Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 7 april 2022, over Financiën decentrale overheden en versterking lokaal bestuur
35 925-VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2022
Nr. 149
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 12 mei 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 7 april 2022 overleg gevoerd met
mevrouw Bruins Slot, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 28 maart
2022 inzake monitoring voorzieningenniveau gemeenten (Kamerstuk
35 925-B, nr. 20);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 25 maart
2022 inzake adviesrapport COELO over het uitkeringsstelsel tussen Rijk en provincies
en gemeenten (Kamerstuk 35 925-VII, nr. 143);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 22 februari
2022 inzake reactie op verzoek commissie over een afschrift van de reactie aan de
gemeenteraden van Ede en Hattem over modernisering van de verlof- en vervangingsregeling
raadsleden (28 479, nr. 86);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 18 februari
2022 inzake bouwstenen beleidskader decentraal bestuur (Kamerstuk 35 925-VII, nr. 136);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 2 februari
2022 inzake achtste verlenging Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming
(Kamerstuk 35 424, nr. 18);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 15 december
2021 inzake uitkomsten van de monitoring van Nederland over de toepassing en naleving
van het Europees handvest inzake lokale autonomie en het aanvullend protocol burgerparticipatie
(Kamerstuk 30 184, nr. 37);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 14 december
2021 inzake decembercirculaires 2021 Gemeentefonds en Provinciefonds (Kamerstukken
35 925-B en 35 925-C, nr. 17);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 13 december
2021 inzake verzoek VNG om reactie op eindadvies ROB over de herijking van het Gemeentefonds
(Kamerstuk
35 925-B, nr. 16);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 6 december
2021 inzake reactie op verzoek commissie over een afschrift van het antwoord op de
brief van de gemeenteraad van Zwolle over de modernisering verlof- en vervangingsregeling
voor gemeenteraadsleden (Kamerstuk
28 479, nr. 85);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 23 november
2021 inzake verantwoording van gemeenten over het verslagjaar 2020 (Kamerstuk 35 925-B, nr. 14);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 23 november
2021 inzake reactie op verzoek commissie over een afschrift van het antwoord op de
brief van het Burgerinitiatief Scherpenzeel Zelfstandig met betrekking tot een verzoek
tot integriteitsonderzoek (
2021Z21271);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 17 november
2021 inzake reflectie op de rol van provincies in processen van gemeentelijke herindeling
en reactie op de motie van het lid Özütok over meer aandacht voor het draagvlak in
alle betrokken kernen en op de motie van het lid Sneller c.s. over de gemeente Grave
bestuurlijk en financieel voorbereiden op een herindeling (Kamerstuk 28 750, nr. 82);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 1 november
2021 inzake afschrift van de brief aan de krimpregio's over de eenmalige verlenging
van de middelen die zij aanvullend op de algemene uitkering ontvangen (Kamerstuk 35 925-B, nr. 12);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 26 oktober
2021 inzake antwoorden op vragen commissie over de adviesaanvraag verdeelvoorstel
herijkt Gemeentefonds (Kamerstuk 35 570-B-16) (Kamerstuk 35 925-B, nr. 9);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 26 oktober
2021 inzake versterking positie decentrale volksvertegenwoordigingen (Kamerstuk 35 925-VII, nr. 14);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 5 oktober
2021 inzake toezegging om in gesprek te gaan met het Interprovinciaal Overleg over
de statenvergoeding (Kamerstuk 35 530, nr. 13);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 27 september
2021 inzake tweede voortgang verkenning permanente regeling digitale beraadslaging
en besluitvorming (Kamerstuk 35 424, nr. 17);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 12 augustus
2021 inzake reactie op verzoek commissie over modernisering verlof- en vervangingsregeling
(Kamerstuk
28 479, nr. 84);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 9 juli
2021 inzake antwoorden op tussenbericht ROB herijking Gemeentefonds (Kamerstuk 35 570-B, nr. 25);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 1 juli
2021 inzake toezending notitie «Aanbevelingen verbeteringen in bestuur en financiën
medeoverheden» (Kamerstuk 35 570-VII, nr. 104);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 19 mei
2021 inzake Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU) 2020 (Kamerstuk 35 570-B, nr. 20);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 22 maart
2021 inzake versterking en vernieuwing lokale democratie (Kamerstuk 35 570-VII, nr. 95);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 12 februari
2021 inzake ROB-advies «Goede ondersteuning, sterke democratie» (Kamerstuk 35 570-VII, nr. 88);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 9 oktober
2020 inzake voortgang versterking en vernieuwing van de lokale democratie (Kamerstuk
35 570-VII, nr. 8);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 30 juni
2020 inzake reactie op de motie van de leden Van der Molen en Van Raak over een brede
evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Kamerstuk 35 300-VII, nr. 19) (Kamerstuk
35 300-VII, nr. 131);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 25 juni
2020 inzake notitie varianten tussentijdse raadsontbinding (Kamerstuk 35 300-VII, nr. 128);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 18 juni
2020 inzake lokale democratie op zoek naar zichzelf (Kamerstuk 35 300-VII, nr. 125);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 6 januari
2020 inzake verslag van de consultatie over het advies van regeringscommissaris prof.
mr. M. Scheltema over integrale geschilbeslechting in het sociaal domein en reactie
op het advies en de uitkomsten van de consultatie (Kamerstuk 34 477, nr. 69);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 18 december
2019 inzake voorstellen «samen trap op, samen trap af»-systematiek (Kamerstuk 35 300-B, nr. 13);
– de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 11 februari
2019 inzake kabinetsreactie ROB-advies «Voor de publieke zaak» (Kamerstuk 35 000-VII, nr. 88).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Hagen
De griffier van de commissie, De Vos
Voorzitter: Bisschop
Griffier: Verhoev
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Arib, Bisschop, Dekker-Abdulaziz, Inge
van Dijk, De Graaf, Van Houwelingen en Strolenberg,
en mevrouw Bruins Slot, Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Aanvang 13.00 uur.
De voorzitter:
Ik open dit commissiedebat Financiën decentrale overheden en versterking lokaal bestuur.
Het is donderdag 7 april. Wij hebben hiervoor drie uur uitgetrokken. Ik heet u allen
van harte welkom als leden van deze commissie. Verder heet ik hartelijk welkom de
Minister en haar ondersteuning, hier en elders, allen op de publieke tribune en allen
die op andere wijze dit debat volgen.
De spreektijd is per spreker vier minuten en ik stel voor het aantal vragen dat u
kunt stellen, te beperken tot vier stuks. U kunt u op één punt richten en daar dus
alle vragen voor inzetten, maar u kunt ook kiezen voor twee keer twee. Het is aan
u. Wij registreren het aantal keren dat u een vraagteken plaatst. En ook als u geen
vraagteken plaatst maar het wel een interruptie is, telt het mee als een interruptie.
U kunt zich daar allen in vinden? Fijn! Dan rest mij nog te melden dat mevrouw Leijten
zich afgemeld heeft.
Ik stel voor dat wij de vergadering nu beginnen. Vanwege een debat elders heeft de
commissie geredelijk toegestaan aan de heer Van Houwelingen om als eerste zijn inbreng
te plegen. Ik geef het woord aan de heer Van Houwelingen en hij spreekt namens Forum
voor Democratie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter, en ook dank dat ik als eerste kan spreken. Het onderwerp dat vandaag
op de agenda staat, vinden wij enorm interessant. Vandaar dat ik heel blij ben dat
we hier iets over kunnen zeggen. De lokale democratie is iets wat ons enorm aan het
hart gaat, omdat wij van mening zijn als Forum voor Democratie dat een goede gezonde
democratie altijd lokaal geworteld is. Tocqueville, iemand die we echt bewonderen,
heeft er 200 jaar geleden natuurlijk een prachtig boek over geschreven. Hij vond die
Amerikaanse democratie zo goed en zo vitaal, juist omdat die lokaal geworteld was.
Wat ons betreft zijn er voor een lokale democratie twee elementen heel belangrijk
om goed te kunnen functioneren. Die lokale democratie moet wat te zeggen hebben en
dus autonomie hebben. Verder moet die natuurlijk lokaal zijn, dus kleinschalig. En
dat zijn nou net de twee elementen waar wij ons als Forum voor Democratie heel veel
zorgen over maken.
Ik begin met het eerste element, de lokale autonomie. Daar wordt Europees onderzoek
naar gedaan. Er is een mooie lokale autonomie-index en die wordt elk jaar in Europees
verband gedaan. Daar scoren wij als Nederland niet heel hoog op. We zitten iets onder
het gemiddelde. De Zwitserse gemeenten hebben de meeste lokale autonomie. Dat komt
onder andere doordat we het principe van lokale autonomie niet kennen in onze wetgeving.
Gemeenten staan daardoor vrij zwak ten opzichte van het Rijk. Ze kunnen tegenover
het Rijk nergens een beroep op doen, niet op de Grondwet, maar ook niet op andere
wetgeving. Een andere reden is natuurlijk dat gemeenten weinig belasting kunnen heffen.
Ze hebben wat ons betreft dus een zwakke positie. Weer iets uitzonderlijks is dat
wij in Nederland een benoemde burgemeester hebben, terwijl die in andere landen vaak
gekozen wordt. De vierde reden zijn de gemeenschappelijke regelingen, want die zorgen
ervoor dat gemeenten vaak opgesloten zitten in regelingen waar ze weinig invloed op
kunnen uitoefenen. Daar zit een democratisch gat, dat we allemaal herkennen.
We hebben verder natuurlijk de aanwijzingen van het Rijk, iets wat natuurlijk nu weer
actueel is. Je ziet dat bijvoorbeeld bij de asielzoekerscentra, waarover het Rijk
zegt: mensen moeten gehuisvest worden. Daardoor komt ook de lokale autonomie onder
druk te staan.
Ten slotte zijn er de gedwongen herindelingen en dat is iets wat ons met name aan
het hart gaat. Daar zijn we echt een heel groot tegenstander van. We hadden meer dan
1.000 gemeenten aan het einde van de Tweede Oorlog en dat zijn er nu iets meer dan
300. Dat is gestaag door- en doorgegaan. Het is iets wat mij al jaren enorm verbaast,
omdat het al in de jaren negentig door onderzoekers werd opgemerkt. Een voorbeeld
daarvan is professor Bas Denters en zijn prachtige essay Succes van falend beleid,
een essay dat gaat over dat herindelingsbeleid. Waarom heeft het die titel? Het is
heel succesvol, hè. Dat moeten we Binnenlandse Zaken nageven, want dit is een bestuurlijke
hervorming die altijd is doorgegaan. Elk jaar verdwijnen er iets van tien of twintig
gemeenten. Er zijn hervormingen waarbij dat wel anders is.
Maar het faalt volgens alle wetenschappers en alle onderzoekers op alle fronten! Dus
de kwaliteit van de voorzieningen wordt niet beter. Daar heeft bijvoorbeeld professor
Herweijer onderzoek naar gedaan. De kosten per inwoner worden niet lager maar hoger
en het is dus niet efficiënter. Dat is iets waar professor Allers van het COELO heel
veel onderzoek naar heeft gedaan, artikel na artikel. En wat ons het meest aan het
hart gaat, is dat het niet goed is voor de democratie. Het is niet goed voor de lokale
betrokkenheid. Daar heeft Bas Denters zelf heel veel onderzoek naar gedaan. Want wat
gebeurt er? Ik heb er zelf in een vorig leven, zou ik bijna zeggen, ook onderzoek
naar gedaan. In alle landen zie je: hoe groter de gemeente is, hoe minder inwoners
betrokken zijn bij die gemeente en hoe minder vaak ze gaan stemmen. Daar is heel veel
onderzoek naar gedaan in herindelingsonderzoeken. Dat zie je in alle landen.
Wij hebben inmiddels in Nederland zo'n beetje de grootste gemeenten van Europa. Alleen
in Groot-Brittannië, Ierland en wellicht Denemarken na de laatste hervorming – ik
zeg het uit mijn hoofd – zijn ze nog groter. We hebben dus enorm kolossale gemeenten
en we gaan daar maar mee door. Dus die lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen
verbaast mij dan ook totaal niet. Het is dus heel gek dat beleid dat op alle fronten
faalt, toch maar wordt doorgezet. Dit is ook een vraag van mij aan de Minister: hoe
kijkt de Minister hiertegen aan?
In onze ogen is het een hele zorgelijke ontwikkeling en vooral als die herindelingen
gedwongen zijn. Dat zijn ze heel vaak en dat wil dus zeggen dat de inwoners het niet
willen. Er zijn heel veel lokale referenda geweest en toch wordt het doorgezet en
doorgedrukt.
Voorzitter, ik ga naar mijn afronding toe. Eén zaak die ons met name aan het hart
gaat, is de gemeenten Haren. U bent er wellicht bekend mee. Haren is drie jaar geleden
tegen de zin van de bewoners in bij de gemeente Groningen getrokken. 75% van de inwoners
was ertegen, maar het is toch gebeurd. Daar is heel veel misgegaan. Er zijn ondertussen
ook boeken over verschenen en wij komen, zoals u wellicht bekend is, met een initiatiefwet.
Wij vinden echt dat de Staten-Generaal en de Tweede Kamer hun verantwoordelijkheid
moeten nemen, omdat
De voorzitter:
U komt nu tot een afronding.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik kom nu tot een afronding, voorzitter.
… de Kamer wellicht verkeerd geïnformeerd is. Wij willen dat terugdraaien. Een vraag
aan de Minister: hoe kijkt zij tegen die herindeling aan? En nog een meer specifieke
vraag: is zij misschien bereid om de commissaris van de Koning in Groningen aan te
sporen om de vragen te beantwoorden die hierover zijn gesteld door de gemeente Haren?
Ik zou dat heel fijn vinden, want dat is blijkbaar nog niet of beperkt gebeurd.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Inge van Dijk. Zij spreekt namens het CDA. Gaat
uw gang.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Functioneren als één overheid: het klinkt mooi en logisch
en is tegelijkertijd ontzettend weerbarstig. De Minister van BZK heeft hierin een
cruciale rol. Zij heeft geen gemakkelijke opgave, want de spanning in de relatie tussen
Rijk, provincies en gemeenten is in de loop der jaren ontstaan en dat kan de Minister
niet van vandaag op morgen oplossen.
Gisteren ontvingen we een brief van de VNG over een aantal belangrijke onderwerpen:
stabielere financiering van medeoverheden, de uitvoeringstoets decentrale overheden
en medeondertekening van BZK bij wetsvoorstellen die overheden raken. Collega Grinwis
en ik hebben daar in oktober een motie over ingediend. Mijn concrete vragen zijn:
kan de Minister aangeven wanneer zij duidelijkheid kan geven over die uitvoeringstoets
en die medeondertekening? De Minister heeft toegezegd rond de zomer met een hoofdlijnenbrief
te komen over stabielere financiering van medeoverheden. Schept die brief ook duidelijkheid
over 2026? Ik vraag dat specifiek, omdat deze p.m.-post problemen oplevert bij het
meerjarig sluitend kunnen begroten van gemeenten. Duidelijkheid hierover, het liefst
in de meicirculaire, zou gemeenten enorm helpen.
De VNG stelt dat het accres deze kabinetsperiode fors lijkt, maar dat het alleen maar
toereikend is voor de loon- en prijsontwikkeling. Er blijft vrijwel niets over voor
nieuw beleid. Hoe ziet de Minister dit?
Voorzitter. In het kader van stabielere financiering van de medeoverheden: wat doen
we als een gemeente echt in problemen dreigt te komen, bijvoorbeeld als gevolg van
een incident? Ik noem als voorbeeld een grote claim als gevolg van een besluit uit
het verleden. Natuurlijk ben je als college dan ook verantwoordelijk, maar het is
wel heel onwenselijk dat die financiële problemen ertoe zouden kunnen leiden dat het
voorzieningenniveau onderuitgaat. Is er met de Minister te praten over een nood- of
solidariteitsfonds?
De herverdeling van het Gemeentefonds is een langlopend dossier met grote consequenties.
Eerlijk gezegd zit ik hier wel een beetje mee in mijn maag. Dat het huidige systeem
niet meer functioneert, is ons helder, maar herverdeling gaat ergens zeer doen. Dat
zien we nu ook gebeuren. Enerzijds zien we gemeenten die zwaar in de stress zitten,
omdat ze gekort dreigen te worden en grote zorgen hebben over het sluitend krijgen
van hun begroting na de invoering hiervan. Anderzijds zien we ook gemeenten die boos
zijn als er weer uitstel komt, omdat ze het gevoel hebben dat hun eindelijk financieel
recht wordt gedaan na jaren van bezuiniging.
Gisteren ontvingen we een brief van de Minister over de herverdeling. Daarin lees
ik dat adviezen van ROB en VNG wel serieus worden genomen, maar niet een-op-een worden
overgenomen. Dat wringt, zeker het gebrekkige vertrouwen in het Rijk. Kan de Minister
nog een keer duidelijk toelichten waarom ze deze keuze toch maakt? Ik doel dan bijvoorbeeld
op de discussie over de centrumfunctie. Onderzoeken worden opgepakt en volgend voorjaar
zijn de uitkomsten er, maar wat dan? Graag zou ik de afspraak over deze onderzoeken
naar de centrumfunctie, eenpersoonshuishoudens en overige middelen hard op papier
hebben, inclusief een planning.
De Minister straalt uit mee te willen denken met gemeenten die door het ijs dreigen
te zakken en gemeenten die extra middelen ontvangen voor bevolkingsdaling. Hiervoor
gaat een aangepast groeipad gelden. Kan de Minister ook dat meer concreet maken? Gemeenten
hebben dat echt nodig om te kunnen begroten.
Voorzitter. We vragen veel van decentrale overheden: extra taken als gevolg van corona,
de kinderopvangtoeslagaffaire, energiecompensatie en nu ook de opvang van vluchtelingen
uit Oekraïne. Dit doen ze met heel veel liefde, maar ze moeten er wel op kunnen vertrouwen
dat ze vervolgens ook, zoals toegezegd, gecompenseerd worden. We zagen het al bij
de discussie over de € 800 energiecompensatie en ook nu krijg ik signalen van gemeenten
die zeggen alles op alles te zetten om opvang te regelen voor de mensen uit Oekraïne,
die ook heel erg welkom zijn. Maar daar maken ze ook stevige kosten voor en ze zijn
onzeker of de verrekening goed gaat komen. Ik vraag de Minister dan ook om er bij
haar collega's echt op aan te dringen dat er duidelijkheid vooraf komt.
Ten slotte een punt van een hele andere orde. Versterking van het lokale bestuur betekent
een sterke raad met een goede afspiegeling van de gemeenschap, en dus ook een warm
welkom voor mensen met een beperking. Maar wij krijgen signalen dat mensen met een
specifieke uitkering gekort worden vanwege hun vergoeding als raadslid. En dat is
best vreemd, want dat doen we immers ook niet bij mensen in loondienst. Ik zou dan
ook graag een brief willen ontvangen, want ik weet dat dit echt verder reikt dan het
domein van deze Minister, met daarin een inventarisatie van de diverse uitkeringen,
de gevolgen van de vergoeding op deze uitkering en een reflectie van het kabinet op
hoe zich dit verhoudt tot het VN-verdrag voor mensen met een beperking.
Dank je wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Strolenberg. Hij spreekt namens de VVD.
De heer Strolenberg (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Vorig jaar om deze tijd was ik nog raadslid in de gemeente
Hoogeveen. Ik was daar twaalf jaar woordvoerder gemeentefinanciën en ik weet dan ook
hoe belangrijk het is dat een gemeente een gezonde financiële positie heeft. Als er
onzekerheid is, wordt er toch vaak aan een investeringsrem getrokken en dat raakt
toch vaak burgers. Het gaat dan om het verbouwen van het zwembad of de aanleg van
een hockeyveld of een nieuwe gymzaal. Die onzekerheid moeten we niet hebben, want
het raakt mensen. Als er bezuinigingen waren, zaten de tribunes vaak vol, en zagen
we hele lange rijen met insprekers tijdens de gemeenteraadsvergadering.
Wat gemeentes doen, is heel zichtbaar en ook heel merkbaar voor onze inwoners. Ik
vind dan ook dat gemeentes voldoende toegerust moeten zijn om hun wettelijke taken
uit te voeren. Dat zijn we ook aan hen verplicht. Dat draait niet alleen maar om geld,
ook al komt er deze kabinetsperiode wel extra geld via het accres en de speciale uitkeringen.
En ook door de afschaffing van de oploop in de opschalingskorting is er wat financiële
ruimte. Zoals mevrouw Van Dijk al aangaf, zijn de gemeentes daar gisteren over geïnformeerd.
Maar vanaf 2026 staan gemeentes voor een financiële uitdaging en dat geldt natuurlijk
ook voor provincies. En om tot meer stabiliteit en meerjarige financiële zekerheid
te komen is het denk ik goed dat er een herijking komt van het Gemeentefonds en dat
er gesproken gaat worden over een stabielere accressystematiek en het uitkeringsstelsel
voor de bekostiging van medeoverheden. Ik denk dat iedereen het daarmee eens is.
Gezien het rondetafelgesprek over interbestuurlijke verhoudingen lijkt het me nodig
dat er wordt gewerkt aan het vertrouwen tussen Rijk en medeoverheden. Om dat zorgvuldige
proces in goede banen te leiden, zou ik willen pleiten voor een gezaghebbende onafhankelijke
derde, een deskundige met draagvlak binnen de VNG, die samen met het ministerie kan
zorgen voor vertrouwen in het proces en de begeleiding daarvan. Mevrouw Van Dijk vroeg
al: wanneer komt de planning en welke onderzoeken worden er gedaan? Wat doen we precies
met de uitkomsten en hoe gaan we dat nauwlettend volgen?
Zeker over de vraagstukken voor na 2026, zoals die ook in het coalitieakkoord zijn
beschreven, zal nog een hele consultatie gaan plaatsvinden om te kijken hoe we meerjarig
stabiel financieel beleid kunnen gaan voeren.
De Minister heeft het ook over een contourennota. Die komt in de Tweede Kamer en eigenlijk
zou zo'n onafhankelijke derde voor die periode met een advies moeten komen. Misschien
moet die ook wel namens de gemeentes meedenken over hoe die contourennota er precies
uit komt te zien. Ik ben benieuwd hoe de Minister daartegen aankijkt.
De huidige verdeling van het Gemeentefonds is verouderd, ingewikkeld en ondoorzichtig.
Het is te veel gebaseerd op de situatie van voor de decentralisaties. Sommige achterliggende
aannames zijn echt achterhaald. Wij vinden eigenlijk ook dat het gepresenteerde model
best in 2023 in zou kunnen gaan, maar het zou geen eindstation mogen zijn. Ik ben
ook wel benieuwd welke afspraken er nu worden gemaakt. We hebben gisteren natuurlijk
een brief gekregen over dat ingroeipad, maar we zijn toch vooral benieuwd naar dat
stukje maatwerk dat de Minister wil gaan bieden. Er zijn toch enkele gemeentes in
een bijzondere situatie en die maken zich behoorlijk zorgen. Ik ben daarom benieuwd
naar de vangnetconstructie.
De Minister heeft boven aan pagina 5 van de brief geschreven dat er maatwerk wordt
geboden aan gemeentes met beperkte financiële draagkracht en een lage sociaaleconomische
status. Zij schrijft verder ook dat er nog een analyse volgt van de ontwikkeling van
de kosten voor het sociaal domein 2020. Ik ben wel benieuwd of de Minister dat nog
wat verder kan toelichten. Hoe komt dat aangepaste ingroeipad eruit te zien en waar
hangt het precies van af of mensen daarvan gebruik kunnen maken?
Dan een vraag over de grote steden. Dat is op zichzelf wel een apart verhaal, want
de gemeente Den Haag springt er een beetje raar uit. Wat is de reden om bijvoorbeeld
maatwerk te bieden aan Rotterdam en Amsterdam, maar niet aan Den Haag?
De voorzitter:
Komt u tot een afronding?
De heer Strolenberg (VVD):
Ja, ik zal even een stukje overslaan.
Tot slot een punt dat misschien ook wel belangrijk is, de evaluatie. Dat is natuurlijk
ook een belangrijk moment. Ik wil graag weten of de Raad voor het Openbaar Bestuur
daar een rol in krijgt. Gaat de Minister hem misschien om advies vragen?
Over de versterking van het openbaar bestuur wil ik nog kort een punt maken. Prof.
mr. Elzinga en ook de B&A Groep hebben voortgebouwd op gezaghebbende analyses en rapporten
van de Raad van State en ook het rapport van de Raad voor het Openbaar Bestuur. Ik
denk dat hun aanbevelingen ook echt bijdragen aan de revitalisering van het decentrale
bestuur. Ik ben eigenlijk wel benieuwd of en wanneer wij iets van een beleidskader
zouden kunnen ontvangen, zodat we met elkaar verder kunnen praten over hoe dat beleidskader
eruit komt te zien.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Arib namens de PvdA. Gaat uw gang.
Mevrouw Arib (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Collega Van Houwelingen heeft een algemeen verhaal gehouden
over het belang van de lokale democratie. Hij heeft daarbij dingen genoemd als herindeling
en kleinschaligheid. Dat geeft wel aan dat al die brieven die wij vandaag op de agenda
hebben staan, niet in vier minuten kunnen worden behandeld. Ik ben blij dat wij daarom
tot nu toe allemaal een beetje hetzelfde onderwerp hebben uitgekozen, namelijk hoe
het met het lokale bestuur en het Gemeentefonds gaat.
We hebben het vandaag over lokaal bestuur, de gemeenten. Dat is de bestuurslaag die
het dichtst op de bewoners zit, de bestuurslaag die belangrijke taken van de overheid
moet uitvoeren en de bestuurslaag waar bewoners het meest direct merken dat overheidstaken
niet naar behoren worden uitgevoerd. De Minister moet ervoor zorgen dat gemeenten
voldoende middelen hebben om die taken uit te voeren. En daar gaat het mis.
De gemeenten hebben het bij de start van het kabinet al over een valse start. Dat
hebben ze ons ook allemaal geschreven. En ze zien nu nog steeds dat het de verkeerde
kant opgaat. In een brief die zij naar de Kamer stuurden, staat puntsgewijs en feitelijk
opgesomd wat er misgaat. Het gaat hierbij niet om een boekhoudkundig probleem waardoor
gemeenten hun begrotingen niet op orde hebben. Het gaat erom dat gemeenten zich als
gevolg van hun financiële situatie gedwongen voelen om minder voorzieningen in hun
gemeentes in stand te houden. Ze kunnen daardoor hun taken niet naar behoren uitvoeren.
De jeugdzorg is al een paar keer als het meest schrijnende voorbeeld genoemd, maar
er zijn meer voorbeelden. Collega Inge van Dijk heeft ze genoemd: de energietransitie,
de woningbouwproblematiek en de opvang van vluchtelingen. Daar worden gemeenten direct
mee geconfronteerd.
Tijdens de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken heb ik het erover gehad met
voormalig Staatssecretaris Knops naar aanleiding van een onderzoek dat uitgebreid
in De Groene Amsterdammer werd beschreven. Dat ging met name over het feit dat er
steeds meer voorzieningen verdwijnen en dat dat reden is voor het onbehagen en voor
het gebrek aan vertrouwen in de politiek. Ik heb hem toen gevraagd wat hij daarvan
vond en zijn reactie was dat de keuzes die gemaakt worden om bepaalde voorzieningen
wel of niet te sluiten, eigenlijk keuzes van de lokale overheden, de decentrale overheden,
zijn. Dat was te gemakkelijk, want als er geen geld is, valt er ook weinig te kiezen.
Gemeentes zijn dan gewoon gedwongen om dat soort voorzieningen, die belangrijk zijn
voor de sociale cohesie en voor het bestrijden van de sociale ongelijkheid, te beperken.
Maar dat zijn wel dingen waar we het allemaal over eens zijn.
Het is niet duidelijk of de financiering van de gemeenten gelijk op blijven gaan met
die van het Rijk. Dat is dat systeem van trap op, trap af. En dan dreigt er na 2026
ook nog een korting van bijna 1 miljard op het Gemeentefonds te komen. Dus daar is
gewoon veel onzekerheid over. Er is dus voor veel structurele problemen geen geld.
Er is wel incidenteel geld in het vooruitzicht gesteld, maar geen structureel geld.
En de Minister weet natuurlijk als geen ander waar de pijn bij de gemeenten zit. Kortom,
er moet eigenlijk geld bij, willen de gemeenten blijven doen wat zij moeten en ook
willen doen, ook na 2026, want met extra geld voor alleen de komende jaren kunnen
gemeenten de structurele opgaven waar zij voor staan niet uitvoeren.
Voorzitter. Dan de discussie over het Gemeentefonds, het fonds waar gemeenten het
grootste deel van hun financiering uit halen. Dat moet herijkt worden. Daar zijn we
het allemaal over eens. De verdeelsleutel van dit fonds leidt er namelijk toe dat
sommige gemeenten te veel en andere gemeenten te weinig krijgen.
De voorzitter:
Komt u tot een afronding?
Mevrouw Arib (PvdA):
Oké.
Dan wil ik graag weten of het nieuwe verdeelmodel, dat de Minister per 2023 wil laten
ingaan, er niet toe leidt dat gemeenten benadeeld worden. Kan de Minister dat duidelijk
maken?
Dan echt tot slot, voorzitter. Wij hebben gisteren een brief van de Minister ontvangen,
waarin wordt gezegd dat zij de kritiek van de VNG en de ROB serieus neemt. De brief
is van gisteren en het zal misschien nu niet gelijk kunnen, maar ik zou heel graag
zien dat er puntsgewijs en concreet wordt ingegaan op alle punten van kritiek van
de VNG en de ROB. Ik wil dus niet dat dit in algemene zin wordt gedaan met de opmerking:
we gaan het serieus nemen.
Ik heb nog meer punten, maar misschien kan ik straks nog via een interruptie een paar
vragen stellen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat valt altijd te proberen. Dan is nu het woord aan mevrouw Dekker-Abdulaziz.
Zij spreekt namens D66. Gaat uw gang.
Mevrouw Dekker-Abdulaziz (D66):
Dank je wel, voorzitter. Een paar weken geleden waren de gemeenteraadsverkiezingen.
Ik heb toen gesproken met veel zittende, vertrekkende en nieuwe raadsleden en wethouders.
Velen van hen hebben zorgen over de lagere opkomst. Daarvoor zijn meerdere redenen,
maar het lijkt me een gezamenlijke taak, van de lokale bestuurders zelf maar ook van
ons als landelijke politiek, om actie te ondernemen.
Waar gaat het lokale bestuur precies over? Dat is dan een belangrijke vraag, zeker
financieel. Als we gemeenten behandelen als uitvoeringskantoren met een opgelegd budget,
moeten we niet raar opkijken van een lage opkomst. Rapport na rapport, expert na expert
en raadslid na wethouder laten mij zien hoe afhankelijk het lokale bestuur is van
het Rijk en hoe veranderlijk het Rijk vaak is. Dat moet beter. Daarom is de Minister
nu bezig met een nieuwe financieringssystematiek. Mijn eerste vraag: ligt het op schema?
Gaan we voor de zomer inderdaad wat horen en wat is het tijdpad waardoor decentrale
overheden in 2026 echt aan de slag kunnen? En belangrijker: gaat die systematiek echt
zorgen voor een stabiel Gemeentefonds? Nu hebben we het voor deze jaren geregeld met
de motie-Van Wijnbergen c.s., maar komt de Minister in haar plan ook met een structurele
oplossing, zodat gemeenten en provincies telkens ruim van tevoren weten welk budget
ze krijgen?
Een belangrijk aspect in die lokale zeggingskracht is de minieme grip op de eigen
inkomsten. De enorme verantwoordelijkheden die gemeenten erbij hebben gekregen, staan
daarmee niet in verhouding. Het aanpakken van die weeffout moet onderdeel worden van
de nieuwe systematiek. Dus, worden de plannen van de Minister echt ambitieus op dit
punt? En met «ambitieus» bedoel ik ook creatief. We kennen de voorstellen voor ingezetenenheffingen
en de ozb-gebruikersbelasting. Dat zijn interessante ideeën, maar gaat de Minister
ook kijken naar lokale belastingen waarmee je meerdere vliegen in één klap slaat?
Ik denk dan bijvoorbeeld aan een leegstandsheffing of een grondbelasting, zodat gemeenten
eigenaren van panden of gronden een eerlijke prijs kunnen laten betalen voor leegstand.
Een ander idee is een planbatenheffing, zodat winst met grondspeculatie ten bate van
de gemeente komt.
Dan de herijking van het Gemeentefonds. Ik krijg daarover veel vragen van verontruste
gemeenten en dan vooral van specifieke gemeenten als gemeenten met een universiteit
en veel zorginstellingen. Maar ik krijg die vragen ook van gemeenten die veel taken
hebben, maar waarvan de middelen naar de centrumgemeente gaan. De Minister zegt toe
de onderzoeksagenda van de ROB over te nemen. Van D66 mag dat nog wel wat scherper,
want dit is een belangrijk punt. Is het een harde toezegging dat die onderzoeken adequaat
en op tijd zijn afgerond, zodat de conclusies volwaardig meegenomen kunnen worden
in de evaluatie en er op tijd bijgestuurd kan worden? Kan de Minister verder nader
ingaan op het aangepaste ingroeipad, dat zij aankondigde in de brief? Wat houdt het
precies in en is het voldoende om deze gemeenten tegemoet te komen?
Dan de gemeenschappelijke regelingen. We zien al lange tijd een beweging van gemeenten
richting steeds meer gemeenschappelijke regelingen. Soms zijn die goed en efficiënt,
maar soms kenmerken ze zich ook door een gebrek aan democratische controle. Wat is
de visie van de Minister op deze ontwikkelingen? En welke stappen gaat zij nemen om
gemeenschappelijke regelingen meer democratische legitimiteit te geven, ofwel de prikkels
voor gemeenten om te kiezen voor gemeenschappelijke regelingen weg te nemen?
En ten slotte wil ik me ook aansluiten bij de vragen van mevrouw Van Dijk over hoe
om te gaan met p.m.-posten, en duidelijkheid daarover te geven bij de volgende begrotingen.
Dan even over de rechtspositie van de ambtsdragers. Ik ben blij dat de Minister de
verlofregelingen voor de ambtsdragers gaat moderniseren. Wanneer gaan we meer daarover
horen, en wat precies? Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Dekker. Dan is nu het woord aan mevrouw Van der Graaf. Zij spreekt namens
de ChristenUnie. Ga uw gang.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Dank u wel, meneer Bisschop. Dank u wel, voorzitter. Deze week zijn veel mensen, heel
veel nieuwe raadsleden, begonnen aan een nieuwe periode in de gemeenteraad, na de
verkiezingen. En er worden ook weer heel veel colleges gevormd. Die mensen zijn allemaal
op zoek naar het beste voor de inwoners van hun gemeenten. Ze zijn bezig met het maken
van toekomstplannen. Wat hebben ze daarvoor nodig? Duidelijkheid over hoeveel ze te
besteden hebben voor de komende jaren. Incidenteel kunnen ze dat nu afleiden, maar
we weten allemaal hoe spannend dat is straks vanaf 2026. Dus ik wil heel graag vragen
aan de Minister om daar duidelijkheid over te bieden, en haar vragen welke duidelijkheid
zij daarover kan geven aan deze nieuw bestuurders. Want wij weten dat velen van hen
gewoon geen vetpot gaan aantreffen, en dat zij nog de wrange vruchten plukken van
bezuinigingen die zijn doorgevoerd.
De ChristenUnie is wel positief over het extra geld dat er nu voor gemeenten beschikbaar
komt, maar die kloof vanaf 2026 – dat wordt «het ravijn» genoemd – hangt als een zwaard
van Damocles boven de hoofden van de gemeentebestuurders. Dit vraagt actie van de
Minister, en ik hoop dat ze vandaag haar inzet daarvoor duidelijk kan maken. We lezen
in de brief die de Minister gisteren heeft gestuurd dat ze de urgentie ziet en dat
ze in juni al met de eerste contouren hoopt te komen voor de toekomst, of de financiering
daarvan, maar dit vraagt echt om duidelijkheid.
Voorzitter. Ik ben er een tijdje tussenuit geweest. Ik heb afscheid genomen in een
tijd dat het herverdelingsmodel dat er nu ligt, er toen ook al lag, en ik had eigenlijk
goede hoop dat er in de tussentijd aan wat knoppen gedraaid zou zijn om dat herverdelingsmodel
er beter uit te laten zien. Ik vraag mij af in hoeverre er in de tussentijd aan de
knoppen is gedraaid. Dus ik vraag de Minister heel concreet welke acties daar nu concreet
op zijn ondernomen, in de wetenschap dat de onderzoeken waarop was aangedrongen, voorafgaand
aan de invoering zouden worden uitgevoerd. Daaruit had je misschien ook uitkomsten
kunnen afleiden die tot aanpassingen in het model zouden moeten leiden. Dat is nu
niet gebeurd; dat is niet op tijd klaar. Daarbij vraag ik aan de Minister er duidelijkheid
over te geven dat, als de onderzoeken daartoe aanleiding geven, er in de komende jaren
nog wel aan die knoppen gedraaid zou kunnen worden, om dat te doen. Ik vraag de Minister
ook dit. Zij heeft een ingroeipad vastgesteld tot en met 2025. Zou zij ook de duidelijkheid
kunnen bieden aan gemeenten dat dat op dat niveau bevroren wordt, zodat ze daar vanaf
2026 duidelijkheid aan kunnen ontlenen?
Over het vereveningspercentage van de ozb. Ik zie dat dat weer is teruggezet op het
oude niveau van 70–80%. Er was gerekend met 90%. Dit leidt weer tot veel nieuwe onduidelijkheid
voor gemeenten. Dus ik vraag de Minister allereerst: waarom verandert dat nu weer
zo ineens? Wat zit daar voor inhoudelijke onderbouwing achter? En tot welke verschuivingen
leidt dat? En zijn gemeenten daarvan op de hoogte gesteld, of kunnen zij daarvan zo
snel mogelijk op de hoogte worden gesteld, zodat ze daar weten wat hun te wachten
staat?
Voorzitter. We constateren dat dit niet het enige onderwerp is waarover gesproken
wordt met de gemeenten. Het gaat over de verhoudingen van de rijksoverheid met het
lokale bestuur. Het is ook een spannende fase, ook als het gaat om de opvang van vluchtelingen
uit Oekraïne. Mevrouw Van Dijk sprak daar zojuist ook woorden over. En er spelen nog
veel meer discussies met de gemeenten, die ook vragen om een inhoudelijk antwoord.
Ik vraag de Minister hoe zij deze discussies wil aanpakken. Is zij bereid om te zoeken
naar een soort van bestuursakkoord, ook op inhoud? Ik vraag naar de visie daarop van
de Minister, en haar inzet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank voor uw inbreng. Dan draag ik nu het voorzitterschap tijdelijk over aan mevrouw
Van Dijk, zodat ik mijn inbreng kan plegen.
Voorzitter: Inge van Dijk
De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan de heer Bisschop van de SGP voor zijn inbreng.
De heer Bisschop (SGP):
En volgens de Minister van Buitenlandse Zaken spreek ik namens de partij die dit jaar
100 jaar in de Tweede Kamer vertegenwoordigd is: de Staatkundig Gereformeerde Partij.
Voorzitter. Hoogleraar Elzinga beschrijft de verleiding om de problemen rond het decentrale
bestuur vooral te verengen tot financiën. En natuurlijk, het gaat om geld; de collega's
hebben dat ook duidelijk geschetst. Maar een financiële fixatie is toch onverstandig.
De problemen hebben ook te maken met de manier van organiseren, de schaalgrootte.
Er is bijvoorbeeld steeds meer regionalisering, deels ook van rijkswege verplicht.
En een onderzoek van Investico maakte duidelijk dat twee derde van de samenwerkingsverbanden
eigenlijk structureel met forse begrotingsoverschrijdingen te maken heeft: 11%. Dat
heb je dan als gemeenteraad maar te slikken, en je hebt daar nauwelijks grip op. Daarom
mijn eerste vraag: gaat de Minister deze aspecten meenemen in haar visie op meer regie
op een samenhangend decentraal bestuur? Ik vraag haar ook nadrukkelijk om daarbij
de adviezen van Elzinga breder te betrekken, en zich ook rekenschap te geven van de
kritiek die de Raad van Europa al herhaaldelijk op het punt van lokale democratie
in Nederland heeft verwoord. Wij kunnen niet blijven verwijzen naar de verantwoordelijkheid
van individuele gemeenten, mede omdat de regionalisering door het Rijk is gestimuleerd
of afgedwongen.
De toenemende versnippering, een ander punt. De voorwaardelijkheid en de tijdelijkheid
van financieringen zijn een groot probleem voor gemeenten. De gemeenten laten zien
dat dit kabinet nieuwe onzekerheden creëert; verschillende collega's hebben daaraan
gerefereerd. Mijn vraag, aansluitend bij die van collega's, is: welke rol pakt de
Minister vanuit haar verantwoordelijkheid voor decentrale overheden? Die verbetering
kan niet wachten tot 2026; tot na deze kabinetsperiode dus.
Met Elzinga pleit de SGP voor revitalisering van de klassieke gemeentelijke autonomie.
Er blijft nu te weinig vrije ruimte over voor wettelijke taken als jeugdhulp. Neemt
de Minister de versterking van de klassieke autonomie mee in haar visie? Dat gaat
verder dan dat de gemeenten voldoende geld moeten hebben voor het uitvoeren van de
taken. En vindt de Minister ook dat uitbreiding van het gemeentelijke belastinggebied
echt beschikbaar moet zijn voor gemeentelijk beleid, en niet voor de financiering
van rijksbeleid?
Voorzitter. De SGP waardeert de tegemoetkomingen die de Minister heeft gedaan voor
de invoering van een nieuw verdeelmodel. Maar toch blijft een belangrijke hobbel bestaan.
Dat belangrijkste knelpunt ligt toch in de maatstaf met betrekking tot centrumgemeenten,
waar iets scheef blijkt te zitten. Ik sluit me kortheidshalve aan bij de vragen van
het CDA op dit punt. Het nieuwe model heeft volgens de Raad voor het Openbaar Bestuur
de potentie om een beter schip te worden, maar dat ligt nog niet stabiel op het water,
en dat is toch enigszins te riskant.
Voorzitter. De SGP vraagt ook aandacht voor herindelingen. In de casus-Scherpenzeel
is een te lichtvaardige fusie gelukkig door de Minister voorkomen. In andere situaties
blijft na afgedwongen fusies soms diepe onvrede bestaan. Het voorbeeld is Haren, waar
collega Van Houwelingen aan refereerde en die zelfs namens het FVD een initiatiefwet
tot splitsing indiende. Mijn vraag aan de Minister is: is de Minister bereid om eens
te evalueren wat we nu van zulke situaties kunnen leren? En de SGP vraagt ook specifieke
aandacht voor het pleidooi van Jan Lunsing in het Nederlands Juristenblad voor meer
rechtsbescherming van gemeenten die tegen hun wil opgeheven worden. Het gaat om ingrijpende
besluiten. Zouden zij niet een juridische toets moeten kunnen vragen van de zorgvuldigheid
van de gevolgde procedure? Ik vraag daar graag een reactie of reflectie op van de
Minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
En ook keurig binnen de tijd. Dan geef ik het voorzitterschap weer terug.
Voorzitter: Bisschop
De voorzitter:
Dank, dank. De Minister heeft aangegeven graag twintig minuten de gelegenheid te willen
hebben om de zaken voor te bereiden. Dat betekent dat ik u graag hier weer terugzie
om 13.55 uur.
Er is drie uur hiervoor uitgetrokken en we zijn pas zo'n 35 minuten onderweg, dus
voelt u zich niet bezwaard, excellentie.
De vergadering wordt van 13.35 uur tot 13.58 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan door met dit overleg, dit commissiedebat. Het woord is aan de Minister voor
de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Gaat uw gang.
Minister Bruins Slot:
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Wat alle leden zeiden, is dat we niet
zonder een goed werkend decentraal bestuur kunnen, zonder onze medeoverheden, onze
gemeenten en onze provincies. Als functioneel bestuur noem ik toch even de waterschappen,
want die hebben ook een belangrijke rol en taak. Meerdere leden gaven aan dat dit
vraagt om het kunnen leggen van een goede verbinding met de samenleving door raadsleden
en Statenleden. Aan de andere kant vraagt het van ons allemaal dat we onze democratie,
onze democratische instituties, beschermen, vernieuwen en onderhouden en dat we ook
investeren in de slagkracht van het openbaar bestuur. Ik zet me dus in voor de versterking
van de decentrale overheid. Dat is voor mij een betrouwbare overheid, zoals mevrouw
Arib altijd zegt, die oog heeft voor de menselijke maat, die dienstbaar en ook bereikbaar
is, een overheid die mensen vooropstelt en ook ruimte biedt voor zeggenschap en invloed
van inwoners in hun eigen directe leefomgeving. Mevrouw Van der Graaf en mevrouw Dekker
gaven ook aan dat het om de eigen leefomgeving gaat.
Ik heb vier blokjes gemaakt. Daaraan voorafgaand begin ik met een iets algemene inleiding,
omdat de heer Bisschop mij uitdaagde om in algemene zin wat te zeggen over het openbaar
bestuur. Die uitdaging heb ik met beide handen aangegrepen, meneer Bisschop, maar
ik zal het niet te lang doen. Ik heb de volgende blokjes. Het eerste blokje is de
herijking van het Gemeentefonds. Het tweede blokje gaat over de financiën en de vragen
die gesteld zijn over het jaar 2026 en verder. Het derde blokje gaat over een aantal
zaken rondom overige financiële zaken. Ik heb trouwens vijf blokjes. Het vierde blokje
gaat over het versterken van het decentraal bestuur. Als laatste ga ik in op een aantal
vragen over herindelingen.
Voorzitter. Een belangrijk onderwerp van het debat is de financiële positie van de
decentrale overheden. Alle leden hebben dat ook aangedragen. Wat betreft het op orde
brengen van de financiële basis zorgt het coalitieakkoord in ieder geval voor meer
financiële ruimte voor gemeenten en provincies gedurende deze kabinetsperiode. Meerdere
leden hebben dit ook gezegd. Dan gaat het om 3 miljard en ook nog een keer 1,5 miljard
voor de jeugdzorg. In totaal is dat 4,5 miljard. Niet alleen ik ben me, maar ook mijn
medefondsbeheerder, de Staatssecretaris van Financiën, is zich er zeer van bewust
dat gemeenten en provincies ook onzekerheid ervaren over de financiële ruimte voor
het jaar 2026 en de jaren daarna. Ik zal daar straks nadrukkelijk op ingaan. Daarom
hebben we met elkaar een contourennota afgesproken. Daarover zijn een aantal vragen
gesteld en ook over het proces daarnaartoe. De heer Strolenberg deed daarvoor nog
een aantal suggesties. Ik zal daar zo op reageren.
Voorzitter. Meerdere leden hebben over de agenda van het versterken van openbaar bestuur
nadrukkelijk aangegeven dat dit gaat om het optreden als één overheid. We kunnen het
niet alleen. Het Rijk heeft de gemeenten en de provincies nodig en andersom, om grote
opgaven, zoals de woningbouwopgave en de klimaatopgave, met elkaar op te pakken. Het
is dus van belang dat we werken aan een toekomstbestendig decentraal bestuur. Ik zie
dat eigenlijk langs drie lijnen gebeuren.
De eerste lijn is de interbestuurlijke samenwerking, waar onlangs een rondetafelgesprek
over is gehouden. Daarbij maken we aan de voorkant afspraken met elkaar over hoe we
met elkaar willen omgaan. Ik werk samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het
Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen aan een actualisatie van de
Code Interbestuurlijke Verhoudingen.
Het tweede is het beschermen, vernieuwen en onderhouden van democratie en bestuur.
We hebben het er nu niet over gehad, maar ik wil toch weer nadrukkelijk zeggen dat
beschermen ook nodig is, omdat we heel veel waardevols hebben in onze rechtsstaat.
Onze samenleving staat soms op punten onder druk, ook onze politici op lokaal niveau.
Zij hebben te maken met bedreigingen. Dat geldt voor wethouders, volksvertegenwoordigers,
ambtenaren en ook burgermeesters. Dat is de reden waarom de komende tien jaar 10 miljoen
per jaar gaan investeren, in totaal dus 100 miljoen.
Een ander punt is dat de volksvertegenwoordigingen goed hun taak moeten uitvoeren.
Ik kom daar zo nog op terug bij de individuele vragen. Toerusting, scholing en adequate
ondersteuning zijn daarbij heel belangrijk. Vernieuwing zie ik vooral op het feit
dat je de vertegenwoordigende democratie goed moet verenigen met de mogelijkheden
tot participatie en met de mogelijkheden dat inwoners zelf een taak van een gemeente
kunnen uitvoeren, omdat zij dat goed kunnen doen en ook zien dat ze daar een eigen
opvatting hebben. Zo ben ik nog steeds van plan om het wetsvoorstel versterking participatie
op decentraal niveau, waarin ook het uitdaagrecht zit, aan de Kamer te sturen met
de vraag of de Kamer op deze manier de participatie op lokaal niveau wil versterken
en ook om een heleboel dingen die al heel goed gaan, te bestendigen. Want ik ben onder
de indruk van hoe provincies en gemeentes vormgeven aan het laten meespreken van inwoners
over bepaalde maatschappelijke vraagstukken. Er gebeurt al heel veel goeds.
Het laatste is het toewerken naar een toekomstbestendig stelsel. Dat gaat om de inrichting
van de uitvoeringstoets decentrale overheden. Ik ga daar zo bij de beantwoording van
de vragen nog wat nadrukkelijker op in. Het gaat hierbij om de motie-Van Dijk/Grinwis
die verzoekt om het medeondertekenen van wetsvoorstellen die medeoverheden raken.
Dat verzoek is natuurlijk gedaan met het oog op een goede onderbouwing van de juiste
taken, bevoegdheden en financiën van medeoverheden, als zij opnieuw bevoegdheden of
andere taken krijgen. Ook gaat het om het gesprek over een beleidskader voor en de
meerwaarde van een decentraal bestuur. Ik kom daar zo nog op terug. Verder gaat het
erom hoe je regionale samenwerking vanwege het effect van democratische legitimatie
op een goede manier kunt inrichten, zodat een raad uiteindelijk kan sturen en daarvoor
ook de juiste handvaten krijgt. We moeten op dat vlak met elkaar ook stappen kunnen
gaan zetten.
Dit alles heb ik gezegd vanwege de vraag van de heer Bisschop om wat meer in het algemeen
te vertellen waar ik de komende periode mee bezig ben. Ik zei tijdens het hoofdlijnendebat
al: dit kan ik niet alleen! We kunnen dit alleen maar met elkaar, als gezamenlijke
overheden. We hebben elkaar daarvoor nodig. Dat maakt dat ik een aantal stappen heel
graag wil zetten, terwijl ik ook weet dat gemeenten gewoon echt zorgen hebben, ook
over de vraag of ze met dit kabinet de juiste stappen kunnen zetten. Dat hebben meerdere
leden ook aangegeven. Ik ben me bewust van de zorgen die er leven en ook van het feit
dat dit vraagt om goed gezamenlijk, met elkaar, op te trekken en oog te hebben voor
de zorgen die er zijn.
Alle leden hebben vragen gesteld over de herijking van het Gemeentefonds. Meerdere
leden gaven aan dat het model uit 1997 is. Dat klopt. Het is gewoon verouderd. In
welke reactie ook, of die nou van de Raad voor Openbaar Bestuur was of die van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten, is de eerste slotconclusie steeds dat het model
verouderd is, vernieuwing nodig heeft en dat je daarin stappen moet zetten. Ik zal
dadelijk nadrukkelijk ingaan op de manier waarop, op de overeenkomsten en op de verschillen.
Ik wil heel nadrukkelijk tegen de verschillende leden zeggen dat dit niet het eindpunt
is. Als wij deze stappen met elkaar gaan zetten, is juist heel belangrijk dat we de
komende periode op de juiste momenten onderzoek doen, dat we de uitkomsten van die
onderzoeken meenemen en indien nodig veranderingen aanbrengen. Waarom? We zien dat
het model sinds 1997 functioneert. Als je te lang geen goed onderhoud doet, kom je
uiteindelijk in de situatie dat je zo'n grote herziening nodig hebt en dat wil je
voorkomen. Je wil dit stapsgewijs beter maken en beter ontwikkelen. Daarom gaan we
nu over tot die herverdeling. Dat heeft ook heel erg te maken met de decentralisaties
in het sociale domein. Die sluiten niet meer goed aan bij de huidige kostenpatronen
van gemeenten. Dat is ook onwenselijk, juist in de tijd waar inwoners een groot beroep
doen op het sociale domein. Tegelijkertijd zijn er ook zorgen over 2026 en verder.
Dat zeiden mevrouw Arib en mevrouw Van der Graaf ook. Ik zal zo ingaan op dat proces
en de stappen die ik daarin graag wil zetten.
Wat doen we nu? Mijn voorstel is om de herijking van het Gemeentefonds inderdaad in
overstemming met de Raad voor het Openbaar Bestuur niet gelijk in zijn geheel te doen,
maar om voor de komende drie jaar stappen te zetten, dus voor 2023, 2024 en 2025.
Het eerste wat de Raad voor Openbaar Bestuur zei, was dat ik gebalanceerd moet beginnen.
Daarom gaat het om de eerste drie jaar. Het tweede element dat de Raad voor Openbaar
Bestuur ook aangaf, was dat we ervoor moeten zorgen dat we gedurende die jaren echt
stapsgewijs stappen gaan zetten. Daar ligt het verschil met het eerste voorstel dat
we deden. Het gaat er dus om dat je daarin geen kleinere stappen zet. De Raad voor
het Openbaar Bestuur zei daarom ook: drie keer € 15 per inwoner de komende jaren.
Om een beeld te geven: gemiddeld ontvangen gemeenten uit het Gemeentefonds tussen
de € 1.000 en € 3.000 per inwoner. Om het concreet te maken: gemeenten ontvangen uit
het Gemeentefonds, afhankelijk van hun omstandigheden, tussen de € 1.200 en € 3.100
per inwoner. Het gaat hier dus om een verandering per jaar: het eerste jaar € 7,50,
het tweede jaar € 15 en het derde jaar € 15. Op die € 1.100 vindt nu dus een verandering
plaats bij gemeenten van eerst € 7,50 en daarna € 15 en € 15 per inwoner. Dat is precies
de verdeling om het meer in evenwicht te trekken. In de totaalbedragen gaat het over
drie jaar van € 3.300 tot € 9.300, en gaat het dus om een complete verschuiving van
€ 37,50, plus of min.
Mevrouw Arib (PvdA):
Ik had volgens mij ergens gelezen dat er ook onderzoeken komen naar de effecten van
het nieuwe verdeelmodel. Klopt dat?
Minister Bruins Slot:
Ja, absoluut. Die onderzoeken komen er. Wij hebben die onderzoeken nodig – dat gaf
ik zonet aan – omdat we met dit model eigenlijk continu aan onderhoud willen doen.
Zoals een huis continu onderhoud nodig heeft – ik zal de auto even niet als voorbeeld
nemen – heeft ook het model continu onderhoud nodig. Het voorliggende model is geen
eindstation, maar vraagt dat onderhoud. Ik deel dan ook de opvatting van mevrouw Arib,
maar ook van mevrouw Van der Graaf, dat we opties moeten openhouden om aan de knoppen
te blijven draaien. De Raad voor het Openbaar Bestuur heeft daartoe een onderzoeksagenda
voorgesteld. Ik omarm die volledig. De heer Strolenberg vroeg daar ook naar. Bij het
uitvoeren van de evaluatie en deze onderzoeken is er zeker een rol voor de Raad voor
het Openbaar Bestuur, want ik geef graag in nauw overleg met de Raad voor het Openbaar
Bestuur, de VNG en de gemeenten nadere invulling en uitvoering aan niet alleen de
onderzoeksagenda, maar ook aan de evaluatie.
De voorzitter:
Een vervolgvraag, mevrouw Arib.
Mevrouw Arib (PvdA):
Nou, prima, maar wordt er bijvoorbeeld rekening mee gehouden dat uit die onderzoeken
zou kunnen blijken dat het slecht uitpakt voor bepaalde gemeenten, dat het onevenredig
is? Dan weten we gedurende de rit dat dat een uitkomst zou kunnen zijn en denken we
na die onderzoeken niet ineens: goh, het pakt slecht uit.
Minister Bruins Slot:
Sowieso zal ik naast een begeleidingscommissie per onderzoek een stuurgroep instellen,
met daarin de Raad voor het Openbaar Bestuur, de VNG en de vertegenwoordigers van
de gemeenten. Dan heb je bij het uitvoeren van het onderzoek dus al mensen betrokken
die ook onderdeel zijn van het onderzoek. Mijn insteek is dat de stuurgroep ook de
samenhang tussen de verschillende onderzoeken bewaakt, en bespreekt – dat zegt mevrouw
Arib ook – hoe de resultaten van de onderzoeken op een verantwoorde wijze kunnen landen
in het nieuwe verdeelmodel. Ik wil de stuurgroep ook weer betrekken bij de evaluatie,
want het ligt natuurlijk allemaal in het verlengde van elkaar. Dat is dus de insteek.
De heer Strolenberg (VVD):
Ik ben blij dat de ROB om advies wordt gevraagd. Gaat u ook specifiek vragen of de
ROB betrokken wordt bij de onderzoeksmethode van de evaluatie? Dan het tweede. Ik
vond het op zich wel even fijn dat u de bedragen van € 1.200 en € 3.100 noemde. Dat
zet de boel toch in perspectief. Een aantal gemeentes hebben het echt over honderden
euro's of € 100 per inwoner, maar dat is dus in principe niet aan de orde omdat € 37,50
de max is? En er is niet nog een soort verrassingseffect in 2026, waardoor het in
één keer als een keiharde boemerang terugkomt? Ik vraag het maar even expliciet om
dat uit de wereld te helpen.
Minister Bruins Slot:
Nee, dat is zo. Met dit kabinet zijn er ook extra financiën beschikbaar gekomen: 3
miljard, en nog 1,5 miljard voor de jeugdzorg, dus 4,5 miljard. In de totale verdeling
gaat geen gemeente erop achteruit, in ieder geval op basis van onze eerste berekeningen.
Met deze herverdeling en door die extra financiën gaat dus elke gemeente er dit jaar
in principe op vooruit.
De voorzitter:
De Minister vervolgt de beantwoording.
Minister Bruins Slot:
Zeker, voorzitter. Er zijn een aantal vragen gesteld over de onderzoeken. Mevrouw
Van Dijk maakt graag concrete afspraken over de onderzoeken naar de centrumfunctie,
de eenpersoonshuishoudens en de overige eigen middelen. Ik wil mevrouw Van Dijk toezeggen
dat de Kamer van mij voor de zomer de concrete afspraken en de planning voor de onderzoeken
op papier ontvangt.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel voor deze toezegging. Ik vind het ook heel belangrijk dat de gemeenten
hier goed in meegenomen worden, zodat zij echt weten waar ze aan toe zijn en wanneer.
Minister Bruins Slot:
Ja, dat vind ik ook van belang, want dit is wel echt een verandering. We moeten ons
met elkaar realiseren dat er gewoon gemeenten zijn die erop vooruitgaan en – dat zei
een van de leden ook – dat er ook gemeenten zijn die erop achteruitgaan, niet qua
totaalbedrag, want elke gemeente ontvangt meer geld, maar wel € 7,50 per inwoner.
Dat is toch € 7,50 per inwoner die sommige gemeenten minder ontvangen. We moeten er
wel oog voor hebben dat dat voor hen natuurlijk van invloed is. We hebben juist hierbij
heel goed gekeken naar de taken en het systeem aangepast op hoeveel geld je daarvoor
nodig hebt, want nu ligt het te veel en te groot uit elkaar.
De heer Bisschop vroeg hoe het zit met het onderzoek naar de centrumgemeenten, en
waarom ik er niet voor kies om dat onderzoek eerst af te wachten en dan pas door te
gaan. We zien gewoon dat, onder andere door de decentralisaties in het sociaal domein,
de verdeling via het Gemeentefonds enorm uiteen is gelopen. Het gat tussen de verdeling
en wat gemeenten nodig hebben is de afgelopen jaren alleen maar groter geworden. Ik
vind het gewoon van belang om nu met elkaar een eerste behoedzame stap van € 7,50
per inwoner te zetten. Dat maakt dat ik het bedrag in het eerste jaar van het ingroeipad
lager heb gezet, ook in verband met het onderzoek naar de centrumgemeenten. Volgend
jaar heb ik daar duidelijkheid over, dus dan kan ik daar ook weer vervolgstappen in
zetten.
Voorzitter. Even tussendoor zeg ik tegen de heer Van Houwelingen dat ik het blokje
over de herindelingen aan het eind heb gezet, want ik wist niet wanneer de heer Van
Houwelingen terug zou zijn.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Mag ik daar iets over zeggen? Ontzettend bedankt daarvoor. Ik vind dit debat veel
interessanter en belangrijker dan het plenaire debat, maar ik moet waarschijnlijk
om 15.00 uur – het spijt me zo – weer weg vanwege de stemmingen. Mocht u rond die
tijd toch kunnen antwoorden, dan zou dat fijn zijn, maar de voorzitter is natuurlijk
de baas.
De voorzitter:
Als we moeten stemmen, dan schorsen we sowieso, want dan moet iedereen stemmen. En
dan zijn we klaar, spreekt mevrouw Arib optimistisch. Maar ze is geen voorzitter meer,
helaas! De Minister vervolgt de beantwoording.
Minister Bruins Slot:
Als het tegen 15.00 uur loopt, zal ik er sowieso voor zorgen dat de heer Van Houwelingen
gewoon een antwoord op zijn vraag krijgt. Dan vraag ik aan de leden belet om de volgorde
iets om te gooien.
De voorzitter:
Dat lijkt mij goed, zeker.
Minister Bruins Slot:
De heer Strolenberg vroeg specifiek naar de gemeente Den Haag. Er is onderzoek gedaan
naar de kosten van de G4 – Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag – en de mate
waarin die nog exceptioneel afwijken van andere gemeenten. Sinds de introductie van
de vaste bedragen in 1997 blijken inmiddels meer gemeenten een kostenstructuur te
hebben gekregen die steeds meer overeenkomt met die van de G4. Dat is natuurlijk ook
niet bevreemdend, omdat we steeds grotere gemeenten hebben gekregen. In het sociaal
domein blijkt de kostenstructuur van de G4 vergelijkbaar met die van andere gemeenten.
In het klassiek domein – dat zijn eigenlijk de oude taken – bleek dat de nieuwe verdeling
niet voor alle G4-gemeenten voldoende aansloot bij de kosten. Voor twee van de G4-gemeenten,
Amsterdam en Rotterdam, was de afwijking nog zodanig dat voor deze gemeenten opnieuw
een vast bedrag in de verdeling is opgenomen. Het wegvallen van een deel van de vaste
bedragen is een grote wijziging in de verdeling. De G4 heeft daarom verzocht om verdiepend
onderzoek te doen naar de vraag of de grootstedelijke kosten voldoende zijn meegewogen
in de verdeling. Dit onderzoek, waarin wordt gekeken naar grootstedelijke kosten en
inkomsten van zowel de G4 als de 100.000-plusgemeenten, is inmiddels gestart. Ik heb
begrepen dat de G4-gemeenten bij mijn voorganger hebben aangegeven dat er nu een behoedzame
stap gezet kan worden, maar wel onder de voorwaarde dat deze onderzoeken zo snel mogelijk
afgerond, en dat de resultaten ervan zo nodig verwerkt worden. We hebben nog even
berekend dat de gemeente Den Haag nu op € 2.773 per inwoner zit. Dan gaat het op dit
moment inderdaad om een achteruitgang van maximaal 1,35% per inwoner. Dus dat is de
verschuiving. En als het gaat om het ingroeipad van de gemeente en de effecten daarvan,
ben ik dus aan het kijken of daar hele grote variaties in zitten, en of een aantal
gemeenten die vanwege sociaaleconomische structuur, lage inkomens, slechte samenhang,
eronderuit vallen. Dat kunnen we pas echt goed doen na die voorjaarsbesluitvorming.
Voor die gemeenten wil ik ook kijken of ik iets aanvullends kan doen. Daarvoor hebben
we een reeks van gemeenten in beeld, maar dat kunnen we pas specifiek zien bij de
voorjaarsbesluitvorming.
De heer Strolenberg (VVD):
Voorzitter. Ik heb een vraag aan de Minister. Vanuit het noorden van het land horen
wij inderdaad dat een aantal gemeentes daar heel erg bezwaar bij hebben. Kunnen we
verwachten dat het na de Voorjaarsnota duidelijk is om welke gemeentes het gaat, en
wat zij precies kunnen verwachten?
Minister Bruins Slot:
Mijn inzet is om dat in de meicirculaire duidelijk te hebben.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Voorzitter. Dat is fijn. Ik deel de vraag die de heer Strolenberg daarover had. Mijn
verduidelijkende vraag ziet dan op het feit dat we zien dat verevening van de overige
eigen middelen nu eigenlijk via een bedrag per inwoner wordt gedaan. Volgens veel
gemeenten doet dat geen recht aan de werkelijke situatie. Dat gaat nu uit van een
gemiddeld bedrag van € 120 per inwoner. Ik weet dat dit met name in het noorden speelt,
en dat voor gemeenten de opbrengst van grondexploitaties daar veel lager ligt, die
daarvoor € 25 tot € 60 per inwoner terugkrijgen. Dus daar zit een enorm gat tussen.
Ik vraag de Minister even expliciet: is dit ook iets wat zal worden uitgezocht in
een van die onderzoeken die nog worden gedaan, zodat we dat boven tafel krijgen? Want
gemeenten hebben nu gewoon geen inzicht in waarom ze nou de ene of de andere kant
uit vallen. En het tweede is: zouden dit soort gemeenten dan in beeld zijn, wat concreter
gevraagd, voor dat aangepaste ingroeipad?
Minister Bruins Slot:
De eerste uitkomst van het model was er in 2021. Daar zien we op sommige punten nog
een aantal uitkomsten die we nog niet helemaal kunnen verklaren als het gaat om de
algemene eigen middelen. Dus dat is het beeld dat we hebben. We hebben daar al verdiepend
naar gekeken. Dat blijkt onder andere veroorzaakt te zijn door hoe in het model wordt
omgegaan met de onroerendezaakbelasting. Ik maak even een wat langere aanloop om dat
te doen, ook omdat er zo veel techniek in zit. En dat heeft ertoe geleid dat we opnieuw
verdiepend onderzoek hebben laten doen naar de onroerendezaakbelasting, waarbij naar
voren kwam dat gemeenten met relatief grote bedrijfscomplexen veel nadeel ondervonden.
Waar moet je dan bijvoorbeeld aan denken? Een gemeente als Eemsdelta is een voorbeeld
daarvan. Eemsdelta is een relatief kleinere gemeente die enorm veel bedrijvigheid
heeft. Nou, dat is zo'n gemeente waar je zoiets ziet voorkomen. Wat we ook zien, is
dat sinds 2017, het jaar waarop het nieuwe model is geijkt, de WOZ-waarden, Wet Waardering
Onroerende Zakenbelasting, hard zijn gestegen. Dat is, denk ik, alle leden wel bekend;
huizenprijzen zijn enorm omhooggegaan, dus mensen hebben gewoon veel hogere WOZ-beschikkingen.
Als we dat nu een-op-een doorvertalen naar de belastingcapaciteit waarmee in het Gemeentefonds
rekening wordt gehouden, dan leidt dat tot enorm aparte uitkomsten, en eigenlijk ook
onevenredige en onredelijke uitkomsten. Dat is eigenlijk het eerste waarom we van
90% naar 70–80% zijn gegaan. De ROB – en daarmee ga ik eigenlijk terug naar eerder
– waar mevrouw Van der Graaf naar vraagt, de Raad voor het Openbaar Bestuur, heeft
ons inderdaad gevraagd om nog een keer te kijken naar die overige eigen middelen.
Dat betekent dat ik die overige eigen middelen ook expliciet in de onderzoeksagenda
ga meenemen. Dat betekent ook dat op dit moment geen wetswijziging nodig is, en dat
ik na het verdiepend onderzoek zal bezien of die alsnog nodig is. Maar dit staat echt
expliciet op de agenda.
De voorzitter:
De Minister vervolgt de beantwoording.
Minister Bruins Slot:
Ja, voorzitter, dat zal ik doen. Ik kijk nog even… We hebben gedurende de interrupties
vrij veel vragen over de herverdeling van het Gemeentefonds gehad. Volgens mij heb
ik, maar ik kijk ook naar de leden… Mevrouw Van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik zat inderdaad een beetje te twijfelen, want we hadden het net over die gemeentes
die door het ijs dreigen te zakken, en die extra middelen ontvangen voor de bevolkingsdaling.
Als ik het goed begrijp, komen die ook in die onderzoeksagenda, en dus ook in die
brief aan de Kamer, zodat wij duidelijkheid krijgen over wat wanneer gaat gebeuren
en wat er gaat gebeuren met de uitkomsten. En daar staat dan ook de tijdsplanning
in voor wanneer we duidelijkheid zouden kunnen geven aan gemeentes. Het is een checkvraag.
Minister Bruins Slot:
Ja, en de meicirculaire móét ook gewoon duidelijkheid geven. Want zoals meerdere leden
weten – want meerdere leden zijn natuurlijk ook in gemeenten actief geweest – heb
je dat ook in de meicirculaire nodig, om in ieder geval voor de komende twee of drie
jaar een goede planning te kunnen doen.
Dan 2026 en verder. Dit is wat alle leden aangeven, en we zien dat natuurlijk ook
inderdaad terug: dat het heel belangrijk is voor gemeentes dat ze meerjarenduidelijkheid
hebben, gewoon omdat gemeenten ook te maken hebben met investeringen. Die investeringen
willen ze bijvoorbeeld in woningbouw doen, en als ze grote stappen willen zetten,
dan is meerjarenduidelijkheid nodig. Niet alleen ik, maar ook de Staatssecretaris
van Financiën, die medefondsbeheerder is, zijn ons echt bewust dat gemeenten en provincies
onzekerheid ervaren over de financiële ruimte voor het jaar 2026 en daarna. We zijn
met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het IPO en de Unie van Waterschappen
in gesprek om een proces in te richten rond het in kaart brengen van de bouwstenen
voor die stabiele financieringssystematiek voor 2026 en verder, en dat moet uiteindelijk
landen in de contourennota. Wat ik op zich ook wel een interessant punt vind van de
heer Strolenberg, is wat ik natuurlijk ook wel herken bij de VNG en bij anderen –
verschillende termen zijn hier bruikbaar – namelijk dat daar grote zorgen leven over
het proces en de zaken die lopen. Wellicht kan zo'n onafhankelijke procesbegeleider
in ieder geval van meerwaarde zijn om ervoor te zorgen dat we met elkaar een prudent
proces doorlopen. Het beeld van mij is dat ik in de contourennota in ieder geval voor
de zomer duidelijkheid zal scheppen – en daar kan zo'n onafhankelijke procesbegeleider
wellicht ook wel een goede rol in spelen – over welke stappen we verder gaan zetten
om tot die stabiele financieringssystematiek te komen. En ik hoor ook meerdere leden
daarbij zeggen: dan moet je eigenlijk ook al een beeld hebben van wat je precies met
het belastinggebied gaat doen, met welke verschillende knoppen, en van stappen of
vervolgstappen je daarin wilt zetten. Het lijkt me inderdaad verstandig om ook daar
werk van te maken, om daar ook stappen in te kunnen zetten. Dus wat meerderen eigenlijk
hebben aangegeven, om te kijken of we met zo'n onafhankelijke procesbegeleider van
start kunnen, is misschien ook wel goed, gezien het feit dat we toch moeten proberen
om met verschillende invalshoeken bij elkaar te komen.
De heer Strolenberg (VVD):
Die persoon zou dan bijvoorbeeld ook – zo vraag ik eventjes via de voorzitter aan
de Minister – wat duidelijkheid kunnen geven over de tijdslijnen, met misschien ook
wat ambities over wanneer bepaalde zaken uitgezocht moeten zijn, want er zijn natuurlijk
heel veel verschillende onderzoeken, ook op verschillende domeinen. En ook even de
vraag of de Minister – zeg maar – bereidwillig is om, als die persoon er zou moeten
komen, ook de VNG of een koepel een nadrukkelijke rol in te geven in het kiezen van
wat voor soort persoon dat zou moeten zijn, waardoor er ook draagvlak voor is vanuit
die kant.
Minister Bruins Slot:
Ik realiseer me dat, als je met zo'n onafhankelijke procesbegeleider wilt werken,
dat natuurlijk iemand is waarbij je van beide kanten en over en weer het vertrouwen
hebt dat die persoon elkaar ook verder gaat brengen. Dat vind ik natuurlijk logisch.
En de tijdlijn: volgens mij moeten we met elkaar dat proces juist ook gebruiken om
tot die tijdlijnen te komen, omdat je wilt weten waar je aan toe bent. En we zien
ook dat gemeenten in 2026 uiteindelijk duidelijk moeten hebben over wat ze wel en
niet kunnen, en ook de toezichthouder, want de provincies houden weer toezicht op
de gemeenten als het gaat om de uitgaven en financiën. De stip op de horizon is de
stabiele financieringssystematiek.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Strolenberg.
De heer Strolenberg (VVD):
Zou zo'n procesbegeleider dan ook iets kunnen zeggen over hoe gemeentes dan bijvoorbeeld
kunnen omgaan met die p.m.-posten, en eigenlijk ook met dat dilemma om te komen tot
sluitende begrotingen? Dat is, naar wat ik nu hoor bij veel wethouders Financiën,
een heel groot hangijzer. Die zeggen: we moeten er iets mee doen, maar we weten niet
goed hoe we dat het beste kunnen aanpakken, ook binnen de begrotingssystematiek en
de regels, zonder al meteen naar de gemeenteraad te gaan en te zeggen dat we flink
moeten bezuinigen of zo, of geld uit de spaarpot moeten halen.
Minister Bruins Slot:
Idealiter wil je daar voor de zomer gewoon duidelijkheid over hebben, over of het
wel of niet kan. Klopt.
Mevrouw Dekker-Abdulaziz (D66):
Ik hoor van de Minister dat we dus voor de zomer een contourennota krijgen, waarin
het eigen belastinggebied duidelijk wordt gemaakt, en ook aan welke knoppen we gaan
draaien. En dan hoor ik ook de vraag van de VVD om een persoon aan te stellen die
dat begeleidt. Ik constateer eventjes dat we in april leven, en dan is «voor de zomer»
over twee maanden, of tweeënhalve maand. Dus wat komt er dan concreet in die contourennota?
En hoeveel kunnen we voor elkaar krijgen in tweeënhalve maand? Het is wel belangrijk,
want de voorjaarsnota's van de verschillende gemeenten moeten over anderhalve maand
al af zijn.
Minister Bruins Slot:
Op een aantal punten kun je gewoon echt concrete uitspraken doen over wat wel en wat
niet kan. En voor een aantal zaken zul je ook processtappen met elkaar moeten afspreken,
bijvoorbeeld als het gaat om het gemeentelijke belastinggebied. Als je kijkt naar
de stappen die je daarin moet zetten om het te veranderen en waar je precies kunt
schuiven, zul je eerst met elkaar ook verder moeten bespreken wat onze gedeelde probleemstelling
is, welke verschillende varianten we daarin zien, hoe de stakeholders daartegen aankijken.
Dat lukt natuurlijk niet voor de zomer. Je wil wel met elkaar afspraken maken over
hoe we het proces gaan voortzetten.
De voorzitter:
De Minister vervolgt de beantwoording.
Minister Bruins Slot:
Daarmee heb ik in ieder geval de hoofdpunten van 2026 gehad, en de vervolgstappen
die we doen En … O, voorzitter. En de vraag … Ja.
De voorzitter:
De Minister doet een poging. Nee. Een vraag van mevrouw Van der Graaf.
Minister Bruins Slot:
Nee, voorzitter. Ik kan niet gedachten lezen. Mevrouw Van der Graaf wilde een vraag
stellen.
De voorzitter:
Gaat uw gang, mevrouw Van der Graaf.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ik had nog specifiek een vraag gesteld over 2026: kunnen gemeenten ervan uitgaan dat
het ingroeipad op het niveau van 2025 bevroren zal worden? Als de Minister die duidelijkheid
kan geven, dan is er alweer een beetje extra duidelijkheid gekomen.
Minister Bruins Slot:
Dat is zo. De beslissing over de herijking van het Gemeentefonds gaat over 2023, 2024
en 2025. We hebben in de herijking geen plannen om in 2026 iets anders te doen. Voordat
we met nieuwe besluitvorming komen, moeten we met gemeenten in overleg. En – dat vind
ik ook belangrijk – natuurlijk moet ook de Kamer op de hoogte worden gesteld als er
vervolgstappen worden gezet.
De voorzitter:
Duidelijk. De Minister vervolgt de beantwoording.
Minister Bruins Slot:
Voorzitter. Dan ga ik toch even hink-stap-sprong naar herindeling toe. Ik had een
logische opbouw, maar ik denk dat het toch goed is om daar nu op in te gaan. Verschillende
vragen gingen over herindeling. Ik denk dat ik eerst de systematiek pak, dan een aantal
vragen over Scherpenzeel en dan splitsing.
Ik heb met interesse geluisterd naar het betoog van de heer Van Houwelingen over de
verschillende inzichten over de effecten van de herindeling en over de vraag, bijvoorbeeld,
of het wel of niet goedkoper is om tot herindeling over te gaan. Met de heer Van Houwelingen
ben ik het eens dat ook ik verschillende voorbeelden ken van gemeenten waarbij herindeling
uiteindelijk tot meer kosten leidde. Tegelijkertijd hoor je bij dat soort gemeenten
ook terug dat het strategisch vermogen van de gemeente soms wel verbeterd is, zodat
ze grotere vraagstukken met een sterker ambtelijk apparaat kunnen oppakken. Daar zijn
dus verschillende gezichtspunten in. Maar ik herken wat de heer Van Houwelingen zegt.
Ik ben het met de heer Van Houwelingen eens dat het adagium van vroeger «als je herindeelt,
dan wordt het goedkoper» niet klopt, dat je dat niet zo kunt stellen.
De voorzitter:
Dat leidt tot een vraag van de heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de beantwoording. Erg interessant. De Minister haalt het «bestuurskrachtargument»,
zoals dat heel vaak wordt genoemd, van stal. Maar misschien is ze bereid om dat iets
meer toe te lichten. Ik heb me er wel enigszins in verdiept, maar het is mij in al
die jaren nooit duidelijk geworden wat dat dan oplevert. Misschien is de Minister
bereid om kort wat meer in te gaan op dat bestuurskrachtargument, want dat is wat
je overhoudt.
Minister Bruins Slot:
Allereerst zeg ik tegen de heer Van Houwelingen dat er onmiskenbaar een trend is van
schaalvergroting bij gemeenten. Dat zien we allemaal in de afgelopen jaren. Dat is
deels het gevolg van een groeiend takenpakket en deels van het feit dat mensen ook
andere zaken verwachten van hun gemeente. Het klopt dat in internationaal perspectief
Nederlandse gemeenten een grote schaal hebben. Maar daartegenover staat dat gemeenten
in internationaal perspectief relatief veel taken hebben. We hebben echt wel gemeenten
die veel moeten regelen voor hun inwoners. Daar zit internationaal gezien wel een
verschil. Je hebt natuurlijk ook landen waar gemeenten niet echt heel stevige taken
hebben.
Als je kijkt hoe de Kamer de afgelopen jaren beleidsmatig is omgegaan met herindeling,
dan zie je dat het draagvlak steeds een belangrijk element in de herindelingsvraagstukken
is geweest. Denk aan de herindelingen van de jaren negentig, of aan de herindeling
van de Achterhoek in 2002, zeg ik uit mijn hoofd. Bij de herindeling van de Achterhoek
speelde de discussie over draagvlak al heel erg, maar vooral ook die over bestuurskracht,
samenhang en dergelijke. Als je die lijn doortrekt naar 2022, dan zie je dat het draagvlakargument
steeds zwaarder is gaan wegen. Dat heeft de afgelopen jaren ook bij provincies tot
best wel wat discussies geleid. Die zeggen soms: we zien wel draagvlak voor herindeling,
maar we zien ook bestuurskrachtproblemen. Daar zie je dus nog wel een spanningsveld,
waarbij deze Kamer de afgelopen jaren vaak heeft getoetst op draagvlak. Ik onderschrijf
nog steeds een voorkeur voor herindeling van onderop, omdat de gemeente zelf de beste
afweging kan maken welk instrument het beste past om de bestuurskracht te versterken.
Ik kom terug op het argument van de heer Van Houwelingen. Ja, het gaat om bestuurskracht,
maar een gemeente kan de bestuurskracht versterken door bijvoorbeeld op een andere
manier taken uit te voeren, door bijvoorbeeld ambtelijke samenwerking aan te gaan,
door bijvoorbeeld regionaal samen te werken of door ten langen leste voor een herindeling
te kiezen.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank aan de Minister. Interessant, nogmaals. Ik vind het trouwens heel fijn om te
horen dat u aanstuurt op vrijwillige herindeling, want een gedwongen herindeling is
denk ik heel erg. Ik kom toch nog even terug op bestuurskracht. U zegt: gemeenten
in Nederland moeten ook wel vrij fors zijn om al die taken te kunnen uitoefenen. Zou
het niet helpen om een keer helemaal de blik naar buiten te richten en meer naar het
buitenland te kijken? Er zijn namelijk gemeenten in het buitenland van 5.000, 10.000
inwoners die heel veel taken hebben. Er zijn zelfs complete landen, zoals Liechtenstein
en Andorra, die alle taken van een soevereine staat moeten uitvoeren, maar kleiner
zijn dan een gemiddelde gemeente in Nederland. Mijn vraag is dus: schieten we niet
veel te ver door? Zou een omvang van bijvoorbeeld 10.000, 20.000 inwoners niet meer
dan voldoende moeten zijn – dat is kleiner dan het huidige gemiddelde – om alle taken
uit te voeren? Kijk naar landen die alles al doen en zelfs nog veel kleiner zijn.
Minister Bruins Slot:
Het interessante in ons Nederlandse bestel is dat gemeenten er zelf voor kunnen kiezen
om wel of niet een herindeling te starten, maar ook om voor een splitsing te gaan.
Als de heer Van Houwelingen aan mij vraagt wanneer Binnenlandse Zaken voor het laatst
zelf een herindeling heeft geïnitieerd, dan gaan we dat opzoeken voor de tweede termijn.
De voorzitter:
Dat is sinds mensenheugenis niet gebeurd.
Minister Bruins Slot:
In ieder geval niet sinds ik het binnenlands bestuur volg. Het laat zien dat de keus
op het gebied van bestuurskracht nu voornamelijk op het lokale niveau is neergelegd.
Ik denk dat de heer Van Houwelingen ook zegt dat het daar ligt. Een gemeente mag dus
ook kiezen om te splitsen, op basis van de Wet algemene regels herindeling.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar beantwoording.
Minister Bruins Slot:
Dan komen we gelijk bij de vraag van de heer Bisschop, naar aanleiding van een artikel
in het Nederlands Juristenblad: zou je eigenlijk niet een juridische toets moeten
kunnen vragen op de zorgvuldigheid van de gevolgde procedure? Het klopt wat de heer
Bisschop zegt: in de herindelingsprocedure is geen toets door de rechter mogelijk.
Dat komt omdat de wetgever – dat mag ik zijn vanuit het kabinet, maar dat ben ik samen
met de beide Kamers – andere waarborgen heeft ingebouwd om de belangen van de inwoners
te beschermen. Op grond van artikel 123, eerste lid van de Grondwet worden gemeenten
en provincies bij wet opgeheven en ingesteld. De Wet algemene regels herindeling waarborgt
dat tijdens de voorbereidende herindelingsprocedure de inwoners en de betrokken lokale
vertegenwoordigingen worden gehoord, voordat een bestuurlijke afweging door provinciale
staten en later door de wetgever wordt gebruikt. In trajecten is er dus op verschillende
momenten een toets of de belangen van de inwoners voldoende in beeld zijn en zijn
meegewogen. De taak om de belangen van de inwoners te wegen, is dus belegd bij de
democratische bestuurslaag en niet bij de rechter.
De voorzitter:
Als de vergadering mij dit toestaat, zou ik hierover een vraagje willen stellen. Dank.
Ik constateer tegelijkertijd dat hier heel vaak een belangrijk punt van kritiek ligt.
Hoe zorgvuldig heeft een provincie de regie gevoerd? Zijn er raadplegingen geweest
enzovoorts? Helpt het voor het waarborgen van de zorgvuldigheid van de procedure dan
niet dat een van de gemeente onafhankelijke instantie, los van de procesvoerders,
de wijze waarop de procedure wordt ingericht kan toetsen? Dat is eigenlijk de onderliggende
vraag.
Minister Bruins Slot:
Dan kom ik terug op een arrest van de Hoge Raad, het Tegelenarrest uit 1999. In dat
arrest is eigenlijk ook uitgesproken dat de hele voorbereiding van een herindeling
gezien moet worden als de voorbereiding van een wetgevingsproces. Een hele mooie manier
om dat te illustreren is het feit dat, als er hier een herindelingsvoorstel ligt,
de Kamer er ook voor kiest om een vergadering uit te schrijven. Die vindt plaats op
locatie in de gemeente met vaak ook een rondgang waarbij mensen uit de gemeente in
kunnen spreken om nog een keer aan te geven of ze het wel of niet eens zijn met datgene
wat de gemeente en de provincie hebben gedaan. Ik kan niet helemaal overzien of de
Kamer dat nog steeds doet, maar volgens mij wel. Dat is een voorbeeld waarbij je ziet
dat die waarborg bij de volksvertegenwoordiging is neergelegd, maar ook deels in het
proces zelf.
Ik denk dat Scherpenzeel daar een van de voorbeelden van is. Uiteindelijk is de weging
van mijn ambtsvoorganger geweest om dat voorstel niet door te zetten omdat in de tussentijd
is gebleken dat de gemeente Scherpenzeel toch voornemens was om haar bestuurskracht
op een aantal punten zodanig te versterken dat de legitimiteit van het doorzetten
van het voorstel te dun was geworden om dat te doen. Daarin zie je dat het proces
zo ingericht is dat er een wetgever is die een voorstel maakt, maar bijvoorbeeld ook
een Kamer die daarna beslist. De waarborgen zijn daar eigenlijk neergelegd. En er
zijn vele voorbeelden uit de afgelopen jaren waarbij de Kamer soms besloten heeft
om een wetsvoorstel niet door te laten gaan, zoals bijvoorbeeld ooit bij de herindeling
van Renswoude, Woudenberg en Scherpenzeel. Dat is lang, lang geleden.
De voorzitter:
Toevallig weet ik daar wat meer dan gemiddeld van en ik weet ook hoe het komt dat
het uiteindelijk niet is doorgegaan. Dat brengt mij er eigenlijk toe om hier eerder
te pleiten voor een onafhankelijke instelling die dat als onderdeel van de procedure
vooraf kan toetsen, dan dat ik daarvan zou afzien. Ik denk bijvoorbeeld ook aan de
gemeente Haren waar het dus wel doorgegaan is en waar het als we niet oppassen nog
decennialang zal doorvreten dat het in de beleving van sommigen onzorgvuldig is gebeurd.
Dat had je mogelijk kunnen voorkomen met een onafhankelijke toetsing. Dat was eigenlijk
de achtergrond van die suggestie om te zoeken naar mogelijkheden voor rechtsbescherming
van de gemeente. Beleg dat ergens in de procedure bij een onafhankelijke instelling.
Ik ben dus nog niet overtuigd door de reactie van de Minister.
Minister Bruins Slot:
Dan zeg ik tegen de heer Bisschop dat de basis, de waarborg, nu echt de volksvertegenwoordiging
is in de verschillende stappen van de procedure van het herindelingsvoorstel. Uiteindelijk
zijn het de wetgever en de Eerste en Tweede Kamer die de eindbeslissing maken. Op
het moment dat je dat bij een rechter neerlegt, leg je een deel van de verantwoordelijkheid
van de wetgever, van de Kamer, gewoon in handen van een rechter. Het feit dat in de
Grondwet ook staat dat gemeenten kunnen worden opgeheven en provincies bij wet kunnen
worden opgeheven en ingesteld, laat zien dat de grondwetgever een hele belangrijk
rol, eigenlijk de belangrijkste rol, bij de wetgever heeft neergelegd. Ik zou er geen
voorstander van zijn om die verantwoordelijkheid aan de wetgever te onttrekken.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Zoals u wellicht weet, hebben we de casus Scherpenzeel met heel veel interesse gevolgd.
Ik was inderdaad enorm verrast dat dat niet is doorgegaan. Ik kreeg een appje van
mijn collega, mevrouw Van Dijk, die zei: u had het waarschijnlijk ook niet verwacht,
maar dat is niet doorgegaan. Kort daarna is er iets anders gebeurd. Dit is eigenlijk
een beetje een aanvulling op de vraag van de heer Bisschop. De in mijn ogen geweldige
SGP-burgemeester Eppie Klein, die zijn rug heeft rechtgehouden, is een paar uur daarna
ontslagen door de commissaris van de Koning. Nou is mijn punt dat dit laat zien dat
het toch bijna niet anders kan dan dat hier – of je het nou leuk vindt of niet – bestuurlijk
gekonkel achter zit? Zo noem ik het maar even. Dat is bijna niet anders te zien dan
als een soort van wraakactie. Dat krijg je dus als er geen recht is waarop je terug
kan vallen. Mijn vraag is dus: hoe weegt u alles wat daar gebeurd is, dat ontslag
van die burgemeester Eppie Klein?
Minister Bruins Slot:
Voor zover ik weet, ligt dat onder de rechter, dus ik …
De voorzitter:
Volgens mij heeft hij daar bezwaar tegen aangetekend. Dat moeten we dus denk ik afwachten.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ja, en dan hou ik op, hoor. In aanvulling op de vraag van de heer Bisschop heb ik
de volgende vraag. Er was een conflict en voor zover ik weet, kon hij bestuursrechtelijk
niet ergens terecht met dat conflict. Laat ik het zo zeggen: het principe van de lokale
autonomie is in andere landen gewaarborgd. Maar hij kon niet zeggen: je kunt me niet
zomaar ontslaan. In vervolg op de vraag van de heer Bisschop, vraag ik of dat niet
laat zien dat zo'n rechterlijke toetsing in dit soort gevallen sowieso waardevol kan
zijn. Want nu is het uit de hand gelopen. Want voor zover ik weet, is hij nu zelf
gaan procederen.
Minister Bruins Slot:
Daar zitten twee aspecten aan vast. De rechtszaak is volgens mij inmiddels ingetrokken.
Dat hoorde ik volgens mij gisteren. Het andere is dat er verschillende soorten burgemeesters
zijn. Je hebt burgemeesters die bij koninklijk besluit zijn ingesteld. Daar zitten
verschillende waarborgen omheen. Maar je hebt natuurlijk ook waarnemend burgemeesters.
Waarnemend burgemeesters worden door de CdK ingesteld en kunnen ook door de commissaris
van de Koning ontslagen worden. Daar zit dus een andere systematiek achter dan bij
de door koninklijk besluit benoemde burgemeesters. Hier ging het om een waarnemend
burgemeester. Die kan door de commissaris ontslagen worden.
De voorzitter:
Ik zag de vinger van mevrouw Van Dijk, maar zij ziet af van een interruptie. Of toch
niet? Gaat uw gang.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik kan het toch niet laten nu we het over dit onderwerp hebben, want de reden waarom
ik ooit de politiek ben ingegaan, is een herindeling geweest. Ik vond toen juist dat
de kracht van de volksvertegenwoordigende taak, zoals wij die hier hebben, ontzettend
belangrijk is. Wij moeten uiteindelijk beslissen. Toen werd er in mijn ogen totaal
niet geluisterd, want 94% van de mensen was tegen die herindeling. Ik denk dat we
daarvan geleerd hebben in de afgelopen tijd. Ik hoop dat we het echt anders gaan doen
met elkaar. Ik zie iets minder in een procesbegeleider. Ik zie het veel meer zo dat
wij als Kamer echt veel energie moeten steken in het gaan luisteren op de plekken
waar eventueel heringedeeld moet worden.
De voorzitter:
Ik hoor geen vraag aan de Minister, maar mocht er behoefte zijn aan een reactie, dan
kan dat uiteraard.
Minister Bruins Slot:
Ik herken wat mevrouw Van Dijk zegt. Dit laat in ieder geval zien dat herindelingen
gaan om waar je woont en waar je aan verbonden bent. Dat zie je ook aan de naamgeving
van de nieuwe gemeente. Daarover zijn er soms de grootste discussies, omdat je ergens
vandaan komt. Je bent van hier en niet van daar. Dat laat zien dat het mensen gewoon
raakt. Het is daarom heel goed dat gemeenten daar zorgvuldig mee omgaan. Ik, als medewetgever,
en de Kamer moeten zo'n voorstel hier elke keer zorgvuldig wegen.
De heer Strolenberg (VVD):
Misschien stel ik deze vraag ook even in het verlengde van de vraag van de heer Van
Houwelingen. Vorig jaar speelde dit met Barneveld en Scherpenzeel en het ontslag van
de burgemeester. Toen is een motie-Bisschop/Strolenberg Kamerbreed aangenomen die
de regering voorstelde om de procedure van het ontslag van een waarnemend burgemeester
bij wet goed te regelen. Ik vraag bij deze gelegenheid ook maar even naar de status
van de uitvoering van die motie.
Minister Bruins Slot:
Nu de rechtszaak in ieder geval tot een eind is gekomen, geeft ons dat de mogelijkheid
om op basis van wat de rechter heeft aangegeven, verder met de uitwerking van die
motie aan de gang te gaan. Ik informeer de Kamer verder hoe ik dat wil gaan oppakken.
Ik kan toezeggen aan de Kamer dat ik rond de zomer kort terugkom op hoe we dat gaan
doen. Ik zal dat oppakken.
De voorzitter:
Prima. Misschien kan dit gecombineerd worden met die beleidskaders, dus dat dat een
element daarvan is.
Minister Bruins Slot:
Voorzitter, nu vraagt u mij inderdaad… Nee, ik ga nu in op het initiatiefvoorstel
van de heer Van Houwelingen en als laatste kom ik bij het beleidskader decentraal
bestuur. Het is sowieso altijd interessant als leden initiatiefvoorstellen doen, want
dat vraagt altijd een boel werk. Daarvoor geldt volgens mij dat nu eerst de Raad van
State advies gaat uitbrengen. Als dat advies van de Raad van State komt en de initiatiefnemer
daarop reageert, is het gebruikelijk dat daarna het kabinet gevraagd wordt om met
een reactie te komen. Die moet ik afstemmen met mijn collega's, dus ik wacht het geheel
af, dus ook het advies van de Raad van State, voordat ik een inhoudelijk standpunt
zal formuleren op het voorstel van de heer Van Houwelingen.
Voorzitter. Dan kom ik inderdaad op het punt van het beleidskader of in ieder geval
het versterken van het decentraal bestuur en het punt van de samenwerkingsverbanden.
Wij zijn inderdaad bezig om het gesprek te voeren over de vraag of ook de VNG en het
IPO een beleidskader decentraal bestuur zouden willen hebben, zoals Elzinga voorstelt.
De heer Strolenberg vroeg daar ook naar. Ik zie er wel wat in, zou ik als Minister
zeggen, maar ik kan dat natuurlijk alleen maar doen op het moment dat de medeoverheden
daar ook de meerwaarde van zien. We zijn daar nu gesprekken over aan het voeren. Nu
we die gesprekken aan het voeren zijn en het verder aan het uitwerken zijn, denk ik
dat het ook goed is dat we echt kijken naar de regionale samenwerking. Je ziet dat
we met de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen in ieder geval een goede stap zetten
doordat we de mogelijkheden voor de raden om een enquête te doen of informatie te
krijgen versterken. Daarnaast zie je dat het in de praktijk ook van belang is om soms
ook meer eenduidigheid in de samenwerking te krijgen. Je ziet ook decentraal best
wel goede voorbeelden van gemeenten die gewoon hele kaders maken, ook voor hun raad,
waartegen de samenwerkingsverbanden en de wijze van verantwoording worden afgezet.
Wellicht is het interessant om een keer met de provincies het gesprek aan te gaan,
want zij zijn hier ook mee bezig. Misschien kunnen we de handen ineenslaan om daar
gezamenlijk iets op te gaan doen.
Dan de klassieke autonomie. Ik ben het ermee eens dat de versterking van autonomie
meer is dan voldoende geld hebben. Het gaat ook om de ruimte om je beleidstaken uit
te voeren. Daarom vond ik een van de onderzoeken in de vele stukken hierbij heel interessant.
Er is namelijk een onderzoek gedaan naar de verschillende taken en bevoegdheden en
naar plekken waar nog wel of niet eigen ruimte zit voor het bestuur. Een van de zaken
die je in zo'n beleidskader decentraal bestuur zou kunnen oppakken, is het aspect
van autonomie. Dat moet worden aangedragen. Hoe borg je dat op een goede manier? Dat
moet je ook borgen in de uitvoeringstoets decentrale overheden. Ik ben daarmee aan
de slag en daar zal ik de Kamer voor de zomer verder over informeren.
Mevrouw Dekker vroeg ook naar de Wet gemeenschappelijke regelingen. Per 1 juli aanstaande
treedt de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen in werking om volksvertegenwoordigers
meer grip te geven daarop. Je ziet een aantal concrete instrumenten, zoals enquêterecht
en meer informatiebevoegdheden. Daarmee krijg je echt meer grip op wat er gebeurt.
Voorzitter. Mevrouw Van Dijk vroeg naar de uitvoeringstoets decentrale overheden en
de medeondertekening. Ik wil daar rond de zomer op terugkomen. Het is ook heel belangrijk
dat ik mijn mededepartementen heel goed betrek bij de uitvoeringstoets decentrale
overheden, want ik kan er op een gegeven moment wel goed mee aan de slag gaan, maar
het is ook nodig dat de andere departementen dat echt als hun handboek departement
zien, om het zo maar te zeggen; dus niet een handboek militair, maar handboek departement.
Voorzitter, dan het bestuursakkoord. Samen met de koepels wil ik gaan werken aan een
basisbestuursakkoord met spelregels die ons helpen om als Rijk, provincie en gemeente
als één overheid te werken. Dit zeg ik tegen mevrouw Van der Graaf. Het gaat dan onder
andere over de uitvoeringstoets decentrale overheid en ook over andere inhoudelijke
aspecten die naar voren komen. Wij willen echt afspraken op maat maken met de medeoverheden.
Voorzitter. Dan kom ik op politieke ambtsdragers met een beperking. Ja, ook ik ontvang
signalen van hen. Ik begin even anders. Ik vind het heel erg mooi dat er op dit moment
een aantal politieke ambtsdragers met een beperking actief zijn. Het gaat daarbij
om een burgemeester in Hattem, een raadslid in Zeist, een Statenlid in Utrecht en
een algemeen bestuurslid van HDSR, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Een deel
van hen heeft een visuele beperking en anderen hebben een lichamelijke beperking.
Zij zetten zich alle vier in om over het mooie ambt dat zij dragen, echt naar andere
mensen uit te stralen: wij kunnen dit allemaal! We moeten met elkaar samenwerken om
drempels weg te nemen, zodat iedereen kan participeren in de raad, omdat iedereen
vertegenwoordigd mag en moet zijn in de raad, in de Staten en in het algemeen bestuur.
Ik vind het echt heel mooi dat zij dit willen doen en zo eigenlijk een verbinding,
een brug, willen leggen. Daarom vind ik de vraag van mevrouw Van Dijk heel terecht,
want ook ik ontvang signalen van politieke ambtsdragers met een beperking die nadelige
financiële gevolgen ervaren van hun politieke participatie. Zij geven bijvoorbeeld
aan dat de vergoeding voor hun raadslidmaatschap wordt verrekend met de uitkering.
Ik ben bezig met het opzetten van een kennis- en informatiepunt voor politieke ambtsdragers
met een beperking algemeen. Zij kunnen hier terecht met specifieke vragen over bijvoorbeeld
de samenloop van de vergoeding en de uitkering. Dit informatiepunt zal ook de financiële
gevolgen signaleren en inventariseren. Ik weet dat de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van de week in verband met het commissiedebat over sociale zekerheid
nog met een brief hierover gaat komen. Het lijkt me vooral goed dat ik me verbind
aan die brief en aan de vraag die mevrouw Van Dijk heeft gesteld. Weet dus in ieder
geval dat wij willen werken aan een kennis- en informatiepunt voor politieke ambtsdragers
met een beperking om ervoor te zorgen dat wij een centraal punt hebben, ook voor andere
vraagstukken die er op dit vlak liggen. Ik kan nu niet direct een antwoord geven op
vragen over de verrekensystematiek met toeslagen en dergelijke, maar ik ga dit wel
melden bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Dan kom ik op de verlof- en vervangingsregeling. Daar ging een vraag van mevrouw Dekker
over. We hebben een heleboel informatie binnengekregen. We zijn heel druk bezig met
de instelling van een adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers en we hopen
dat deze maand ook af te ronden. Ik wil voor de zomer in ieder geval een adviesaanvraag
hierover indienen, want ik zie gewoon dat we veel reacties krijgen. We zien heel veel
jonge raadsleden, van rond de 20 tot 25 jaar, en heel veel betrokken mensen van de
andere jonge generatie van 60 jaar en ouder. Die zijn ook heel erg betrokken. Maar
ik realiseer me dat we een enorm gat zien van mensen tussen de 35 en 50 jaar. Met
die wetenschap vind ik het belangrijk om in ieder geval voor de zomer een adviesaanvraag
neer te leggen bij het adviescollege om, met de input die we gekregen hebben, te vragen
hoe dat hiertegen aankijkt.
Mevrouw Dekker-Abdulaziz (D66):
Dank aan de Minister voor de beantwoording van deze vraag. Het is heel fijn dat ze
daarmee bezig is en zich daarvoor inzet, want dat is hoog tijd. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. De Minister rondt de beantwoording bijna af.
Minister Bruins Slot:
Voorzitter, er was nog een vraag van mevrouw Van Dijk over de financiële… Nee, allereerst
ga ik in op de enorme inzet van gemeenten, het Veiligheidsberaad en andere om…
De voorzitter:
Wij schorsen totdat deze bel voorbij is. Dan hebben we vijf minuten om naar de plenaire
zaal te gaan om te stemmen. Het is misschien goed om te proberen om dit af te ronden.
Dan kunnen we na de stemming hier terugkomen voor de tweede ronde.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Zo lang duurt dus een minuut. De Minister doet een poging om het antwoord nog voor
de stemming te geven.
Minister Bruins Slot:
Voorzitter, zeker. Ik zei dat ik onder de indruk ben van de inzet van gemeenten. In
het kader van Oekraïne vindt meerdere malen per week overleg plaats met de gemeenten
op allerlei niveaus, ambtelijk en bestuurlijk, over zowel de organisatorische kant
als de bestuurlijke kant. Het uitgangspunt is dat gemeenten echt reële compensatie
krijgen van de extra kosten als gevolg van de opvang van ontheemden uit Oekraïne.
Het uitgangspunt is dat gemeenten er als gevolg van de opvang van ontheemden uit Oekraïne
niet slechter voor komen te staan dan daarvoor. Dat is ook nog een keer herbevestigd
in de brief van 18 maart en volgens mij ook in de brief die gisteravond verstuurd
is. Ik doe dit even heel snel. Dit staat los van het feit dat de inzet en de bereidwilligheid
die er vanuit gemeenten zijn, echt heel mooi zijn om te zien. Dit vraagt echt heel
veel van de gemeenten en de mensen die daar werken. Het is heel prettig dat we op
zo'n manier met elkaar kunnen samenwerken op dit vlak.
De voorzitter:
Dan schors ik deze vergadering tot vijf minuten na de stemming. Dan komen we hier
weer terug, voor een, zo nodig gewenste, tweede ronde. Minister, wij wensen u veel
sterkte en genoegen hier en tot ziens.
De vergadering wordt van 14.58 uur tot 15.11 uur geschorst.
De voorzitter:
Het is vijf minuten na het beëindigen van de stemmingen. Wij gaan verder met dit overleg.
De laatste beantwoording ging vrij snel. Is dat toereikend op dit moment of wilt u
er in de tweede termijn eventueel op terugkomen? Zullen we dat maar doen? Dan maak
ik nu een tweede ronde. Als eerste is het woord aan mevrouw Inge van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik denk dat er
toch wel wat duidelijkheid is gekomen over veel vragen die we met elkaar hadden. Zoals
ik ook in mijn betoog aangaf en waar ik ook een toezegging op heb, denk ik dat het
ook belangrijk is dat bepaalde dingen gewoon goed en duidelijk vastgelegd worden.
Denk aan: welke afspraken maken we, wanneer kunnen we iets verwachten en wat gaan
we er vervolgens mee doen? Dus dank voor deze toezegging.
Er staat volgens mij nog wel een vraag van mij open naar aanleiding van de brief van
de VNG die gisteren kwam. De VNG stelde: het accres lijkt heel fors deze kabinetsperiode,
maar dat is alleen toereikend voor loon- en prijsontwikkeling; er blijft vrijwel niets
over voor nieuw beleid. Hoe ziet de Minister dit? Daar zou ik nog graag een antwoord
op willen hebben.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. Het woord is aan de heer Strolenberg.
De heer Strolenberg (VVD):
Hartstikke bedankt voor de beantwoording in eerste termijn. Ik wil nog even doorvragen
over de evaluatie, want die moet in 2025 uitgevoerd zijn. Ik neem aan dat we het dan
hebben over het voorjaar. Is dat dan gebaseerd op de jaarrekening van 2023?
Dan mijn tweede vraag. U gaf al aan de Raad voor het Openbaar Bestuur te willen betrekken
bij de onderzoeksmethode van de evaluatie. Maar worden zij ook om advies gevraagd
wat betreft de uitkomsten van de evaluatie?
Ik ben blij met het punt van die gezaghebbende onafhankelijke derde. Ik denk dat het
inderdaad verstandig is om daar op korte termijn wat stappen in te maken. De Minister
had het over een procesbegeleider. De Minister had het over een procesbegeleider.
Ik hoor dat dat gesteund wordt. Ik weet niet of ik dat bij motie moet doen of dat
u dat hier kunt toezeggen. Maar ik denk dat het belangrijk is dat er met het oog op
het uitbrengen van de contourennota ook in overleg met de koepels gekeken wordt naar
die onafhankelijke deskundige. Ik zou ook willen vragen of die ook opties voor stabielere
financiën voor de termijn na 2026 in beeld zou kunnen brengen, zodat gemeentes ook
een beetje een idee hebben wat de richting is waarin gedacht zou kunnen worden als
het gaat om die sluitende begrotingen. Dus dat vind ik nog interessant.
Verder hebben we het nog even gehad over de versterking van het decentraal bestuur.
Eigenlijk doet het bijna geen recht aan al het werk dat daaraan vooraf is gegaan en
ook aan al die stukken van de heer Elzinga en alle andere partijen die inbreng hebben
geleverd bij de rondetafelgesprekken. Ik hoop wel dat we daar in de Tweede Kamer zelf
met u nog eens wat verder op in kunnen gaan. Ik zou ook wel willen weten wat dan het
goede moment is. Kunt u misschien ook wat informatie geven over dat beleidskader en
hoe u de Kamer daarin mee wil nemen? We zullen ook zorgen dat er bij procedurevergaderingen
niet allerlei andere onderwerpen bij komen. Maar ik denk dat het wel wezenlijk is
voor de renovatie of de revitalisering van het decentraal bestuur dat we hier nog
eens even goed over door kunnen praten.
De voorzitter:
Dank. Het woord is aan mevrouw Arib.
Mevrouw Arib (PvdA):
Dank. Ook dank aan de Minister voor haar antwoorden. Ik ben heel blij dat de Minister
ook … Nou ja, blij. Tevreden, zal ik zeggen. Ik ben tevreden dat de Minister zegt
dat het onderzoek naar de effecten van het nieuwe verdeelmodel ook gedurende het traject
wordt gemonitord. Ik gebruik voor het gemak dit woord, maar het is goed dat we niet
voor verrassingen zullen staan, zeker als het gaat om kleinere gemeenten die toch
al heel veel moeite hebben om hun voorzieningen in stand te houden. Ik hoop dat die
niet verder worden afgeknepen.
Ik denk dat het ook goed is dat de Minister erkent dat er onzekerheden worden ervaren
in de financiële ruimte voor na 2026 en dat ze met de VNG, het IPO en de Unie van
Waterschappen een contourennota zal maken. Ik hoop dat dat concreet is. Ik hoop dat
jullie ook tot afspraken kunnen komen in de gesprekken waarin de VNG, het IPO en de
Unie van Waterschappen kritiek hebben. Het hebben van onderling vertrouwen is ook
belangrijk. Natuurlijk, een Minister die niet samenwerkt met VNG kan niet, maar uit
al die mails die wij krijgen, lijken dat twee totaal verschillende partijen met twee
totaal verschillende belangen te zijn, terwijl die samenwerking heel belangrijk is
als het gaat om de rol van de overheid, zoals de Minister zelf net ook aangaf.
Tot slot wil ik de heer Bisschop steunen in zijn opmerkingen over de herindelingen
en de rol van de burgemeester. De opmerkingen van de heer Van Houwelingen begrijp
ik namelijk zo dat een burgemeester, als die zijn of haar rug recht houdt, daar niet
via een omweg op moet worden afgerekend. De Minister komt met voorstellen voor de
versterking van die positie. Daarin horen dit soort dingen eigenlijk uitgesloten te
worden. Als iemand niet functioneert, dan weten we hoe dat gaat, maar een burgemeester
die voor zijn of haar burgers opkomt, mag daar niet indirect voor worden afgestraft.
Zulke bestuurders willen we ook niet hebben.
Daar laat ik het even bij. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. Het woord is aan mevrouw Dekker-Abdulaziz.
Mevrouw Dekker-Abdulaziz (D66):
Dank, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Voor D66 is het belangrijk
duidelijkheid te krijgen over het lokale belastinggebied. Daar hechten we heel veel
waarde aan. We beseffen dat dat inhoudelijk niet lukt in de contourennota voor de
zomer. Maar kan de Minister toezeggen dat het tijdspad voor alle benodigde hervormingen
die voor 2026 uitgevoerd kunnen worden, in de contourennota wel helder zal zijn?
De voorzitter:
Dank. Mevrouw Van der Graaf.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ook ik dank de Minister omdat zij op dit moment in ieder geval op een paar punten
wat duidelijkheid heeft geboden. De rest komt dus in de meicirculaire. Ik hoop dat
ik goed heb begrepen dat het aangepaste groeipad voor gemeenten die er nu maximaal
€ 37,50 per inwoner op achteruitgaan, een lager bedrag met zich mee zal brengen in
de komende jaren. Graag een bevestiging.
Voorzitter. Ik heb in eerste termijn gevraagd naar een bestuursakkoord op de inhoud
met alle gemeenten, ook om de discussies die nu lopen, te kunnen beslechten in deze
termijn. Is de Minister daartoe bereid? Daar heb ik geen reactie op gekregen.
Ik zou de Minister nog iets anders willen voorleggen naar aanleiding van de wisseling
in eerste termijn. De ROB heeft gezegd: hou, voordat je dit gaat invoeren, rekening
met de Kansenkaart, het stapelingsonderzoek van Divosa en de regionale welvaartsindex.
We zien in de aanvangsperiode van dit kabinet dat het op grote onderwerpen een coördinerend
bewindspersoon mist, zoals op de bestendigheid van de zorg – zie de kinderhartchirurgie
in het Noorden – of het wel of niet in de benen houden van bepaalde kazernes in de
regio en andere terreinen. Zo'n coördinerend bewindspersoon zou overzicht moeten houden
en zeggen: jongens, als jullie hiermee bezig zijn, weet dan wel dat dit ook speelt
in die regio. Als we het hebben over de stapeling van uitdagingen en banenverlies
in bepaalde kwetsbare regio's, dan denk ik in het bijzonder aan een rol voor de Minister
van BZK. Ik wil haar vragen die rol goed en stevig te vervullen. Is zij van plan dat
te doen?
De voorzitter:
Dank. De heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording. Voor ons zijn twee
onderwerpen van belang, waar wij ons ook zorgen over maken: de lokale autonomie en
de schaalvergroting, de herindelingen. Ik sluit me helemaal aan bij wat mevrouw Arib
net zei, want dat is precies wat ik bedoel. Die casus van Scherpenzeel is erg interessant,
omdat de burgemeester daar zijn rug recht hield, maar een paar uur nadat het besluit
was gevallen om niet te herindelen, waar wij overigens heel blij mee zijn – dat is
een goed teken – werd hij ontslagen. De vraag is eigenlijk hoe autonoom gemeenten
dan nog zijn. Ik denk dat dat een mooi voorbeeld is. Daar maken we ons zorgen over.
Om even af te sluiten, de herindelingen zijn ons grootste punt van zorg. Ik ben blij
om te horen dat het ministerie misschien een andere kant op begint te denken. Die
indruk heb ik een beetje; Scherpenzeel laat dat zien. We hebben ook al heel fijn samengewerkt
rond de initiatiefwet. Dank voor de ondersteuning die we daarvoor gehad hebben.
Rest mij slechts even een procesvraag aan de voorzitter. Wij hebben een paar moties
waarmee wij een uitspraak aan de Kamer zouden willen vragen over herindelingen. Moeten
we die nu indienen of hoe werkt dat? Excuus hiervoor.
De voorzitter:
U krijgt de gelegenheid om een tweeminutendebat aan te vragen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Als dat kan, heel graag. Dank.
De voorzitter:
Dank. Degene die dit het eerste aanvraagt, is de eerste spreker, maar u kunt zich
daar allen bij melden. Dank voor uw inbreng.
Ik zat nog te aarzelen. Als u mij even toestaat, wil ik het zonder voorzittersoverdracht
nog even hebben over een tweeminutendebat, want ik overweeg namens de SGP ook een
paar moties in te dienen. Daar laat ik het even bij. Daar beraden wij ons nog op.
Ik wil alleen graag van de gelegenheid gebruikmaken om de Minister te danken voor
de zorgvuldige beantwoording van de vragen. In die dank is uiteraard ook uw staf begrepen.
Dan zet ik de voorzitterspet weer op en vraag aan de Minister of zij direct kan antwoorden.
Ja? Dan gaan we gelijk door met de tweede termijn van de zijde van de regering.
Minister Bruins Slot:
Voorzitter, dank u wel. Mevrouw Van Dijk herhaalde de toezegging die ik inderdaad
heb gedaan, dus dat kan ik bevestigen.
Verder stelde mevrouw Van Dijk in de eerste termijn inderdaad een vraag over het accres.
Dat zit als volgt. Het in het coalitieakkoord gepresenteerde accres komt bovenop het
eerder in de Miljoenennota 2022 gepresenteerde accres. Beide accresreeksen zijn in
lopende prijzen, dus het prijspeil Miljoenennota 2022. Het totaal aan accres bevat
dus zowel volume als loon- en prijsontwikkeling. Na verwerking van een nieuw macrobeeld
van het CPB, het Centraal Planbureau, wordt het accres tot en met 2025 herberekend
op basis van de nieuwe standen. Dat gebeurt per Voorjaarsnota 2022. Er komt dus een
geactualiseerde accresreeks waarbij de ontwikkelingen en de loon- en prijsontwikkelingen
ook weer worden meegenomen in het accres. Gemeenten en provincies worden hierover
geïnformeerd in de meicirculaire van 2022.
Voorzitter. Het klopt inderdaad wat de heer Strolenberg over de evaluatie zei. We
moeten het in 2023, 2024 en begin 2025 inderdaad helder hebben, willen we op tijd
verdere stappen zetten. Dus dan moet de evaluatie ook gaan lopen en afgerond zijn.
De ROB, de Raad voor het Openbaar Bestuur, wil heel graag betrokken zijn bij de onderzoeken
en meepraten. De ROB kennende, als ze dan nog aanvullend advies hebben, kunnen ze
gevraagd en ongevraagd advies geven. Ik heb er alle vertrouwen in dat dat goed komt.
Een onafhankelijk procesbegeleider vind ik echt een goede suggestie, dus dat wil ik
graag oppakken. We hebben elkaar uiteindelijk nodig, als één overheid. Dat is in lijn
met wat mevrouw Arib zei. Ik zie ook het verschil in taal. Ik begrijp dat wel vanuit
een aantal invalshoeken, maar uiteindelijk moeten we toch met elkaar kijken hoe we
het beste voort kunnen gaan. Daar hebben we nog wel een aantal stappen in te zetten.
Daar ben ik ook open in. Dat betekent dat je met zo'n onafhankelijk procesbegeleider
gewoon de opties in beeld gaat brengen.
Dan versterking decentraal bestuur. Ik ben het met de heer Strolenberg eens en ik
juich het ook toe dat de Kamer hier op een ander moment over doorpraat, gezien het
belang ervan. Ik kom met een aantal brieven, deels net na de zomer. Die gaan onder
andere over de versterking van het decentraal bestuur in brede zin. Dat heeft ook
met dat beleidskader te maken. We komen nog met een brief over de uitvoering van de
moties rondom de Wet gemeenschappelijke regelingen en we willen ook het wetsvoorstel
voor burgerparticipatie in de tweede helft van dit jaar verder brengen. Dus tegen
de heer Strolenberg zeg ik dat er in ieder geval een aantal nadere brieven verschijnen,
die wellicht voor de Kamer aanleiding zijn om verder met elkaar het debat aan te gaan.
Tegen mevrouw Arib zeg ik dat het inderdaad klopt dat we in de berekening naar aanleiding
van de Voorjaarsnota gaan kijken naar een ander ingroeipad voor gemeenten die kwetsbaar
zijn, een lage sociaaleconomische status hebben en voor wie het net onevenredig uitvalt.
Dat is in ieder geval ons voornemen. Als het gaat om de rol van herindeling en de
burgemeester of de waarnemend burgemeester, heb ik toegezegd dat ik met een brief
kom, ook naar aanleiding van de motie.
Dan de vraag van mevrouw Dekker. Ik wil inderdaad een tijdpad schetsen voor het lokaal
belastinggebied en welke processtappen je daarin moet zetten. Ik realiseer me dat
ik het niet op dat moment kan afronden.
Tegen mevrouw Van der Graaf zeg ik hetzelfde als tegen mevrouw Arib over het aangepast
groeipad voor die verzameling van gemeenten met een lage sociaaleconomische status
en die kwetsbaar zijn. Dat basisbestuursakkoord moet echt bedoeld zijn om de huidige
discussies te beslechten en om ervoor te zorgen dat we een aantal dingen rond de interbestuurlijke
verhoudingen oppakken: hoe gaan we met elkaar om en welke stappen zetten we met elkaar?
Daar zit ook wat mevrouw Van der Graaf tegen mij zegt. Die opdracht voel ik ook zo.
Dat voel ik echt als een opdracht om ervoor te zorgen dat ik ook voor de gemeenten
kan staan. Ook in discussies zoals rond de opvang van Oekraïners zijn we heel actief
om ervoor te zorgen dat de gemeenten ook de juiste randvoorwaarden hebben om gewoon
datgene te doen wat nodig is om onze inwoners en ook bijvoorbeeld ontheemden op te
kunnen vangen. Dat wil ik doen met een uitvoeringstoets rondom decentrale overheden.
Dat moet echt een uitgangspunt gaan bieden voor de mededepartementen. Hier moeten
we aan voldoen voordat we weer een stap zetten met decentrale overheden.
Daarnaast ben ik bezig met de regiodeals. Ik vind dat de ambtsvoorganger op LNV samen
met mijn ambtsvoorganger op BZK heel goed werk heeft gedaan als het gaat om de regiodeals.
Maar ik vind één aspect van belang: we zien gewoon dat de uitdagingen groter zijn
in een aantal delen van Nederland, of het nou in het noorden, in het zuiden of in
de grensgebieden is. Ik wil die regiodeals kunnen inzetten om de brede welvaart in
dat soort gebieden te versterken, omdat ik zie wat ook mevrouw Van der Graaf ziet:
in een aantal van die gebieden lopen zaken heel erg samen. Ik wil een extra zetje
in de rug kunnen geven, zodat de kansen die er in zo'n regio zijn opgepakt kunnen
worden. Voor de zomer wil ik de Kamer in de brief over de regiodeals informeren over
welke stappen ik daarin wil zetten.
Voorzitter. Dan kom ik bij de heer Bisschop. Ik ben het met hem eens dat ik ook blij
ben met de ondersteuning van mijn ambtenaren. Het is goed om te horen dat de heer
Van Houwelingen de ondersteuning vanuit het ministerie voor zijn initiatiefvoorstel
goed heeft gevonden. Ambtenaren mogen geen opvatting hebben en doen het geheel neutraal.
Met dezelfde energie waarmee ze zich inzetten voor de Minister zetten ze zich in voor
Kamerleden die met een initiatiefvoorstel komen.
De voorzitter:
Dat leidt toch tot vragen bij mevrouw Van der Graaf. Gaat uw gang.
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):
Ja, een vraag over een eerder punt, over de reactie van de Minister op wat ik naar
voren bracht. Die gaat toch nog even specifiek over de uitvoeringstoets, de gemeenten,
en de regio's waar de Minister aandacht aan gaf. Met eerdere pleidooien hebben wij,
ik en de heer Van der Molen van het CDA, ons ervoor ingezet dat er een regiotoets
zou komen in het integraal afwegingskader. Wat ik nu van de Minister hoor, lijkt een
beetje daarop aan te haken. Zou de uitvoeringstoets ook moeten landen in dat integraal
afwegingskader? Ik maak het even specifiek, omdat de Raad voor het Openbaar Bestuur
heel recent nog de aanbeveling heeft gedaan om dat daarin te regelen. Ik probeer dus
even concreet te krijgen waar dit dan gaat landen.
Minister Bruins Slot:
De regiotoets is er. Die zit in het integraal afwegingskader. Daar zitten de grensregio's
in, dus die zitten in het integraal afwegingskader. De uitvoeringstoets decentrale
overheden is een nieuwe toets, los van de regio en de effecten daarvan. Je ziet daar
dat de financiën, de middelen en de bevoegdheden de afgelopen jaren gewoon niet altijd
in evenwicht zijn geweest. We moeten met de uitvoeringstoets ervoor zorgen dat we
dat al aan de voorkant helder krijgen, niet aan de achterkant. Daarnaast kom ik nog
met een brief over grensoverschrijdende samenwerking. Daarin zal ik ook ingaan op
de adviezen die de commissie-Donner/Berx heeft gedaan, die ook weer voor een deel
aansluiten bij een aantal punten die mevrouw Van der Graaf en de heer Van der Molen
in eerdere debatten hebben gemaakt. Die actie komt er dus ook nog aan.
Voorzitter. Als slotsom zeg ik: de grensregiotoets zit nu in het afwegingskader. De
uitvoeringstoets gaat over de bevoegdheden en de middelen. Binnen die drie-eenheid
wil ik – daarover kom ik met een brief – bij de regiodeals versterkt inzetten op brede
welvaart in de regio, omdat je dan ook op welzijnsaspecten uitkomt. Het gaat niet
altijd alleen maar over bestuur en andere zaken, maar ook over welke kansen je voor
je inwoners ziet die je wil realiseren.
Voorzitter. Mijn inschatting is dat het samenstel van de brieven die ik nu heb toegezegd
voor een groot deel de opdracht beantwoordt die mevrouw Van der Graaf bij mij neerlegt.
Dat zie ik ook, namelijk dat ik als Minister van Binnenlandse Zaken een coördinerende
verantwoordelijkheid heb om hoeder te zijn voor de medeoverheden.
De voorzitter:
Dank voor deze reactie. Daarmee zijn we gekomen aan het eind van de tweede termijn
van de zijde van de regering. Ik zeg u allen: zeer veel dank voor de inbreng, voor
de vragen en voor de plezierige manier van het met elkaar van gedachten wisselen.
Ik spreek ook mijn dank uit in de richting van de Minister en de ondersteuning voor
de wijze waarop dat inhoud heeft gekregen. Voordat ik dit overleg ga sluiten, benoem
ik de toezeggingen. Dat zijn er zes. Dat wordt een hele correspondentie.
– Voor de zomer 2022 ontvangt de Kamer een complete planning en het vervolgtraject van
de onderzoeken die nader worden gedaan naar specifieke effecten die betrekking hebben
op de herijking van het Gemeentefonds, bijvoorbeeld de centrumfunctie en het effect
op eenpersoonshuishoudens.
– Rond de zomer van 2022 informeert de Minister de Kamer over de procedure met betrekking
tot de rol van waarnemende burgemeesters. Dit naar aanleiding van de aangenomen Kamermotie
over de herindeling van Scherpenzeel.
– De Minister zal kijken naar de suggestie van het aanstellen van een onafhankelijke
procesbegeleider ten behoeve van het opstellen van een contourennota, waarvan de eerste
resultaten in juni 2022 zichtbaar zullen zijn.
– Na de zomer van 2022 ontvangt de Kamer een brief over versterking in brede zin van
het decentrale bestuur, een brief over de wijziging van de Wet gemeenschappelijke
regelingen en een voorstel voor een wet burgerparticipatie.
Minister Bruins Slot:
Ik had ze inderdaad gekoppeld. Het is een bredere brief over het versterken van het
decentrale bestuur. Misschien kan ik de uitvoering van de moties over de Wgr daarin
invoegen. En het wetsvoorstel over versterking van het decentrale bestuur en burgerparticipatie
komt dan nog apart. Laten we zeggen dat dat in de tweede helft is, maar ik denk dan
wel begin tweede helft.
De voorzitter:
Formeel staat het dus goed: na de zomer.
Minister Bruins Slot:
Ja, ja.
De voorzitter:
Dat is na Prinsjesdag, zal ik maar zeggen. Goed, dan laten we dit staan en hebben
we deze kanttekening meegenomen.
– Voor de zomer 2022 ontvangt de Kamer een brief over de regiodeals.
– De Kamer ontvangt een brief over grensoverschrijdende samenwerking.
Misschien is het nog handig om daarbij de termijn nog even aan te geven.
Minister Bruins Slot:
Voor de zomer.
De voorzitter:
Voor de zomer. U legt ons in de watten, Minister. Hartelijk dank voor deze toezeggingen.
U allen nog een arbeidsvreugdevolle werkdag toegewenst.
Sluiting 15.33 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.C.W. de Vos, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.