor denken in een SROI, waarbij we – dat heb ik net al gezegd – echt concreet meetbare
                     doelen moeten hebben en moeten zorgen dat we meer uit de euro's en meer uit de meters
                     halen. Dat ligt eigenlijk in het verlengde daarvan.
                  
Voorzitter. Dan heb ik nog een blokje varia. Ik ben blij dat de vraag over corona
                     in de varia zit, want dat is echt wel een mijlpaal. Ik hoop ook dat het daar blijft.
                     De vraag luidt: hoe kijkt u aan tegen de plek van sport in het kader van de langetermijnstrategie
                     corona? Ik zie de rol van sport als zeer belangrijk. Ik heb dat ook in alle discussies
                     ingebracht. Sport en bewegen spelen gewoon een cruciale rol in een gezonde samenleving
                     en dragen dus ook bij aan het beperken van de ernstige ziektelast door corona. Sport
                     is dus in het langetermijnplan meegenomen. We zijn dat verder aan het uitwerken, ook
                     met de sportsector zelf. Het uitgangspunt is dat sport en bewegen ook bij oplevingen
                     van het virus mogelijk blijven en daarvoor is in alle sectoren ook veel draagvlak
                     te vinden. Ik begrijp door een ronde langs de sportsector zelf dat iedereen al bezig
                     is om alles uit de kleedkamer te halen als het gaat om instructies en dergelijke.
                  
Dan de vraag of er nog 30 miljoen over is van de coronasteun; kan dat geld nog worden
                     ingezet? Het korte antwoord is nee. U heeft ook meegekregen dat we natuurlijk ook
                     als kabinet een hele strenge ronde hebben gehad. Er zijn hele duidelijke afspraken
                     met Financiën en dit steunpakket is niet meer beschikbaar.
                  
Dan de vraag over de btw van meneer Van Nispen. Hij vroeg waarom dat zo ingewikkeld
                     in elkaar zit voor sport en bewegen en of ik daar iets mee kan. De btw-vrijstelling
                     voor sport is per 1 januari 2019 al verruimd. Het stelsel van btw voor sport en bewegen
                     is complex. Een ruimere vrijstelling is tijdens de coronacrisis weleens toegepast
                     om de toegankelijkheid te vergroten in perioden van beperkende maatregelen. Op dit
                     moment zijn er geen plannen om dat voort te zetten of uit te bouwen. Ik ben uiteraard
                     wel regelmatig in gesprek met de collega's bij Financiën om te kijken wat we kunnen
                     doen, zodat er meer duidelijkheid komt over de btw-positie van sportaanbieders en
                     sportbedrijven. Ik kan u toezeggen dat ik daar achteraan ga en het aan u terugkoppel
                     zodra ik daar iets meer over weet.
                  
Da nog de allerlaatste vraag. Die gaat over e-sports. Vindt u het een sport en heeft
                     u aandacht voor de kansen en de duistere kanten? Het is een interessante ontwikkeling.
                     Of het een sport genoemd gaat worden, is niet aan mij. Ik zie wel potentie. Ik zie
                     ook verbindingen tussen e-sport en traditionele sport. Daarom heb ik me ook de afgelopen
                     jaren, en mijn voorgangers met name, ingezet voor e-sport. In Rotterdam is er een
                     living lab, waarbij onderzocht wordt op wat voor manier e-sport kan helpen om jongeren
                     aan de traditionele sportaanbieder verbonden te laten zijn. Er is een challenge gefinancierd.
                     Er zijn diverse buurtsportcoaches die e-sport inzetten. Ik heb goed contact met de
                     recent opgerichte branchevereniging Esports, samen met NOC*NSF. Ik heb het Kenniscentrum
                     Sport & Bewegen gevraagd om de ontwikkelingen inclusief de mogelijke donkere kanten,
                     zoals verslaving, nauwgezet te volgen. Wat dat betreft staat het dus op de kaart.
                  
Dat was mijn laatste beantwoording, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u. Ik kan de vergadering nog niet sluiten, omdat er nog twee vragen zijn. Maar
                     omdat ik zelf plenair moet, zal de heer Van Nispen het voorzitterschap voor de laatste
                     drie minuten overnemen. Dank u wel voor alles in ieder geval.
                  
Voorzitter: Van Nispen
De voorzitter:
Collega's. De Minister is aan het eind gekomen van de beantwoording. Er is nog ruimte
                     voor een enkele resterende allerlaatste vraag als daar behoefte aan is. De heer Heerema.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Misschien kort, want de Minister ging even in op de coronamaatregelen en dat dat in
                     het stukje varia staat. Ik weet dat dat bij het langeretermijncoronadebat ook aan
                     de orde is geweest. Op dat moment was er simpelweg geen tijd voor om daar een motie
                     over in te dienen. Ik wil hierbij in ieder geval aankondigen, ook voor het tweeminutendebat
                     dat we gaan voeren, dat we daar een motie voor in overweging hebben om te kijken hoe
                     we sport en corona beter samen kunnen laten gaan.
                  
De voorzitter:
Dan komen we daar in het tweeminutendebat op terug. Zijn er nog anderen? Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb nog best wel veel vragen, maar ik heb ook een plenair wetgevingsdebat, net
                     als onze voorzitter. Dat is dus de reden dat ik nu helaas weg moet.
                  
De voorzitter:
Alle begrip daarvoor. Er volgt nog een tweeminutendebat dus we kunnen kijken wat daar
                     nog aan de orde kan komen. De heer Mohandis. O, de Minister.
                  
Minister Helder:
Zou ik een verzoek mogen doen aan mevrouw Westerveld om die vragen mij anders te doen
                     toekomen? Dan kan ik ze beantwoorden in het tweeminutendebat.
                  
De voorzitter:
Daar gaan we een mouw aan zien te passen, maar wel via een formele procedure. De heer
                     Mohandis.
                  
De heer Mohandis (PvdA):
Dank aan de Minister voor wat toezeggingen. Nog een paar punten, rondom die generieke
                     doelen, blijven politiek open. Daar wil ik nog wel met de heer Heerema naar kijken.
                     Hoe kunnen we beide punten, wellicht in een motie, verenigen? De brigade blijft ook,
                     ik kijk ook naar de heer Van Nispen en anderen die daar een punt van hebben gemaakt,
                     dus wellicht ook op dat punt een zachte motie.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk even naar de collega's. Staat u mij toe om zelf, namens de SP,
                     nog een hele korte, verduidelijkende vraag te stellen over een van de laatste punten,
                     over de btw en de complexiteit daarvan. Er is in coronatijd een ruimere vrijstelling
                     geweest. De Minister gaat erover nadenken en komt erop terug. Nou, volgens mij zou
                     er alle reden zijn om te kijken wat hieraan gedaan kan worden, vanwege de bewegingsarmoede
                     en de uitdagingen die er zijn. Kan de Minister zeggen wanneer ze daarop terug kan
                     komen? Ik kan me voorstellen dat dat niet lukt voor het tweeminutendebat, maar toch
                     hopelijk wel voor het wetgevingsoverleg.
                  
Minister Helder:
Ja, dat lukt.
De voorzitter:
Dat is relevant in verband met de toezeggingen. Dank daarvoor. Ik kijk nog een laatste
                     keer naar de collega's. Er zou nog veel te bespreken zijn, maar dat gaan we vervolgen
                     in het tweeminutendebat. Er zijn veel toezeggingen gedaan, waarvoor veel dank. Vanwege
                     de tijd gaan we deze toezeggingen nu niet allemaal voorlezen en uitdiscussiëren. De
                     griffier gaat er via de ambtenaren, het ministerie en de Kamerleden aan wie de toezeggingen
                     zijn gedaan voor zorgen dat het allemaal zorgvuldig gecontroleerd wordt, zodat er
                     geen fouten insluipen. Ik kijk nog even naar de Minister.
                  
Minister Helder:
Tot slot. Dank voor het debat. Ik vond het heel constructief en fijn. Ik denk ook
                     dat we elkaar op een aantal punten goed hebben gevonden. De tweeminutendebatten staan
                     voor zowel de Kamer als de bewindslieden enorm onder druk, zo vlak voor het reces.
                     Als er vragen zijn die ik nu alvast kan meenemen voor de beantwoording in het tweeminutendebat,
                     dan houd ik me daar zeer voor aanbevolen.
                  
De voorzitter:
Die opmerking hebben wij gehoord. Dank daarvoor. Ik bedank nogmaals de Minister en
                     de ambtenaren voor dit debat. Ik bedank ook de ondersteuning, die wij hier vandaag
                     weer in de Kamer hadden, de mensen op de publieke tribune en de mensen die dit debat
                     op een andere wijze hebben gevolgd. Ik wens iedereen nog een fijne dag.
                  
Sluiting 14.04 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.