Verslag van een notaoverleg : Verslag van een notaoverleg, gehouden op 27 januari 2021, over de initiatiefnota van de leden Jasper van Dijk en Peters over “Aan de slag in het Sociaal Ontwikkelbedrijf; op naar een gerevitaliseerde Sociale Werkvoorziening” (35644)
35 644 Initiatiefnota van de leden Jasper van Dijk en Peters over «Aan de slag in het Sociaal Ontwikkelbedrijf; op naar een gerevitaliseerde Sociale Werkvoorziening»
Nr. 10 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
            
Vastgesteld 9 februari 2021
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 27 januari 2021
                  overleg gevoerd met de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  over:
               
– de initiatiefnota van de leden Jasper van Dijk en Peters d.d. 23 november 2020 «Aan
                           de slag in het Sociaal Ontwikkelbedrijf; op naar een gerevitaliseerde Sociale Werkvoorziening»
                           (Kamerstuk 35 644);
– de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 januari 2021
                           inzake reactie op de initiatiefnota van de leden Jasper van Dijk en Peters over «Aan
                           de slag in het Sociaal Ontwikkelbedrijf; op naar een gerevitaliseerde Sociale Werkvoorziening»
                           (Kamerstuk 35 644, nr. 3).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Van Toorenburg
De griffier van de commissie, Post
Voorzitter: Van Toorenburg
Griffier: Van Tilburg
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Van Beukering-Huijbregts, Bruins, Gijs
                  van Dijk, Jasper van Dijk, Van Kent, Nijkerken-de Haan, Peters, Renkema, Slootweg
                  en Van Toorenburg,
               
en de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 14.00 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. Ik open de vergadering. Wij voeren vandaag het notaoverleg van de leden
                     Jasper van Dijk en Peters «Aan de slag in het Sociaal Ontwikkelbedrijf; op naar een
                     gerevitaliseerde Sociale Werkvoorziening». Ik heet ook de Minister van Sociale Zaken
                     en Werkgelegenheid hartelijk welkom. Hij is de adviseur van de Kamer, zeker ook wanneer
                     er initiatiefnota's worden besproken.
                  
Minister Koolmees:
Zeker ook.
De voorzitter:
Zeker ook. Ja, u heeft een heleboel rollen hier en dit is een hele bijzondere. Wij
                     hebben een spreektijd van vier minuten met elkaar afgesproken. In de tweede termijn
                     kunnen er moties worden ingediend, want het is een notaoverleg. Ik denk dat het goed
                     is als we gewoon gaan beginnen. Iedereen is er klaar voor. De initiatiefnemers zijn
                     er helemaal klaar voor. Nou, helemaal goed. Dan geef ik graag als eerste spreker van
                     de zijde van de Kamer het woord aan de heer Van Kent van de SP-fractie.
                  
De heer Van Kent (SP):
Dank u wel, voorzitter. Geen werk hebben, omdat er geen begeleiding of geschikte plek
                     is, heeft grote gevolgen voor het leven van iemand. Ik kan me nog levendig de trotse
                     blik herinneren van de medewerker hier bij de Haagse Haeghe Groep, die verantwoordelijk
                     was voor het bekleden en het herbekleden van de Haagse HTM-trambankjes, en de blik
                     van de medewerker bij Wedeka in Stadskanaal, die bezig was met het herverpakken van
                     producten voor de bouwmarkt. Door de Participatiewet verloren veel van deze mensen
                     de kans op zo'n geschikte werkplek.
                  
Maar er gebeurde nog meer: jonggehandicapten werden gekort op hun uitkering of werden
                     afhankelijk van het inkomen van hun partner en de toegang tot de prachtige sociale
                     werkvoorzieningen werd geblokkeerd. Uit een vernietigende eindevaluatie van het Sociaal
                     en Cultureel Planbureau blijkt dan ook dat de kans op het vinden van een baan voor
                     de oude doelgroep van de sociale werkvoorziening is verminderd met 16%. Daarachter
                     gaat heel veel leed en onrecht schuil. De SP is heel blij met alle bondgenoten die
                     we hebben getroffen: de FNV, Cedris en alle betrokkenen uit het sociale werkvoorzieningenveld,
                     maar zeker ook de bondgenoot het CDA in dit geval, waarmee de indieners samen deze
                     nota hebben geschreven. Ook vanuit onze fractie is daar veel waardering voor.
                  
Voorzitter. Er wordt nogal wat voorgesteld in deze nota, namelijk een landelijk dekkend
                     stelsel van sociale ontwikkelbedrijven: plekken waar mensen die vroeger tot de doelgroep
                     van de sociale werkvoorziening behoorden, maar ook mensen die moeten re-integreren
                     of willen re-integreren, terechtkunnen om een goede plek te vinden op de arbeidsmarkt
                     of in een beschutte setting. Dat wordt ook gekoppeld aan het recht op werk voor mensen
                     met een beperking. Dat is een idee uit onder andere de FNV-hoek. Ik ben heel benieuwd
                     hoe de Minister daartegen aankijkt.
                  
Maar ook als de Kamer en het kabinet op termijn met deze voorstellen aan de slag gaan,
                     blijven er natuurlijk nog problemen bestaan. We zien bijvoorbeeld de situatie in Groningen,
                     Eindhoven, Almelo en Leiden; sociale werkplaatsen waar het lastig gaat. Op de Kamervragen
                     die wij stelden in verband met de situatie in Leiden, antwoordde de Minister dat hij
                     daar niet zo heel veel aan kan doen, terwijl de oorzaak toch wel echt de financiering
                     door het Rijk is. Datzelfde geldt ook voor de sociale werkvoorziening Soweco in Almelo.
                     Het lijkt er sterk op dat het kabinet er vooral naar kijkt, maar niet zo heel erg
                     veel doet.
                  
Voor zo'n landelijk dekkend stelsel van plekken waar mensen terechtkunnen, is het
                     heel belangrijk dat de plekken die er nu zijn, behouden blijven. De vraag aan de Minister
                     is of hij bereid is om te kijken waar eventuele problemen in Nederland bestaan, wat
                     ervoor nodig is om die op te lossen en of de Minister ook bereid is om daar in te
                     springen als dat nodig is. Ook vraag ik of de Minister wil kijken of er eventueel
                     nog extra geld nodig is, om ervoor te zorgen dat we de plekken die er zijn, kunnen
                     behouden als we naar een nieuw stelsel toegaan.
                  
Voorzitter. De SP heeft een meldpunt geopend rond de fraudejacht. Een van de voorbeelden
                     die daar binnenkwam, was van iemand die graag lasser wilde worden, maar de gemeente
                     gaf er de voorkeur aan om diegene met een schoffel de plantsoenen te laten doen, zonder
                     daar het loon voor te betalen. Het verzoek van diegene om een lasdiploma te halen
                     werd geweigerd. Vindt de Minister ook dat het recht op re-integratie beter gewaarborgd
                     moet worden als iemand zelf zegt: ik heb een plan, ik heb een voorstel, want ik wil
                     iets? Aan de indieners stel ik ook de vraag hoe dat in hun nota terugkomt.
                  
Werken zonder loon – ik noemde het net al even – is een verdienmodel geworden. De
                     vraag aan de Minister is of hij een extern bureau wil laten onderzoeken in hoeverre
                     sw-bedrijven, dan wel de gemeentelijke re-integratiebedrijven, afhankelijk zijn geworden
                     van de inkomsten die voortvloeien uit dat werken zonder loon. Wij overwegen ook op
                     dit punt een motie in te dienen, omdat het heel erg belangrijk is om daarin inzicht
                     te krijgen om een inschatting te kunnen maken van wat er nodig is. De vraag aan de
                     indieners is hoe zij ertegen aankijken en of die nota ook gezien kan worden als een
                     stap richting een ambachtsschool.
                  
Voorzitter. Ik zie mijn tijd. Kort ...
De voorzitter:
U bent over uw tijd, dus een korte slotzin.
De heer Van Kent (SP):
Helemaal tot slot, voorzitter, vraag ik aan de Minister waar de broodnodige cao blijft
                     waar de Kamer al sinds 2018 achteraan zit?
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan uw buurman: de heer Renkema van de GroenLinksfractie.
De heer Renkema (GroenLinks):
We hebben het volgens mij de afgelopen jaren hier al vaker gehad over de sociaal ontwikkelbedrijven.
                     We hebben rapporten kunnen lezen, er zijn hier demonstraties geweest. Net werd al
                     even door de SP gememoreerd dat we ook sw-bedrijven hebben zien verdwijnen, dan wel
                     in de problemen zien komen. De conclusie van het Sociaal en Cultureel Planbureau was
                     dat de Participatiewet juist op het punt van de begeleiding van de mensen met een
                     beperking eigenlijk niet is gelukt. Dus ik ben blij met de nota die hier nu ligt.
                     Complimenten aan beide indieners! Hij is een aantal keren aangekondigd, ook in de
                     media, en ik vind het fijn dat deze twee partijen elkaar hebben kunnen vinden in wat
                     ik maar even het «redelijke midden» noem. Volgens mij zijn zowel het CDA als de SP
                     iets opgeschoven ten opzichte van eerdere opvattingen over dit thema. Maar GroenLinks
                     kan zich uitstekend vinden in de lijn van de indieners.
                  
Ook wij zien dat de voormalige sociale werkvoorzieningen heel veel kennis en expertise
                     in huis hebben, maar ook een grote affiniteit en betrokkenheid. Ze zijn nog steeds
                     een waardevolle partij in heel veel verschillende regio's. Ik heb dat de afgelopen
                     jaren ook in allerlei werkbezoeken kunnen zien. We hebben ook gezien dat veel sociale
                     werkvoorzieningen zich naar de overgang van de WSW naar de Participatiewet opnieuw
                     hebben uitgevonden. Ook dat is een goede beweging geweest. Daar zijn ook innovaties
                     door ontstaan. Het is nu zaak om dat vast te houden, maar daarvoor is het essentieel
                     dat de bedrijven voldoende worden gefaciliteerd.
                  
Ik heb vier onderwerpen waar ik een paar vragen over wil stellen. Het eerste is doelgroep
                     en focus. Het gaat er wat ons betreft niet alleen om dat mensen met een arbeidsbeperking
                     werken, maar ook om de kwaliteit van dat werk, dus dat het past bij hun niveau en
                     ambities, maar ook dat het gericht is op verdere ontwikkeling, op doorstroming en
                     daarmee ook op kansen op een baan juist buiten de sociale werkvoorziening en het sociaal
                     ontwikkelbedrijf, bij een reguliere werkgever. Anders gezegd: dat sociaal ontwikkelbedrijf
                     mag nooit een eindstation zijn. Graag een reactie daarop van de indieners.
                  
Dan merk ik dat er wat verbreding in de doelgroep te zien valt. Mijn vraag is of die
                     doelgroep ook mensen zou kunnen omvatten met een gedeeltelijke WIA, namelijk mensen
                     die in het verleden hebben gewerkt en niet volledig zijn afgekeurd, maar op dit moment
                     wel moeite hebben om werk te vinden.
                  
Het tweede blokje van de vraag gaat over financiën. Het is opvallend dat in de nota
                     heel duidelijk een financieel knelpunt wordt gesignaleerd, maar dat de indieners nog
                     wat vaag blijven over de oplossingen. Graag hoor ik daar wat meer over.
                  
Dan het begeleidingsbudget van gemeenten. Dat is enorm gekrompen de afgelopen tien
                     jaar. Kunnen wij niet met elkaar vaststellen – wat mij betreft Kamerbreed – dat dat
                     budget weer omhoog moet, zeker omdat de indieners ook een soort recht op hulp voorstellen?
                     Dan moeten de gemeenten die hulp ook echt kunnen bieden. Graag een reactie daarop.
                     Ook aan de Minister zou ik willen vragen om daarop te reageren. Is hij het met GroenLinks
                     eens dat een volgend kabinet hierin moet gaan investeren, zoals overigens ook wordt
                     geadviseerd door commissie-Borstlap en het WRR-rapport?
                  
Ik zou de Minister ook willen vragen om te reageren op het punt dat de indieners maken
                     over verkeerde prikkels die in de huidige financiering zitten. Hoe kijkt de Minister
                     daarnaar? Zou dat eventueel beter kunnen worden ingericht? Dan verwijs ik nog een
                     keer naar de evaluatie van de Participatiewet door het Sociaal en Cultureel Planbureau.
                  
Dan over het recht op werk. Het is mij nog niet helemaal duidelijk in hoeverre het
                     recht op werk in het voorstel nou echt voorgesteld wordt als een soort juridisch afdwingbaar
                     iets, of dat het eerder een inspanningsverplichting is. In dat kader vraag ik me ook
                     even af hoe de nota zich verhoudt tot een eerder voorstel van het CDA over de basisbanen.
                     Misschien kan de heer Peters daarop reageren.
                  
Dan de rol van gemeenten. Het valt mij op dat de indieners vrij specifiek beschrijven
                     hoe een sociaal ontwikkelbedrijf eruit moet zien en wat er allemaal moet gebeuren.
                     Maar wat als een gemeente het nu anders heeft georganiseerd? Hoe dwingend zou dat
                     dan moeten zijn? En is er in dit verband ook gesproken met de VNG? Volgens mij niet,
                     en daar zou ik graag een reactie van beide indieners op willen hebben. Op dit punt
                     ontvang ik ook graag een reactie van de Minister, die in zijn appreciatie zo nadrukkelijk
                     aangeeft dat de gemeente nu eenmaal verantwoordelijk is voor de infrastructuur. Maar
                     wat vindt hij er eigenlijk van als die infrastructuur toch gewoon verdwijnt? Dan wil
                     ik ook hierbij nog een keer verwijzen naar het SCP-rapport over vijf jaar aan decentralisaties,
                     waar we niet heel blij van worden.
                  
De voorzitter:
Kijk, ik had nog vijf seconden voor u over gehad! Dan geef ik graag, als volgende
                     spreker van de zijde van de Kamer, het woord aan mevrouw Nijkerken-de Haan van de
                     VVD-fractie.
                  
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met een woord van waardering richting de
                     collega's Jasper van Dijk en Peters. Beiden hebben de afgelopen jaren in deze commissie,
                     ieder vanuit zijn eigen perspectief, hun betrokkenheid getoond voor de groep mensen
                     voor wie het zelfstandig vinden en behouden van werk helaas niet vanzelfsprekend is.
                     Met hun initiatiefnota pleiten ze ervoor, kort gezegd, om deze groep het recht te
                     geven op werk bij een sociaal ontwikkelbedrijf. Daarbij worden gemeenten verplicht
                     om daarin te participeren. Werk is van cruciaal belang voor iedereen, dus ook voor
                     mensen met een beperking of voor mensen die door een andere reden een afstand tot
                     de arbeidsmarkt hebben. Om de kans op werk te vergroten is het belangrijk dat we samen
                     blijven kijken naar wat goed gaat, maar ook naar wat beter moet. Dat gevoel van urgentie
                     deelt de VVD met de initiatiefnemers.
                  
We hebben in Nederland echter te lang gedacht dat dit alleen een taak en verantwoordelijkheid
                     was van de overheid. Daardoor zaten mensen indertijd als het ware vast in door de
                     overheid gecreëerd werk bij de sociale werkvoorziening. Mensen die echt meer in hun
                     mars hadden, kregen onvoldoende kansen en werden daarmee geremd in hun ontwikkeling,
                     terwijl deze groep mensen een waardevolle bijdrage kan leveren bij bedrijven, zorginstellingen
                     en andere instanties. Daarom blijft mijn fractie achter het beoogde doel van de Participatiewet
                     staan: meer mensen die kunnen werken, dus ook mensen met een arbeidsbeperking, aan
                     de slag in een reguliere baan. Om dat mogelijk te maken hebben we bedrijven nodig.
                     We kunnen dit als overheid niet alleen. Gemeenten hebben een belangrijke taak en verantwoordelijkheid.
                     Zij spreken de mensen als eerst en zij kunnen samen met de betrokkenen bepalen wat
                     nodig is om iemand in een goede uitgangspositie te brengen en daardoor de grootste
                     kans op werk te hebben. Iedere regeling moet gericht zijn op de ondersteuning om het
                     maximale uit mensen te halen. Daarmee vergroten we de kans op werk en vergroten we
                     de kans dat talenten van mensen juist buiten de muren van een sociaal ontwikkelbedrijf
                     tot hun recht komen.
                  
Dat brengt mij bij een aantal vragen die ik de initiatiefnemers zou willen stellen.
                     Allereerst heb ik de vraag hoe zij het totaalplaatje voor zich zien met hun voorstellen.
                     Zij willen een recht op werk en recht op initiatief en eigenlijk wordt alles wat daaruit
                     voortkomt vergoed door het Rijk. Wat betekent dat recht op werk dan precies? Is dat
                     een inspanningsverplichting? Is dat een recht op een contract voor een x-aantal uur
                     per week? Wat wordt de rol van de gemeenten? Moeten die meegaan in een traject, zelfs
                     als een deskundige dat onverstandig en ook niet in het belang van de cliënt vindt?
                     Kunnen mensen trajecten afdwingen, waarvan we niet weten of ze effectief zijn? En
                     zo nee, wat zijn dan de voorwaarden? Wat is nu de verhouding tussen het sociaal leerbedrijf
                     en bestaande private initiatieven? Hebben deze private initiatieven straks geen bestaansrecht
                     meer? Graag een toelichting van de initiatiefnemers.
                  
Dan heb ik ook nog een paar vragen over de financiën. De initiatiefnota stelt voor
                     om een CPB-doorrekening te maken. Dat lijkt me heel erg verstandig, maar ik vind het
                     ook wel een beetje een gekke volgorde: eerst een plan maken en daarna kijken wat het
                     eigenlijk kost. Heel eerlijk gezegd had ik van het CDA daar wel een andere houding
                     bij verwacht. Dan nu de vragen aan de initiatiefnemers. Waarom is dit plan eigenlijk
                     niet doorgerekend vooraf? Dat hadden jullie toch ook gewoon zelf aan het CPB kunnen
                     vragen? En hoeveel geld zou dit plan nou eigenlijk mogen kosten van de indieners?
                     1 miljard of 5 miljard? Hoe willen de indieners ervoor zorgen dat hun plan inderdaad
                     tot een besparing leidt? Dat zegt u namelijk ook in uw nota. Betekent dit dat er dan
                     eigenlijk geen hard recht op werk of initiatief komt, omdat er in de praktijk misschien
                     toch dwingende voorwaarden gaan gelden? Hoe moet de financiering volgens de indieners
                     vorm gaan krijgen? En bij die laatste vraag verwijs ik ook graag naar de kabinetsreactie,
                     waarin staat dat dit in ieder geval niet goed zou kunnen via het Gemeentefonds. Graag
                     een reactie van de indieners.
                  
De VVD wil toewerken naar een inclusieve arbeidsmarkt, waar we kijken naar wat iemand
                     wel kan in plaats van te kijken naar wat iemand vanwege een beperking niet kan. Wat
                     mij opvalt is dat de initiatiefnemers zo vasthouden aan specifieke sw-bedrijven. Waarom
                     is dat, vraag ik hun. Gaat het hun nu om het middel of om het doel? Graag een reactie.
                  
Voorzitter. We moeten er elke dag aan werken om de kans op regulier werk voor iedereen
                     zo groot mogelijk te maken. Het realiseren van een Een inclusieve arbeidsmarkt vraagt
                     om een lange adem. Je ziet de verandering juist nu goed op gang komen. Werkgevers
                     denken echt na over inclusie. Juist deze beweging moeten we koesteren.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Van Beukering-Huijbregts van de
                     D66-fractie.
                  
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Voorzitter, dank u wel. Zou u bij drieënhalve minuut een klein seintje kunnen geven?
                     Dank u wel. Ik heb hem niet uitgeteld.
                  
Voorzitter. D66 ziet dat de mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt nog te vaak
                     aan de kant blijven staan. Met het afschaffen van de oude WSW is een bepaalde groep
                     tussen wal en schip gevallen. Zij komen onvoldoende aan het werk. Dat is hier ook
                     al eerder aangegeven. Voor hen moet een oplossing gevonden worden. Ik wil daarom allereerst
                     mijn dank uitspreken naar de initiatiefnemers en de ondersteuning.
                  
D66 kan zich voor een groot deel vinden in het voorstel van de leden Peters en Van
                     Dijk. We zijn ook enthousiast over bijvoorbeeld Stroomopwaarts in Rotterdam. Ik heb
                     het gevoel dat die ook wel als voorbeeld van een sociaal ontwikkelbedrijf is gebruikt.
                     Het kan dus nu ook al. Ik hoor graag van de initiatiefnemers of zij niet alleen gesproken
                     hebben met wethouders die al een vorm van een sociaal ontwikkelbedrijf hebben, maar
                     ook met wethouders die een andere keuze hebben gemaakt. Dat gaf mijn collega Renkema
                     zojuist ook al aan. Het is namelijk wel zaak om niet terug te keren naar het systeem
                     van sociale werkvoorzieningen, waar mensen in vast kwamen te zitten. De doelstelling
                     om mensen echt mee te laten draaien in de maatschappij moet voorop staan. D66 wil
                     voorkomen dat mensen vooral binnen de muren van een sociaal ontwikkelbedrijf aan het
                     werk zijn, of op een lange wachtlijst terechtkomen. Volgens D66 moeten wij niet voor
                     de gemeenten bepalen hoe zij dit willen uitvoeren. Het is belangrijker – dat staat
                     ook in de reactie van Cedris – om toe te werken naar een bepaald basispakket aan instrumenten
                     in de regio. Volgens mij is dat waar we hier allemaal voor staan.
                  
Ik heb voor de Minister en de initiatiefnemers nog wel een aantal vragen. Sorry dat
                     ik dat staccato ga doen, omwille van de tijd. Wat behelst het recht op werk? Jegens
                     wie houden werkzoekenden dit recht? Wat moet er worden verstaan onder een recht op
                     detachering? Dat klinkt als het recht op een baan bij een externe werkgever. Of is
                     het enkel recht op begeleiding naar werk? Is het een onvoorwaardelijk recht? Wat als
                     het niet lukt om een baan te vinden? Neemt het sociaal ontwikkelbedrijf deze mensen
                     dan in dienst? Ik merk dat ik ook nog onduidelijk vind wat jullie bedoelen met bepaalde
                     doelgroepen. Welke doelgroepen kunnen terecht bij de sociaal ontwikkelbedrijven? Zijn
                     dat ook de nieuwe doelgroepen en voor welke dienstverlening? Zo wil ik ook van de
                     initiatiefnemers weten wat zij verstaan onder een «vergrote afstand tot de arbeidsmarkt».
                     Hoeveel mensen maken, naar verwachting van de aanvragers, aanspraak op dit recht op
                     begeleiding?
                  
Financiering is een niet onbelangrijk onderdeel. Dit onderdeel is, zoals u zelf ook
                     al aangaf, nog niet voldoende uitgewerkt. Aan de ene kant heb ik nog wat vragen over
                     het stelsel van financiering, zoals: krijgen de sociaal ontwikkelbedrijven enkel de
                     vergoeding vanuit de gemeente voor de gerealiseerde diensten, of worden ze ook op
                     een andere wijze financieel ondersteund? Staan gemeenten financieel garant voor de
                     sociaal ontwikkelbedrijven of kunnen die ook failliet gaan? Daarnaast lijkt mij het
                     verstandig om de schattingen over de kostenneutraliteit van dit voorstel nog eens
                     door te laten rekenen. Ik begrijp dat de initiatiefnemers het voorstel hebben voorgelegd
                     aan het CPB. Ik ben benieuwd naar hun bevindingen.
                  
Dan heb ik nog een vraag over de opleiding en certificaten. De initiatiefnemers kiezen
                     er in de nota voor om deze functie niet neer te leggen bij bestaande opleidingsinstituten.
                     Wat is daar de reden van? Is het werkelijk te voorzien dat alle sociaal ontwikkelbedrijven
                     zelf een geaccrediteerde opleiding willen gaan aanbieden?
                  
Voorzitter. We spreken over een kwetsbare doelgroep en ze hebben belang bij een zekere
                     mate van stabiliteit. Niemand heeft er baat bij dat we nu een plan bedenken dat over
                     een paar jaar te duur blijkt te zijn en weer veranderd moet worden.
                  
De voorzitter:
Nog een halve minuut.
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
We roepen de initiatiefnemers daarom op om het plan nog beter te onderbouwen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Kijk, u bent al klaar. Prima. De heer Slootweg namens het CDA.
De heer Slootweg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het verdient altijd veel respect wanneer collega's, naast
                     hun dagelijkse drukte van werkzaamheden, zelf komen met een initiatief. Het vraagt,
                     zo weet ik, veel leeswerk, gesprekken, overleggen en tijd om te schrijven, temeer
                     wanneer twee collega's elkaar weten te vinden uit zeer verschillende politieke families.
                     Dan vraagt dat vaak nog meer overleg.
                  
Voorzitter. Wat mijn fractie aanspreekt, is dat de initiatiefnemers niet een nostalgisch
                     verlangen hebben naar de oude sociale werkplaats, maar dat ze zoeken naar een nieuwe
                     vorm, waarin mensen zich kunnen ontwikkelen en indien mogelijk kunnen uitstromen naar
                     regulier werk. Het uitgangspunt is daarbij dat de meest kwetsbaren, bij wie de afstand
                     tot de arbeidsmarkt het grootst is, recht krijgen op scholing en begeleiding naar
                     werk. Daartoe moet er een landelijk dekkend netwerk komen, waarbij elke gemeente dient
                     te participeren in een sociaal ontwikkelingsbedrijf. Iedere kwetsbare kan dan terecht
                     bij de gemeente voor zijn of haar begeleiding naar werk.
                  
Voorzitter. Voor het CDA blijft het ook van belang dat reguliere werkgevers deze doelgroep
                     een kans blijven geven binnen de onderneming. Ons ideaal blijft een inclusieve arbeidsmarkt,
                     waarbij gekeken wordt hoe de talenten van mensen ingezet kunnen worden in een reguliere
                     onderneming. Ieder mens heeft zijn talenten en zijn toegevoegde waarde en ieder mens,
                     of het nu een Minister of een CEO is, heeft ook zijn beperkingen en uitdagingen. Het
                     is dan ook een meerwaarde om in de bedrijfsgemeenschap van elkaar te leren en elkaars
                     potentie optimaal te kunnen benutten. Daarom vinden wij het belangrijk dat ook reguliere
                     bedrijven deze taken voor leden van de doelgroep moeten kunnen uitoefenen. Een regulier
                     bedrijf moet als het ware een sociaal ontwikkelingsbedrijf kunnen uitdagen. We zouden
                     dan ook graag van de initiatiefnemers en ook van de Minister horen hoe zij tegen dit
                     right to challenge aankijken.
                  
Voorzitter. Dan een aantal meer praktische punten. Ten eerste het recht op scholing
                     en begeleiding. Wie beoordeelt of een ingezetene van een gemeente daarvoor in aanmerking
                     komt? Is dat de gemeente of komt dit te liggen bij een onafhankelijke keuringsinstantie,
                     bijvoorbeeld het UWV?
                  
Ten tweede. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt krijgen een recht op initiatief.
                     Daarbij dient een werkzoekende zelf een re-integratieplan bij de gemeente in te dienen.
                     We praten hier over een hele kwetsbare doelgroep. Hoe voorkomen de initiatiefnemers
                     dat hier een lucratieve tussenhandel ontstaat van schimmige bureautjes die dure re-integratieplannen
                     gaan schrijven? En krijgt iedere werkzoekende dit recht, of alleen de mensen die beoordeeld
                     zijn als behorend tot de groep met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt?
                  
Ten derde de betaling volgens de landelijk cao. Hoe beoordelen de initiatiefnemers
                     het risico dat mensen die een volledige werkweek hebben in de schoonmaak of bij een
                     hovenier en WML verdienen, minder gaan ontvangen dan deze groep? Hoe willen de initiatiefnemers
                     deze mogelijke verdringing van werk voorkomen?
                  
En ten slotte de domeinafbakening. De initiatiefnemers kiezen ervoor om de overheden
                     te laten participeren in de sociaal ontwikkelingsbedrijven. Betekent dit dat lokale
                     overheden gedeeltelijk eigenaar worden van deze sociaal ontwikkelbedrijven? Hoe kijken
                     de initiatiefnemers aan tegen het gegeven dat in de huidige werkelijkheid sociale
                     werkvoorzieningen soms klussen aannemen in en voor andere gemeenten? En hoe kijken
                     ze aan tegen de prijs dat sociale ontwikkelbedrijven aanbestedingen gaan doen onder
                     de marktprijs, waardoor hoveniers en schoonmaakbedrijven achter het net vissen? Ik
                     zie de voorzitter nu een beetje gehaast kijken.
                  
Dan kom ik bij mijn belangrijkste vragen richting de Minister. Hoe beoordeelt de Minister
                     ten eerste de businesscase dat de maatschappelijke waarde van het feit dat deze doelgroep
                     een baan heeft, jaarlijks € 5.000 per persoon is, omdat er minder kosten worden gemaakt
                     voor zaken als zorg, jeugdzorg en schuldhulpverlening? Kan er samen met de toegevoegde
                     waarde voor de geleverde prestatie in het sociaal ontwikkelbedrijf, de besparing van
                     de bijstandsuitkering en de besparing van maatschappelijke kosten zijns inziens een
                     positieve businesscase worden opgesteld?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga naar de andere zijde van de Kamer en geef ik graag het woord aan
                     de heer Gijs van Dijk. We hebben twee Van Dijken, vandaar dat ik de voornaam erbij
                     noem. De heer Gijs van Dijk is van de Partij van de Arbeid.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dank, voorzitter, en complimenten aan de initiatiefnemers, ook voor de fantastische
                     en grondige financiële onderbouwing. Daar hadden we de vorige keer nog een klein debatje
                     over. Ik kom zo nog even over de financiën te spreken, maar het is echt heel goed
                     dat deze initiatiefnemers dit hebben gedaan, want het is hartstikke hard nodig.
                  
Er werd al gesproken over de evaluatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Die
                     was ook spijkerhard over het falen van de Participatiewet en de doelstellingen daarvan,
                     en die mensen die daar de dupe van zijn. Dat zijn onder andere mensen die daarvoor
                     in de sw zaten. Die willen we nu eigenlijk allemaal naar het sociaal ontwikkelbedrijf
                     brengen, als een soort springplank naar regulier werk of als een verblijfplaats als
                     beschermd en beschut werk de enige mogelijkheid is.
                  
Wij ondersteunen dus de doelstellingen en ook de beslispunten van de initiatiefnemers.
                     We zijn het daar zeer mee eens. Ik zou willen benadrukken dat we die springplankfunctie
                     vanuit de sw naar regulier werk hebben weggehaald, maar ook de mogelijkheid om terug
                     te vallen als het even niet lukt met regulier werk. Dat is met de Participatiewet
                     onmogelijk. Het lijkt me goed om dat weer terug te brengen. Ik denk dat het van belang
                     is dat net voor de verkiezingen, op weg naar een formatie, vanuit de SP, het CDA en
                     meerdere partijen dit soort geluiden gaan klinken. Vanaf het moment in 2017 dat we
                     in deze nieuwe Kamer debatten voerden over de Participatiewet en de gevolgen voor
                     de sociale werkvoorziening was er zowel bij de oppositie als de coalitie – overigens
                     niet bij alle partijen – de gemene deler dat het niet goed ging en dat er iets moest
                     gebeuren. We willen niet terug naar vroeger, maar we willen vooruit naar nieuwe vormen
                     van sociale ontwikkelbedrijven. Op weg daarnaartoe moeten we er vooral voor zorgen
                     dat mensen niet tussen wal en schip vallen en dat we geen kostbare sw-infrastructuur
                     laten verdwijnen.
                  
Even over dat recht op werk: dat vinden wij ook van groot belang. Ik zag dat de Minister
                     een afdwingbaar recht op werk niet vindt passen. Kan de Minister daarop reageren?
                     Kunnen de initiatiefnemers daar ook op reageren? Hoe kunnen we dat afdwingbaar maken
                     voor mensen?
                  
Ik had het al even over de financiën. De financiën van veel sw-bedrijven staan onder
                     druk. Het budget loopt terug voor de sw. Gemeenten, onder andere Leiden heb ik gehoord,
                     moeten bezuinigen op de sw. Daardoor verdwijnt kostbare kennis en expertise. Deze
                     voorstellen, die we ondersteunen, gaan extra geld kosten, in ieder geval op de korte
                     termijn. Hoe kijken de initiatiefnemers naar deze tekorten? Hoe moeten we ervoor zorgen
                     dat we op weg naar de formatie en de nieuwe periode sw-bedrijven niet stuk laten gaan
                     of dat we bezuinigen op kostbare kennis en infrastructuur? Diezelfde vraag zou ik
                     ook aan de Minister willen stellen, want dit is wel belangrijk. Ik krijg namelijk
                     veel zorgelijke geluiden vanuit sw-bedrijven dat er decentraal andere keuzes worden
                     gemaakt en er tekorten in de financiën zijn. Men is bang dat men het niet redt tot
                     er wellicht nieuwe plannen komen vanuit Den Haag, want ze horen ook de geluiden die
                     er leven in de coalitie en oppositie. Wat kan de Minister doen om de tijd naar nieuwe
                     plannen en ontwikkelingen voor de sociale ontwikkelbedrijven te overbruggen?
                  
Dan kom ik ook even over corona te spreken. Dat is met name voor de sw ingewikkeld
                     en zwaar, want thuiswerken is geen optie, veel begeleiding is weggevallen en de rust
                     en regelmaat zijn weg. Hoe gaat de Minister om met de zorgen die we veel horen vanuit
                     de sw, namelijk dat corona er daar extra hard inhakt? Wat kan het kabinet voor deze
                     groep betekenen? Zijn er sociale maatregelen te verzinnen waardoor we deze groep extra
                     kunnen beschermen?
                  
Tot slot kom ik op de garantiebanen. Met name de overheid faalt daarin de afgelopen
                     jaren. We hebben een afspraak gemaakt met de markt en de overheid dat er garantiebanen
                     komen. De markt levert, maar de overheid niet. Hoe gaat de Minister er alsnog voor
                     zorgen dat de overheid gaat leveren? Ik vind het echt onuitstaanbaar dat de overheid
                     niet levert. Is hij bereid om het onderscheid tussen markt en overheid weer terug
                     te brengen zodat we de overheid kunnen gaan aanspreken op het niet halen van de afspraken
                     die we nou eenmaal hebben gemaakt?
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik tot slot van de termijn van de zijde van de Kamer graag het
                     woord aan de heer Bruins van de ChristenUnie.
                  
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ook van mijn kant waardering voor de collega's Peters en Van
                     Dijk en voor hun nota over het onderwerp dat mij na aan het hart ligt. Mooi om te
                     zien dat deze partijen zich hard willen maken voor een samenleving waarin iedereen
                     meetelt.
                  
Voorzitter. Ik probeer even te inventariseren welke van de vragen die ik heb nog niet
                     gesteld zijn. Omwille van de tijd kan ik het kort houden, denk ik. Als eerste wil
                     in ingaan op de landelijke dekking die bepleit wordt. Daar kan de ChristenUnie van
                     harte achter staan. Mijn vraag is waar die er niet meer is en waar de witte vlekken
                     zitten. Waar is het teloorgegaan en waar zien we nieuwe initiatieven? Doen alle gemeenten
                     mee? Kortom, hoe ziet het landschap eruit? Bij de voorbereiding besefte ik dat ik
                     daar eigenlijk helemaal geen goed beeld van heb, dus wat kan daarover gezegd worden?
                     Dat vraag ik zowel aan de indieners als aan de Minister.
                  
Ik vind het ook een goede suggestie van de indieners om mensen met een bijstandsuitkering
                     naar werk te begeleiden via de sociale ontwikkelbedrijven, want laten we wel wezen:
                     mensen in de bijstand hebben per definitie ook een afstand tot de arbeidsmarkt, in
                     de meest letterlijke zin. Ik vind het dus een sympathiek voorstel en ik hoor graag
                     de reactie van de Minister daarop. De indieners willen hier een recht op werk aan
                     koppelen. Daar hebben veel mensen al vragen over gesteld. Mijn vraag is hoe dit wordt
                     vastgelegd. Wie krijgt precies aanspraak waarop? Gaat het inderdaad om een afdwingbaar
                     recht of om een inspanningsverplichting? Hoe verhoudt het zich tot de rechten van
                     werkgevers? Of bedoelen ze een baan bij de overheid? Hebben ze het over werkverschaffingsprojecten
                     uit de dertiger jaren? Kom maar met moderne en radicale voorstellen, zou ik zeggen.
                     Ik zou wel meer concreet willen horen wat hier precies mee bedoeld wordt.
                  
Ik sluit me aan bij de heer Slootweg, die zei veel meer in publiek-private samenwerking
                     te zien. Dat heb ik ook. Ik wil heel graag private echt sociale ondernemers de kans
                     geven om zelf een sociaal ontwikkelbedrijf te zijn. Dan is het nodig dat de sw-bedrijven
                     van de gemeenten niet de «goeden» eruit pikken en de «slechten» achterlaten. Ik hoor
                     van ondernemers die sociaal willen zijn, dat ze gewoon niet aan mensen kunnen komen.
                     Dat is toch raar, want die mensen moeten er zijn. Ik ken zelfs een sociaal ontwikkelbedrijf
                     van een echte ondernemer dat gewoon moest sluiten omdat het geen werknemers kon krijgen,
                     terwijl het bedrijf die wel wilde hebben en het in de wijde regio rondkeek. Hoe kan
                     dat nou? Kunnen we die publiek-private samenwerking beter op gang krijgen? Ik geloof
                     namelijk echt dat we niet terug moeten naar de oude publieke infrastructuur, maar
                     dat we de publiek-private samenwerking in optima forma kunnen creëren. Hoe krijgen
                     we dat right to challenge dat de heer Slootweg noemde?
                  
Tot slot de financiering. De indieners willen het CPB vragen. Dat lijkt me een prima
                     suggestie. Daarbij heb ik dan ook de vraag om niet alleen rekening te houden met de
                     economische, maar ook de maatschappelijke waarde van werk, want het geeft ook zingeving
                     in je leven. Het is mooi om een baan te hebben en dat gun je iedereen. Iedereen die
                     zou willen werken, zou moeten kunnen werken.
                  
Kortom, mijn fractie kan zich goed vinden in de richting die de nota schetst, maar
                     er is nog wel verdere concrete uitwerking nodig.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer.
                     Ik begreep van de indieners dat ze ongeveer een kwartiertje overleg willen. Dan spreken
                     wij elkaar weer om 14.45 uur.
                  
De vergadering wordt van 14.30 uur tot 14.47 uur geschorst.
De voorzitter:
Beste collega's, wij gaan beginnen met de termijn van de indieners van de nota en
                     de Minister. Ik heb begrepen dat de eerste spreker van de zijde van de nota-indieners
                     de heer Jasper van Dijk is. Hij zal ook even uitleggen welke blokjes ze hebben gemaakt
                     en hoe ze de onderwerpen verdeeld hebben, zodat u weet wanneer u uw interrupties kunt
                     plaatsen indien u vragen heeft. Meneer Van Dijk, aan u het woord.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Hartelijk dank. Het is vrij overzichtelijk. Ik mag de inleiding houden en ik mag het
                     landelijk dekkend netwerk toelichten alsmede het recht op werk, en de heer Peters
                     doet de rest! Nee hoor, de heer Peters doet de financiën, de maatschappelijke kosten
                     en baten, het recht op scholing en de werksoorten.
                  
Voorzitter. Mag ik de Kamer hartelijk danken voor de constructieve bijdragen? Ik proef
                     echt breed draagvlak voor onze nota, en vooral voor een voortzetting van een voorziening
                     voor mensen met een arbeidsbeperking en voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt,
                     zoals dat dan in het jargon heet. Dat is alleen maar goed nieuws.
                  
De heer Renkema had het over «het redelijke midden» toen hij sprak over de samenwerking
                     tussen de heer Peters en mijzelf. Nou, ik dacht bij mezelf: als dat mijn titel moet
                     zijn om dit plan ten uitvoer te brengen, dan draag ik die graag. En ik heb echt met
                     heel veel plezier deze nota met de heer Peters geschreven; dat werd ook al door meerdere
                     collega's aangehaald. We vonden elkaar eigenlijk al vrij snel in deze kabinetsperiode,
                     omdat dit onderwerp inderdaad vaak terugkwam in algemeen overleggen en in plenaire
                     debatten. Op een gegeven moment spraken we mekaar aan en kéken we mekaar aan en zeiden
                     we: goh, wij zijn het eigenlijk gewoon eens; er moet een voorziening komen voor deze
                     groep mensen en het zou zonde zijn als we die groep verloren laten gaan. Dat is het
                     probleem dat ook door meerdere mensen is aangestipt: dat moeten we voorkomen; laten
                     we kijken of we een voorziening kunnen maken die voor deze groep iets goeds doet.
                     En dat is het sociaal ontwikkelbedrijf gaan heten.
                  
Ik moet hierbij ook onmiddellijk de FNV noemen, want de FNV heeft ons hierbij echt
                     heel erg goed geholpen. Dat geldt voor meerdere organisaties. Cedris, de koepel van
                     sociale werkvoorzieningen, komt op een goede tweede plek. En dan zijn er nog anderen,
                     maar de FNV heeft echt een goede bijdrage geleverd hieraan. We zijn ook meerdere malen
                     bij elkaar geweest, bijvoorbeeld in Utrecht, in het gebouw van de vakbond. Daaraan
                     kun je al zien hoe belangrijk hun rol was. En daar waren dan bijvoorbeeld ook aanwezig
                     VNO-NCW, Cedris, Ieder(in), de Start Foundation, de Landelijke Cliëntenraad en meerdere
                     mensen van sociale werkvoorzieningen, zoals Maarten Gielen van IBN in Veghel en Oss.
                     Die hebben allemaal input geleverd. Deze nota is dus zeker niet door René Peters en
                     mijzelf alleen geschreven. En laat ik ook vooral de ondersteuning niet vergeten. Dat
                     zijn Sybrinne en Inez, die daar achterin zitten. Zij hebben ook veel goed werk gedaan.
                     Wat daarbij opviel, was dus die grote eensgezindheid. Er was gewoon veel consensus
                     over de probleemanalyse en de oplossing.
                  
Net zo bijzonder was eigenlijk de samenwerking tussen Lilian Marijnissen en wijlen
                     Hans de Boer, die helaas recent is overleden. In 2018 schreef mijn partijleider met
                     hem een opinieartikel waarin zij ervoor pleitten om die sociale werkvoorziening nieuw
                     leven in te blazen. Een citaat: «Als de SP en VNO-NCW hierin samen optrekken, bewijst
                     dat één ding: de huidige situatie is onhoudbaar. Want dat is de situatie voor mensen
                     met een arbeidsbeperking. Tienduizenden mensen met een beperking zitten nog altijd
                     thuis.»
                  
Kijk ook naar het politieke landschap. Hoe anders is dat vandaag in vergelijking tot
                     enkele jaren geleden, toen velen nog heel enthousiast waren over de Participatiewet.
                     Ik constateer dat er eigenlijk een verandering ten goede gaande is, en ik roep iedereen
                     op, vandaag ook, om het ijzer te smeden nu het heet is. Laat eenieder zich ook bij
                     de aanstaande formatie, mocht hij daarbij betrokken zijn, binnen zijn partij sterk
                     maken voor het belang van werk voor mensen met een beperking. Dat is immers niet iets
                     wat zichzelf regelt. Er zijn jobcoaches nodig, slimme aanpassingen en begeleiding,
                     en vooral ook dit sociaal ontwikkelbedrijf. Met die Participatiewet zijn de sociale
                     werkvoorzieningen gesloten voor nieuwe instroom. Dat ging dan ook gepaard met een
                     forse bezuiniging van in totaal 2 miljard euro. Maar de prijs voor het afsluiten van
                     die sw-bedrijven was hoog. De baankans voor mensen die voorheen in die sw terechtkonden,
                     nam niet toe, maar af, met maar liefst 16%, berekende het Sociaal en Cultureel Planbureau.
                     Toen is het denken over alternatieven in een stroomversnelling gekomen. De Sociaal-Economische
                     Raad waarschuwde ook al in 2016 dat die kennis en infrastructuur van sociale werkvoorzieningen
                     niet verloren moet gaan.
                  
Voorzitter. Die waarschuwing kwam niet uit de lucht vallen. Het ene na het andere
                     sociale werkbedrijf komt in de problemen, zien we nu. Zie bedrijven in Eindhoven,
                     Groningen en Leiden, waar soms hele afdelingen gesloten dreigen te worden. Een enorme
                     kaalslag in het werkaanbod voor mensen met een arbeidsbeperking. Soweco in Almelo
                     is ook een voorbeeld. Met de ontmanteling van dit sw-bedrijf wordt verder gezaagd
                     aan de kennis van sw-voorzieningen die de SER zo nodig achtte. Daarom is het mooi
                     om deze ontwikkeling vandaag te keren.
                  
Dat is deels al een antwoord op de vraag van de heer Bruins waar die witte vlekken
                     zijn. Ik vraag ook de Minister om daar straks op in te gaan, want misschien heeft
                     hij nog wel een veel completer beeld van de stand van zaken in sw-land, om het zo
                     maar even te zeggen.
                  
De urgentie is groot ...
De voorzitter:
Er is een vraag voor u van mevrouw Nijkerken-de Haan.
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Ja, want dit haakt aan bij mijn vraag voor de initiatiefnemers. Wat is voor hen belangrijker,
                     het middel of het doel? U noemt nu een aantal bedrijven die mogelijk al dan niet ontmanteld
                     worden. Maar kunt u zeggen wat die gemeentes dan in de plaats daarvan doen om aan
                     hun verantwoordelijkheid te voldoen voor mensen die inderdaad hulp en ondersteuning
                     nodig hebben? Daar zijn we het immers met elkaar over eens. Hoe geven zij daar invulling
                     aan? Moet dat dan per se via een bedrijf en een gebouw waar dan toevallig de letters
                     «Soweco» op staan of om het even welke andere naam? Hoe kijkt u daartegen aan?
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Het moge duidelijk zijn dat dit een kernpunt is van onze nota. Wij willen graag dat
                     er een landelijk dekkend netwerk is van sociale ontwikkelbedrijven. In de Participatiewet
                     is dat heel duidelijk gedecentraliseerd en nu zien we de gevolgen daarvan. We zien
                     in veel gemeentes dat sociale werkvoorzieningen in de problemen zijn gekomen. Ik heb
                     voorbeelden genoemd uit Eindhoven, Groningen en Almelo. Laat ik helder zijn; er zijn
                     gemeentes waar het heel goed gaat, zoals in Veghel, waar ik met de heer Peters ben
                     geweest. Maar er zijn ook gemeentes waar het minder goed gaat. De kern van ons plan
                     is dat we dus willen dat er een landelijk dekkend aanbod blijft. Je hoeft niet in
                     elke gemeente een gebouw hebben staan, maar elke gemeente moet wel participeren in
                     een sociaal ontwikkelbedrijf, met de bijbehorende instrumenten. Ik ben er ook van
                     overtuigd dat we dat moeten doen, want nu zien we helaas een situatie waarbij er witte
                     vlekken zijn en dus niet iedereen terechtkan.
                  
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Maar laten we dan het voorbeeld van Almelo oppakken. Ik heb de situatie niet helemaal
                     scherp, maar ik weet wel dat de gemeente daar een alternatief heeft neergelegd, omdat
                     zij natuurlijk ook zien dat zij een verantwoordelijkheid hebben. Dus vindt u het dan,
                     nogmaals, belangrijker dat dit per se een bedrijf moet blijven waar «Soweco» op de
                     muur staat, als er een alternatief is dat misschien net zo goed is? Ik probeer dat
                     verschil bij u helder te krijgen.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik hoop dat we dat in de nota goed uitleggen. Het moet niet zo zijn dat een gemeente
                     ergens een bordje ophangt waarop staat «sociaal ontwikkelbedrijf» – en dat is bij
                     wijze van spreken een schuur – en dat daarmee de zaak is afgedaan. Nee, het gaat natuurlijk
                     om de criteria. Wij verwachten van elk sociaal ontwikkelbedrijf dat aan een aantal
                     criteria wordt voldaan. U noemt de situatie van Soweco. Daar ben ik zelf ook op bezoek
                     geweest. Er zijn grote zorgen onder de medewerkers van precies die sociale werkvoorziening.
                     Het klopt dat gemeentes bezig zijn met alternatieven, maar het is nog maar zeer de
                     vraag wat daarvan terechtkomt. Wij proberen dus met ons plan op z'n minst een landelijk
                     dekkend netwerk te garanderen. Je zou kunnen zeggen dat dit betekent dat in de 35
                     zogeheten arbeidsmarktregio's minimaal één sociaal ontwikkelbedrijf moet zijn. Het
                     kunnen er ook meer zijn.
                  
De heer Renkema (GroenLinks):
Met die laatste zin is mijn vraag eigenlijk al een beetje beantwoord, maar ik wil
                     dat toch nog even benadrukken. Ik ben ook bij Soweco in Almelo geweest. Veel van deze
                     sociaal ontwikkelbedrijven hebben eigenlijk een achtergrond als gemeenschappelijke
                     regeling, dus dat meerdere gemeenten samen verantwoordelijk zijn voor zo'n sociaal
                     ontwikkelbedrijf. In een aantal regio's zie je dat een aantal gemeenten dan zelf zeggen:
                     we kunnen dat ook wel alleen; onze problematiek is anders, dus wij gaan het anders
                     inrichten. Ik heb weleens via een motie, denk ik, uit laten spreken dat het goed zou
                     zijn als in ieder geval in elke arbeidsmarktregio een goed functionerend sociaal ontwikkelbedrijf
                     zou zijn. Een paar jaar geleden zijn die arbeidsmarktregio's opgericht, die in sommige
                     gevallen heel effectief zijn en in sommige gevallen gewoon papieren tijgers zijn.
                     Maar dat is een logische schaal en het zou goed zijn om te zeggen: er moet in ieder
                     geval in elke arbeidsmarktregio een goed functionerend sociaal ontwikkelbedrijf zijn.
                  
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik kom het woord «arbeidsmarktregio» niet tegen in de initiatiefnota. Mijn vraag is
                     of de initiatiefnemers die redenering, dat dat de goede schaal is, ondersteunen?
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ja, ik ben geneigd om die denklijn te ondersteunen. Dat is ook wat Lilian Marijnissen
                     en Hans de Boer bepleitten in hun artikel. Maar we wilden daar ook ruimte in laten,
                     juist om de Kamer hierin mee te laten denken. Het gaat om een landelijke dekkend netwerk.
                     Het lijkt mij een bodem om die arbeidsmarktregio's te hanteren.
                  
De voorzitter:
Oké. U kunt verdergaan met uw betoog.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Elke gemeente – dat is belangrijk, ook in antwoord op uw vragen – dient te participeren
                     in een sociaal ontwikkelbedrijf. Gemeenten mogen zelf bepalen of ze een eigen bedrijf
                     hebben of samenwerken, maar daarbij horen dan wel bepaalde kwaliteitscriteria. Er
                     zijn minimale vereisten en die luiden als volgt. Ten eerste: het sociaal ontwikkelbedrijf
                     geeft werk, begeleiding en ontwikkelmogelijkheden voor mensen met een beperking. Ten
                     tweede: het biedt een plek waar mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terechtkunnen
                     voor bemiddeling. Ten derde: het biedt een ruim aanbod aan werksoorten en werk-leerlijnen,
                     waarbij meerdere werksoorten tevens een leer-werkbedrijf vormen. Ten vierde: het helpt
                     werkgevers die mensen met een beperking een baan willen bieden en het vormt een aanspreekpunt
                     voor onderwijsinstellingen. Ten vijfde: het beschikt over een basispakket aan instrumenten
                     voor werkgevers. Ten zesde: het bespreekt het aanbod van werksoorten en certificaten
                     met de werkgevers, de werknemers en de ondernemingsraad. Ten zevende: het betaalt
                     werknemers volgens een landelijke cao, regelt inspraak en heeft een onafhankelijk
                     aanspreekpunt voor werknemers. Dat zijn de criteria waaraan zo'n sociaal ontwikkelbedrijf
                     moet voldoen.
                  
Naast dat landelijk dekkend netwerk willen we ook het recht op werk voor mensen met
                     een beperking borgen. Ongeveer alle woordvoerders hebben gevraagd wat we daarmee bedoelen.
                     De heer Van Kent had het er ook al over. Laten we werk als een recht formuleren en
                     niet als een gunst. We hebben ons hierbij laten leiden door het VN-Gehandicaptenverdrag,
                     met name artikel 27. We hebben ons ook laten inspireren door het rapport Recht op
                     werk, van de FNV. Daar staat het eigenlijk heel goed in geformuleerd. In feite moet
                     u het lezen als het recht op ondersteuning naar werk. Dat betekent niet dat iedereen
                     per se in een sociaal ontwikkelbedrijf moet werken. Je kan ook bij een sociaal werkgever
                     werken of gedetacheerd worden bij een regulier bedrijf. Dat moet mevrouw Nijkerken
                     toch aanspreken. Maar mocht het onverhoopt misgaan bij een reguliere werkgever – dat
                     zei de heer Gijs van Dijk terecht – dan kan je altijd terugvallen op het sociaal ontwikkelbedrijf
                     als veilige haven. Het sociaal ontwikkelbedrijf is dus zowel een vangnet als een springplank.
                  
De mensen met bijstand, de mensen in de Participatiewet, kunnen ook terecht bij het
                     sociaal ontwikkelbedrijf. Ze hebben recht op begeleiding. Mensen met een arbeidsbeperking
                     hebben recht op werk en begeleiding, en de mensen uit de Participatiewet kunnen terecht
                     bij het sociaal ontwikkelbedrijf. Wat is nu het verschil tussen een sociaal ontwikkelbedrijf
                     en de sociale werkvoorziening? De heer Slootweg zei: laten we nou niet teruggaan naar
                     het verleden. Dat ben ik helemaal met hem eens. Bij de SP hebben we de stelregel:
                     we gaan nooit terug naar het verleden; we gaan altijd vooruit. Ik twijfel er niet
                     aan dat dat ook voor het CDA geldt. De heer Koolmees zei iets, maar dat kon ik niet
                     goed verstaan. Het had iets te maken met de verkiezingen.
                  
Wat is het verschil? Ten eerste: de doelgroep is breder. Niet alleen mensen met een
                     arbeidsbeperking kunnen er terecht, maar ook mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt,
                     omdat zij recht krijgen op scholing en begeleiding. De heer Peters gaat daar straks
                     op in. Ten tweede: het sociaal ontwikkelbedrijf is meer gericht op de ontwikkeling
                     van mensen. Dan voorkom je dat mensen die toe zijn aan een volgende stap, zoals detachering,
                     onnodig binnen het sw-bedrijf blijven. Dat zei mevrouw Van Beukering ook. Mensen kunnen
                     zich binnen hun mogelijkheden en wensen ontwikkelen. Daarbij houden we rekening met
                     het feit dat er altijd een terugval kan plaatsvinden. Dan is het sociaal ontwikkelbedrijf
                     de veilige haven. Ten derde: we willen dat er in het sociaal ontwikkelbedrijf beter
                     naar de mensen wordt geluisterd. Dat betekent stevige inspraak en een onafhankelijk
                     aanspreekpunt. Het moet laagdrempelig toegankelijk zijn voor vragen en klachten van
                     werknemers. Ook krijgen de vakbond en de werkgevers inspraak bij het opzetten van
                     leerlijnen en werksoorten. De heer Van Kent sprak over het belang van werk dat bij
                     mensen past, over genoeg aandacht en begeleiding, en over inspraak en een luisterend
                     oor. We hopen hierin met bovengenoemde punten een stap te zetten. Ik zie het sociaal
                     ontwikkelbedrijf ook graag als een plek waar vakbond, sociaal ondernemers, onderwijs
                     en werkgevers elkaar ontmoeten en beleid mede vormgeven.
                  
Voorzitter. Resumerend de beslispunten. Een landelijk dekkend netwerk, het recht op
                     werk en begeleiding voor mensen met een beperking, het recht op scholing en begeleiding
                     voor mensen met een vergrote afstand tot de arbeidsmarkt, en financiering van gemeenten
                     door het Rijk op basis van gerealiseerde aantallen. Daar gaat de heer Peters zo op
                     in.
                  
Voorzitter. We spreken vandaag over deze initiatiefnota. Die bevat een denkrichting,
                     maar nog geen wetgeving. Dat komt hierna. Wij nodigen iedereen uit om aan te sluiten
                     bij een initiatiefwet die de heer Peters en ik graag willen maken om onze voorstellen
                     handen en voeten te geven, mocht dit niet al geregeld worden in de formatie.
                  
Voorzitter. Ik hoop dat ik hiermee alle vragen van collega's beantwoord heb. Mocht
                     dat niet zo zijn, dan merk ik dat vast wel in de tweede termijn. Dan geef ik nu het
                     woord aan de heer Peters.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Nijkerken-de Haan heeft meteen al een vraag voor u.
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Ik heb nog twee korte vragen, als het mag, voorzitter, over dat recht op werk. Ik
                     probeer dat even goed op me in te laten werken. Hoe ziet u dat dan toch voor zich?
                     Komt er dan uiteindelijk weer een soort wachtlijst, zoals we die vroeger ook hadden?
                     Ik kan me zo voorstellen dat het aantal werkplekken in het ontwikkelbedrijf op enig
                     moment vol zit. Is de eerste die op de wachtlijst komt dan aan de beurt? En is er
                     dan nog iets van keuze? Dat was er vroeger namelijk ook niet. Als je de eerste op
                     de lijst was die geplaatst mocht worden, dan had je niet de keuze in wat voor soort
                     werk je bijvoorbeeld terechtkwam. Dus welke werksoorten ziet u nu voor zich in het
                     sociaal ontwikkelbedrijf, en hoe ziet u dat voor zich als de groep mensen aan wie
                     u allemaal een recht wilt geven allemaal gelijktijdig komen aankloppen? Komt er dan
                     een soort wachtlijst? Ik probeer het gewoon in de praktijk voor me te zien. Ik probeer
                     mee te denken.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Als het aan mij ligt, komen er geen wachtlijsten. Daar ben ik geen voorstander van.
                     Ik wil ook zo veel mogelijk ruimte en vrijheid geven aan de mensen om wie het gaat
                     en aan de sociaal ontwikkelbedrijven waarom het gaat. Dus alsjeblieft geen vastgeroeste
                     hokjes waar mensen in geduwd worden. Alsjeblieft zo veel mogelijk ruimte en inspraak
                     voor de mensen om wie het gaat. Ik zie het liefst dat zij zelf een plan maken. Dat
                     hebben we er ook in gezet. Dat heet heel mooi «the right to challenge». Dat gaat in
                     interactie met het sociaal ontwikkelbedrijf. Het mooiste is natuurlijk als ze op de
                     reguliere arbeidsmarkt aan de slag kunnen, zoals u zelf ook bepleit. Maar als dat
                     niet zo is, dan graag in het sociaal ontwikkelbedrijf.
                  
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Dat klinkt natuurlijk heel erg mooi als je dat zo zegt, maar in de praktijk gaat dat
                     toch wel lastig worden, denk ik. Als ze allemaal die keuze moeten hebben en het niet
                     bij een reguliere werkgever kan ... Die jagen we misschien ook wel allemaal weg als
                     die initiatieven niet meer goed mogelijk zijn, omdat alles via de verplichte winkelnering
                     van het sociaal ontwikkelbedrijf moet gaan lopen. Daar zit mijn angst. Laten we alsjeblieft
                     de particuliere en private initiatieven die er nu zijn niet met het badwater weggooien.
                     Als het dus niet kan bij een reguliere werkgever en u toch iedereen de vrijheid en
                     het recht wilt geven om het werk te kiezen dat dan toevallig bij iemand past, hoe
                     verhoudt zich dat dan tot elkaar? Dat past toch niet allemaal in dat ene sociaal ontwikkelbedrijf?
                  
De voorzitter:
Ik geef de heer Van Dijk nog even het woord.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Nee, maar je hebt inderdaad talloze initiatieven waar mensen terechtkunnen. Je hebt
                     ook sociale ondernemingen. Ik ben in Amsterdam bij een prachtige sociale onderneming
                     geweest waar mensen met een beperking terechtkonden. Wat mij betreft zorgen we dus
                     voor een goed aanbod waarbij mensen altijd terechtkunnen.
                  
De heer Peters wil hier heel graag iets op aanvullen. Ik weet niet of dat nu al mag?
De voorzitter:
Van mij mag het. De leden zullen zich daar vast niet tegen weren. Gaat uw gang.
De heer Peters (CDA):
Ik denk dat ik wel begrijp wat mevrouw Nijkerken-de Haan zegt. Vroeger was het zo.
                     Er was een sociale werkvoorziening. Daar had je recht op, en als het vol was, stond
                     je op de wachtlijst. Wat de heer Jasper van Dijk zonet ook heel duidelijk zei, is:
                     het recht op werk moet u zien als het recht om daarnaartoe te gaan, om te worden begeleid
                     en ondersteund. Het is niet zo dat je naar de gemeente gaat en zegt: baan! We zijn
                     geen communistisch land. Dan kan namelijk niet. Nee, dat kan niet.
                  
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Het is fijn dat dat even helder is.
De heer Peters (CDA):
Dat kan niet, want dan krijgen we wat u ook zegt. De heer Van Dijk heeft tijdens het
                     eten nog het mooie voorbeeld gegeven dat hij ooit eens in de Sovjetunie is gaan kijken
                     en dat daar twee mensen de hele dag bij een roltrap stonden te kijken. Dat heette
                     dan werk. Het was geen fijn land, zei hij er ook nog bij. Daar had dit ook mee te
                     maken.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik had deze anekdote zelf willen vertellen, maar nu heeft de heer Peters ’m. Maar
                     ik ben het volledig met hem eens. Je moet natuurlijk geen verborgen werkloosheid organiseren.
                     En het gaat om het recht op ondersteuning naar werk, zoals ook mooi is weergegeven
                     door de FNV.
                  
De heer Renkema (GroenLinks):
Niet alleen aan de kant van het aanbod dat mensen krijgen, maar ook aan de kant van
                     de vraag. Ik heb me de afgelopen periode erg verbaasd over het feit dat we allemaal
                     regelingen hebben voor specifieke doelgroepen, voor allerlei verschillende groepen;
                     soms moet het beschut werk zijn of een garantiebaan, et cetera. Wij hebben zelf het
                     voorstel gedaan voor iets als een werkloket. Mijn vraag in eerste termijn was dat
                     ik mij kan voorstellen dat op het moment dat je een wat dynamischer blik hebt op de
                     mensen die binnenkomen en ook op de mensen die op dit moment afhankelijk zijn van
                     een WIA-uitkering, die nu dus bij het loket «UWV» zitten, die daar ook een plek zouden
                     kunnen vinden. Op deze vraag heb ik nog geen antwoord gekregen.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik ben het daar helemaal mee eens, maar we hadden afgesproken dat de heer Peters die
                     vraag zou beantwoorden.
                  
De voorzitter:
Dan komt die vraag straks terug en houden we uw interruptie even aan. Ik zag ook mevrouw
                     Van Beukering nog, maar het antwoord is misschien al gegeven?
                  
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Dat niet, maar misschien dat meneer Peters ook daarmee gaat komen.
De voorzitter:
Nou, dan hebben we nu een cliffhanger. Meneer Peters, gaat uw gang voor uw deel van
                     de beantwoording.
                  
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dank ook aan de Kamer en iedereen voor de mooie woorden. Ik
                     zeg het in vrijwel elk debat: een mens heeft naast eten en drinken en een dak boven
                     het hoofd ook een arm om zich heen nodig en een reden om uit zijn bed te komen. We
                     weten dat we zelfs bestaanszekerheid niet voor iedereen heel goed hebben georganiseerd,
                     maar ook zonder sociale contacten en zonder zingeving gaat het gewoon niet. We weten
                     dat mensen die structureel afhankelijk zijn van de bijstand ook om die reden ongelukkiger
                     en ongezonder zijn dan mensen met een baan.
                  
Ik weet de actuele cijfers niet – misschien weet de Minister die – maar er zitten
                     ongeveer 500.000 mensen in de bijstand. Daarvan laten we grofweg de helft met rust.
                     Daarvan accepteren we, heel sociaal, dat ze nooit meer aan de bak komen en we noemen
                     dat dan het «granieten bestand». Dat is niet sociaal; we laten ze in hun sop gaarkoken
                     en we accepteren dat deze mensen slecht af zijn. Om dat te bereiken, hebben we structureel
                     zo'n € 16.000 per jaar over voor uitkeringen en gemeentelijke kosten voor deze mensen.
                     En eigenlijk nog veel meer, als we de kosten voor zorg, justitie, Wmo en aanverwante
                     artikelen erbij optellen. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau is dat nog eens
                     € 3.000 tot € 5.000. Onze stelling is dat participatie, meedoen, je eigen broek ophouden,
                     sociale contacten, zingeving dus, de kern van het sociale domein moet zijn. Daar zit
                     een hoop geld in, nu al. Dat kun je ook anders verdelen, daar komen we zo meteen wel
                     bij.
                  
Voorzitter. Samen met collega Jasper van Dijk – ik heb er net zo veel van genoten
                     als hij, moet ik zeggen – heb ik heel wat gesprekken gevoerd en ook heel wat werkbezoeken
                     afgelegd. Om te illustreren wat wij bedoelen, om deze notie beeldend te maken, wil
                     ik u graag in gedachten meenemen naar de IBN-groep in Oss en in Veghel. Wij zijn in
                     Veghel wezen kijken en we spraken daar een man die na vier jaar bijstand weer aan
                     het werk was. Hij maakte elektrische motoren, die zette hij in elkaar. Prachtig technisch
                     werk op zíjn maat. Ja, het was hard werken, zei hij. Er moest productie worden gedraaid
                     en 's avonds was hij keimoe. Maar hij was in jaren niet zo gelukkig geweest. Dat gunnen
                     wij gewoon iedereen.
                  
Ik ben dan ook blij met de mooie reactie op ons schrijven en dankbaar dat we hier
                     nog de kans krijgen om een en ander helder toe te lichten. Wij willen niet terug naar
                     de oude sw; daar was echt wel het een en ander aan te verbeteren. Maar het blijkt
                     ook een misvatting dat mensen in de bijstand zonder begeleiding en zonder subsidie
                     gemakkelijk aan het werk te helpen zijn. Natuurlijk zijn er veel sociale werkgevers.
                     Meer van hen, zou ik zeggen, laten we ze faciliteren. Natuurlijk kunnen veel mensen
                     zelf een plan maken om te re-integreren. Meer van hen, zou ik zeggen en zeggen we
                     ook tegen hen. Maar het blijkt gewoon dat er ook infrastructuur nodig is, een doorontwikkeling
                     van de oude sw naar de moderne sociale ontwikkelbedrijven om deze mensen in de vorm
                     van een hangmat, maar vooral dus vanwege een springplank, verder te helpen.
                  
Voorzitter. Wat we niet willen, is een hele bureaucratie optuigen van indicaties,
                     metingen enzovoort. Er is echt een groot verschil tussen mensen die jaren in de bijstand
                     zitten en mensen die onder de oude sw zouden vallen. Meneer Bruins zei het eigenlijk
                     al: als je geen afstand tot de arbeidsmarkt had, zat je überhaupt niet in de bijstand,
                     natuurlijk. We hebben beschut werk. Dat is er en dat blijft er. Dat is ook nodig.
                     Ook hebben we mensen die meer of minder begeleiding nodig hebben en meer of minder
                     loonwaarde waarmaken. Dat zijn grofweg de twee smaken. Daar gaat het om, die begeleiding
                     moet er komen en die subsidie natuurlijk ook.
                  
Voorzitter. Terug naar Veghel en de IBN-groep. Ze maken daar nog winst, ook nu nog,
                     maar geven ook kraakhelder aan dat er € 7.500 nodig is om iemand te begeleiden terwijl
                     ze er € 4.000 voor krijgen. Dat verschil moet er komen. Dat kan op veel manieren.
                     Wij hebben natuurlijk het CPB gevraagd om dit plan door te rekenen op kosten en baten.
                     Ik ben geen rekenmeester, maar tellen kan ik wel. Stel, iemand zit al drie jaar in
                     de bijstand. Het is dan statistisch gezien eigenlijk wel zeker dat deze persoon daar
                     nooit meer uitkomt. Dat kost dus die € 16.000 per jaar, nog los van de overige kosten.
                     Als ik daar nou € 10.000 van zou gebruiken om hem of haar te helpen, hou ik gewoon
                     nog € 6.000 over. Daarvoor heb ik aan tien vingers genoeg. Zo eenvoudig zien wij dat.
                  
Geld zou dus nooit het probleem kunnen zijn. Wel de schotten tussen het inkomensdeel
                     en het participatiedeel. Daar zit volgens ons de oplossing. Ik kan dat hier beweren
                     met mijn tien vingers, maar als het SCP het doorrekent met deze kosten en daarbij
                     ook de maatschappelijke baten, kán dat nooit een probleem zijn. Ik zie dit dan ook
                     als een mooie start om straks tijdens de formatie, waar we hopelijk zelf aan tafel
                     zitten – in ieder geval ik; hij hoeft niet per se ...
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Hohoho! Op dit punt ...
De heer Peters (CDA):
Op dit punt ... Nee, het was een flauwe opmerking. Ik zie het als een mooie start
                     als we tijdens de formatie dit hebben en als basis en uitgangspunt gebruiken. Als
                     ik hier zie hoe we er met z'n allen over denken, denk ik dat dat best weleens zo zou
                     kunnen zijn. Lukt het dan niet, dan gaan we met meneer Van Dijk samen gewoon door
                     om het op een andere manier, via wetgeving, tot stand te brengen.
                  
Dan een aantal vragen die gesteld zijn. De eerste ging eigenlijk over de cao: krijgen
                     die mensen nou gewoon een cao-loon betaald? Ja. Aan de Minister is gevraagd hoe het
                     nu staat met de onderhandelingen tussen de VNG en Cedris. Hoe hoog die cao is, weet
                     ik niet. Ik ben geen cao-partner; u eigenlijk ook niet, maar daar zit ’ie. Als iemand
                     gedetacheerd gaat werken of gaat werken in een ander regulier bedrijf, krijgt hij
                     dan het loon dat hoort bij het werk in dat bedrijf? Ja, natuurlijk.
                  
Gaat hij dan weer terug daarheen, als vangnet? Dat vroeg de heer Gijs van Dijk: kan
                     hij weer terug daarheen, als vangnet? Het was voor hem dan een springplank en hij
                     kan er als vangnet weer terugkomen. Ja, en dan zal hij weer vallen onder de cao van
                     de sociale ontwikkelbedrijven. Ja, het is best nog ingewikkeld om dat goed op elkaar
                     af te stemmen en te zorgen dat hij bijvoorbeeld niet nog een maandje moet wachten
                     op zijn eerste loon. Dat weten we van elkaar, maar dat is wel het idee.
                  
Lijkt dit nou op de basisbaan? Dat vroeg meneer Renkema. Als het een basisbaan was,
                     dan was er wel echt recht op werk. Volgens mij heb ik op dat punt net bij mevrouw
                     Nijkerken-de Haan die kou in ieder geval uit de lucht gehaald. Terug naar die oude
                     sw? Ik zat daar zelf als wethouder mee en dat was niet prettig. Diep in mijn hartje
                     heb ik eigenlijk het liefst dat er helemaal geen bijstand meer is en dat we wel basisbanen
                     hebben, maar dat is met dit plan niet zo. Dit is gewoon: ik heb een infrastructuur
                     nodig om mensen die meer of minder begeleiding nodig hebben en die meer of minder
                     loonwaarde waarmaken, met een springplank en een vangnet aan de gang te helpen. Geen
                     basisbaan dus.
                  
De voorzitter:
Daar is een vraag over van de heer Renkema.
De heer Renkema (GroenLinks):
Dit verbaast mij enigszins, want volgens mij heeft het wetenschappelijk bureau van
                     het CDA daar een mooie studie naar gedaan.
                  
De heer Peters (CDA):
Een hele mooie.
De heer Renkema (GroenLinks):
Het moet eigenlijk naar een basisbaan toe; die studie lag er volgens mij een jaar
                     of drie geleden. Ik kan me juist heel goed voorstellen dat deze twee plannen iets
                     met elkaar te maken hebben. Als je erachter komt dat iemand wel degelijk een stap
                     kan zetten naar een andere werkgever, dan is zo'n basisplaats daar immers een heel
                     mooi instrument voor. Ik miste dat aspect dus eigenlijk in deze nota.
                  
De heer Peters (CDA):
Dat kan ik me nou echt goed voorstellen. Ik heb soms weleens wat commentaar op wat
                     ons wetenschappelijk bureau produceert, zo vlak voor de verkiezingen, maar dit was
                     inderdaad een heel goed stuk over die basisbanen. Het zit er niet in; het zit er om
                     een reden niet in. Ook wij zijn het niet altijd overal over eens, maar ik zou wel
                     zeggen: wat mij betreft fietsen we het er nog in. Maar nee, het staat er niet in en
                     om een reden.
                  
Ik heb wel met iedereen gesproken. We hebben ook met heel veel instanties gesproken
                     – FNV, CNV, Cedris, Ieder(in) enzovoort – en ook met heel veel wethouders. Niet met
                     de VNG als organisatie, want die stelde zich heel terecht op het standpunt dat zij
                     niet kan spreken voor wat iedere individuele gemeente zou vinden. Wat hebben we dus
                     gedaan? Ik ben zelf in Den Bosch, Oss, Meierijstad en Eindhoven wezen praten. En we
                     hebben natuurlijk een appgroep van allemaal wethouders. Daar is allemaal mee gesproken.
                     Hetzelfde heeft mijn collega gedaan. Er is in ieder geval bij ons overigens geen wethouder
                     die zegt: wat hier staat, is een onzinrichting. Ze maken zich wel zorgen over het
                     verschil tussen die 4 en die 7,5, zeg ik dan maar even. Die zorgen deel ik, want dat
                     past ook eigenlijk niet.
                  
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Dit raakt precies het punt dat ik eigenlijk nog even zou willen benadrukken. U spreekt
                     wethouders. Er zijn nu gewoon wethouders die ervoor kiezen om nieuwe doelgroepen niet
                     door te geleiden naar een sociale werkvoorziening. Ik weet helemaal niet of voor de
                     bedrijven die u eerder noemde en die op omvallen staan of die het heel slecht hebben,
                     de analyse klopt dat dat komt doordat zij geen nieuwe doelgroepen krijgen. Ik ben
                     dus echt benieuwd waarom bepaalde wethouders een bepaalde keuze hebben gemaakt. Ik
                     heb zelf ook een ervaring. Net als u ben ik ook wethouder geweest. Van uw partij en
                     ook van de partij van uw collega waren er echt wethouders die het bedrijf heel graag
                     om zeep wilden helpen. We hebben dat moeten opheffen. Ja, ik noem het maar even. Het
                     was een bouwbedrijf in de regio Lekstroom. Dat hebben we echt gewoon opgeheven, omdat
                     de wethouders vonden dat het goedkoper kon als ze het zelf zouden gaan doen. We zijn
                     het dus met elkaar eens dat we een bepaald palet moeten aanbieden met verschillende
                     instrumenten voor de verschillende mensen. Maar ik geef u dus ook aan dat wethouders
                     in heel het land hele andere keuzes maken. Ik ben benieuwd wat zij nu nodig hebben
                     om alsnog een ontwikkelbedrijf te maken van het oude bedrijf dat ze hebben of dat
                     ze dat helemaal niet nodig hebben omdat ze het op een hele andere manier doen. Dat
                     was eigenlijk mijn vraag in de eerste termijn.
                  
De heer Peters (CDA):
Gelukkig is dat in de regio's waar ik heb gewerkt, niet aan de hand. Maar ik snap
                     het. De voorganger van de heer Koolmees zei: de financiële problemen binnen de sw
                     zijn eindig, want uiteindelijk heb je alleen nog maar beschut, en dan kan het wel
                     uit. Wij denken daar anders over, want dat betekent dat belangrijke instrumenten om
                     mensen aan het werk te helpen, wegebben. Dat was het idee. We dachten dat mensen die
                     in de bijstand zitten zelfstandig wel, zonder al te veel begeleiding, aan het werk
                     kwamen. Nou, wat doen gemeenten? Die maken keurig drie bakken. Een bak voor mensen
                     die net in de bijstand zitten en daar zelfstandig wel uit kunnen komen. Daar doen
                     ze dus weinig aan. Een bak, ongeveer de helft, van mensen die er toch nooit meer uitkomen.
                     Dus daar doen ze ook niets aan. Het beschikbare budget gaat naar de groep die er met
                     enige hulp wel uit kan komen. Ik snap die keuze, maar wij willen het niet. Daarom
                     zeggen wij dat er een landelijk dekkend netwerk moet komen waarbij je juist wel, ook
                     voor deze doelgroepen, op die manier te werk gaat. Dan begrijp ik dat er een financieel
                     probleem is. Ik beweer eigenlijk hier dat als ik gewoon goed reken en niet in die
                     potjes denk, ik er geld aan overhoud. Maar ja, dat kan ik doen met mijn tien vingers,
                     en ik heb er echt gelijk in, maar het is beter als het CPB er een stempel onder zet
                     en dat we dat hebben tijdens de formatie van onze komende regering, en anders wanneer
                     we met de wet aan de gang gaan.
                  
De voorzitter:
Mevrouw Beukering, zo goed? Oké, gaat u verder.
De heer Peters (CDA):
Dan ging het om het recht op scholing en wie dat gaat bepalen. Ik geloof dat meneer
                     Slootweg dat zei. Kijk, een mens moet het recht hebben om zelf te bedenken hoe hij
                     gaat re-integreren. Natuurlijk gaat hij dan naar de gemeente en zegt: ik heb een right
                     to challenge en ik heb een prachtig plan. Die gemeente gaat dan bekijken of dat een
                     reëel en deugdelijk plan is en ook gewoon uit kan. Ik heb ooit zelf een persoon gehad
                     die zei: «Ik wil schoenmaker worden, maar dan handmatig. Ik maak dure schoenen. Ik
                     kan twee paar per maand maken. Dus ik wil die opleiding betaald krijgen.» Ja, dat
                     is hartstikke leuk, maar dat lijkt me geen goed idee. Maar als iemand lasser of heftruckchauffeur
                     wil worden en daar dus wel degelijk een baan mee kan krijgen, dan lijkt me dat wél
                     een heel goed idee. Het right to challenge – als ik het Engels zo goed uitspreek –
                     moet op die manier werken.
                  
Meneer Slootweg vroeg ook naar sociale ontwikkelbedrijven die onder de marktprijs
                     zouden gaan werken. Ook dat hebben we in het verleden meegemaakt, zoals mensen uit
                     de ene regio die klussen gingen aanpakken in een andere regio, gewoon onder de marktprijs.
                     Dat wil ik natuurlijk niet, meneer Slootweg. Een sociaal ontwikkelbedrijf is een gewoon
                     bedrijf, met gewone mensen en een gewone cao, hoe hoog die dan ook wordt – daar zal
                     meneer Koolmees wel naar kijken. Die kunnen dus niet onder de marktprijs werken, want
                     dan vallen ze om. Dan is het ook terecht dat ze omvallen. Het lijkt me ook, als we
                     dan toch een landelijk dekkend netwerk hebben afgesproken, heel verstandig dat we
                     zeggen: we gaan niet bij de buurman feesten, want we hebben daar zelf onze werksoorten
                     voor. Aanbesteden onder de marktprijs? Nee, dus. Dat kan dus niet.
                  
Er is ook veel gezegd over die publiek-private samenwerking. Zou je dat om zeep willen
                     helpen? Als ik terug zou willen naar het oude, dan bracht ik het om zeep, zeg ik tegen
                     de VVD. Het tegenovergestelde zou ik willen. Er zijn heel veel mooie werksoorten te
                     maken als je het op deze manier doet. We zijn in Veghel wezen kijken, zoals ik al
                     zei. Daar hebben ze een start-up gemaakt voor mensen met autisme die ongelofelijk
                     goed waren in data-analyse. Dat wordt dus een samenwerking tussen een commercieel
                     ICT-bedrijf en, in dit geval, IBN-groep. Die hebben daar gewoon vijf hele slimme jongens
                     lopen die in een reguliere baan uit zouden vallen. Ik moet er niet aan denken dat
                     ik dat baantje zou hebben, maar zij hadden het fantastisch. Dat kan dus, die publiek-private
                     samenwerking. Meer van dat, zou ik zeggen. Overigens zijn er ook op de markt heel
                     veel sociale werkgevers. Alleen, en dat is ook heel gek, leveren gemeenten geen mensen
                     die daar kunnen werken, omdat ze dus niets doen met die 50%. Dat vind ik dan heel
                     erg, want die zouden best bij die vriend van meneer Bruins kunnen werken.
                  
Volgens mij heb ik de vragen dan beantwoord. Ik begrijp de drie hete hangijzers. Een.
                     Kunnen we dit financieren? Mijn antwoord is ja. Het gaat echt wat opleveren, en ook
                     meetbaar opleveren, maar we moeten dan wel aan de schotten tussen die verschillende
                     financieringsstromen werken.
                  
Ik zie nog een vraag van mevrouw Nijkerken-de Haan, denk ik.
De voorzitter:
Absoluut, en die geef ik het woord. Gaat uw gang.
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Even daarop aanhakend. Dat wil ik dan ook nog wel echt graag zien voordat ik ergens
                     een blanco cheque teken. Dat mag duidelijk zijn. Nog even één ding. We geven aan dat
                     het recht op werk en begeleiding en ondersteuning naar werk, voor iedereen moet gelden.
                     U gaf ook aan dat de gemeenten nu grofweg drie bakken hebben: een groep waar ze niets
                     meer mee doen, een groep waarvan ze zeggen «die kunnen het echt wel zelf» en groep
                     waarvan ze denken «nou ja, dan gaan we daar maar ons geld in steken» – het echt granieten
                     bestand. Wat doet u nu met de mensen die in dat granieten bestand zitten en die zeggen:
                     «Dat right to challenge vind ik eigenlijk helemaal niet zo interessant. Ik vind het
                     eigenlijk allemaal niet zo interessant. Ik vind het wel best zoals het nu is.»? Hoe
                     kijkt u naar die groep?
                  
De heer Peters (CDA):
Dat is een interessante vraag, want er zijn ook nog wel mensen die misschien niet
                     willen. Dan zou ik zeggen: voor die mensen verandert er niks. Nou hebben we binnen
                     de Participatiewet ook wel instrumenten die mensen gaan helpen om iets te willen.
                     Die moet je dan ook gebruiken. Zo zie ik dat. In mijn denken zullen de meesten het
                     wél willen. Dan hebben we nog te maken met andere problemen. We hebben nog een armoedeval,
                     psychische problemen en allerlei andere redenen waarom mensen niet aan het werk komen.
                     Maar als we dit met z'n allen doen, als we deze denkrichting volgen, is het in ieder
                     geval niet meer een gebrek aan de juiste begeleiding op de juiste plek naar de juiste
                     werksoort.
                  
Ik moest overigens nog iets zeggen over die werksoorten. Als je vroeger in de sociale
                     werkvoorziening ging kijken, zag je inderdaad een schuur waar ze ter afwisseling de
                     ene keer kerstkransjes en de andere keer paaseitjes gingen inpakken. Daar zat nauwelijks
                     toegevoegde waarde in. Ik chargeer expres, hè? Er waren ook plekken waar het echt
                     wel veel beter geregeld was. Maar er zat weinig toegevoegde waarde in. Ik zou ook
                     zeggen: laten we nou eens toewerken naar het bouwen van die elektrische motoren. Daar
                     wordt echt winst op gemaakt. We hebben plekken gezien waar mensen die daar niet voor
                     geleerd hadden via ingewikkelde ledverlichting op hun bureau ook ingewikkelde dingen
                     konden assembleren. Er is zoveel meer mogelijk. Begeleiding is dan wel noodzakelijk.
                     Die blanco cheque zou ik ook nooit tekenen. Als ik het al van plan was, zou de heer
                     Slootweg, die achter u zit, me dat verbieden.
                  
Tot zover.
De voorzitter:
Dan is de Minister aan het woord, denk ik. O, er is nog een vraag van de heer Slootweg.
De heer Slootweg (CDA):
Ik was net even weggeroepen, dus misschien heb ik een antwoord gemist, maar ik heb
                     nog geen antwoord gehoord op de volgende vraag. Het gaat hier om een kwetsbare groep.
                     De initiatiefnemers stellen voor dat mensen zelf een re-integratieplan zouden kunnen
                     indienen. Dat vind ik mooi, want dat maakt ook gebruik van hun kracht. Maar het is
                     wel een kwetsbare groep. Hoe voorkomen de initiatiefnemers nu dat er een lucratieve
                     tussenhandel gaat ontstaan van mensen met schimmige bureautjes die heel veel geld
                     ophalen, de rekening ten slotte bij de overheid neerleggen en deze mensen eigenlijk
                     niet helpen? Hebben de initiatiefnemers daarover nagedacht?
                  
De heer Peters (CDA):
Ik zou denken: dat kan sowieso niet, want wie gaat die rekening betalen? De gemeente?
                     Ik stel me zo voor dat als je bedenkt «ik zit nu even in de bijstand en ik heb een
                     idee hoe ik daaruit ga komen», je naar de gemeente gaat en zegt: beste mensen, jullie
                     zijn nu pak ’m beet € 16.000 per jaar aan mij kwijt; laat mij daar een deel van gebruiken
                     en dan kom ik er op deze manier uit. De gemeente kan dat berekenen en bedenken of
                     dat een goed idee is. Kan het uit, of kan het totaal niet uit, omdat je niet kan leven
                     van de twee paar schoenen die je per maand maakt? Dan gaat het feest niet door. Het
                     is natuurlijk geen blanco cheque aan een burger die met irreële plannen komt. En het
                     is al helemaal niet de bedoeling dat gekke bureautjes dit soort dingen gaan schrijven.
                     Maar ik snap het probleem. Daar moet inderdaad wel toezicht op zijn. Ik snap het probleem.
                     Ik sluit niet uit dat als je het helemaal vrij laat, die markt inderdaad gaat ontstaan,
                     zeg ik maar even tegen meneer Slootweg. Net als bij inburgering, wordt hier gezegd.
                  
Minister Koolmees:
Daar hebben we ook al iets aan gedaan.
De heer Peters (CDA):
Ja, daar hebben we ook iets aan gedaan.
De voorzitter:
De Minister heeft al helemaal zin om hier ook een antwoord op te geven.
De heer Peters (CDA):
Tot slot. Ik had drie punten waarvan ik hoop dat ze nu in grote lijnen uit de wereld
                     zijn. Het eerste is de financiën. Er wordt geen blanco cheque getekend, want die zou
                     niemand willen tekenen. Dan is er het onderdeel «voor wie is dit dan?» In principe
                     wil ik niet denken in schotjes, groepjes en doelgroepen. Het zijn allemaal mensen
                     die meer of minder begeleiding nodig hebben en meer of minder loonwaarde waarmaken.
                     Dat is het antwoord op die vraag, denk ik. En het recht op arbeid was ook een zwaar
                     ding. Dat is dus een recht op begeleiding richting die arbeid, en niet een communistisch
                     «geef mij een baan»-idee. Het zou wel mooi zijn als dat zou werken, maar zo werkt
                     het niet, hebben we gezien.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik naar de Minister. Wil hij meteen antwoorden? Ja, hij gaat
                     aan de gang.
                  
Minister Koolmees:
Dank u, mevrouw de voorzitter. Even een paar algemene opmerkingen als inleiding. Ik
                     voel me zelf ook een soort ontwikkelbedrijf, want ik heb ondertussen twee Staatssecretarissen
                     opgeleid tot Minister. Het gaat ook steeds sneller, ja. Naarmate je meer ervaring
                     hebt, gaat het sneller. Maar dat betekent dat ik op dit terrein nu de portefeuillehouder
                     ben. Dat betekent ook dat ik me gewoon echt even moest inlezen, want ik heb de discussie
                     de afgelopen jaren natuurlijk wel op hoofdlijnen gevolgd, maar niet in de details
                     – dat zeg ik eerlijk – omdat we gewoon onze eigen portefeuilles hadden. Vandaar dat
                     de reactie pas begin deze week kwam. Vorige week hadden we natuurlijk ook gewoon te
                     maken met de val van het kabinet, de portefeuilles en Bas van 't Wout die Minister
                     van Economische Zaken werd. Dus excuses daarvoor.
                  
Het was ook een bijzondere week vanwege het overlijden van Hans de Boer. De heer Jasper
                     van Dijk refereerde daaraan. Dat was natuurlijk echt heel heftig. Ik vind het heel
                     verdrietig, omdat ik de afgelopen jaren hele goede afspraken heb kunnen maken met
                     de heer De Boer over de arbeidsmarkt en pensioenen, maar inderdaad ook over het sociale
                     karakter van de arbeidsmarkt. Het is dus goed dat de heer Jasper van Dijk hem nog
                     even noemde. Dat is terecht in dit kader en in dit debat. Hij kwam altijd met creatieve
                     ideeën op voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of mensen die een extra
                     zetje nodig hadden. Ik vind het dus mooi dat hij dat noemde.
                  
Tot slot van mijn algemene opmerkingen, ik ben ook weleens bij het vakbondshuis langs
                     de A2 of de A1 geweest, een van die twee. Ik vond dat een heel groot glazen paleis.
                     Ik hoor A2. Je ziet waar het geld zit. Maar het is heel duurzaam, zegt de heer Gijs
                     van Dijk. Dat gezegd hebbende, ik waardeer het initiatief van de heren Peters en Jasper
                     van Dijk zeer. Ik vind het op hoofdlijnen een sympathiek voorstel, want ik ben het
                     erover eens dat sociale ontwikkelbedrijven vanuit hun expertise en ervaring een belangrijke
                     rol spelen bij de totstandkoming van een inclusieve arbeidsmarkt. Ik denk dat dat
                     breed gedeeld wordt. Ik denk dat ook breed wordt gedeeld dat we niet terug willen
                     naar de oude situatie. Dat hoor ik ook een aantal woordvoerders hier zeggen.
                  
Het voorstel past op een bepaalde manier ook bij het simpel switchen in de participatieketen,
                     waar wij binnenkort, volgende week of de week daarna, over praten in het kader van
                     het breed offensief. Ik begreep althans dat het niet controversieel was verklaard,
                     vandaar. Maar ik wil een paar algemene disclaimers geven. Ik heb in de brief opgeschreven
                     dat het echt een nadere uitwerking vraagt – mevrouw Nijkerken-de Haan en de heer Peters
                     zeiden het ook al – met name als het gaat over de afbakening van de doelgroep. Hoe
                     ga je die rechten afdwingbaar maken? Hoe definieer je dat? Maar het gaat ook om de
                     financiële consequenties. Ik ga zo meteen specifiek antwoorden op de vragen die zijn
                     gesteld, maar het is goed dat de initiatiefnemers en ook anderen hebben gevraagd om
                     niet alleen een financiële analyse te maken maar ook een soort kosten-batenanalyse,
                     want dat is natuurlijk uiteindelijk wat je wil. Een ander punt is dat het voorstel
                     echt ver gaat en ook ingaat tegen de wetten die we nu hebben. Dus ook gegeven mijn
                     demissionaire status, kunt u van mij niet verwachten dat ik daar allerlei vergaande
                     uitspraken over doe. Het is echt aan een nieuw kabinet, aan de formateurs, om daar
                     keuzes in te maken.
                  
Dat gezegd hebbende, wil ik vanuit de expertise van het departement nog een paar opmerkingen
                     maken, een paar vragen beantwoorden en wat suggesties meegeven. Op weg naar een inclusieve
                     arbeidsmarkt, waarop iedereen kansen krijgt om mee te doen, is inderdaad een rol weggelegd
                     voor de sociale ontwikkelbedrijven. Zij hebben de infrastructuur, kennis, kunde en
                     ervaring die nodig is om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Die
                     ondersteuning kan aan een brede doelgroep van de Participatiewet worden geleverd door
                     de sociale ontwikkelbedrijven. Uiteindelijk is het in de huidige wet aan de gemeenten,
                     die in de regel ook de eigenaren zijn van die ontwikkelbedrijven, om te bepalen welke
                     rol ze precies spelen in de regio.
                  
Overigens zijn er 90 ontwikkelbedrijven in Nederland in 50 arbeidsmarktregio's. Dus
                     je ziet een grote diversiteit in het landschap. Het is ook niet zo dat ze allemaal
                     kleiner worden. Er zijn ook gemeentes die ervoor kiezen om een deel van de doelgroep
                     van de Participatiewet daarbij in te zetten. Dus je ziet dat er een grote diversiteit
                     is. Dat hoort bij de keuze die een aantal jaren geleden in de wet is gemaakt voor
                     decentralisatie van de uitvoering naar het lokaal bestuur. Ik weet uit mijn contacten
                     met VNG dat zij zeer hecht aan die beleidsvrijheid, omdat elke situatie weer anders
                     is. Maar de evaluatie van de Participatiewet laat ook zien dat het extra belangrijk
                     is om de ontwikkelingen de komende tijd te blijven volgen. Daar heeft een aantal van
                     u al aan gerefereerd. De effecten van de coronacrisis zullen dit belang alleen maar
                     versterken, zou mijn inschatting zijn.
                  
Er bestaan dus grote verschillen in de manier waarop de gemeenten uitvoering geven
                     aan de Participatiewet. Dat is, gegeven de beleidsvrijheid, ook goed. Het komt er
                     uiteindelijk op aan om het beste uit mensen te halen, bij voorkeur in een vaste baan
                     bij een reguliere werkgever en passend bij hun mogelijkheden. Detachering kan een
                     instrument zijn als opstap naar een reguliere baan en als terugvaloptie – de heer
                     Peters zei dat ook al – mocht het werk bij een reguliere werkgever toch niet lukken.
                     Dat is een rol die goed gespeeld kan worden.
                  
Volgende week of de week daarna praten we over het breed offensief, want de Participatiewet
                     leidt soms tot complexiteit voor werkgevers. Daar wijst het SCP ook op in de evaluatie.
                     Dat kan ook weer een belemmering zijn in de praktijk. Dat als algemene opmerkingen.
                  
Dan een paar specifieke vragen. Hoe kijkt de Minister aan tegen Recht op werk? Volgens
                     mij hebben de initiatiefnemers al een verduidelijking gegeven van het recht op ondersteuning
                     – even kort samengevat – maar een afdwingbaar recht vind ik niet passen. Die discussie
                     hebben we recent ook gevoerd bij het steunpakket, bijvoorbeeld met de heer Asscher.
                     Het gaat namelijk uiteindelijk om een reguliere werkgever die een plek heeft. Dit
                     sluit ook een beetje aan bij de vijfde pijler van de commissie-Borstlap en bij het
                     advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, waarin ook suggesties
                     worden gedaan voor een andere invulling. De basisbanen worden inderdaad genoemd, en
                     andere manieren om ervoor te zorgen dat we met de Participatiewet mensen met een afstand
                     tot de arbeidsmarkt kunnen activeren en een plek kunnen geven. Nogmaals, ik vind het
                     een vergaande ingreep, maar het is niet aan mij om daar nu commentaar op te geven.
                     Het is echt aan de partijen bij de formatie om daaraan invulling te geven. En het
                     is aan de sociale partners om daar een reactie op te geven in het MLT-advies van de
                     SER, dat hopelijk binnenkort komt.
                  
De nota maakt onderscheid tussen mensen met een beperking en mensen met een grote
                     afstand tot de arbeidsmarkt, en de verschillende beschrijvingen van het beoogde instrumentarium
                     vergen een nadere verduidelijking. Want wie kan dan waarop aanspraak maken? Daar hoort
                     ook bij de omschrijving en de afbakening van de doelgroep. We hebben gezien dat dat
                     elke keer een discussie is in de praktijk.
                  
Vindt de Minister ook dat het recht op integratie beter moet worden gewaarborgd dan
                     nu het geval is? Dat vroeg de heer Van Kent. In de nota krijgen mensen met afstand
                     tot de arbeidsmarkt, inclusief de mensen met een beperking, een recht op initiatief.
                     Werkzoekenden kunnen zelf een re-integratieplan indienen bij de gemeente. Dat zou
                     leiden tot extra kosten, maar ook tot extra besparingen. Dan pak ik gelijk even de
                     vraag van de heer Slootweg en de opmerkingen van de heer Peters mee. Binnen het departement
                     zijn we daar natuurlijk ook naar aan het kijken. Uiteindelijk is het natuurlijk een
                     integrale afweging. Je ziet inderdaad dat je af en toe een investering hebt waarmee
                     je uitkeringslasten bespaart maar die ook breder gaat dan alleen de uitkeringslasten.
                     Denk aan andere kosten in het sociale domein. Denk aan jeugdzorg of schuldenproblematiek,
                     dat soort zaken. Ik vind het dus sowieso goed dat de heer Peters en de heer Van Dijk
                     aan het CPB hebben gevraagd om een soort maatschappelijke kosten-batenanalyse te doen,
                     want daarmee probeer je dit te ondervangen. Maar ik denk dat het voor ons breder,
                     dus niet alleen het Ministerie van SZW maar bijvoorbeeld ook samen met VWS en JenV,
                     goed is om na te denken over de vraag of je in het sociale domein toch integraler
                     kunt kijken. Ik denk dat je dan uiteindelijk meer loskomt van de kolommen, dus de
                     kolommen van de financiering van de uitkeringen en van de financiering van de jeugdzorg,
                     en veel meer integraal kunt kijken. Dat kan nu nog niet, omdat het allemaal aparte
                     wetten zijn, maar dat vind ik wel echt een zinvolle analyse om met elkaar te maken
                     – daar zijn we ook al mee bezig – omdat je daarmee ook integrale afwegingen kan maken.
                     En dan kom je misschien inderdaad tot de conclusie dat je beter aan de voorkant kan
                     investeren dan achteraf te moeten repareren. Dat is natuurlijk sowieso een interessante ...
                  
De voorzitter:
De heer Van Kent heeft een vraag op dit punt.
Minister Koolmees:
O! Ik wilde lekker doorpraten. Jammer.
De heer Van Kent (SP):
Excuus voor de onderbreking. Ik had een voorbeeld genoemd van iemand die zich bij
                     ons meldpunt heeft gemeld en die op eigen initiatief bij de gemeente had gevraagd
                     om een cursus om lasser te worden, maar die vervolgens in een traject moest blijven
                     waarbij er gewerkt moest worden zonder loon. Dat is natuurlijk wel een punt. Gemeentes
                     verdienen er ook aan om mensen te laten werken zonder loon, want ze krijgen het i-deel,
                     het inkomensdeel, via het Rijk vergoed, en vervolgens worden er werkzaamheden in hun
                     gemeente verricht waar ze anders een hoveniersbedrijf voor zouden moeten inschakelen.
                     Is er dus in die zin niet iets grondig mis in de systematiek zoals we die nu kennen?
                     Zou daarin niet op korte termijn een wijziging moeten komen, om mensen die een verzoek
                     doen om een opleiding te mogen volgen een veel steviger positie te geven dan nu het
                     geval is?
                  
Minister Koolmees:
Ik wil eigenlijk twee antwoorden geven. Ten eerste. In het kader van het steunpakket
                     rond corona zijn we nu ook aan het experimenteren, samen met de gemeenten, met het
                     vrijmaken van geld voor de begeleiding van uitkering naar werk. Dat is veel meer dan
                     we eerder beschikbaar hadden. We hebben uiteindelijk 1,4 miljard beschikbaar gesteld
                     voor scholing en begeleiding en dat soort zaken. Een opleidingstraject tot lasser
                     kan inderdaad onderdeel zijn van zo'n aanpak. Dat is ook wel een soort experiment,
                     want dat hadden we tot nu toe niet. We hebben daar nu geld voor uitgetrokken, ook
                     in het kader van het steunpakket, ook om te kijken hoe het werkt. Dat past ook een
                     beetje bij de analyse van Borstlap van de vijfde pijler en bij de analyse van de Wetenschappelijke
                     Raad voor het Regeringsbeleid. Ik ben dus heel benieuwd wat daar uitkomt en of het
                     ook lukt om op lokaal niveau die groep te bereiken. Dat is één antwoord.
                  
Dan het tweede antwoord. De heer Van Kent heeft ook in eerste termijn een vraag gesteld
                     over werken zonder loon. Ik kijk daar anders tegen aan; dat weet u. Er werken namelijk
                     geen mensen zonder loon. Ik denk dat u bedoelt dat mensen recht hebben op het minimumloon.
                  
De voorzitter:
Ik denk dat u de perverse prikkel bedoelt. Gaat uw gang.
De heer Van Kent (SP):
Het werken zonder loon bestaat uit het ontvangen van een uitkering op basis van de
                     Participatiewet en het als tegenprestatie daarvoor een leerwerktraject doen. Dat wordt
                     per gemeente anders genoemd. Ik ken hier uit Den Haag nog een aantal voorbeelden,
                     waarbij mensen zonder dat ze daar het minimumloon of überhaupt een loon voor krijgen
                     werkzaamheden verrichten die ten dienste komen van de samenleving, bijvoorbeeld groenonderhoud.
                     Dat had ik als voorbeeld genoemd. Als ik het eerste antwoord van de Minister aan degene
                     die zich bij het meldpunt heeft gemeld als antwoord zou geven, denk ik dat ik één
                     groot vraagteken kan lezen in het gezicht van deze persoon. Daar is deze persoon in
                     deze situatie nog niet mee geholpen, om het maar zacht uit te drukken. De vraag is
                     dus nogmaals wat er wat de Minister betreft op korte termijn zou moeten gebeuren zodat
                     mensen die op dit moment werken zonder loon een veel stevigere positie hebben als
                     zij bij de gemeente aankloppen en bijvoorbeeld een verzoek indienen om een opleiding
                     tot lasser te volgen.
                  
Minister Koolmees:
De eerste vraag heb ik wel proberen te beantwoorden. We hebben juist geld beschikbaar
                     gesteld voor meer maatschappelijke begeleiding, maar ook voor bijvoorbeeld scholingstrajecten
                     om mensen uit een uitkering naar werk te helpen in het kader van het coronacrisispakket.
                     Dat is uiteindelijk verdeeld naar de 35 arbeidsmarktregio's. Er zijn er nu drie begonnen
                     en de komende maanden gaan steeds meer regio's beginnen na een stilte. Dat is wel
                     een antwoord op uw vraag, of mensen met zetje in de rug worden geholpen naar de arbeidsmarkt.
                     Ik weet niet waar de persoon aan wie u refereert precies woont. We gaan hiermee wel
                     experimenteren, kijken hoe het werkt of het een toegevoegde waarde heeft. Ik denk
                     dat dat positief is. Nogmaals, dat sluit ook aan bij Borstlap en de WRR.
                  
Dan het tweede punt. We zien nu dat mensen inderdaad met behoud van uitkering aan
                     het werk gaan. Dat is vaak – ik begrijp dat de rechter het zo heeft uitgelegd – een
                     korte periode. Het kan drie tot zes maanden, als opstap naar werk, als opstap naar
                     minimumloonbetaling. Het is niet de bedoeling dat dat structureel is. Dat vinden we
                     belangrijk, want mensen moeten wel de stap maken naar betaald werk, naar de arbeidsmarkt.
                     Als we dat niet zouden doen, is het risico dat je het paard achter de wagen spant.
                  
De voorzitter:
Tot slot, kort.
De heer Van Kent (SP):
Dank, voorzitter. Die periode kan verlengd worden en dat gebeurt ook, weten we uit
                     de praktijk. Wij zullen de persoon die zich bij ons gemeld heeft, wijzen op de extra
                     coronamiddelen die beschikbaar zijn gesteld. Ik ben heel benieuwd of er als met die
                     argumentatie hetzelfde verzoek bij de gemeente wordt gedaan wel ruimte is voor een
                     lascursus.
                  
Minister Koolmees:
Dat is natuurlijk uiteindelijk een lokale afweging. Wij hebben het beleid zo ingericht
                     dat dat een verantwoordelijkheid van de gemeente is, omdat de gemeente de uitkeringslast
                     heeft en dan ook kan investeren om de uitkeringslast kleiner te maken. Dat is natuurlijk
                     in de wet ingebakken, in de gedecentraliseerde verantwoordelijkheden van de Participatiewet.
                  
De heer Renkema heeft, net als meer woordvoerders volgens mij, mij gevraagd naar de
                     infrastructuur en de verantwoordelijkheid daarvoor. Ik zei net al dat er 35 arbeidsmarktregio's
                     zijn en 90 sociale werkbedrijven. Een arbeidsmarktregio beschikt dus vaak over meerdere
                     sociale werkbedrijven die actief zijn in de regio. Dat geeft tevens aan dat elke gemeente
                     dient te participeren in een sociaal ontwikkelbedrijf, zodat die instrumenten beschikbaar
                     zijn. Dat kan een eigen gemeentelijk sociaal ontwikkelbedrijf zijn of door middel
                     van regionale samenwerking. Dat is de wet die we nu hebben, waarin de gemeenten de
                     beleidsvrijheid hebben om het in te vullen zoals ze zelf willen. Daar kan ik dus niet
                     in treden. Als u dat echt anders wilt, zult u dat bij een formatie moeten regelen
                     en de wet moeten aanpassen in dezen.
                  
De heer Slootweg (CDA):
Daar heb ik nog wel een vraag over aan de Minister. Is het mogelijk voor een gemeenten
                     om bij wijze van spreken een afspraak te maken? Je hebt vaak bij een sw-bedrijf verschillende
                     werksoorten. Je kan de verschillende werksoorten misschien ook beleggen bij private
                     bedrijven. Geeft de wet nu eigenlijk de mogelijkheid om daar afspraken over te maken,
                     dus dat een privaat bedrijf die werksoort uitvoert, dat die dat kan doen en dat er
                     eventueel een jobcoach wordt toegevoegd, zonder dat je het zelf doet? Dat zie je toch
                     maar weinig gebeuren, naar mijn idee. Wel op deelonderdelen, maar niet echt dat een
                     gemeente dat al helemaal al heeft uitbesteed.
                  
Minister Koolmees:
Ik word hier geholpen. Ja, het kan. Het gebeurt niet vaak, maar het gebeurt wel. Het
                     is natuurlijk ook een soort lerend proces, maar het kan wel.
                  
De heer Slootweg (CDA):
De wetgever houdt dat niet tegen?
Minister Koolmees:
Nee. Even denken hoor, waar ik was.
De voorzitter:
O, de heer Renkema heeft ook nog een vraag voor u.
De heer Renkema (GroenLinks):
Op hetzelfde punt, want dat valt mij het meeste op in de initiatiefnota en in de reactie
                     van de Minister. De indieners zeggen heel nadrukkelijk overal een sociaal ontwikkelbedrijf
                     te willen en dat dit moet voldoen aan bepaalde eisen. De reactie van de Minister,
                     nu ook mondeling, is dat dit toch echt de beleidsvrijheid van gemeenten betreft. Daar
                     zie ik toch wel een bepaalde spanning tussen. Je kunt allerlei zaken uitbesteden die
                     gemeenten dan zouden moeten doen of je kunt het bijvoorbeeld door vrijwilligers laten
                     doen, daar kun je allerlei keuzes in maken. Ik wil toch nog wel iets scherper iets
                     horen van de Minister over wat in deze initiatiefnota wordt voorgesteld door twee
                     partijen, namelijk dat, nog even los van gedwongen winkelnering, er in elke gemeente
                     zo'n sociaal ontwikkelbedrijf is en dat minimaal per arbeidsmarktregio ook wordt voldaan
                     aan bepaalde eisen. Ik wil daar nog wat meer over horen van de Minister. Hij zegt
                     dat dit anders is dan nu en dat het dan maar in de formatie moet worden behandeld.
                     Maar wat vindt hij van het voorstel? Dus een inhoudelijk antwoord in plaats van een
                     procedureel antwoord.
                  
Minister Koolmees:
Dat vind ik dus ingewikkeld omdat ik demissionair Minister ben. Als kabinet zijn we
                     afgetreden. Die rol past mij niet, vind ik eerlijk gezegd. Dat is één. Inhoudelijk
                     gezien – dat heb ik ook opgeschreven in de kabinetsreactie – is het voor het kabinet
                     natuurlijk wel belangrijk om een nadere duiding te krijgen van de precieze details,
                     bijvoorbeeld betreffende de financiering en de vraag over welke verplichtingen en
                     welke doelgroepen het gaat. Het is geen verwijt hoor, want ik vind dat de initiatiefnemers
                     een goede richting hebben neergezet, maar om een goed oordeel te vellen, moet je wel
                     die details kennen.
                  
Mijn allereerste reactie was: ik zie de richting, en volgens mij past die ook in een
                     aantal adviezen die de afgelopen periode op dit terrein zijn uitgebracht. Maar als
                     demissionair Minister ga ik niet tegen politieke partijen zeggen: zo moet u het doen.
                     Dat wil ik echt laten aan de politieke partijen die na de verkiezingen een regeerakkoord
                     mogen smeden. Ook mijn eigen partij heeft daar ideeën over. Maar ik zit hier niet
                     namens mijn eigen partij, ik zit hier namens de Kroon demissionair te zijn.
                  
De voorzitter:
En toch luisteren we graag naar wat u verder nog te zeggen heeft, dus vervolgt u uw
                     betoog.
                  
Minister Koolmees:
Ik hoor de heer Jasper van Dijk zeggen dat ik nog best vaak aan het woord ben voor
                     iemand die demissionair is. Ik zoek de randjes op, meneer Van Dijk. Maar dat kan ook,
                     omdat ik nu natuurlijk de hele portefeuille heb ... Sorry, dat was een grapje. Een
                     slecht grapje.
                  
90 sociale werkbedrijven in 35 arbeidsmarktregio's, minimaal 1 sw-bedrijf per regio,
                     zijn er al. Dat zijn soms gefuseerde bedrijven geworden, waarbij de werk- en/of de
                     inkomenskant van de sociale diensten van gemeenten zijn samengegaan met het sw-bedrijf.
                     Een voorbeeld is Weener XL in Den Bosch. Daar zie je een concentratie. Het getal 90
                     zegt dus ook niet alles over hoeveel het er precies zijn per regio.
                  
De heer Peters vroeg hoe het staat met de cao-onderhandelingen tussen Cedris en de
                     VNG. Ik geloof dat de heer Renkema of Van Kent – dat weet ik niet meer – hier ook
                     naar vroeg. Mijn laatste informatie is dat er goede stappen worden gezet met een cao
                     voor de doelgroep van de Participatiewet. VNG en Cedris spreken daarin als werkgevers
                     met de vakbonden. Beide partijen zijn zeer gemotiveerd, heb ik begrepen. Dit is een
                     zaak tussen de partijen; daar kan ik natuurlijk niet in treden, want ik ben geen werkgever
                     en ook geen vakbond.
                  
De heer Van Kent vroeg of de Minister bereid is om te kijken welke problemen ontstaan
                     en hoe die op te lossen, ook in de tussentijd. De financiële situatie van de WSW wordt
                     al intensief gemonitord. Daartoe is een motie ingediend door de ChristenUnie. De heer
                     Bruins heeft er ook een aantal keer aandacht voor gevraagd. We doen dit samen met
                     Cedris en de VNG.
                  
Wat betreft die financiële situatie: in het afgelopen jaar, 2020, was het tekort het
                     hoogst, zo'n 220 miljoen euro. In 2019 bedroeg het tekort circa 200 miljoen euro.
                     Op basis van de verschillende scenario's verbetert de financiële situatie na 2020:
                     tot 2025 een tekort van ongeveer 50 miljoen euro, in 2026 zal het omslaan in een overschot.
                     Dat is een beetje de verwachting die er nu is. Recent heeft uw Kamer mijn aandacht
                     gevraagd voor de financiële problematiek als gevolg van de coronacrisis. Dat heeft
                     de heer Bruins ook in een motie vervat. Voor nu hebben we voor 2020 140 miljoen euro
                     beschikbaar gesteld ter compensatie van een deel van de loonkosten voor 2020 en tevens
                     ook de afspraak gemaakt, ook met de heer Cohen als voorzitter van Cedris, om de vinger
                     aan de pols te houden om te kijken wat de ontwikkelingen zijn en om als het nodig
                     is, daarop te acteren. Dat is ook een toezegging aan de heer Bruins in een ander debat
                     geweest.
                  
De heer Gijs van Dijk vroeg wat we kunnen doen om de infrastructuur te behouden.
De voorzitter:
De heer Van Kent heeft nog een vraag.
De heer Van Kent (SP):
Deelt de Minister de opvatting dat er, totdat er een nieuw stelsel komt, voor gezorgd
                     moet worden dat de infrastructuur zoals we die nu kennen, zo veel mogelijk overeind
                     blijft? Deelt hij de opvatting dat als er ergens problemen ontstaan, er ook een taak
                     bij de Minister ligt, bij gebrek aan een Staatssecretaris, om bemiddelend op te treden,
                     om te kijken naar mogelijke oplossingsrichtingen en om in te springen als er tussen
                     nu en 2026 tijdelijk wat extra nodig is? Ziet de Minister zijn rol en taak daarin
                     voor de komende periode?
                  
Minister Koolmees:
Even procedureel: die periode is relatief kort. Het is nu eind januari. Over twee
                     maanden zijn er verkiezingen. Daarna is er natuurlijk een formatie. Dat klopt. In
                     die fase hecht ik aan de toezegging aan de heer Bruins om de ontwikkelingen te monitoren
                     en aan de gemaakte afspraak met Cedris en de heer Cohen om te kunnen acteren als er
                     dingen fout gaan. Het is aan de formerende partijen en het volgende regeerakkoord
                     om te kijken hoe je hier in de toekomst mee omgaat en hoe je dat gaat overbruggen.
                     Maar voor de korte termijn hebben we die afspraak al gemaakt. Dan gaat het echt over
                     coronagerelateerde punten. Maar voor de lange termijn is het echt een formatiekwestie.
                     Ik vind trouwens dat het ook een taak van de gemeenten is om toekomstbestendige plannen
                     te maken. Dat is ook een verantwoordelijkheid die we in de wet verankerd hebben.
                  
De voorzitter:
Voor de kijkers die luisteren: een demissionair kabinet regeert wel; dat past goed
                     op de winkel.
                  
Minister Koolmees:
Zeker.
De voorzitter:
Anders denkt iedereen dat ze niks meer doen. Meneer Van Kent, gaat u verder? U wilt
                     misschien nog een vraag stellen.
                  
De heer Van Kent (SP):
Zeker, voorzitter. Het is natuurlijk ook een misverstand dat deze Minister na de verkiezingen
                     direct van zijn taak ontheven is. Dat kan best nog een tijdje doorlopen. Als er onderhandeld
                     wordt ...
                  
Minister Koolmees:
De heer Gijs van Dijk zei «jammer», maar dat is voor de notulen.
De heer Van Kent (SP):
Die opvatting deel ik volledig. Maar waar het de SP om gaat, is dat als het ergens
                     mis dreigt te gaan ... Toen er bij Nedcar problemen waren, hebben we de Minister van
                     Economische Zaken naar de opdrachtgever die daar de auto's in productie heeft, gestuurd
                     om te bemiddelen voor het algemeen belang, om daarvoor op te komen. De oproep die
                     de SP aan deze Minister wil doen, luidt als volgt. Als er in de periode waarin hij
                     verantwoordelijkheid draagt, hoelang die dan ook is, ergens grote problemen ontstaan,
                     wil hij dan een rol pakken, bijvoorbeeld om te kijken of een naburige sociale werkvoorziening
                     een werkvoorziening waar het misgaat, kan helpen, of om met tijdelijke kredieten te
                     werken of om bij te springen of om ...
                  
De voorzitter:
Uw vraag is helder.
De heer Van Kent (SP):
Wil hij dan een rol spelen om opdrachtgevers binnen te halen of wat dan ook?
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Van Kent (SP):
Wil hij alles doen wat erop gericht is om ervoor te zorgen dat de sociale werkvoorziening
                     overeind blijft?
                  
Minister Koolmees:
Er zijn twee antwoorden. Het eerste is: ja, dat doe ik, want ik heb een belofte gedaan
                     aan de heer Bruins om dat in de gaten te houden in het kader van corona. Het tweede
                     antwoord is: ik ga niet zomaar in een verantwoordelijkheid stappen van individuele
                     gemeenten. Dat kan ik niet waarmaken, dus dat ga ik ook niet doen. De wet is wat dat
                     betreft helder, dus ik kan niet beloven dat een gemeente de keuze maakt om een bepaalde
                     kant op te gaan, zoals mevrouw Van Beukering zei. Ik kan niet zeggen: dat mag niet,
                     dus ik overrule u als rijksoverheid. Die positie heb ik niet. Dat is echt een keuze
                     die lokaal gemaakt moet worden. Maar meer in zijn algemeenheid geldt dat we niet willen
                     dat sw-bedrijven door corona en bijzondere omstandigheden in de verdrukking komen.
                     Daarom hebben we al 140 miljoen euro beschikbaar gesteld.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Koolmees:
Het punt van de heer Slootweg over de businesscase had ik al behandeld. Ik vind het
                     interessant om de bredere benadering voor het sociaal domein te kiezen. Ik denk dat
                     daar heel veel winst te behalen valt, niet financieel maar qua maatschappelijk welzijn
                     en qua brede welvaart.
                  
De heer Renkema vroeg een reactie op de vraag of er verkeerde prikkels zitten in het
                     financieringssysteem. De huidige financiering van de loonkostensubsidie zorgt ervoor
                     dat het aan het werk helpen van mensen met een beperking voor gemeenten verliesgevend
                     is. Om die reden hebben we als kabinet besloten om de loonkostensubsidie te gaan financieren
                     op basis van realisaties. Dat willen we zo snel mogelijk regelen. Dan worden ook de
                     negatieve financiële prikkels uit het systeem gehaald. Daarnaast hebben we de begeleidingsmiddelen.
                     Die worden beschikbaar gesteld via het Gemeentefonds. Dat is een taakstellend budget.
                     De gemeenten bepalen zelf hoe en voor wie zij die middelen inzetten. Dat past ook
                     bij de wet en de financiële verhoudingen. Gemeenten hebben die beleidsvrijheid en
                     hechten er ook aan dat ze die kunnen inzetten. De middelen voor jeugd en Wmo worden
                     op dezelfde manier beschikbaar gesteld. Los daarvan is er natuurlijk in de afgelopen
                     periode wel een discussie geweest met de gemeenten, waar ik zelf ook aan heb meegedaan.
                     Ik heb een andere verantwoordelijkheid daarin, bijvoorbeeld vanuit de inburgeringskant.
                     De budgetten in het sociaal domein en de jeugdzorgdiscussie spelen daarin natuurlijk
                     ook een rol. Die negatieve prikkels worden er dus zo snel mogelijk uitgehaald.
                  
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik heb op ditzelfde punt nog een korte vraag. Het klopt wat er wordt gezegd over de
                     loonkostensubsidie, maar het gaat mij er ook om dat uit de evaluatie van de Participatiewet
                     blijkt dat gemeenten inzetten op de groepen die het gemakkelijkst bemiddelbaar zijn
                     en de andere groepen eigenlijk vergeten. Datzelfde geldt voor de schoolverlaters uit
                     het praktijkonderwijs en het vso. De gemeenten hebben eigenlijk geen prikkel om daar
                     iets voor te doen. Zo breed was mijn vraag naar de verkeerde prikkels in de Participatiewet.
                  
Minister Koolmees:
Op zich heeft de heer Renkema daar gelijk in, ben ik bang. Ik weet niet of dat een
                     verkeerde prikkel is. Ik weet niet of je dat zo zou moeten kenschetsen. Ik denk dat
                     gewoon heel lang de analyse is geweest dat het veel geld en moeite kost om die groep
                     te activeren en dat men het daarom liever niet doet. Ik vind dat een verkeerde houding.
                     Ik denk dat het uiteindelijk ook niet sociaal is, of het nou gaat over cursussen,
                     over activeren of dat soort zaken. Dus ik denk dat op lange termijn, niet alleen vanuit
                     het uitkeringsgeld van de Participatiewet, maar ook vanuit allerlei multiproblematiek
                     waar de heer Slootweg het over had, het ook verstandig is om daar wel in te investeren.
                     Maar ik denk wel dat u gelijk heeft. Overigens is mijn beleving dat in de afgelopen
                     jaren, toen de arbeidsmarkt echt krap was, men daar op lokaal niveau ook anders over
                     is gaan denken, omdat er natuurlijk ook meer kansen waren voor mensen om een baan
                     te vinden in die situatie waarin we nog geen jaar geleden zaten, met 2,9% werkloosheid
                     en 300.000 vacatures. Hopelijk gaan we daar binnenkort ook weer naar terug, dus dan
                     loont het nog meer, denk ik.
                  
De laatste vraag, van de heer Gijs van Dijk, gaat over garantiebanen. Het onderscheid
                     tussen markt en overheid bestaat formeel nog steeds, maar in het wetsvoorstel Vereenvoudiging
                     banenafspraak wordt voorgesteld om het af te schaffen, om het eenvoudiger te maken
                     voor werkevers om mensen aan te nemen. Dat wetsvoorstel wordt nog ingediend bij de
                     Tweede Kamer, al vraag ik mij af of dat nog gebeurt. Ik denk het niet. Ik denk dat
                     het pas later na de verkiezingen wordt ingediend. Dat voorstel heeft natuurlijk ook
                     te maken met het feit dat een deel van de banen die de overheid inhuurt, wordt uitgevoerd
                     door private partijen; denk aan de ondersteuning en de catering. We hebben natuurlijk
                     ook het Rijksschoonmaakbedrijf, maar ook nog steeds schoonmaakbedrijven elders.
                  
Inderdaad, de heer Gijs van Dijk heeft gelijk. Dankzij de markt wordt de doelstelling
                     banenafspraak nog steeds gehaald en daarmee is het ook erg teleurstellend dat de overheidswerkgevers
                     de aantallen, ook over 2019, niet hebben gehaald. Dus de overheidswerkgevers moeten
                     een been bijtrekken. Het Bestuursakkoord Banenafspraak, dat in 2019 is gesloten tussen
                     alle overheidssectoren, laat zien dat er commitment bij de overheidswerkgevers is.
                     Daarin is ook afgesproken dat de sectoren werkplannen maken om er ook invulling aan
                     te geven. Die werkplannen worden elk jaar verbeterd en doorontwikkeld. De Minister
                     van Binnenlandse Zaken heeft u, als verantwoordelijk bewindspersoon hiervoor, in haar
                     brief van 3 december 2020, een recente brief, geïnformeerd over de ontplooide activiteiten.
                     Ik verwijs kortheidshalve naar die brief. Ze heeft ook geconcludeerd dat er helaas
                     nog steeds sprake is van een kwantitatieve achterstand bij de overheids- en onderwijswerkgevers.
                     Daar is nog steeds extra inzet nodig om het doel te behalen. We willen dat tandje
                     ook bijzetten.
                  
Dat waren volgens mij, voor zover ik weet, de vragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar de leden of zij meteen doorkunnen met de tweede termijn.
                     Dat kan. Dan kunnen ze ook hun moties indienen. Ik geef graag het woord voor de tweede
                     termijn aan de heer Van Kent van de SP.
                  
De heer Van Kent (SP):
Dank, voorzitter. Ik ben eigenlijk wel heel erg enthousiast over dezelfde opvatting
                     die hier, bij veel mensen in ieder geval, leeft, over de richting die we uit moeten
                     gaan. Over de hele exacte invulling zullen we nog veel met elkaar gaan spreken, tenminste
                     met een aantal die de volgende periode hier mee door zullen gaan, maar de richting
                     van een landelijk dekkend systeem waarbij iedereen die hulp of begeleiding nodig heeft
                     een plek krijgt, wordt breed onderschreven. Dat lijkt mij heel erg belangrijk voor
                     al die mensen die nu geen plek kunnen vinden om te werken en ook voor de toekomst.
                  
Voorzitter. Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat Nederland in 2016 het VN-Verdrag Handicap heeft geratificeerd;
van mening dat mensen met een arbeidsbeperking een baan verdienen;
spreekt steun uit voor de nota Aan de slag in het Sociaal Ontwikkelbedrijf,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Kent en Slootweg. Naar mij blijkt, wordt
                     de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 4 (35 644).
De heer Van Kent (SP):
Dan de tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er zorgen bestaan over een perverse prikkel doordat sw-bedrijven dan
                  wel gemeentelijke re-integratiebedrijven financieel voordeel hebben bij productiewerk
                  vanuit re-integratietrajecten;
               
verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre sw-bedrijven dan wel gemeentelijke
                  re-integratiebedrijven financieel afhankelijk zijn van productiewerk in re-integratietrajecten,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Kent. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 5 (35 644).
De heer Van Kent (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Renkema, GroenLinks.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik heb geen moties, wel twee vragen. De indieners zeiden aan het begin van de middag
                     vrij nadrukkelijk dat ze blij waren met de goede samenwerking met de FNV. Ik zie net
                     de FNV in de sociale media zeggen: «In de nota van deze twee partijen is toch niet
                     helemaal ons plan overgenomen, want wij kozen als het gaat over de Participatiewet» –
                     dat kan ik me nog wel herinneren uit het rapport dat de FNV inmiddels een jaar geleden
                     liet verschijnen – «juist voor alleen de doelgroep van mensen met een beperking en
                     niet zozeer ook voor de mensen in de bijstand.» Zit er nou een verschil tussen wat
                     de FNV wil en wat de indieners beogen? Op dat punt zou ik graag nog even een reactie
                     willen hebben, want deze twee partijen kiezen nadrukkelijk voor een verbreding in
                     plaats van voor een versmalling. Laat ik eraan toevoegen dat ik daar blij mee ben
                     en dat ik dat steun.
                  
Dan over de verbreding. Ik noemde al even de WIA. Ik miste enigszins iets – dat kwam
                     ook even aan de orde tijdens de interruptie met de Minister – over de leerlingen die
                     uit het praktijkonderwijs en het vso komen. Als ze geen bijstandsuitkering krijgen
                     – dat is het geval tot hun 27ste – is er geen financiële prikkel voor een gemeente
                     om hen te begeleiden. Zouden de indieners ook nog iets kunnen zeggen over die doelgroep?
                  
Dat waren mijn twee vragen, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Nijkerken-de Haan, VVD.
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik ben blij dat in dit debat helder is geworden dat zowel
                     het CDA als de Socialistische Partij niet terug willen naar de oude sw en dat het
                     niet gaat om het recht op werk. Het is en blijft een belangrijk onderwerp om te blijven
                     bespreken in deze Kamer, in deze commissie. Het is en blijft onze verplichting om
                     de kans op werk voor iedereen zo groot mogelijk te maken en om werk lonend te maken.
                     Daarom moeten die regelingen echt goed doordacht worden. Ik heb er in ieder geval
                     vertrouwen in dat ook gemeenten die verantwoordelijkheid voelen. Een blauwdruk vanuit
                     Den Haag past daar wat mij betreft in de huidige situatie in ieder geval niet bij.
                     Maar laat helder zijn dat een zo groot mogelijke kans op werk voor iedereen een richting
                     is die mijn fractie van harte steunt.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Beukering.
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik dank de Minister, de initiatiefnemers en de ondersteuning
                     voor alle antwoorden die we hebben gehad en voor de constructieve gedachtewisseling.
                     Ik denk dat we het met elkaar eens zijn dat we mensen die een afstand tot de arbeidsmarkt
                     hebben zo veel mogelijk moeten ondersteunen en dat daar verschillende instrumenten
                     voor zijn, maar dat die op dit moment misschien niet volledig benut worden. Daar moet
                     nog eens goed naar gekeken worden. Ik vind de oproep van u om nog eens verder met
                     elkaar door te praten over wat er in de wet moet komen een hele belangrijke. Maar
                     ik hoop wel dat u alle suggesties, en vooral de suggestie om de gemeenten die een
                     andere keuze hebben gemaakt erbij te betrekken, mee wilt nemen. Ik denk dat we ons
                     als Kamer ervan bewust moeten zijn dat we weleens beleidsvrijheid geven aan gemeenten.
                     Dan is het best wel lastig om met een blauwdruk te komen. Ik denk dat dat nog wel
                     een spanningsveld is waar we de komende periode met elkaar van gedachte over kunnen
                     wisselen. Zoals we hier vanmiddag met elkaar hebben gezeten, denk ik dat we in ieder
                     geval allemaal dezelfde uitgangspunten delen. De uitwerking zal nog wel een uitdaging
                     worden. Daar wens ik u in ieder geval veel succes mee.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Slootweg.
De heer Slootweg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil me in eerste instantie graag aansluiten bij de woorden
                     van mevrouw Van Beukering, want dat is volgens mij nog wel een spannend punt. We hebben
                     vandaag ook echt wel heel veel common ground gezien. Volgens mij moet ik «gezamenlijke
                     grond» zeggen. Met «right to challenge» ging ik volgens mij al een beetje over de
                     grens heen.
                  
Wat ik prettig vind van de initiatiefnemers en de Minister zijn de heldere antwoorden
                     op onze vragen. Ik vind het ook heel goed dat een aantal dingen nog een stukje steviger
                     moeten worden uitgezocht en dat de initiatiefnemers daar volmondig achteraan willen
                     gaan. Het gaat om een kwetsbare groep. Hoe bescherm je die, ook als je van hun eigen
                     kracht gebruik wilt maken? Ik heb de vraag gesteld hoe we voorkomen dat daar allerlei
                     tussenhandeltjes gaan ontstaan. We begrijpen wat we willen, maar we merken dat we
                     dan toch nog wat toezicht moeten houden.
                  
Een belangrijk punt zal ook nog blijven hoe we er in de tussenliggende tijd voor zorgen,
                     zeker nu corona speelt, dat de financiële positie van sw-bedrijven overeind blijft
                     en dat er geen dingen weggaan die we zo meteen hartstikke hard nodig hebben. Vandaar
                     dat ik een motie wil indienen die in de richting gaat van: hoe krijgen we dat goed
                     in kaart? Deze motie dien ik mede in namens de heer Van Kent.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat zorgen bestaan over het voortbestaan van sommige sw-bedrijven;
van mening dat mensen met een arbeidsbeperking hier niet de dupe van mogen worden;
verzoekt de regering een quickscan te maken van de (financiële) problemen bij sw-bedrijven
                  en hierover voorafgaand aan de Voorjaarsnota te rapporteren;
               
verzoekt de regering tevens desgewenst op zoek te gaan naar middelen om de betreffende
                  tekorten eenmalig aan te vullen, teneinde te voorkomen dat sw-bedrijven geheel dan
                  wel gedeeltelijk moeten sluiten,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Slootweg en Van Kent. Naar mij blijkt, wordt
                     de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 6 (35 644).
Dank u wel. Dan kijk ik naar de andere zijde van de tafel. De heer Gijs van Dijk.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dank, voorzitter. Dat scheelt mij een motie, want de heer Slootweg verwoordt wat ik
                     hier heb opgeschreven. Ik ondersteun die motie dus van harte, want het is echt van
                     belang – dat zei ik ook in mijn eerste termijn – dat we ervoor zorgen dat we op weg
                     naar dat sociaal ontwikkelbedrijf ... Dat heeft de toekomst; dat kunnen we wel concluderen
                     na dit debat en na de nota van de twee indieners en de twee partijen, denk ik. We
                     willen daar allemaal naartoe, al zullen er wat nuanceverschillen zijn. Dat is echt
                     goed nieuws, maar we moeten er wel voor zorgen dat we die kennis en expertise ondertussen
                     niet kwijtraken, niet vanwege het bedrijf an sich, maar vanwege al die mensen die
                     zoveel meer perspectief krijgen als we dat op een goede manier doen. Dat goed borgen
                     is niet alleen een verantwoordelijkheid van gemeenten, maar vooral ook een landelijke
                     verantwoordelijkheid. Er zullen wat aanpassingen in de wetgeving moeten volgen, willen
                     we dit beter gaan vormgeven.
                  
Dan heb ik nog één motie, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de coronacrisis grote effecten heeft op de sw-bedrijven, maar bovenal
                  op de mensen die daar werken;
               
constaterende dat de SER-Denktank Coronacrisis in «Neem iedereen mee» aangeeft dat
                  mensen met een arbeidsbeperking extra ondersteuning nodig hebben;
               
verzoekt de regering om, naast een economisch reddingsplan, ook te komen met een sociaal
                  reddingsplan om mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen tijdens deze moeilijke
                  periode,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Gijs van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 7 (35 644).
Er is nog een vraag voor u van mevrouw Van Beukering.
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Ik hoor de heer Gijs van Dijk reageren op de motie van de heer Slootweg. Ik ben wel
                     een beetje verbaasd, want we hebben net met elkaar zitten praten over de beleidsvrijheid
                     van gemeenten, en we hebben de Minister heel nadrukkelijk horen zeggen dat hij gaat
                     kijken welke bedrijven eventueel in de problemen zullen komen als gevolg van corona.
                     Hoor ik de heer Van Dijk nou zeggen dat hij vindt dat überhaupt alle sociale werkbedrijven
                     op dit moment overeind gehouden moeten worden, ook als gemeenten een andere keuze
                     hebben gemaakt?
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dat is precies waar mijn zorg zit. Ik denk namelijk dat we te veel hebben gedecentraliseerd
                     en te veel hebben losgelaten. Het grote probleem is dat als in een gemeente eenmaal
                     de keuze is gemaakt «we gaan het op een andere manier doen; we gaan het sw-bedrijf
                     weghalen en we doen het met allerlei private initiatieven», je vaak ziet dat dat ten
                     nadele is van mensen met een arbeidsbeperking. Daarom hebben wij hier meerdere moties
                     aangenomen, volgens mij bijna met algemene stemmen, met de oproep om de infrastructuur
                     die we nu hebben te behouden en ook te versterken.
                  
De Minister zei twee dingen. Hij zei aan de ene kant: ik ben demissionair, dus ik
                     kan niet ingrijpen in de gemeentelijke vrijheid die we nu eenmaal hebben afgesproken
                     in de Participatiewet. Daar grijpt deze nota echt wel voor een deel op in, en terecht.
                     Aan de andere kant zei hij: als er coronaproblemen zijn, dan heb ik een afspraak.
                     Maar als er gemeentes zijn die nu zeggen «we gaan toch bezuinigen, omdat we in onze
                     beleidsvrijheid andere keuzes maken, bijvoorbeeld om meer wegen te gaan aanleggen,
                     ten nadele van de sw-bedrijven», dan is dat voor ons een no-goweg voor die gemeenten,
                     want ik ben er juist voor dat we vanuit Den Haag weer iets meer regels en voorwaarden
                     gaan stellen. Het is namelijk van belang dat we die mensen met een arbeidsbeperking,
                     in welke gemeente ze ook wonen, hetzelfde perspectief kunnen geven. Daar horen natuurlijk
                     vrijheden bij met betrekking tot de organisatievorm en privaat-publieke samenwerking;
                     dat geloof ik allemaal wel. Maar ik vind dat de beleidsvrijheid van gemeenten ten
                     nadele is van mensen die gewoon recht moeten hebben op een goede begeleiding en een
                     goede werkplek. De verschillen tussen gemeenten zijn nu veel te groot. Dat is een
                     van de nadelen van de decentralisatie, die te hard en te snel is doorgevoerd.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Is het zo goed, mevrouw Van Beukering? U heeft nog een kans om uw interruptie
                     af te ronden. Gaat uw gang.
                  
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Ik merk dat ik de heer Gijs van Dijk heel ver kan volgen. Maar waar ik gewoon heel
                     veel moeite mee heb, is dat hij dit moment aangrijpt om nu nog even aan het kabinet
                     te vragen om in te grijpen in de vrijheid van gemeenten. Ik vind dat een carte blanche,
                     want u geeft daarmee eigenlijk aan de gemeente aan: als u nu van plan bent om te gaan
                     bezuinigen, doe dat dan vooral, want dan gaan we ingrijpen in uw beleidsvrijheid en
                     gaan we even geld geven vanuit onze maatregelen. Dat kan natuurlijk ook niet de bedoeling
                     zijn van de heer Van Dijk. Ik wil dat hier wel even uitgesproken hebben. Ik snap wat
                     u zegt, maar ik vind het moment gewoon niet goed.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Laat ik heel helder zijn: daar moeten de gemeenten een beetje aan gaan wennen. Ik
                     heb mij de afgelopen jaren echt geërgerd, en veel meer dan dat. Het gaat mij niet
                     om een wedstrijdje tussen Den Haag en de gemeenten; het gaat mij om het belang van
                     de mensen met een arbeidsbeperking die nu veelal nog thuis zitten en toevallig in
                     de gemeenten wonen die een andere keuze hebben gemaakt, niet in het belang van die
                     mensen, in mijn ogen. Dus ja, de gemeenten zullen eraan moeten wennen dat wij, als
                     het aan mij en een aantal andere partijen ligt, vanuit Den Haag iets meer spelregels
                     meegeven voor de manier waarop wij dit gaan inrichten.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Bruins van de ChristenUnie.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Twee opmerkingen en een motie.
Ik heb de Minister veel wat moeilijke vragen horen pareren met de mededeling dat er
                     een motie van de heer Bruins lag om sow-bedrijven te monitoren in deze crisis. Zeker,
                     dat is waar, maar ik mag toch ook aannemen dat het niet alleen gaat om monitoren maar
                     ook om het signaleren van zaken die fout gaan in deze crisis? Ik vraag even om een
                     bevestiging daarvan.
                  
Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Renkema over de jongeren in het p.o. en
                     het vso. Laten we ze alsjeblieft in de armen sluiten en hen helpen met de infrastructuur
                     die er is!
                  
Mijn laatste punt gaat over ondernemers die hun fair share of meer dan hun fair share
                     doen om mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt in hun bedrijf op te nemen.
                     Dat vergt altijd wat extra tijd en aandacht en aangezien belonen beter werkt dan straffen
                     heb ik de volgende motie.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat veel ondernemers bereid zijn om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt
                  tewerk te stellen, maar dat de begeleiding toch altijd wat extra tijd en aandacht
                  vergt;
               
verzoekt de regering opties uit te werken voor de inrichting van een begeleidingsbonus
                  die werkgevers ontzorgt bij het in dienst nemen van mensen met een achterstand tot
                  de arbeidsmarkt, waarmee intensieve begeleiding en eventueel productieverlies kunnen
                  worden gecompenseerd, en hierover de Kamer te informeren in het begin van het tweede
                  kwartaal van dit jaar,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 8 (35 644).
Dank u wel. De moties moeten altijd even rondgedeeld worden wanneer we aan het einde
                     komen van de tweede termijn van de Kamer, maar ik begreep dat de initiatiefnemers
                     toch meteen kunnen antwoorden. Ik stel dan ook voor dat zij beginnen met de beantwoording
                     van de diverse vragen. In die tijd heeft onze bode, die altijd heel vlug is, de moties
                     vast en zeker rondgedeeld, zodat die daarna meteen van een appreciatie kunnen worden
                     voorzien. Dat neem ik althans aan.
                  
Gaat uw gang, meneer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dank aan de leden voor hun tweede termijn en dank aan de Minister voor zijn toch overwegend
                     positieve reactie op onze nota. Terecht stelt hij een aantal vragen, want het zou
                     gek zijn als hij die niet had. Maar ik proef toch ook bij hem vooral waardering voor
                     de richting van onze nota en dat zie ik als winst.
                  
Meneer Renkema vroeg wat ik vind van de tweet van mevrouw Kitty Jong van de FNV. Ik
                     heb ’m voorbij zien komen, maar het bevestigde alleen maar dat wij ons hebben laten
                     inspireren door de FNV en dat wij de nota niet van hen hebben overgeschreven. Hier
                     scheiden onze wegen! Ik was het met de heer Renkema eens toen hij zei dat hij graag
                     beide groepen bediend ziet, zowel de mensen in de bijstand met een afstand tot de
                     arbeidsmarkt als de mensen met een arbeidsbeperking. Dat is onze richting en wat de
                     FNV vindt, laat ik uiteraard aan hen.
                  
Ik wil nog wel even ingaan op de inbreng van VVD en D66, die vergelijkbare opmerkingen,
                     laat ik het zo noemen, maakten over onze nota. Zij onderstreepten met name de beleidsvrijheid
                     van gemeentes en de decentralisatie. Ik was het eigenlijk zeer eens met de heer Gijs
                     van Dijk, en dat bevestigt maar weer eens wat een mooie achternaam hij toch heeft,
                     want ik dacht: zo had ik het ook kunnen zeggen. Hij wees namelijk terecht op de zorg
                     die er nu leeft en de verschillen die er zijn tussen gemeentes.
                  
«Geen blauwdruk» zegt u tegen ons en dat neem ik mij ter harte. Volgens mij bieden
                     wij overigens veel ruimte in onze nota en veel vrijheid om die sociaal ontwikkelbedrijven
                     op allerlei manieren tot stand te brengen. Maar wij willen ook geen kaalslag en je
                     ziet gewoon dat er in sommige gemeentes geen goed aanbod is voor mensen met een arbeidsbeperking
                     en voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. En daarin wil deze nota voorzien.
                     Dus als u vasthoudt aan die decentralisatiegedachte, dan is dat uw goed recht, maar
                     deze nota neemt daar inderdaad wel degelijk afstand van. Dat is namelijk een kernpunt
                     van onze nota.
                  
Ik hoop dat ik u meekrijg. Er zijn mooie moties ingediend. We gaan bij de stemmingen
                     zien wat eruit komt.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Peters.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook iedereen. De Minister zei net dat hij allemaal
                     uitgestoken handen zag. Ik zag die niet letterlijk, maar ze zijn er wel. Als we met
                     z'n allen breed delen dat we hier iets mee moeten en dat dit een goede richting is,
                     dan moeten we die uitwerking gaan doen. Laten we heel eerlijk zijn: het zijn mooie
                     woorden en notities zijn prachtig, maar het woord moet wel vlees worden, om het maar
                     even christelijk te zeggen, want anders heeft helemaal niemand er wat aan. Die richting
                     slaan we samen hopelijk zo breed mogelijk in.
                  
Ik wil ook even kort reageren op dat punt over decentraliseren. We decentraliseren
                     veel en ik vind dat een groot recht, maar soms kom je in krantenberichten dingen tegen,
                     ook op andere vlakken, waarvan je denkt: maar er staat nergens dat het zo moet! Waarom
                     doen we dat dan toch zo? In de Participatiewet staan helemaal niet de vreselijke dingen
                     die soms toch gebeuren. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik daarover in mijn denken
                     een ontwikkeling heb doorgemaakt de afgelopen vier jaar. In het begin zei ik altijd
                     dat er inderdaad niet staat dat het moet en dat er ruimte is om het goede te doen,
                     om af te wijken en om maatwerk te bieden; dat kan allemaal. En dat zeg ik nu nog.
                     Maar tegelijkertijd verschuift mijn denken toch wel een beetje, want als je vraagt
                     hoe vaak dat dan echt gebeurt, geeft de Staatssecretaris of de Minister aan dat het
                     maar heel weinig gebeurt. Dan zeg ik: we moeten mensen ook een beetje helpen het juiste
                     te doen en een beetje richting meegeven.
                  
Dan een vraag van de heer Renkema. Die was heel concreet.
De voorzitter:
Mevrouw Van Beukering heeft nog een vraag voor u op dit punt.
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Ik wil daar inderdaad nog een vraag over stellen, ook in reactie op wat daar eerder
                     over gezegd is. Er blijft vrijheid bij wethouders, maar onze gemeenteraden hoeven
                     helemaal niet te wachten op een demissionair kabinet. Zij kunnen morgen nog met een
                     eigen initiatief in de eigen gemeenteraad komen en overmorgen regelen dat het anders
                     gaat in hun gemeente. Daar heb ik u helemaal niet over gehoord. Daar zit een beetje
                     mijn punt. Ik vind dat u daar eigenlijk nog wel even op zou kunnen reflecteren. We
                     gaan nu wel heel snel in de Kamer proberen te regelen dat we wethouders kunnen terugfluiten.
                     Dat zou de gemeenteraad zeker zelf kunnen doen.
                  
De heer Peters (CDA):
Daar ben ik het eigenlijk wel mee eens. Dat kunnen ze zeker. Ik ben er ook al die
                     jaren van uitgegaan dat ze dat allemaal zouden doen, maar dat doen ze blijkbaar niet
                     allemaal. Dat is een beetje jammer. Ik denk dat het helemaal geen slecht idee is.
                     Ik denk dat ook D66 een appgroep heeft met raadsleden en wethouders. Het initiatief
                     dat wij geschreven hebben, kan daar dan ook genoemd worden met: dit is de richting,
                     dames en heren. Dat zou heel goed zijn. En dan kunnen ze er inderdaad morgen mee aan
                     de gang. Ik ga het in ieder geval wel doen in mijn appgroep.
                  
De heer Renkema had een vraag over de kinderen die van het praktijkonderwijs of bijvoorbeeld
                     uit de gesloten jeugdzorg komen voor wie de gemeente tot hun 27ste geen inkomensverplichting
                     heeft. Gaat dat goed? Als we een maatschappelijke businesscase maken ... Ik heb weleens
                     iemand die van het praktijkonderwijs kwam goed geïnterviewd over hoe zijn dag eruitzag.
                     Het was een sterke jongen, maar na vijf jaar was het een volkomen gehospitaliseerd
                     figuur geworden omdat we hem in zijn sop hebben laten gaarkoken. Om te janken vind
                     ik dat. Ik ben het helemaal met de heer Renkema eens. Ik weet dat sommige gemeenten
                     het doen, maar ik zou er echt voor willen pleiten hen niet los te laten en hen gewoon
                     aan de gang te zetten. Die jongens en meisjes kunnen gewoon wat. Als je ze loslaat
                     en zegt «succes ermee», gaat het niet goed. Je ziet dat op meer plekken. Aan mensen
                     die in de gesloten jeugdzorg zaten is tonnen aan gemeenschapsgeld gestoken en vervolgens
                     gaan we de kostendelersnorm op zo iemand toepassen. Dan gaat zo'n jongen als couchsurfer
                     door de straten en is het allemaal weggegooid geld. Verschrikkelijk. Ik ben het dus
                     met u eens, meneer Renkema.
                  
De voorzitter:
U lokt hem uit. Gaat uw gang, meneer Renkema.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik herken dit. Het is een wat emotioneel verhaal. Volgens mij zei de heer Bruins:
                     laten we de leerlingen die van school komen aan het hart drukken. Maar het is niet
                     alleen compassie, er moet ook iets veranderen. In de nota gaat het heel nadrukkelijk
                     over twee doelgroepen. Mijn pleidooi is eigenlijk: kijk ook naar de jongeren van 18
                     die niet meer leerplichtig zijn, maar tot hun 27ste geen ondersteuning krijgen en
                     niet worden begeleid als ze niks doen. Dat deden we voor de Participatiewet eigenlijk
                     beter in de overdracht van onderwijs naar sociale werkvoorziening, want daar ging
                     het vaak over. Zijn de indieners bereid om te erkennen dat dit naast de twee doelgroepen
                     die zij identificeren, een derde doelgroep is? Dat was de kern van mijn vraag. En
                     ik begrijp de compassie die ik hier hoor.
                  
De heer Peters (CDA):
Het antwoord is uiteraard: ja, daar moeten we ook iets mee. Ik ben het ermee eens
                     dat we daar bij de verdere uitwerking aandacht aan gaan besteden.
                  
De voorzitter:
Dan kijk ik naar de Minister, want er zijn een aantal moties die hij nog van een appreciatie
                     moet voorzien. Ze zijn, behalve de eerste, immers aan het kabinet gericht.
                  
Minister Koolmees:
Precies, want de motie op stuk nr. 4 is een spreekt-uitmotie, dus daar mag ik geen
                     oordeel over vellen. Ik heb er wel een mening over natuurlijk, maar die houd ik voor
                     me.
                  
De motie op stuk nr. 5 wil ik ontraden, ook vanuit de argumentatie die we net in het
                     debat zelf hebben gehad. Het is geen situatie van werken zonder loon. Het is een korte
                     periode. Tegen die achtergrond wil ik de motie ontraden.
                  
De motie op stuk nr. 6 wil ik wel oordeel Kamer geven, maar wel met een opmerking.
                     Iets in kaart brengen met een quickscan vind ik een goed idee, maar om ons te verzoeken
                     om desgewenst op zoek naar een dekking te gaan, vind ik een raar dictum, zeg ik eerlijk.
                     We hebben het over de Voorjaarsnota van mei of juni van dit jaar. Dan zijn de verkiezingen
                     geweest en is de budgettaire besluitvorming beleidsarm bij dit kabinet. Het is dan
                     aan de formerende partijen om daar een keuze in te maken. Een quickscan wil ik wel
                     maken om in kaart te brengen waarover we het nou eigenlijk hebben – die wil ik dus
                     wel uitvoeren – maar een dekking daarbij zoeken, gaat me te ver in deze demissionaire
                     staat. Met deze opmerking in het achterhoofd wil ik de motie oordeel Kamer geven.
                  
Wat betreft de motie op stuk nr. 7 van de heer Gijs van Dijk zou ik eigenlijk willen
                     vragen of hij die wil aanhouden tot morgen. Morgen hebben we namelijk het debat over
                     het steunpakket en over alles wat daar aan sociale elementen en onderwijs bij langs
                     komt. Ik zou die overweging mee willen geven.
                  
De voorzitter:
Ik zie non-verbale instemming van de heer Gijs van Dijk.
Op verzoek van de heer Gijs van Dijk stel ik voor zijn motie (35 644, nr. 7) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Koolmees:
Dan de motie op stuk nr. 8 van de heer Bruins om opties uit te werken. Dat willen
                     we doen. Sowieso is het natuurlijk goed gebruik dat bij een formatie opties worden
                     uitgewerkt. Veel instrumenten zijn er natuurlijk al. Er zijn natuurlijk al loonkostensubsidies
                     en andere instrumenten die worden ingezet. Maar het verzoek om opties uit te werken
                     wil ik graag oordeel Kamer geven.
                  
Dan zijn er nog twee punten, los van de moties. De heer Bruins had mij gevraagd om
                     niet alleen maar vinger aan de pols te houden, maar ook te acteren. Acteren is my
                     middle name. Dat hebben we al twee keer gedaan op dit punt en die afspraak hebben
                     we ook met de heer Bruins gemaakt. Dat weet Cedris ook.
                  
Het interruptiedebat tussen mevrouw Van Beukering en de heer Gijs van Dijk was interessant.
                     We houden inderdaad vinger aan de pols als het gaat om corona, maar als er een beleidskeuze
                     van een gemeente onder ligt, vind ik dat echt wat anders. Volgens de huidige wet ligt
                     de beleidskeuze bij die gemeente. Daar kan ik niet in treden als bewindspersoon. Die
                     opmerking wil ik ook nog even gemaakt hebben.
                  
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u vriendelijk. De heer Bruins heeft toch nog een vraag voor u.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik heb nog een vraag om zeker te weten dat de motie die ik heb ingediend duidelijk
                     overkomt bij het uitwerken van de opties. De Minister zei dat er al subsidies zijn,
                     zoals loonkostensubsidie. Maar dit gaat specifiek over een begeleidingsbonus, dus
                     een bonus voor de begeleiding die op de werkvloer in een regulier bedrijf nodig is
                     om iemand goed aan het werk te houden. Het gaat dus niet over de verminderde loonwaarde
                     van de persoon zelf die afstand heeft tot de arbeidsmarkt.
                  
Minister Koolmees:
Dan was ik in de war gebracht door de formulering «eventueel productieverlies kunnen
                     worden gecompenseerd», want dat suggereert wel iets van een loonwaardebepaling.
                  
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dat suggereert dat degene die bij de begeleiding even een paar uur in de week betrokken
                     moet zijn een productieverlies heeft. Het gaat niet om het productieverlies van de
                     arbeidsgehandicapte zelf.
                  
Minister Koolmees:
Oké, dan gaat het dus om de kosten van degene die begeleidt.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Exact. Ik vraag om het uitwerken van opties voor een begeleidingsbonus daarvoor.
Minister Koolmees:
Oké.
De voorzitter:
Kijk, de Minister is net zo constructief als wij allemaal begonnen zijn. Maar nu komen
                     er ineens allerlei vragen over deze laatste, in huisartsenhandschrift geschreven motie.
                  
Mevrouw Nijkerken-de Haan (VVD):
Nee, niet daarover. Ik heb nog even een vraag over de motie van de heer Gijs van Dijk.
                     Gaat hij die morgen opnieuw indienen of wordt die aangehouden? Als die morgen bij
                     een ander debat wordt ingediend, haal ik haar hier uit.
                  
De voorzitter:
Voor de goede orde: deze motie is ingediend. Daarmee is het aan de heer Gijs van Dijk
                     om te bepalen wanneer die op de stemmingslijst komt. Als hij de motie blijvend aanhoudt,
                     kan hij de termijn ook nog verlengen. Het is nu in handen van de heer Van Dijk wanneer
                     u de motie terugziet op de stemmingslijst. Dat kan maar zo op heel korte termijn zijn,
                     aan het einde van de stemmingslijst.
                  
De heer Renkema (GroenLinks):
Voor mij was nog niet helemaal duidelijk wat nu het oordeel is van de Minister over
                     de motie op stuk nr. 8.
                  
Minister Koolmees:
Oordeel Kamer.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik zou graag aan de heer Bruins willen vragen om deze motie nog even uit te typen
                     of iets dergelijks. Zijn handschrift is weliswaar beter dan dat van mij, maar toch.
                     Ik weet niet of dit bij hem of bij de griffie ligt.
                  
De voorzitter:
Dat wordt zeker gedaan. De stenografische dienst noteert ieder woord dat wij uitspreken,
                     zeker nu, per letter. Dus dat komt prima voor elkaar.
                  
De heer Renkema (GroenLinks):
Dat is goed, want ze moeten zeker nu vaak ook naar medewerkers thuis gestuurd worden.
De voorzitter:
U krijgt een stemmingsset en u krijgt vast een stemmingslijst van uw eigen fractiesecretaris.
Minister Koolmees:
Misschien gaat mijn oordeel ook nog wel veranderen als ik het straks lees.
De voorzitter:
Zodra het Keltische handschrift is ontcijferd, gaat de Minister een oordeel geven.
                     Nee, de geest van de motie is besproken en ik denk dat de Kamer weet wat de appreciatie
                     van de Minister is.
                  
Ik dank u allen hartelijk voor dit constructieve overleg. Dat zelfs de heer Peters
                     een rood mondkapje draagt, was al shocking genoeg. Ik wens u allemaal een fijne dag
                     en sluit deze vergadering.
                  
Sluiting 16.28 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.M. van Toorenburg, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.