Verslag van een notaoverleg : Verslag van een notaoverleg, gehouden op 4 oktober 2021, over de initiatiefnota van de leden Van Kent en Palland over de reparatie van het AOW-AOV-hiaat (35666)
35 666 Initiatiefnota van de leden Van Kent en Palland over de reparatie van het AOW-AOV-hiaat
Nr. 6 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
            
Vastgesteld 18 oktober 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 4 oktober 2021 overleg
                  gevoerd met de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:
               
– de initiatiefnota van de leden Van Kent en Palland over de reparatie van het AOW-AOV-hiaat
                           (Kamerstuk 35 666);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 1 februari 2021
                           inzake reactie op verzoek commissie over de initiatiefnota van de leden Van Kent en
                           Palland over de reparatie van het AOW-AOV-hiaat (Kamerstuk 35 666, nr. 2) (Kamerstuk 35 666, nr. 3).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de commissie, Peters
De griffier van de commissie, Post
Voorzitter: Peters
Griffier: Blom
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van Beukering-Huijbregts, Gijs van Dijk,
                  Van Kent, Leijten, Maatoug, Palland, Peters en Smals,
               
en de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen allemaal. Welkom bij de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
                     Aan de orde is het overleg over de nota van de heer Van Kent en mevrouw Palland over
                     de reparatie van het AOW-AOV-hiaat.
                  
Welkom. Van de zijde van de Kamer zijn aanwezig de heer Smals namens de VVD, mevrouw
                     Leijten namens de SP, mevrouw Van Beukering namens D66 en mevrouw Maatoug namens GroenLinks.
                     De heer Gijs van Dijk van de Partij van de Arbeid komt nog, want hij is iets verlaat.
                     Maar dat is niet zo'n groot probleem. Welkom, meneer Koolmees. Hij is hier namens
                     het kabinet aanwezig.
                  
Dan geef ik voor de eerste termijn het woord aan de heer Smals namens de VVD.
De heer Smals (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Zelfstandigen zijn waardevol voor onze economie en arbeidsmarkt.
                     Ze ondernemen, zoeken en creëren kansen, leveren flexibiliteit van waarde voor bedrijven,
                     organisaties en, zoals vorige week uit de petitie bleek, ook voor patiënten. Ongeveer
                     1,5 miljoen zelfstandigen zijn bewust bezig met sociale zekerheid. Zij zorgen zelf
                     voor buffers of hebben zich verzekerd tegen tegenslagen als langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid.
                  
De overheid kan soms spelregels veranderen, zoals het verhogen van de AOW-leeftijd,
                     maar dan moet de overheid ook zorgen voor een redelijke oplossing voor de problemen
                     die daaruit voortvloeien voor individuele mensen. Je kan van zelfstandigen echt wel
                     verwachten dat zij zich aanpassen aan gewijzigde wet- en regelgeving, maar als er
                     geen mogelijkheid was om je voor te bereiden of om te anticiperen is het een ander
                     verhaal. Het komt er eigenlijk op neer dat in het verleden de OBR niet goed in elkaar
                     is gezet en de VVD vindt het daarom juist dat we voor de mensen die buiten hun schuld
                     tegen het hiaat aanlopen, op een of andere manier een oplossing zoeken. Tot zover
                     zijn we het eens met de indieners van de nota. Toch hebben we enkele vragen.
                  
De indieners vragen om tot een juridische afbakening te komen van de groepen. Hoe
                     willen de indieners met de groepen omgaan, nu blijkt dat die groepen juist lastig
                     te definiëren zijn? En kunnen de indieners ingaan op de moeilijkheid van het definiëren
                     voor de drie verschillende groepen? Dat zijn dus de groep zelfstandigen die voor 2013
                     arbeidsongeschikt is geworden, de groepen die na 2013 arbeidsongeschikt zijn geworden
                     en de groep zware beroepen. Wanneer er wel een goede definitie te vinden is, hoe verwachten
                     de indieners dan de problemen aan te pakken die optreden bij bijvoorbeeld het verbreden
                     van de OBR in de uitvoerbaarheid en in de administratieve last wanneer er ingeschreven
                     wordt?
                  
Naar aanleiding van de beantwoording door de Minister heb ik ook aan hem enkele vragen.
                     Is het mogelijk om in overleg met de verzekeraars de groep die voor 2013 arbeidsongeschikt
                     was en dus werkelijk niets kon doen om het probleem zelf op te lossen, op een dusdanige
                     wijze te definiëren dat er geen misverstand over kan zijn? En is het dan mogelijk
                     om in het verlengde daarvan in overleg te treden met verzekeraars om voor deze beperkte
                     groep ofwel een regeling te treffen via de verzekeraars ofwel iets van een eenmalige
                     compensatie te doen? Daarmee wordt immers voorkomen dat de OBR tot in lengte van dagen
                     overeind moet worden gehouden voor een heel beperkte groep. Kan de Minister daarnaast
                     in overleg treden met de verzekeraars om te onderzoeken of er ook een oplossing te
                     vinden is voor de andere groepen die in de notitie worden genoemd? Vanzelfsprekend
                     is daarbij voor ons wel het uitgangspunt dat een oplossing rechtmatig – dat lijkt
                     me logisch –, eenvoudig uitvoerbaar en doelmatig moet zijn. Het zal vooral ook moeten
                     aansluiten op de keuzevrijheid en de verantwoordelijkheid die zelfstandigen inherent
                     hebben.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meer Smals. Dan is het woord aan mevrouw Leijten namens de SP.
Mevrouw Leijten (SP):
Goedemorgen allemaal. Fijn dat ik een keer te gast mag zijn bij de commissie Sociale
                     Zaken en dan ook nog eens bij een initiatiefnota van twee partijen, mijn eigen partij
                     en het CDA. Die trekken veel met elkaar op en dat is voor sommige mensen een opmerkelijke
                     combinatie. Maar dat is het helemaal niet!
                  
In deze tijd lijkt de formatietafel af en toe een kleuterklas, alhoewel dat voor de
                     gemiddelde kleuterklas eigenlijk een slechte vergelijking is. Het is dan ook goed
                     om te zien dat Kamerleden gewoon laten zien dat je door kan gaan met samenwerken en
                     dingen voor elkaar kan krijgen voor groepen mensen die tegen problemen aanlopen. Dat
                     is namelijk waar we het vandaag over hebben. We hebben het over een initiatiefnota
                     van u beiden, de heer Van Kent en mevrouw Palland. En volgende week gaat mevrouw Palland
                     nog over een andere initiatiefnota spreken en dat laat wel zien dat Kamerleden natuurlijk
                     veel meer doen dan alleen maar reageren op het nieuws, iets wat sommige mensen weleens
                     suggereren.
                  
Vandaag dit initiatief over «het AOW-hiaat». Dat is een toch wel eufemistische term
                     voor «groot gat in je inkomen». Je probeert het als zelfstandige goed te regelen,
                     zodat je verzekerd bent voor arbeidsongeschiktheid als die voor je pensionering intreedt,
                     voor je AOW-leeftijd. Maar dan neemt de overheid een besluit en zit je met een gat
                     tussen je verzekerde tijd – de heer Smals zei het al – en het moment waarop je AOW
                     ingaat. Dan kun je zeggen: wij verlagen de AOW-leeftijd weer. Dat zou ook een goede
                     oplossing zijn, maar ik denk dat daar minder draagvlak voor is, als ik zo naar deze
                     twee samenwerkende partijen kijk. Maar er wordt hier een oplossing gezocht voor een
                     groep mensen die echt in de problemen zitten. Paul van Gils heeft al in de krant gestaan
                     en is hier ook degene geweest die de bel heeft geluid. Hij heeft eigenlijk heel goed
                     uitgelegd hoe het mis kan gaan in het leven, onverwachts, en hoe je dan toch gewoon
                     een tik op de vingers krijgt, terwijl je dacht dat je het goed had geregeld. Daarom
                     denk ik dat het heel fijn is dat we hier vandaag zitten.
                  
Ik heb wel de vraag, net als meneer Smals, aan de indieners: welke groepen zien jullie
                     nou nog meer? We hebben enige ervaring met het compenseren van mensen die ernstig
                     getroffen zijn door overheidsbeleid en hebben bij het toeslagenschandaal gezien dat
                     de groep veel groter blijkt dan gedacht. Eigenlijk heel gek, want de Belastingdienst
                     zou toch zijn cijfers op orde moeten hebben, zou je denken. Maar dat is dus niet zo
                     geweest. Denkt u, vraag ik beide indieners maar ook de Minister, dat de groepen in
                     beeld zijn?
                  
Zou het niet ook slim zijn om ook iets van verzekeraars te vragen? Die zeggen letterlijk
                     tegen mensen: je bent een brandend huis, ik ga jou niet verzekeren voor brand. Zo
                     ken ik verzekeraars. Ook in de zorgverzekering doen ze zo ontzettend lullig tegen
                     mensen. Uiteindelijk is een verzekering natuurlijk een financieel product om flink
                     wat winst op te maken. Zou het niet handig en goed zijn als we daar ook naar kijken?
                     Ik vraag de indieners om daarop te reflecteren en ook de Minister. Wat voor mogelijkheden
                     zien zij? De financiële sector zit er goed bij en zou dus nu op een bepaalde manier
                     ook mee moeten betalen.
                  
Verder vraag ik: kent u andere groepen? We zouden het ook goed vinden als daar onderzoek
                     naar werd gedaan. Dan rest mij om af te sluiten met de hoop dat we vandaag een stap
                     verder zetten om dat op te lossen voor mensen die dit treft, ook omdat ze natuurlijk
                     allang in onzekerheid zitten. Ik dank de leden zeer voor dit initiatief. Dat daar
                     maar meer van mogen komen.
                  
De voorzitter:
Daar sluit ik mij van harte bij aan, en dan geef ik bij dezen het woord aan mevrouw
                     Van Beukering namens D66.
                  
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik sluit mij daar ook bij aan. Ook ik wil in eerste instantie
                     de initiatiefnemers en de medewerkers danken voor deze nota en het vele werk dat hierin
                     is gestoken. Er wordt meteen naar achteren gekeken. Het lijkt mij ook wel terecht
                     dat er een woord van dank aan de medewerkers wordt uitgesproken. Volgens mij erkennen
                     wij als Kamer breed het probleem en zijn wij allemaal op zoek naar een oplossing.
                     Uiteindelijk wil een meerderheid van de Kamer een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
                     voor iedereen die niet als werknemer werkt. Dit AOW-AOV-hiaat, zoals het heet, zou
                     dan ook een tijdelijk probleem zijn dat een tijdelijke oplossing nodig heeft.
                  
In hun initiatiefnota hebben de initiatiefnemers helder in beeld gebracht over welke
                     groep het gaat, maar telkens als we richting een oplossing willen, blijkt de afbakening
                     ingewikkelder. Bijvoorbeeld de groep van mensen die jarenlang een zwaar beroep hebben
                     gehad, loopt ertegen aan dat ze, ook als zij dat zouden willen, geen verzekering kunnen
                     afsluiten tot aan de AOW-leeftijd. De indieners lijken voor deze mensen alleen naar
                     een uitkering te kijken, terwijl, als iemand nog niet ziek is, overstappen naar een
                     ander beroep ook een mogelijkheid zou kunnen zijn. Zo spreek ik bijvoorbeeld mensen
                     die graag praktijkonderwijs willen geven na jarenlang in de bouw te hebben gewerkt.
                     Deze mensen kunnen juist nog een steentje bijdragen met al hun ervaring. Hoe zorgen
                     de indieners ervoor dat mensen niet worden uitgesloten, maar juist geholpen worden
                     met een mogelijkheid om zichzelf een leven lang te ontwikkelen? Wat doet de Minister
                     om te bewerkstelligen dat mensen niet moeten stoppen met werken, maar naar minder
                     zwaar werk worden begeleid?
                  
Met hun initiatiefnota proberen de initiatiefnemers het AOW-AOV-hiaat van twee specifieke
                     groepen zelfstandigen op te lossen. Ik blijf het zelf voor de groep jongere zelfstandigen
                     net zo ingewikkeld vinden. Zij hebben zich, om wat voor reden dan ook, niet verzekerd
                     en raken arbeidsongeschikt zonder een vangnet te hebben. Het grote probleem zit bij
                     – mijn collega zei dat net ook al – de brandende huizen, zoals dat in verzekeringstermen
                     heet: mensen die al ziek zijn en zich niet kunnen verzekeren. Ik ben benieuwd naar
                     het antwoord op de vraag die zij zojuist stelde. Toch zou ik de initiatiefnemers willen
                     vragen om daar nog een keer op te reflecteren. Wat is de onderbouwing voor het onderscheid
                     tussen de jaren voor mensen die zich wel hadden kunnen bijverzekeren en mensen die
                     helemaal geen verzekering hebben afgesloten en ziek zijn geworden? Tegelijkertijd
                     zou ik de Minister willen vragen of hij deelt dat het voor de mensen die na januari
                     2013 arbeidsongeschikt zijn geworden net zo goed kan gelden dat zij niet meer een
                     verzekering tegen een redelijke prijs konden afsluiten gezien hun leeftijd.
                  
Tot slot. De Minister refereert aan de IOAZ. Hij zegt dat deze regeling geen soelaas
                     kan bieden. De groep mensen die we willen helpen, past wat hem betreft niet bij de
                     aard en het doel van de IOAZ. Ik zou de Minister willen vragen om daar iets uitgebreider
                     op in te gaan. Bij werknemers met een bepaalde leeftijd hebben we na de WW de IOW.
                     Kan de IOAZ dan ook niet gelden voor deze mensen in het geval van arbeidsongeschiktheid?
                     Zou het dan toch niet een optie zijn om het doel van de IOAZ dusdanig te verruimen
                     dat deze groep er wel onder zou kunnen vallen? Is de Minister toch bereid om nog een
                     keer de route via de IOAZ te verkennen?
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Beukering. Dan is het woord aan mevrouw Maatoug namens GroenLinks.
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Dank u, voorzitter. Het fijne van zitten aan het einde van een rijtje goede collega's
                     is dat heel veel vragen die je zelf op het lijstje had staan al gesteld zijn. Laat
                     ik beginnen met mij aan te sluiten bij de complimenten van de collega's aan de indieners
                     en aan de ondersteuning en de collega's in de bankjes achter hen. Ook mijn complimenten
                     aan de mensen van wie wij vorige week de petitie hebben mogen ontvangen. Zij hebben
                     dit probleem de afgelopen periode constant onder onze aandacht gebracht. Zij kunnen
                     er vandaag niet bij zijn in verband met de regels in dit huis, maar dit gesprek was
                     er niet geweest zonder hun goede inzet. Ook daarvoor complimenten.
                  
De GroenLinksfractie heeft een aantal vragen. Die liggen in het verlengde van vragen
                     die al gesteld zijn. Ik heb twee blokjes: een met vragen aan de indieners en een met
                     vragen aan de bewindspersoon. Ik begin met het blokje met vragen aan de indieners.
                     Mijn eerste vraag gaat, zoals de vraag van de collega van de SP, mevrouw Leijten,
                     over de verzekeraars. Daar ben ik toch nieuwsgierig naar. Terugkijken is altijd makkelijk.
                     Het liefst zouden we dit gesprek helemaal niet hebben en hadden we toentertijd de
                     juiste beslissingen genomen. Maar welke rol en welke inspanningsplicht verwachten
                     we eigenlijk van hen? Denken we dat die goed is ingevuld? En zien we nu ook nog een
                     rol voor de verzekeraars?
                  
Dan mijn tweede vraag aan de indieners. Dit is een heel belangrijk gesprek. Ik zei
                     het net al: het liefst hadden we dit gesprek nu niet. GroenLinks vindt het heel belangrijk
                     dat we nu echt richting een oplossing gaan bewegen. Er is namelijk niks zo verschrikkelijk
                     als zeggen: u heeft een beetje gelijk, maar ja, sorry, we kunnen niks doen. Dan is
                     het fijner om duidelijkheid te hebben. Mijn vraag aan de indieners is als volgt. U
                     heeft zich erin vastgebeten. We hebben een goed stuk. Wat is de oplossing binnen de
                     afwegingen van de imperfecties met de afbakeningen? Dat hoor ik heel graag van mijn
                     collega's.
                  
Wij als GroenLinks – daarbij sluit ik mij graag aan bij de collega van D66 – zien
                     veel soelaas in de IOAZ, omdat dat een regeling is die er al is voor zelfstandigen
                     met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Die past nu niet helemaal, maar wij denken
                     dat het wellicht een beter instrument is dan de overbruggingsregeling waar we al een
                     paar keer aan gesleuteld hebben en waarbij we tegen muurtjes aan lopen. Ik ben benieuwd
                     hoe de indieners dat zien.
                  
Tot slot de volgende vraag aan de indieners. We hebben het nu over mensen die hun
                     zaken goed op orde hadden. Toen veranderden de regels gedurende de wedstrijd. Achteraf
                     blijkt het niet zo te zijn. Dat is verschrikkelijk. Daar willen we een oplossing voor.
                     Maar er zijn ook heel veel mensen die niet verzekerd zijn. Die dachten dat ze lekker
                     gezond konden blijven en tot het einde van hun pensioenleeftijd een baan hadden. Dan
                     blijkt dat niet zo te zijn en dan hebben ze geen verzekering. Ik ben heel benieuwd
                     hoe de indieners dat zien. Ook GroenLinks ziet dat als een groot probleem.
                  
Dan specifiek aan de Minister, over de IOAZ. Dat is een heel kort blokje. De Minister
                     en het ministerie gebruiken vaak goede argumentatie, maar ik vond de twee zinnen over
                     waarom de IOAZ niet de goede oplossing was toch een beetje mager. Onze vraag is: wat
                     zou je kunnen doen en wat zijn de bezwaren om het op te rekken voor deze specifieke
                     groep? Ook heb ik aan het ministerie een vraag over de rol van de verzekeraars. In
                     de periode waarin we de wet hebben aangepast, hebben wij verzekeraars aangesproken
                     op hun zorgplicht. Welke gesprekken hebben toen plaatsgevonden? En ziet de Minister
                     ook een rol in de oplossing?
                  
Ik hoop dat dit overleg eindigt met een oplossing voor de mensen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Maatoug. Dat hopen we vast allemaal. Dan geef ik het woord aan
                     de heer Gijs van Dijk namens de Partij van de Arbeid. Welkom.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil beginnen met dankzeggen aan de initiatiefnemers. Zij
                     schreven een nota die erop gericht is om problemen van mensen op te lossen die dachten
                     het zelf goed te hebben geregeld, maar die tegen twee partijen zijn aangelopen die
                     het zelf niet goed op orde hadden. Allereerst de overheid, die de AOW-leeftijd verhoogde
                     en, wat blijkt, te snel verhoogde. Daar hebben we met het pensioenakkoord aanpassingen
                     op gedaan. We hebben ook een regeling zware beroepen getroffen voor mensen die eerder
                     willen uittreden. Dus daar is wat herstelwerk gedaan. Maar met name deze groep, die
                     verzekerd was, is uiteindelijk door de veranderende regelgeving van de overheid in
                     de knel komen te zitten. Daarin heeft de overheid niet gehandeld. Maar het kwam inderdaad
                     ook – ik heb dat meerdere collega's al horen zeggen – doordat de verzekeraars hierin
                     niet goed hebben gehandeld. Ik ken mensen die wel drie, vier verzekeraars hebben opgebeld
                     met de noodkreet «kunt u mij helpen?» en gewoon een nee kregen, een njet. Ik heb in
                     die zin ook een vraag over de rol van de private wereld, waarin vaak de oplossingen
                     worden gezocht, maar die op dit moment niet levert. Dat vind ik zorgelijk, want dit
                     is aantoonbaar een groep die verzekerd was, netjes premie heeft betaald en uiteindelijk
                     op 65-jarige leeftijd met niks kwam te zitten. Dus goed dat dit ook breed in de Kamer
                     is opgepakt. We hebben hier in meerdere debatten al aandacht voor gevraagd. Hopelijk
                     maken we vandaag, deze dag een begin met een zo snel mogelijke oplossing voor deze
                     groep.
                  
De initiatiefnemers spreken zelf over de mogelijkheid van het versoepelen van de overbruggingsregeling.
                     Nou hebben we dat in het verleden natuurlijk al een paar keer gedaan. Mevrouw Maatoug
                     zei het ook. De vraag is wel: is dat nog een weg die gaat slagen? Of kom je dan, zoals
                     ik ook zag in de antwoorden van de Minister, in allerlei juridische problemen terecht
                     en krijg je dan groepen die er wel of niet buiten vallen? Dan zouden we wellicht moeten
                     kijken of we het bijvoorbeeld via het UWV kunnen regelen – ik heb daar eerder in een
                     motie aandacht voor gevraagd – in plaats van de oplossing weer te zoeken bij private
                     verzekeraars die toch een njet geven. Ik denk dat we de wet- en regelgeving moeten
                     veranderen en dat er een acceptatieplicht moet zijn en het netjes moet lopen tot de
                     pensioenleeftijd. Maar dat is nu niet zo en wellicht duurt dat allemaal te lang om
                     het probleem alsnog nu op te lossen. Naar die oplossing zijn we allemaal op zoek.
                     Ik begrijp dus de richting van de OBR, maar wellicht moeten we het gewoon via UWV,
                     dus publiek, proberen op te lossen.
                  
Zo kom ik bij de Minister. Wat breder – dat zit ook in het pensioenakkoord – kunnen
                     we ook de oplossing zoeken in een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor alle zzp'ers.
                     Hoe staat het daar nu mee? Ik denk dat dit debat en de nota weer laten zien hoe urgent
                     het is om dit te regelen en ook wettelijk te borgen dat iedereen gewoon geaccepteerd
                     wordt, ongeacht je geschiedenis en je leeftijd, want het is toch wel heel kwalijk
                     dat dit nu gebeurt.
                  
Op een ander punt wordt gesteld dat verzekeraars allerlei eenmalige nieuwe WIA- of
                     WAO-polissen zouden moeten hebben aangeboden. Ik heb daar eerder Kamervragen over
                     gesteld. Wij kennen verschillende mensen die echt hebben aangeklopt bij verzekeraars
                     en ook gewoon een njet krijgen. Dus hoe zit dat nu? Hoeveel verzekeraars hebben daadwerkelijk
                     iets aangeboden? Of is daar een heel strenge selectie op ziektegeschiedenis enzovoort?
                     Mijn vraag aan de Minister is of hij dit kan nagaan. Hij schrijft dat hij budgettair
                     nog niet kan overzien om hoeveel geld dit gaat, maar volgens mij is dit gewoon onrecht,
                     moet het worden opgelost en moeten we daar de budgetten bij zoeken, zo snel mogelijk
                     als kan.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik heb de heer Smals gevraagd om heel effekes te kunnen
                     voorzitten, zodat ik ook mijn woordje kan doen.
                  
Voorzitter: Smals
De voorzitter:
Als tijdelijk voorzitter geef ik dan graag het woord aan de heer Peters van het CDA.
De heer Peters (CDA):
Hoera! Dank u wel. Dank aan de initiatiefnemers, de heer Van Kent en mevrouw Palland,
                     voor het initiatief tot deze nota. Ik sluit mij helemaal aan bij mevrouw Leijten,
                     die zei: samenwerken kan wel. Tussen SP en CDA sowieso: ik heb zelf ook een keer een
                     mooi initiatief geschreven. Ik hoop dat er nog veel zullen volgen en ook met andere
                     partijen. Want wij zijn er wel aan toe in dit landje. Een politiek van elkaar slopen
                     is uiteindelijk voor niemand zonder gevolgen, vrees ik.
                  
Voorzitter. Dat er sprake is van een probleem, blijkt onder andere uit de petitieaanbieding
                     van de beroepsvereniging voor fysiotherapeuten. Ik heb vanmorgen het boekje met ervaringsverhalen
                     gelezen dat de commissie overhandigd kreeg. Het laat echt zien dat er sprake is van
                     een knellende situatie voor een aanzienlijke groep mensen in Nederland, en niet alleen
                     bij die fysiotherapeuten, maar ook bij anderen. Je vraagt je af waar je van leeft
                     als je terechtkomt in zo'n gat van twee jaar. Heb je dan bijstand überhaupt? Had je
                     nog een woning en krijg je helemaal geen bijstand? Heb je nog een partner die werkt?
                     Hoe ga je rondkomen? Hoe dik kom je eigenlijk in de problemen? Ik kan me er van alles
                     bij voorstellen, maar ik geloof niet dat daar cijfers van zijn. Waar hebben we het
                     over? Zelfstandige ondernemers, zzp'ers die zo min mogelijk risico lopen en zich daarom
                     verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Maar toen besloot de overheid – het is al
                     gezegd – per 1 januari 2013 de AOW-leeftijd te verhogen, waarmee er voor zieke, arbeidsongeschikte
                     zzp'ers een gat ontstond voor de periode tussen het einde van de AOV-uitkering en
                     het begin van de AOW-uitkering. Aan die situatie kunnen ze niks doen, maar ze komen
                     er wel dik door in de problemen. Des te meer reden voor ons als politiek om ons een
                     betrouwbare overheid te tonen en een oplossing te vinden. Daarom ben ik blij – aan
                     die kant van de Kamer zijn er ook al verschillende vragen gesteld en moties ingediend –
                     dat dit initiatief er is, dat de handschoen is opgepakt.
                  
Voorzitter. Als ik het goed begrepen heb, richt de nota zich op twee groepen zelfstandigen.
                     Allereerst is dat de groep arbeidsongeschikte zelfstandigen die zich niet hebben kunnen
                     bijverzekeren en die niet in aanmerking komen voor een overbruggingsuitkering. Daarnaast
                     is dat de groep zelfstandigen met een zwaar beroep die zich niet hebben kunnen verzekeren
                     tot de AOW-leeftijd omdat verzekeraars een technische eindleeftijd hanteren die vijf
                     jaar voor de AOW-leeftijd ligt. Over de rol van de verzekeraars zijn verschillende
                     vragen gesteld. Ik ben ook benieuwd naar de antwoorden daarop.
                  
De omvang van de eerste groep van mensen die ziek of arbeidsgeschikt zijn en die geen
                     toegang hebben tot de OBR, wordt door de initiatiefnemers geschat op 6.480 personen.
                     Over de omvang van de tweede groep, van mensen met zware beroepen, vermelden ze niks.
                     Wat kunnen we daarover zeggen? Is er überhaupt iets over te zeggen? Hoe gaat het met
                     die mensen? Wat het CDA betreft moet de prioriteit liggen bij het vinden van een oplossing
                     voor zelfstandigen die al ziek en arbeidsongeschikt waren voor de verhoging van de
                     AOW-leeftijd in 2013 en die geen toegang hebben tot de OBR, de groep die zich hier
                     niet op heeft kunnen voorbereiden. De Minister schrijft dat deze groep zonder ingrijpende
                     juridische precedentwerking kan worden afgebakend en voorzien van een compensatie,
                     maar hij schrijft ook dat de inschatting is dat circa 10% van deze groep aan de voorwaarden
                     van de OBR voldoet. Dat dit maar circa 10% is, vindt het CDA vreemd. Kan de Minister
                     dit misschien toelichten? En wat zegt dit over de OBR, vraag ik zowel aan de initiatiefnemers
                     als aan de Minister.
                  
De Minister wijst de initiatiefnemers op de onwenselijkheid om voor de relatief kleine
                     groep «ziek en arbeidsongeschikt voor 2013» een complexe regeling als de OBR in stand
                     te houden. Is het denkbaar te komen tot een regeling waarbij iemand eenmalig voor
                     een x-aantal maanden op een bepaald maandbedrag aanspraak kan maken, bijvoorbeeld
                     70% wml; precies hetzelfde als de bijstand? Graag een reactie. De Minister schetst
                     het dilemma van verlenging van de OBR na 2023. In dat kader geeft hij aan dat de groep
                     «ziek en arbeidsongeschikt voor 2013 zonder OBR» nog geruime tijd heeft om zich voor
                     te bereiden op het AOW-gat en dat de OBR om die reden is beperkt tot 2023. Hoe ziet
                     de Minister die voorbereiding voor zich? Deze mensen zijn immers ziek en arbeidsongeschikt.
                     En hoe zit het in relatie tot die verzekering?
                  
Tot slot, voorzitter. Naast de groep «ziek en arbeidsongeschikt van voor 2013 zonder
                     OBR» is er een groep «ziek en arbeidsongeschikt van ná 2013 zonder OBR». Van deze
                     zelfstandigen heeft het merendeel een verlenging gehad. Die hebben zich kunnen voorbereiden.
                     De initiatiefnemers stellen een met de OBR vergelijkbare voorziening voor, indachtig
                     de vraag die de Minister in zijn reactie oproept. Hoe staan zij tegenover soepele
                     toetredingsvoorwaarden en het risico op precedentwerking?
                  
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Peters. Dan geef ik graag het voorzitterschap weer terug aan u.
Voorzitter: Peters
De voorzitter:
Dan krijg ik het voorzitterschap weer terug. Dank u wel. Ik kijk even naar de initiatiefnemers
                     om te zien of er behoefte is aan een korte schorsing. Er is behoefte aan een korte
                     schorsing van 20 minuten. Dan dank ik u en zien wij elkaar weer om 10.45 uur.
                  
De vergadering wordt van 10.26 uur tot 10.47 uur geschorst.
De voorzitter:
Welkom bij de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik heropen de
                     vergadering over de reparatie van het AOW-AOV-hiaat. Het is een initiatiefnota van
                     de heer Van Kent en mevrouw Palland. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Palland,
                     dan aan de heer Van Kent en ten slotte aan hun persoonlijk adviseur, de heer Koolmees,
                     voor de beantwoording van de vragen. Aan u het woord, mevrouw Palland.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Het is de heer Van Kent en mij een eer en een genoegen om
                     hier te mogen zitten en met de commissie en de Minister het gesprek aan te gaan over
                     het gevolg van overheidshandelen. Er is volgens mij, op dezen en genen na, breed draagvlak
                     voor het verhogen van de AOW-leeftijd. Er wordt door sommigen nog wel anders over
                     gedacht. Maar het is in ieder geval iets dat in gang is gezet en ook nog een hele
                     hoop neveneffecten heeft. In het verleden is getracht om daar met de OBR invulling
                     aan te geven. Diverse collega's hebben daaraan gerefereerd. De afgelopen jaren is
                     in de Kamer al breed aandacht ervoor gevraagd, omdat de OBR eigenlijk een onvoldoende
                     oplossing biedt voor mensen die als zelfstandige aan de slag zijn, dachten dat ze
                     het goed hadden geregeld, maar zich dan geconfronteerd zien met de pech dat ze ziek
                     worden. Vervolgens hebben ze op 65-jarige leeftijd een inkomensgat, omdat de AOW-leeftijd
                     wordt verhoogd en de verzekering stopt bij 65 jaar. Daar is vaak aandacht voor gevraagd
                     door de Kamer, ook door onze voorgangers de heren Ulenbelt en Heerma, maar ook breder
                     dan dat.
                  
Het treft uiteraard niet alleen de beroepsgroep van de fysiotherapeuten, waarvan we
                     vorige week als commissie de petitie hebben ontvangen. Het treft zzp'ers in alle branches.
                     Het is dus ook zaak om te bekijken of we dit kunnen oplossen, vandaar onze initiatiefnota
                     erover. Daaraan is hard gewerkt, niet in de minste plaats door onze ondersteuners
                     die hierachter zitten, de heren Ernst en Sebastiaan, die we alvast bij voorbaat hartelijk
                     willen bedanken voor de ondersteuning. Dank ook voor de inbreng van de collega's.
                     Voor we overgaan tot de beantwoording: ook de Minister heeft in zijn reactie een aantal
                     vragen bij ons als initiatiefnemers teruggelegd. Die zou ik kort langs willen lopen.
                  
De Minister heeft onder andere aan de initiatiefnemers, aan ons dus, gevraagd hoe
                     wij aankijken tegen de regeling van de OBR. Daar is al een paar keer discussie over
                     geweest en die is al een paar keer gewijzigd. Die zou nog heel lang in stand moeten
                     blijven om iedereen tot aan de AOW-leeftijd en de verhoogde AOW-leeftijd daaronder
                     te kunnen laten vallen. De vraag is of we die dan zouden moeten aanpassen en verbreden.
                     Wij willen eigenlijk niet de oplossing voorschrijven aan de Minister. Wij zien die
                     knelpunten en die beperkingen daarin. Wij zouden ons heel goed kunnen voorstellen
                     dat je kiest voor een eenmalige compensatie, die makkelijker en korter in uitvoering
                     kan worden gebracht. Dat lost naar ons idee waarschijnlijk ook de knelpunten op voor
                     wat betreft rechtsongelijkheid, terugwerkende kracht en dergelijke, die de Minister
                     eerder aangaf ten aanzien van het wijzigen van de OBR. Dat is ook wat we in de rondetafel
                     van diverse sprekers terugkregen: kijk nou of je met een eenmalige compensatieregeling
                     iets kan aanpassen.
                  
Dan was er ook nog de vraag over de groep met de technische eindleeftijd, de zware
                     beroepen. De veronderstelling daarbij, die ik kan bevestigen aan de Minister, was
                     dat dit alleen het overbruggen van de verhoging van de AOW-leeftijd betreft. Of geldt
                     het voor de gehele periode van het verschil tussen de technische eindleeftijd en de
                     AOW-leeftijd en de verhoogde AOW-leeftijd? Nee, wij richten ons natuurlijk alleen
                     op het effect van het verhogen van de AOW-leeftijd door de overheid. Wij zoeken naar
                     oplossingen voor die verhoging. De meeste mensen waren zich als zelfstandig ondernemer
                     ervan bewust dat zij een zwaar beroep hadden. Zij hebben daar maatregelen voor getroffen
                     of waren in de gelegenheid om daar maatregelen voor te treffen, maar niet voor dat
                     laatste deel.
                  
Dat was het antwoord op de vragen die de Minister stelde en de reactie op de dilemma's
                     die hij schetst. Wij realiseren ons goed dat we dezelfde zoektocht hebben. Ik hoor
                     het ook bij collega's terug: we moeten hier toch een oplossing voor vinden, maar hoe
                     doen we dat dan? Dat proeven wij terug in de kabinetsreactie van de Minister. We willen
                     hem danken dat hij die aan ons schetst en we danken hem voor de open houding die hij
                     in de reactienota tegenover ons heeft gehad. We hopen dan ook dat het overleg van
                     vandaag eraan kan bijdragen om stappen voorwaarts te zetten.
                  
Er is gevraagd of de IOAZ daar toch nog een bijdrage aan zou kunnen leveren. Wij begrijpen
                     die suggestie heel goed. De Minister zegt dat de regeling daar eigenlijk niet voor
                     is bedoeld. Ook de andere voorgestelde maatregelen waren daar niet voor bedoeld, maar
                     het zou wellicht toch een oplossing kunnen bieden, al dan niet voor de groep na 2013.
                     Op die manier zou je iets meer persoonsgericht naar die groep kunnen kijken. We zijn
                     heel erg benieuwd hoe de Minister daartegen aankijkt. Wat ons betreft is dat een aardige
                     suggestie, die we ook onder de aandacht van de Minister willen brengen.
                  
Ten aanzien van de OBR en de afbakening van de groepen wil ik graag het woord geven
                     aan mijn collega.
                  
De voorzitter:
Aan u het woord, meneer Van Kent.
De heer Van Kent (SP):
Dank daarvoor. In 2013 was ik fractiemedewerker Sociale Zaken bij de SP-fractie. Ik
                     werkte samen met Paul Ulenbelt, die toentertijd de woordvoerder was op dit terrein.
                     Toen al mocht ik de mailtjes beantwoorden en met mensen in gesprek gaan die bij ons
                     aanklopten en aangaven dat ze in de problemen kwamen door de verhoging van de AOW-leeftijd.
                     Mevrouw Leijten noemde de heer Van Gils. Dat was inderdaad een van de eersten die
                     zich bij ons meldden, maar daarna volgden er veel meer. Ik denk dat iedereen de ervaring
                     heeft dat er grote groepen mensen buiten de boot vielen, dat dat onrecht is dat rechtgezet
                     zou moeten worden.
                  
In de jaren daarna was er steeds discussie over de vraag of de OBR goed is. Dat is
                     ook door verschillende sprekers genoemd. Waarom regelt deze overgangsregeling het
                     niet? Is de OBR goed of moet die verlengd of verruimd worden? Dat is de discussie
                     geweest in alle jaren na 2013. Er werd steeds gezegd: als we de voorwaarden van de
                     OBR nu gaan wijzigen, krijg je rechtsongelijkheid en dat is juridisch ingewikkeld.
                     Daar werd de deur dus voor dichtgegooid.
                  
Het antwoord op de vraag of de OBR goed is, is: blijkbaar niet, want hele grote groepen
                     mensen kunnen er geen aanspraak op maken. Dat heeft alles te maken met het feit dat
                     er naar het inkomen van de partner en naar het vermogen wordt gekeken en dat er nog
                     een aantal andere voorwaarden wordt gesteld, waardoor heel veel mensen al heel snel
                     afvallen. Dat noemde mijn mede-indiener, mevrouw Palland, ook. Dat is het probleem
                     van de OBR en van de discussie daarover, die eigenlijk al jaren vastzat. Dat is ook
                     de reden waarom we gezamenlijk een hoorzitting hebben georganiseerd. Daar zaten juristen
                     aan tafel die ons hebben uitgelegd dat als je naast de OBR een eenmalige compensatie
                     in het leven roept, je geen juridische problemen zou hebben. Wij schrijven de Minister
                     niet voor hoe het gecompenseerd moet worden, maar wij denken dat er wel een goede
                     oplossingsrichting te vinden zou moeten zijn.
                  
De heer Peters vroeg: waar hebben die mensen in die tijd dan van geleefd? Van het
                     inkomen van de partner of van spaargeld. Het was pure armoede, want ook de bijstand
                     was niet aan de orde. Ook daarbij speelt natuurlijk een inkomens- en vermogenstoets.
                     De grootste groep die buiten de boot viel bij de OBR had ook geen aanspraak op bijstand.
                     Ik heb verschillende voorbeelden gehoord van mensen die bezittingen hebben moeten
                     verkopen om die periode te overbruggen. Dat is zeer schrijnend en dat is ook een van
                     de redenen waarom we het al die jaren hebben volgehouden om het voor deze groep op
                     te nemen. Uiteindelijk mogen we hier aan tafel zitten om met een voorstel te komen
                     om het ook daadwerkelijk op te lossen.
                  
Dan de vraag die door mevrouw Leijten en mevrouw Maatoug is gesteld, namelijk of de
                     verzekeraars niet kunnen meebetalen. Ook dat is steeds onderwerp van discussie geweest.
                     De verzekeraars hebben erin volhard dat daar geen premie voor is betaald en dat ze
                     daarom ook niet willen bijdragen. Het lijkt me heel erg goed dat als er een eenmalige
                     compensatie komt, de Minister bij het Verbond van Verzekeraars aanklopt voor coulance
                     richting de verzekerde. Het is niet zo dat de sector van verzekeraars weinig vermogen
                     of middelen heeft om die coulance te tonen. Dus als die compensatie er komt, lijkt
                     het me heel goed dat de Minister naar de verzekeraars kijkt en om een bijdrage vraagt
                     om dat te financieren.
                  
Dan de discussie of alle zzp'ers wel voldoende toegang hebben tot arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
                     Hoe zit het met de technische eindleeftijd? Moet er niet een verplichte verzekering
                     komen? Het pensioenakkoord kwam al eventjes voorbij. Dat is een heel belangrijke en
                     ook heel urgente discussie, maar die heeft niet direct met ons voorstel te maken.
                     Dat neemt niet weg dat een goede verzekering, die tot de dan geldende AOW-leeftijd
                     geldt, dit probleem toentertijd had kunnen voorkomen.
                  
Wie gaat het uitvoeren? De OBR wordt op dit moment natuurlijk door de SVB uitgevoerd.
                     Ik denk dat het UWV de handen nog vol heeft aan de verrekeningen, de NOW en alle andere
                     zaken die met de coronasituatie te maken hebben. We hebben geen sterke voorkeur voor
                     een bepaalde organisatie die dit zou moeten gaan uitvoeren, maar ik kan me zo voorstellen
                     dat de Sociale Verzekeringsbank het meest voor de hand ligt.
                  
Volgens mij zijn daarmee de aan ons gestelde vragen beantwoord.
De voorzitter:
Misschien, maar u heeft wel een interruptie van de heer Smals.
De heer Smals (VVD):
Ik heb een vraag aan beide indieners. De Minister schrijft in de reactie op de nota ...
                     Overigens ben ik vergeten om de indieners in eerste termijn hartelijk te danken voor
                     het werk dat ze gedaan hebben. Dat was een grote omissie van mij – «hiaat», zou ik
                     bijna willen zeggen – maar dat heb ik hierbij rechtgezet. Terug naar de inhoud. De
                     Minister zegt heel duidelijk in een reactie dat de definieerbaarheid van de verschillende
                     groepen heel ingewikkeld is. Ik zou daar graag van u een reflectie op krijgen.
                  
De heer Van Kent (SP):
Goed punt. De afbakening van de groepen had ik inderdaad nog een beetje laten liggen.
                     Volgens mij is één groep heel duidelijk af te bakenen, namelijk de groep zzp'ers die
                     voor 2013 arbeidsongeschikt zijn geworden en in die tijd een verzekering hadden tegen
                     inkomensverlies door arbeidsongeschiktheid en die niet in aanmerking kwamen voor de
                     OBR. Volgens mij is die groep heel duidelijk af te bakenen en kunnen we het voor die
                     groep ook heel snel regelen. Naar de overige groepen moet nog nader gekeken worden.
                     We willen de Minister vragen om dat ook te gaan doen.
                  
Een andere vraag die in dit verband werd gesteld: welke groepen heb je dan nog meer
                     voor ogen? Ik denk dan bijvoorbeeld aan de VUT en de prepensioenregelingen. Bij het
                     Defensiepersoneel speelde dat ook heel sterk. Daar is ook deels een oplossing voor
                     gevonden. Maar dat geldt ook voor bouwvakkers, fysiotherapeuten en anderen die ook
                     vroegpensioenregelingen hebben afgesproken. Het lijkt mij dus ook heel verstandig
                     dat we het voor de groep die nu heel duidelijk af te bakenen is, heel snel gaan regelen
                     en dat we zeker ook kijken welke groepen er daarna nog meer in aanmerking zouden kunnen
                     komen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kent. Ondertussen heeft de heer Gijs van Dijk van de Partij
                     van de Arbeid afscheid genomen, want hij moet naar een parlementaire enquêtecommissie.
                  
Dan is het woord aan de heer Koolmees. Aan u het woord, excellentie!
Minister Koolmees:
Dank, meneer de voorzitter. Dank ook voor de aan mij gestelde vragen en mijn complimenten
                     aan de indieners voor het toch op de agenda houden van dit onderwerp. Ik moet eerlijk
                     zeggen dat ik hier al een tijdje mee worstel, omdat – dat ga ik zo meteen toelichten –
                     hierbij heel veel verschillende dilemma's naar boven komen. Dat zijn dilemma's over
                     rechtmatigheid, uitvoerbaarheid, gelijke behandeling, kortom: dat soort zaken. Ik
                     kom daar zo op terug. Tegelijkertijd zie ik ook echt wel dat mensen tussen wal en
                     schip zijn gekomen en dat het heel pijnlijk is in individuele situaties om als het
                     ware kind van de rekening te worden omdat de overheid heeft besloten om de AOW-leeftijd
                     geleidelijk op te hogen.
                  
Maar ik heb ook een bredere verantwoordelijkheid, waar ik niet voor wegloop. Ik ga
                     nu ook schetsen wat de afwegingen daarin zijn en zal samen met u die dilemma's langslopen.
                     Ik heb ook een aantal vragen teruggesteld in de reactie op uw nota. Volgens mij was
                     die van vorig jaar juni. Daarna is er ook nog een rondetafel geweest, waar een aantal
                     van die dilemma's besproken zijn en waar ook de verzekeraars aan tafel hebben gezeten
                     om uitleg te geven over wat er wel en wat er niet kan en wat daar de afwegingen in
                     zijn. Laten we helder zijn: de problematiek van het AOW-hiaat voor arbeidsongeschikte
                     zzp'ers is heel complex. Daar spelen heel veel lastige dilemma's.
                  
Het punt is natuurlijk dat private regelingen niet altijd doorlopen tot de AOW-leeftijd,
                     terwijl de AOW-leeftijd wel geleidelijk omhooggaat. Met het pensioenakkoord hebben
                     we de stijging gematigd, dus minder hard laten oplopen dan in 2012, 2013 was afgesproken.
                     En inderdaad hebben de overheid en de private verzekeraars samen een verantwoordelijkheid
                     om naar die groep te kijken.
                  
De private verzekeraars hebben dit opgepakt door voor het merendeel van de zzp-verzekerden
                     met een verlengingsaanbod te komen. Een verlengingsaanbod waarbij je de verzekering
                     dus kunt laten doorlopen na 65 tot de AOW-leeftijd. Helaas gaat maar een klein deel
                     van de kleine zzp'ers op dat aanbod in, vaak omdat men het te duur vindt of omdat
                     het te duur is. Dat begrijp ik ook wel. Dat is geen verwijt aan de zzp'ers, maar dat
                     verklaart wel een deel van de problematiek die hierbij ontstaat.
                  
Je ziet hier ook het uit de verzekeringstheorie bekende marktmechanisme van «averechtse
                     selectie»: een vrijwillige verzekering met een hoog risico levert een hoge premie
                     op, waardoor men zich niet verzekert en de premie voor anderen als gevolg daarvan
                     nog hoger wordt. Het is eigenlijk een soort instabiel evenwicht. Bij de zogeheten
                     «technische eindleeftijd», dus groepen die zich na een bepaalde leeftijd niet kunnen
                     verzekeren, speelt die averechtse selectie zo sterk dat er gewoon geen vrijwillige
                     private verzekering meer mogelijk is voor dat deel van de markt. Als overheid hebben
                     we dus de verantwoordelijkheid genomen door de AOW-leeftijd geleidelijk te verhogen,
                     inderdaad vanuit de gedachte dat je je kunt voorbereiden op de stijging van de AOW-leeftijd.
                     Voor mensen die dat niet meer konden, bijvoorbeeld omdat ze al met de VUT waren of
                     al arbeidsongeschikt waren, is die tijdelijke overbruggingsregeling, de OBR, getroffen.
                  
Kern van de problematiek waar we het vandaag over hebben is dat de publieke en vrijwillige
                     private regelingen rondom de AOW-leeftijd met name voor zzp'ers niet naadloos aansluiten.
                     Door dat mechanisme van averechtse selectie kunnen ze ook niet altijd aansluiten.
                     Daar is gewoon geen oplossing voor. Het kan structureel alleen opgelost worden door
                     een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp'ers. De heer Gijs van Dijk
                     zei dat net ook al. Dat is namelijk de groep die die verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering
                     niet heeft; werknemers hebben die wel. Je kunt dan namelijk de averechtse selectie
                     oplossen, omdat ook de slechte risico's dan in de pool zitten en dus gedeeld worden
                     door alle deelnemers.
                  
In de initiatiefnota van mevrouw Palland en de heer Van Kent is mij gevraagd om te
                     komen tot een juridisch houdbare afbakening en tot een verkenning van opties om voor
                     deze groep alsnog een met de OBR vergelijkbare voorziening te treffen. Ik heb drie
                     dilemma's geschetst die daarbij een rol spelen. Ik wil die voor de volledigheid vandaag
                     toch even herhalen.
                  
Het eerste dilemma gaat over gelijke behandeling bij aanpassing van de OBR-voorwaarden.
                     Dat klinkt technisch, maar het gaat er natuurlijk om dat we de afgelopen jaren de
                     voorwaarden voor de OBR een aantal keer hebben versoepeld. Denk daarbij aan de inkomens-,
                     vermogens- of de entree-eis. Als je die aanpast, gaan dus meer zzp'ers tot die doelgroep
                     behoren. Dat geldt niet alleen voor de mensen die nu door deze regeling buiten het
                     schip vallen, maar ook voor alle andere mensen die de OBR hebben aangevraagd, hebben
                     gekregen of niet hebben gekregen. Dan ontstaat de lastige situatie dat dit kan leiden
                     tot ongelijke behandeling ten opzichte van de andere OBR-aanvragers die eerder vanwege
                     deze voorwaarden zijn afgewezen. Die groep heeft zelf het AOW-gat moeten overbruggen
                     of is daar tot 1 januari 2023 nog mee bezig. Als we zo'n aparte regeling zouden maken,
                     dan is het mogelijk dat de rechter op verzoek van een mogelijke benadeelde constateert
                     dat ook die groep dan met terugwerkende kracht moet worden gecompenseerd. Ook is er
                     misschien nog wel een doorwerking naar mogelijke afgewezen OBR-aanvragen. Dat gaat
                     dan een ontzettend ingewikkelde hersteloperatie opleveren. Je moet dan namelijk terug
                     in de tijd om al deze groepen als het ware opnieuw te gaan beoordelen. Dat vind ik
                     ook voor de uitvoering een hele ingewikkelde.
                  
De voorzitter:
U heeft een interruptie van mevrouw Leijten namens de SP, excellentie.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik krijg van deze uitleg echt ernstige uitslag, want die is precies parallel aan die
                     bij de toeslagenouders. Als je zegt dat het onrecht is omdat de overheid een besluit
                     heeft genomen en dat daar een oplossing voor moet komen, dan moet je dat dus gewoon
                     op een goede manier uitvoeren. Als je constateert dat er dan mogelijk nog een groep
                     is die daar een rechtmatig beroep op kan doen, dan moet je daar gewoon eerlijk over
                     zijn in plaats van op het argument van precedentwerking te gaan zitten hameren en
                     te zeggen: we doen dus maar niets. Is de Minister het met mij eens dat we dat achter
                     ons moeten laten? Dat heeft er namelijk toe geleid dat in het kabinet jarenlang niet
                     is gekeken naar de compensatie van die ouders, omdat men niet wist hoe groot de groep
                     was en omdat er dan precedentwerking zou komen. Dat hebben we nu toch afgesloten,
                     zou ik willen zeggen. Als we nu vaststellen dat dit onrecht is dat veroorzaakt is
                     door de overheid – dat signaleren de heer Van Kent en mevrouw Palland – dan ga je
                     dat dus goed regelen. Als daar een groep achter wegkomt die dan zegt «ho, maar wacht
                     even, dan vallen wij er ook onder», dan is dat het besluit. Dat is geen bangmakerij
                     met precedentwerking, zou ik tegen de Minister willen zeggen.
                  
Minister Koolmees:
Ik heb het niet over bangmakerij. Ik probeerde u te schetsen welk dilemma daaronder
                     vandaan komt en wat de consequenties daarvan zijn. Over de OBR is in de afgelopen
                     tien jaar, of minstens zeven jaar, veelvuldig gedebatteerd. Een aantal keren zijn
                     de voorwaarden daarvoor versoepeld omdat men vond dat de OBR onvoldoende vangnet bood
                     voor deze groep. Door ruime meerderheden in deze Kamer is deze afbakening tot stand
                     gekomen: dit zijn de inkomensgrenzen, de vermogensgrenzen en de eisen voor de groep
                     die aanmerking komt voor de OBR. Het enige punt dat ik hier maak, is dat als je deze
                     met terugwerkende kracht aanpast, wat natuurlijk een politiek besluit kan zijn, er
                     een ingewikkelde operatie onder vandaan komt. Er zijn groepen die eerder afgewezen
                     zijn of die met terugwerkende kracht meer zouden moeten krijgen. Dat is ook voor de
                     uitvoering een zeer belastend punt, zeker met het argument dat eerder politiek is
                     vastgesteld dat dit als rechtvaardig werd gezien. Ook toen is in die discussie gezegd:
                     door deze inkomenseisen of partnereisen zal een deel van de mensen niet in aanmerking
                     komen voor de OBR, en dus niet in aanmerking voor deze compensatieregeling. Dat is
                     ook door de Tweede Kamer vastgesteld.
                  
Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb echt het idee dat we een stap terugdoen in de tijd. Laten we wel wezen, de
                     heer Koolmees was er zelf ook bij. Hij was als Kamerlid zeer behept met techniek en
                     altijd iets fiksen voor groepjes, en noem het allemaal maar op. In het verleden heeft
                     de Tweede Kamer hand in hand met de regering veel te strenge wetten gemaakt die vooral
                     «straf de armen» in zich dragen. Je wordt in dit land beter gecontroleerd als je een
                     bijstandsuitkering hebt, dan wanneer je een uitstoter als Tata Steel bent. We hebben
                     gezien wat dat allemaal doet en we zijn verder in de tijd dan toen we dit afspraken.
                     We hebben wellicht meer het besef gekregen, of misschien geldt dat voor de meerderheid,
                     dat het beleid van «straf de armen» mensen misschien ernstig dupeert, en dat bijvoorbeeld
                     zoiets als het verhogen van de AOW-leeftijd niet zo'n groot probleem is voor mensen
                     met een wat hoger inkomen en een wat riantere positie, maar wel een groot probleem
                     is voor mensen die hard werken en zelfstandig zijn. Ik zou de Minister willen vragen
                     met dat inzicht mee te gaan – ik zie hier namelijk gewoon dat een Kamermeerderheid
                     de initiatiefnota van de heer Van Kent en mevrouw Palland steunt – en mee te denken.
                     Als hij zegt «als u deze stap zet, zou het kunnen zijn dat er meerdere groepen zijn»,
                     dan zou ik zeggen: laten we dat dan uitzoeken als Tweede Kamer, in plaats van weer
                     dilemma's te gaan schetsen en uitvoeringsproblemen te zien. Nee, dit is dan dus de
                     reparatie die het is.
                  
Minister Koolmees:
Ik begrijp de vraag van mevrouw Leijten. Ik denk ook dat er in de loop van de tijd
                     inderdaad anders tegen dit soort vraagstukken aan wordt gekeken. Laat ik ook voor
                     mezelf spreken. Op mijn eigen departement heb ik de afgelopen twee jaar verschillende
                     problemen gezien en in kaart gebracht en geprobeerd daar oplossingen voor te vinden.
                     Er zijn nog twee voorbeelden. In de samenloop van WW- en ZW-regelingen zijn mensen
                     bijvoorbeeld ook verkeerd behandeld. We zijn ook gestart met het in kaart brengen
                     van die hardheden in de verschillende regelingen met betrekking tot de Participatiewet
                     en het UWV, onder andere naar aanleiding van het aannemen van de motie-Omtzigt c.s.
                     U heeft dus gelijk: er wordt politiek en maatschappelijk anders naar gekeken dan vijf
                     tot tien jaar geleden, denk ik. Dat vind ik ook positief. Ik vind dat we in de uitvoering
                     met de menselijke maat moeten werken. U weet dat ik ook coördinerend bewindspersoon
                     ben voor de uitvoeringsvraagstukken. We zijn nu structureel en stelselmatig in kaart
                     aan het brengen hoe we dat kunnen vormgeven. Dat is nog best ingewikkeld, omdat het
                     gaat over hele grote groepen mensen, aan wie per maand 6 miljoen aan toeslagen wordt
                     uitgekeerd. Dat vergt dus echt wel wat van de uitvoering. Dat ben ik dus met mevrouw
                     Leijten eens.
                  
Het tweede punt is: dat heeft wel consequenties, ook voor diezelfde uitvoering. Als
                     je daar nu met een andere blik naar kijkt en tot de conclusie komt dat je, anders
                     dan vier à vijf jaar geleden, vindt dat er een andere maatstaf moet zijn, kan dat
                     politiek heel legitiem zijn. Dat verwijt ik dus ook niemand. Maar dat heeft wel consequenties.
                     Het enige wat ik bedoel te zeggen als ik dit dilemma schets, is dat dat ook een andere
                     discussie met zich meebrengt, namelijk een discussie over onrechtvaardige behandeling.
                     Ik schets dat dat ingewikkelde hersteloperaties tot gevolg heeft. Ik vind het mijn
                     verantwoordelijkheid om uw Kamer daarop te wijzen, want ook voor bijvoorbeeld de SVB
                     – de heer Van Kent noemde die net – zou dat betekenen dat je eigenlijk bij alle OBR-aanvragen
                     sinds 2013 opnieuw moet bekijken tegen welke randvoorwaarden mensen wel of geen OBR
                     zouden krijgen. Dat vergt nogal wat.
                  
Dat zien we helaas ook terug, zeg ik in de richting van mevrouw Leijten, in de compensatie
                     van de ouders in de toeslagenaffaire. Ook daar komt ontzettend veel complexiteit onder
                     vandaan. Dat leidt ook tot heel veel problemen voor de uitvoering, in het afbakenen,
                     het maken van rechtvaardige keuzes en het goed kunnen compenseren. Want daar is geen
                     misverstand over: wij vinden dat zij gecompenseerd moeten worden. Maar ik vind het
                     wel mijn verantwoordelijkheid om die dilemma's te schetsen. Want stel dat uw Kamer
                     zo'n motie aanneemt, dan gaat zich daarna een werkelijkheid ontpoppen waarin een heleboel
                     uitvoeringscapaciteit van de SVB moet worden besteed aan dit vraagstuk. Er zullen
                     dan ook allerlei nieuwe onrechtvaardigheden naar boven komen. Er zullen ook groepen
                     zijn die zelfs bij een verruimde OBR nog steeds niet in aanmerking komen, omdat er
                     bijvoorbeeld heel veel vermogen is, omdat er inderdaad een partner is of omdat er
                     andere eisen zijn. Daarmee zeg ik niet dat uw Kamer niet tot die keuze mag komen,
                     maar ik vind het wel mijn verantwoordelijkheid om te schetsen wat de consequenties
                     daarvan zijn. Ik was trouwens bij mijn eerste dilemma. Ik heb er nog twee te gaan.
                  
De voorzitter:
Gaat uw gang.
Minister Koolmees:
Het tweede dilemma, voorzitter, gaat over de verantwoordelijkheden. Ik vind het ingewikkeld
                     om die af te bakenen. Het is de vraag hoeveel ondersteuning we kunnen bieden aan zelfstandigen
                     die na 2013 arbeidsongeschikt zijn geworden en die om welke reden dan ook geen gebruik
                     hebben gemaakt van een verlengingsaanbod. Er zijn ook groepen die dat wel hebben gedaan
                     en die wel premie hebben betaald, ook al is die hoog geweest. Daarmee hebben die mensen
                     dus wel een private arbeidsongeschiktheidsverzekering gekregen, zijn ze verzekerd
                     voor dit hiaat en hebben ze deze problematiek niet gehad.
                  
Dan is het dus weer de vraag: hoe ga je om met mensen die de premie wel betaald hebben
                     versus mensen die die niet betaald hebben? Daarmee wil ik niks suggereren, voordat
                     mensen daarover gaan struikelen. Ik begrijp best goed dat sommige mensen dat niet
                     hebben gedaan vanwege de kosten die daarmee gemoeid zijn. Maar dan gaat het wel weer
                     over de vraag hoe je dit gaat rechtvaardigen naar anderen in een vergelijkbare situatie,
                     die dus van het aanbod van verzekeraars hebben gebruikgemaakt. Ik had die vraag ook
                     teruggelegd bij de indieners, ook in mijn reactie van juni vorig jaar. Het leidt namelijk
                     ook – eigenlijk ligt dat in het verlengde van mijn eerste dilemma – tot de vraag:
                     moet je ook die groep dan compenseren? Het is een groep die wel die premie heeft betaald
                     en wel de AOV-uitkering heeft gekregen in dat geval. Moet je die dan ook meenemen
                     of vinden we dat dan niet onrechtvaardig? Het is gewoon een dilemma waar we mee te
                     maken hebben.
                  
Het derde dilemma betreft de uitvoering van de regeling. Een mogelijke optie is om
                     de huidige OBR te verlengen voor de zzp'ers met een AOW-hiaat. Als die laatste zzp'er
                     met een AOW-hiaat zijn pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, dan hebben we het
                     over circa 2059, 2060. Dan moeten we die regeling dus openstellen tot 2060 voor een
                     relatief kleine groep. Nogmaals, het kan een politieke afweging zijn om dat te doen,
                     maar dan gaat het over enkele tientallen OBR-gevallen per jaar. Dat is kwetsbaar.
                     Ook speelt daarbij de vraag van de doelmatigheid. De heer Smals vroeg dat aan mij
                     in de eerste termijn en die vraag begrijp ik wel tegen de achtergrond van de vraag
                     of je hiermee de hele groep tegemoet kunt komen of een juist een heel klein deel.
                     Dat is ook een beetje de vraag van de heer Peters als woordvoerder van het CDA: waarom
                     is het nou zo dat maar 10% van de mensen in aanmerking komt voor de OBR? Dat is omdat
                     90% als het ware niet aan de inkomens-, vermogens- en partnervoorwaarden voldeed.
                     Een groot deel had op een andere manier een inkomensvoorziening, waardoor ze dus inderdaad
                     niet in aanmerking kwamen voor de OBR. Daardoor heb je voor deze groep ook geen oplossing
                     met deze verlenging van de OBR. Je blijft dus een discussie houden over grensgevallen.
                  
Richting de Kamer, maar specifiek richting mevrouw Leijten zeg ik dat dit echt een
                     worsteling is die ik de afgelopen jaren heb meegemaakt en waarbij ook vanuit de uitvoering,
                     de afbakening en de rechtvaardigheid allerlei dilemma's naar boven komen. Ik vind
                     het wel reëel om die met uw Kamer te delen, ook al begrijp ik, en daar begon ik mee,
                     de vraag van mevrouw Palland en de heer Van Kent echt heel goed. Ik zie zelf ook dat
                     hier mensen het risico lopen om tussen wal en schip te komen.
                  
Ik heb nog een heleboel antwoorden liggen, hoor. Dit was mijn inleiding, als het ware.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik wil daar toch op reageren. Natuurlijk is de Minister hier ook, als adviseur van
                     de indieners, om dilemma's te schetsen. Maar als er een probleem is in de uitvoering,
                     wordt dat altijd op het bordje van de Kamer gelegd. Ik moet heel eerlijk zeggen dat
                     ik daar een beetje moe van word. Ik zie dit ook in het toeslagenherstel gebeuren.
                     Het is allemaal de schuld van de Kamer, terwijl ik het zie vastlopen in de ingewikkelde
                     regels die de Belastingdienst zelf heeft gemaakt voor de ouders. Ik zit op dit moment
                     te appen met ouders die al anderhalf jaar wachten op een besluit. Daar worden ze doodziek
                     van, opnieuw. Ik mag dus hopen – dat is dan een beroep dat ik op de Minister doe –
                     dat het als deze initiatiefnota straks is aangenomen en we aan de slag gaan met de
                     compensatie, zo'n uitwerking wordt dat de uitvoering van de overheid eerst gaat nadenken
                     over wát ze gaat doen en dan procedures gaat maken. Want dat is mijn analyse van waarom
                     het nu misgaat bij de uitvoering herstel toeslagen: ze hadden eerst de organisatie
                     opgezet en gingen toen pas eens nadenken over wat de ouders nodig hadden. En ja, dat
                     loopt dus helemaal vast. Het is een grof, grof schandaal dat dat ook zo veel geld
                     en tijd moet kosten. Dat is een ander debat; dat realiseer ik me. Maar als de Minister
                     hier dilemma's schetst, waarbij hij eigenlijk de schuld naar de Kamer schuift en die
                     verantwoordelijk maakt voor het oplossen van dit gat, dan zou ik ook terug willen
                     schuiven dat de inrichting van dit soort hersteloperaties wellicht ook eenvoudiger
                     en praktischer kan.
                  
Minister Koolmees:
Ik heb helemaal geen enkel iemand in de Tweede Kamer hiervan de schuld gegeven in
                     mijn betoog. Helemaal niet! Ik heb geconstateerd dat er in de afgelopen jaren veelvuldig
                     debat is geweest over de OBR en de voorwaarden, en dat er op verschillende momenten
                     is besloten tot een versoepeling in de Tweede Kamer. Dat is ook door de uitvoering
                     trouw uitgevoerd. Het enige wat ik schets is dat als je nu een andere stap voor deze
                     groep zet – en dat met alle begrip voor deze groep, daar gaat het me niet om – dat
                     uitvoeringsconsequenties heeft. Ik geef de Tweede Kamer daar helemaal niet de schuld
                     van. Als adviseur van uw Kamer ben ik hier om deze dilemma's te schetsen en de consequenties
                     daarvan in kaart te brengen. Los daarvan denk ik inderdaad dat het voor de uitvoering
                     een ingewikkelde opdracht is. Dat heb ik ook in mijn inleiding geschetst. Ik geef
                     uw Kamer niet de schuld. Ik zou niet durven.
                  
De voorzitter:
Inderdaad. Gaat u verder met het beantwoorden van de vragen, meneer Koolmees.
Minister Koolmees:
Er zijn nog een paar vragen. Mevrouw Van Beukering en mevrouw Maatoug vroegen naar
                     de route van de IOAZ. Zou dat niet een alternatief kunnen zijn? Dat heb ik ook opgenomen
                     in de brief van vorig jaar, waarin ik inderdaad heb gezegd dat dit niet opportuun
                     is. Mevrouw Maatoug vroeg expliciet om wat meer argumentatie daarbij. Volgens mij
                     is de kern van deze argumentatie dat de IOAZ inkomensondersteuning op huishoudniveau
                     biedt van de gewezen zelfstandige tot het sociaal minimum. Zelfstandigen die niet
                     meer kunnen werken wegens volledige arbeidsongeschikt vallen niet onder de IOAZ. De
                     IOAZ gaat over de gedeeltelijk arbeidsongeschikten. Het is dus geen arbeidsongeschiktheidsverzekering,
                     maar een voorziening. Die voorziening wordt uitgevoerd door gemeenten. Dan zou je
                     dus in dit geval bij bijna 400 gemeenten een voorzieningsloket moeten openen voor
                     diezelfde periode. Dan ga je ook weer dezelfde dilemma's krijgen – die heb ik net
                     ook weer in mijn algemene inleiding geschetst – over de afbakening van deze groep.
                     De gemeenten zouden voor een langere tijd een ingewikkelde regeling moeten uitvoeren
                     voor een hele kleine doelgroep. Die doelgroep komt ook in sommige gemeenten helemaal
                     niet voor en in andere gemeenten juist wel. Dan heb ik hetzelfde punt richting de
                     Kamer: hou rekening met de uitvoering. Nogmaals, dat is geen verwijt aan de Kamer,
                     maar meer een oproep.
                  
De voorzitter:
Maar het roept ook een vraag op van mevrouw Maatoug.
Minister Koolmees:
Nog even mijn laatste punt. Dan heb je dus eigenlijk ook weer dezelfde discussie,
                     bijvoorbeeld over dat verlengingsaanbod. Hoe ga je om met mensen die wel gebruik hebben
                     gemaakt van het verlengingsaanbod en dus wel verzekerd zijn ten opzichte van mensen
                     die dat niet hebben gedaan? Die mensen hebben in de praktijk ook honderden euro's
                     per maand aan premies moeten betalen om die verzekering in stand te houden. Dat vind
                     ik dus ook een dilemma wat ik niet bij de gemeenten wil neerleggen.
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Dank aan de Minister voor deze toelichting. Dit is precies de puzzel, want de Kamer
                     zegt: er zijn dilemma's. Ik ben Kamerlid geworden in een tijd waarin we zeggen dat
                     de uitvoering essentieel is. Maar ik ben ook Kamerlid geworden in een tijd waarin
                     we zeggen dat we ons soms misschien wel te veel laten leiden. Laten we dus beginnen
                     met uit te zoeken wat het doel is. Wij hebben daarom allemaal complimenten aan de
                     indieners gegeven, omdat we, met begrip voor de dilemma's, op zoek gaan naar een oplossing.
                     Daarin kun je twee afwegingen maken. In de optelsom van wat ik de Minister hoor zeggen,
                     zou je kunnen zeggen dat dit dan betekent dat de uitkomst is: dit is het; de OBR stopt.
                     En sorry, dan hebben die paar mensen pech. Dan moeten we dat heel eerlijk zeggen en
                     is dat de uitkomst waar we met z'n allen voor gekozen hebben. Maar naar dit debat
                     luisterend, zeggen we eigenlijk: dit kan toch niet zo zijn, want dat willen we niet.
                     Vanuit die puzzel zijn wij gaan kijken. We zijn heel begripvol voor de argumentatie
                     over de OBR. Want als je net allemaal oplossingen hebt proberen te zoeken en je die
                     regeling dan weer gaat openen, is dat heel naar. Dat zijn precies de dilemma's die
                     de Minister schetst.
                  
Van daaruit zijn wij gaan kijken. Ik ben benieuwd hoe de collega van D66 daarnaar
                     kijkt. Want de Minister heeft gelijk dat het onzinnig is om bij alle gemeenten een
                     loket te hebben. Omdat de groep niet zo heel groot is, zouden we kunnen zeggen: joh,
                     we plaatsen die verantwoordelijkheid bij twee groepen. We communiceren dan heel duidelijk:
                     u moet bij gemeente X en Y zijn. Dit is anders dan bij de opzet van de IOAZ, helemaal
                     waar, maar we kiezen er bewust voor om bij de uitvoering te zeggen dat we dit nu een
                     opportune oplossing vinden. Gezien in het evenwicht tussen alle dilemma's is dit misschien
                     wel de meest doelmatige oplossing.
                  
Tot slot, voorzitter. Het is zo dat wij aan het eind van deze dag ofwel zeggen «sorry,
                     u heeft pech», ofwel met elkaar kiezen voor een imperfecte oplossing die het best
                     tegemoetkomt aan de doelen die de Kamer hier heeft.
                  
Minister Koolmees:
Ik begrijp het betoog van mevrouw Maatoug. Dat is ook wel creatief. Maar als je tot
                     deze keuze komt, denk ik dat je bij wijze van spreken beter de OBR kunt verlengen.
                     Dan heb je namelijk één loket en één uitvoerder die er al ervaring mee heeft. Die
                     zal hier niet blij van worden; dat zeg ik ook eerlijk. Maar als dat de politieke wens
                     is van de Kamer, dan is dat zo. Anders zit je met de IOAZ, een voorziening waarbij
                     de gemeenten normaal gesproken gewoon naar de maatwerksituatie kijken. Ze kijken dan
                     als een soort last resort naar de situatie waar mensen mee te maken hebben.
                  
Mevrouw Maatoug zegt terecht dat je de afbakeningsvraag blijft houden, namelijk: dit
                     is het en er zijn groepen die hiervoor niet in aanmerking komen en daarmee dus ook
                     niet worden gecompenseerd hiervoor. Dat dilemma kan ik niet wegnemen.
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Heel kort, voorzitter. Dank voor het compliment over de creativiteit. Dat compliment
                     gaat ook naar de collega's van D66, want die hebben dezelfde puzzel gelegd. Volgens
                     mij zit het precies in dat maatwerk. Het moeilijke aan de OBR is dat die regeling
                     is gemaakt en toegepast, maar dat we er achteraf eigenlijk achter zijn gekomen dat
                     de voorwaarden voor de regeling niet oké zijn. Daarom zitten we met dit probleem.
                     Mevrouw Leijten zegt heel terecht dat we het misschien anders hadden moeten doen,
                     terugkijkend met de kennis die we hebben opgedaan. De Minister zegt dan tegen ons:
                     ja, maar u heeft daar zelf voor gekozen. Dan blijven we in een soort rondje draaien.
                     De reden waarom wij denken dat het misschien wél een heel goede oplossing is, is dat
                     precies die gemeenten heel goed zijn in het bieden van maatwerk, in heel gericht naar
                     de situatie kijken. Dan moeten wij als Kamer ook zeggen: dat is de oplossing die we
                     kiezen. Dat betekent dat we niet over tien jaar nog een keer ... We geven de gemeenten
                     een duidelijke opdracht mee: kijk naar de individuele situatie met deze handvatten.
                     Anders ben ik bang dat we weer een verruiming doen van de OBR; dat hebben we al gedaan.
                     Dan komen we weer terug in de Kamer, is er altijd weer een grijs gebied en zitten
                     we hier over acht jaar weer. We hebben de mensen hier vorige week ontvangen in de
                     Kamer. Mensen zijn al heel lang bezig. Zij willen een oplossing en verdienen dat ook;
                     dat is terecht. Misschien is de gemeente wel een hele goede oplossing en moeten we
                     die creativiteit gewoon even toepassen en daar gezamenlijk voor kiezen.
                  
Minister Koolmees:
Dit zijn eigenlijk twee vragen. Ik begrijp ze wel, maar die moet ik voor de zuiverheid
                     even uit elkaar trekken. Als je de gemeente vraagt om iets in de IOAZ uit te voeren
                     voor deze specifieke groep, zal je de groep nog steeds moeten afbakenen. Dan zal je
                     nog steeds een antwoord moeten bieden op de vraag: wie wel en wie niet? Anders zegt
                     de gemeente: dat kan ik niet uitvoeren. Als je de opdracht geeft om iemand te ondersteunen
                     die in de problemen is gekomen, dan zegt de gemeente vanuit de rechtszekerheid of
                     de rechtsongelijkheid: voer het lekker zelf uit, meneer de Minister. En terecht. Dat
                     is het punt: de dilemma's blijven bestaan. Mevrouw Maatoug zegt: we constateren achteraf
                     dat de voorwaarden voor de OBR misschien te stringent zijn. Ik verwijs dan ook naar
                     de vraag van de heer Peters: een groot deel van deze groep komt niet in aanmerking
                     voor de OBR, omdat de inkomensvermogens en partnereisen sinds de totstandkoming van
                     deze OBR zo zijn vastgesteld. Je houdt dan nog steeds het probleem van de afbakening
                     in de praktijk. Ik zei het net al: voor de eenvoudigheid van de uitvoering zou het
                     beter zijn om het bij één loket neer te leggen waar men daar al ervaring mee heeft,
                     dan om het uit te spreiden over alle gemeenten. Het andere probleem is dan weer dat
                     er in gemeente X op de ene manier mee wordt omgegaan en in gemeente Y op de andere
                     manier. Dan gaat uw Kamer terecht vragen: hoe zit het dan met de vergelijkbaarheid
                     van de gemeenten? De complimenten voor de creativiteit blijven bestaan, maar alles
                     afwegende zou ik denken dat dit niet een betere oplossing is als je dit probleem zo
                     definieert.
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Tot slot, voorzitter. Dank voor deze toelichting van de Minister. We hebben volgens
                     mij nu wel de kern te pakken. Dat is volgens mij ook wat de collega's met dit initiatief
                     gepoogd hebben. We zien allemaal – daarover hebben we ook vragen gesteld – dat de
                     afbakening het probleem is. Volgens mij zeggen we met z'n allen: wij zijn niet tevreden
                     met de afbakening zoals we die nu maken. Want er zijn mensen die we spreken en waar
                     we analytisch naar kijken, waarover we zeggen: daarbij is het gewoon verkeerd gegaan.
                     De vraag is op welke manier we dat gaan oplossen. Want ik hoop dat we hier vandaag
                     weglopen met een nieuwe opdracht vanuit de Kamer. Óf dat is een OBR waarin je dat
                     gerichter doet, óf een of twee gemeentes krijgen een gerichte opdracht over wat onze
                     afbakening dan is, met dat stukje ruimte voor maatwerk. U zegt terecht dat we het
                     even analytisch uit elkaar moeten halen. Maar waar ik zo bang voor ben, is dat we
                     op papier niet precies die volledige afbakening kunnen doen en dat we dit dan blijven
                     hebben. De Minister zegt ook terecht tegen ons: er blijven mensen buiten deze regeling
                     vallen. Op basis van de ervaring die gemeentes hebben en precies de verschillen die
                     u aangeeft – daarmee eindig ik mijn pleidooi, ook richting de collega's – zou het
                     heel verstandig kunnen zijn om te zeggen: we gaan twee of drie gemeenten de opdracht
                     geven voor deze hele specifieke groep. Dat betekent inderdaad dat we iets beter antwoord
                     moeten geven op onze afbakening. Maar die is anders dan in de huidige regeling.
                  
Minister Koolmees:
Ik ga het niet nog verder compliceren. In de brief die ik u heb gestuurd, staat een
                     tabel met de afbakening van vier grote groepen: arbeidsongeschikt voor en na 2013
                     en zware beroepen. Ook in de IOAZ zit natuurlijk een inkomens- en vermogenstoets,
                     omdat het een voorziening is. Dat deel is dus niet anders dan de OBR, bij wijze van
                     spreken. Aan het einde van dit debat horen we van de Kamer wat de opdracht is aan
                     mij over hoe hiermee om te gaan. Dat heeft consequenties. Die moet ik ook voor u schetsen.
                     Maar het punt van de afbakening blijft wel bestaan. Daar kan ik helaas niet omheen,
                     want dat is de realiteit. Ook een punt van afbakening is hoe je omgaat met mensen
                     die wel die dure premie hebben betaald versus mensen die dat niet hebben gedaan. Ook
                     dat blijft een complex vraagstuk.
                  
Ik heb nog een paar vragen liggen, voorzitter. Zal ik die doen? Er was een vraag van
                     de heer Smals en de heer Peters over het overleg met de verzekeraars om de groepen
                     af te bakenen of een eenmalige compensatie te bieden. Wij hebben veelvuldig overleg
                     gehad met de verzekeraars in de afgelopen jaren. Ook mijn voorganger heeft dat gehad;
                     mevrouw Klijnsma heeft in de periode 2013–2017 de eerste OBR-discussies gehad met
                     de Kamer. De verzekeraars hebben in de rondetafel ook aangegeven wat de afwegingen
                     zijn. Ze hebben zelfstandigen die ervoor in aanmerking komen een verlengingsaanbod
                     gedaan, waarmee zij toch tegen bepaalde voorwaarden verzekerd konden zijn. Dit aanbod
                     is door veel zelfstandigen niet geaccepteerd omdat zij het te duur vonden, zoals ik
                     net in mijn inleiding al zei. Dat verwijt ik niemand, maar dat was de situatie wel.
                     Andere mogelijkheden zijn er niet, zoals de verzekeraars ook hebben aangegeven tijdens
                     de rondetafel. Ik ben bij de behandeling van de begroting van 2019 in overleg gegaan
                     met de verzekeraars. Daar is dit verlengingsaanbod uit voortgekomen, als een soort
                     geste om deze groep toch onder de pannen te brengen. Maar je ziet wel dat het ingewikkeld
                     blijft om deze groep te bereiken als je geen verplichte AOV-verzekering hebt, vanwege
                     die averechtse selectie. Dat is de kern van het punt.
                  
Er werd ook gevraagd of het AOW-hiaat een tijdelijk of structureel probleem is gegeven
                     dit marktfalen.
                  
De voorzitter:
Sorry, excellentie, ik was even niet aan het opletten. De heer Smals heeft een opmerking
                     dan wel een vraag bij uw vorige punt.
                  
De heer Smals (VVD):
Volgens mij heeft de Minister het vooral over de tweede groep, de groep A2, zoals
                     ik die maar even noem, als u begrijpt wat ik bedoel. Ik zie u knikken. A2 is zeg maar
                     de groep zelfstandigen die na 2013 arbeidsongeschikt zijn geworden. Mijn vraag was
                     meer specifiek bedoeld voor de groep A1, dus de zelfstandigen die voor 2013 arbeidsongeschikt
                     zijn geworden. U schrijft in uw antwoord op de nota dat die groep heel goed definieerbaar
                     is. Omdat die groep wél goed definieerbaar is, kunnen we, zoals volgens mij zelfs
                     meneer Van Kent zei, in overleg met de verzekeraars wellicht wel een oplossing verzinnen
                     voor die groep.
                  
Minister Koolmees:
Ja, op zich klopt dat. Die afbakening is helder. Dat is namelijk de groep die ook
                     een aanvraag voor de OBR heeft gedaan en ook heeft gekregen. Of niet, meneer Smals?
                  
De heer Smals (VVD):
Deze mensen waren arbeidsongeschikt en hadden een verzekering, maar die liep tot hun
                     65ste. Ze werden geconfronteerd met het feit dat de AOW-leeftijd opgeschoven werd.
                     Maar ze waren al arbeidsongeschikt, dus konden niet van hun 65ste tot de AOW-leeftijd
                     iets doen, omdat ze al een «brandend huis» waren. Ik heb een hekel aan die uitdrukking,
                     maar zo werd dat gezegd. In uw brief schrijft u dat deze groep heel specifiek definieerbaar
                     is, en het lijkt me dan mooi om daar te zoeken naar een oplossing, alleen voor deze
                     specifieke groep. Ik weet niet meer hoeveel mensen het waren. Als ik het goed heb,
                     waren dat er 3.000. Ik kijk even naar mijn collega's. Het waren 6.480 mensen, dus
                     dat lijkt me ook ...
                  
Minister Koolmees:
Ik heb even een wedervraag. Het klopt dat deze groep makkelijker af te bakenen is,
                     want die was al voor 2013 arbeidsongeschikt. Maar gaat het de heer Smals dan ook om
                     compensatie voor de periode van 2013 tot nu, of naar de toekomst toe? Naar de toekomst
                     toe zou je bij wijze van spreken de OBR kunnen verlengen, zoals de suggestie van mevrouw
                     Maatoug is. Zoals ik in mijn inleiding zei: dan zit je tot 2059, 2060 ook met groepen
                     die arbeidsongeschikt zijn geworden en hiermee geconfronteerd worden. De vraag is
                     een beetje: welk probleem wil de heer Smals oplossen?
                  
De heer Smals (VVD):
Nou, heel specifiek. Deze mensen hebben een probleem tussen hun 65ste en hun AOW-leeftijd.
                     Die is nog niet gedefinieerd, want dat ligt aan de leeftijd die ze op dit moment hebben,
                     of in 2013, maar goed, dat is hetzelfde. Deze mensen zijn goed definieerbaar. Dat
                     probleem is ook al helder, of te voorspellen, tenzij ze komen te overlijden in de
                     tussentijd, maar normaal gesproken is dat helder. Ik kan me voorstellen dat je voor
                     die mensen, omdat het een vrij helder te definiëren groep is, in ieder geval samen
                     met de verzekeraars een oplossing probeert te zoeken.
                  
Minister Koolmees:
Maar mijn vraag blijft wel staan: wat voor oplossing wenst uw Kamer dan? Is dat een
                     oplossing à la de OBR, of is dat een oplossing à la generiek iets bovenop de OBR?
                     En tot wanneer moet die oplossing dan gelden? Want ook na 2023 zullen de mensen die
                     al arbeidsongeschikt waren in 2013 met zo'n AOW-hiaat kunnen worden geconfronteerd.
                     Dan vraag ik me dus af: wat heeft u dan als Kamer in gedachten?
                  
De heer Smals (VVD):
Nu loop ik het risico om heel gedetailleerd en specifiek in te gaan op iets waar ik
                     geen verstand van heb, waardoor ik misschien de verkeerde vraag stel, maar ik ga toch
                     een poging wagen. U geeft in de brief zelf aan dat het verlengen of het verruimen
                     van de OBR een probleem is. Misschien moeten we dan voor deze specifieke groep een
                     soort eenmalige compensatie of iets dergelijks doen.
                  
Minister Koolmees:
Ik moet de consequenties hiervan even tot mij laten doordringen. Ik moet even nadenken
                     wat daar dan precies onder vandaan komt, maar dat doe ik zo meteen in de schorsing
                     even met de mensen die daar echt verstand van hebben.
                  
Mevrouw Leijten (SP):
Kijk, als je auto stuk is, dan breng je die naar een garage en dan ga je ervan uit
                     dat daar goede reparateurs zijn die én het euvel kunnen vinden én het kunnen repareren.
                     Zo moet de Kamer omgaan met dit verzoek. U en uw ambtenaren zijn de garage. We gaan
                     hier niet debatteren over wat er stuk is in de auto en wat het moet kosten. Wij zeggen:
                     we willen een gerepareerde auto. Want dit micromanagen irriteert mij mateloos. Ik
                     heb het ook jarenlang gezien bij het belastingstelsel. Dat micromanagen maakt dat
                     het ingewikkeld wordt en dat de uitvoering er niet meer uitkomt, terwijl de opdracht
                     heel helder is: los dit op, en zorg voor een goed afgebakende groep. We hebben natuurlijk
                     ook al gewoon gevraagd, zelfs meneer Smals: zullen we dan niet eens onderzoek doen
                     naar andere groepen? De Minister geeft ook aan dat die er mogelijk zijn. Laten we
                     dat besluit vandaag nemen. Het micromanagen is aan de Minister. Hij kan ons wel dilemma's
                     schetsen, maar dat wij moeten meemicromanagen, is gewoon niet te doen.
                  
Minister Koolmees:
De Kamer zegt «los dit op» en ik vraag: los wat op? Dat lijkt mij een heel legitieme
                     vraag. Deze discussie gaat over een van de vier groepen, die in mijn brief van juni
                     vorig jaar is gedefinieerd. Ik zeg niet dat ik het ermee oneens ben, het onmogelijk
                     vind of het verwerpelijk vind. Ik vraag: wat is dan precies de oplossing die u in
                     gedachten heeft? Dat is wat ik vraag. Ik vind het interessant om dat te horen van
                     uw Kamer, want dat heeft ook consequenties voor de uitvoering, het budget en allerlei
                     andere aspecten, zoals ongelijke behandeling. Die wil ik wel in kaart hebben voordat
                     ik zoiets toezeg. Mijn vraag lijkt mij dus heel legitiem.
                  
Mevrouw Leijten (SP):
De Minister is hier adviseur van de Kamer omdat de Kamer een initiatief heeft genomen,
                     maar hij zit hier gewoon tegen te stribbelen. Hij doet het voorkomen als meestribbelen,
                     maar het is tegenstribbelen. Hij is het aan het bemoeilijken, in plaats van dat hij
                     zegt: als de Kamer het wil, dan heb ik deze dilemma's, maar ik kan het uitvoeren.
                     Hij vraagt hier nota bene aan Kamerleden hoe hij het moet uitvoeren! Mevrouw Maatoug
                     zit allerlei opties te bedenken en meneer Smals ook, maar dat is uw werk! U bent de
                     garage en wij brengen die kapotte auto ernaartoe en wij willen dat die gefixt wordt.
                  
Minister Koolmees:
Dat ben ik niet mevrouw Leijten eens. Ik vind dat de Tweede Kamer als medewetgever
                     ook een verantwoordelijkheid heeft om na te denken over de afbakening en de consequenties
                     voor de uitvoering. Ik wil heel graag met u meedenken als de Kamer dat vraagt. Ik
                     schets alleen een aantal dilemma's en ingewikkeldheden. Ik vind het heel legitiem
                     om dit te vragen. De consequentie is namelijk, zoals mevrouw Maatoug net terecht aangaf:
                     als de Kamer dit zegt, betekent dat voor deze groep, die voor 2013 arbeidsongeschikt
                     was, iets anders dan voor de groep die het daarna is geworden, bijvoorbeeld. Dat is
                     een consequentie van die route. Daarmee zeg ik niet dat ik het een oneerbaar voorstel
                     vind – absoluut niet; begrijp me niet verkeerd – maar ik vind het wel belangrijk om
                     het helder af te bakenen en te definiëren om te kijken of we tot een oplossing kunnen
                     komen. Ik ben helemaal niet aan het tegenstribbelen. Ik wil alleen helder hebben wat
                     de vraag is.
                  
Mevrouw Leijten (SP):
Ik zou toch ...
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, afsluitend; dan mevrouw Van Beukering.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik zou toch willen opmerken dat hier geen wet voorligt, dus dat het geen medewetgeving
                     is. Dit is het initiatiefrecht van de Kamer. Dit is een opdracht aan de regering.
                     De Minister zegt dat wij alle keuzes moeten maken. Hij kan ons die voorleggen, maar
                     wij hoeven niet de uitvoering uit te dokteren. Daar heeft hij een heel ambtenarenapparaat
                     voor. Zij horen dat werk te doen. De grote verwarring die wordt gesticht dat de Kamer
                     allerlei dingen moet uitvoeren, moet u niet in stand houden, want dat is feitelijk
                     niet hoe het georganiseerd is.
                  
Minister Koolmees:
Ik ben uitgenodigd als adviseur van uw Kamer om te reageren op een initiatiefnota
                     van mevrouw Palland en de heer Van Kent, die terecht de vinger op de zere plek leggen
                     voor deze groepen. Maar ik vind het mijn plicht om te schetsen wat de dilemma's zijn,
                     hoe je die af kunt bakenen en wat de uitvoeringsconsequenties zijn. Als ik dat niet
                     zou doen, zou ik als adviseur van de Kamer geen knip voor de neus waard zijn, nog
                     los van het feit dat ik ook verantwoordelijk ben voor de uitvoering daarna. Dat is
                     de consequentie daarvan.
                  
De voorzitter:
Akkoord.
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Ik voel ook een beetje de neiging om te reageren nu, omdat ik er toch wel anders in
                     zit dan mijn collega van de SP. Ik vind het juist heel prettig dat we vanochtend deze
                     initiatiefnota bespreken en dat de Minister het probleem herkent, zijn worsteling
                     benoemt, aangeeft waar hij de afgelopen periode al tegen aangelopen is, in deze open
                     discussie met elkaar zijn dilemma's neerlegt en ons ook vraagt om daar rekening mee
                     te houden. Ik heb heel veel bewondering voor collega Leijten en de manier waarop zij
                     hier de afgelopen jaren aandacht voor heeft gevraagd, maar ik vind dat het vanochtend
                     de discussie wat vertroebelt, als ik heel eerlijk ben. Want we zijn allemaal onze
                     inbreng ermee begonnen dat we het probleem herkennen en dat we graag aan een oplossing
                     willen werken. Wat mij betreft zouden we de initiatiefnota – het lijkt wel een tweede
                     termijn – op die manier moeten zien. Ik ben dus benieuwd of de Minister ons nog even
                     verder mee kan nemen in zijn beantwoording. Hij heeft in ieder geval over de IOAZ
                     het een en ander aangegeven, maar hoe ziet hij bijvoorbeeld de OBR in deze situatie?
                  
Minister Koolmees:
Ik heb nog een paar vragen liggen om te beantwoorden. De eerste is van de heer Gijs
                     van Dijk: hoeveel verzekeraars hebben een verlengingsaanbod gedaan en was dat afhankelijk
                     van bepaalde criteria? Uit onderzoek van SEO is gebleken dat iedereen die daarvoor
                     in aanmerking kwam, een aanbod heeft gedaan. Alleen één kleine verzekeraar heeft geen
                     aanbod gedaan, zo blijkt uit het SEO-onderzoek, maar alle andere verzekeraars hebben
                     dat wel gedaan. Het probleem is natuurlijk dat een groep niet in aanmerking kwam voor
                     verlenging, namelijk de mensen die al arbeidsongeschikt waren – ik verwijs naar de
                     verschrikkelijke term die de heer Smals net gebruikte – de mensen die al vijf jaar
                     voor hun AOW zaten en de mensen met een technische eindleeftijd; dat heeft te maken
                     met de groep die niet verzekerbaar is na een bepaalde leeftijd. Voor de rest is het
                     aanbod wel degelijk gedaan, op één kleine verzekeraar na.
                  
De heer Smals vroeg of een eenmalige compensatie denkbaar is. In reactie op zijn interruptie
                     zei ik net al dat daar eigenlijk dezelfde dilemma's gelden. «Dilemma's» betekent niet
                     dat iets onmogelijk is. «Dilemma's» is dat je erover moet nadenken hoe je het afbakent.
                     Het gaat inderdaad natuurlijk om de vraag waarom de ene groep wel een eenmalige compensatie
                     krijgt omdat ze niet voor de OBR in aanmerking kwamen, terwijl de andere groep voor
                     de OBR is afgewezen. Dat is echt wel een vraag waar je dan antwoord op moet geven.
                     Het tweede is de periode van uitvoering, een lange periode die capaciteit bij de uitvoerder
                     vergt. Het is ook een complexe regeling, die veel handwerk zal vergen. Bijvoorbeeld:
                     hoe ga je om met iemand die 30 of 40 jaar is en geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt
                     is, bij wie het AOW-gat zich misschien wel pas over 20 of 30 jaar kan voordoen? Ik
                     hoop dat een ander punt dan al geregeld is, een AOV zzp bij wijze van spreken, zodat
                     je het op die manier kan oplossen. Dan blijft het in die situatie wel de vraag hoe
                     je omgaat met mensen die al gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. Daar zul je dan een
                     oplossing voor moeten vinden, ook in de uitwerking. Alleen het feit «volledig en duurzaam
                     arbeidsongeschikt» betekent al dat er andere regelingen en andere uitkeringshoogten
                     zijn. Ook dat is een complicerende factor. Een eenmalige uitkering zou dus een sympathiek
                     idee zijn, maar is in de kern niet minder belastend voor de uitvoering dan bijvoorbeeld
                     het verlengen van een OBR. Dezelfde dilemma's blijven hier overeind, dus zullen we
                     een afspraak moeten maken over wie wel en wie niet en waarom wel of niet. Daarom vroeg
                     ik bij de vorige interruptie ook door: geldt het voor mensen die OBR hebben ontvangen
                     of ook voor mensen die geen OBR hebben ontvangen en arbeidsongeschikt waren? Dat heeft
                     ook weer consequenties voor deze afbakeningsvraag. Maar ik begrijp dat in uw Kamer
                     al gedacht wordt aan een Kameruitspraak om mij ergens een opdracht voor te geven.
                     Dat zullen we zo zien.
                  
Mevrouw Leijten en de heer Gijs van Dijk vroegen hoe het staat met de AOV voor zzp'ers.
                     Op 26 maart van dit jaar heb ik een brief gestuurd naar uw Kamer met de stand van
                     zaken en het voorstel van de Stichting van de Arbeid over de verplichte verzekering
                     voor zelfstandigen, dat ik omarm. Er zijn een aantal randvoorwaarden meegegeven door
                     uw Kamer, bijvoorbeeld met een motie-Gijs van Dijk over uitvoerbaar, uitlegbaar en
                     betaalbaar. Ook in het pensioenakkoord zijn afspraken gemaakt over opt-outs voor bepaalde
                     groepen die op een andere manier verzekerd kunnen worden. Dat maakt het wel ingewikkelder
                     en complexer. In de brief heb ik ook de complexiteit van de verplichte verzekering
                     geschetst, die niet alleen de afbakening maar ook de uitvoering betreft. De Belastingdienst
                     moet dan samen met UWV een nieuwe regeling uit de grond stampen, terwijl ze al best
                     wel belast zijn met allerlei vraagstukken en ook technische problemen uit het verleden
                     hebben, bijvoorbeeld met ICT-systemen. Dat vergt een iets langere adem, maar samen
                     met de Belastingdienst, UWV, het Verbond van Verzekeraars en de sociale partners werk
                     ik aan de uitwerking van zo'n verzekering. Het thema is controversieel verklaard door
                     uw Kamer, dus we willen geen tussentijdse stappen zetten. Dat hoort echt bij de formatie,
                     gegeven de controversieelverklaring.
                  
De voorzitter:
Helder, maar bij mevrouw Maatoug lokt dit wel een reactie uit.
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
De Kamer kan dingen ook weer niet-controversieel verklaren als we dat met z'n allen
                     willen en belangrijk vinden, zeg ik tegen collega's en ook tegen mezelf.
                  
We krijgen nu een goede schets van de AOV. Even voor de ordegrootte, niet om u erop
                     vast te pinnen: als je dit wil doen, met alle complexiteit van dien, en de politiek
                     zou een besluit nemen, hoe lang duurt het voordat we ... Even een grove schatting
                     dus, zodat we er een beetje gevoel bij hebben. Over welke termijn hebben we het dan?
                  
Minister Koolmees:
In de brief van maart heb ik geschetst dat je toen rekening moest houden met 2024–2025,
                     maar dat is een grove schets. Het hangt ook samen met andere vraagstukken. Er leeft
                     bijvoorbeeld ook een brede wens om iets te doen aan de toeslagen, om die af te schaffen
                     of op een andere manier vorm te geven. Er leeft ook een wens over box 3, met een uitspraak
                     van de Hoge Raad, ook in de fiscaliteit. Er liggen ook nog andere wensen. Alles vraagt
                     om capaciteit bij de uitvoerders om het op een goede manier in te regelen. Het gaat
                     echt wel enige jaren duren, maar uiteindelijk is het ook een politieke keuze, hè,
                     over de prioriteitstelling. Wat vind je het belangrijkste om als eerste te doen? De
                     realiteit is immers dat niet alles tegelijkertijd kan.
                  
Mevrouw Van Beukering vroeg ook nog: wat doet de Minister om te voorkomen dat mensen
                     moeten stoppen met werken door ze naar minder zwaar werk te helpen? Dat is een hele
                     terechte vraag, die eigenlijk meer naar de toekomst kijkt. Het gaat niet om terugwerkende
                     kracht, maar over duurzame inzetbaarheid. In het pensioenakkoord zijn afspraken gemaakt
                     over de duurzame inzetbaarheid. We hebben ook de MDIEU-regeling: een miljard euro
                     die deels bedoeld is voor knelpunten bij vervroegde uittreding en deels juist voor
                     investeringen in duurzame inzetbaarheid. Hoe voorkom je eigenlijk dat mensen arbeidsongeschikt
                     worden in een beroep dat te zwaar is om lang vol te houden? We hebben natuurlijk de
                     eerste voorbeelden gezien van RVU-regelingen – het moet juist geen VUT-regeling worden –
                     die gericht zijn op zware beroepen.
                  
Dat waren volgens mij de vragen die mij in eerste termijn zijn gesteld.
De voorzitter:
Dank u, excellentie. Dan komen we meteen toe aan de tweede termijn van de zijde van
                     de Kamer. Daartoe geef ik het woord aan de heer Smals namens de VVD.
                  
De heer Smals (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik zal u ook mijn dilemma's schetsen.
De voorzitter:
Altijd fijn.
De heer Smals (VVD):
Aan de ene kant zou ik heel graag willen dat er echt een oplossing komt voor die mensen
                     die buiten hun schuld en dus zonder dat ze er iets aan konden doen, in deze situatie
                     zijn terechtgekomen. Deze mensen konden in de tussentijd zelf ook niet ingaan op een
                     voorstel van verzekeraars, omdat ze – ik gebruik dat vreselijke woord liever niet –
                     onverzekerbaar waren. Aan de andere kant snap ik ontzettend goed de legio uitvoeringsproblemen
                     en de dilemma's die er zijn. In eerste instantie had ik een motie in voorbereiding,
                     maar ik denk dat ik die niet ga indienen, omdat ik niet kan overzien wat de consequenties
                     daarvan zijn. Punt!
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
De mensen die wij vorige week gesproken hebben, kijken en luisteren met ons mee. Over
                     die mensen hebben we net met z'n allen in eerste termijn gezegd: ja, maar hier kan
                     je echt niks aan doen. Ik vind het fijn dat u open uw dilemma's schetst. De Minister
                     heeft ons en de indieners geadviseerd. U vroeg net ook heel terecht door naar die
                     hele specifieke groep, die afgebakend kan worden. Hoe zit het daarmee? Dat waren scherpe
                     vragen. Versta ik de heer Smals nu goed en zegt hij: nu ik het advies van de bewindspersoon
                     heb gehoord, maak ik een totale afweging en is mijn conclusie «dan maar niks doen
                     voor die mensen»?
                  
De voorzitter:
Dat zei hij echt niet, maar het woord is aan de heer Smals.
De heer Smals (VVD):
Ik ben heel dankbaar voor die vraag, want dat heb ik echt niet gezegd. Ik heb het
                     tegenovergestelde gezegd, maar u weet ook dat een motie componeren nauw luistert.
                     Ik heb meer tijd nodig om iets te maken dat hout snijdt en iets gaat oplossen in plaats
                     van een hoogdravende motie van «we moeten wat doen». Maar laat ik het nog een keer
                     heel duidelijk zeggen: ik vind dat we iets moeten doen voor de groep mensen die echt
                     buiten hun schuld om met dit probleem geconfronteerd zijn. Punt!
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Ik heb het bewust zo scherp gezegd om duidelijk te hebben wat u bedoelt. Uiteindelijk
                     maakt het wat GroenLinks niet uit welk parlementair instrument we gebruiken. Het gaat
                     erom dat we hier met z'n allen hebben gezegd: «We zien een probleem. We horen dilemma's.»
                     Ik hoop dat we vandaag aan het einde van de dag met een opdracht aan onszelf en hopelijk
                     richting de Minister komen, of het een motie, een oproep of wat dan ook is, waarmee
                     we zeggen: wij vinden voor die groep, inclusief de dilemma's, dat we naar een oplossing
                     willen. Dat zou dit kunnen betekenen en dat vraagt dit uitzoekwerk, maar we gaan wat
                     doen. Ik stelde het bewust zo scherp, omdat ik het jammer zou vinden ... Ik heb u
                     ook goed gehoord in eerste termijn. Ik versta de VVD dus goed: aan het einde van deze
                     sessie zijn we met hulp van de indieners richting een echte oplossing aan het gaan
                     en zijn het niet alleen maar mooie woorden voor de mensen die aan het meeluisteren
                     zijn.
                  
De heer Smals (VVD):
Voorzitter, ik kan het niet mooier zeggen. Dat is precies wat ik bedoel.
De voorzitter:
Nou, dat is fijn. Mevrouw Leijten, aan u het woord.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb nog een vraag aan Smals. Is het eigenlijk niet heel zonde dat u uw motie niet
                     indient? U kunt ’m immers altijd wijzigen. Ik ken de heer Smals zo niet, maar het
                     lijkt er een beetje op dat hij een beetje afgebluft is door de Minister. Dat zou ik
                     toch wel heel zonde vinden.
                  
De voorzitter:
Dacht ik ook! Aan u het woord, meneer Smals.
De heer Smals (VVD):
Afgebluft? Dat zou mooi zijn. Dat zou een unicum zijn, denk ik. Maar nee, dat is het
                     niet. Oprecht, ik heb hier heel duidelijke uitspraken gedaan namens de VVD en daar
                     sta ik voor. Daar zal ik ook voor blijven staan. Ik vind oprecht nu het instrument
                     van een motie heel lastig, omdat ik gewoon niet de juiste woorden vrees te kunnen
                     vinden op die korte termijn en omdat ik ook de geschetste dilemma's begrijp. Maar
                     de Minister zit hier ook aan tafel en hoort goed wat hier gezegd wordt. Ik denk dat
                     dat ook wel consequenties gaat hebben, en zo niet, dan hebben we er weer andere instrumenten
                     voor om dat wel af te dwingen.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Het is niet uitgesloten dat de heer Smals andere moties wel zal steunen.
                     Aan u het woord, mevrouw Leijten.
                  
Mevrouw Leijten (SP):
Het is een politieke keuze. De Minister zei het juist: het is een politieke keuze
                     of we hier iets aan gaan doen. Het gaat over 6.480 mensen. Dan zou ik denken: waarom
                     heeft de Minister dan 45 minuten nodig gehad om het zo ingewikkeld te maken en hoe
                     reflecteren de indieners daarop? Of hebben zij geen zin om daarop te reflecteren?
                     Dat kan ook, hè. Maar dit kan ook een sluitstuk zijn van een jarenlange discussie
                     over de OBR, die jarenlang te technisch is geweest en te hard is geweest, waar te
                     veel mensen uit zijn gevallen. Misschien hadden we veel meer principeafspraken op
                     hoofdlijnen moeten maken over hoe we daarmee omgaan.
                  
Voorzitter. Ik denk echt dat wij als Kamer veel te vaak medeverantwoordelijk worden
                     gemaakt voor allerlei uitvoeringskwesties, terwijl het niet aan de Kamer is om die
                     inschatting te maken. Wij kunnen niet met ambtenaren praten, want er ligt nog steeds
                     de oekaze-Rutte/Ollongren. De oekaze-Kok is namelijk niet veranderd. De Minister kan
                     ons afbluffen met informatie die misschien maar half is of selectief. Zo kun je dus
                     ieder initiatief vanuit de Kamer smoren en klein maken.
                  
Volgens mij moeten wij terug naar het initiatief en dat omarmen. Een van de dingen
                     die volgens mij de hele Kamer heeft gezegd, is: ga op zoek naar meerdere groepen en
                     kijk eens wat voor oplossingen daarvoor mogelijk zijn. Dan kun je namelijk zeggen:
                     we doen het wel of we doen het niet. Dan kun je die politieke keuze maken. Volgens
                     mij is dat heel belangrijk. Ik heb het meestribbelen genoemd, tegenstribbelen, maar
                     ik vond dat echt. Ik heb veel initiatiefnota's in deze Kamer behandeld en ik vind
                     dat de Minister veel woorden nodig had om eigenlijk te zeggen: als de Kamer het wil,
                     ga ik het doen, maar het kan eigenlijk niet. Dat vind ik eigenlijk een slecht signaal.
                     Maar ik heb ook nog een motie, voorzitter, mede namens u. Die gaat over dat onderzoek
                     en die zou ik graag indienen.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er meer groepen zijn die door het verhogen van de AOW-leeftijd mogelijk
                  buiten hun schuld om benadeeld zijn;
               
constaterende dat de huidige overgangsregeling (OBR) te vaak voorkomt dat deze mensen
                  aanspraak kunnen maken op compensatie die hun toekomt;
               
verzoekt de regering te onderzoeken welke andere groepen op een vergelijkbare manier
                  gedupeerd zijn en de mogelijkheden en onmogelijkheden om deze groep te compenseren
                  voor dit nadeel in kaart te brengen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten en Peters.
Zij krijgt nr. 4 (35 666).
Mevrouw Leijten (SP):
Ik dank de leden voor hun initiatief.
De voorzitter:
En ik dank u voor uw tweede termijn. Mevrouw Van Beukering van D66.
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik was heel even aan het nadenken of ik nog een vraag aan
                     mevrouw Leijten ga stellen, maar ik ga toch maar aan mijn tweede termijn beginnen.
                  
Ik ben eigenlijk gewoon nog niet uit. Laten we daar maar eerlijk over zijn. Volgens
                     mij waren de initiatiefnemers er ook nog niet over uit en hebben zij dat zelf ook
                     zo in de nota aangegeven. Ze hebben wat vragen gesteld aan het kabinet. Het kabinet
                     heeft daarop geantwoord in de brief en heeft weer vragen teruggesteld. In tegenstelling
                     tot mevrouw Leijten van de SP denk ik dat het niet terecht is om hier te stellen dat
                     er een prima nota lag met alle uitkomsten en dat de Minister alleen maar even bij
                     het kruisje hoefde te tekenen. Vandaar ook dat ik op die manier mijn tweede termijn
                     ben begonnen.
                  
Ik ben er nog niet uit. Ik kan mij voorstellen dat wij hier vandaag als Kamer een
                     procesvoorstel doen. Dat is niet heel fijn voor de mensen die thuis meeluisteren,
                     maar dat is wel waar ik op dit moment mee zou willen komen. Dat voorstel is om nog
                     een keer op papier te zetten wat de opties zijn: hoe is het als we de OBR gaan uitbreiden
                     en wat betekent dat dan? Over welke aantallen hebben we het? Welke budgettaire consequenties
                     heeft dat? Wat betekent dat voor de uitvoering? Daarin verschil ik wel van mening
                     met mevrouw Leijten. Ik denk dat de afgelopen jaren in de Kamer is misgegaan dat we
                     juist net niet genoeg meedachten over of de uitvoering het wel zou aankunnen. Ik wil
                     dus hier nogmaals het belang benadrukken van de uitvoering. Daarmee rond ik af.
                  
Nogmaals heel veel dank aan de initiatiefnemers en de medewerkers. Ik dank ook de
                     Minister voor de beantwoording van de vragen. Ik ben blij dat het onderwerp op de
                     agenda is gezet. Ik vind het ook heel verstandig dat we erover doorpraten.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Maatoug namens GroenLinks.
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Het liefst hadden we hier niet gezeten met z'n allen. Het liefst
                     maken we beleid en terwijl we daarmee bezig zijn, denken we na over de consequenties
                     voor iedereen, ook als het om kleine getallen gaat. In dit geval gaat het over de
                     AOW-verhoging. De ervaring leert dat de kleine gevallen makkelijk weg te redeneren
                     zijn terwijl je keuzes maakt, maar als daar gezichten bij komen, realiseren we ons
                     wat we gedaan hebben. Ik ben de politiek ingegaan omdat ik hoop de we in één keer
                     goede keuzes kunnen maken. Dat is een beetje naïef en een beetje idealistisch, maar
                     ik hoop dat we er met z'n allen beter en beter in worden. Dat is ook het dubbele gevoel
                     waarmee ik deze tweede termijn zou willen afsluiten. Ik hoor heel goed dat we met
                     z'n allen een gezamenlijke wens hebben. We hebben veel van deze mensen gesproken.
                     GroenLinks vindt het heel belangrijk dat mensen duidelijkheid krijgen en dat we eerlijk
                     zijn.
                  
Ik heb ook goed geluisterd naar de advisering van de Minister. Ik ben vandaag een
                     beetje van de kort-door-de-bochtconclusies en misschien heb ik nog te weinig koffie
                     op vanochtend, maar eigenlijk hoor ik de Minister zeggen dat in de optelsom van alle
                     dilemma's de uitkomst logisch is. De Kamer is aan het worstelen, tegenstribbelen,
                     meestribbelen of hoe je het ook wilt noemen met de vraag: is er niet een nog betere
                     keuze te maken, waarin je een stukje imperfectie hebt? Dat is ondoelmatig, want je
                     laat de regeling tot heel lang doorlopen. Het is imperfect, want er blijven groepen
                     wegvallen. GroenLinks vind het heel belangrijk dat niet alleen wordt gezorgd voor
                     die eerste groep die heel evident was verzekerd, maar ook voor die tweede groep. Laten
                     we niet alleen maar onderzoeken, maar ook eerlijk zijn over wat we daar kunnen doen.
                     In die groep zitten ook hele schrijnende gevallen, bijvoorbeeld dat iemand net een
                     paar weken later toch ernstig ziek wordt. Niemand kiest ervoor om ziek te worden.
                     Dat overkomt je. Ons gat in de sociale zekerheid is daar heel groot. Ik hoop dat de
                     Minister de creativiteit van de IOAZ meeneemt en dat die wordt meegenomen bij het
                     schetsen van de opties, want ik vond dat die nog niet heel goed was meegenomen in
                     de overwegingen.
                  
Daarmee eindig ik mijn tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Smals, ik geef mijzelf via u gewoon maar meteen het woord.
Voorzitter: Smals
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter, zeg ik dan. Altijd als ik denk dat het wel weer moeilijker
                     zal zijn dan je denkt, dan kom ik erachter dat het toch nog weer moeilijker is dan
                     je dacht. Desalniettemin heb ik toch een motie. Die is medeondertekend door mevrouw
                     Leijten. Die ga ik voorlezen.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een groep zelfstandigen is die door ziekte het AOW-hiaat financieel
                  niet kan overbruggen en in de knel komt;
               
constaterende dat een deel van deze groep reeds ziek was voor de versnelde verhoging
                  van de AOW in 2013, geen toegang heeft tot de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering
                  AOW (OBR) en geen voorziening heeft kunnen treffen;
               
overwegende dat de Minister in zijn reactie op de initiatiefnota van de heer Van Kent
                  en mevrouw Palland over de reparatie van het AOW-AOV-hiaat (35 666, nr. 3) aangeeft dat deze groep zonder ingrijpende juridische precedentwerking kan worden
                  afgebakend;
               
overwegende dat ook deelnemers aan het rondetafelgesprek AOW-hiaat en zelfstandigen
                  van 29 oktober 2020 aangeven dat precedentwerking niet aan de orde is;
               
verzoekt de regering voor deze groep zelfstandigen, die reeds ziek was voor de verhoging
                  van de AOW-leeftijd in 2013 en geen toegang heeft tot de OBR of andere voorzieningen,
                  een compensatieregeling inclusief dekking uit te werken en voor te leggen aan de Kamer,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Peters en Leijten.
Zij krijgt nr. 5 (35 666).
De heer Peters (CDA):
Daarmee sluit ik mijn tweede termijn.
Voorzitter: Peters
De voorzitter:
Dan kijk ik of er behoefte is aan een schorsing. We schorsen vijf minuten. We zien
                     elkaar over vijf minuten.
                  
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren, welkom weer. Ik heropen de vergadering van de vaste commissie voor
                     Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de initiatiefnota van de leden Van Kent en Palland
                     over de reparatie van het AOW-AOV-hiaat. Voor de tweede termijn van de indieners geef
                     ik het woord aan mevrouw Palland.
                  
Mevrouw Palland (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Dank ook voor de beantwoording door de Minister en de bijdrage
                     van de collega-Kamerleden in tweede termijn. De heer Smals gaf het volgens mij al
                     vrij reëel aan. We zien graag een oplossing voor dit probleem, maar de Minister heeft
                     helder allerlei uitvoeringsproblemen geschetst, ook wat betreft de afbakening van
                     de doelgroep. Eén doelgroep is goed af te bakenen, zoals ook uit de stukken blijkt.
                     Wellicht dat de tweede motie die is ingediend daaraan tegemoet komt, ook aan de gedachte
                     van de heer Smals.
                  
Mevrouw Leijten vroeg te reflecteren op de reactie van de Minister. Zij had het over
                     het niet meestribbelen van de Minister. Ik zou het toch ook wel het «meedenken» van
                     de Minister willen noemen. Zo heb ik de brief, de kabinetsreactie, in ieder geval
                     gelezen. Hij geeft daarin ruimte en wil de dilemma's schetsen. Dat vind ik ook zijn
                     taak. Dat laat onverlet dat we wel een stap verder moeten gaan om tot een oplossing
                     te komen. Dat is het doel van vandaag. Ik hoop dat het debat en de ingediende bijdragen
                     in tweede termijn daar een bijdrage aan kunnen leveren. Ik vind het wel reëel dat
                     de Minister heeft aangegeven: let op, dit zijn wel de consequenties die kunnen gaan
                     gelden; in die afbakening zit nog wel een behoorlijk probleem, vooral bij de tweede
                     groep, dus de mensen na 2013. Daar gaat ook precies uw motie over, om dat verder te
                     gaan bekijken. U vroeg: «Welke groepen zijn vergelijkbaar gedupeerd? Breng dat nou
                     nog eens goed in kaart. Kunnen we dan kijken of we daar ook een oplossing voor kunnen
                     aanreiken?» Dat lijkt mij een goede vervolgstap.
                  
Dat sluit wellicht ook aan bij het procesvoorstel dat mevrouw Van Beukering deed,
                     namelijk om die opties nog een keer in kaart te brengen. U had het over het uitbreiden
                     van de OBR. Gelet op alle dilemma's die geschetst zijn, vraag ik mij af of de oplossing
                     daarin zit. Wij, de indieners, dachten aan een eenmalige compensatie, zeker voor die
                     eerste groep. Maar de onduidelijkheid zit ’m in dat procesvoorstel, vooral voor de
                     tweede groep. Dat verdient dus een vervolg. Daar moeten we over doorpraten, zoals
                     u zelf ook schetste. Ook mevrouw Maatoug heeft daar suggesties voor gedaan. Zij heeft
                     creatief meegedacht. Dat kan ik goed volgen. Laten we daar het gesprek over vervolgen.
                  
Voorzitter, tot zover mijn bijdrage.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Van Kent.
De heer Van Kent (SP):
Dank. We hebben een hoorzitting georganiseerd waarin juist veel gesproken is over
                     de dilemma's en de juridische aspecten. Dat heeft erin geresulteerd dat er in ieder
                     geval één groep heel duidelijk aan te wijzen is. Die conclusie werd bij die hoorzitting
                     duidelijk. Die is vervat in de motie zoals die door het CDA is ingediend. Ik heb het
                     dan over de groep zelfstandigen die voor 2013 arbeidsongeschikt is geworden, niet
                     in aanmerking kwam voor de OBR en daardoor een inkomensgat had tussen de 65 jaar en
                     de dan geldende AOW-leeftijd. Die motie is heel precies in het aanwijzen van die groep.
                     Het zou, denk ik, heel goed zijn als we die eerste stap met elkaar kunnen zetten en
                     voor deze groep een eenmalige compensatie vorm kunnen geven. Vervolgens kan dan gekeken
                     worden welke groepen er nog meer op diezelfde heldere manier te onderscheiden zijn
                     die eventueel ook in aanmerking zouden kunnen komen voor die compensatieregeling.
                  
Dan de suggesties rond de OBR, om die te verlengen of te verruimen. Dat zou wellicht
                     deels een oplossing kunnen zijn voor een toekomstige groep of voor een groep die hier
                     nog niet mee te maken heeft. Maar ik zou daar wel bij op willen merken dat juist de
                     OBR niet toegankelijk is voor de groep waar we het vandaag voornamelijk over hebben,
                     vanwege de partnertoets en de vermogenstoets. Het zou dus voor een beperkte groep
                     een oplossing kunnen zijn, maar het zou volgens mij geen antwoord zijn op het probleem
                     dat hier op tafel ligt.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Kent. Dan is het woord aan meneer Koolmees. Aan u het woord,
                     excellentie.
                  
Minister Koolmees:
Dank, voorzitter. Dank nogmaals aan de initiatiefnemers en aan de Kamerleden voor
                     de vragen en de opmerkingen. Ik heb al gezegd dat ik hiermee worstel. Ik ben op zoek
                     naar hoe je dit op een nette manier kunt afbakenen en uitvoerbaar kunt doen. Ik merk
                     ook uit de inbreng van de heer Smals en mevrouw Van Beukering dat het echt wel een
                     zoektocht is. Laat ik ook illustreren zo meteen bij de behandeling van de motie dat
                     er verschillende elementen in zitten die je allemaal moet wegen.
                  
Tegen mevrouw Leijten wil ik zeggen dat ik absoluut niet zeg dat de Tweede Kamer verantwoordelijk
                     is voor alle uitvoeringsconsequenties. Dat heb ik niet in de mond genomen. Wel vind
                     ik – en dat zie ik ook als een verantwoordelijkheid van de uitvoeringsdepartementen –
                     dat er de afgelopen jaren door de wetgever en de medewetgever, of door amendementen,
                     een heleboel complexe regelingen zijn ontstaan. Die zijn in de uitvoering heel erg
                     moeilijk en die leiden ook tot veel bezwaren. Maar ook heel veel hardheden – mevrouw
                     Leijten gaf dat zelf ook aan – waar we nu misschien wel anders tegen aankijken, en
                     waar we ook van zeggen dat ze eenvoudiger en meer uitlegbaar kunnen, maar ook dat
                     ze meer aan moeten sluiten bij het doenvermogen van mensen, zodat mensen ook weten
                     waar ze aan toe zijn en wat ze moeten doen. Daarom is het extra belangrijk, vind ik,
                     om bij nieuwe wetgeving of bij nieuwe vragen van de Kamer, wel degelijk goed de uitvoeringsconsequenties
                     in kaart te brengen.
                  
Ik ben zelf verantwoordelijk voor UWV en SVB. Sinds een aantal jaren hebben we een
                     jaarlijkse signaleringsbrief. We hebben de uitvoeringsmonitor, de Stand van de uitvoering.
                     Ik heb ook meerdere keren aan de Kamer aangeboden om vooral in overleg te gaan met
                     de uitvoerders, via een technische briefing of een gesprek of door langs te gaan.
                     Ik zal daarvoor nooit een belemmering opwerpen, omdat ik het belangrijk vind dat er
                     direct contact is tussen de Tweede Kamer en de uitvoerders, juist om te horen wat
                     er nou leeft in de praktijk en waar ze tegen aanlopen. Ik vind ook dat dat voor alle
                     uitvoeringsorganisaties bij de rijksoverheid zou moeten gelden.
                  
Ik ben heel blij met de motie van mevrouw Tielen van twee, drie weken geleden, die
                     vraagt om een dag van de uitvoering, waar inderdaad het contact tussen niet alleen
                     de departementen en de uitvoerders centraal staat, maar ook dat tussen de Tweede Kamer
                     en de uitvoering. Ik denk echt dat daar een wereld te winnen is, met elkaar. Daar
                     geef ik niemand de schuld van. Ik geef daar niemand de – hoe heet dat – kaart van.
                  
De voorzitter:
De zwartepiet, maar dat mag je niet meer zeggen. Maar u heeft er dadelijk wel een
                     interruptie op van mevrouw Leijten.
                  
Minister Koolmees:
Het is wel belangrijk dat we het beter doen dan we in het verleden hebben gedaan,
                     want we zitten nu tegen situaties aan te kijken. Laat ik één klein voorbeeld noemen.
                     We hadden op een gegeven moment problemen met gedetineerden die nog een uitkering
                     kregen van het UWV. Toen kwamen we erachter dat er een stuk of achttien verschillende
                     regelingen zijn voor verschillende gedetineerden, van een enkelband tot psychisch
                     toezicht tot echt in detentie. Daardoor werd het voor de uitvoerder ontzettend complex
                     om te zien over wie het gaat. Dat leidt ook tot problemen voor die mensen zelf, omdat
                     ze hun uitkering te laat krijgen of moeten terugbetalen, voorschotten ontvangen en
                     weer terug moeten betalen. Dat leidt tot armoede, tot schuldenproblematiek, maar ook
                     vooral tot complexiteit die niet meer te overzien is. Daarom vind ik het zo belangrijk:
                     niet om tegen te stribbelen, niet om te zeggen dat een compensatieregeling niet hoeft,
                     maar wel om de consequenties goed in kaart te brengen. Dat wilde ik even gezegd hebben,
                     voordat ik tot de moties kom.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Leijten heeft daar een opmerking of vraag over.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik zou de, weliswaar demissionaire, Minister willen oproepen om in het kabinet te
                     zorgen dat de nieuwe oekaze-Rutte/Ollongren van tafel gaat, want het is geen verbetering.
                     Op dit moment zijn er mensen die mij dingen melden vanuit het Ministerie van Financiën
                     en de Belastingdienst, die als de dood zijn dat het de buitenwereld bekend wordt dat
                     zij melden. Dat is het gevolg van die oekaze, omdat ze daarop kunnen worden aangesproken.
                     Ja, zeker wel! Wellicht is dat binnen uw organisaties niet meer de cultuur, maar daar
                     wel degelijk. Die cultuur is funest voor de openheid, de transparantie en noem het
                     allemaal maar op. Daardoor kunnen doofpotten ontstaan, waarvan we nu ook de hele wrange
                     vruchten plukken. Ik vraag de Minister om dat snel in het kabinet te bespreken, want
                     die herziening van de oekaze-Kok is geen herziening. Het is gewoon het installeren
                     van een nieuwe oekaze, de oekaze Rutte/Ollongren. Ik zou het echt goed vinden als
                     die gewoon van tafel gaat, want volgens mij is dat in het belang van de hele rijksoverheid.
                  
Minister Koolmees:
Ja, dat wil ik graag doen. Dit signaal wil ik terugnemen naar mijn collega's in de
                     ministerraad. Wij hebben hier inderdaad veel discussies over gehad, ook rond de kabinetsreactie
                     op Ongekend onrecht, maar ook daarna rond de menselijke maat in de uitvoering. Dus
                     dat wil ik graag doen. Het tweede wat wij met elkaar hebben afgesproken – dat geldt
                     niet alleen voor het UWV en de SVB, maar ook voor het CBR en de Belastingdienst –
                     is dat wij veel transparanter moeten worden over de problemen waar uitvoerders tegen
                     aanlopen in de praktijk en over de signalen van fraude en hardheden, en dat wij die
                     veel proactiever met uw Kamer moeten delen met zo'n Staat van de Uitvoering en zo'n
                     jaarlijkse uitvoeringsdag. Ik ben daar zelf heel positief over, maar de vraag van
                     mevrouw Leijten zal ik mee terugnemen naar de collega's in het kabinet. Het doel van
                     de vervanging van de oekaze-Kok door de oekaze-Rutte/Ollongren – ik weet niet of ik
                     nu aan het framen ben – in ieder geval door de nieuwe oekaze was nou juist om het
                     overleg tussen de Kamerleden en de uitvoeringsorganisaties te verbeteren en daarmee
                     wat meer de luiken open te zetten, zodat dat structureler kan plaatsvinden.
                  
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik ben heel blij met die toezegging, want ik denk dat dat ook de bedoeling moet zijn.
                     Ik denk dat Kamerleden fatsoenlijk genoeg zijn om te weten dat je een ambtenaar nooit
                     verantwoordelijk kan houden voor iets waar hij niet per definitie eindverantwoordelijk
                     voor is, maar dat hij uitvoerder is, want daar is angst voor. De enige verandering
                     is dat er een parlementaire contactpersoon komt. Dat kan weer een extra deur zijn
                     die dicht kan zitten of een diepe la waarin van alles verdwijnt. Omdat we dat niet
                     willen, zouden wij dit volgens mij gewoon eens een tijdje helemaal van tafel moeten
                     halen. Ik zal die discussie zeker nog voeren met Ollongren zelf, maar de oproep die
                     u doet, is ons ook uit het hart gegrepen, juist omdat we zien dat openheid uitvoerders
                     ook enorm kan beschermen als er dingen niet goed zijn gegaan en mensen in de situatie
                     van klokkenluiders terechtkomen.
                  
Minister Koolmees:
Dat laatste ben ik helemaal eens met mevrouw Leijten. Het doel in een democratische
                     rechtsstaat als Nederland zou moeten zijn dat, als dat zo is, die signalen naar boven
                     komen. Ik kan iets makkelijker over mijn eigen organisatie spreken omdat ik daar iets
                     meer van afweet. Wat wij bijvoorbeeld hebben gedaan met de hardheden in de Participatiewet
                     en bij het UWV is ook signalen oppikken vanuit de Nationale ombudsman, de Landelijke
                     Cliëntenraad, de klachtenprocedures maar ook – je kunt je afvragen waarom we dat niet
                     eerder deden – van de werkvloer, van mensen die dagelijks met cliënten praten die
                     in de problemen zitten en eigenlijk zeggen: in de wetgeving zit iets dwars wat ons
                     in de weg zit om een goede oplossing te vinden voor deze mensen, maar het komt op
                     een of andere manier niet op de tafel of bij de Minister. Als je dat goed inregelt
                     met wat wij in vreselijke managementtermen een feedbackloop noemen, dan gaat dat echt
                     problemen in de praktijk oplossen. Dan zie je namelijk de echte praktijkgevallen waarin
                     mensen tussen wal en schip vallen, wat niet het doel is van de regeling maar de onwenselijke
                     uitwerking daarvan. Maar nogmaals, die oekazen zal ik mee terugnemen naar de collega's
                     in het kabinet.
                  
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, dank voor de toezegging. Mevrouw Maatoug heeft nog een andere
                     vraag.
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Ik ben heel blij met dit gesprek, maar ik hoorde de Minister in een bijzin zeggen:
                     ik praat makkelijker over mijn organisaties. Maar er zijn ook een paar hele belangrijke
                     regelingen van het Ministerie van SZW die bij de Belastingdienst liggen. Wat GroenLinks
                     betreft is dat dus ook uw organisatie.
                  
Minister Koolmees:
Uiteindelijk gaat het zelfs zo ver dat de eenheid van kabinetsbeleid betekent dat
                     ik verantwoordelijk kan worden voor alles. Het enige wat ik wilde zeggen is dat ik
                     iets meer in detail op de hoogte ben van wat er bij het UWV en de SVB wordt uitgerold
                     en opgetuigd om vorm te geven aan de discussie over de menselijke maat, feedback en
                     de omgang met problemen in de praktijk, dan bij de Belastingdienst omdat ik daar iets
                     meer op afstand van zit. Tegelijkertijd moeten UWV en Belastingdienst bij zo'n discussie
                     als deze over AOV/zzp samenwerken om iets tot stand te brengen en zie je dat de afhankelijkheid
                     heel groot is. Dat zit namelijk in de loonaangifteketen. Daar kan ik u uren over bezighouden.
                  
De voorzitter:
Ja, maar dat gaat u nou echt niet doen, meneer de Minister.
Minister Koolmees:
Gaan we niet doen, nee? We hebben tot 13.00 uur de tijd, nog 40 minuten.
Nu wordt het misschien wat minder vriendelijk, want ik kom bij de moties. Ik heb een
                     paar oprechte vragen. Ik hoop dat mevrouw Leijten die niet interpreteert als tegenstribbelen,
                     maar als verduidelijkingen. De eerste motie van mevrouw Leijten en de heer Peters
                     verzoekt de regering te onderzoeken welke andere groepen op een vergelijkbare manier
                     gedupeerd zijn en vraagt naar mogelijkheden en onmogelijkheden om deze groep te compenseren.
                     Dit is gebeurd toen in 2013 de wet voorlag om de AOW-leeftijd te verhogen. Toen kwamen
                     we erachter dat een paar groepen, die bijvoorbeeld al met de VUT waren, werden geconfronteerd
                     met een snelle stijging van de AOW-leeftijd. Die waren al gestopt met het arbeidsproces.
                     Dat zijn bijvoorbeeld mensen die bij Defensie al vijf jaar voor de AOW-leeftijd moeten
                     stoppen met werken. Daar ontstonden gaten tussen de oude AOW-leeftijd en de nieuwe
                     AOW-leeftijd. Dat is de reden geweest om de OBR op te tuigen.
                  
Ik was toen Kamerlid en verantwoordelijk voor pensioenen. Ik weet dat de discussie
                     toen ging over de vraag wat dan rechtvaardig is. Hoe ga je om met iemand die nu al
                     met de VUT is en bijvoorbeeld in 2020 pas de AOW-leeftijd bereikt? Waarom zou je aan
                     hen meer compensatie bieden dan aan mensen die gewoon doorwerken? Dat zijn allemaal
                     vragen die toen op tafel hebben gelegen. We hebben toen geconstateerd dat er mensen
                     zijn die niets meer aan de situatie kunnen doen, die geen handelingsperspectief hebben.
                     Daarvoor hebben we de OBR ingericht. Dat is toen de centrale gedachte geweest. Vervolgens
                     zijn er twee of drie rondes geweest om discussies te voeren over de randvoorwaarden
                     van de OBR: zijn die goed of zouden die ruimer moeten zijn?
                  
Het probleem waar we het vandaag over hebben, gaat echt over een heel specifieke groep.
                     Daarom vind ik het een sympathieke initiatiefnota, want het gaat over een groep die
                     zich in de praktijk heel moeilijk privaat kan verzekeren, ofwel omdat de premie te
                     hoog is, ofwel omdat er averechtse selectie is, ofwel omdat ze tussen wal en schip
                     dreigen te vallen. We hebben meer generiek deze discussie toen wel uitvoerig gehad.
                     Ik zou deze motie willen ontraden, met de volgende gedachte. Als er een specifieke
                     groep is waarvan mevrouw Leijten signalen heeft dat die hier op een vergelijkbare
                     manier als bij het AOW-AOV-hiaat mee te maken heeft, dan hoor ik dat graag. Maar ik
                     zou niet weten of die signalen er zijn.
                  
Dat staat nog los van het feit – en daar loop ik ook niet voor weg – dat er wel nog
                     steeds mensen zijn die bijvoorbeeld al met de VUT waren of in een regeling zaten waardoor
                     ze al uitgetreden waren en die wel degelijk een inkomensterugval hebben gehad vanwege
                     de verhoging van de AOW-leeftijd, maar door een inkomens- of vermogenstoets, partners
                     of andere elementen niet in aanmerking kwamen voor de OBR. Maar op dat moment in de
                     tijd is er wel voor gekozen om de compensatie op die manier vorm te geven. Dus ik
                     wil de motie op stuk nr. 4 op deze manier ontraden.
                  
De voorzitter:
Aan u het woord, mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Het is altijd spijtig als een motie wordt ontraden, maar we weten ook dat de aanhouder
                     wint en je op een gegeven moment wel degelijk een meerderheid kan verwerven voor iets.
                     Ik denk dat de Minister het hier ook nodeloos ingewikkeld maakt. Hij had net een goed
                     pleidooi, zo van: we halen signalen van de werkvloer en we krijgen signalen van klachten.
                     Ja, die horen wij hier al jaren. Gijs van Dijk had het erover. De Minister heeft er
                     zelf over gesproken op het moment dat het ging over die pensioenregeling. Dus we weten
                     dat er groepen zijn met een AOW-hiaat. En we weten dat een AOW-hiaat leidt tot bittere
                     armoede. Dat is ongewenst. Het is niet gek om die groepen op te sporen en te bekijken
                     welke oplossingsmogelijkheden er zijn. We zullen de motie dus wel handhaven.
                  
Maar ik vind het eigenlijk ook wel jammer dat de motie op dit moment op deze manier
                     ontraden wordt, want de Minister beschrijft in zijn brief zelf natuurlijk al vier
                     groepen. Hij heeft het daar al in gezet. We weten allemaal uit mails, en u wellicht
                     ook van de werkvloer, waar u tegenwoordig naar luistert, dat er ook nog andere groepen
                     zijn. Ik zal van mijn hart geen moordkuil maken, maar ik ben blij dat de tijd voorbij
                     is van de keren dat ik Kamervragen stelde over signalen van de werkvloer en er werd
                     gezegd «dat is een individueel geval, daar kijken we niet naar». Ik denk dat het heel
                     goed is dat we dat gaan doen. Ik denk dat deze motie daaraan kan bijdragen.
                  
Minister Koolmees:
Mijn reactie was primair ingegeven door het bredere verzoek in deze motie, namelijk
                     om te onderzoeken welke andere groepen op een vergelijkbare manier gedupeerd zijn.
                     Mijn betoog is juist vergelijkbaar. In deze groep is namelijk het specifieke dat er
                     geen private markt ontstond voor de periode na de leeftijd van 65 jaar. Dat maakt
                     het voor deze groep ook zo complex. Ik ken nu niet een vergelijkbare groep die op
                     deze manier door de AOW-leeftijdsverhoging gedupeerd is. Er zijn natuurlijk wel groepen
                     die een inkomensachteruitgang hebben ondervonden, bijvoorbeeld omdat de OBR niet op
                     hen van toepassing was. Dat is zo. Daarmee kom ik terug op de debatten die daar veelvuldig
                     over gevoerd zijn in 2013, 2014, 2015 en 2016. Er is gekozen om de OBR voor deze groep
                     open te stellen, maar niet voor de andere groep. Dat vonden we niet rechtvaardig voor
                     de groepen die wel doorwerken of andere afwegingen hebben. Dat is mijn reactie. Als
                     mevrouw Leijten specifieke signalen heeft over vergelijkbare groepen, dan houd ik
                     me daar altijd voor aanbevolen. Ik ben altijd bereid om die van u in ontvangst te
                     nemen en om daarnaar te kijken. Dat is het aanbod, maar zo generiek en in deze vorm
                     zou ik de motie willen ontraden. Dat vergt een onderzoeksopdracht die wat ongericht
                     is. Maar als u die signalen heeft, dan weet u mij te vinden. Ik zie dat er een blik
                     over en weer gaat met de heer Van Kent, dus waarschijnlijk zijn er een paar signalen
                     die ik op korte termijn krijg.
                  
De voorzitter:
Be careful what you wish for, you might just get it.
Minister Koolmees:
Ik weet dat de SP ...
Mevrouw Leijten (SP):
Toen het net in het debat over de techniek ging, ging het juist ook over andere groepen.
                     De Minister zei dat het juist voor die groepen zo ingewikkeld was. Ik ben iedere keer
                     begonnen over de hoofdlijn: de onrechtvaardigheid dat zo'n AOW-hiaat tot armoede leidt.
                     Dat willen we niet. De oplossing, ervoor zorgen dat iedereen op zijn 65ste AOW krijgt,
                     zullen wij ook blijven voorstellen, maar daar is op dit moment geen meerderheid voor.
                     We zijn aan het onderzoeken of hier wel een meerderheid voor is en daarom hebben we
                     deze motie ingediend. Ik hoop dat de Kamer die aanneemt en dat het gesprek met de
                     Minister over dat principe gaande blijft: een AOW-hiaat leidt tot armoede en dat willen
                     we niet. Dat moeten we onderzoeken. Als dat wellicht een te breed onderzoek wordt,
                     kan de Minister dat altijd nog verkleinen. Hij kan altijd nog in gesprek gaan met
                     de woordvoerders en de initiatiefnemers over hoe dat onderzoek eruit moet zien, maar
                     het gaat om dat principe. Ik vond dat mevrouw Palland het wel mooi zei: vandaag zetten
                     we een stap verder met deze initiatiefnota. Daar hoort deze motie ook bij. Het is
                     jammer dat ze ontraden is, maar de Kamer kan altijd besluiten om haar aan te nemen.
                  
Minister Koolmees:
Uiteindelijk bent u het hoogste orgaan. U kunt per meerderheid besluiten wat wij moeten
                     uitvoeren. Ik ken mijn plek.
                  
Dan de motie-Peters/Leijten op stuk nr. 5. Daar wil ik een paar opmerkingen bij maken,
                     voordat ik tot mijn oordeel kom. Die motie gaat over de groep zelfstandigen die reeds
                     ziek was voor de verhoging van de AOW-leeftijd in 2013. Dat is de groep die de heer
                     Smals net aanhaalde. Die mensen waren voor 2013 al geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt
                     en kwamen niet in aanmerking voor de OBR – dat is de eerste voorwaarde – of voor een
                     andere voorziening. In mijn beleving zitten daar twee groepen in. De eerste groep
                     bestaat uit mensen die arbeidsongeschikt waren, maar die geen recht hadden op de OBR
                     dan wel zijn afgewezen voor de OBR vanwege de inkomens-, vermogens- of partnertoets.
                     Maar het kan ook zijn dat ze de OBR vanwege die redenen niet hebben aangevraagd en
                     dat maakt het weer wat complexer. Er zijn mensen die hebben gezegd: dit zijn de voorwaarden;
                     daar kom ik niet voor in aanmerking, dus ik ga me niet melden. We zouden moeten kunnen
                     herleiden wie de OBR heeft aangevraagd en daarvoor is afgewezen, maar we weten niet
                     welke groep de OBR niet heeft aangevraagd. Dat is het eerste element.
                  
Het andere element is dat de OBR juist is opgericht voor de groep mensen van wie wij
                     vonden dat ze een compensatie verdienden. De groep die geen andere inkomensbestanddelen
                     had, heeft recht gekregen op de OBR. Je zou kunnen zeggen: de groep die hiervoor is
                     afgewezen dan wel hiervoor geen aanvraag heeft gedaan, zou je een compensatie moeten
                     bieden. Dan komt steeds de vraag omhoog: wat voor compensatie dan en waarvoor? Ook
                     deze groepen zijn voor een deel afgewezen omdat ze een te hoog inkomen of vermogen
                     hadden, of een partner hadden. Daarom kwamen ze niet in aanmerking voor de OBR. Dat
                     is het eerste dilemma dat ik neerleg.
                  
Het tweede dilemma gaat over de groep richting de toekomst. Daar had ik het over met
                     de heer Smals tijdens een interruptie net. De OBR loopt tot 2023. Voor de groepen
                     die na 2023 in zo'n hiaat terechtkomen, geldt geen OBR meer. Er is ooit voor gekozen
                     om die tot 2023 te laten lopen. Daarna mag worden aangenomen dat mensen zich kunnen
                     voorbereiden op de situatie. Dat was de centrale gedachte in de vormgeving van de
                     OBR. Dat zou je alleen maar kunnen oplossen door, zoals ik in eerste termijn ook zei,
                     de OBR door te trekken in de tijd. Daarbij gaat het over een beperkt aantal gevallen
                     naar de toekomst toe, maar dan kun je het wel oplossen. Dat zijn eigenlijk twee aparte
                     groepen en twee aparte afwegingen. Dat wilde ik even schetsen aan uw Kamer. Ook gehoord
                     wat mevrouw Van Beukering en de heer Smals zeiden, stel ik het volgende voor. Is het
                     niet een goed idee om nog één keer met elkaar om tafel te gaan zitten, misschien wel
                     op een technisch niveau, om te bekijken waar we het nou precies over hebben, wat precies
                     de afbakening is en hoe we daartegen aankijken? Want ik merk wel dat uw Kamer de behoefte
                     heeft om te bezien hoe je het op die manier vorm zou kunnen geven. Dus dat is eigenlijk
                     mijn aanbod: ga nu dus nog niet stemmen over deze moties maar ga eerst even met elkaar
                     technisch overleggen.
                  
De voorzitter:
In de tweede motie, die wij samen hebben ingediend, staat niet hoe het eruit moet
                     zien en ook niet wat het moet zijn. Als de motie is aangenomen, kan ik mij voorstellen
                     dat u zegt: laat me eens even met deze initiatiefnemers gaan praten om te kijken hoe
                     we het kunnen afbakenen. Want je kunt het zo breed mogelijk pakken, maar dan kost
                     het heel veel werk, terwijl je weet dat je het uiterste vraagt en de Kamer uiteindelijk
                     waarschijnlijk toch niet akkoord gaat, omdat ze het zelf niet wil. Maar het kan zijn
                     dat ze een deel wel wil. Misschien is dat het meest verstandige: eerst aannemen en
                     daarna afbakenen. Dat zou mijn voorstel zijn.
                  
Minister Koolmees:
Dat vind ik een constructief voorstel, maar dan wil ik wel de opmerking hebben gemaakt
                     dat ik de ruimte houd – want de eerste groep vind ik echt een ingewikkelde groep –
                     om erover na te denken of dat nodig is, hoe je dat moet doen en hoe je daartegen aan
                     moet kijken. Ook zitten er wel een aantal uitvoeringskwesties aan vast. Hoe ga je
                     om met mensen die het niet aangevraagd hebben, maar die er met terugwerkende kracht
                     misschien wel recht op hebben gehad? Ik vind het ingewikkeld om dat als verantwoordelijke
                     voor de uitvoering voor mijn kap te nemen. Dus binnen deze context en door er met
                     elkaar echt over na te denken hoe je dat doet, vind ik het een goed idee, maar anders
                     ga ik terugkrabbelende bewegingen maken, indachtig mevrouw Maatoug die in het kader
                     van verwachtingsmanagement zegt: je moet ook klip-en-klaar zijn over wat wel en wat
                     niet kan.
                  
De voorzitter:
Dat lijkt mij een prima plan.
Minister Koolmees:
Dus met andere woorden: oordeel Kamer, met de disclaimer dat we echt met elkaar in
                     overleg moeten over hoe we dat doen. Daarbij wil ik graag aanbieden om in technisch
                     overleg met uw Kamer te gaan over de nadere afbakening van hoe we dit gaan doen. Het
                     is een beetje een soort nieuwe bestuursstijl, een soort gezamenlijke cocreatie, maar
                     u merkt aan mijn disclaimers en opmerkingen dat ik wel nog een heel groot probleem,
                     grote dilemma's hieronder vandaan zie komen. Die zijn niet makkelijk op te lossen,
                     zeg ik eerlijk. Qua verwachtingsmanagement en in de richting van mensen die kijken,
                     moet ik ook voorzichtig zijn.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Van Beukering nog.
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
ik dank de demissionair Minister voor zijn reactie. Krijgen we dan nog wat op papier?
                     Mijn procesvoorstel was of we nog het een en ander op papier krijgen. En als we iets
                     technisch willen organiseren als Kamer, ben ik het wel eens met de opmerking van mijn
                     collega Maatoug dat we echt de verwachtingen moeten managen. We moeten niet eerst
                     iets optuigen om vervolgens alsnog de conclusie te trekken dat we niks gaan organiseren
                     of regelen. Wat mij betreft is dat een kleine kanttekening bij het voorstel om nog
                     iets technisch te gaan doen. Ik ben vooral benieuwd naar nog een brief met wat meer
                     informatie over hetgeen waar ik om gevraagd heb. Is dat mogelijk?
                  
Minister Koolmees:
Ja. Wij zullen in reactie op deze tweede motie een brief maken over de groep waar
                     de motie om draait, dus mensen die arbeidsongeschikt zijn geworden voor 2013, met
                     daarin ook uitgelijnd onze dilemma's, uitvoeringsvragen en problemen bij zo'n schadevergoeding,
                     eenmalige tegemoetkoming of wat dan ook. We maken ook echt een onderscheid tussen
                     terugwerkende kracht tot 2013 en vooruitkijken naar 2023 en verder. Dat moeten we
                     daarna met elkaar bespreken. Ik zie geknik, dus dat is uitstekend.
                  
De voorzitter:
Afsluitend nog even mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik ben natuurlijk nieuw in deze commissie, dus ik weet niet hoe het anders loopt.
                     Maar ik vind het meer dan meestribbelen; ik vind het tegenstribbelen. De Minister
                     zegt: als de Kamer de motie, die toch heel duidelijk is, aanneemt, dan wil ik nader
                     met u in overleg. Volgens mij is het gewoon goed om die opties te verkennen en er
                     twee of drie aan de Kamer voor te leggen. Daar kunnen wij ja of nee tegen zeggen,
                     maar we moeten niet nog weer verder in overleg. Als de Minister dan zegt dat hij de
                     verwachtingen wil managen, dan zegt hij eigenlijk: ik beloof helemaal niemand iets,
                     ook niet die 6.400 mensen die echt concrete problemen hebben, die we geïdentificeerd
                     hebben en die wel degelijk in de notitie staan. U onderhandelde net een beetje met
                     de Minister over de uitvoering van de motie, maar ik zou toch wel willen zeggen dat
                     die heel duidelijk is en dat de opties als het goed is dan zijn uitgewerkt waardoor
                     we iets kunnen doen. Als de Minister hier zegt «ik wil het gewoon niet», zeg dat dan
                     en ontraad de motie.
                  
Minister Koolmees:
Nee, ik probeerde juist mee te denken over de manier waarop je dit zou kunnen vormgeven.
                     Maar ik vind het qua verwachtingenmanagement belangrijk dat ik daar wel helder over
                     ben, ook naar de mensen die luisteren. Als dit de uitleg is, dan moet ik mijn oordeel
                     gaan herzien, terwijl ik juist met uw Kamer erover wil meedenken hoe dit zou kunnen
                     en wat de consequenties zijn van de verschillende keuzes die voorliggen. Dat is een
                     beetje mijn opmerking. Maar ja, als dat niet gewaardeerd wordt, dan wil ik het ook
                     wel weer terugtrekken; dat vind ik ook goed.
                  
Mevrouw Leijten (SP):
Volgens mij moeten we ook gewoon helderheid hebben. De motie zegt namelijk: «verzoekt
                     de regering voor de groep zelfstandigen die reeds ziek waren voor de verhoging van
                     de AOW-leeftijd in 2013 en geen toegang hebben tot de OBR of andere voorzieningen
                     een compensatieregeling inclusief dekking uit te werken en dat aan de Kamer voor te
                     leggen». Prima dat je daarover overleg hebt, maar dat is dan wel waarover je overleg
                     hebt. Het kan best zijn dat de Minister met een regeling komt waardoor de Kamer zegt
                     «we kunnen iets niet doen», maar dit is wel waarover dan het overleg moet gaan. Het
                     lijkt me toch dat we daarover geen discussie moeten voeren.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, volgens mij is dat exact wat de Minister zei. Als hij dat niet zei,
                     dan moet hij het ook zeggen, want dan heb ik het niet goed begrepen, maar volgens
                     mij is dat waarover we gaan spreken.
                  
Minister Koolmees:
Ja, dat was precies mijn toezegging of mijn aanbod, met twee disclaimers erbij. Ik
                     denk namelijk dat het ingewikkelder is dan uit deze motie blijkt. Dat vind ik voor
                     het verwachtingenmanagement wel belangrijk om te markeren. Maar precies datgene wat
                     de heer Peters nu als CDA-lid omschrijft, wil ik graag doen. Dat wil ik op papier
                     zetten voor uw Kamer, zodat we daarover ook met elkaar kunnen praten. Ik vertel u
                     nu alvast dat er wel wat ingewikkeldheden onder vandaan zullen komen.
                  
De voorzitter:
Daar gaan we dan achter komen. Eerst nog meneer Snels, tot slot. Sorry, meneer Smals.
De heer Smals (VVD):
Smals, bijna goed.
De voorzitter:
Sorry, hoor. Ik begin haast te krijgen, merkt u het? Daarom noem ik u Snels. Meneer
                     Smals.
                  
De heer Smals (VVD):
Ik ben ook nieuw in deze commissie, maar ik wilde juist het tegenovergestelde van
                     collega Leijten zeggen, namelijk dat ik het zeer waardeer dat de Minister zo probeert
                     mee te denken om tot iets te komen wat geen verwachtingen wekt die we niet kunnen
                     waarmaken, maar wel zo veel mogelijk tegemoetkomt aan het probleem. Dat is ook exact
                     het dilemma dat ik zelf schetste in mijn tweede termijn.
                  
Mevrouw Maatoug (GroenLinks):
Ik had een vraag en een opmerking. Ik zou het heel fijn vinden als het betoog over
                     de IOAZ meegenomen wordt in de brief die wij gaan krijgen waarin alles scherp wordt
                     opgezet, zodat we dat ook even op papier tot ons kunnen nemen. Wij zijn de Minister
                     nu constant aan het aanspreken, maar wij hebben hier een hele ochtend met elkaar gezegd
                     dat wij deze groep heel belangrijk vinden. Ik ga overigens zo weg, want ik moet door
                     naar een volgende vergadering. Dit hele debat heb ik ook gezegd dat we hier niet voor
                     de show zitten. Zo zie ik het ook helemaal niet. Wij zijn allemaal eerlijk geweest
                     over onze dilemma's. Ik vind het heel mooi wat we hier doen. De demissionaire Minister
                     zegt: ik geef u de dilemma's; wij zijn op zoek naar een oplossing in die afweging.
                     We zeggen met elkaar ook dat we een concrete oplossing willen en geen dooie mus, waarbij
                     we zeggen «het was moeilijk; jammer, het was een aangenomen motie en toen was het
                     klaar». We zijn erkentelijk voor de ingewikkeldheid. Ik kijk er heel erg naar uit
                     om dat samen met de collega's te doen.
                  
Minister Koolmees:
Het antwoord op de eerste vraag is ja. Die IOAZ zullen we meenemen in de brief.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Maatoug. Ik ga zo naar dezelfde vergadering als waar u nu heen
                     gaat. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vragen en de toezeggingen.
                     Ik dank de Kamer, de indieners én Sebastiaan en Ernst hierachter, die een hoop van
                     het werk hebben gedaan. Ik dank jullie allen en wens jullie een hele fijne middag.
                  
Sluiting 12.41 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W.P.H.J. Peters, Tweede Kamerlid - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.