Verslag van een wetgevingsoverleg : Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 29 juni 2020, over Inburgering
35 483 Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20..)
Nr. 62 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
            
Vastgesteld 21 juli 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 29 juni 2020 overleg
                  gevoerd met de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over:
               
– het wetsvoorstel Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering
                           20..) (Kamerstuk 35 483).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Rog
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Rog
Griffier: Esmeijer
Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Becker, Van den Berge, Gijs van Dijk,
                  Jasper van Dijk, De Graaf, Kuzu, Van Meenen, Peters, Rog, Segers en Stoffer,
               
en de heer Koolmees, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Aanvang 13.03 uur.
De voorzitter:
Aan de orde is het wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en
                     Werkgelegenheid, onder andere over het wetsvoorstel Regels voor inburgering in de
                     Nederlandse samenleving oftewel de Wet inburgering (35 483).
                  
Heel hartelijk welkom aan alle leden op deze historische plek: de Oude Zaal van de
                     Tweede Kamer. Een hartelijk welkom aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
                     en zijn ondersteuners. Wij hebben vijf uur de tijd om dit wetsvoorstel te behandelen.
                     Dat betekent dat we tot 18.00 uur de tijd hebben. Dan moeten we de zaal verlaten.
                     Het zou heel fijn zijn als wij de wet in die tijd kunnen behandelen. Het is een wetsvoorstel
                     waarbij we een indicatieve spreektijd hebben van zes minuten. Als u zich daaraan kunt
                     houden, redden we het in de tijd. Ik begrijp dat enkele leden iets over deze spreektijd
                     heen zullen gaan. Daarom wil ik u vragen om het aantal interrupties in eerste termijn
                     te beperken tot twee. Dan hebben we nog een reële kans dat we het wetsvoorstel vandaag
                     kunnen afronden.
                  
We gaan volgens de begrotingsvolgorde de sprekers langs. De eerste spreker is het
                     lid De Graaf van de fractie van de PVV. Ik geef hem het woord.
                  
De heer De Graaf (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Nou, die zes minuten ga ik niet eens redden hoor. Dat scheelt
                     weer.
                  
Eindelijk ligt ie er dan. Dat is de lang geleden met veel tromgeroffel – volgens mij
                     was het nog door Alexander Pechtold – aangekondigde nieuwe inburgeringswet. Trompetten
                     in de aanslag. Iedereen in het gelid. D66 gaat werk maken van die inburgering. En
                     Minister Koolmees, ook D66, heeft er met een batterij ambtenaren bijna drie jaar aan
                     gesleuteld. Dan kom ik weer bij D66. Het Kamerlid Paternotte heeft namens die partij
                     geen kans nagelaten om de door de Partij van de Arbeid in de persoon van oud-minister
                     Asscher veroorzaakte chaos naar aanleiding van deze wet en de uitvoering daarvan in
                     de schoenen van de PVV te schuiven. Maar nu gaat het dan echt gebeuren: D66 gaat het
                     regelen. En wat zien we? Eigenlijk ligt er een soort ultra-politiek correcte maakbaarheidsgids
                     die van iedere Aziaat en Afrikaan die naar Nederland komt binnen twee jaar een volledig
                     Nederlandse modelburger maakt. Hoppekee! Nou, we gaan het meemaken, voorzitter.
                  
Was die vorige wet dan zo goed, kun je de PVV vragen. Ik stel de vraag niet voor niks,
                     want een stukje historie kan natuurlijk veel zeggen over de te verwachten toekomst.
                     Het antwoord op die vraag – je zou het van ons niet verwachten – is zowel ja als nee.
                     De vorige wet werd namelijk van kracht met de belofte dat de immigratie- en asielstroom
                     drastisch teruggedrongen zou worden, want een goede inburgeringswet is als een dweil.
                     De clichés zijn eigenlijk altijd waar. Je hebt alleen wat aan een dweil als de kraan
                     dicht is. Dat is geen hogere wiskunde. Ook hier geldt: het zijn kraan en dweil. De
                     asielstroom is de kraan en de inburgeringswet is de dweil om te zorgen dat het daarna
                     goed gaat.
                  
VVD en CDA slaagden er tijdens Rutte I niet in om aan die voorwaarden te voldoen.
                     Sterker nog, volgens mij was het Minister Rosenthal die in heel de EU thee is gaan
                     drinken om te kijken of er wat minder immigranten naar Nederland zouden komen. Dan
                     zien we meteen het failliet van de EU, maar daar gaat het vanaf 13.30 uur in een andere
                     zaal over. De heer Rosenthal ging overal thee drinken, maar al die EU-staten weigerden
                     om mee te werken om Nederland een wat dichtere grens te geven.
                  
Voorzitter. Toen kwam Rutte II en met Minister Asscher werd er alles aan gedaan om
                     de inburgeringswet te laten mislukken, want de grenzen in Nederland werden namelijk
                     wijder dan ooit opengezet onder Rutte/Asscher. De schuld voor het mislukken van de
                     inburgering werd afgeschoven op het kapitalisme en de taalbureautjes. Ik zal niet
                     zeggen dat daar nou zulk fantastisch werk is verricht, want kritisch moet je kunnen
                     zijn. Er is daar ook door cowboys slecht werk verricht, maar er is ook door taalbureaus
                     goed werk verricht. We hebben daarover vaak in de Kamer gesproken.
                  
De allergrootste fout waren de open grenzen. Immigratierecord na immigratierecord
                     werd verbroken. En inderdaad, niet de kraan stond open, maar de dijk brak zelfs door.
                     De PVV kreeg dan de schuld voor het mislukken van de inburgering. Alleen een dorpsgek
                     begrijpt die logica.
                  
De reden waarom we ons afvragen of de voorliggende inburgeringswet gaat werken, is
                     gelegen in het feit dat de grenzen nog steeds openstaan. De coronacrisis heeft natuurlijk
                     laten zien dat die grenzen best wel dichter kunnen, alleen zitten we nu weer in een
                     nieuwe tijd. Wacht maar, en de mensen komen weer.
                  
Iedereen kan hier binnenkomen wanneer de goede leugen maar wordt gepresenteerd of
                     wanneer een allochtoon uit Eindhoven als bemiddelaar jou tot christen of homo verklaart.
                     Is er al eens actie ondernomen richting die oplichter uit Eindhoven en zijn profiteurs?
                     Zijn ze het land misschien zelfs al uitgezet vanwege oplichting, zo vraag ik hem.
                  
Dan de inburgeringswet. We zien een aantal verbeteringen in de nieuwe inburgeringswet,
                     waaronder het afschaffen van ontheffingen op basis van aantoonbaar geleverde inspanningen
                     en het verhogen van het taalniveau van A2 naar B1. De wet bevat daarmee zelfs een
                     aantal eerder verworpen PVV-voorstellen. Hulde! Maar de vraag blijft of dat voldoende
                     is voor een werkende wet. De grote achilleshiel is natuurlijk het feit dat veel van
                     de uitvoering ingevuld wordt bij algemene maatregel van bestuur. Die AMvB's hebben
                     we in de vragenronde ook bij meerdere partijen gezien. De ontheffing op basis van
                     aantoonbaar geleverde inspanning voor bijvoorbeeld analfabeten is wel geschrapt, maar
                     er kan zomaar bij AMvB bepaald worden dat iemand op basis van analfabetisme toch een
                     ontheffing krijgt. Kan de Minister nog eens ingaan op de uitzonderingen die mogelijk
                     zijn? De gronden vinden wij te vaag omschreven. Waar ligt nou de grens? Wanneer wordt
                     iemand uitgezet als hij echt met zijn pet ernaar gooit? Kan de Minister daarop ingaan
                     en dan met name op het gevaar van willekeur. En dan heb ik het niet alleen over de
                     willekeur die via een AMvB geregeld kan worden, maar ook de willekeur van de ambtenaar
                     van de gemeente aan het eind van het traject. Is er in de gemeentes misschien wel
                     verschil tussen de uitvoering mogelijk, waardoor ambtenaar a in Appelscha dit zegt
                     en ambtenaar b in Breda iets anders?
                  
Ik ben bijna klaar, voorzitter. Een persoonlijk inburgeringsaanbod op maat klinkt
                     heel mooi, maar vraagt enorm veel van de gemeentes. Dat levert een enorme bureaucratie
                     op en het werk zal in de meeste gevallen bij de inburgeringsindustriebureautjes terechtkomen
                     die straks door de gemeente worden ingeschakeld. Is dat niet van de regen in de drup,
                     vraag ik via de voorzitter aan de Minister. Kan de Minister uitleggen wie er straks
                     gebaat is bij die grote verschuiving van de ene bureautjes naar de andere door overheid
                     ingeschakelde taalbureautjes? Daar ligt de vraag. Cui bono? Wie profiteert? En dan
                     spreken we natuurlijk niet over het antwoord dat de inburgeraar of de maatschappij
                     zal profiteren. Maar waar gaat het geld heen? Follow the money. Hoe gaat dat lopen?
                     Ik wil dat weten, zodat wij dat kunnen volgen.
                  
Voorzitter, voordat ik klaar ben, heb ik nog een vraag. De PVV heeft verder zeer grote
                     vraagtekens geplaatst bij het voornemen om gemeenten te belonen voor succesvolle inburgering.
                     Dat geeft het risico van een perverse prikkel tot het leveren van slechts papieren
                     succes, zoals we hebben gezien bij het reguliere onderwijs. Hoe gaan we dat op een
                     goede manier controleren?
                  
Dus, voorzitter, we hebben veel vragen. Er ligt een iets strengere inburgeringswet
                     die gedeeltelijk een hangmatwet is, vanwege het ontzorgen, maar er is ook willekeur
                     achteraf mogelijk in de beoordeling van de geleverde inspanning. En van de AMvB's
                     kennen we inhoud nog niet. De grootste verschuiving vindt dus plaats van particuliere
                     taalbureautjes naar door de overheid ingeschakelde taalaanbieders. En we weten dat
                     het niet altijd een garantie op succes geeft, als de overheid dingen gaat regelen.
                     Was het maar zo'n feest! De grenzen moeten dicht, want anders kunnen we veranderen
                     wat we willen, maar dan gaat het misschien niet opschieten. Onze meest positieve houding
                     kan dan ook worden omschreven als: God zegene de greep, maar gooi vooral de grenzen
                     dicht. Daar laat ik het nu vooral bij.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Graaf. Voordat ik de volgende spreker aankondig, wil ik nog
                     even aangeven dat de heer Paternotte er op dit moment niet is. Hij heeft op het allerlaatste
                     moment vanwege een privéomstandigheid af moeten zeggen. Gelukkig zal de D66-fractie
                     een ander lid afvaardigen, het lid Van Meenen. Hij is nu in de auto op weg naar de
                     Oude Zaal. Er is straks dus ook een afgevaardigde van die partij aanwezig. Meneer
                     De Graaf, dank u wel.
                  
De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter, ik had de naam Paternotte genoemd. Ik had niet door dat hij er nog niet
                     was. Het hoeft niet uit de Handelingen, maar dan is dat bij dezen rechtgezet.
                  
De voorzitter:
Geen probleem. Ik ga naar mevrouw Becker, lid van de fractie van de VVD.
Mevrouw Becker (VVD):
Voorzitter. Ik ga deze inbreng heel anders doen dan u van mij gewend bent, namelijk
                     heel staccato en zonder allerlei analyses en beschouwingen. Ik ga echt proberen om
                     het in zes minuten te doen. Ik hoop dat de tijd dan nu ingaat.
                  
Voorzitter. Goed dat er een nieuwe inburgeringswet ligt met een hogere taaleis, meer
                     werkervaring en de kernwaarden van onze vrije samenleving. Ook krijgen inburgeraars
                     niet langer vanaf dag één een volledige uitkering en is er een nadrukkelijke koppeling
                     met de Participatiewet. Allemaal wensen van de VVD die in vervulling gaan! We zien
                     niet alleen het regeerakkoord, maar ook onze moties over inburgeren op de werkvloer
                     en meer aandacht geven aan vrouwelijke statushouders terug, waarvoor dank.
                  
Doordat gemeenten in het nieuwe stelsel straks de regie hebben, kunnen zij maatwerkafspraken
                     maken. Niet langer een paar uur in de week taalles en verder maar zien, maar wel nog
                     steeds de eigen verantwoordelijkheid om er wat van te maken! Het wetsvoorstel biedt
                     conform de motie-Becker/Heerma kaders en stokken achter de deur. Ook daarvoor dank.
                     Zo zijn er een boete bij verwijtbaar niet-inburgeren en een prestatiebekostiging om
                     gemeenten aan te sporen het onderste uit de kan te halen. Blijft een inburgeraar na
                     het traject onverhoopt in een uitkering, dan is daar dankzij de Staatssecretaris Tamara
                     van Ark het passend aanbod. Daarmee is het dus voor niemand een optie om ingeburgerd
                     thuis op de bank te zitten.
                  
Voorzitter. Dat is de kern, maar vanwege de tijd ga ik nu snel door naar de vragen
                     en onze eigen voorstellen. Het wetsvoorstel is namelijk geen decentralisatie van beleid,
                     maar van uitvoering. De VVD wil verzekeren dat er geen ruimte of zelfs perverse prikkels
                     in de wet zitten om als gemeente te lage eisen te stellen of te snel af te schalen.
                     De inburgering moet overal even strenge eisen stellen en overal van goede kwaliteit
                     zijn. Inburgering biedt immers bijzondere toegang tot verblijf in Nederland en soms
                     zelfs tot het Nederlanderschap.
                  
Dat geldt ten eerste ten aanzien van taal. Uitgangspunt is terecht B1. De leerbaarheidstoets
                     zorgt dat daar niet van kan worden afgeweken als daar geen objectieve reden voor is.
                     De toets moet een landelijk afgenomen toets blijven als het aan de VVD ligt. Kan de
                     Minister beloven dat de leerbaarheidstoets landelijk blijft en qua uitvoering in elk
                     geval niet wordt gedecentraliseerd tot een grondige evaluatie ervan na drie jaar?
                     Kan hij expliciet in de evaluatie meenemen hoe vaak de brede intake alsnog leidt tot
                     lagere inschaling en ook of uitbesteding van de brede intake vaker tot lagere inschaling
                     leidt?
                  
Ten tweede de prestatiebekostiging. Dit is een goed instrument, mits het het juiste
                     gedrag van gemeenten beloont. We moeten uitkijken voor te snelle afschaling, om daarmee
                     het aantal geslaagden op te krikken. De regering schrijft de prikkel op geslaagden
                     en niet op B1-geslaagden te willen richten omdat gemeenten vrijheid moeten hebben
                     voor afschaling. Ik zou het zelf verstandiger vinden om de prestatiebekostiging wél
                     te richten op B1 of als alternatief daarvoor uitstroom naar werk. Graag een reactie
                     van de Minister.
                  
Dan werk. In de wet zit werkervaring in de zogenaamde MAP en de Z-route. Dat in de
                     toelichting echter wordt gesproken over participatie in brede zin, zoals afspraken
                     met een taalmaatje, stelt mij niet gerust. De VVD wil dat ervaring op een echte werkvloer
                     het uitgangspunt is, zoals gevraagd in de motie-Becker/Nijkerken. Wil de Minister
                     het uitgangspunt dat het echt moet gaan om ervaring op de werkvloer, alsnog in de
                     lagere regelgeving vastleggen? Hoe zorgt de Minister ervoor dat gemeenten de Participatiewet
                     en de Inburgeringswet zo veel mogelijk integraal uitvoeren? Hoe worden de arbeidsmarktregio's
                     daarbij benut? Is de Minister bereid om gemeenten de flexibiliteit te geven om het
                     inburgeringsbudget ook te gebruiken voor arbeidsondersteuning? Is hij ook bereid om
                     te registreren hoeveel inburgeringsplichtigen uitstromen naar werk per route, zodat
                     we weten hoe succesvol de nieuwe wet eigenlijk is?
                  
Dan het onderdeel Kennis van de Nederlandse Maatschappij. Dank voor uitvoering van
                     de motie van ons en D66 om vrije kernwaarden centraler te zetten. Ik lees echter dat
                     dit niet betekent dat de thema's zelfbeschikking en antisemitisme altijd expliciet
                     aandacht krijgen. Er staat namelijk dat het kán. Is de Minister bereid toe te zeggen
                     dat hier ook altijd een aantal examenvragen aan zullen worden gewijd?
                  
Dan de participatieverklaring. Hierin staat dat de inburgeraar de kernwaarden moet
                     respecteren, maar hij hoeft ze niet te onderschrijven. Ik vind dat een gemiste kans.
                     De participatieverklaring is bij uitstek een sociaal contract dat we sluiten met de
                     nieuwkomer. De vrijheid in de Nederlandse samenleving is niet een soort vrijheid à
                     la carte. Ik zou daarom willen dat iedere inburgeraar de mensenrechten moet onderschrijven
                     en ook afstand doet van zaken die daar het tegenovergestelde van zijn. Daar stel ik
                     mezelf onder andere bij voor: onderdrukking, huwelijksdwang en geweld binnen een relatie.
                     Ik zal daarover een amendement indienen.
                  
Ook viel mij op dat bij de brede intake de inburgeraar niet automatisch het recht
                     heeft op een eigen gesprek. Ik vind dat in het kader van zelfbeschikking niet juist.
                     Ik zou willen dat de Minister regelt dat de gemeente altijd de mogelijkheid moet bieden
                     van een eigen gesprek zonder partner. Is hij hiertoe bereid?
                  
Dan het gevolg als een inburgeraar al het voorgaande wat we zojuist hebben besproken
                     niet wil oppakken. De Minister schrijft in lijn met de motie-Becker/Heerma dat een
                     inburgeraar die verwijtbaar niet inburgert, een boete moet krijgen. Maar in de wet
                     zie ik dat gemeenten niet een boete moeten opleggen, maar hierover een verordening
                     moeten opstellen. In de wet staan dan alleen wettelijke maximumbedragen. Zo gaat het
                     handhavingsregime per gemeente sterk verschillen. Ik heb daarom een amendement ingediend
                     dat gemeenten alleen vrijheid geeft om bij schrijnende omstandigheden te kunnen bepalen
                     wanneer iets niet-verwijtbaar is. Maar bij de constatering of iets verwijtbaar is,
                     zou overal hetzelfde moeten gelden: een boete gebaseerd op de bedragen in de wet.
                     Dit amendement heb ik samen met het CDA ingediend.
                  
Voorzitter. Dan een ander onderwerp: integratie van kinderen van inburgeraars. Als
                     zij niet naar de vve gaan, krijgen zij echt een valse start met taal. Daarom wil ik
                     dat als verplicht onderdeel van het PIP afspraken worden gemaakt met de inburgeraar
                     over de vve van kinderen. Daarbij moet het uitgangspunt zijn dat kinderen ernaartoe
                     gaan, tenzij uitzonderlijke omstandigheden dat onmogelijk maken. Hierover zal nog
                     een amendement volgen. Op dit moment lijkt het erop dat meerdere partijen ook bereid
                     zijn om dat te ondertekenen.
                  
Veel belangrijke keuzes zijn nog niet gemaakt. Het is gezegd: er volgen over nog maar
                     liefst 32 onderwerpen AMvB's. Nu snap ik dat een nieuw stelsel wendbaar moet zijn,
                     maar bij de grotere onderwerpen vind ik democratische controle echt op z'n plaats.
                     Ik heb daarom een amendement ingediend om deze AMvB's op de meest fundamentele onderwerpen
                     wel voor te hangen.
                  
Tot slot, voorzitter, de lokale democratie. De wet vraagt ook in de uitvoering nog
                     veel keuzes. Ik vind dat gemeenteraadsleden in staat moeten worden gesteld te kunnen
                     controleren. Daarom heb ik gevraagd om een brochure voor raadsleden met de kern van
                     de wet en alle lokale instrumenten en bevoegdheden daarin opgesomd. Ik zou willen
                     dat hierin ook expliciet komt te staan dat gemeenten een inburgeringsverordening kunnen
                     maken, zodat de raad hierop kan aandringen. Wil de Minister zo'n brochure toezeggen
                     en wil hij met de VNG overleggen over het opstellen van een standaardverordening?
                  
Dan heb ik nog een kopje overig. Ik wist niet waar ik mijn laatste vraag onder moest
                     plaatsen. Klopt het dat alle Turkse nieuwkomers van voor 1 mei na 1 mei geen mogelijkheid
                     meer hebben voor de opt-in? We zijn ontzettend blij met de verplichting vanaf 1 mei,
                     maar vallen er nu toch niet mensen tussen wal en schip die niet meer kunnen inburgeren?
                     Want dat zou mij een gemiste kans lijken en het heroverwegen waard.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Becker. Er is een interruptie van het lid Jasper van Dijk van
                     de SP.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik vind persoonlijk de wet die we vandaag bespreken een stap vooruit – we brengen
                     de inburgering naar de gemeentes – maar er zit nog wel een zwakke plek in en dat noem
                     ik het toezicht. Het toezicht wordt nu geregeld door Blik op Werk. Dat is nu juist
                     een instantie die grote fouten heeft gemaakt in het verleden. Vorige week nog was
                     er een bericht in de Volkskrant over drie taalbureaus waarbij invallen zijn gedaan:
                     taalbureaus die nu nog actief zijn en die een keurmerk hebben gekregen van Blik op
                     Werk. Deelt mevrouw Becker de mening van de SP dat het voortgaan van Blik op Werk
                     in de nieuwe wet onverstandig zou zijn?
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Dank aan de heer Jasper van Dijk dat hij deze vraag stelt, want ik had geen tijd meer
                     om ook hier nog een vraag over op te nemen. Inderdaad, het toezicht is iets wat ook
                     de VVD al langer bezighoudt. We hebben samen met de heer Van Dijk een motie ingediend
                     in aanloop naar deze wet om te kijken of in ieder geval de onderwijsinspectie betrokken
                     zou kunnen worden bij het toezicht van Blik op Werk. Ik vind dat nog steeds het overwegen
                     waard, maar ik vind het wel heel kort door de bocht om nu al te besluiten dat Blik
                     op Werk niet het juiste keurmerk is en het over te hevelen naar de onderwijsinspectie.
                     De Minister heeft daar ook het nodige over gezegd in zijn antwoorden: de onderwijsinspectie
                     is een instantie die op publiek onderwijs toeziet en niet op privaat onderwijs. Dus
                     dat zou nogal wat vergen. En Blik op Werk heeft ook wel duidelijk laten zien wel te
                     kunnen handhaven op zaken als fraude. Er zijn genoeg zaken boven tafel gekomen dankzij
                     Blik op Werk. Dus met de heer Jasper van Dijk vraag ik aan de Minister: kunnen we
                     er wel voor zorgen dat de onderwijsinspectie in beeld is en meekijkt met Blik op Werk
                     en kunnen we hier scherp een vinger aan de pols houden? Maar zover als de heer Van
                     Dijk wil gaan, wil ik nog niet gaan.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Maar mag ik mevrouw Becker en alle anderen eveneens uitnodigen om mijn amendement
                     op stuk nr. 6 goed te bestuderen? Daar staat niet in dat de onderwijsinspectie een-op-een
                     de taken van Blik op Werk overneemt. Er staat in dat de Minister bevoegd wordt om
                     een onafhankelijke instantie aan te wijzen die toezicht gaat uitvoeren in plaats van
                     Blik op Werk, want ik vind Blik op Werk de zwakke plek in dit wetsvoorstel. Ik voel
                     mij gesterkt door het verleden. Ze hebben toen hun taak niet goed uitgevoerd. Ik zou
                     dus mevrouw Becker willen uitnodigen om met mij mee te denken over een goed onafhankelijk
                     alternatief.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Natuurlijk is het altijd goed om heel scherp naar amendementen te kijken die zijn
                     ingediend, maar volgens mij is het niet zo dat Blik op Werk in deze wet staat. In
                     deze wet staat een keurmerk. Blik op Werk is op dit moment de houder van het keurmerk,
                     maar er zijn ook andere instanties die eventueel in aanmerking zouden kunnen komen
                     voor dat keurmerk. Dus ik ben zelf niet getrouwd met Blik op Werk. Ik vind dat het
                     toezicht goed moet zijn. Als de Minister mij kan overtuigen dat Blik op Werk dat nu
                     kan, vind ik nog steeds dat we zouden moeten bezien of de onderwijsinspectie daar
                     wel op kan meekijken, een vinger aan de pols kan houden. Eventueel sta ik er best
                     voor open om op een gegeven moment te kiezen voor een andere houder die dat keurmerk
                     moet gaan dragen. Dus misschien in de toekomst, maar nu nog niet wat mij betreft.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Becker. Er zijn geen interrupties meer. Dat betekent dat ik naar
                     de volgende spreker ga. Dat is de heer Van den Berge van de fractie van GroenLinks.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Voorzitter. We bespreken vandaag de nieuwe Wet inburgering. Woensdag debatteert de
                     Tweede Kamer ook over institutioneel racisme. Voor mijn fractie zijn die twee dingen
                     niet los van elkaar te zien, want integratie is tweerichtingsverkeer. Althans, dat
                     zou zo moeten zijn, want de afgelopen jaren heeft de nadruk heel erg gelegen op geboden
                     en verboden, hoge boetes en een stelsel voor marktwerking waarin inburgeraars en nieuwkomers
                     hun weg maar moesten zien te vinden in de Nederlandse samenleving. Als dat dan al
                     lukte, liepen ze vaak aan tegen arbeidsmarktdiscriminatie, discriminatie op de woningmarkt
                     en etnisch profileren door overheidsinstanties. Daar moeten we ook naar kijken. We
                     kunnen niet alleen een wet maken die heel veel vraagt van nieuwkomers en vervolgens
                     niet naar onszelf kijken als samenleving om te zien wat wij kunnen doen om mensen
                     die nieuw zijn in ons land, te helpen hun weg te vinden in samenleving en volwaardig
                     mee te doen. Dat zeg ik even vooraf. Dat zijn voor mijn fractie twee kanten van dezelfde
                     medaille.
                  
Dan naar de wet. De nieuwe Inburgeringswet is wat ons betreft ... Volgens mij galmt
                     het een beetje, voorzitter. Praat ik te hard?
                  
De voorzitter:
Dat is de akoestiek.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
O, dat is de akoestiek. Wat mijn fractie betreft is deze wet een flinke stap vooruit
                     ten opzichte van de huidige Inburgeringswet. Ik zou het nog wel een stapje scherper
                     durven stellen: de Inburgeringswet uit 2013 is wat ons betreft mislukt. De wet die
                     vandaag voorligt, had wat ons betreft dan ook «reparatiewet» mogen heten.
                  
Positief aan deze wet vinden we dat de marktwerking voor een groot deel beteugeld
                     wordt en dat er meer verantwoordelijkheden naar gemeenten gaan. We vragen ons wel
                     af – dat is meteen mijn eerste vraag aan de Minister – waarom er niet voor gekozen
                     is om dat dan consequent te doen. Waarom is er alleen gekozen voor inburgering door
                     statushouders en waarom niet ook voor gezinsmigranten en voor de zogenaamde ondertussengroep,
                     de 51.800 inburgers die nog tot 2026 onder de oude wet vallen? Volgens mij zijn we
                     het er van links tot rechts over eens dat deze nieuwe Inburgeringswet een stap vooruit
                     is. Waarom doen we dat dan niet consequent voor alle inburgeraars, voor iedereen die
                     inburgeringsplichtig is, dus ook voor de gezinsmigranten en de zogenaamde ondertussengroep?
                  
Voorzitter. Dan de roc's. Die spelen wat GroenLinks betreft een belangrijke rol in
                     het taalonderwijs. Maar we hebben een brandbrief ontvangen van de roc's, omdat het
                     taalonderwijs door de coronacrisis grotendeels stil is komen te liggen en zij vanwege
                     hun rechtspositie geen aanspraak kunnen maken op ondersteuning vanuit de NOW. Ook
                     algemene onderwijsmiddelen mogen ze niet gebruiken om de tekorten op taalonderwijs
                     te dichten. Mijn vraag aan de Minister is dus welke mogelijkheden hij ziet om een
                     oplossing te vinden voor dit probleem. Is het bijvoorbeeld mogelijk om roc's alsnog
                     aanspraak te laten maken op de NOW of – dat laat ik even open – een andere ondersteuningsregeling?
                     Mijn fractie vindt in het in ieder geval belangrijk dat na de coronacrisis gewoon
                     goed publiek taalonderwijs gegeven kan worden door roc's.
                  
Voorzitter. Dan ga ik naar de maatschappelijke begeleiding. De Minister weet uit eerdere
                     debatten dat die voor mijn fractie en ook voor mij persoonlijk een heel belangrijk
                     punt is. Ik zie een aantal goede dingen in deze wet. Ik ben ook blij met het bestuursakkoord
                     dat de Minister met de VNG bereikt heeft om ervoor te zorgen dat er in ieder geval
                     net zoveel middelen zijn als onder de huidige Inburgeringswet. Ik had liever nog meer
                     gezien. Maar goed, ik weet hoe hard hiervoor gestreden is. Misschien moet ik mijn
                     zegeningen dus maar tellen, maar ik zou de Minister wel willen oproepen om in de uitwerking
                     van deze Inburgeringswet, in de AMvB's die nog gaan komen en in de gesprekken met
                     de VNG die nog gaan komen, zo veel mogelijk in te zetten op maatwerk. Ik heb eerlijk
                     gezegd niet zoveel met standaardparticipatieverklaringstrajecten waarin vrij precies
                     is voorgeschreven wat een nieuwkomer moet leren. Ik zou veel liever willen zien dat
                     er net als in een aantal andere landen, bijvoorbeeld Denemarken, inburgering op maat
                     is. De ene nieuwkomer heeft iets anders nodig dan de andere. Het is mooi als gemeenten
                     maar ook maatschappelijke organisaties die een rol spelen in maatschappelijke begeleiding,
                     die ruimte krijgen. Ik heb een amendement ingediend om het participatieverklaringstraject
                     budgetneutraal te vervangen door inburgering op maat, in te vullen door gemeenten
                     in gesprek met de Minister. Ik ben benieuwd hoe hij daartegen aankijkt. Met dit amendement
                     hoeft er dus geen extra geld bij, maar zorgen we er wel voor dat er in plaats van
                     een soort keurslijf met voorgeschreven verplichtingen ruimte komt voor inburgering
                     op maat.
                  
De voorzitter:
Meneer Van den Berge, er is een interruptie van mevrouw Becker van de VVD.
Mevrouw Becker (VVD):
De heer Van den Berge houdt hier een betoog voor inburgering op maat. In dit wetsvoorstel
                     is er heel veel ruimte voor maatwerk in het PIP, maar er zijn wel een aantal kaders
                     waaraan iedereen die in Nederland wil wonen, misschien uiteindelijk wil blijven en
                     misschien uiteindelijk Nederlander wil worden, zal moeten voldoen. Deelt de heer Van
                     den Berge dat dit wel een heel belangrijk uitgangspunt is? Ik stel vast dat de heer
                     Van den Berge zegt dat hij de participatieverklaring eigenlijk wil vervangen. Voor
                     wie dat niet weet: de participatieverklaring gaat over de kernwaarden van de Nederlandse
                     samenleving, de dingen die je echt zou moeten onderschrijven of respecteren als je
                     hier wilt komen wonen. De heer Van den Berge zegt dat dat veel meer maatwerk zou moeten
                     zijn, maar er zijn toch een aantal ononderhandelbare kernwaarden in Nederland waar
                     je, als je hier wilt komen wonen, toch deel van zou moeten uitmaken? Het verbaast
                     mij een beetje, omdat GroenLinks vaak met mij strijdt als het gaat om zelfbeschikking
                     of tegen huwelijksdwang, tegen onderdrukking en voor het recht op geloofsvrijheid.
                     Dat zijn ononderhandelbare waarden waarvan we tegen een nieuwkomer zeggen: dat zou
                     je moeten ondertekenen. Daar is die participatieverklaring nou juist voor. Ik snap
                     het dus niet helemaal. Kan de heer Van den Berge mij dat uitleggen?
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Waar het gaat om de vrijheden en de grondrechten zal mevrouw Becker ons altijd aan
                     haar zijde vinden. Dat weet ze ook. Mijn amendement zegt ook dat de kernwaarden en
                     de grondrechten in Nederland het uitgangspunt zouden moeten zijn. Daar verander ik
                     niks aan. Ik verander het wel in die zin dat ik zeg dat het niet een one size fits
                     all, hetzelfde klassikale traject voor iedereen, zou moeten zijn, maar inburgering
                     op maat, maatwerk. Dat is wat ik met dit amendement verander.
                  
Ten slotte. Wat mij tegenspreekt in de participatieverklaring – de kernwaarden en
                     de grondrechten zijn ongelofelijk belangrijk; die moeten de kern vormen – is dat die
                     een soort van wantrouwen uitstraalt, zo van: teken maar even bij het kruisje dat je
                     het hiermee eens bent. Dat komt in plaats van dat we gewoon het gesprek aangaan en
                     mensen vertrouwd maken met de kernwaarden en de grondrechten.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Ik herken de manier waarop de heer Van den Berge de wet schetst toch niet helemaal.
                     Ik heb gelezen dat er een participatieverklaring is en dat de gemeente zelf kan bekijken
                     hoe ze het traject daarnaartoe doet, bijvoorbeeld vier of vijf ochtenden per week
                     met inburgeraar of twee dagen. Ook moet er een soort van praktijkervaring in zitten,
                     maar wat dat is, kan de gemeente zelf bepalen. De heer Van den Berge zegt niet dat
                     hij het traject wil aanpassen. Volgens mij zegt hij dat er uiteindelijk meer maatwerk
                     moet komen in wat zij moeten ondertekenen. Dan kom je wat mij betreft wel aan die
                     ononderhandelbare vrije waarden, waarvan iedere nieuwkomer die hier zou willen blijven,
                     toch zou moeten zeggen: dat ondersteun ik. Waarom? We hebben afgelopen week in de
                     parlementaire ondervragingscommissie rondom de ongewenste buitenlandse beïnvloeding
                     nog gezien dat er parallelle samenlevingen zijn. Mensen zeggen aan de ene kant dat
                     ze graag in Nederland willen zijn, maar dat ze met de vrijheid die ze hier krijgen,
                     wel hun eigen ideeën erop willen nahouden. Ze zeggen bijvoorbeeld: ik ben het er niet
                     helemaal mee eens dat mijn vrouw gewoon de straat op zou mogen gaan en ik ben het
                     er niet mee eens dat je in Nederland homo zou kunnen zijn of dat mensen uit mijn eigen
                     kring het geloof willen verlaten. Wat mij betreft is zo'n participatieverklaring daarom
                     juist een hele uniforme waarde die iedereen zou moeten onderschrijven. Ik vind het
                     jammer dat GroenLinks daar kennelijk anders over denkt.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Volgens mij zoekt mevrouw Becker hier verschillen die er niet zijn waar het gaat om
                     de uitgangspunten, de kernwaarden of de grondrechten. Want die delen we. Daar strijden
                     we ook samen voor. Er is wel een verschil in opvatting over hoe je dat vervolgens
                     vormgeeft. Wat is volgens jou een succesvol inburgerings- en integratietraject. Ik
                     geloof dan niet in een soort maakbaarheidsideaal waarbij we nieuwkomers voor de Nederlandse
                     vlag een contract laten tekenen, maar ik geloof inderdaad in trajecten op maat, waarbij
                     de ene persoon andere begeleiding nodig heeft dan de andere. Er zijn hele liberale
                     nieuwkomers die hiernaartoe komen en de grondrechten al op dag één onderschrijven.
                     Zij hebben die ochtenden en middagen met gesprekken over grondrechten misschien wel
                     niet nodig of kunnen die in één ochtend af, zodat er misschien meer ruimte is om bijvoorbeeld
                     te helpen bij het vinden van een baan. Dat is het hele punt in het amendement. Nogmaals,
                     de uitgangspunten blijven hetzelfde: kernwaarden en grondrechten. Ik bied met dit
                     amendement alleen meer ruimte aan gemeenten om het vorm te geven.
                  
De voorzitter:
Er is nog een interruptie van de heer Segers van de ChristenUnie.
De heer Segers (ChristenUnie):
Het verbaast me toch een beetje dat de heer Van den Berge zegt dat die participatieverklaring
                     heel erg vanuit wantrouwen is opgesteld. Is het niet veel meer de nuchtere constatering
                     dat de fundamentele waarden van onze rechtsstaat – neem bijvoorbeeld een waarde die
                     mij zeer lief en dierbaar is: godsdienstvrijheid – in hele grote delen van de wereld
                     een schaars goed zijn. Het is helemaal niet raar om te zeggen: dit is echt een kernwaarde
                     in onze samenleving. Je kunt ook seksuele vrijheid invullen of het over antisemitisme
                     hebben. Er zijn een aantal waarden waarvan we weten dat ze hier fundamenteel zijn,
                     maar elders schaars. Dan is het des te belangrijker om aan mensen vanaf dag één dag
                     ze binnenkomen, duidelijk te maken wat voor samenleving we zijn. Die argwaan ten opzichte
                     van die participatieverklaring verbaast mij, eerlijk gezegd. Zou de heer Van den Berge
                     daar toch nog eens een reactie op kunnen geven?
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ten eerste herhaal ik wat ik daarnet heb gezegd: die kernwaarden en die grondrechten
                     staan voorop; die zijn ononderhandelbaar, ook voor de fractie van GroenLinks. Maar
                     het gaat wel om de vraag hoe je dat uiteindelijk succesvol en effectief weet vorm
                     te geven in een samenleving met oudkomers, met mensen die er al langer zijn, en nieuwkomers.
                     Ik geloof dan niet in een soort maakbaarheidsideaal dat inhoudt dat we mensen een
                     verklaring laten ondertekenen en dat ze vervolgens intrinsiek gemotiveerd zijn en
                     achter die grondrechten staan. Er gaat ook een wantrouwend signaal van uit als je
                     tegen iedereen die hier binnenkomt zegt: onderteken dit maar even. Dat doen we bij
                     kinderen op school toch ook niet als het om de Grondwet gaat? Die grondrechten onderschrijf
                     ik volledig. Die zijn ononderhandelbaar, maar het gaat even om de vraag hoe je een
                     en ander vervolgens zo vormgeeft dat mensen daarmee vertrouwd raken dat zij ook intrinsiek
                     gemotiveerd raken om daar in de praktijk invulling aan te geven.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Ik vind het toch een vreemde karikatuur van dat wat hier ligt, want het gaat over
                     het aantal uren waarin wordt gesproken over die participatieverklaring. Er worden
                     gewoon lessen gegeven en gesprekken gevoerd over wat voor samenleving dit is, namelijk
                     een samenleving waarin we je niet op je kleur of op je afkomst beoordelen, maar wel
                     op waarden en wel op onze rechtsstaat. Als we nu zien dat mensen die ex-moslim of
                     homo zijn, niet altijd veilig zijn in een azc en dat we hier in Nederland bijvoorbeeld
                     een Somalische schuilkerk hebben, dan moeten we toch zeggen dat het helemaal niet
                     vanzelfsprekend is dat mensen die waarden omarmen. Des te belangrijker is het dus
                     om daar werk van te maken. Ik zou eenieder dus echt willen aanmoedigen om hier een
                     hele grote streep onder te zetten en om hierbij schouder aan schouder te staan, want
                     dit gaat niet over politieke meningsverschillen, maar over de fundamentele waarden
                     van ons allemaal zoals wij hier rond de tafel zitten. Vanaf dag één moet dat duidelijk
                     zijn. Ik roep u dus toch op om daar met warmere woorden over te spreken en om het
                     belang daarvan meer te onderstrepen dan GroenLinks nu doet.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Het belang van die grondrechten en die kernwaarden onderschrijf ik volledig. Datzelfde
                     geldt voor het belang dat nieuwkomers daarmee vertrouwd raken. Ook dat onderschrijf
                     ik volledig; ik onderschrijf dat 100% of 200%. De vraag is alleen: doe je dat door
                     middel van een one-size-fits-allparticipatieverklaringstraject voor iedereen, of zeg
                     je: we vertrouwen het aan gemeenten toe om te beoordelen wat een groep nieuwkomers
                     of een individuele nieuwkomer precies nodig heeft? Voor de ene persoon betekent dat
                     misschien drie middagen praten over onze grondrechten, hoe daar in het verleden voor
                     gestreden is, hoe zwaarbevochten die zijn en wat die betekenen. Voor iemand anders
                     die uit een wat liberalere context komt, kan dat ook betekenen dat een ochtend of
                     een middag genoeg is, zodat er meer ruimte is om aandacht te besteden aan andere punten.
                     Dat kunnen andere kernwaarden zijn, maar die ruimte kan bijvoorbeeld ook worden benut
                     om iemand te helpen bij het vinden van een baan. Het gaat puur om het bieden van ruimte
                     om het op maat te regelen. Warme woorden over kernwaarden en grondrechten onderschrijf
                     ik dus absoluut.
                  
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ja, voorzitter.
De voorzitter:
Nee, toch niet. Er is nog een interruptie van de heer Van De Graaf van de PVV.
De heer De Graaf (PVV):
Buiten het feit dat zo'n participatieverklaring natuurlijk het risico in zich draagt
                     van takiyya, kitman en muruna en dat soort omstandigheden, heb ik de volgende vraag
                     aan GroenLinks. Stel dat er een vreemdeling met een iPhone in zijn hand voor de deur
                     staat zonder paspoort en zonder geld, wat doet de gemiddelde GroenLinkser dan? Die
                     laat hem binnen, want die zegt: ik leg even de kernwaarden van onze rechtsstaat en
                     onze democratie uit en ik wijs de ene vreemdeling dan de weg naar de koelkast en de
                     andere de weg naar de slaapkamer, want iedereen heeft een eigen maatplan nodig. Maar
                     vervolgens moet je zo iemand ook leren om boodschappen te doen. Mijn vraag aan GroenLinks
                     is: van welk geld gaat die vreemdeling dan boodschappen doen?
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Volgens mij is dat niet waar het amendement over gaat. Die nieuwkomer gaat hopelijk
                     boodschappen doen van de baan die hij of zij heeft gevonden omdat wij die persoon
                     geholpen hebben bij het vinden van zijn of haar weg in de Nederlandse samenleving,
                     omdat we hopelijk arbeidsmarktdiscriminatie hebben aangepakt. Ik hoop dat we daar
                     dan op kunnen samenwerken. Daar gaat die nieuwkomer hopelijk boodschappen van doen.
                  
De heer De Graaf (PVV):
The devil is in the details, zeggen ze in Engeland. Tot drie keer toe sprak de heer
                     Van den Berge het woord «hopelijk» uit. «Hopelijk gaat hij dat doen van een baan die
                     hij gevonden heeft.» «Hopelijk van het geld dat hij daarmee verdiend heeft.» Hopelijk
                     dit en hopelijk dat. Nee, dat gaat gebeuren met het geld van meneer Van den Berge,
                     want dat is het enige geld dat in het huis aanwezig is. En dan kom ik bij vraag twee
                     en dan komen we natuurlijk toch bij dat amendement terecht. Je kunt iemand wel vertrouwen
                     op z'n mooie blauwe, bruine, groene, zwarte of een andere kleur ogen, welke er allemaal
                     ook zijn, maar nu zegt de vreemdeling die in de stede van Van den Berge is gekomen
                     en daarna in huize Van den Berge: ik vind het prima dat wij hier met z'n tweeën onder
                     één dak verblijven – sterker nog, met z'n drieën – maar je bekeert je tot de islam
                     en je vrouw gaat een hoofddoek dragen en anders rot je maar op! Wat doet de heer Van
                     den Berge dan?
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dit zijn twee vragen. Eerst waarom ik «hopelijk» zeg bij het vinden van die baan.
                     Ik zeg «hopelijk» omdat de situatie nu zo is dat we nieuwkomers die dolgraag willen
                     werken maanden in een azc laten zitten en dat ze in die periode niet mogen werken.
                     Als ze vervolgens een verblijfsvergunning krijgen en gaan solliciteren, lopen ze vaak
                     tegen arbeidsmarktdiscriminatie op. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Dat is de onderbouwing
                     van de woorden «hopelijk, hopelijk, hopelijk». Daarom zei ik ook in het begin: we
                     kunnen inburgering en integratie niet los zien van het aanpakken van discriminatie
                     en institutioneel racisme.
                  
Dan de tweede vraag van de PVV. Het feit wil dat ik in mijn studententijd met vluchtelingen
                     in huis heb gewoond. Ik hoor de heer De Graaf zeggen dat hij dat weet. Nou, het is
                     toen nooit voorgekomen dat iemand dit zei. Maar als iemand dit tegen mij zou zeggen,
                     dan zouden we even een hartig woordje gaan spreken over wat de grondwaarden en de
                     grondrechten in Nederland zijn. Zoals gezegd sta ik daar pal voor.
                  
Ik vervolg mijn betoog. Volgens mij heb ik over maatschappelijke begeleiding ondertussen
                     genoeg gezegd en heb ik mijn punten voldoende onderbouwd. Dan een ander punt: de boetes.
                     Ook daar heb ik een amendement op. Ik vind dat we op dit moment te veel boetes in
                     de wet hebben staan. Een boete op grond van een initiële onbereidheid om in te burgeren,
                     vind ik terecht, maar dat je daar vervolgens nog boetes bovenop legt voor mensen die
                     ondanks veel moeite hun inburgeringsexamen niet kunnen halen, is wat ons betreft te
                     veel van het goede en opnieuw een uiting van wantrouwen. Dus wat ons betreft mag het
                     wel een tandje minder met die boetes. Daar heb ik een amendement voor gemaakt.
                  
Dan de prestatiebekostiging voor gemeenten. Interessant genoeg zijn collega Becker
                     en ik het daar dan weer, gedeeltelijk, over eens. Ik vrees namelijk dat die prestatiebekostiging
                     een perverse prikkel wordt voor gemeenten om inburgeraars ofwel te stimuleren een
                     lagere taalroute te kiezen ofwel om überhaupt meer kansrijke inburgeraars te willen.
                     Ik krijg graag een antwoord op dat punt. Waarom zit die prestatiebekostiging erin?
                  
Over de ondertussengroep heb ik al gesproken. Ik vraag de Minister om in gesprek te
                     gaan met gemeenten om te kijken hoe die ondertussengroep toch ook onder deze nieuwe
                     inburgeringswet kan gaan vallen.
                  
Voorzitter. Tot slot inburgeraars met een beperking. Ik heb daar eerder schriftelijke
                     vragen over gesteld. De Minister gaf toen aan: als inburgeraars met een beperking
                     door hun beperking aantoonbaar niet kunnen inburgeren, dan kunnen ze een ontheffing
                     aanvragen. De meeste inburgeraars met een beperking die ik spreek en organisaties
                     die hen ondersteunen, zeggen: ze willen meestal geen ontheffing maar ze willen inburgeren.
                     Dus er moet meer ruimte komen om dat mogelijk te maken. Nu is het bijvoorbeeld niet
                     mogelijk om een aangepast examen op A2-niveau te doen voor mensen met een beperking.
                     Ik vraag de Minister om dat mogelijk te maken.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van den Berge. Er zijn geen interrupties meer. Dat betekent dat
                     ik naar de volgende spreker ga, de heer Peters van het CDA.
                  
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Tijdens het schrijven van deze bijdrage moest ik denken aan
                     een werkbezoek dat ik jaren geleden bracht aan een azc in Velp. Ik kwam daar rond
                     een uur of elf in de ochtend aan en het viel me op dat er geen asielzoeker te bekennen
                     was. Dat was wel te verklaren, aldus de manager, want velen zouden rond dat tijdstip
                     nog op bed liggen of überhaupt niet aanwezig zijn in Velp. Daar was hij niet zeker
                     van, want men telde hen slechts op maandag. In het kantoor van de directeur hing een
                     vacature. Men zocht een tuinman en het was niet de bedoeling dat een van de asielzoekers
                     zou solliciteren. Ik vond het een vervreemdende ervaring. Van deze mensen werd niets
                     gevraagd en deze mensen werd ook niets geboden. Een soortgelijke ervaring had ik later
                     in een gesprek met vrijwilligers. Vluchtelingen zijn getraumatiseerd, zo hoorde ik.
                     Die moet je met rust laten. Die moet je aan een uitkering en door het doolhof van
                     regels helpen en daarna laten herstellen van hun ontberingen. Ik vond het meer van
                     hetzelfde. In principe zijn het initiatiefrijke en sterke mensen, anders waren ze
                     niet tot hier gekomen. En hier werden hun uit een vals soort idealisme geen eisen
                     gesteld maar ook geen kansen geboden.
                  
Voorzitter. Binnen de katholieke sociale leer spreken we van personalisme. Ik heb
                     het vaker gezegd. Het is een reactie op het individualisme, waarbij het individu,
                     de mens als sterk en zelfbeschikkend individu, de norm is. Maar het is ook een reactie
                     op groepsdenken, waarbij de mensen als een radartje in dienst staat van een grote
                     groep, een etnische groep, een geloofsgemeenschap of een sociale klasse. De kern van
                     het personalistische mensbeeld is dat de mens uniek én relationeel is. We hebben een
                     individuele waardigheid maar we kunnen ons pas echt ontplooien in een leven met en
                     voor anderen en met het idee dat we er als persoon toe doen. Door die bril wil ik
                     deze wet dan ook lezen.
                  
Voorzitter. De evaluatie van de huidige inburgeringswet laat zien dat je mensen als
                     individu wel verantwoordelijk kunt noemen, maar dat ze niet altijd in staat zijn die
                     verantwoordelijkheid als individu ook te dragen, tot schade van de maatschappij maar
                     ook tot schade van hunzelf. Zet kwetsbare mensen met een zakje geld op straat, zeg
                     dat ze er hulp voor moeten kopen en vervolgens worden ze geholpen van de regen in
                     de drup. Het is daarom goed dat deze wet herzien wordt, en niet vanuit angst en wantrouwen,
                     zoals gezegd wordt, maar vanuit hoop en verantwoordelijkheid. En die verantwoordelijkheid
                     is niet vrijblijvend.
                  
Voorzitter. Kinderen van inburgeringsplichtigen zouden zo vlug mogelijk de taal moeten
                     leren. Dat gaat niet wanneer men thuis alleen de moedertaal spreekt. Daarom is de
                     voorschoolse educatie belangrijk. Maar niet al die kinderen gaan daarnaartoe. Dat
                     zou wel moeten, en daarom zou dit opgenomen moeten worden in een persoonlijk plan
                     voor de inburgering. De VVD sprak daarover en ik sluit me daarbij aan.
                  
Voorzitter. Van mensen wordt verwacht dat ze hun verantwoordelijkheid nemen. Dat is
                     niet vrijblijvend. Wie niet wil integreren moet daartoe gedwongen worden. Bij verwijtbaar
                     niet inburgeren moeten dus boetes worden opgelegd. Mevrouw Becker van de VVD repte
                     daarover: gemeenten hebben de ruimte om maatwerk te leveren en goed te kijken wie
                     niet wil of echt niet kan. Maar onwil moet bestraft worden en daarom dien ik dat amendement
                     samen met de VVD in.
                  
Voorzitter. Het mensen thuis laten zitten en dat dan sociaal noemen, is onzin. Dat
                     weten we. Wie langs thuiszit komt niet eens meer aan de gang. Ook daarom is het vinden
                     van werk letterlijk van levensbelang. Mensen krijgen weer het gevoel ertoe te doen
                     en kunnen iets terugdoen voor het land waar ze gastvrij worden opgevangen.
                  
Hoe staat de Minister tegenover een garantie op een baan in plaats van het recht op
                     een uitkering? Gemeenten zouden dit kunnen regelen. Daar zijn de laatste tijd in de
                     krant voorbeelden van. Het CDA vindt het verstandig dat gemeenten meer regie krijgen
                     op inburgering. Zij kunnen een persoonlijk en op maat gesneden plan maken en bij dat
                     plan ook buurtbewoners, vrijwilligers en lokale ondernemers meenemen.
                  
Voorzitter. Het is goed dat het met dit wetsvoorstel gemakkelijker wordt om snel aan
                     het werk te gaan, ook als de inburgeraar de taal nog niet spreekt. De praktijk helpt
                     om de geleerde theorie goed toe te passen. Hier is wat de CDA-fractie betreft een
                     belangrijke rol weggelegd voor de sociale ontwikkelbedrijven waar we, zoals men misschien
                     weet, samen met de SP een plan over schrijven. Ja, meneer Gijs van Dijk, daar komt
                     een financiële paragraaf bij. Dat scheelt weer een interruptie van de heer Gijs van
                     Dijk van de Partij van de Arbeid. Kan de Minister toelichten hoe hij dat ziet?
                  
Voorzitter. Het CDA leest dat het maatwerkplan vluchtelingen betreft en niet gezinsmigranten.
                     Eigenlijk zou iedere nieuwkomer zo'n maatwerkplan moeten krijgen. Waarom is ervoor
                     gekozen een verschil te maken tussen vluchtelingen aan de ene en gezinsmigranten aan
                     de andere kant? Kan de Minister hier nader op ingaan en kan hij ook ingaan op het
                     verschil met hoogopgeleide partners die bijvoorbeeld uit Duitsland of Engeland hier
                     komen werken? Ziet de Minister kans om het erkennen van een in het buitenland behaald
                     diploma te versnellen?
                  
Voorzitter. Het blijft het CDA een doorn in het oog: geef kwetsbare mensen een zak
                     geld en je gooit ze eigenlijk voor de wolven. Vorige week waren er weer invallen in
                     taalbureautjes die frauderen ten koste van inburgeraars en ten koste van gemeenschapsgeld.
                     Hoe is de handhaving precies geregeld? Hoe wordt naast het uitgeven van certificaten
                     aan taalscholen door Blik op Werk toezicht gehouden op die fraude? In hoeverre ziet
                     de Minister hier ook een rol voor bijvoorbeeld de inspectie SZW in de toekomst of
                     voor de onderwijsinspectie, zoals de heer Jasper van Dijk voorstelde? Graag een reactie
                     van de Minister.
                  
Voorzitter. Goede taallessen worden gegeven door betrouwbare partners, roc's bijvoorbeeld,
                     maar die lijken nu in de problemen te komen. Trouw schrijft: inburgeringscursussen
                     aanbieden brengt roc's in de problemen. De financiële tekorten zijn tijdens de lockdown
                     zo groot geworden dat de scholen vrezen die taalcursussen te moeten stoppen. Tijdens
                     de lockdown konden inburgeraars niet naar hun taallessen komen. Een praktisch gevolg
                     hiervan was dat de roc's maandenlang geen lesgeld konden declareren. Hoe weegt de
                     Minister dit bericht en ook de bijbehorende brandbrief? Wat zou hij hiermee kunnen
                     of willen doen?
                  
Voorzitter. Van harte steun voor het voorstel om te gaan werken met duale trajecten.
                     Voor het leren van de taal is naast een opleiding of cursus ook werk heel belangrijk.
                     Het duale stelsel moet ook praktijkleren mogelijk maken. Kan de Minister nader ingaan
                     op de mogelijkheid voor inburgeraars om tijdens het werk een mbo-diploma, een mbo-certificaat
                     te behalen of praktijkervaring op te doen? In hoeverre wordt het praktijkleren met
                     dit wetsvoorstel toegankelijker gemaakt voor de inburgeraar? Wat is hierbij de rol
                     van de gemeente en ook van de mbo-instellingen?
                  
Voorzitter, tot slot. Integreren doe je niet alleen. Integreren doe je ook niet alleen
                     door een dwingende overheid. Integreren doe je in een gemeenschap waar je de kans
                     krijgt je te ontplooien en waarbij je dwingend wordt gevraagd ook je verantwoordelijkheden
                     te nemen. Tot zover.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Peters. Er is een interruptie van meneer Van den Berge van GroenLinks.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Collega Peters vroeg terecht waarom gezinsmigranten niet onder het PIP en andere maatregelen
                     uit deze wet kunnen vallen. Er is nog een groep waar ik mee in mijn maag zit en dat
                     is de zogenaamde «ondertussengroep», die nog onder de oude mislukte wet valt. Ik ben
                     benieuwd hoe collega Peters daartegen aankijkt. Kunnen we misschien samen richting
                     de Minister voorstellen om ook voor die groep iets te doen?
                  
De heer Peters (CDA):
Ik ga eerst even het antwoord van de Minister afwachten om te kijken wat de logica
                     hierachter is, maar ik deel uw zorg.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Er zijn geen interrupties meer. Dat betekent dat ik naar de heer Jasper
                     van Dijk ga van de Socialistische Partij.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter, dank u wel. Op de valreep voor het reces is er de nieuwe Wet inburgering.
                     Dat werd tijd, want de inburgering was een puinhoop, met fraude all over the place.
                     Er was vorige week nog een inval bij drie taalbureaus. Het is ongelofelijk. Gaat de
                     Minister het onterecht uitgekeerde geld nog terugvorderen? Erkent de Minister dat
                     de marktwerking in de inburgering een fatale vergissing was en dat we daardoor wildwesttaferelen
                     kregen met malafide taalbureautjes en inburgeraars die het op een akkoordje gooiden
                     en duizenden euro's wegsluisden? Sluit de Minister uit dat die fraude nog steeds kan
                     gebeuren, ook met de nieuwe wet?
                  
De nieuwe wet brengt de regie terug bij de gemeentes en dat is een goede zaak. De
                     inburgering van nieuwkomers is ongelofelijk belangrijk en voorkomt segregatie en uitsluiting.
                     Tegelijk gaat de regering hiermee een stap terug in het verleden, terug naar de situatie
                     van voor 2013. Er is dus sprake van een soort jojobeleid. Wat mijn fractie betreft
                     had de regering de marktwerking in haar geheel uit de wet mogen slopen. Docent inburgering
                     Mieneke Demirdjian schreef daarover een scherp artikel op 1 juni in de Volkskrant.
                     Zij schreef over hoe de taallessen er door marktwerking en concurrentie op achteruit
                     zijn gegaan, en – niet te vergeten – over de slecht betaalde contracten voor docenten.
                  
Er is een stap vooruit gezet, maar de commerciële taalbureaus blijven bestaan. De
                     gemeente krijgt de regie. Ik stel nogmaals de vraag: kan de Minister uitsluiten dat
                     frauderende bureaus actief blijven? Wat als zij de gemeenten om de tuin leiden? Hoe
                     weten we of de gemeenten genoeg kennis hebben over deze sector? En begrijp ik het
                     goed dat de taalbureaus waar vorige week invallen zijn gedaan, nog steeds actief zijn?
                     Dat zou toch te gek voor woorden zijn. Graag een reactie.
                  
De nieuwe wet heeft erg lang op zich laten wachten, voornamelijk door gesteggel met
                     gemeentes over het budget. Kunt u garanderen dat er nu genoeg middelen zijn vrijgemaakt?
                     Het gaat om 35 miljoen euro. Wat onderneemt u als het budget tekortschiet?
                  
Nu de marktwerking blijft bestaan is goed toezicht van onschatbare waarde. Daarom
                     begrijp ik niet goed waarom de regering doorgaat met de stichting Blik op Werk. Dit
                     bureau is zeer omstreden. Het heeft allerlei frauduleuze taalbureaus aan een keurmerk
                     geholpen. Dat wekt weinig vertrouwen, zo merken we ook in de wereld van de inburgering
                     zelf. Het bureau staat bekend als een tandeloze tijger; dat konden we ook lezen in
                     de Volkskrant. Waarom gaan we nog door met het particuliere Blik op Werk, dat meer
                     weg heeft van een blok aan het been? Waarom zetten we niet in op een robuuste toezichthouder,
                     zoals de onderwijsinspectie? Maar het kan ook de Inspectie SZW zijn, zie mijn amendement.
                  
Dan nog een zwakke plek van het wetsvoorstel: de prestatiebekostiging. Net als de
                     Vereniging van Nederlandse Gemeenten is de SP geen voorstander van dit instrument.
                     Het zorgt voor extra bureaucratie en een neerwaartse spiraal bij slechter presterende
                     gemeentes. Daarbij kunnen zij niet worden afgerekend op resultaten waarop zij nauwelijks
                     invloed hebben. Kortom, doe het niet.
                  
Voorzitter. De arbeidsvoorwaarden voor NT2-docenten zijn vaak uiterst schamel en gebrekkig:
                     tijdelijke contracten en flexcontracten. Mijn fractie zegt: zorg dat een docent inburgering
                     net zo veel en goed gewaardeerd wordt als een docent. Zorg wat mij betreft voor een
                     landelijke cao. Graag een reactie.
                  
Dan over het B1-taalniveau. Daar zijn zorgen over, vooral over de mensen die dat niveau
                     niet halen. Wat wordt er gedaan als dat voor een grote groep niet haalbaar blijkt
                     te zijn? Waarom is er niet meer maatwerk?
                  
Voorzitter. Over maatschappelijke begeleiding is ook al gesproken. Met name VluchtelingenWerk
                     maakt zich daar grote zorgen over. Die heeft hier natuurlijk een belangrijke rol in.
                     Het zou gaan om te weinig ruimte. Graag een reactie.
                  
Er is ook grote zorg over de gezinsmigranten. Vanuit de Raad van State, de VNG en
                     de sector zelf komt kritiek op het niet gelijk behandelen van gezinsmigranten en andere
                     inburgeraars. Dat van deze groep meer zelfstandigheid wordt verwacht, komt een beetje
                     uit de lucht vallen. Ook een gezinsmigrant heeft goede begeleiding nodig. Dat ze onder
                     het leenstelsel vallen kan ik dan ook niet goed begrijpen. Waarom trekt u deze groepen
                     niet gelijk?
                  
Dan nog een vraag over kennismigranten ofwel expats. Waarom hoeven zij niet in te
                     burgeren? Ik heb die vraag al vaker gesteld over Europese ingezetenen, mensen uit
                     Oost-Europa, waarvan er honderdduizenden in Nederland zijn: uit Polen, uit Hongarije,
                     uit Roemenië. Ze hoeven niet in te burgeren, ze hoeven geen Nederlands te spreken,
                     maar ze wonen hier wel in groten getale. Is dat niet vreemd? Willen we niet ook dat
                     zij deel uitmaken van onze samenleving? Het lukt de Minister om het met Turkse mensen
                     te doen. Waarom dan ook niet meer inspanning rond Europese ingezetenen?
                  
Voorzitter. Er is nog een reden waarom bijvoorbeeld expats wel ingeburgerd zouden
                     moeten worden, namelijk omdat er soms sprake is van echtgenotes die geïsoleerd worden
                     en niet het huis uit mogen, dus in een extreem conservatieve omgeving verkeren. Als
                     we zouden zeggen dat deze mensen wel moeten inburgeren, zouden we ze ook tegenkomen.
                     Dan zouden ze veel meer kans maken op integratie en deel uitmaken van de samenleving
                     in plaats van dat ze zich afzonderen.
                  
Voorzitter. Wat de tussengroep betreft sluit ik me aan bij eerdere sprekers die zeiden:
                     laten we daar een goede regeling voor maken en voorkom dat ze tussen wal en schip
                     vallen.
                  
Dan sluit ik af met de woorden dat deze wet een stap in de goede richting is en dat
                     het glas ook halfvol is wat mij betreft, maar dat de echte oplossing natuurlijk zou
                     zijn om te stoppen met de marktwerking in dit stelsel, in zijn geheel.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Er zijn geen interrupties. Dat betekent dat ik naar de
                     heer Van Meenen van D66 ga die de heer Paternotte hier vervangt.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Zo is het, voorzitter. Dank voor die gelegenheid.
Voorzitter. Reikhalzend, ja smachtend keken we jarenlang uit naar deze frisse opgeknapte
                     nieuwe inburgeringswet. We hebben ongeveer vijf AO's gevuld met voorpret, voorbeschouwingen
                     en anticipatie, aldus Jan Paternotte natuurlijk. Ja, ik lees dat rustig voor, maar
                     ik kan me er ook alles bij voorstellen als oud-woordvoerder op dit terrein.
                  
We zijn blij dat de wet er nu ligt met een heel positief dictum van de Raad van State
                     en een akkoord met de gemeenten, en vooral inhoudelijk. Eindelijk is er een eerlijke
                     kans op een voortvarende start, met als doel dat wie hier komt meedoet door werk door
                     school of allebei. Waarmee we van «zoek het zelf maar uit, hier heb je een lening»
                     gaan naar intensief begeleiden, een plan maken en zorgen dat nieuwkomers hier echt
                     van start gaan met een leven waarin ze zo veel mogelijk hun eigen geld kunnen verdienen.
                     Dus vooral alle lof en hulde maar natuurlijk ook een paar vragen en opmerkingen.
                  
Allereerst positief. Ik noem de belangrijkste dingen die veranderen. Van «zelf uitzoeken»
                     naar «samenwerken tussen ons als land en de nieuwkomer», een verantwoordelijkheid
                     voor de overheden. Van een landelijke markt van taal en inburgering die continu fraude
                     in de hand bleek te werken naar regie voor de gemeenten. Van one size fits all naar
                     een persoonlijk plan met drie leerroutes met volledige financiële ondersteuning van
                     asielstatushouders door gemeenten.
                  
Dat zijn veelbelovende uitgangspunten. Wij hopen dat we daarbij ook echt leren van
                     best practices uit andere landen. Vorig jaar dienden collega Peters en de heer Paternotte
                     een motie in die vroeg lessen te trekken uit het verschil in succes op de arbeidsmarkt
                     van hoogopgeleide Syriërs in Duitsland en België ten opzichte van Nederland. Twee
                     vragen hierover. Wordt het onderzoek van Regioplan over hoog opgeleide vluchtelingen
                     voor de ingang van de nieuwe wet afgerond en kunnen de resultaten mee worden genomen
                     in de lagere wetgeving? Kan de Minister toezeggen om de termijn voor het doen van
                     een inburgeringsaanbod aan asielstatushouders vast te leggen in een concreet aantal
                     weken?
                  
Voorzitter. Dan over het taalniveau. Het is goed dat er een betere koppeling tussen
                     participatie en scholing komt door een ambitieuzer taalniveau voor betere arbeidsparticipatie,
                     van A2 naar B1, door de mogelijkheid tot praktijkleren en doordat de Participatiewet
                     als beschikking is meegenomen in het PIP. Wel hebben we zorgen over naturalisatie
                     van inburgeraars met een laag leervermogen. Veel nieuwkomers, zeker zij die hier als
                     analfabeet aankomen, zullen enorme drempels ervaren om op B1-niveau Nederlands te
                     leren. Dit geldt zeker voor mensen die op latere leeftijd hun land moesten ontvluchten.
                     Wat D66 betreft zou dat niet moeten betekenen dat zij nooit Nederlander kunnen worden.
                     Wie naar vermogen hard werkt en de inburgering afrondt, zou deze kans moeten hebben.
                     Klopt het dat inburgeraars die de Z-route doorlopen geen kans maken op naturalisatie
                     behalve via de verschillende optieprocedures? Maakt een inburgeraar die door speciale
                     omstandigheden een ontheffing heeft gekregen voor inburgering nog kans op naturalisatie?
                     Geldt voor inburgeraars die door het falen van hun taalschool een ontheffing hebben
                     gekregen dat zij wel zicht houden op het Nederlanderschap? We zijn positief over de
                     samenwerking tussen Rijk en gemeenten over het boetebeleid. De keuze om over te gaan
                     tot boetes ligt bij het Rijk. De exacte bepaling van de boete ligt bij de gemeenten,
                     zodat ook hier maatwerk geleverd kan worden; iets waar goed bestuur ons toe verplicht.
                     Een dubbele sanctionering is niet mogelijk.
                  
Voorzitter. Als blijkt dat de plaatsing van een asielstatushouder in de gemeente leidt
                     tot een sociaal isolement of een slechte aansluiting in de lokale samenleving, kunnen
                     asielstatushouders dan een aanvraag tot herplaatsing bij een andere gemeente doen?
                     Wordt hierbij rekening gehouden met het feit dat ze in de nieuwe gemeente wellicht
                     een aangepast PIP nodig hebben?
                  
Voorzitter. Dan de «ondertussengroep». Als je iets nieuws doet wat beter is, worden
                     de mensen die nog afhankelijk zijn van het oude stelsel automatisch slachtoffer. Er
                     zijn ook goede redenen voor zorgen over inburgeraars die in het huidige stelsel zitten.
                     Dat is een groep van meer dan 50.000 mensen, die vaak in een lastige situatie zit
                     en waarvan de lening bijna verbruikt is en de inburgerstermijn bijna voorbij is. De
                     regeling voor inburgeraars die aan het einde van hun lening zitten, maar die nog wel
                     inburgeringsplichtig zijn, de zogeheten ELIPs, helpt gemeenten in het huidige stelsel.
                     Het kan ook worden ingezet als budget voor extra begeleiding van die «ondertussengroep».
                     Kan de Minister toezeggen dat er minder vrijblijvende afspraken komen met de gemeenten
                     omtrent de besteding van het gereserveerde budget voor de zogenaamde ELIPs-regeling,
                     om zo de «ondertussengroep» te ondersteunen?
                  
Voorzitter. Ten slotte het toezicht. De tolerantie voor nieuwe schandalen is laag,
                     ook bij mijn fractie. Dat vraagt scherp toezicht op de taalscholen. Het is goed dat
                     gemeenten alleen bij taalscholen met een keurmerk kunnen inkopen. D66 kijkt dan ook
                     uit naar de nauwe samenwerking tussen gemeenten en Blik op Werk. Wel zijn er zorgen
                     over het mandaat en de bevoegdheden van Blik op Werk. Hoe is de manier waarop Blik
                     op Werk controles uitvoert de afgelopen jaren veranderd? En wat is, wat de Minister
                     betreft, nu de reden om de wet niet zo te willen wijzigen dat een toezichttaak wordt
                     toegevoegd aan het takenpakket van de onderwijsinspectie? Dat zeg ik, wetende dat
                     de inspectie van het onderwijs tot nog toe nooit toezicht op private scholen houdt.
                     Maar dat betekent niet dat het niet kan. Is Blik op Werk verplicht om alle taalscholen
                     op een regelmatige basis te controleren en het toegekende keurmerk periodiek te accrediteren?
                     Of voert Blik op Werk alleen extra controles uit op het moment dat ze signalen krijgt
                     van een mogelijke slechte kwaliteit van onderwijs of fraude. En ten slotte: is de
                     Minister het met ons eens dat een klachten- en meldingenloket bij de gemeenten over
                     de kwaliteit van taalscholen een goede manier is om de kennis van inburgeraars te
                     gebruiken om de kwaliteit verder te garanderen en te verhogen? En wil hij hierover
                     nog nadere afspraken met de gemeenten maken?
                  
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Meenen. De volgende spreker is de heer Gijs van Dijk van de
                     Partij van de Arbeid.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dank, voorzitter. Je komt aan in Nederland en alles is anders: de gebouwen, de straten,
                     de geuren, de geluiden. Je mist je familie, je vrienden, je werk en alles wat je vertrouwd
                     was. Je bent weggegaan omdat je in Nederland een veilige en mooie toekomst kan opbouwen,
                     voor jezelf en voor je kinderen. Nederland is een prachtig en vrij land, met kansen
                     voor iedereen. Overal is over nagedacht in dit land. Overal zijn regels en organisaties
                     voor. Dat is fijn, maar het is ook ingewikkeld. Je voelt je soms onmachtig. Alles
                     moet je vragen. Wat mag je, wat kan je en wat moet je doen? Om je weg te vinden in
                     Nederland, moet je contact maken met anderen. Inburgeren kun je dus niet alleen. Inburgering
                     betekent in mijn ogen samen leren leven. Jarenlang leefden bevolkingsgroepen in Nederland
                     langs elkaar. We leerden elkaar onvoldoende kennen. We kwamen elkaar in onze wijk,
                     op school, op ons werk, de sportclub en onze bruiloft niet vaak tegen. Dat heeft gevolgen
                     voor onze samenleving en voor de toekomst van onze kinderen.
                  
Begin dit jaar werd ik geraakt door een Nederlands-Turkse ondernemer in de documentaire
                     Terug naar de Akbarstraat. Hij sprak met tranen in zijn ogen over het feit dat hij
                     zich in Turkije meer thuis voelt dan in Nederland, terwijl hij in Nederland is geboren
                     en getogen, perfect Nederlands spreekt en een eigen bloeiende onderneming heeft. Een
                     voorbeeld van succesvolle integratie, zouden de statistieken zeggen. Maar alleen werk
                     en de Nederlandse taal blijken niet per se genoeg om geaccepteerd te worden in onze
                     samenleving. Het vraagt ook iets van de Nederlanders zelf. Deze nieuwe wet laat zien
                     dat inburgering een gezamenlijke verantwoordelijkheid is en geeft gemeenten regie.
                     Dat is een stap vooruit en daarom een compliment voor de Minister. Net als alle vorige
                     wetten beschrijft deze wet de rechten en plichten van inburgeraars. Hoe ziet de Minister
                     dan de rol van de Nederlandse samenleving? Wat vraagt het van ons? Hoe ziet de Minister
                     de rol van de werkgevers, als zij arbeidsmigranten of kennismigranten uitnodigen?
                  
De wet veronderstelt dat gezinsmigranten eenvoudiger inburgeren dan statushouders.
                     Als wij naar de voortgangscijfers inburgering van DUO kijken, blijkt inburgering van
                     gezinsmigranten niet altijd op rolletjes te gaan. Afgelopen jaren kregen gezinsmigranten
                     vaker dan statushouders boetes voor het overschrijden van de inburgeringstermijn.
                     De inburgeringstermijn werd voor gezinsmigranten bijna net zo vaak verlengd als voor
                     statushouders. Zowel gezinsmigranten als statushouders legden hun inburgeringsexamen
                     meestal af op het laagste examenniveau A2. Kan de Minister hierop reageren en reflecteren?
                     Is het niet verstandiger dat gemeenten aan alle inburgeringsplichtigen een inburgeringsaanbod
                     doen? Waarom heeft de Minister het advies van de Raad van State op dit punt niet overgenomen?
                  
De Volkskrant beschreef de miljoenenfraude van malafide taalaanbieders. Het moet duidelijk
                     zijn: wij moeten deze fraude hard bestrijden en ervoor zorgen dat gemeenten voor iedereen
                     inburgeringsonderwijs inkopen. Marktwerking heeft niet alleen fraude vereenvoudigd,
                     het heeft ook de kwaliteit en prijs van inburgeringsonderwijs onder druk gezet. Aanbesteding
                     via gemeenten zal de druk op kwaliteit en prijs niet wegnemen. Lesgeven is een vak.
                     Inburgeringsonderwijs moeten we niet overlaten aan onbevoegde leraren. Ik vraag de
                     Minister om een streng kwaliteitskader, centraal vast te leggen, en dit niet over
                     te laten aan Blik op Werk of gemeenten.
                  
Goed onderwijs is van onschatbare waarde. Hiervoor moet een eerlijke prijs worden
                     betaald. Afgelopen jaren is er een race naar de bodem ontstaan. Roc's leveren bijvoorbeeld
                     goed onderwijs, maar worden weggeconcurreerd door de markt. Laten we ervoor zorgen
                     dat de nieuwe wet kwaliteit en een eerlijke prijs garandeert. Ik vraag de Minister
                     om de reële minimumprijs voor inburgeringsonderwijs vast te leggen in deze nieuwe
                     wet.
                  
Er zijn verschillende instanties betrokken bij inburgering. Laten we voorkomen dat
                     nieuwkomers van het kastje naar de muur worden gestuurd als er klachten zijn over
                     in burgering. Is de Minister bereid om een centraal meldpunt in te richten voor klachten
                     rondom inburgering?
                  
Werk speelt een zeer belangrijke rol bij de inburgering. Op de werkvloer leer je de
                     Nederlandse taal en cultuur beter kennen dan uit de boekjes. Hoe zorgen we ervoor
                     dat er werk komt voor nieuwkomers? Hoeveel werkgevers willen nieuwkomers een plek
                     geven om aan de slag te gaan? Is de overheid bereid om het goede voorbeeld te geven?
                     Er is nu te weinig geld uit het participatiebudget van gemeenten om hiervoor ondersteuning
                     te bieden. Is de Minister bereid om meer geld uit te trekken voor betere ondersteuning
                     van nieuwkomers en ook werkgevers beter te ontzorgen?
                  
Ik rond af. Het verleden leert ons dat inburgering niet vanzelf goed gaat. als het
                     fout gaat, laat dat littekens achter in onze samenleving. Laten we hiervan leren en
                     iedereen een goed inburgeringsaanbod doen, zodat we beter samen leren leven. Zodat
                     we zeker zijn van een sterke samenleving en we er zeker van zijn dat al onze kinderen
                     zich thuis voelen in Nederland.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. De volgende spreker is de heer Segers van de ChristenUnie.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Als ik zo naar de bijdragen luister van mijn collega's,
                     dan hoor ik dat er best een breed draagvlak is voor deze wet. Zelfs de PVV gaf een
                     soort verhuld compliment. Het is best goed verhuld, maar ergens binnenin zit toch
                     een waardering voor de stap voorwaarts. Dat is echt mooi.
                  
Nu heeft een goede wet vele vaders, maar in alle onbescheidenheid wijs ik er wel op
                     dat wij in ieder geval bij de onderhandelingen hierover hebben gesproken en dat het
                     verkiezingsprogramma van de ChristenUnie toch wel voor inspiratie heeft gezorgd. Integratie
                     vanaf dag één, een verplichtender stelsel en ontzorgen; dat zijn belangrijke elementen.
                  
Het is echt een stap voorwaarts vergeleken met het oude regime, waarin er sprake was
                     van marktwerking, te veel nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van nieuwkomers,
                     te weinig begeleiding en te veel fraude. Het is hier allemaal langsgekomen.
                  
Voor onszelf is bij integratie de wederkerigheid cruciaal. In het interruptiedebatje
                     met collega Van den Berge had ik het er net al even over. Als het gaat om godsdienstvrijheid,
                     bijvoorbeeld: het is prachtig om hier godsdienstvrijheid te hebben, maar godsdienstvrijheid
                     werkt twee kanten op. Het betekent ook dat je een religie zou moeten kunnen verlaten.
                     Dus het is cruciaal om onmiddellijk vanaf dag één onze rechtsstaat en die centrale
                     waarden in de rechtsstaat te benadrukken. Ik heb een amendement daarover meeondertekend
                     en mede ingediend met collega Becker. Het is net uitgedeeld. Dat gaat over het belang
                     van die participatieverklaring.
                  
Ik wil een paar aspecten langslopen, waarover ik vragen heb aan de Minister. Allereerst
                     de tijdsdruk en de uitwerking. De Minister wil dat de wet ingaat op 1 juli 2021. Er
                     moet wel heel wat worden uitgewerkt in lagere regelgeving. Die uitwerking is cruciaal.
                     Lukt dat op tijd? Kunnen gemeenten zich voldoende voorbereiden en worden ze ook goed
                     betrokken bij de uitwerking? Kan de Minister ook toezeggen dat de lagere regelgeving
                     tijdig met de Kamer wordt gedeeld, zodat we die ook goed kunnen behandelen?
                  
Dan de regierol van de gemeenten. Het is goed dat de gemeenten de regierol krijgen.
                     Tegelijkertijd weten we dat ze heel veel uitdagingen hebben. Er liggen heel veel taken
                     op hun bordje. Financieel is het heel spannend. Daar komt deze taak bij. Let wel,
                     in het stelsel dat in 2006 inging, hadden gemeenten ook al een regierol. Dat ging
                     lang niet altijd goed. Wat hebben we van die periode geleerd? Er is met deze werkwijze
                     wel een risico op verschillen. Dat is natuurlijk traditioneel zo bij decentralisatie
                     en wanneer je gemeenten de vrijheid geeft. Maar hoe voorkomen we dat er sprake is
                     van rechtsongelijkheid en hoe zorgen we ervoor dat alle gemeenten de integratie met
                     een hoge standaard aanbieden?
                  
Dan een vraag die ons is gesteld door een aantal kleine gemeenten over de financiering.
                     Niet het aantal inburgeraars staat centraal als het gaat om het financiering, maar
                     het aantal niet-westerse migranten. Ik zie de Minister nu heel verbaasd kijken, maar
                     gemeenten klagen over het feit dat dit in hun nadeel uitwerkt. Zij hebben daar een
                     brief over geschreven en ik hoor daar graag meer over. Het zou heel vreemd zijn als
                     wij niet het aantal inburgeraars centraal stellen, maar het aantal mensen met een
                     niet-westerse achtergrond, als dat het uitgangspunt is. Samenwerking tussen gemeenten
                     is in ieder geval wenselijk en nodig en mijn vraag aan de Minister is: hoe wil de
                     Minister dat bevorderen?
                  
Dan de doelgroep. In het wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen statushouders
                     en gezinsmigranten. De faciliteiten voor gezinsmigranten zijn fors minder, maar het
                     gaat wel over zo ongeveer de helft van het aantal inburgeraars. Er is natuurlijk een
                     heel groot risico dat hun inburgering, en daarmee hun participatie, hapert. Dus hoe
                     houden we dan de vinger aan de pols? Zij hebben ook goede begeleiding nodig. Ik stel
                     ook de vraag of gemeenten niet de mogelijkheid moet worden geboden om ook gezinsmigranten
                     naar het gecontracteerde aanbod te leiden en hen op die manier te begeleiden.
                  
Dan de maatschappelijke begeleiding. Dat is een van de belangrijkste elementen. Praktische
                     hulp, een laagdrempelig aanspreekpunt en begeleiding zijn essentieel voor nieuwkomers
                     om hun weg te vinden in onze samenleving. Hoeveel geld krijgen gemeenten hiervoor
                     per inburgeraar? Dit geld gaat in een grote pot die gemeenten voor inburgering krijgen,
                     maar ik vrees dat maatschappelijke begeleiding dan een sluitpost wordt. Kan de Minister
                     hiervoor normbedragen aangeven?
                  
In het wetsvoorstel worden twee van de vier taken geschrapt die tot nu toe onder maatschappelijke
                     begeleiding vielen, namelijk hulp bij het starten van de inburgering en het stimuleren
                     van verdere integratie en participatie. Waarom is dit geschrapt? Het is toch juist
                     van groot belang? Kennismaking met de samenleving, mensen ontmoeten en praktische
                     hulp. Hoe voorkomen we dat het bij de maatschappelijke begeleiding blijft bij een
                     paar gesprekken op een kantoor met een gemeenteambtenaar?
                  
Dan het element van ontzorging. Ik zei het al in mijn inleiding: het is een belangrijk
                     element. Het is heel goed dat nieuwkomers ontzorgd worden. We hebben een heel complexe
                     samenleving en het is goed dat nieuwkomers een begeleide toegang hebben tot onze verzorgingsstaat.
                     Is de periode van zes maanden wel lang genoeg? Hebben gemeenten genoeg middelen en
                     expertise om nieuwkomers daadwerkelijk te begeleiden naar financiële zelfstandigheid
                     en is er ruimte voor maatwerk? Sommigen zijn eerder zelfstandig dan anderen. Is er
                     de mogelijkheid om bij het ontzorgen echt maatwerk te bieden en hierover individuele
                     afspraken te maken in het zogenaamde PIP?
                  
Dan de taaleis. Daar zijn ook veel vragen over gesteld. B1 wordt de standaard. Dat
                     is goed. Taal is essentieel en cruciaal om je plek in de samenleving in te nemen.
                     Maar dan verwijs ik toch wel naar de vraag die collega Van Meenen namens zijn collega
                     Paternotte heeft gesteld. Het zou kunnen betekenen dat sommige mensen nooit kunnen
                     naturaliseren. Hoe kunnen we daar maatwerk bieden en hoe kunnen we ervoor zorgen dat
                     mensen die op grote afstand staan uiteindelijk toch perspectief krijgen op dat vlak?
                  
Tot slot de culturele inburgering. Ik wees al even op het amendement van collega Becker
                     en mijzelf dat is ingediend en uitgedeeld. Het is goed dat in het participatieverklaringstraject
                     het aantal uren wordt verruimd van vier naar twaalf en dat maatschappelijke activiteiten
                     of een excursie worden toegevoegd. Dat is ook in lijn met een motie die ik op dat
                     punt heb ingediend. Het is cruciaal dat nieuwkomers niet alleen in sociaal en economisch
                     opzicht, maar ook in mentaal en cultureel opzicht inburgeren in onze samenleving en
                     dat zij onze rechtsstaat en vrijheden omarmen. Intensieve trajecten zijn daarbij wel
                     van groot belang, met veel contactmomenten, dialoog met andere mensen en kennismaking
                     met maatschappelijke instituties en organisaties. Is daar voldoende ruimte voor?
                  
Helemaal tot slot sluit ik me aan bij een vraag van collega Becker, die wees op bijvoorbeeld
                     het element van antisemitisme, maar ik denk ook aan andere vormen van discriminatie
                     en racisme. Is dit voldoende geborgd in dit traject en is er voldoende ruimte voor?
                     Want ook dit is een belangrijk element. Op dat punt zijn er moties ingediend en ik
                     zou graag zien dat dit goed is geborgd in dit belangrijke traject. Als mensen hier
                     komen, als mensen hier aankloppen, als mensen hier op een legitieme manier een plek
                     innemen, dan niet alleen in economisch opzicht, maar ook als het gaat om onze rechtsstaat
                     en vrijheden.
                  
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Segers. Er is een interruptie van de heer Van Dijk van de SP.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik vind het amendement op stuk nr. 24 erg interessant, maar u vraagt nogal wat van
                     mensen. U wilt dat ze mensenrechten niet alleen respecteren, maar ook onderschrijven.
                     Kan de heer Segers dit wat concreter maken? Stel dat we te maken hebben met een orthodox-christelijke
                     of een orthodox-joodse vluchteling of inburgeraar die hier komt en zegt: ik weiger
                     de gelijkheid van man en vrouw dan wel van homo en hetero te onderschrijven. Gaat
                     meneer Segers die persoon dan niet toelaten tot Nederland?
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Een beroemd verhaal uit de Bijbel gaat over Ruth. Dat was een migrant. Zij kwam aan
                     in Israël en wilde zich bij dat volk voegen. Ik zie de heer Kuzu opveren. Ik weet
                     niet of dat ook ergens een plek heeft in de Koran, maar in ieder geval in de Bijbel
                     wordt dat verhaal genoemd. Dan spreekt zij de beroemde woorden: uw volk is mijn volk
                     en uw God is mijn God. Dat laatste deel is problematisch in onze samenleving, omdat
                     wij niet een gemeenschappelijke god hebben. Maar wat wel essentieel is, is dat we
                     zeggen: uw goed is mijn goed. Wat u goed vindt en wat u als vrijheid en rechtsstaat
                     beschouwt, is mijn vrijheid en dat is mijn rechtsstaat. Dat is essentieel. Dus als
                     mensen zeggen «die gelijkwaardigheid vind ik problematisch en mensen mogen niet hun
                     eigen keuzes maken; daar kijk ik wat anders tegen aan», dan hapert het. Dan stopt
                     het. Dan kan dit niet jouw land zijn. Dit is een land dat ongelofelijk veel vrijheid
                     geeft om je geloof te belijden en je eigen keuzes te maken, maar dat is altijd wederkerig.
                     Als jij godsdienstvrijheid wilt, moet je ook de ander de vrijheid geven om iets te
                     geloven en iets te vinden wat haaks op jouw opvatting staat of soms zelfs pijn doet.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik vind het een heel mooi en helder antwoord, maar dit heeft volgens mij nogal wat
                     consequenties. Ik weet dat de heer Segers een groot voorstander is van de onderwijsvrijheid.
                     Scholen zijn bijvoorbeeld vrij om dit soort omstreden opvattingen te hebben. Als ik
                     daar kritiek op heb, krijg ik de hele zaal over me heen, kan ik u uit ervaring vertellen.
                     Maar nu begrijp ik dus dat de heer Segers van nieuwkomers expliciet vraagt: u zult
                     de Grondwet, inclusief de mensenrechten, inclusief de gelijkheid van man en vrouw
                     en homo en hetero, moeten onderschrijven – niet alleen respecteren, maar ook onderschrijven –
                     en anders komt u Nederland niet in. Heb ik dat goed begrepen?
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Ik had net een ontroerend moment hier. Nadat ik was uitgesproken, zei de heer Van
                     Meenen naast mij: amen. Dat is een soort gelovige instemming met wat ik zei. Maar
                     nu gaat het helemaal mis. Nu moet de heer Jasper van Dijk zelf op inburgering en zelf
                     even een cursus volgen. Artikel 23 staat in de Grondwet. Dat is onze vrijheid. Dat
                     is de vrijheid om een school te stichten die aansluit bij jouw levensovertuiging en
                     bij jouw pedagogische opvatting. Je hebt juist die vrijheid. Discriminatie is verboden.
                     Een vrijheid is nooit een legitimatie, nooit een vrijbrief om te discrimineren, omdat
                     dat verboden is. Kunnen vrijheden dan soms botsen? Kunnen ze schuren? Ja. Wie maakt
                     dan uit hoe die vrijheden zich tot elkaar verhouden? Dat is in ieder geval niet de
                     heer Van Dijk, maar wel de rechter. Als het spannend is, leggen we het voor aan de
                     rechter. Artikel 23 staat in onze Grondwet en is een van die vrijheden. Ik mag hopen
                     dat u die ook verdedigt, want het is ook uw Grondwet. Je mag er wat anders over denken,
                     maar het is een van die fundamentele vrijheden, namelijk dat, als jij een overtuiging
                     hebt, die overtuiging niet alleen privé is, maar je daar op allerlei publieke plekken
                     ook uiting aan mag geven. Dat geldt ook voor nieuwkomers. Het geldt voor de heer Van
                     Dijk en het geldt voor mij. Als het spannend wordt, zeggen we: rechter, wilt u even
                     oordelen? En dan volgt er een vonnis.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb nog een interruptie, van de heer Van den Berge van GroenLinks.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Constitutionele toetsing hebben we helaas niet in Nederland. Mijn fractie is daar
                     overigens wel groot voorstander van, maar dat is nu niet mijn meer fundamentele punt.
                     Ik sluit me wel aan bij de vraag van collega Van Dijk, daar ging ons interruptiedebat
                     zonet natuurlijk ook over. De fundamentele grondrechten en kernwaarden zijn ononderhandelbaar,
                     ook voor mijn fractie. Maar het wordt wel een beetje meten met twee maten als we tegen
                     nieuwkomers die hier aankomen, zeggen «je moet hier tekenen bij het kruisje», terwijl
                     we dat niet zeggen tegen Nederlanders die hier geboren zijn. Daar gaat mijn vraag
                     dus over. Als er bijvoorbeeld Nederlandse jongeren zijn die de Nashvilleverklaring
                     tekenen of als er onderwijs wordt gegeven dat haaks staat op bepaalde grondrechten
                     in dit land, wat doen we daar dan mee?
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Dit vind ik een merkwaardige vraag. Er zit de suggestie in dat er met twee maten wordt
                     gemeten. Dat is niet zo: wat je van nieuwkomers vraagt, vraag je ook van mensen die
                     hier wonen, namelijk om je aan de wet te houden, om de fundamentele vrijheden te omarmen
                     en te verdedigen, om ieders gelijkwaardigheid en ieders vrijheid te respecteren. Daarbinnen
                     zit ook de ruimte om anders te denken. Om van elkaar te verschillen. Daarom hebben
                     we hier ook verschillende partijen. Het is hier niet koekoek één zang. We hebben verschillen,
                     verschillende opvattingen over wat het goede leven is, hoe je met vrijheid moet omgaan.
                     Die vrijheid blijft er, voor nieuwkomers maar ook voor mensen hier. Je mag geloven
                     en je mag niet geloven. We vragen mensen niet om een geloofsverklaring of om lid te
                     worden van GroenLinks of van welke partij dan ook. Nee, we hebben een rechtsstaat.
                     We hebben een Grondwet en die geldt voor iedereen, voor mensen hier en voor nieuwkomers.
                     Dáár vragen wij commitment aan. En dat is niet anders.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Meten met twee maten zit hem niet in de grondrechten zelf, want die gelden inderdaad
                     voor iedereen, maar wel in het feit dat toen ik 18 werd, ik niet heb hoeven tekenen
                     bij het kruisje dat ik me aan de grondrechten zou houden. Uiteraard moet ik me voor
                     de rechter verantwoorden als ik de wet overtreed. Maar dat geldt voor nieuwkomers
                     ook. Dus waarom moet er dan voor nieuwkomers zo'n verklaring bovenop, die ze even
                     moeten tekenen bij het kruisje? Daar zit voor mij het meten met twee maten. De rechter
                     en de rechtsstaat gelden toch in gelijke mate zowel voor nieuwkomers als voor mij,
                     iemand die hier weliswaar niet geboren is maar wel getogen?
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Oké, nu snap ik het beter. Als u bijvoorbeeld refereert aan de Nashvilleverklaring
                     dan ... Nou ja, ik heb daar een opvatting over, ik bedoel: u heeft die niet ondertekend,
                     ik heb die niet ondertekend, anderen wel. Zo'n casus kan aan de rechter worden voorgelegd
                     en die kan vervolgens oordelen of het past binnen de wet en de grondwettelijke vrijheden
                     die we hebben. Die rechter spreekt daar een oordeel over uit. Dus als hier een autochtone
                     Nederlander over de schreef gaat, vindt hij de rechter, de wet, tegenover zich.
                  
Waarom dan toch die participatieverklaring? Dat is omdat onze vrijheden niet vanzelfsprekend
                     zijn. Dat is omdat in grote delen van de wereld er bijvoorbeeld heel matige godsdienstvrijheid
                     is. Omdat er daar geen vrijheid is om jezelf te zijn in je seksuele identiteit, in
                     je geloofsovertuiging. De visie op gelijkwaardigheid tussen man en vrouw is in onze
                     contreien echt anders dan in heel veel andere delen van de wereld. Dus als mensen
                     dan hier komen, een goede reden hebben om te vluchten en uiteindelijk hier op een
                     legitieme manier een plek kunnen en mogen krijgen, is het wel van belang, gezien die
                     toestand in de wereld en gezien de culturele en levensbeschouwelijke verschillen die
                     er zijn, om te zeggen: dit is fundamenteel. We zijn in dezen ook een beetje door schade
                     en schande wijs geworden. Want we hebben de incidenten op azc's gezien. We hebben
                     gezien dat nieuwkomers zich soms misdragen op het punt van die fundamentele vrijheden.
                     We hebben recent een aanval gehad op een joods restaurant in Amsterdam door iemand
                     met een Palestijnse achtergrond, die zegt: dit staat mij niet aan, die vlag staat
                     mij niet aan, ik gooi een ruit en ik ik val naar binnen. Tja, dan weet je één ding:
                     hier staat de rechtsstaat op het spel en hier kan maar één duidelijk en helder signaal
                     zijn, namelijk dat dit een absolute grens is in onze samenleving. Het is helaas een
                     bittere noodzaak dat sommige nieuwkomers daar extra mee kennismaken en die verklaring
                     ondertekenen.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Heel kort. Het wringt toch een beetje. Zo'n aanval op een joods restaurant is verschrikkelijk
                     en moet aangepakt worden, daarin vinden we elkaar. We hebben in Nederland daarvoor
                     de rechter en de wet, die voor iedereen in gelijke mate geldt. Nederland is enorm
                     gelaagd. Ook in Nederland zijn er gemeenten waar bijvoorbeeld homodiscriminatie meer
                     voorkomt dan in andere gemeenten. We zeggen toch ook niet tegen jongeren in die gemeenten:
                     voordat je naar Amsterdam of Den Haag – ik noem maar wat – verhuist, moet je wel even
                     tekenen bij het kruisje dat we homodiscriminatie niet accepteren? De rechtsstraat
                     geldt voor iedereen in gelijke mate, dus dan hoeven we volgens mij niet van nieuwkomers
                     te vragen om daarvoor te tekenen terwijl dat voor autochtone Nederlanders niet zo
                     is.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
En toch doen we er goed aan om ons rekenschap te geven van het feit dat de vrijheden
                     die we hebben, heel uniek zijn, in historisch opzicht maar ook in vergelijking met
                     andere delen van de wereld. Kijk naar de ranglijsten van godsdienstvrijheid. Kijk
                     naar de ranglijsten van de positie van minderheden of vrouwen of welke groepen dan
                     ook. Het is heel uniek wat wij hier hebben, het is heel bijzonder. We moeten dat koesteren
                     en het niet vanzelfsprekend achten. En we moeten al helemaal niet als mensen uit culturen
                     komen waarin dat echt vreemd is, waarin die vrijheden hen vreemd zijn, waarin ze daar
                     nooit mee zijn opgevoed, zeggen: en dit is onze samenleving. We hebben te lang gedacht
                     dat integratie een kwestie was van: als ze nou maar werk en een huis hebben, komt
                     het wel goed; als ze maar naar school gaan, dan komt het goed. Maar het kwam niet
                     altijd goed. Er zijn mensen die hier zijn geboren en hier zijn opgegroeid maar die
                     de rechtsstaat afwijzen en die opvattingen hebben die daar haaks op staan. Dat zijn
                     dan niet de smaakverschillen tussen GroenLinks en ChristenUnie, het gaat dan echt
                     om hele fundamentele verschillen. En juist omdat die vrijheid mij, ons, zo dierbaar
                     is, zetten we deze extra stap en vind ik het goed om van nieuwkomers heel expliciet
                     te vragen: weet waar je je bij voegt; als u zegt «uw volk is mijn volk» is dat prima,
                     maar dan ook «uw goed is mijn goed».
                  
De voorzitter:
Dank u wel. De heren Peters en De Graaf hebben zich ook gemeld. Ik geef ze in die
                     volgorde het woord.
                  
De heer Peters (CDA):
Dat is aardig, voorzitter, dank u wel. Ik begrijp heel goed wat de heer Segers bedoelt
                     en wat hij wil. Maar ergens wringt het gewoon toch. Ik moet zeggen dat de heer Jasper
                     van Dijk dat goed verwoord heeft. Mensen geloven soms dingen waar ik het mee eens
                     ben en soms dingen die ik vreselijk vind. Er zijn ook christenen die dingen geloven
                     waarvan ik denk: tjonge jonge zeg, alsjeblieft, dat kan niet. Ik geef een voorbeeld
                     om het gemakkelijk te maken. Ik kan me voorstellen – we hebben dit soort debatten
                     wel vaker, ook op andere vlakken – dat je natuurlijk niet mag doen wat je wilt; je
                     moet je voegen naar de wet, naar de letter en naar de geest van de wet. Ik kan ook
                     begrijpen dat je zegt actief afstand te nemen van zaken die in strijd zijn met de
                     wet. Maar ik kan mensen toch niet dwingen om te geloven wat ik wil? Dat zou wel mooi
                     zijn, want dan was iedereen zo katholiek als ik dat ben, maar zo is het niet. Ik kan
                     dat niet afdwingen. Dat is wat ik een lastig punt vind in dit amendement. Zou u daar
                     eens op kunnen ingaan? Er staat bijvoorbeeld: ik onderschrijf alles. Nou ja, ik onderschrijf
                     misschien ook niet helemaal alles wat ik zie. Ik hou me aan de wet, maar er zijn ook
                     dingen waarvan ik denk: mwah, naar mijn smaak had het anders gemogen. Snapt u wat
                     ik bedoel?
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Ja, ik snap het zeker. Ja. Het zou heel goed zijn als een groot deel van deze samenleving
                     zo katholiek zou zijn als u bent. Daar zou deze samenleving van opknappen, denk ik.
                     Waar zit het verschil? Dit gaat niet over de invulling van vrijheid, om de vraag wat
                     je met die vrijheid doet. Want daarin heb je smaakverschillen, daarin heb je richtingen.
                     We hebben hier links en we hebben hier rechts; we hebben hier gelovig en niet-gelovig,
                     liberaal en sociaal-democraat, wat dan ook. We hebben hier allemaal legitieme smaakverschillen.
                     Maar dit gaat over vrijheid en over solidariteit. Dit gaat over de wederkerigheid
                     van vrijheid. Dit gaat dus overeen aantal fundamentele waarden. En als je daarvan
                     zegt «nah, dat respecteer ik wel», oftewel «leuk voor jou, maar niet voor mij», dan
                     hebben we echt een probleem. Als je zegt «godsdienstvrijheid is prima; zolang het
                     mij uitkomt en mij bevalt, doe ik het, maar als mensen afvallig worden, behoud ik
                     mij alle rechten voor of kan ik overgaan tot allerlei sancties in eigen kring» ...
                     Ik bedoel: er ís intimidatie. Er ís angst bij mensen om te zijn wie ze zijn. Dan vind
                     ik respecteren zo vrijblijvend. Nogmaals, het gaat er niet over of je wel of niet
                     katholiek bent, of over of je op deze partij stemt of op een andere. Daar gaat het
                     niet over. Het gaat over fundamentele waarden, fundamentele vrijheden van onze samenleving.
                     Dat staat in die participatieverklaring en daar mogen we echt wel wat vragen.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik begrijp heel goed wat u bedoelt en ik kan het er grotendeels mee eens zijn. Ik
                     weet dat het om fundamentele dingen gaat en ik weet dat die dingen bestaan, dat een
                     afvallige moslim in bepaalde kringen niet echt gewenst is en dat men dan kan denken
                     «we gaan er sancties op doen» en dat willen we niet, allemaal niet, denk ik, van links
                     tot rechts hier. Wij handelen hier niet naar die flauwekul, dat is verboden bij wet.
                     En ik kan vragen om daar actief afstand van te doen. Maar ik kan niet in het hoofd
                     kruipen van iemand en zeggen: vanaf nu vind jij dat dus geen goed idee. Dat is een
                     beetje mijn probleem. Misschien zit het in de zin: ik onderschrijf het. Dat je je
                     aan de wet moet houden, lijkt me helder. Maar actief zeggen «dit soort dingen vreten
                     we niet, als je hier wil komen wonen, ga je je zus-en-zo gedragen» is nog wel wat
                     anders dan zeggen: vanaf nu gelooft u of vindt u alles precies zoals ik dat vind.
                     Daar wringt het voor mij.
                  
Ik denk er verder over na.
De heer Segers (ChristenUnie):
Heel kort. Ik pak even de participatieverklaring erbij. Het gaat over vrijheid, over
                     gelijkwaardigheid, over solidariteit en participatie. Het gaat dus echt over samen
                     een samenleving vormen. Dit zijn de meest fundamentele spelregels daarvoor. Natuurlijk
                     kun je zeggen: hier heeft u een Grondwet, leest u die maar eens. Maar alleen al de
                     afstand tussen ons in de Grondwet ... Onze Grondwet is niet een heel levend document,
                     heel veel mensen weten niet precies wat erin staat. Dit is een stap richting nieuwkomers,
                     waarin je hen vraagt: joh, weet in welke samenleving je je voegt en kijk eens welke
                     waarden hier centraal staan. Wat mij betreft is het echt een warme aanmoediging om
                     ervoor te zorgen dat mensen echt meedoen, ook op dat vlak.
                  
De heer De Graaf (PVV):
Ik worstel ook met dit amendement, maar op een andere manier. Het amendement zelf
                     dekt namelijk niet de lading die in de toelichting wordt genoemd. Er staan namelijk
                     een aantal zaken in de toelichting, zoals genitale verminking en geweld binnen relaties,
                     waarvan we nu al zien dat die moeilijk handhaafbaar zijn, want wat doen we achter
                     de voordeur? Maar dat is een ander probleem. Probleem twee is als volgt. Stel, ik
                     ben degene die naar Nederland komt en ik kom uit een van de 57 OIC-landen (Organisatie
                     voor Islamitische Coöperatie). Dan zeg ik: ja, tuurlijk, ik respecteer de mensenrechten.
                     Dan verklaar ik dat ook. Maar ik krijg die toelichting er niet bij. Ik respecteer
                     de mensenrechten. En wat staat er in de laatste twee artikelen van de mensenrechtenverklaring
                     van Caïro van de OIC? Daar waar we het niet mee eens zijn of waarover we twijfelen
                     of waarover nog een beetje gesteggeld kan worden, geldt voor ons gewoon keihard de
                     sharia. Dus dan kan ik het wel onderschrijven en dan zou ik het amendement als PVV'er
                     ook kunnen steunen, maar ik heb er eigenlijk niets aan, want die Caïromensenrechtenverklaring
                     wordt er niet in genoemd. Dat zou expliciet moeten. Dus eigenlijk vraag ik aan de
                     heer Segers en aan mevrouw Becker, want ze hebben het samen ingediend, om die Caïromensenrechtenverklaring
                     ook te «killen», zeg maar. Ik bedoel dat in de goede zin van het woord. Dan kan daar
                     namelijk niet alsnog een beroep op worden gedaan. Want anders kom je in een situatie,
                     van, ik noemde het net al, takiyya, kitman of muruna.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Wat betreft de intentie waarmee mensen ja zeggen, zei de heer Peters al terecht dat
                     je niet in de hoofden van mensen kunt kijken. Wat je doet, is een stap extra zetten,
                     een extra waarborg inbouwen opdat mensen echt weten in welke samenleving zij zich
                     voegen. Dat is wat je doet. U vraagt ons nu om ergens een internationaal document
                     aan te passen, maar daarmee overvraagt u, denk ik, mevrouw Becker en mij enigszins.
                     Als het gaat om sharia, zou ik dat graag doen, maar ik denk dat dat te veel van ons
                     gevraagd is. Maar dit geeft wel extra gewicht aan die participatieverklaring en het
                     traject daarnaartoe. Dan komen we wel bij die fundamentele vrijheden. En daar waar
                     die haaks staan op bijvoorbeeld de sharia, telt onze rechtsstaat en tellen onze vrijheden
                     en vraag je aan hen om daarmee in te stemmen. Met welke intentie en met welke vingers
                     over elkaar gekruist mensen dat doen, is niet mijn verantwoordelijkheid, dat houdt
                     ergens op. Maar het is wel een extra onderstreping van het belang van die culturele
                     inburgering.
                  
De heer De Graaf (PVV):
Daarmee wordt het, netjes gezegd, een deugdocument. Want de handhaving van de Nederlandse
                     rechtsstaat geldt al. Met haken en ogen; het lukt niet altijd even goed, we hebben
                     misschien niet genoeg capaciteit of die wordt op de verkeerde plekken ingezet. Maar
                     door het antwoord dat de heer Segers geeft, namelijk dat we niet kunnen praten over
                     de toevoeging in dit amendement van de Caïroverklaring van de rechten van de mens,
                     die eigenlijk inhoudt «we voeren de sharia in daar waar wij dat nodig vinden en daar
                     waar het niet hard genoeg gaat met de islamisering», blijft het dus het uitspreken
                     van een hoop. Oké, dan kun je zeggen dat je de goede intentie hebt gehad en dan kunnen
                     ChristenUnie en VVD volgend jaar bij de verkiezingscampagne zeggen: kijk eens wat
                     een hard amendement we hebben ingediend. Maar de kijker ziet dan niet op tv dat dat
                     amendement eigenlijk niets waard is geweest, omdat het probleem dat ik heb benoemd,
                     niet wordt opgelost. Dus eigenlijk is het een nutteloos amendement. Dat vind ik eigenlijk
                     jammer, omdat ik denk dat de intentie goed is. Maar wat er uiteindelijk van wordt
                     in de wet, is niets waard. Dat is eigenlijk jammer. Dit is geen vraag, maar meer mijn
                     worsteling met het amendement.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Dan zou mijn aanmoediging aan de heer De Graaf zijn om niet bij voorbaat de hoop op
                     te geven en niet bij voorbaat te zeggen: het zal wel niks worden, of het zal wel lastig
                     zijn. Als wij onze vrijheid fier uitdragen en uitleggen wat voor prachtige rechtsstaat
                     wij hebben, denk ik dat dat heel veel ruimte biedt om wél je geloof te belijden en
                     wél jezelf te zijn, met alle overtuigingen die je meeneemt. Dat is begrensd door onze
                     wet, onze grondrechten en onze fundamentele vrijheden. Ik denk dat daar een heel mooie
                     werking van kan uitgaan. Mijn aanmoediging aan mijn collega van de PVV zou zijn: geef
                     de hoop niet op.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Ook de heer Van Meenen van D66 heeft zich gemeld.
De heer Van Meenen (D66):
Toen ik net «amen» zei op hetgeen de heer Segers naar voren bracht, was dat niet bedoeld
                     als steun voor alles wat hij vervolgens over de participatieverklaring zei. Dat ging
                     meer over het enorme belang en de uniciteit van de waarden die wij hier met elkaar
                     hebben. Het bijzondere van de participatieverklaring is dat die ervan uitgaat dat
                     wij hier een homogene groep mensen zijn die allemaal de hele dag in polonaise lopen
                     te juichen over alle waarden die we hier hebben, en dat we ons daar ook allemaal aan
                     houden. Zodra je over de grens komt, moet je er eerst voor tekenen dat jij je daar
                     ook aan gaat houden, net als wij hier allemaal. Dat is natuurlijk helemaal niet de
                     situatie. Er zijn ook mensen die in Nederland geboren en getogen zijn, die hier al
                     generaties zijn, en die helemaal niet zoveel ophebben met een aantal waarden. Als
                     het over de Nashvilleverklaring gaat, hoest de heer Segers ineens even in zijn elleboog.
                     Want dan wordt het ineens toch wel ingewikkeld. En dan zegt hij: voor de mensen die
                     hier al zijn, hebben we de wet die dit handhaaft; voor degenen die hier binnenkomen
                     hebben we niet alleen de wet, maar zij moeten dit ook nog even verklaren. Mijn vraag
                     aan de heer Segers is wat nou eigenlijk de toegevoegde waarde van die verklaring is
                     ten opzichte van de wet. Iedere nieuwkomer heeft zich namelijk ook aan de wet te houden.
                     Dat staat vast.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Dit is een onderstreping van het belang van de wet. Het mooie is, dat de heer Van
                     Meenen die verklaring zo zou kunnen onderschrijven wat betreft vrijheid, gelijkwaardigheid,
                     solidariteit en participatie. Ik zou haar ook kunnen onderschrijven.
                  
Als wij gaan discussiëren over bijvoorbeeld onderwijsvrijheid of voltooid leven, dan
                     vermoed ik zomaar dat er grote verschillen tussen ons zijn. Het laat precies de vrijheid
                     zien dat wij over belangrijke onderwerpen enorm van mening kunnen verschillen, maar
                     dat we dat doen binnen de kaders van de rechtsstaat en onze vrijheid. We vragen van
                     nieuwkomers om die te ondertekenen. Dat is een heel ingewikkeld concept, omdat het
                     uniek en bijzonder is. In heel veel contreien van deze wereld geldt dat 51% de macht
                     heeft, gelijk heeft, en zijn wil oplegt aan een minderheid. Wij zeggen: de meerderheid
                     en de minderheid hebben evenveel rechten en plichten. Dat is een uniek concept. Hoe
                     vaker en hoe beter we dat kunnen uitleggen, hoe mooier. Vandaar de participatieverklaring.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dan vraag ik de heer Segers: zou het misschien kunnen dat het juist de nieuwkomers
                     zijn die zich als geen ander bewust zijn van de vrijheden die ze hier vinden en zoeken?
                     Ze hebben hun leven ervoor gewaagd om die te krijgen. Misschien is het wel andersom,
                     en zijn wij ons in Nederland juist veel te weinig bewust van deze kernwaarden en gaan
                     we daar super slordig mee om. Je zou het zelfs kunnen omdraaien. Laten wij als Nederlanders
                     eerst eens die verklaring ondertekenen, bij vol bewustzijn, en dan pas anderen de
                     maat nemen. Hoe kijkt hij daarnaar? Gaan we niet veel te slordig om met onze belangrijke
                     kernwaarden?
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Dat vind ik een mooie vraag. Ik denk dat het antwoord bevestigend is. Ik denk dat
                     we dat veel te vanzelfsprekend achten en daar inderdaad veel te nonchalant mee omgaan.
                  
Op zijn vakgebied spreekt de heer Van Meenen ook mee over burgerschapsvorming en een
                     wetsvoorstel dat eraan komt. Dat stelt voor om in het onderwijs weer eens uitvoeriger
                     en beter te gaan spreken over de fundamentele vrijheden. Dat zijn we dus aan het doen.
                     We merken dat we hier eigenlijk een beetje nonchalant mee zijn omgegaan. Ik denk dat
                     we stappen in die richting zetten. Ik zou het mooi vinden als we ook mensen die hier
                     al langer zijn op allerlei manieren kunnen aanmoedigen om daarover na te denken.
                  
Bij het eerste deel van de vraag: het is ook waar dat er mensen zijn die snakken naar
                     die vrijheid en die rechtsstaat. Zij hebben natuurlijk geen enkel probleem met de
                     participatieverklaring. Als je homo bent in Iran, of christen in Saudi-Arabië, of
                     welke achtergrond dan ook hebt, dan haal je heel opgelucht adem als je hier komt.
                     Wij zeggen dan: dit is ons land. Dan is het bijna een verlossing om dat ding te mogen
                     ondertekenen. Dan is dat een feest. Dan zeg je: wat heerlijk om hier thuis te komen
                     en om hier een plek te vinden. Misschien wappert daar nog een vlag bij of klinkt het
                     Wilhelmus. Dat is prachtig.
                  
De voorzitter:
Weet u het zeker, meneer Van Meenen? Heel kort.
De heer Van Meenen (D66):
Heel kort. Ik moet me natuurlijk beheersen, zeker omdat ik hier invaller ben. Maar
                     toch: laten we die homo uit Iran of die christen uit Saudi-Arabië als voorbeeld nemen.
                     Die komt hier aan. Ik ga er dan van uit dat hij zich zeer bewust is van de vrijheden
                     die hij hier krijgt. Daarom is hij hier ook. Hij heeft zijn leven daarvoor gewaagd.
                     Als hij hier komt, is het eerste wat hem gevraagd wordt of hij zich daar zélf even
                     aan wil houden. Zou de vraag dan niet moeten zijn: en al die anderen? Gaan die zich
                     hier ook automatisch aan houden? Of is daar misschien een wet voor? Waarom vraagt
                     u dat aan mij? Ik vraag de heer Segers of hij kan uitleggen dat dit het eerste is
                     waarmee zo iemand kennismaakt. Is dat niet vreemd of vervreemdend?
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Nee, dat is niet vreemd. Allereerst vind ik het een slecht argument om te zeggen dat
                     als wij hier slecht mee omgaan, we daar bij nieuwkomers ook wel slecht mee kunnen
                     omgaan. Dat vind ik geen sterk argument. Dat ten eerste. Dit is niet vreemd, omdat
                     wij erachter gekomen zijn – een beetje door schade en schande – dat integratie niet
                     alleen een kwestie is van het creëren van sociaaleconomische voorwaarden, namelijk
                     werk, scholing en huizen. Het vraagt ook in cultureel opzicht iets van mensen.
                  
Waarom doen we dit? Ik kom dan toch weer bij het eerste interruptiedebatje met collega
                     Van den Berge. Hoe komen we hierbij? Dat is omdat er niet alleen homo's uit Iran en
                     christenen uit Saudi-Arabië komen, maar bijvoorbeeld ook mensen Syrië. Daar wordt
                     over Israël gedacht en gesproken, en daarmee over Joden, op een manier die potentieel
                     best risicovol is. Des te belangrijker is het om dan te zeggen: u bent nu in een land
                     waarin iedereen dezelfde rechten en plichten heeft. Wij wijzen u daarop, omdat we
                     weten dat dat in uw land willekeurig is, omdat in uw land minderheden minder rechten
                     hebben, omdat in uw land en cultuur over bijvoorbeeld Joden wordt gesproken op een
                     manier die heel problematisch is. Dus ja, we betalen hiermee ook leergeld.
                  
De heer Van Meenen zegt: laten we er dan zelf ook weer meer werk van maken. Laat ik
                     dan met een positieve noot afsluiten: daarin vinden we elkaar. Volgens mij is het
                     een opdracht aan ons allemaal om onze fundamentele vrijheden te onderstrepen en te
                     vieren waar mogelijk.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. U maakt veel los, meneer Segers. Ook de heer Gijs van Dijk van de PvdA
                     heeft zich gemeld.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
In mijn inbreng heb ik Terug naar de Akbarstraat genoemd. Daarin worden verschillende
                     Nederlanders met een migrantenachtergrond gevolgd. Daaruit blijkt vooral dat Nederlanders
                     zelf met de rug staan naar mensen met een migrantenachtergrond, naar nieuwkomers.
                     Dat is in ieder geval een analyse uit die documentaire. Ik zie dat ook in mijn eigen
                     omgeving. Nederlanders vinden het heel moeilijk om met nieuwkomers om te gaan. Het
                     gaat nu bijna een uur lang over een zin in de participatieverklaring, maar wat vragen
                     we van Nederlanders zelf als het gaat om inburgering en integratie?
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Al die minuten dat ik de participatieverklaring aan het verdedigen ben, ben ik een
                     inventie van uw eigen politieke voorman aan het verdedigen. Ik ben hier de participatieverklaring
                     van Lodewijk Asscher aan het verdedigen. Dat even voor het perspectief. Zoals u merkt,
                     doe ik dat met liefde en overtuiging. Ik vind dit echt.
                  
Natuurlijk: it takes two to tango, om maar even een mooi Nederlands spreekwoord te
                     gebruiken. Het vraagt ook wat van de ontvangende samenleving om zich open te stellen
                     en om niet alleen maar, een beetje cynisch, te zeggen: hier heeft u een huis, hier
                     heeft u werk, hier heeft u een participatieverklaring en onderteken die maar; dat
                     is het dan. Nee, dit vraagt ook interactie. Dit vraagt inderdaad ook dat je iemand
                     daadwerkelijk deel laat uitmaken van die samenleving. Het vraagt wederzijdse participatie,
                     dus het vraagt ook iets van ons. Ik weet niet precies wie «ons» zijn, maar dit vraagt
                     iets van de ontvangende samenleving. Uiteraard. Dat moet je alleen niet uitspelen
                     tegen de participatieverklaring. Het is en-en-en. Het is opgeteld allemaal waar. Dit
                     is ook een element waar we wel degelijk iets mee moeten doen.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Volgens mij zijn we het daarover eens. De participatieverklaring komt eigenlijk aan
                     het einde van een traject, en dat traject moet veel beter. Dat zegt deze wet ook.
                     De gemeente moet weer de regie voeren, het onderwijs moet beter op niveau en men moet
                     sneller aan het werk. Dat zijn allemaal goede dingen. Daar heeft Lodewijk Asscher
                     als Minister al op ingezet en deze Minister heeft dat afgemaakt. Dat is alleen maar
                     heel goed. Volgens mij vinden we elkaar daarin. Mijn oproep is dat integratie en inburgering
                     ook echt iets van de Nederlanders zelf vragen. Wij zeggen te makkelijk: nieuwkomers,
                     u dient hieraan te voldoen, terwijl wij als Nederlanders verder uit het raam kijken.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Mijn vraag bij de invulling van die twaalf uur richting de participatieverklaring
                     was ook of daarin sprake is van interactie. Zijn dat ontmoetingen met echte mensen?
                     Hoe wordt dat vormgegeven? Ze bestaan uit een kennismaking met iets van de geschiedenis
                     en iets van de waarden, maar zeker ook met mensen. Integratie is uiteindelijk mensenwerk,
                     en de ontmoeting van de ene persoon met de andere. Volgens mij herkennen we elkaar
                     en vinden we elkaar op dat punt.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Segers. U was aan het einde gekomen van uw eerste termijn. Ik ga
                     naar de heer Stoffer van de SGP.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Dank, voorzitter. Achter de taaie teksten van de inburgeringswetgeving lees je het
                     verhaal van vreemdelingen die op pad gaan om een nieuw plekje te vinden. Het juridische
                     criterium voor de vreemdeling geeft precies aan wat daarin vaak gebeurt. Er zit voor
                     de samenleving en voor de nieuwkomer iets vreemds aan. Inburgering blijkt lang niet
                     altijd een succesverhaal, vroeger niet en nog steeds niet; of we nu denken aan het
                     Bijbelse verhaal van Abraham die als gezinsmigrant in het huidige Israël terechtkwam,
                     of aan de asielzoekers die de afgelopen jaren vanuit het Midden-Oosten hier belandden.
                     Het is natuurlijk de bedoeling dat mensen elkaar tot zegen zijn, maar het loopt ook
                     nogal eens uit op spanning, onvrede en onbegrip. De wetgever moet de helpende hand
                     bieden om dat zo veel mogelijk te voorkomen. Daarbij moeten we lessen trekken uit
                     eerdere wetgeving. Ik zie goede punten in dit wetsvoorstel, maar over een aantal zaken
                     maak ik me wat zorgen. Daar wou ik even wat dieper op ingaan.
                  
De SGP heeft de indruk dat de regering een zwart-witfoto heeft gemaakt van de inburgeringswetgeving:
                     tegen de zwarte achtergrond van de huidige wet straalt het licht van het nieuwe wetsvoorstel.
                     Nu kunnen zwart-witfoto's best mooi en nuttig zijn, als we maar niet vergeten dat
                     we daarin nog een dimensie missen. Kijk bijvoorbeeld naar het examensucces dat de
                     striktere handhaving gehad lijkt te hebben na 2013. In de jaren daarvoor haalden we
                     de huidige percentages niet, terwijl er meer begeleiding was. De SGP denkt zeker dat
                     er winst te boeken is met snelle en goede begeleiding aan de start, maar met alle
                     goede bedoelingen kan ontzorgen, ondersteunen en begeleiden ook leiden tot erosie
                     van het besef van eigen verantwoordelijkheid. Daar zit voor mij een vraag. Hoe gaan
                     we dat voorkomen?
                  
Voorzitter. De SGP ziet inburgeren niet als een contract, maar eerder als een verbond
                     tussen twee partijen. Er is sprake van wederzijdse voorrechten en verplichtingen.
                     In dat licht ben ik wat ontevreden over het invoeren van een brede intake. Daarbij
                     denk je wat ons betreft eerder aan het opnemen van een patiënt, het plannen van een
                     reparatie of het organiseren van een commerciële dienst. Dat is nou net waar het hier
                     naar mijn mening niet om gaat. Het gaat hier namelijk om burgerschap. De gemeente
                     verkent namens de gemeenschap op welke wijze de nieuwkomer gaat participeren, welke
                     inzet hij gaat plegen en hoe we daarbij waar nodig kunnen ondersteunen. Een brede
                     intake suggereert te veel dat de gemeente een soort van dienst levert, waarvan de
                     inburgeraar een min of meer passieve afnemer is. Ik stel daarom voor om dit woord
                     te vervangen door het woord «participatieverkenning». Dat sluit ook beter aan bij
                     de bestaande participatieverklaring en het participatieplan. Ik hoor graag de reactie
                     van de regering.
                  
Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel tot duidelijkheid en overzichtelijkheid leidt.
                     Ik heb de indruk dat het voorstel juist op dat punt nog aan kracht kan winnen. Het
                     voorstel voegt een oerwoud aan afkortingen en routes toe. De aanduidingen daarvan
                     zijn lang niet altijd trefzeker en soms, naar mijn mening, overbodig. Bezwaarlijk
                     vind ik met name dat de kennis van de Nederlandse samenleving op sommige plekken wegvalt,
                     terwijl die, naast het leren van onze taal, de belangrijke tweede doelstelling van
                     inburgering is. Ik heb daarom een amendement ingediend dat zoekt naar meer evenwicht
                     en herkenbaarheid. Ik zie graag ook wat dat betreft de reactie van de regering tegemoet.
                  
Voorzitter. De SGP vindt dat de regering meer oog kan hebben voor de positie van gezinsmigranten.
                     We moeten niet vergeten dat zij bijna alles zelf betalen. Het vermijden van onnodige
                     verplichtingen is het minste wat we kunnen doen, zodat we deze groep niet nog meer
                     moeite en ook kosten bezorgen. Ik zie bijvoorbeeld geen meerwaarde in het volgen van
                     het participatieverklaringstraject nadat zij in het buitenland al het basisexamen
                     inburgering hebben gedaan. Ze maken daarin al kennis met de Nederlandse samenleving
                     en de kernwaarden. Mijn amendement verplicht deze groep daarom alleen de participatieverklaring
                     te ondertekenen. Ik hoop op een welwillend oordeel voor deze groep.
                  
Voorzitter. Ik sluit af met twee korte vragen. De inburgeringsdocenten maken zich
                     terecht zorgen over een eerlijke prijs. Welke inzet kunnen zij daarin verwachten?
                     Plattelandsgemeenten klagen over de oneerlijke financiële verdeling. Mijn vraag is
                     of de Minister dit serieus zou willen bekijken.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stoffer. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer
                     Kuzu van de fractie van DENK.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Voorzitter, dank u wel. De taal leren spreken vanaf dag één dat je in Nederland bent,
                     vanaf dag één inventariseren wat je bijdrage kan zijn aan de Nederlandse samenleving
                     en de fundamentele regels kennen van onze prachtige rechtsstaat. Het is voor iedere
                     nieuwkomer van enorm belang. Ik geloof echter niet in de symboolpolitiek van de participatieverklaring,
                     de naïeve veronderstelling dat je naar aanleiding van een twaalf uur durend participatieverklaringstraject
                     in één keer alle fundamentele regels kent. Ik sluit me liever aan bij het voorstel
                     van de heer Van den Berge op dat onderwerp over inburgering op maat.
                  
De verantwoordelijkheid om in te burgeren is in eerste instantie aan de nieuwkomer
                     zelf. De inburgering is in eerste instantie in zijn belang. Maar ook voor inburgering
                     geldt, evenals voor de integratie van nieuwkomers, dat het niet een eenzijdig proces
                     is. Het is ook in het belang van de samenleving dat de nieuwkomer een vliegende start
                     maakt in Nederland met inburgering. Mijn eerste vraag is of de Minister erkent dat
                     inburgering ook in het belang is van de ontvangende samenleving.
                  
Hoewel dit wetsvoorstel een aanzienlijke verbetering is ten opzichte van de Inburgeringswet
                     van Verdonk, Leers en Asscher, lijkt het erop dat er onvoldoende lering is getrokken
                     uit een aantal punten die mis zijn gegaan in het verleden. Mijn fractie heeft daarom
                     op een aantal fundamentele punten kritiek.
                  
Om te beginnen de verantwoordelijkheidsrol die wordt toegevoegd aan het sociaal domein
                     van de gemeente. De druk richting de gemeenten in het sociaal domein is de afgelopen
                     jaren flink opgevoerd. Hoewel er lange tijd is gekibbeld tussen de Minister en de
                     gemeenten, is er een akkoord over de financiering. Toch verbaast het mijn fractie
                     dat de inburgeringsvoorzieningen in een specifieke doeluitkering zitten, terwijl de
                     uitvoeringskosten worden toegevoegd aan het Gemeentefonds. Er zal willekeur ontstaan
                     in de organisatie van inburgeringstrajecten bij de ene gemeente ten opzichte van de
                     andere. En dat is vragen om problemen, zoals we al eerder hebben gezien in de jeugdzorg,
                     in de armoedebestrijding en in de ouderenzorg. Op dit punt overweegt mijn fractie
                     dan ook een motie. Voor de duidelijkheid: wij vinden de gemeentelijke regierol uitstekend,
                     maar de financiering moet duidelijk zijn voor zowel de voorzieningen als de uitvoering.
                  
Voorzitter. Om de gemeentelijke regierol tot zijn recht te laten komen, heb ik een
                     tweetal amendementen ingediend. Het eerste amendement regelt dat in artikel 12 niet
                     het Rijk maar de gemeente beoordeelt of de inburgeringstermijn voor een inburgeringsplichtige
                     moet worden verlengd. De gemeente is immers beter op de hoogte van de individuele
                     omstandigheden van de inburgeraar en heeft beter zicht op de cursusinstelling. Het
                     zorgt ervoor dat er bespaard wordt op de uitvoeringskosten, omdat er minder informatie-uitwisseling
                     tussen de gemeente en DUO moet worden bewerkstelligd.
                  
Het tweede amendement is erop gericht om een eenduidig boetebeleid te hanteren in
                     de artikelen 24 en 25 van de nieuwe Inburgeringswet. Aangezien de gemeente de regie
                     heeft over de inburgering, zou dat ook moeten betekenen dat voor het niet tijdig afronden
                     van het participatieverklaringstraject en de module Arbeidsmarkt en Participatie de
                     gemeente verantwoordelijk wordt voor het boetebeleid. Ik raad mijn collega's van bijvoorbeeld
                     VVD, CDA, D66 en PvdA, die altijd een warm pleidooi houden voor gemeentelijke beleidsvrijheid,
                     deze amendementen van harte aan. Mijn amendement regelt ook dat de regels omtrent
                     de voorbereiding op de inburgering worden omgezet van een kan-bepaling in een moet-bepaling.
                  
Voorzitter. Het wetsvoorstel geeft ruimte voor maatwerk, maar een uniforme integrale
                     aanpak op onderdelen is essentieel voor de goede werking. Om als medewetgever meer
                     duidelijkheid te creëren voor zowel de inburgeringsplichtige als voor de gemeente
                     heeft mijn fractie twee amendementen ingediend.
                  
Het eerste amendement regelt in artikel 15 dat de gemeente binnen tien weken na de
                     inschrijving het persoonlijk Plan Inburgering en Participatie opstelt. Het tweede
                     amendement regelt in artikel 16 dat binnen tien weken na de vaststelling van het PIP
                     de inburgeringsplichtige begint met de leerroute. Ook deze amendementen wil ik van
                     harte aanraden bij mijn collega's, die er kien op zijn dat de inburgering voortvarend
                     verloopt.
                  
De gemeentelijke samenwerking is cruciaal voor een goede werking. Tot onze verbazing
                     is de cruciale aanwijzingsbevoegdheid in het uiteindelijke wetsvoorstel gesneuveld.
                     Kan de Minister toelichten waarom hij de samenwerking van gemeenten niet wil afdwingen
                     wanneer dat nodig is?
                  
Voorzitter. Geen debat over inburgering gaat voorbij zonder het gehate M-woord: marktwerking.
                     Deze gehate uitvinding in de publieke sector heeft ervoor gezorgd dat jarenlang bij
                     het inburgeringsbeleid nieuwkomers slachtoffer zijn geworden van frauderende taalscholen.
                     Door marktwerking moet de gemeente alsnog een taalschool kiezen uit een aanbod van
                     private instellingen, waarvan niet alle taalscholen gekeurd worden.
                  
Dan hebben we het vaak over Blik op Werk. Dit is dezelfde organisatie die frauduleuze
                     taalaanbieders door de keuring liet en gezien de minimale controle en waardeloze uitgifte
                     van keurmerken absoluut geen kwaliteit kon waarborgen. Wat ons betreft is Blik op
                     Werk gewoon af.
                  
Voorzitter. Waarom maakt de Minister niet de keuze om van de inburgering een publieke
                     taak te maken? Het is in het belang van de samenleving, net als het onderwijs voor
                     onze kinderen en jongeren. Waarom laten we nieuwkomers over aan de grillen van lieden
                     die er alleen maar op uit zijn om over de rug van deze mensen grote bakken met geld
                     te verdienen, om vervolgens rond te rijden in Rolls-Royces? Zie het artikel in de
                     Volkskrant. Aangezien we hier vaak het debat over hebben gevoerd en de Minister dit
                     niet wil, is hij dan op zijn minst bereid om een wettelijk keurmerk en gelegaliseerde
                     certificering in het leven te roepen, waarbij het principe geldt «geen keurmerk, geen
                     certificering, geen taalschool of een cursusaanbieder»? Is hij daartoe bereid? Dat
                     scheelt een motie in de tweede termijn.
                  
In het wetsvoorstel is heel weinig opgenomen over vrijwillige inburgering voor groepen
                     die niet inburgeringsplichtig zijn, maar daar wel baat bij hebben. De Minister maakt
                     in de memorie van toelichting veelvuldig gebruik van de vergelijking met Duitsland.
                     Erkent de Minister dat in Duitsland inburgeringstrajecten vrijwillig zijn en dat ondanks
                     de vrijwilligheid het slagingspercentage voor de afsluitende toets – daar hebben ze
                     geen examen – 52% is? In Nederland was dat slechts 2%.
                  
Het is ook opmerkelijk dat er in het wetsvoorstel geen aandacht is voor burgers uit
                     andere EU-lidstaten. Deze groep bestaat uit meer dan een half miljoen mensen en blijft
                     buiten beschouwing. De integratie van deze burgers gaat zeker niet vanzelf en daarom
                     is het belangrijk dat ook deze groep toegang krijgt tot sociale leningen in het kader
                     van vrijwillige inburgering. Daarom heeft mijn fractie twee amendementen over dit
                     onderwerp ingediend en aanvullend daarop ook nog een amendement dat van een kan-bepaling
                     een moet-bepaling maakt, omdat dit enorm belangrijk is.
                  
Voorzitter. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt aangegeven dat het voorstel
                     verenigbaar zou zijn met de Europese richtlijnen. Het loopt hier echter wel spaak.
                     Een voorbeeld dat wordt genoemd, gaat over het arrest in de kwestie over het inburgeringsexamen
                     op niveau A2 en niet B1. In hetzelfde arrest overwoog het Hof expliciet dat de inburgeraars
                     vijf jaar de tijd moeten krijgen om te slagen voor niveau B1. Het wetsvoorstel is
                     dus niet verenigbaar met richtlijn 2003/86. Om deze omissie te herstellen, heb ik
                     een tweetal amendementen ingediend. De ambitie is prima, maar het moet wel binnen
                     de realiteit blijven. Wij steunen de ambitie dat mensen zo snel mogelijk naar niveau
                     B1 moeten, maar het moet wel reëel zijn. Geen enkel land binnen de Europese Unie hanteert
                     deze ambitie. Dan vraag ik me af of het misschien niet te ambitieus is.
                  
Diezelfde ambitie geldt voor het evenredigheidsbeginsel dat in de Europese richtlijn
                     voorkomt. Eerder oordeelde het Hof van Justitie dat de kosten van het inburgeringsexamen
                     in het buitenland van € 460 onevenredig waren. In het wetsvoorstel wordt het niveau
                     van B1 aangehouden. Volgens experts lopen de kosten daarvan flink op. In sommige gevallen
                     bedragen die zelfs meer dan € 4.000. Dit betekent dat bij de eerstvolgende zaak die
                     aanhangig wordt gemaakt bij het Hof van Justitie de kans groot is dat de rechter oordeelt
                     dat deze kosten onevenredig zijn en een belemmering vormen voor het recht op gezinshereniging.
                     We hebben niets aan een wet waarvan we al bij voorbaat weten dat die niet strookt
                     met Europese regelgeving. Om deze onevenredigheid uit het wetsvoorstel te halen, heb
                     ik een amendement ingediend dat ervoor zorgt dat de eigen bijdrage in lijn wordt gebracht
                     met de jurisprudentie van het Europese Hof en gemaximeerd wordt op € 300.
                  
Voorzitter. In het wetsvoorstel wordt een andere behandeling voorgestaan van vluchtelingen
                     ten opzichte van gezinsmigranten en overige migranten. Dat is niet goed te rechtvaardigen
                     en draagt niet bij aan de inburgering van gezinsmigranten. Het zadelt hen zelfs op
                     met hoge financiële lasten, kort na hun toelating. Daarom een amendement van de zijde
                     van DENK om de inburgeringsplicht voor gezinsmigranten in lijn te brengen met de Gezinsherenigingsrichtlijn.
                     Een slaagplicht voor gezinsmigranten binnen drie jaar op niveau B1 en hen tevens opzadelen
                     met de kosten van het inburgeringsonderwijs: dat komt in geen enkele andere EU-lidstaat
                     voor. En dat kan natuurlijk niet. Dan het punt dat er coulance kan worden toegepast
                     door de gemeente als een inburgeringsplichtige onmogelijk of uiterst moeilijk aan
                     de inburgeringsplicht kan voldoen. De Minister heeft ervoor gekozen om hier geen termijn
                     aan te stellen. Om duidelijkheid te waarborgen richting de inburgeringsplichtige heb
                     ik een amendement ingediend dat hier een termijn aan stelt van maximaal vier jaar.
                  
Voorzitter. In een brief aan de Kamer kondigde de Minister de herinvoering van de
                     inburgeringsplicht voor Turkse nieuwkomers aan. Tijdens het laatste algemeen overleg
                     hebben we het daar ook over gehad. Het is een zaak waarvan de Centrale Raad van Beroep
                     al in 2001 oordeelde dat het in strijd was met het associatierecht EU Turkije. Tijdens
                     het vorige AO heb ik de Minister gevraagd om een juridische analyse. We hebben vervolgens
                     een aantal pagina's gekregen met die analyse. Ik vond de argumenten erg karig, omdat
                     die nauwelijks ingingen op noodzaak, geschiktheid en evenredigheid. Ik vraag de Minister
                     om een uitgebreide analyse met de Kamer te delen. Ik wil de Minister ook vragen om
                     deze analyse extern te laten toetsen. Graag een antwoord van de Minister.
                  
Ook staat er in de nota dat voor Turkse burgers met rechten uit de associatieovereenkomst
                     in beginsel geen verblijfsrechtelijke consequenties volgen. Kan de Minister aangeven
                     wat er in dit geval wordt bedoeld met «in beginsel»?
                  
Voorzitter. Artikel 9 van de associatieovereenkomst omvat een verbod op discriminatie
                     uit hoofde van nationaliteit. Het lijkt erop dat onze regering zich hier toch schuldig
                     aan maakt. Ik voorzie een jarenlange juridische strijd, van de Nederlandse rechter
                     tot de Europese rechter. Jaren later zullen we constateren dat het weer niet deugde.
                     Wat DENK betreft heeft het wetsvoorstel pas nut wanneer het juridisch haalbaar is.
                     Daarom wil ik de Minister vragen om op dit punt zijn besluit te herzien.
                  
Voorzitter. Dan nog twee losse punten. Na de brexit krijgen wij in Nederland mogelijk
                     een groep van 42.000 Britten, van wie onduidelijk is of zij onder deze wet vallen.
                     Alhoewel deze personen niet zijn opgenomen in de berekening van de administratieve
                     lasten, zijn wij benieuwd hoe de Minister deze groep wil benaderen. Moeten de Britten
                     ook een participatieverklaring ondertekenen en de Nederlandse taal leren? Of maakt
                     de Minister een uitzondering voor deze groep?
                  
Tot slot zou ik willen voorstellen dat er een uitzondering komt op geestelijke dienaren
                     die met deze wet onder de inburgeringsplicht komen te vallen. Aangezien er nog steeds
                     geen imamopleiding is in Nederland zou ik willen voorstellen dat de Minister in een
                     algemene maatregel van bestuur een uitzondering maakt voor deze groep totdat er een
                     goede imamopleiding is in Nederland. Daarvoor heb ik een amendement ingediend.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kuzu. Een interruptie van de heer De Graaf van de PVV.
De heer De Graaf (PVV):
Het gaat om het amendement op stuk nr. 21 van de heer Kuzu – het is een heel rijtje –
                     over de termijn van tien weken. Wat is de achterliggende gedachte? Het is natuurlijk
                     heel goed om een stok achter de deur te hebben richting die inburgeraar. Ik snap de
                     intentie. Maar wat nou als die tien weken niet gehaald worden? Wat zijn dan de gevolgen
                     voor de inburgeraar en degene die het persoonlijk inburgeringsplan opstelt? Wat is
                     de gedachte van de heer Kuzu daarbij?
                  
De heer Kuzu (DENK):
Het is in ieder geval van belang dat er een richtlijn komt voor gemeenten om zo snel
                     mogelijk en adequaat aan de slag te gaan op het moment dat zo'n inburgeraar zich meldt.
                     Dit amendement voorziet vooral in een termijn van tien weken, waardoor er een prikkel
                     ontstaat. Dan mag je natuurlijk aannemen dat de gemeente zich gaat houden aan de wet.
                     We moeten mensen niet lang in onzekerheid laten en er moet een gerichte termijn komen.
                  
De heer De Graaf (PVV):
Dat is helder, maar het gaat om de gedachte daar voorbij. Wat gebeurt er als die termijn
                     van tien weken niet gehaald wordt? Is het dan de bedoeling dat er een ontheffing volgt,
                     volgens de heer Kuzu? Of dat de gemeente een boete krijgt? Of gaat het ministerie
                     kijken of die gemeente te vaak niet aan die prikkel heeft voldaan, zodat de Minister
                     een boete kan opleggen? Heeft de heer Kuzu daarover nagedacht? Wat is zijn gedachte
                     daarbij? Wat speelt er verder voorbij die tien weken?
                  
De heer Kuzu (DENK):
Het idee is ontleend aan de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Daarin stellen
                     we ook een aantal termijnen als het gaat om de intake. Het is niet de bedoeling van
                     de fractie van DENK om te pleiten voor een ontheffing als die termijn niet wordt gehaald.
                     Het is juist bedoeld als prikkel voor een medeoverheid. We vertrouwen erop dat het
                     een extra prikkel is om aan die tijd tegemoet te komen en dat dat dan ook gebeurt.
                     Overgaan op boetes en ontheffingen is absoluut niet aan de orde. Het is bedoeld als
                     extra prikkel richting de gemeenten.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Ik had nog een vraag aan de heer Kuzu over zijn amendement op stuk nr. 16 over de
                     geestelijke bedienaren. We hebben vorige week het rapport gezien van de parlementaire
                     ondervragingscommissie over ongewenste buitenlandse beïnvloeding. Daar hebben we ook
                     gezien hoe de rol van imams kan zijn in moskeeën en in gemeenschappen om onvrije denkbeelden
                     Nederland in te krijgen. Mij lijkt het juist ontzettend goed dat we ook van imams
                     vragen om kennis te nemen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en in
                     te burgeren alvorens zij hier hun werk kunnen komen doen. Nu stelt de heer Kuzu voor
                     om ze juist uit te zonderen van de inburgeringsplicht. Kan hij dat eens uitleggen?
                  
De heer Kuzu (DENK):
Het is enorm aantrekkelijk om als lid van die ondervragingscommissie ook al heel veel
                     politieke ideeën hierover te lanceren, maar dat ga ik vandaag tijdens dit overleg
                     niet doen. Wel wil ik aangeven dat in het eindrapport een mogelijke maatregel aan
                     de orde komt waar het gaat om het stimuleren van een imamopleiding in Nederland. Op
                     het moment dat er geen imamopleiding is in Nederland en je ervoor zorgt dat er geen
                     imams in moskeeën kunnen staan, kan ik u voorspellen dat we hier elke week een Kamerdebat
                     hebben over een verkeerde uitspraak van een imam in een moskee. Ik denk dat het goed
                     is dat er een uitzondering komt tot het moment dat er een erkende imamopleiding in
                     Nederland is die het goed doet.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Maar op dit moment hebben imams volgens de wet ook een inburgeringsplicht. Op dit
                     moment zie ik ook niet – misschien weet de heer Kuzu dat beter dan ik – wat het probleem
                     is. De heer Kuzu zegt hier in zijn amendement dat er een zeer groot probleem gaat
                     ontstaan als deze Inburgeringswet wordt ingevoerd, maar op dit moment hebben imams
                     en geestelijke bedienaren ook de plicht om in te burgeren. Dat staat ook in de nota
                     naar aanleiding van het verslag. Kan de heer Kuzu dan aangeven welk probleem hij oplost?
                     Ik deel het belang dat er een Nederlandse imamopleiding komt, zodat we geen imams
                     meer uit het buitenland hoeven te halen. Ik hoop dat dit laatste onderdeel dan ook
                     iets is wat de heer Kuzu wil steunen. Maar nogmaals, volgens mij handhaaft de Minister
                     een verplichting die er al is in plaats van dat hij een nieuwe introduceert.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Het gaat er met name om dat in de nieuwe Inburgeringswet een aantal ambities enorm
                     worden verhoogd. Ik sprak in mijn bijdrage bijvoorbeeld over de verhoging van het
                     taalniveau van A2 naar B1. Volgens mij is er met de Diyanetmoskeeën een andere afspraak,
                     maar misschien kan de Minister daar straks zelf wat meer over vertellen. Een dergelijke
                     ambitie zorgt ervoor dat het onwerkbaar kan worden. Daarom vragen we de Minister om
                     via een algemene maatregel van bestuur een uitzondering te maken voor geestelijke
                     bedienaren.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kuzu. U was aan het einde gekomen van uw termijn. We zijn hiermee
                     ook gekomen aan het einde van de gehele eerste termijn van de zijde van de Kamer.
                     Er zijn heel veel amendementen ingediend. Omdat dit een wetgevingsoverleg is, zal
                     de Minister in zijn eerste termijn ook de amendementen langslopen. Dat betekent weer
                     dat ik schors tot 15.30 uur. Dan geef ik het woord aan de Minister van Sociale Zaken
                     en Werkgelegenheid.
                  
De vergadering wordt van 15.04 uur tot 15.31 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij hebben voor de schorsing de eerste termijn van de zijde van de Kamer afgerond.
                     We gaan nu naar de eerste termijn van de zijde van de regering en daartoe geef ik
                     het woord aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
                  
Minister Koolmees:
Dank u wel, meneer de voorzitter. Huishoudelijke volgorde. Ik begin met een algemene
                     intro. Daarna volgt een blok regie gemeenten. Vervolgens de brede intake PIP. De markt
                     versus intake. Het participatieverklaringstraject PVT, de maatschappelijke begeleiding,
                     de kennismaking Nederlandse maatschappij en de arbeidsmarktoriëntatie MAP. Dan een
                     blok asiel- en gezinsmigrant. Dan een blok financiën. Dan een blok monitoring evaluatie.
                     Dan een blok toezicht en fraude. Dan een blok huidig stelsel, ELIPs en overbrugging,
                     en dan een blokje overig. Dat laat al zien dat er ontzettend veel specifieke vragen
                     zijn gesteld. Ik probeer daar na mijn algemene inleiding, waar ik iets meer tijd voor
                     neem, zo staccato mogelijk doorheen te gaan, als u dat goedvindt, voorzitter. Heel
                     veel onderwerpen zijn natuurlijk al behandeld in de schriftelijke ronde over de nota
                     naar aanleiding van het verslag, maar op een aantal specifieke punten ga ik straks
                     uitgebreid in.
                  
Eerst mijn inleiding. Daar wil ik echt wat langer bij stilstaan, omdat dit een belangrijk
                     onderwerp is. Toen het kabinet in oktober 2017 aantrad, spraken wij de ambitie uit
                     om tot een effectief en activerend inburgeringsbeleid te komen. Dat was ook gewoon
                     hard nodig. Het huidige stelsel kent te veel belemmeringen om inburgering het startsein
                     van deelname aan de Nederlandse samenleving te laten zijn. Het is te ingewikkeld.
                     Het is niet effectief. Er staat bovendien te veel op zichzelf, dus los van allerlei
                     andere elementen in het sociaal domein bijvoorbeeld. Het slaat maar in beperkte mate
                     een brug naar de samenleving en naar de arbeidsmarkt. Te veel nieuwkomers blijven
                     te lang aangewezen op een bijstandsuitkering. Daarbij bood de snel groeiende vraag
                     naar inburgeringslessen ruimte aan profiteurs op de markt, met als risico misstanden
                     en fraude, wat we ook hebben gezien de afgelopen jaren. Al met al haalde een grote
                     groep inburgeraars ondanks hun inspanningen het examen niet, met als resultaat dat
                     mensen na een frustrerend traject de taal onvoldoende beheersen om in Nederland een
                     goede start te kunnen maken.
                  
Dat alles was een onacceptabele uitkomst van het huidige stelsel. Na een wetsevaluatie
                     in 2018 en het in hoofdlijnen opstellen en naar beleid vertalen van de nodige veranderingen,
                     staan we nu op de drempel van een nieuw stelsel. Ik wil hier benadrukken dat ik de
                     afgelegde route, met heel veel inspraak van heel veel partijen, op zichzelf heel waardevol
                     heb gevonden. De parlementaire debatten heb ik ook ervaren als kritisch en intensief,
                     maar ook als heel vruchtbare samenwerking met deze commissie. De hoofdlijnennota was
                     ook een goede bespreking. Die zijn van groot belang geweest voor de inhoud van het
                     voorstel dat nu voor u ligt. Er is een lange weg afgelegd sinds we elkaar in de zomer
                     van 2018 voor het eerst spraken en ik aangaf dat we het stelsel gingen aanpakken.
                     Ik ben blij, en ik mag zeggen ook wel een beetje trots dat we nu, twee jaar later,
                     het voorstel van wet kunnen behandelen. En ik zou bijna zeggen: juist nu, want juist
                     in deze moeilijke tijd is het belangrijk om nieuwkomers een goede start te geven in
                     Nederland, zodat ze zo snel mogelijk mee kunnen doen, het liefst via betaald werk.
                     Want ook de inburgeraars zullen worden geraakt door de gevolgen van het coronavirus.
                     Denk alleen al aan het feit dat digitale lessen moeilijker te volgen zijn en dat ook
                     in taalscholen de economische klap van de corona doorwerkt en dat zij ook in de problemen
                     kunnen komen.
                  
Voorzitter. Wat behouden we nou en wat veranderen we? De eigen verantwoordelijkheid
                     van inburgeraars blijft bestaan. Ook in het nieuwe stelsel draagt de inburgeraar de
                     verantwoordelijkheid om binnen drie jaar zijn inburgering te halen. Wij willen nieuwkomers
                     de hand reiken, zodat ze in Nederland een toekomst kunnen opbouwen. Maar inburgeren
                     is niet vrijblijvend. Het is redelijk om van mensen te verwachten dat ze er zelf in
                     investeren. De wetswijziging is daarom geen decentralisatie. Gemeenten krijgen hun
                     plek achter het stuurwiel weer terug. Zij staan het dichtst bij de mensen en kunnen
                     sneller handelen, sneller maatwerk leveren en ook sneller fraude tegengaan. Die regierol
                     voor de gemeenten brengt geen verandering in de stelselverantwoordelijkheid, want
                     die verantwoordelijkheid blijft bij het Ministerie van Sociale Zaken.
                  
We willen een goede balans tussen de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraars,
                     de rol van de gemeente en we zetten in op een juiste verhouding tussen maatwerk en
                     uniformiteit, flexibiliteit en rechtszekerheid. We kiezen daarbij voor een middenweg:
                     niet centraal, maar ook niet decentraal, ook wel met de lessen van de vorige stelsels
                     in ons achterhoofd.
                  
Naast dat de gemeenten weer leidend worden, verhogen we de taaleis naar B1 en daar
                     is wel op onderdelen maatwerk mogelijk, als het mensen echt niet lukt. Bovendien kiezen
                     we voor drie leerroutes, zodat iedereen mee kan doen naar vermogen. Van begin af aan
                     zetten we ook in op een combinatie van werken en leren. Dit alles, zeg ik erbij, was
                     zonder het akkoord met de VNG, met de gemeenten, en de betrokkenheid van heel veel
                     veldpartijen niet gelukt. Dankzij hen is deze wetswijziging echt van onderop tot stand
                     gekomen.
                  
Voorzitter. Met de wetswijziging wordt een zogenaamd PIP in het leven geroepen, een
                     persoonlijk Plan Inburgering en Participatie. Tijdens een brede intake wordt daarin
                     een wettelijk bindend persoonlijk plan opgesteld, inclusief de leerbaarheidstoets.
                     Tot slot blijven we het onderscheid hanteren tussen gezinsmigranten en asielmigranten.
                     Gezinsmigranten hebben een andere positie. Zij hebben bijvoorbeeld vaak al een partner
                     die kan helpen bij het inburgeren. Daar mogen we dus ook hogere verwachtingen van
                     hebben. Ik ga zo meteen in op de specifieke vragen die daarover zijn gesteld.
                  
Verwachtingen zijn altijd een kwestie van wederkerigheid. Bij inburgeren hoort ook
                     de vraag in wat voor samenleving nieuwkomers straks inburgeren. Die vraag gaat over
                     wat het betekent om Nederlander te zijn. Ik geloof dat het debat over integratie beter
                     gediend is met daden dan met woorden, bijvoorbeeld met een nieuwe wet. Maar ik maak
                     mij ook zorgen over de benauwde opvatting over wat het betekent om Nederlander te
                     zijn die ik nog te vaak zie. Laat ik het heel scherp stellen vandaag: in Nederland
                     definiëren we «Nederlander zijn» impliciet nog vaak langs etnisch culturele lijnen,
                     op basis van waar je geboren bent, hoe je er uitziet of hoe je achternaam klinkt.
                  
Nog te vaak worden mensen beoordeeld als lid van een groep, terwijl uiteindelijk individueel
                     gedrag centraal zou moeten staan. Zo ervaren veel Nederlanders, ongeacht hun achtergrond,
                     vervreemding en verharding, en blijven veel Nederlanders zich te gast voelen. Over
                     dat groepsdenken maken veel mensen zich grote zorgen, zie ook de protestmarsen de
                     afgelopen maanden van Enschede tot Zwolle en van Groningen tot Rotterdam. Met een
                     effectiever en activerender inburgeringsstelsel pakken we veel aan, stellen we eisen
                     aan nieuwkomers, maar reiken we ook handvatten aan. Daar ben ik, zoals ik net al zei,
                     trots op en blij mee. Maar it takes two to tango. Laten we de vraag in wat voor samenleving
                     mensen eigenlijk terechtkomen, niet vergeten. Het succes van het nieuwe stelsel hangt
                     in hoge mate af van de inzet van gemeenten en hun invulling van de regie over de uitvoering.
                     Voor het succes van een samenleving waar iedereen zich thuis kan voelen, dragen we
                     een belangrijke collectieve verantwoordelijkheid.
                  
Voorzitter. Tot slot van mijn inleiding: bij elkaar genomen dienen de wijzigingen
                     een helder maatschappelijk doel. Het gaat erom dat nieuwkomers in staat worden gesteld
                     zo snel mogelijk mee te doen aan onze samenleving, het liefst via betaald werk. Met
                     deze wijziging brengen we ook, in goed ambtelijk jargon, «beleidsrust». In het verleden
                     is het stelsel elke regeerperiode op de schop gegaan. Natuurlijk, een versleten stelsel
                     dat zijn doel niet meer dient, moet je ook veranderen, moet je ook aanpassen. Maar
                     je kunt niet wijziging op wijziging blijven stapelen op zoek naar de heilige graal.
                     Daarom werken we nu toe naar een lerend maar ook adaptief stelsel dat kan worden aangepast
                     op basis van de monitoring, op basis van de evaluatie. Een stelsel dat naar de toekomst
                     toe bestendig is, juist omdat het na de invoering nog gewijzigd kan worden als de
                     praktijk en de evaluatie daarom vragen.
                  
Voorzitter. Dat was mijn inleiding. Nu kom ik specifiek op allemaal losse onderwerpen
                     waar specifieke vragen over zijn gesteld, en ik begin bij de regie van de gemeenten.
                     Daar zijn een aantal vragen over gesteld, bijvoorbeeld door de heer De Graaf als eerste
                     spreker. Ik moet nog constateren dat ik ook het woord «hulde» hoorde uit de mond van
                     de heer De Graaf. Dat vind ik toch wel een fijn moment om even bij stil te staan.
                     Het gebeurt niet vaak dat de heer De Graaf hulde uitspreekt voor het kabinet. Ik wil
                     daar letterlijk even bij stilstaan.
                  
De heer De Graaf (PVV):
Voorzitter. Ik probeerde de Minister er al non-verbaal toe aan te moedigen om even
                     stil te zijn. Twee puntjes die de PVV eerder heeft aangedragen, zijn voor een deel
                     meegenomen in de wet, en toen heb ik inderdaad heel voorzichtig het woord hulde uitgesproken.
                  
Minister Koolmees:
Daar ben ik heel blij mee.
De heer De Graaf (PVV):
Dat is fijn om te horen.
Minister Koolmees:
Maar de heer De Graaf had een inhoudelijke vraag over hoe verschillen tussen gemeenten
                     worden voorkomen. Ik zei net al in mijn inleiding: het is geen decentralisatie. De
                     uitvoering gaat naar de gemeenten en die hebben ook een grote regierol, maar een aantal
                     centrale taken zijn nog steeds op rijksniveau verankerd. Denk aan bijvoorbeeld de
                     centrale toetsing. Dat betekent dus ook dat je uiteindelijk allemaal aan hetzelfde
                     doel moet voldoen. Dan kunnen er nog wel verschillen zijn in de aanpak, in de regierol
                     van de gemeenten, maar niet in het examendoel. Er ligt natuurlijk gewoon een lat waar
                     je overheen moet om te slagen voor het inburgeringsexamen. Ik denk dat dat de combinatie
                     is van enerzijds de decentralisatie en meer ruimte voor gemeenten, en anderzijds de
                     centrale aansturing op de doelen die je wilt bereiken.
                  
De heer De Graaf (PVV):
Dank, het is duidelijk wat de Minister daar stelt, maar is het dan toch nog mogelijk
                     dat er verschillen zijn in beoordeling voor gemeenteambtenaren uit verschillende gemeenten?
                     Je zit bij een gemeenteambtenaar om jouw dossier te beoordelen. Je kunt dan wel je
                     inburgeringscursus hebben behaald met een participatieplan – daar zijn de afgelopen
                     jaren wel tien woorden voor geweest – maar er zijn mensen die eigenlijk niet gaan
                     bijdragen aan de maatschappij; gewoon omdat dat niet lukt, omdat ze niet willen, of
                     crimineel worden of al zijn. Of is dat echt een landelijke aansturing c.q. beslissing?
                  
Minister Koolmees:
We hebben op onderdelen geprobeerd om zoveel mogelijk centrale regie te doen op de
                     einddoelen, maar ook als het gaat om een uniforme leerbaarheidstoets. Dat is de inschaling
                     van wat je van mensen verwacht. Tegelijkertijd zien we dat de lokale omstandigheden
                     kunnen verschillen. Lokale arbeidsmarkten kunnen verschillen en er is lokale vrijheid
                     hoe je het beleid invult. Die verschillen kunnen wel degelijk optreden op gemeentelijk
                     niveau. De gemeenten hebben aangegeven dat juist wenselijk te vinden, omdat ze daarmee
                     kunnen inspelen op de lokale omstandigheden die voor die persoon relevant kunnen zijn.
                     Eenheidsworst leidt ook vaak tot uitval van mensen die niet in die eenheidsworst passen.
                     Door de combinatie te doen van centrale doelen en zo'n uniforme leerbaarheidstoets
                     met de lokale regie, kun je het beste van twee werelden combineren. Het zal nooit
                     helemaal gelijk worden, dat ben ik met de heer De Graaf eens, en dat is ook niet de
                     bedoeling.
                  
De heer De Graaf (PVV):
Stel je een asielzoeker voor die een tijdelijke verblijfsvergunning heeft gekregen
                     en in zo'n traject terechtkomt. En stel dat het in Assen, ik begin maar bij de a,
                     net wat minder streng is dan in Zutphen. Ontstaat er dan niet een trek van Zutphen
                     naar Assen? Het is mogelijk dat migranten bij gemeenten gaan shoppen.
                  
Minister Koolmees:
Die kansen zijn heel erg klein omdat migranten worden toegewezen aan gemeenten waar
                     mensen worden gehuisvest. Maar de toetsing blijft centraal gebeuren door DUO. Schrijven
                     en luisteren zijn centrale examens die voor het hele land hetzelfde zijn. Daarmee
                     voorkom je dit soort gehop, zal ik maar zeggen.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Ik begrijp heel goed dat de inburgeringsvoorziening centraal is geregeld, maar de
                     uitvoering is lokaal. Is het dan niet oneerlijk dat gemeente X minder aandacht voor
                     de uitvoering heeft dan gemeente Y, en de toetsresultaten van gemeente X vallen tegen
                     omdat ze in de uitvoering minder aandacht hebben geschonken? Gaat dat niet ten koste
                     van de uniformiteit en de kwaliteit van het gehele stelsel?
                  
Minister Koolmees:
U maakt onbedoeld een bruggetje naar de prestatiebekostiging. Dat is de reden waarom
                     de prestatiebekostiging in het systeem zit, om gemeenten niet alleen te laten leren
                     van elkaar, het adaptieve stelsel, maar ook om het inbouwen van een financiële prikkel
                     om het goed te doen. Nogmaals, het gaat erom twee werelden met elkaar te combineren,
                     centrale doelen en decentrale regie en aansturing.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Misschien komt dat nog terug bij het kopje prestatiebekostiging, maar gelooft de Minister
                     erin dat de prestatiebekostiging een ultiem instrument is om ervoor te zorgen dat
                     de verschillen worden tegengegaan?
                  
Minister Koolmees:
Niet een ultieme instrument, maar wel een hulpmiddel om überhaupt prestaties te vergelijken,
                     te benchmarken. Ook om de vraag te stellen waarom de gemeente X zoveel beter in staat
                     is dan gemeente Y om mensen een diploma te laten halen of om een betaalde baan te
                     laten vinden. Ik zou dat als beleidsmaker op lokaal niveau willen weten. Ik zou willen
                     weten waarom de buurgemeente het zoveel beter doet dan wij, want dan kan ik daarvan
                     leren. Dat is alleen maar winst. Prestatiebekostiging is maar een klein deel daarvan,
                     het is meer om het inzichtelijk te maken. Maar zo'n benchmark lijkt mij hartstikke
                     goed.
                  
De heer de Graaf vroeg ook nog waarom het inkopen via een gemeente beter zou gaan
                     waar het gaat over fraude. In zijn algemeenheid is er bij overheidsbudgetten sprake
                     van fraude. Er zijn altijd creatievelingen die misbruik maken van de mazen in de wet
                     om daar geld aan te verdienen. Dat zal altijd zo blijven en de taak is aan ons om
                     dat zoveel mogelijk dicht te schroeien. Dat gezegd hebbende zien we nu dat inburgeraars
                     naar Nederland komen, een DigiD krijgen en een schikking of € 10.000, en dan zelf
                     taallessen moeten gaan inkopen. Dat leidt bijna tot uitlokking. Er komen taalscholen
                     die zeggen: weet je wat, we verdelende poet, u de helft en ik de helft, dan doen we
                     net alsof u zo veel uren les hebt gevolgd. Dat zien we in de praktijk helaas te vaak,
                     dat zijn die cowboys waar we het over hebben. Het feit dat gemeenten gaan inkopen
                     zorgt ervoor dat de fraude fors verminderd kan worden. Er zijn al een paar voorbeelden
                     van ook grotere gemeenten die dat nu al doen, die een lijst aanleggen van bonafide
                     taalscholen. Dat zorgt ervoor dat de fraude fors verminderd kan worden, dat er ook
                     een onderhandelingsmarkt gaat komen, dat de gemeente tegen taalbureau X kan zeggen:
                     u heeft een slechte reputatie en wij kopen bij u geen cursussen meer in; als u uw
                     reputatie weet te herstellen, bent u weer welkom. Ik denk dat het ontzettend belangrijk
                     is om die gemeentelijke rol in te voeren en de centrale inkoop bij de gemeente te
                     doen, juist om fraude tegen te gaan en kwaliteit te bevorderen.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik vroeg mij af of dat mocht. Mag je als gemeente een lijstje aanleggen van bonafide
                     en malafide bedrijven waar je geen zaken meer mee doet? Het zou ook in de jeugdzorg
                     heel handig zijn om dat op die manier te doen. Daar mag het niet, dus vandaar mijn
                     vraag.
                  
Minister Koolmees:
In het huidige stelsel mag dat niet, maar in het nieuwe stelsel mogen gemeenten zelf
                     inkopen, mogen zelf aanbestedingen organiseren en mogen de criteria bepalen. Dan krijgen
                     we vanzelf een lijstje van goede taalscholen die bekend staan om de goede combinatie
                     prijs en kwaliteit en examenresutaten, zeker bij de grotere gemeenten.
                  
De heer Peters (CDA):
Ik begrijp dat als je zelf kunt inkopen en je stelt goede voorwaarden dat scholen
                     die daar niet aan voldoen niet worden ingekocht. Dat is iets anders dan ik net dacht
                     te horen.
                  
Minister Koolmees:
Mevrouw Becker had een vraag of ik een brochure wil ontwikkelen voor raadsleden. Ja,
                     dat is onderdeel van het ondersteuningsprogramma met VNG en Divosa. Mevrouw Becker
                     had het ook nog over het combineren van de Participatiewet en de Inburgeringswet door
                     gemeenten. Juist in het wetsvoorstel zitten ontzettend veel mogelijkheden om de samenloop
                     met de Participatiewet mogelijk te maken. Zo willen we samen met Divosa en de VNG
                     gemeenten ondersteunen bij hun voorbereiding op de regierol in het nieuwe stelsel.
                     Onderdeel daarvan is ook om die integraal in het sociaal domein vorm te geven. Dan
                     gaat het expliciet over de samenhang met de Participatiewet. Hiervoor gaat de VNG
                     integraal beleid ontwikkelen als hulpmiddel voor de gemeenten om die verbindingen
                     te versterken. Het is een van de kritiekpunten op het huidige stelsel dat er geen
                     link is, maar met dit stelsel wordt die link veel sterker en ook veel explicieter.
                  
De heer Peters vroeg naar sociale ontwikkelbedrijven. Gemeenten krijgen fors meer
                     mogelijkheden om het leren van de taal te combineren met participatie. De gemeenten
                     hebben ook de ruimte om de integrale trajecten te maken van integratie en participatie,
                     juist die duale trajecten. Ik verwacht dan ook dat sociale ontwikkelbedrijven een
                     belangrijke partner worden bij de uitvoering van de nieuwe wet op gemeentelijk niveau.
                  
De heer Peters vroeg wat de Minister vindt over een garantie op een baan. De combinatie,
                     die duale trajecten, vind ik hartstikke goed en een verbetering van het nieuwe stelsel,
                     maar een garantie op een baan vind ik ingewikkeld. Die geven we nooit bij andere wetten.
                     Maar het streven is bij dit nieuwe stelsel dat inburgeraars snel aan het werk gaan
                     en niet meer afhankelijk zijn van de bijstand. Garantie vind ik echt ingewikkeld,
                     zeker om dat op centraal niveau vast te leggen.
                  
De heer Segers vroeg of gemeenten voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op
                     hun regierol. De lagere regelgeving is net op tijd klaar. De zomerperiode is voor
                     sommige mensen een vakantie, maar voor mijn ambtenaren niet. Het besluit inburgering
                     wordt besproken met de betrokken partijen en begin september zullen het conceptbesluit
                     inburgering en de conceptregeling in consultatie worden gebracht. Het gaat in goede
                     samenwerking met de gemeenten, zodat de gemeenten ook weten wat er op hen afkomt.
                     Sterker nog, ze zijn betrokken bij het opstellen van die lagere regelgeving. In afwachting
                     van de finale versie van die lagere wet- en regelgeving kunnen de gemeenten al wat
                     voorbereidend werk doen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het opstellen van de begroting
                     en het starten van de regionale samenwerking, indien dat nodig is, maar ook aan het
                     voorbereiden van de inkoop, de aanbestedingstrajecten. Niet alle voorbereiding is
                     dus afhankelijk van de formele planning van de lagere regelgeving. In goed overleg
                     hebben we dit een halfjaar opgeschoven, naar 1 juli; dat hebben we in goed overleg
                     met de VNG gedaan.
                  
De heer Segers vroeg ook wat er is geleerd van het stelsel van 2007 tot 2012, toen
                     de gemeenten ook een grote rol hadden. Het CPB heeft in februari een onderzoek gepubliceerd;
                     de heer Stoffer verwees daarnaar. Daarin is een vergelijking gemaakt tussen het huidige
                     stelsel en het vorige stelsel. Daaruit blijkt dat inburgeringsplichtigen in het oude
                     stelsel eerder op gang kwamen met hun inburgeringsplicht dan in het huidige stelsel.
                     Tegelijkertijd zie je dat de cijfers qua afronding net weer anders liggen, maar dat
                     wordt vooral verklaard door de striktere handhaving van de inburgeringsplicht door
                     DUO. Die ontbrak eigenlijk in het oude stelsel van 2007. Die stok achter de deur was
                     er dus niet, maar is er in het nieuwe stelsel wel. In het toekomstige stelsel, waarvoor
                     we nu de wet behandelen, zit eigenlijk de combinatie van beide, omdat we daarvan geleerd
                     hebben hoe je de regierol vorm kunt geven.
                  
Dan ga ik naar het tweede blokje, de brede intake en het PIP. Mevrouw Becker vroeg:
                     kan de Minister beloven dat de leerbaarheidstoets landelijk blijft en qua uitvoering
                     in elk geval tot na de evaluatie, dus drie jaar, niet wordt gedecentraliseerd? Ja.
                     Een eventuele overdracht van de leerbaarheidstoets naar gemeenten zal niet eerder
                     plaatsvinden dan drie jaar na inwerkingtreding en pas na de evaluatie van het instrument.
                     De vraag in hoeverre gemeenten afwijken van de uitkomst van de leerbaarheidstoets
                     en de rol van de uitbesteding van de brede intake zijn inderdaad zinvolle onderdelen
                     om mee te nemen, ook in de evaluatie, om te kijken wat gemeenten daarmee doen.
                  
De heer Peters vroeg: ziet de Minister kans om een buitenlands diploma sneller te
                     erkennen? De diplomawaardering kan, net als in het huidige stelsel, worden aangevraagd
                     vanaf het begin van de inburgeringsplicht. Opleiding in het land van herkomst is daarnaast
                     een van de verplichte onderdelen van die brede intake. Het is aan de gemeente om tijdens
                     de brede intake deze mogelijkheid tot diplomawaardering, waar nodig, wederom onder
                     de aandacht te brengen. Dat zal ertoe leiden dat inburgeringsplichtigen deze erkenning
                     sneller aanvragen. Nu wordt dit vaak pas gedaan als onderdeel van de ONA, Oriëntatie
                     op de Nederlandse Arbeidsmarkt, maar hiermee kan dit dus ook eerder. Ik denk dat dat
                     een verbetering is.
                  
Mevrouw Becker vroeg of ik altijd de mogelijkheid bied van een eigen gesprek zonder
                     partner. In de brede intake wordt met elke inburgeringsplichtige het gesprek gevoerd.
                     De invulling is aan de gemeente zelf, maar hangt ook samen met de individuele situatie
                     van de inburgeringsplichtige. De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen over de
                     aanwezigheid van de partner tijdens de brede intake, net zoals ze de ruimte heeft
                     bij gesprekken in het kader van de Participatiewet. Maar ze kan dat ook niet doen,
                     al naargelang de gemeente het gevoel heeft dat de partner participatie bij wijze van
                     spreken in de weg staat. Die ruimte is er dus op gemeentelijk niveau.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Dank aan de Minister. Dit antwoord had ik met zoveel woorden ook gelezen in de nota
                     naar aanleiding van het verslag, maar ik heb in mijn initiatiefnota Zelfbeschikking
                     staan dat het een recht is om een eigen gesprek te hebben met de overheid. Ik zou
                     het gek vinden als we dan zeggen dat de gemeente daarvoor kán kiezen. Het gaat mij
                     er niet om dat iedereen een eigen gesprek moet krijgen, maar ik vind wel dat iedere
                     inburgeraar gewezen moet worden op het recht om te verzoeken om een eigen gesprek.
                     Juist voor kwetsbare vrouwen, die misschien wel in een onderdrukkingssituatie zitten,
                     zou het belangrijk zijn dat zij weten dat ze dit recht hebben en dat zij kunnen verzoeken
                     alleen met de gemeente te spreken. Kan de Minister dat toezeggen?
                  
Minister Koolmees:
Kortheidshalve: ja. Ik ga het niet verplicht stellen, want dat kan ik niet waarmaken.
                     Maar op dit punt zeg ik ja. Mensen worden dus gewezen op het recht om een individueel
                     gesprek te krijgen; ja.
                  
De heer Van Meenen vroeg: als blijkt dat plaatsing van de statushouder in de gemeente
                     leidt tot een sociaal isolement of slechte aansluiting bij de lokale samenleving,
                     kunnen asielstatushouders dan een aanvraag tot herplaatsing doen bij de gemeente?
                     Als een inburgeringsplichtige om welke reden dan ook na plaatsing in een gemeente
                     wil verhuizen, dan staat dat hem of haar uiteraard vrij. De gemeente heeft hier zelf
                     geen rol in. De inburgeringsplichtige dient naast het in gang zetten van de verhuizing
                     wel te zorgen voor bijvoorbeeld een sociale huurwoning en dient dus zelf een woning
                     te vinden. Na verhuizing neemt de nieuwe gemeente de leerroute van de vorige gemeente
                     over. Ook de rest van de afspraken uit het PIP wordt dus overgenomen, maar moet wel
                     opnieuw vastgesteld worden door de gemeente waar de statushouder naartoe verhuist.
                  
De heer Van Meenen vroeg ook wat «tijdig» is bij het tijdig doen van een inburgeringsaanbod.
                     Na vestiging in de gemeente dient het PIP binnen tien weken te worden vastgesteld
                     om te voorkomen dat er tijd wordt verloren.
                  
Dan het blokje markt en inkoop. Meer in z'n algemeenheid: zeker aan de linkerzijde
                     van het politieke spectrum wordt vaak gezegd dat marktwerking de reden is waarom alles
                     fout gaat. Ik ben het daar niet mee eens. Los van het feit dat ik als econoom ook
                     zie dat markten juist heel vaak tot efficiënte uitkomsten leiden, denk ik niet dat
                     de marktwerking hier de kern van het probleem is. Volgens mij is de kern van het probleem,
                     zoals ik net zei, dat mensen net in Nederland zijn, de taal niet spreken en een DigiD
                     en € 10.000 krijgen en dat tegen hen wordt gezegd: succes ermee, vind u maar een goede
                     school. Dat is bijna uitlokking, want als mensen niet geïntegreerd zijn, de taal niet
                     goed spreken en eigenlijk makkelijk gelokt kunnen worden met cadeautjes, heeft dat
                     niks te maken met marktwerking. Dat heeft te maken met verkeerde prikkels in ons stelsel.
                     Dat gezegd hebbende blijft er natuurlijk ook in het nieuwe stelsel gewoon een combinatie
                     van taalscholen. Roc's kunnen taalonderwijs aanbieden, maar ook private taalscholen
                     kunnen dat doen. De gemeenten gaan inkopen. Zij gaan dus de kwaliteit in de gaten
                     houden en gaan kijken tegen welke prijs een taalschool goede prestaties levert op
                     het punt van geslaagden.
                  
De heer Kuzu vroeg hoe er wordt gezorgd dat er een landelijk dekkend aanbod is. Ik
                     herken de vraag niet. Sorry, daar kom ik zo op terug. Ik kan het wel voorlezen, maar
                     dan weet ik niet wat ik voorlees. Ik kom daar straks in de tweede termijn op terug,
                     of straks aan het einde van deze termijn als de vraag mij wel helder is.
                  
De heer Jasper van Dijk vroeg of er een landelijke cao kan worden afgesloten voor
                     taaldocenten. Het is in de kern eigenlijk aan de sector zelf of men hiervan gebruik
                     wil maken en of er een cao kan worden afgesloten. In de huidige wet- en regelgeving
                     kan dat natuurlijk. Dat is iets tussen werkgevers en werknemers. De overheid is daar
                     geen partij in of bij. Roc's hebben bijvoorbeeld wel een cao voor taaldocenten. Dat
                     is natuurlijk een vrijwillige afspraak tussen de werkgevers en de werknemers.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Kent de Minister dan de brief van de BVNT2, de beroepsvereniging van docenten Nederlands
                     als tweede taal? Die zegt dat zij nu eigenlijk geen partij heeft waarmee zij kan onderhandelen
                     om een cao af te spreken. Het is algemeen bekend dat de lonen, de contracten en de
                     functies van docenten NT2 niet fraai zijn. Die contracten zijn vaak armoedig. De Minister
                     is trots op zijn nieuwe wet. Dat mag, maar ik wil hem vragen of we dan ook voor die
                     docenten een goede regeling gaan maken, zodat ze een goed contract hebben met een
                     fatsoenlijk loon.
                  
Minister Koolmees:
Zoals ik net al zei, is het aan werkgevers en aan werknemers zelf om zich te verenigen
                     en te proberen een cao af te spreken. Dat is in Nederland het stelsel van arbeidsvoorwaarden
                     en arbeidsverhoudingen. Voor roc's bestaat er al zo'n cao voor de taaldocenten. Het
                     is niet aan mij om werkgevers en werknemers bij elkaar te brengen op dat punt. Hierin
                     gezamenlijk optrekken zal vooral een soort coördinatie aan vakbondszijde zijn. Dat
                     is niet mijn taak.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Daarom vraag ik om een reactie op de brief van de BVNT2. Zij vraagt: kunt u in de
                     nieuwe wet een reële prijsgarantie opnemen, omdat het zonder wettelijk beding voor
                     ons als docenten heel lastig zal blijven? Ze hebben nu geen partij waarmee ze loonafspraken
                     kunnen maken en ze hebben vaak flexcontracten bij die taalbureautjes. Ze hebben nauwelijks
                     een poot om op te staan. Hun positie als NT2-docenten is gewoon vrij armoedig. Volgens
                     mij moeten we dat als overheid niet willen.
                  
Minister Koolmees:
Dat is eigenlijk dezelfde vraag als de vraag die de heer Gijs van Dijk heeft gesteld
                     bij het hoofdlijnendebat van een jaar geleden. Toen ging het eigenlijk om de vraag
                     hoe je voorkomt dat er een race to the bottom ontstaat en hoe je ervoor zorgt dat
                     er een reële vergoeding beschikbaar komt. Toen hebben we al gezegd: laat de gemeenten
                     nu zelf gaan inkopen en laat daar een goede prijs-kwaliteitsverhouding tot stand komen.
                     Ik ben ervan overtuigd dat de gemeenten niet alleen op prijs gaan selecteren maar
                     ook op kwaliteit, want dat betekent dat mensen sneller hun diploma halen. Maar voor
                     de zekerheid en ook om de zorgen van de heer Gijs van Dijk en van de heer Jasper van
                     Dijk te adresseren, is er wel een haakje opgenomen in de wet dat geactiveerd kan worden
                     als dit na een bepaalde periode niet zo blijkt te zijn. Maar ik wil eerst even zien
                     hoe de gemeenten die regierol gaan invullen en hoe ze die kwaliteit en prijs bij elkaar
                     gaan brengen. Dat haakje zit er voor de zekerheid dus in, voor later.
                  
De voorzitter:
De heer Kuzu heeft een vraag over een ander punt, een eerder punt.
De heer Kuzu (DENK):
Ja, het gaat mij om de principiële discussie. Met het nieuwe wetsvoorstel haalt de
                     Minister een aantal perverse prikkels eruit die veroorzaakt worden door de marktwerking
                     en die grootschalige fraude tot gevolg hebben. Dat is positief. Maar de Minister had
                     de geschiedenisboeken ook kunnen ingaan door te zeggen dat inburgering een vorm van
                     onderwijs is en dat we die niet aan de markt, aan individuele taalaanbieders en aan
                     commerciële bureaus laten, net zoals we dat doen bij het onderwijs voor onze kinderen
                     en jongeren. Waarom maakt de Minister die keuze niet? Ziet hij inburgering niet als
                     een vorm van onderwijs?
                  
Minister Koolmees:
De heer Kuzu haalt volgens mij verschillende discussies door elkaar. De ene discussie
                     is: vind je dat taallessen per definitie publiek gegeven moeten worden? Die discussie
                     hebben we vaker gehad: nee, dat vind ik niet. Ik vind dat er marktpartijen zijn die
                     met een goede propositie goede kwaliteit kunnen leveren voor taalonderwijs. Waar het
                     in het huidige stelsel fout gaat, zit naar mijn idee niet in de marktwerking an sich,
                     maar in de verkeerde prikkels voor zowel de inburgeraars als de taalscholen om geen
                     kwaliteit te leveren maar wel rijk te worden. Met het wetsvoorstel halen we die prikkels
                     eruit. Tegelijkertijd zien we dat in het taalonderwijs nu roc's actief zijn maar ook
                     private aanbieders. Onder het vorige stelsel – dan hebben we het over 2006–2007 –
                     was de kritiek juist dat de roc's te weinig kwaliteit leverden; toen ging de kritiek
                     de andere kant op. Lerend van die lessen uit het verleden zeggen we nu eigenlijk dat
                     gemeenten gaan inkopen bij een aanbieder. Dat kan een roc zijn, maar dat kan ook een
                     private aanbieder zijn. De aanbieder wordt uiteindelijk afgerekend op de prestaties.
                     Niet al het onderwijs is overigens publiek bekostigd. Dat is maar goed ook, omdat
                     dat ook leidt tot nieuw aanbod, innovatie en kijken wat wel werkt of wat niet werkt;
                     de heer Van Meenen is ook onderwijswoordvoerder. We leren dus van het verleden. Daarom
                     hebben we nu een combinatie van publiek en privaat in het nieuwe stelsel opgenomen.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Het klopt dat de perverse prikkels er voor een deel uit worden gehaald, maar de Minister
                     moet erkennen dat dat slechts voor een deel het geval is. Voor een deel zorgen we
                     er immers voor dat die prikkels worden overgeheveld naar de gemeenten. Dat zou dus
                     kunnen betekenen dat op lokaal niveau, in gemeenteraden, straks discussies kunnen
                     ontstaan over frauderende taalaanbieders in de gemeente. Wat mij betreft hebben wij
                     daar een verantwoordelijkheid in door dit ook hier te benoemen. Misschien komen we
                     straks nog op de discussie over Blik op Werk. Is de Minister er een voorstander van
                     om een wettelijk keurmerk in te voeren en duidelijk aan te geven dat een commerciële
                     inburgeringscursusaanbieder zonder certificaat en wettelijk keurmerk geen diensten
                     mag leveren, ook op lokaal niveau?
                  
Minister Koolmees:
Op de vragen die over fraude en handhaving in het stelsel zijn gesteld, kom ik straks
                     terug in dat blokje. Ik verwijs naar Adam Smith, The Wealth of Nations. Bakkers zijn
                     ook niet in overheidshanden, maar bakken wel elke dag brood, dat wordt gekocht door
                     consumenten. Als je heel slecht brood bakt, komt niemand meer jouw brood kopen. Ik
                     vind de tegenstelling dus gezocht. Kijk, links wordt nu wakker. Dat is leuk. Sterker
                     nog, ik denk dat ook door innovatie en door je te onderscheiden, zodat mensen jouw
                     brood komen kopen, een heleboel hippe en goede bakkers zijn ontstaan die mij heerlijk
                     brood hebben bezorgd.
                  
De voorzitter:
Ik wijs de Minister er wel op dat we al een heel interessant thema bij de kop hebben
                     waar de Kamer al heel verschillend over denkt. Hij verbreedt de discussie nu. Dat
                     vind ik risicovol, met het oog op de tijd.
                  
Minister Koolmees:
Voorzitter, u heeft gelijk. Ik denk dat een combinatie van publieke en private instellingen
                     die taalonderwijs aanbieden, uiteindelijk goed is voor het hele stelsel; punt.
                  
De voorzitter:
Helder. Ik kijk eventjes of de heer Kuzu hier afrondend nog iets over wil zeggen.
                     Dat is het geval.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Ja, afrondend. Het voorbeeld van de bakker is natuurlijk behoorlijk slecht; dat weet
                     de Minister zelf ook. Voor de bakker geldt dat we een Warenwet hebben. Die moet dus
                     ook een minimaal kwaliteitsniveau waarborgen en er zijn ook controles op het moment
                     dat hygiëneregels niet worden nageleefd. Precies datzelfde moet gebeuren bij die inburgeringscursussen:
                     een wettelijk keurmerk, gecertificeerd. Als je dat niet hebt, is het gewoon klaar:
                     niet inkopen.
                  
Minister Koolmees:
De drie dingen die de heer Kuzu noemt, doen we. We hebben centrale doelen vastgesteld,
                     namelijk via centrale examinering. We hebben Blik op Werk als toezichthouder, die
                     controleert wat de taalbureaus doen. Als daar fraude in het spel is, wordt het keurmerk
                     ingetrokken en is er geen bekostiging meer. Alles wat de heer Kuzu nu zegt over de
                     bakker, geldt dus eigenlijk ook voor de taalbureaus. Ik verwacht dus overweldigende
                     steun van de heer Kuzu voor dit punt. Dat is weer uitlokking, hè?
                  
De voorzitter:
Ja, precies. U ging net naar uw nieuwe blokje.
Minister Koolmees:
Ja, het participatieverklaringstraject, KNM en maatschappelijke begeleiding. In het
                     participatieverklaringstraject staan begrippen als vrijheid, gelijkwaardigheid, solidariteit
                     en participatie centraal. Ik weet nog dat in het allereerste debat over dit nieuwe
                     stelsel de heer Segers samen met de heer Heerma een motie indiende over wat we kunnen
                     leren van de goede voorbeelden. Daar is ook een onderzoek naar gedaan. De resultaten
                     van dat onderzoek hebben we als inspiratie meegenomen bij de invulling van dit traject.
                     Daarmee is de motie van de heer Segers en de heer Heerma dus uitgevoerd.
                  
De heer Segers vroeg in dit kader: hoe gaat u nou borgen dat er voldoende aandacht
                     is voor de Nederlandse waarden en normen en dat de waardenoverdracht zo effectief
                     mogelijk plaatsvindt? U zei het zelf al in uw inleiding: bijvoorbeeld door het aantal
                     uren uit te breiden en door aan de activiteiten een excursie te koppelen, omdat uit
                     dat onderzoek blijkt dat dat indruk maakt, blijft hangen en ook los van papier echt
                     gaat leven. Er zijn in het nieuwe traject ook meer contactmomenten opgenomen. Daarmee
                     sluiten we dus aan bij het onderzoek naar de effectieve vormen van waardenoverdracht.
                     Daarmee is die motie dus uitgevoerd.
                  
Mevrouw Becker vroeg of in de toets van kennis van de Nederlandse maatschappij iets
                     is opgenomen over de Tweede Wereldoorlog, voornamelijk over antisemitisme.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Ik vroeg naar zelfbeschikking en antisemitisme. De Tweede Wereldoorlog heb ik niet
                     genoemd, maar misschien heeft iemand anders dat gedaan. Dat zou ook een goed idee
                     zijn.
                  
Minister Koolmees:
Nou, de Tweede Wereldoorlog en antisemitisme ... U heeft gelijk. Er zijn eindtermen
                     gedefinieerd voor die kennismaking met de Nederlandse maatschappij. Daar maken de
                     thema's zelfbeschikking, vrijheid van meningsuiting, gelijkheid en daaraan verbonden
                     rechten dus onderdeel van uit. Specifiek wordt daarin de geschiedenis van Nederland
                     meegenomen, waarbij aandacht voor bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog, maar ook voor
                     antisemitisme specifiek wordt benoemd. Dat betekent niet dat in elk examen vragen
                     over thema's zoals antisemitisme worden gesteld; dat geldt ook voor zelfbeschikking.
                     Maar de inburgeraar kan wel verwachten dat hier vragen over gesteld worden en dat
                     dit onderdeel is van de eindtermen, zodat hij zich daarop moet voorbereiden en deze
                     lesstof meekrijgt gedurende het traject. Maar garanderen dat deze vraag in elk examen
                     zit ... Er moet uiteindelijk gekozen worden uit een databank met vragen. Dit zou daar
                     een onderdeel van kunnen zijn, maar mensen hebben hier wel lesstof over meegekregen.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Even voor de helderheid en om te weten dat ik hier in de tweede termijn verder niet
                     op terug hoef te komen: het ging mij er inderdaad om dat we zeker weten dat deze thema's,
                     waar we eerder ook vragen over hebben gesteld, aan de orde komen. De heer Segers heeft
                     samen met mijn collega Yeşilgöz vragen gesteld over antisemitisme en ikzelf heb vragen
                     gesteld over zelfbeschikking. Ik las in de nota naar aanleiding van het verslag dat
                     dit onderdeel kan uitmaken van het hele traject. Ik hoor de Minister nu zeggen dat
                     het onderdeel zal uitmaken van de lesstof en dat het terug kan komen in het examen.
                     Waar het mij om gaat, is het dat het niet zo kan zijn dat het helemaal nergens terugkomt.
                     Ik zou wel de garantie willen hebben dat de mensen daar in ieder geval mee in aanraking
                     komen.
                  
Minister Koolmees:
Ik had het net over de eindtermen. Dat zijn dus de onderwerpen waar de inburgeraar
                     iets over moet weten. Dat gaat dus over zelfbeschikking, vrijheid van meningsuiting,
                     gelijkheid en de daaraan verbonden rechten. Specifiek gaat het ook de geschiedenis
                     van Nederland, waarbij wordt ingezoomd op de relatie met deze rechten, met deze eindtermen.
                     Het is dus onderdeel van de lesstof, maar niet altijd van het examen. Dat is het punt,
                     maar mensen krijgen het wel mee als ze KNM doen.
                  
Mevrouw Becker vroeg ook naar het uitgangspunt dat er echte werkervaring wordt opgedaan
                     op de werkvloer. Ik zei in mijn inleiding al dat participatie via betaald werk de
                     voorkeur heeft. In de MAP wordt opgenomen dat er een verplicht praktisch element wordt
                     uitgevoerd, bijvoorbeeld betaald werk, vrijwilligerswerk, werkervaringsplekken of
                     werkbezoeken. Hiervoor wordt in de lagere regelgeving ook een urennorm vastgelegd.
                     Gemeenten kunnen bovendien verplichtingen opleggen vanuit de Participatiewet; dat
                     betreft eigenlijk ook de vraag over de aansluiting op de Participatiewet. Juist door
                     beide wetten, de Inburgeringswet en de Participatiewet, op elkaar af te stemmen, wordt
                     het duale karakter veel meer verbeterd en verankerd dan in het huidige stelsel het
                     geval is.
                  
De heer Van den Berge heeft verschillende keren gevraagd naar de maatschappelijke
                     begeleiding en heeft daar ook moties over ingediend. In de wet is opgenomen dat de
                     maatschappelijke begeleiding in ieder geval bestaat uit praktische hulp bij het regelen
                     van basisvoorzieningen en voorlichting over basisvoorzieningen, waaronder ook de kennismaking
                     met maatschappelijke organisaties. Ik heb met de VNG de afspraak gemaakt dat er extra
                     geld beschikbaar komt voor het uitvoeren van die maatschappelijke begeleiding. Dat
                     is zelfs meer dan in het huidige stelsel. De heer Van den Berg was bang dat het minder
                     zou zijn, maar in het nieuwe stelsel hebben we ongeveer € 2.500 per asielstatushouder
                     beschikbaar voor maatschappelijke begeleiding, inclusief het PVT. Daar zitten dus
                     meer contactmomenten en meer uren in. Daarnaast is ook de ontzorging onderdeel van
                     het nieuwe inburgeringstraject. Daar zit natuurlijk ook begeleiding in naar bijvoorbeeld
                     financiële begeleiding, dus huurtoeslagen en dat soort zaken. Het totale budget voor
                     maatschappelijke begeleiding is dus eerder uitgebreid dan verminderd.
                  
Het is wel zo dat gemeenten meer vrijheid krijgen om dat geld in te zetten. Er wordt
                     niet vooraf voorgeschreven waar ze dat geld aan moeten besteden, want de regierol
                     van de gemeenten wordt hier juist vergroot. Gemeenten kunnen het naar eigen inzicht
                     inzetten. Mijn ervaring en verwachting is dat heel veel gemeenten dit gewoon gaan
                     doen, omdat ze zien dat het werkt en dat het ook wordt gewaardeerd door de inburgeringsplichtige.
                     Maar het is niet zo dat hier sprake is van een geniepige bezuiniging. Sterker nog,
                     er komt meer geld bij voor de maatschappelijke begeleiding.
                  
Er is recentelijk onderzoek gedaan door Significant. Ik denk dat de heer Van den Berg
                     dat ook wel heeft gezien. Het belang en de waarde van maatschappelijke begeleiding
                     komen daarin goed naar voren. Gemeenten hebben in het nieuwe stelsel dus zowel de
                     beleidsvrijheid als de financiële ruimte om hier invulling aan te geven.
                  
De vragen van heer Gijs van Dijk heb ik in principe al beantwoord. Dat geldt ook voor
                     de vraag van mevrouw Becker over de samenloop van de Participatiewet en de nieuwe
                     inburgeringswet.
                  
Het onderscheid tussen asielstatushouders en gezins- en overige migranten is natuurlijk
                     voortgekomen uit hun verschillende startposities, want gezins- en overig migranten
                     hebben meestal bewust de keuze gemaakt om in Nederland te gaan wonen en hebben vaak
                     al een inburgeringsexamen buitenland gedaan, waardoor ze basiskennis van de Nederlandse
                     taal en de Nederlandse samenleving hebben. Dat is namelijk de voorwaarde om als gezinsmigrant
                     naar Nederland te komen. Vaak hebben ze ook een partner en een netwerk in Nederland
                     en zijn ze niet afhankelijk van een bijstandsuitkering. Men zit dus niet in de Participatiewet.
                     Asielstatushouders hebben dit meestal niet en daarom krijgen asielstatushouders in
                     het nieuwe stelsel wel die maatschappelijke begeleiding en een inburgeringsaanbod
                     en gezins- en overige migranten niet.
                  
Dat is overigens niet fundamenteel anders dan in het huidige stelsel, waar ook onderscheid
                     wordt gemaakt tussen asielstatushouders en gezinsmigranten. Maar we hebben wel extra
                     begeleiding en extra ondersteuning door gemeenten opgenomen in de financiële afspraken
                     van het nieuwe stelsel. Het staat gemeenten ook vrij om de begeleiding en de ondersteuning
                     van gezins- en overige migranten te intensiveren als er bijvoorbeeld sprake is van
                     een kwetsbare persoon.
                  
Voorzitter, mag ik nog twee of drie zinnen zeggen in de richting van de heer Van den
                     Berg en de heer Jasper van Dijk? In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik
                     geschreven dat asielstatushouders een wezenlijk andere positie hebben dan gezins-
                     en overige migranten en dat het daarom ook logisch is om dat onderscheid te hanteren.
                     Wat in het nieuwe stelsel wel zo is, is dat de gemeente bij de gezins- en overige
                     migranten de brede intake afneemt en vervolgens ook advies geeft over de te volgen
                     leerroute. Dat is meer dan er in het huidige stelsel beschikbaar is. Daarmee is het
                     wel een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Dat waren mijn laatste twee
                     zinnen.
                  
De voorzitter:
Er hebben zich drie mensen gemeld voor een interruptie. De eerste is de heer Gijs
                     van Dijk, Partij van de Arbeid.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dit is voor ons eigenlijk wel een wezenlijk punt. Wij vinden dat verschil tussen gezinsmigranten
                     en asielstatushouders niet goed. Misschien heeft de Minister andere cijfers dan die
                     van DUO gezien, maar de cijfers van DUO die ik heb gezien, laten zien dat de termijnen
                     bijna net zo vaak worden verlengd en dat het inburgeringsexamen meestal op het laagste
                     examenniveau wordt afgelegd. Aan de ene kant vertelt de Minister dat het eigenlijk
                     beter gaat en dat er een verschil is, maar aan de andere kant laten de cijfers dat
                     niet zien. Verder adviseert de Raad van State ook om dit verschil niet meer te hanteren.
                     Is dit een politieke blokkade? Is dit een gebrek aan budget? Dat zou dan een politieke
                     keuze zijn, maar de inhoudelijke verdediging vind ik niet zo sterk.
                  
Minister Koolmees:
Het is eigenlijk een combinatie van beide. Het is wel degelijk zo, zoals ik net heb
                     betoogd, dat het onderscheid tussen gezinsmigranten en asielstatushouders groot is,
                     vanwege de eigen keuze, vanwege het examen op de ambassade in het land van herkomst
                     en ook vaak vanwege de beschikbaarheid van een persoon, een partner, die betaald werk
                     en een netwerk heeft in Nederland. Zo iemand kan helpen bij de integratie. Het is
                     ook een budgettaire overweging. Zeker! Als je ook de financiering beter toegankelijk
                     zou maken voor de gezinsmigranten, zou dat ertoe leiden dat het stelsel een stuk duurder
                     wordt. Ik heb daar niet voor gekozen, omdat ik het huidige budget plus een beetje
                     extra geld, de 25 miljoen die ik met de gemeenten heb afgesproken, echt wil richten
                     op het verbeteren van de positie van de asielstatushouders. Ik vind namelijk dat de
                     noodzaak om dat te doen het grootst. Het is dus een combinatie van beide.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Op grond van de cijfers over het niveau en de duur kan je eigenlijk geen onderscheid
                     maken. Ik denk dat juist deze mensen wel de behoefte hebben aan zo'n passend aanbod
                     en de bijbehorende financiering.
                  
Minister Koolmees:
Sorry, ik was even afgeleid door een berichtje op mijn telefoon.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Het was zeker iets over het ledenparlement van de FNV.
Minister Koolmees:
Het was inderdaad een pensioendingetje! Sorry.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
De cijfers laten iets anders zien over de gezinsmigranten. Ze laten zien dat ze ook
                     moeite hebben met het niveau en om het op tijd te doen. Inhoudelijk is er dus eigenlijk
                     alle reden om het advies van de Raad van State gewoon te volgen. Dan kost het maar
                     een beetje extra geld.
                  
Minister Koolmees:
Daarom hebben we ook wel degelijk extra geld voor deze groep uitgetrokken. Daarom
                     is ook die brede intake beschikbaar en daarom is ook het gesprek beschikbaar. Wat
                     er niet beschikbaar is, is de financiering van de leerroute, want die blijft de verantwoordelijkheid
                     van de gezinsmigrant zelf. Nogmaals, dat komt bij alle argumenten die ik net heb genoemd,
                     namelijk de eigen keuze, het inburgeringsexamen in het buitenland en de partner met
                     inkomen in Nederland.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Hulde over die maatschappelijke begeleiding. Wij zijn er blij mee dat het budget daarvoor
                     gelijk is gebleven. Volgens de Minister is het zelfs licht gestegen. We zullen straks
                     bij de appreciatie van de amendementen wel dieper op de details ingaan, want ik zou
                     graag nog wat meer ruimte zien voor maatwerk door de gemeenten.
                  
Het onderscheid tussen statushouders en gezinsmigranten. Ik begrijp het punt van de
                     financiering op zich nog wel. Daar zouden we een debat over kunnen voeren, maar wat
                     ik echt lastig vind is dat we een aantal perverse prikkels uit de huidige inburgeringswet
                     alleen voor statushouders gaan repareren. Dat wil zeggen dat we een deel van die marktwerking
                     eruit halen en inkoop door de gemeenten regelen. Maar dat regelen we niet voor gezinsmigranten.
                     Daardoor blijven gezinsmigranten overgeleverd aan de slechte kanten en de mislukkingen
                     van de wet van 2013. Ik vraag de Minister waarom die keuze is gemaakt. Volgens mij
                     hoeft het namelijk geen geld te kosten om het inburgeringsaanbod dat aan statushouders
                     gedaan wordt, door dezelfde gemeenten ook de gezinsmigranten te laten doen.
                  
Minister Koolmees:
Deze vraag is in eerdere debatten al een aantal keer gesteld en in de nota naar aanleiding
                     van het verslag is het uitgebreid aan de orde gekomen. Ik heb u net ook de argumentatie
                     gegeven waarom er onderscheid is gemaakt. Ik begrijp dat u het er politiek niet mee
                     eens bent, maar dit is wel de situatie zoals die nu uitgewerkt is. Als u daar echt
                     iets anders voor in de plaats wil, dan betekent dat dat er fors extra financieel budget
                     beschikbaar moet zijn. Dat is er niet en daarom heb ik er juist voor gekozen om het
                     geld dat er is en het geld dat ik heb uitonderhandeld met de VNG, efficiënter en effectiever
                     in te zetten voor de asielstatushouders. Naar mijn idee zitten daar de grootste zorgen.
                     Daar is echt begeleiding nodig en daarom zetten we het daar in.
                  
Maar los daarvan, het is niet zo dat gezinsmigranten slechter af zijn dan in het huidige
                     stelsel. Sterker nog, ze zijn door die brede intake en die extra voorzieningen voor
                     gezinsmigranten beter af dan in het huidige stelsel. Ik vind het daarom een verbetering
                     aan twee kanten. Maar het is natuurlijk wel een politieke keuze die is gemaakt binnen
                     de budgettaire randvoorwaarden van dit stelsel. Die zijn er immers nu eenmaal ook.
                     Daar kunt u anders over denken. Ik begrijp ook wat u wilt, maar dit is wel de keuze
                     die het kabinet met deze wet nu voorlegt. En we doen dat dus ook, omdat we geen andere
                     financiële middelen beschikbaar hebben.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Volgens mij is dat toch niet helemaal een antwoord op mijn vraag, want ik vroeg niet
                     zozeer naar de financiële kant. We beteugelen nu voor de statushouders de marktwerking,
                     maar kunnen we dat ook doen voor de gezinsmigranten? Er wordt aanbod bij taalscholen
                     ingekocht voor statushouders, maar kunnen we dat ook niet aanbieden aan gezinsmigranten?
                     Misschien moeten ze dat dan wel deels zelf betalen, maar die financiële vraag is wat
                     mij betreft een andere discussie. Maar laten we bij het aanbod nou wel die marktwerking
                     beteugelen.
                  
Minister Koolmees:
Maar het aanbod wordt ook gedaan. Er wordt dan een advies gegeven door de gemeente:
                     wij adviseren u om deze route te doen en deze taalschool te nemen. We kunnen het alleen
                     niet verplicht opleggen. En dat heeft te maken met: omdat de mensen het zelf betalen,
                     mogen ze zelf kiezen welke taalschool ze pakken. Ik denk alleen, lerende ook uit de
                     gedragseconomie en gedragswetenschappen, dat als een gemeente zegt «we adviseren u
                     bij deze drie taalscholen de taalcursus te volgen», veel mensen dat in de praktijk
                     ook zullen gaan doen. Die default is echt belangrijk, en dat zit nu ook in het voorstel.
                     De gemeenten kunnen een aanbeveling geven: wij adviseren u om bij die taalschool uw
                     cursus te volgen. Maar we kunnen het niet dwingend voorschrijven, want het is de mensen
                     hun eigen geld, dus mensen mogen daar zelf een keuze in maken.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik denk dat ik net het antwoord op mijn vraag heb gehoord, want dat was
                     ook mijn vraag van daarnet: kan de gemeente het gecontracteerde aanbod ook begeleiden?
                     Maar dat is eigenlijk met zachte hand en met aanmoediging. Dus ik begrijp maar al
                     te goed de financiële schaarste en de keuzes die daarin binnen die kaders moeten worden
                     gemaakt, en ik snap dan ook de prioriteiten. Maar iemand toch even bij de hand nemen
                     en zeggen «dit deugt, dit is goed», daar is dus alle ruimte voor? Dat was mijn vraag,
                     en volgens mij knikte de Minister bevestigend.
                  
Minister Koolmees:
Voor de Handelingen: jazeker. En sterker nog, ik weet dat gemeenten dat heel graag
                     willen doen, en dat gemeenten ook zeggen: wij weten straks wat de goede taalscholen
                     zijn en waar de goede kwaliteit wordt gegeven, en misschien ook wel waar de nette
                     mensen zitten, dus wij adviseren u om daarheen te gaan. We weten ook uit ervaring
                     dat, als gemeenten dat zeggen, heel veel mensen dat advies gaan opvolgen. En daarmee
                     heb je een soort default gecreëerd die in de praktijk navolging zal vinden. Alleen,
                     we kunnen het niet verplicht opleggen, want het is mensen hun eigen geld; ze mogen
                     dus zelf kunnen kiezen.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Voorzitter. De Minister laat in zijn beantwoording op dit punt, waar het gaat om het
                     verschil tussen gezinsmigranten en asielzoekers of statushouders, eigenlijk heel duidelijk
                     blijken dat het een financiële keuze is, het maken van een keuze in financiële schaarste.
                     We hebben het over een bedrag van, oplopend, tot 193 miljoen in 2025. Wat zou het
                     betekenen als gezinsmigranten op dezelfde manier gefinancierd worden als statushouders
                     en asielzoekers? Wat is de budgettaire consequentie?
                  
Minister Koolmees:
Dat laat ik even uitzoeken voor u. Ik zal daar straks een antwoord op geven.
De heer Kuzu (DENK):
Prima, dan ga ik nadat het antwoord er is, verder met mijn tweede vraag op dit punt.
Minister Koolmees:
Dat is een halve interruptie, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Ja, geen probleem.
De heer Peters (CDA):
Voorzitter. Eigenlijk is dit dezelfde interruptie als een tijdje terug, want ik heb
                     in een debat met Staatssecretaris Van Ark eens een keer gevraagd: zou het niet mogelijk
                     zijn dat wij als gemeenten een lijstje hebben met deugdelijke bewindvoerders en dat
                     we daarnaartoe verwijzen met: u kunt dan nog een andere kiezen, maar ik zou deze pakken.
                     «Maar dat is verboden», zegt Van Ark, «dat mag niet». Dus de bedoeling was: geen zwartboek
                     of witboek, dat mag helemaal niet. Waarom zou dat hier dan wel mogen? En als het écht
                     mag, dan ga ik het morgen doen voor bewindvoerders.
                  
Minister Koolmees:
Nou, wat ik weet – maar als ik verkeerde dingen zeg, dan hoor ik het wel – is dat
                     we niet verplicht mogen voorschrijven, dus dat de gemeente zegt: u gaat naar taalbureau
                     A of B. Want de gemeente financiert niet. De gemeente financiert wel straks voor de
                     asielstatushouder. Dus je kan niet zeggen: ik betaal, dus ik dwing. Maar ik kan wel
                     adviseren. En sterker nog, dat gebeurt in de praktijk bij taalbureaus in een aantal
                     grote gemeenten in Nederland op dit moment al. Amsterdam is een bekend voorbeeld,
                     dat vaak ook in deze commissie naar voren is gekomen. Maar Amsterdam heeft gezegd:
                     dit zijn twintig goede taalscholen, waarbij wij u adviseren uw cursus te volgen. Dat
                     is een beetje op het randje. Maar je kan het niet verplichten, want – nogmaals – het
                     is hun geld. Maar zo'n aanbeveling kan wel degelijk. En dat juich ik ook toe in het
                     nieuwe stelsel, omdat de gemeenten zo ook zicht hebben op die markt.
                  
De heer Peters (CDA):
Oké, voorzitter. Kijk, als het mag, dan mag het op een andere plek ook, en dan ga
                     ik daar werk van maken. Dank u wel.
                  
Minister Koolmees:
Ik hoop niet dat ik mevrouw Van Ark nu in de problemen heb gebracht, maar ik ga vanavond
                     eens even met haar bellen om te weten of ik morgen ruzie heb.
                  
De heer Peters (CDA):
Of lof.
Minister Koolmees:
Of lof van mevrouw Van Ark, ja.
De voorzitter:
Nu het blokje asiel.
Minister Koolmees:
Nee, prestatiebekostiging, dacht ik. Veel partijen, de PVV, GroenLinks, de SP hebben
                     vragen gesteld over prestatiebekostiging: waarom is dat nou nodig? Nou, eerst is er
                     een wens uit uw Kamer, namelijk de motie-Becker/Pieter Heerma. Die is in meerderheid
                     in uw Kamer aangenomen en ik heb meestal de neiging om – meestal wordt het niet altijd,
                     maar meestal – moties die in meerderheid zijn aangenomen, uit te voeren. Er is zelfs
                     een motie ingediend de andere kant op, die was volgens mij van de heer Jasper van
                     Dijk, maar die is verworpen. Ik zou dan dus twee keer de wens van uw Kamer negeren.
                     Dus daar komt dit vandaan. Overigens deel ik niet de vrees dat prestatiebekostiging
                     gaat leiden tot perverse prikkels, wat de heer Kuzu net zei bij het blokje regie gemeenten.
                     Ik denk dat het een manier is om ook prestaties te vergelijken, omdat het ook goed
                     is om te leren van elkaar. En het leidt tot een extra motivatie voor gemeenten om
                     goede resultaten te leveren. We zijn bezig met het opstellen van het kader van monitoring
                     en evaluatie. Daarvan zullen ook onderdeel uitmaken de prestaties die gemeenten zullen
                     leveren. Na drie jaar volgt dan de evaluatie, en de financiering nemen we daar ook
                     in mee. Maar het is een wens van uw Kamer, dus die voer ik netjes uit.
                  
Mevrouw Becker vroeg om die prestatiebekostiging wel te richten op B1 of, als alternatief
                     daarvan, de uitstroom naar werk. Om met het alternatief, de uitstroom naar werk, te
                     beginnen: de Wet inburgering regelt niet dat mensen dienen uit te stromen naar werk;
                     de wet regelt dat mensen een inburgeringsplicht moeten halen. Dat is een beetje een
                     bureaucratisch argument, maar het behalen van de inburgeringsplicht draagt natuurlijk
                     wel bij aan het maatschappelijke doel dat iedereen participeert, en het liefst vier
                     jaar betaald werk. Daarbij is het niet de Wet inburgering als financiële beloning
                     voor de uitstroom naar werk, maar we hebben wel de Participatiewet, waar een stevige
                     financiële prikkel is om uit te stromen uit de bijstand. Ik denk dat dat weer terugkomt
                     op de vraag die mevrouw Becker eerder heeft gesteld over de samenloop van de Wet inburgering
                     en de Participatiewet. Het andere punt: B1. Dat is de leerroute met het hoogste taalniveau.
                     Het zou prachtig zijn als iedereen dat taalniveau zou kunnen halen. Maar dat is niet
                     zo, en daar moeten wij ook realistisch in zijn. Daarom is het doel dat mensen inburgeren
                     op het hoogst haalbare niveau. En daarom hebben we het PIP, daarom hebben we de brede
                     intake en daarom hebben we ook de onafhankelijke leerbaarheidstoets. Daar nog extra
                     financiële prikkels aan toevoegen, lijkt mij onnodig, maar ook niet wenselijk.
                  
Mevrouw Becker: mogen gemeenten het budget voor inburgeringvoorzieningen ook gebruiken
                     voor arbeidsondersteuningen? Nee, die moeten bijdragen aan de inburgeringsplicht.
                     Maar bijvoorbeeld in het geval van de Z-route kunnen uren arbeidsparticipatie meetellen
                     om te voldoen aan de inburgeringsplicht, omdat daar dus niet het centrale eindexamen
                     is. In de andere routes is dat niet het geval. En voor alle routes geldt uiteraard
                     dat er middelen beschikbaar zijn voor de MAP. Daarnaast staat het gemeenten natuurlijk
                     vrij om de arbeidsinschakeling in te zetten vanuit de middelen voor de Participatiewet.
                     Dus weer die verbinding met de Participatiewet, als instrument naar arbeidsmarktparticipatie.
                  
De heer De Graaf: hoe loopt de financieringsstroom naar de gemeenten? Er zijn eigenlijk
                     twee financieringsstromen: één specifieke uitkering voor de bekostiging van leerroutes
                     en één generieke via het Gemeentefonds; bekostiging voor de uitvoering en ondersteuningsstructuur.
                  
Dan was er ook een vraag van, dacht ik, de heer Stoffer en ook de heer Segers over
                     de kleinere gemeenten, de verdeling tussen de specifieke uitkering en ook de Gemeentefondsverdeling.
                     Het is expliciet bestuurlijk zo afgesproken met de VNG, omdat één deel echt uitgaat
                     van leerroutes per individu. Het andere gaat over de infrastructuur die nodig is om
                     de wet goed uit te kunnen voeren. En daar is dus een deal gesloten met de VNG dat
                     die uitvoeringskosten via de verdeelsleutel van het Gemeentefonds worden overgemaakt
                     naar de gemeenten. Het aantal inwoners is een goede indicator voor de verdeling van
                     het aantal asielstatushouders, omdat ook de huisvestingstaakstelling per gemeente
                     gebaseerd is op het aantal inwoners. Met andere woorden, hoeveel statushouders er
                     naar de gemeenten gaan, is weer afhankelijk van de omvang van de gemeenten qua inwoners.
                     En het aantal niet-westerse migranten blijkt, ook uit de cijfermatige analyse, een
                     goede indicator te zijn voor de verdeling van het aantal gezinsmigranten over gemeenten.
                     Dus zowel asielstatushouders als gezinsmigranten. Dit is niet nadelig voor plattelandsgemeenten.
                     In deze gemeenten wonen doorgaans minder niet-westerse migranten. En de verwachting
                     is ook dat deze gemeenten minder gezinsmigranten zullen moeten helpen. Dit is de onderbouwing
                     van deze keuze voor deze twee financieringsstromen.
                  
De voorzitter:
Dan is er nu een interruptie van mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Ja, dank u wel, voorzitter. Het gaat even over de prestatiebekostiging. De Minister
                     zegt: nee, ik ben niet bereid te doen wat mevrouw Becker voorstelt, ik wil niet de
                     prestatiebekostiging richten op B1 en ook niet op werk. Ik denk zelf dat dat wel verstandiger
                     zou kunnen zijn, maar ik kan op zich zijn redenatie volgen. Maar is de Minister dan
                     wel bereid om te evalueren en ook te gaan registreren hoeveel afschalingen en lage
                     inschalingen er nou eigenlijk zijn per gemeente? Want ik denk dat het wel van belang
                     is dat we dit voorkomen: als er een enorm verschil bestaat tussen gemeenten, en de
                     ene heel veel mensen al meteen in de Z-route zet of heel snel in het traject gaat
                     afschalen naar A2, dan is dat toch een teken dat er mogelijk voor die gemeente een
                     perverse prikkel aan de hand is. En dan kunnen we dat dan later bijstellen. Een tweede
                     vraag die ik had gesteld, maar waar ik geen antwoord op heb gekregen en die in het
                     verlengde hiervan ligt, is de volgende. De Minister wil zich niet richten op uitstroom
                     naar werk. Dat is ook niet een expliciet doel van deze wet, zegt hij. Wat mij betreft
                     is het wel de intentie van de wet dat mensen uitstromen naar werk. Is de Minister
                     bereid om te registreren hoeveel inburgeringsplichtigen per route uitstromen naar
                     werk, zodat we weten hoe succesvol de nieuwe wet is? Registreren doen we nu niet,
                     bleek uit de nota naar aanleiding van het verslag, maar ik denk dat het nuttig is
                     dat we dat in de toekomst wel gaan doen.
                  
Minister Koolmees:
Ja, dat ben ik met mevrouw Becker eens. Met beide elementen wordt in de evaluatie
                     rekening gehouden: de adviezen uit de leerbaarheidstoets en het PIP, maar ook de evaluatie
                     en effectiviteit van de arbeidsparticipatie. Even voor de duidelijkheid: dat gaat
                     wel een aantal jaren duren. We hebben daar nu vijf jaar voor staan. Waarom? Het hele
                     traject duurt drie jaar. Voordat je iets zinnigs kunt zeggen over participatie, moet
                     je ruim daarna gaan zitten. In die eindevaluatie na vijf jaar zal per route de arbeidsparticipatie
                     van de deelnemers in kaart worden gebracht.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Dat snap ik. Dan zijn wij er bijna, want het aantal afschalingen of lage inschalingen
                     is relevant om te kijken of de prestatiebekostiging geen perverse prikkels heeft.
                     Ik heb begrepen dat die al na drie jaar wordt geëvalueerd, samen met de gemeenten.
                     Het lijkt me dus goed als dat element al na drie jaar wordt bekeken.
                  
Minister Koolmees:
Ja, dat heb ik al toegezegd. Overigens voor de volledigheid en naar aanleiding van
                     een vraag van de heer Kuzu en de heer Van den Berge: als we gezinsmigranten en asielstatushouders
                     volledig gelijkstellen, kost dat 139 miljoen extra.
                  
Ik kom op het blokje toezicht houden en Blik op Werk.
De voorzitter:
Daartoe ga ik u de gelegenheid geven nadat ik de heer Stoffer de gelegenheid heb gegeven
                     tot het plegen van een interruptie.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Toch even terugkomend op de financiële verdeling naar gemeenten. Dank voor het uitgebreide
                     antwoord, maar als ik dat concreet maak, dan betekent dat dat de financiering nu plaatsvindt
                     op basis van het aantal niet-westerse allochtonen dat in een gemeente woont. Waarom
                     is het niet gebaseerd op het aantal inburgeraars dat in een gemeente aanwezig is?
                     Of dat makkelijker is weet ik niet, maar het is wel veel eerlijker en het doet recht
                     aan de situatie waarvan gemeenten nu aangeven dat die totaal scheef is. Het is prachtig
                     dat er een deal is met de VNG, maar ik hoor heel wat gemeenten klagen. Kan het dus
                     niet concreet gebaseerd zijn op het daadwerkelijke aantal mensen waarvoor je kosten
                     maakt?
                  
Minister Koolmees:
Ik begrijp de vraag van de heer Stoffer heel goed. Waarom hebben we gekozen voor twee
                     routes? De ene route is de SPUK: specifieke uitkering directe bekostiging per persoon.
                     Dat is een groot deel. Daar staat tegenover dat gemeenten, ook de kleinere, wel een
                     infrastructuur moeten hebben. Als er het ene jaar geen instroom is, maar er het jaar
                     daarop een grote vluchtelingenstroom op gang komt omdat er een oorlog uitbreekt in
                     het Midden-Oosten, dan wil je wel dat de infrastructuur weer beschikbaar is en gemeenten
                     het kunnen gaan uitvoeren. Voor die uitvoeringskant hebben we een proxy genomen: wat
                     is nu een goede voorspeller van waar mensen terechtkomen? Wat is de omvang van de
                     gemeente, het aantal inwoners en ook het aantal niet-westerse migranten daarin? Dit
                     om ook een soort continuïteit in het uitvoeringsaanbod te hebben voor die gemeenten,
                     omdat we weten dat de instroom nogal fluctueert op dit terrein.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Ik heb twee vragen. Ik ben benieuwd wat die infrastructuur is? Als ingenieur denk
                     ik dan aan bruggen, wegen, enzovoort. Het zal wel wat anders zijn, maar misschien
                     kan de Minister me dat duidelijk maken. En het tweede, misschien omdat dat ergens
                     op elkaar lijkt: niet-westerse allochtonen. Je kan dan net zo goed zeggen: hoeveel
                     mensen rijden er in een rode auto? Dat kan dan ook net goed passen. Ik krijg dus graag
                     een concreet antwoord op wat die infrastructuur is, want ik wil daar een beeld bij
                     hebben. En het tweede: hoe weet de Minister dat dit een goede verdeelsleutel is? Hij
                     beweert dat, maar ik heb stellige informatie uit de gemeenten dat dit totaal scheefgetrokken
                     is qua percentage.
                  
Minister Koolmees:
De infrastructuur bij de uitvoering bij gemeenten is: personen die verantwoordelijk
                     zijn voor het inburgeringsbeleid en voor het inkopen van de trajecten. Zij beheren
                     de IT, de informatievoorziening, waardoor gemeenten het kunnen uitvoeren en zij leggen
                     ook het contact met de afdeling van de Participatiewet, die juist de link met de arbeidsmarkt
                     tot stand wil brengen. Dat kost gewoon geld. Dat wordt gefinancierd via het Gemeentefonds.
                  
Dat is vraag één. Vraag twee. Er zijn geloof ik 120 indicatoren in het verdeelmodel
                     van het Gemeentefonds, waarvan er 2 bepalend zijn voor de verdeling van deze stroom.
                     Die spelen een grote rol. Het gaat ten eerste om het aantal inwoners. Waarom? Omdat
                     het aantal inwoners bepalend is voor de vraag hoeveel asielstatushouders er gehuisvest
                     worden vanuit het COA. Dat is best wel een robuuste voorspeller voor hoeveel mensen
                     er in een gemeente terechtkomen. Het tweede is het aantal niet-westerse migranten,
                     omdat dat weer een goede voorspeller is van het aantal gezinsmigranten, afgeleid daarvan.
                     Die twee indicatoren geven goed aan hoeveel mensen er in een gemeente terechtkomen.
                     Dat is de reden dat hiervoor gekozen is in het Gemeentefonds. Het blijft altijd discussie
                     oproepen, tussen grote gemeenten en kleine gemeenten, tussen krimpgemeenten en groeigemeenten,
                     maar dit is wel afgestemd met de koepel van gemeenten, de Vereniging van Nederlandse
                     Gemeenten. Zij hebben met mij afgesproken dat dit een goede indicator is voor de financiering
                     van de uitvoering van deze wet.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder naar het volgende blokje.
Minister Koolmees:
Dan kom ik bij het toezicht. Over Blik op Werk zijn veel vragen gesteld, door verschillende
                     leden. Het keurmerk van Blik op Werk stelt eisen aan taalscholen. Het keurmerk kan
                     dus worden geweigerd en ook worden ingetrokken als niet langer aan alle vereisten
                     wordt voldaan. Blik op Werk heeft intussen ruime ervaring opgedaan in de aanpak van
                     frauderende taalscholen. Zo zijn er twintig keurmerken ingetrokken op basis van financieel
                     toezicht. Daarnaast hebben gemeenten een rol; daar hebben we het net uitgebreid over
                     gehad. Door het goed inrichten van inkoopvoorwaarden en het stellen van aanvullende
                     voorwaarden hebben ze ook invloed op de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs. Kan
                     ik hiermee garanderen dat er geen fraude meer plaatsvindt, zoals de heer De Graaf
                     vroeg? Nee, dat heb ik ook al gezegd in mijn inleiding. Een dergelijke garantie kan
                     ik niet geven, weet ik helaas uit ervaring. Maar het dubbele slot wat er nu in zit,
                     is wel degelijk een hele grote verbetering ten opzichte van de huidige situatie, waarin
                     er geen dubbel slot is.
                  
De heer Van Meenen vroeg hoe de manier waarop de Blik op Werkcontroles zijn uitgevoerd
                     de afgelopen jaren is veranderd. Naar aanleiding van misstanden en ook signalen van
                     fraude vooral de afgelopen twee à drie jaar, is het toezicht door Blik op Werk steeds
                     meer geïntensiveerd. Zo is er toezicht in de klas toegevoegd aan het instrumentarium
                     en is er sprake van een omvattende financiële audit, zodat ook goed kan worden gekeken
                     naar de financiën. De mogelijkheid van onverwachte bezoeken is toegevoegd, al dan
                     niet bij signalen van fraude. Als de praktijk erom vraagt, kan tot slot aan de hand
                     van het volgen van ontwikkelingen gekeken worden naar aanvullende vormen van toezicht.
                     Zo is recent het toezicht op aspirant-keurmerkhouders geïntensiveerd, omdat we weten
                     dat er vooral bij aspirant-taalscholen een risico is dat het fout gaat. Daarom hebben
                     we het toezicht geïntensiveerd.
                  
Onder anderen de heer Peters vroeg of ik bij het toezicht op de inburgering een rol
                     zie voor de inspecties. De taken rondom fraudetoezicht op inburgering zijn niet eenvoudig
                     te integreren in de processen van de bestaande toezichthouders zoals de Inspectie
                     van het Onderwijs of de Inspectie SZW. Het wijkt heel veel af van de huidige taken
                     en bevoegdheden van deze inspectie. Zo heeft de onderwijsinspectie heeft geen enkele
                     ervaring met fraudetoezicht bij private bedrijven. Zij houdt namelijk toezicht op
                     bekostigd onderwijs. Ik merk wel dat er bij de Kamer zorgen zijn over de effectiviteit
                     van het toezicht ook in het nieuwe stelsel en ik ben bereid om een verkenning te laten
                     uitvoeren naar de rol die een overheidsinspectie daarbij kan spelen. De Inspectie
                     SZW heeft de afgelopen periode natuurlijk al veel gedaan bij het signaleren van fraude
                     en het doorgeven van deze fraudesignalen uit de praktijk. Ik formuleer het bewust
                     wat breder dan dat: een verkenning naar de mogelijkheid van een rol voor een overheidsinspectie.
                     Dat wil ik graag toezeggen in het kader van deze wetsbehandeling.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Misschien mag ik de Minister gelijk vragen om te reageren op mijn amendement op stuk
                     nr. 6, want dat gaat hier vrij letterlijk over. Blik op Werk heeft gewoon niet zo'n
                     goede staat van dienst. Vorige week zijn er zoals u weet invallen gedaan bij taalscholen.
                     Ik heb informatie dat die taalscholen nog steeds functioneren en dat Blik op Werk
                     er ook geen vat op krijgt. Het is helemaal niet mijn intentie om dat instituut te
                     maken of te breken, maar ik hoor van mensen dat Blik op Werk geen potje kan breken.
                     Het is een tandeloze tijger. Ze hebben geen impact op bepaalde frauduleuze jongens
                     die die taalscholen oprichten. En de geschiedenis geeft me gelijk, want er wordt daar
                     naar hartenlust gefraudeerd. Nou is het natuurlijk goed dat de gemeente een sterkere
                     rol krijgt, maar ik heb nog niet de indruk dat Blik op Werk het gewicht heeft om frauderende
                     taalschoolhouders tegen te houden.
                  
Minister Koolmees:
De functie en de taak van Blik op Werk zijn de afgelopen jaren uitgebreid en geïntensiveerd.
                     Vorige week waren er invallen. Bij twee van de betreffende taalscholen was het keurmerk
                     al eerder ingetrokken door Blik op Werk. Zij konden dus niet meer gefinancierd worden.
                     Bij de derde is na de inval door Blik op Werk een financiële schorsing opgelegd, zodat
                     er geen betalingen door DUO aan die taalschool kunnen plaatsvinden. Met andere woorden,
                     de drie voorbeelden van vorige week waren al door Blik op Werk op de korrel genomen.
                     Dat is dus in strijd met wat u dan hoort. Nogmaals, ik doe bewust een toezegging over
                     de verkenning, omdat ik elke keer deze vraag terughoor van uw Kamer en ik die netjes
                     wil adresseren. Ik denk oprecht dat het feit dat gemeenten gaan inkopen in combinatie
                     met een geïntensiveerd toezicht door Blik op Werk ook op aspirant-taalscholen, echt
                     een grote verbetering is ten opzichte van de situatie in de afgelopen jaren, toen
                     er – dat ben ik met de heer Van Dijk eens – te vaak sprake was van signalen van fraude.
                     Ik heb een aantal keren voortgangsrapportages naar de Kamer gestuurd. Er waren 200
                     of 300 signalen van fraude en dat kan natuurlijk niet door de beugel. Mijn stelling
                     is dat het echt in de financieringsstructuur zit en in de verkeerde prikkels die we
                     in het huidige stelsel hebben ingebouwd. Die zitten niet meer in het nieuwe stelsel.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik stel een verkenning natuurlijk prijs. Misschien kan de Minister er nog iets meer
                     over zeggen: wanneer is die af en wat gaat u precies doen? Vandaag bespreken we de
                     wet en dus hebben we als Kamer ook vandaag de kans om wijzigingen aan te brengen.
                     Daarna moeten we maar afwachten wanneer dat nog kan. Het is waar dat Blik op Werk
                     keurmerken heeft ingetrokken, maar er zijn ook keurmerken gegeven. Ik ken zelfs verhalen
                     over taalschoolhouders die gewoon onder een andere naam weer een nieuw instituut hebben
                     opgericht en daarvoor een keurmerk hebben gekregen van Blik op Werk. Dat zijn de voorbeelden
                     die maken dat ik het niet heel indrukwekkend vindt, de staat van dienst van dit instituut.
                     Daarom stel ik in mijn amendement ook voor om een orgaan in te stellen dat vanuit
                     uw ministerie is goedgekeurd. Daar heb ik meer vertrouwen in.
                  
Minister Koolmees:
Ik heb even in mijn stapel gekeken. Dat amendement ontraad ik, maar in plaats daarvan
                     doe ik de toezegging dat er een verkenning plaatsvindt. Dat gaan we in de eerste helft
                     van volgend jaar doen. Voor de inwerkingtreding van de wet wordt de verkenning afgerond
                     en naar uw Kamer gestuurd.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Ik vind zo'n verkenning ook interessant. Zou je niet meer publiek toezicht moeten
                     organiseren? Zou dat ook niet kunnen met het huidige wetsvoorstel? De wet legt niet
                     zozeer Blik op Werk vast als wel een keurmerk. Dus ook als je op basis van de verkenning
                     zou zeggen dat een publieke instelling het moet gaan doen, kan die eventueel het keurmerk
                     gaan verstrekken. Klopt dat? Dan is het nu niet nodig om iets te wijzigen in de wet
                     en kunnen we de verkenning afwachten.
                  
Minister Koolmees:
Op zich klopt dat, maar laat ik geen verwachtingen wekken die ik niet waar kan maken.
                     We gaan natuurlijk wel verder met dat keurmerk. Op 1 juli 2021 moet het nieuwe stelsel
                     ingaan. De realiteit is dat we niet zomaar een nieuw keurmerk hebben. Ik ben ervan
                     overtuigd dat er stappen in de goede richting zijn gezet de afgelopen periode om het
                     toezicht te verbeteren met het focussen op de aspirant-taalscholen waar vaker dingen
                     misgaan – laat ik het netjes formuleren – de financiële audits en toezicht in de klas.
                     Stapsgewijs zijn er de afgelopen jaren echt wel verbeteringen doorgevoerd. Nogmaals,
                     het is de derde of vierde keer dat ik het zeg: de grootste winst zit ’m in het inkopen
                     door de gemeente en in het feit dat de gemeente de signalen van Blik op Werk kan meenemen
                     bij het aanbestedingstraject. De verkenning zou een aanvullende rol kunnen zijn. Mevrouw
                     Becker heeft gelijk, er staat niet dat Blik op Werk dat moet doen. Een publieke toezichthouder
                     zou een aanvullende rol kunnen hebben in dit stelsel, bijvoorbeeld als het gaat om
                     fraudesignalen. Het is goed om dit mee te nemen voor de inwerkingtreding van de wet,
                     dus voor 1 juli 2021. Dat gaan we ook doen. Maar uw amendement wordt zo meteen ontraden.
                  
De heer De Graaf vroeg naar een oplichter uit Eindhoven. Deze zaak is, voor zover
                     ik weet, onder de rechter, dus kan ik daar vanuit mijn positie geen uitspraak over
                     doen. Maar voor zover wij weten gaat het niet om fraude in verband met inburgering,
                     maar om verhalen die de asielstatus zouden kunnen veranderen. Er zijn Kamervragen
                     gesteld aan de Minister en de Staatssecretaris van JenV. Binnenkort komen de antwoorden
                     over deze specifieke casus naar de Kamer.
                  
De heer Van Meenen vroeg of een klachten- en meldingenloket bij de gemeenten over
                     de kwaliteit van taalscholen een goede manier is. Het kan inderdaad een goede manier
                     zijn om signalen van inburgeraars over misstanden centraal te ontvangen. Ik ga hierover
                     graag het gesprek met de gemeenten aan en ik neem deze suggestie mee.
                  
Dan de vragen over het huidige stelsel, ELIPs, corona en specifiek de kwestie over
                     de mbo-scholen. Ik dacht dat de heer Van den Berge het daarover had. Het probleem
                     is mij bekend. Dit is overigens niet gerelateerd aan het nieuwe inburgeringsstelsel.
                     Het heeft te maken met het coronabeleid en, nog specifieker, met het feit dat deze
                     mbo-scholen niet in aanmerking voor de NOW-subsidie kunnen komen omdat, in tegenstelling
                     tot heel veel private taalbureaus met personeel die wel in aanmerking komen voor de
                     NOW, hier geen sprake is van een administratieve scheiding. Uit mijn hoofd gezegd
                     zijn er vijf mbo-scholen die wel zo'n scheiding hebben. Zij kunnen dus in aanmerking
                     komen voor de NOW-subsidie omdat ze een scheiding hebben tussen het publiek bekostigde
                     deel en het private taalschooldeel. 23 mbo-scholen hebben dat onderscheid niet. Er
                     is daar geen administratieve scheiding tussen die twee stromen, waardoor ze niet in
                     aanmerking komen voor de NOW-subsidie. Dat is frustrerend en vervelend, want die NOW
                     is juist beschikbaar om de gevolgen van corona op te vangen. De gevolgen van corona
                     gelden voor heel veel bedrijven en instellingen die ook in de private markt opereren.
                     Klassikale lessen mogen weer en ook de DUO-inburgeringsexamens worden weer afgenomen.
                     We houden de vinger aan de pols hoe dit zich de komende tijd ontwikkelt voor alle
                     taalscholen, dus niet alleen voor de roc's. We hebben dus niet een-twee-drie een oplossing
                     voor de mbo-scholen die de administratieve scheiding niet hebben, maar we houden wel
                     een vinger aan de pols. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kan ik ook niet alleen
                     de mbo-scholen financieel ondersteunen, want dan zou ik een onderscheid maken tussen
                     de private onderdelen van de publiek bekostigde mbo-scholen en de normale taalscholen.
                     Dat kan ik in het stelsel niet uit elkaar trekken. We houden dus de vinger aan de
                     pols, maar ik heb hiervoor een-twee-drie geen oplossing.
                  
De voorzitter:
De heer Van den Berge en daarna de heer Segers.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik realiseer me dat het niet helemaal aan de nieuwe Inburgeringswet raakt, maar ik
                     weet ook niet waar ik het anders moet inbrengen. Vorige week had ik het ook bij het
                     AO over het mbo en corona kunnen inbrengen. Ik snap de redenering van de Minister.
                     Dit is ook precies het knelpunt. Tegelijkertijd zou ik wel een dringend beroep op
                     de Minister willen doen om niet alleen de vinger aan de pols houden, maar ook te kijken
                     of er niet een creatieve oplossing mogelijk is, omdat ik me afvraag of de redenering
                     «als ik het alleen voor de roc's zou doen, zou het niet consequent of netjes zijn»
                     wel helemaal opgaat. Volgens mij kunnen commerciële taalbureaus in veel gevallen wel
                     aanspraak maken op de NOW. Maar als ik me vergis, laat ik me graag door de Minister
                     corrigeren. Ik verwacht nu niet gelijk een antwoord als: ik ga het zo en zo regelen.
                     Maar ik doe wel een dringende oproep om te kijken of dit knelpunt opgelost kan worden.
                     Volgens mij is het in de geest van de steunmaatregelen dat het wel kan, maar zitten
                     er criteria en regels in de weg.
                  
Minister Koolmees:
Het is zelfs nog complexer, want vijf mbo's hebben de NOW aangevraagd en deze wel
                     ontvangen omdat ze een administratieve scheiding hebben tussen het publiek bekostigde
                     mbo-onderwijs en het privaat bekostigde inburgeringsonderwijs. Zelfs binnen de mbo-scholengroep
                     moet je een onderscheid maken tussen twee groepen. Daarmee is het echt ingewikkeld.
                     Inderdaad hebben veel private taalbureaus de NOW aangevraagd en ook gekregen. Als
                     je daar nu een onderscheid in gaat maken, heb ik ook nog eens een heel ingewikkeld
                     uitvoeringsprobleem. Hier is heel goed naar gekeken. Ik ga hier niet heel gratuit
                     zeggen dat we het gaan oplossen, want dat kan ik niet beloven, maar we houden zeker
                     de vinger aan de pols om te zien wat voor consequenties het heeft. Dat geldt sowieso
                     voor de hele sector, want drie maanden lang hebben heel veel lessen stilgelegen en
                     is de bekostiging tot stilstand gekomen. En de lessen op afstand zijn niet vanzelf
                     tot stand gekomen. We moeten dus sowieso dit hele stelsel en alle scholen, of het
                     nu mbo-scholen of private scholen zijn, in de gaten houden en kijken of er voldoende
                     aanbod overeind en beschikbaar blijft om ook in het nieuwe stelsel taalonderwijs te
                     kunnen geven. Dat geldt helaas ook voor andere sectoren, weet ik uit mijn eigen ervaring
                     op andere terreinen.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Toch nog even, ik hoor de Minister zeggen dat hij de vinger aan de pols houdt. Er
                     is geen makkelijke oplossing, dat begrijp ik, maar betekent de vinger aan de pols
                     dat de Minister nog wel gaat zoeken naar oplossingen? Of gaat hij kijken hoe het de
                     komende maanden gaat lopen? Ik wil er geen ideologisch debat van maken, of de overheid
                     taalonderwijs moet aanbieden of commerciële taalbureaus, maar het mag duidelijk zijn
                     dat mijn fractie publiek taalonderwijs belangrijk vindt. Ik ben bang dat er straks
                     een aantal roc's zijn die dat niet meer kunnen als gevolg van corona. Dan komt er
                     niet minder maar meer marktwerking. Mijn verzoek is: ga op zoek, doe het maximale
                     om een oplossing te vinden voor dit knelpunt.
                  
Minister Koolmees:
Ja, ik ga zeker met deze 23 mbo-instellingen in gesprek, om te kijken of hiervoor
                     een oplossing mogelijk is. Ik wil alleen realistisch zijn over de verwachtingen. Het
                     is niet zomaar opgelost. Dat gesprek wil ik zeker gaan voeren. Ook voor mijzelf vind
                     ik het van belang dat er pluriformiteit is in het aanbod. De onderwijsroute is ook
                     een belangrijke route in het nieuwe stelsel, dus eens, maar in de afgelopen weken
                     en maanden heb ik in het kader van corona wel meer ingewikkelde vragen op mijn bordje
                     gekregen als het gaat om sectoren die er slecht aan toe zijn of geen of minder omzet
                     hebben gedraaid, zoals ik net al zei.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Ik wil me wel aansluiten bij dit pleidooi. Het gaat om inburgeringsonderwijs zonder
                     winstoogmerk. Als dat het loodje legt, is dat wel heel erg zuur. Die uitkomst voelt
                     heel onrechtvaardig. In het kader van creatief meedenken: wellicht kan er met terugwerkende
                     kracht nog een scheiding worden gemaakt. Anders blijft het ene roc wel overeind omdat
                     er een scheiding is gemaakt en het andere niet, vanwege een organisatorische constellatie.
                     Ik zie dat de Minister die creativiteit waardeert. Omdat die uitkomst zo onrechtvaardig
                     voelt, zou ik de Minister willen aanmoedigen om maximaal creatief na te denken over
                     een mogelijke oplossing voor dit probleem.
                  
Minister Koolmees:
Ja, dat doen we zeker, creatief nadenken over een oplossing van dit probleem. De gesuggereerde
                     oplossing vind ik wel kwetsbaar. Als het in de private markt gebeurt, sturen we de
                     accountant eropaf om het te controleren. In het kader van de NOW-regeling hebben we
                     juist aan accountants gevraagd om te kijken naar de omzet die is opgegeven, die de
                     basis vormt voor de tegemoetkoming, of die ook de echte omzet is of een gemanipuleerde,
                     bijvoorbeeld door facturen in een andere periode te laten neerslaan. Dit is ook wel
                     een soort stelselverantwoordelijkheid tegenover alle instellingen en bedrijven die
                     een NOW-aanvraag hebben gedaan. Nogmaals, het is niet makkelijk maar alle creatieve
                     oplossingen gaan we zeker verkennen.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Heel kort, voorzitter. Hier gaat het juist om inburgeringsonderwijs dat geen winstoogmerk
                     heeft, dus dat is echt andersoortig. Het mooie van de coronatijd is dat die enorme
                     creativiteit heeft losgemaakt en dat het soms mogelijk bleek om wetten en regels of
                     de praktische bezwaren die in de weg staan tussen droom en daad opzij te schuiven.
                     Nogmaals, ook van mijn kant een warme aanmoediging.
                  
Minister Koolmees:
Die warme aanmoediging wordt ontvangen en ook gezien. Het enige wat ik wil zeggen
                     is dat heel veel instellingen die gesubsidieerd worden, denk aan de kunst- en cultuursector,
                     ook gebruikmaken van de NOW-regeling. Het zijn niet alleen private bedrijven maar
                     ook heel veel overheids- of semioverheidsbedrijven die NOW hebben aangevraagd. Gelijke
                     monniken, gelijke kappen, dat is ook een onderdeel van de rechtsstaat.
                  
Dan de vraag van de heer Van Meenen over einde looptijd, einde lening, ELIPs. Ik vind
                     het ook belangrijk dat de gemeenten aan de slag gaan met de ondertussengroep. Dat
                     is de groep waarin ook de ELIP-groep zit, van Einde Lening Inburgersplicht, dus de
                     meest kwetsbare groep, die aan het eind van de inburgeringstermijn zit, maar die ook
                     bijna het maximale leenbedrag heeft bereikt. Er zijn extra middelen beschikbaar gesteld
                     om deze groep tegemoet te komen. Conform de afspraken met de VNG van april ga ik samen
                     met de gemeenten kijken hoe de middelen het beste kunnen worden ingezet. Ik wil heldere
                     afspraken maken over de besteding van die middelen. Voor 2019–2020 is twee keer 20 miljoen
                     beschikbaar gesteld voor ondersteuning en begeleiding van die ELIP-groep. Vanaf 2021
                     stelt het kabinet een bedrag van cumulatief 25 miljoen voor gemeenten beschikbaar
                     voor ondersteuning en begeleiding van inburgeraars onder het huidige inburgeringsstelsel.
                     Er vindt nog overleg plaats met de VNG over hoe dat op de meest effectieve manier
                     wordt gebruikt. Dat was een heel setje overig, voorzitter.
                  
Dan ben ik bij de amendementen. De heer De Graaf vraagt hoe het zit met de ontheffingen
                     en vrijstellingen in het nieuwe stelsel. We maken onderscheid tussen ontheffing, omdat
                     je niet hoeft in te burgeren, en vrijstelling. Ontheffing kan op twee gronden: een
                     medische ontheffing of een bijzondere individuele omstandigheid. Bij een medische
                     ontheffing komt er, anders dan nu het geval is, een mogelijkheid voor gedeeltelijke
                     ontheffing. Dat is belangrijk voor mensen met een beperking. Denk bijvoorbeeld aan
                     mensen die doof zijn. Zij kunnen dan worden ontheven van het onderdeel «luisteren
                     en spreken». Voor vrijstellingen geldt straks dat iemand taalniveau B1 moet hebben
                     om de vrijstelling te kunnen krijgen. Vrijstelling kan op basis van een diploma van
                     het Nederlandstalig onderwijs voor de gehele inburgering of op basis van aantoonbare
                     kennis van de Nederlandse taal op niveau B1. Deze diploma's worden meegenomen in de
                     verdere uitwerking in de lagere wet- en regelgeving.
                  
De heer Van den Berge vraagt hoe het stelsel eruitziet voor mensen met een beperking.
                     Er komen juist meer mogelijkheden voor mensen met een beperking. Zij krijgen een gedeeltelijke
                     ontheffing voor examenonderdelen, bijvoorbeeld vanuit visuele of auditieve beperkingen.
                     Die mogelijkheden zijn er nu niet maar worden wel geïntroduceerd in het nieuwe stelsel.
                     Het advies hiervoor wordt gegeven door een onafhankelijke arts. Ook zijn er aangepaste
                     examenomstandigheden mogelijk voor mensen met een beperking. Er wordt nu door Visio
                     een pilot uitgevoerd rond inburgering van mensen met een visuele beperking. Ook binnen
                     Kentalis, een instelling gericht op doven en slechthorenden, wordt gekeken naar de
                     mogelijkheden voor deze doelgroep, juist ook om die mogelijkheden te vergroten.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Voorzitter, mag ik een korte vraag stellen?
De voorzitter:
Ja.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Heel mooi, ook die pilot die loopt van Visio. Ik heb nog een vraag. Is ook onderdeel
                     van die pilot dat gekeken wordt of het examen op A2-niveau toegankelijk gemaakt kan
                     worden voor mensen met een beperking? Ik begreep dat de Staatssecretaris dat wil,
                     maar het A2-niveau-examen niet.
                  
Minister Koolmees:
Er wordt koortsachtig overlegd aan deze zijde van de tafel. Ik heb eerlijk gezegd
                     het antwoord niet paraat. Ik kom er later op terug.
                  
De heer Peters vraagt naar praktijkleren. Met het nieuwe stelsel wordt het mogelijk
                     om het volgen van een deel van een mbo-opleiding, gericht op het behalen van een diploma,
                     een certificaat of een praktijkverklaring, te combineren met een inburgeringstraject.
                     Gemeenten hebben de ruimte om die gecombineerde trajecten integraal op maat aan te
                     bieden. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat iemand het volgen van een B1-route combineert
                     met een praktijkleerroute. Een vorm van praktijkleren in het mbo kan bijvoorbeeld
                     ook onderdeel zijn van het participatiedeel van de Z-route. Voor beide routes kan
                     dat. Daar kunnen afspraken over gemaakt worden met mbo-instellingen. Er is meer mogelijk
                     dan nu. Het is heel goed om die duale trajecten vorm te geven, een link met de arbeidsmarkt.
                  
De heer Van Meenen vraagt naar het onderzoek van Regioplan over hoogopgeleide vluchtelingen.
                     Dat onderzoek wordt nu uitgevoerd en wordt eind augustus opgeleverd. Het is met name
                     belangrijk voor de implementatiefase, zodat gemeenten en andere organisaties meer
                     zicht krijgen op wat van belang is voor deze specifieke groep. Het is een belangrijke
                     vraag. Het is ontzettend belangrijk dat mensen op hun eigen niveau aan het werk kunnen
                     en ondersteund worden. Daarom wachten we het onderzoek af. We nemen dat mee bij de
                     uitwerking.
                  
Waarom hoeven kennismigranten niet in te burgeren? Een vraag van de heer Jasper van
                     Dijk. Inburgeren is verplicht voor vreemdelingen die voor langere tijd in Nederland
                     willen verblijven. Dat is bij kennismigranten niet altijd het geval. Daarom zijn zij
                     in eerste instantie niet inburgeringsplichtig. Dat verandert als zij op een later
                     moment alsnog een verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk doel verkrijgen. Dan
                     wordt de inburgeringsplicht actief.
                  
Mevrouw Becker stelt specifieke vragen over Turkije. Is het geen gemiste kans dat
                     er nog steeds van de opt-inmogelijkheid gebruik kan worden gemaakt? De Turkse asielstatushouders
                     hebben de periode van 12 november 2019 tot 1 mei 2020 op vrijwillige basis gebruik
                     kunnen maken van de opt-inmogelijkheid. DUO heeft aangegeven dat zo'n 1.200 Turkse
                     asielstatushouders gebruik hebben gemaakt van de opt-inmogelijkheid. Turkse nieuwkomers
                     met een asielstatus die op of na 1 mei 2020 een verblijfsvergunning verleend krijgen,
                     zijn dus inburgeringsplichtig. Voor degenen die voor 1 mei 2020 een verblijfsvergunning
                     hebben gekregen, blijft vrijwillig inburgeren mogelijk. Daarmee is voor mij de vraag
                     beantwoord. U kijkt zo verbaasd.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
In de nota naar aanleiding van het verslag stond dat de opt-in niet meer mogelijk
                     is. Ik geloof dat GroenLinks daar ook vragen over gesteld heeft. Als die wel mogelijk
                     is, zijn onze gebeden verhoord.
                  
Minister Koolmees:
Misschien is daarover verwarring ontstaan, maar dit is het antwoord dat ik u nu kan
                     geven.
                  
De heer Kuzu vroeg of ik echt denk dat de inburgeringsplicht voor Turkse nieuwkomers
                     sinds het associatieverdrag juridisch droog kan worden gehouden. Ja, ik denk dat we
                     echt een goed verhaal hebben en dat ons standpunt goed te verdedigen is.
                  
Van het associatieverdrag tussen de EU en Turkije kan worden afgeweken op grond van
                     dwingende redenen van algemeen belang. Ondanks het opleggen van de inburgeringsplicht
                     en de mogelijkheid om gevolgen te verbinden aan het niet binnen de voorgeschreven
                     termijn behalen van het inburgeringsexamen, bijvoorbeeld door middel van een boete
                     of een verblijfsrechtelijke positie, is bevordering van een geslaagde integratie van
                     derdelanders zo'n dwingende reden. Ook de jurisprudentie van het Hof van Justitie
                     van de Europese Unie over zowel de standstillbepalingen als de non-discriminatiebepalingen
                     biedt op dit moment voldoende grond voor de conclusie dat de inburgeringsplicht verenigbaar
                     is met het associatierecht, mits wordt voldaan aan de in de jurisprudentie geformuleerde
                     randvoorwaarden. Het nieuwe stelsel biedt juist de mogelijkheid om invulling te geven
                     aan die randvoorwaarden. Dat was een tijdje geleden een vraag van de heer Heerma en
                     de heer Paternotte, of de heer Peters en de heer Paternotte, toen dit ook in andere
                     landen aan de hand was. Onze analyse is dus dat dit niet onverenigbaar is met het
                     EU-recht. Ik heb geen aanleiding om mijn standpunt daarover te herzien.
                  
Wat betreft de uitgebreide juridische analyse en de papers die ik naar uw Kamer heb
                     gestuurd: veel juristen van meerdere departementen hebben uitvoerig en zorgvuldig
                     naar het juridische kader gekeken, en naar wat er kan en wat er niet kan. Een meer
                     uitgebreide analyse is naar mijn idee dus niet nodig. De test gebeurt zoals altijd
                     door het Europese Hof van Justitie. Er is door meerdere juristen naar deze analyse
                     gekeken.
                  
De heer Kuzu (DENK):
We hebben deze discussie tijdens een algemeen overleg van een tijd geleden ook weleens
                     met de heer Paternotte gevoerd. Mijn standpunt is dat het goed is, ook voor mensen
                     met een Turkse achtergrond, dat mensen zo snel mogelijk inburgeren, de taal leren,
                     de regels kennen, et cetera. Dat hoef ik niet nog een keer te herhalen. Waar het mij
                     in deze specifieke zaak om gaat, is dat ik wil voorkomen dat er eindeloos juridisch
                     getouwtrek ontstaat. Is de Minister bereid om hier, naast de interne juristen van
                     allerlei verschillende departementen, ook extern naar te laten kijken? Zo kunnen we
                     voorkomen dat we dezelfde situatie krijgen als, volgens mij, in 2007, met uitvoerige
                     rechtszaken die beginnen bij de Nederlandse rechter en voeren tot aan de Europese
                     rechter, en met heel veel onzekerheid en onduidelijkheid.
                  
Minister Koolmees:
We hebben dit heel zorgvuldig gedaan, zelfs zorgvuldig dat mevrouw Becker een aantal
                     keren heeft gevraagd waar die analyse bleef. Die kost heel veel tijd. We hebben deze
                     analyse interdepartementaal gedaan, met allerlei uitstekende juristen die voor de
                     rijksoverheid werken. Ik zie geen aanleiding om dat nog een keer over te doen. Ik
                     moet helaas nee zeggen.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Het punt is dat exact dezelfde argumenten ook werden gebruikt bij de wetsbehandeling
                     van de oude Wet inburgering. Toen hebben we gezien dat de Europese rechter het uiteindelijk
                     afschoot. Mijn vraag is niet of de Minister dit nog een keer intern wil laten toetsen
                     door de uitstekende juristen die we bij de rijksoverheid hebben. Ik heb daar geen
                     twijfel over. Maar is de Minister bereid, om al die onzekerheid te voorkomen, om dit
                     nog een keer extern voor te leggen, aan externe juristen die hierin gespecialiseerd
                     zijn? Het gaat met name om associatierecht.
                  
Minister Koolmees:
Nee, dat ben ik niet. Waarom niet? De reden waarom we dit opnieuw hebben geanalyseerd
                     en er een nieuwe situatie ontstond, is dat we in het nieuwe stelsel dat we nu voor
                     ons hebben liggen meer maatwerk mogelijk gaan maken. Dat was ook de reden van de vraag
                     van een jaar geleden van, volgens mij, de heer Paternotte en de heer Peters om dit
                     überhaupt een keer te analyseren. Dat hebben we opgepakt.
                  
Nogmaals, we zijn ervan overtuigd dat we een goede casus hebben. Volgens mij is daar
                     ook breed draagvlak voor in uw Kamer. Ik wil het hele traject niet nog een keer overdoen.
                  
Dan de doorwerking van naturalisatie. De heer Van Meenen vroeg of het klopt dat inburgeraars
                     die de z-route doorlopen geen kans maken op naturalisatie, behalve via verschillende
                     optieprocedures. Conform het regeerakkoord bereidt het kabinet wetgeving voor om de
                     taaleis voor naturalisatie te verhogen naar B1-niveau. Met de z-route komt iemand
                     dan niet in aanmerking voor naturalisatie. Hetzelfde geldt voor iemand met taalniveau
                     A2. Naturalisatie vindt jaren later plaats dan inburgering. De gedachte is dat er
                     in die jaren sprake kan zijn van het beter leren van het Nederlands. De verantwoordelijkheid
                     voor naturalisatie ligt natuurlijk bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
                     Daar ligt ook de uitwerking hiervan.
                  
Maakt de inburgeraar die door speciale omstandigheden een ontheffing voor inburgering
                     heeft gekregen nog kans op naturalisatie? In de huidige situatie werkt een ontheffing
                     voor de inburgeringsplicht die om medische redenen is verleend door in de naturalisatieprocedure
                     als deze ontheffing minder dan drie jaar oud is. De uitwerking van de nieuwe regels
                     rondom naturalisatie vindt op dit moment plaats door de Staatssecretaris van Justitie
                     en Veiligheid. Daarbij wordt onder andere gekeken of in de nieuwe situatie iets vergelijkbaars
                     kan worden geregeld voor dit soort ontheffingen.
                  
Houden inburgeraars die door het falen van een taalschool een ontheffing hebben gekregen
                     wel zicht op het Nederlanderschap? Ontheffingen wegens aantoonbaar geleverde inspanningen
                     werken niet door in de naturalisatieprocedure vanaf het moment dat sprake is van een
                     naturalisatietoets met taalniveau B1. Betrokkenen houden wel zicht op het Nederlanderschap,
                     niet alleen via de naturalisatieprocedure, maar ook via de optieprocedure.
                  
Dan de laatste vragen voor ik bij de moties kom. Sorry, ik bedoel de amendementen.
                     De moties doen we straks. De heer Segers vroeg of er voldoende ruimte is voor maatwerk
                     binnen de ontzorging. Ja, er is voldoende ruimte voor maatwerk. Generiek gelden zes
                     maanden. Daarna bestaat er een mogelijkheid voor verlenging door de gemeente. Daar
                     wordt al veelvuldig gebruik van gemaakt in de Participatiewet. Die verlenging is dus
                     mogelijk. Generiek geldt zes maanden. Op basis van een juridische analyse hebben we
                     gekeken wat je verplicht kunt opleggen. De meeste zelfredzamen hebben misschien behoefte
                     aan minder, maar toch hebben we ervoor gekozen om zes maanden generiek voor iedereen
                     vast te leggen. Daarna is er de mogelijkheid tot verlenging voor maatwerk.
                  
Is er voldoende budget voor ontzorging? Ja. Dat is onderdeel van de bestuurlijke afspraken
                     met de VNG. Er zijn in de financiering afspraken gemaakt over de ontzorging.
                  
De heer Kuzu stelde een vraag over de Britten en de brexit. Britten die nu in Nederland
                     verblijven en die zich hier voor het einde van het jaar vestigen, hebben dezelfde
                     status als EU-burgers. Ze hoeven dus niet in te burgeren. Zoals het er nu naar uitziet,
                     worden Britten vanaf 1 januari 2021 derdelanders. Dat betekent dat ze moeten inburgeren
                     als ze zich in Nederland vestigen met een niet-tijdelijk doel. Daar zit de harde knip,
                     zal ik maar zeggen. De Britten moeten vanaf 1 januari 2021 ook een participatieverklaringstraject
                     doorlopen.
                  
De heer Van den Berge vroeg of bij de pilot van Visio en Kentalis gekeken wordt naar
                     A2-toegankelijkheid voor mensen met een beperking. Ja, daar wordt naar gekeken.
                  
De heer Kuzu vroeg naar de verblijfsrechtelijke consequenties van niet inburgeren
                     met betrekking tot de Turkse inburgeringsplicht. Daar hebben we het eigenlijk net
                     over gehad.
                  
De heer Kuzu stelde dat er afspraken waren met Diyanet over imams. Dat klopt niet.
                     Geestelijke bedienaren vormen een aparte categorie. Ook imams die in het kader van
                     Diyanet in Nederland werken, moeten inburgeren.
                  
Dan de amendementen. Er zijn ontzettend veel amendementen ingediend. Ik probeer het
                     administratief goed te doen, voorzitter. Ik begin met de mededeling dat u nog voor
                     de stemmingen een tweede nota van wijziging krijgt met daarin enkele kleine punten.
                     Dat zijn technische wijzigingen op de inburgeringstermijn en de gegevensverwerking.
                     Dan weet u dat die tweede kleine nota van wijziging er nog voor de stemmingen aankomt.
                  
Volgens mij heb ik de amendementen op volgorde van sprekers liggen, en niet op nummers.
                     Dat vraagt wat van uw administratie. Het amendement op stuk nr. 6 van de SP gaat over
                     het toezichtstelsel. Daar hebben we het eigenlijk net over gehad. Ik heb de verkenning
                     toegezegd, maar het amendement op stuk nr. 6 wil ik ontraden.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 6 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
Het amendement op stuk nr. 7 van de heer Van den Berge over de handhaving en over
                     het schrappen van artikel 24 en 25 ontraad ik ook.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 7 wordt ontraden.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
En waarom, als ik vragen mag?
De voorzitter:
Voor het antwoord op deze vraag geef ik de Minister het woord.
Minister Koolmees:
Dat is een terechte vraag. Ik vind het belangrijk dat nieuwkomers in Nederland zo
                     snel mogelijk volwaardig kunnen meedoen. Daarom is het belangrijk dat ze de Nederlandse
                     taal leren en daarin een eigen verantwoordelijkheid nemen. In het nieuwe stelsel wordt
                     het anders dan in het huidige stelsel. Inburgeraars worden ondersteund en begeleid
                     door gemeenten. Ze krijgen een inburgeringstraject en een leerroute die past bij de
                     capaciteiten en de leervermogens op basis van de brede intake in het PIP, zodat ze
                     ook binnen drie jaar kunnen inburgeren. Ik vind dat voor inburgeraars die, ondanks
                     de begeleiding en ondersteuning en de mogelijke handhaving door gemeenten, de eigen
                     verantwoordelijkheid niet nemen en zich verwijtbaar niet inzetten voor hun eigen inburgering,
                     een boete op zijn plaats is. Het ligt dan voor de hand dat DUO deze boete oplegt,
                     want DUO gaat over het vaststellen en registreren van wie inburgeringsplichtig is
                     en wie het centraal eindexamen haalt. Door deze taken bij één centrale organisatie
                     te leggen, wordt ook gewaarborgd dat dit op uniforme wijze voor heel Nederland, voor
                     alle inburgeraars, gebeurt. Dat vind ik een belangrijke toegevoegde waarde hiervan.
                     Daarbij kan een boete door DUO, als aanvulling op het handhavingsinstrumentarium van
                     gemeenten, een extra stimulans voor de inburgeraar zijn om aan de slag te gaan. Ik
                     ben het dus niet eens met de heer Van den Berge om die boetemogelijkheid uit de wet
                     te halen.
                  
Dan het amendement op stuk nr. 23 van de heer Van den Berge over de «Welkom in Nederland-verkenning».
                     Het antwoord is eigenlijk hetzelfde als het antwoord dat ik zo meteen ook aan de heer
                     Stoffer ga geven, want in het amendement van de SGP, gaat het om het vervangen van
                     de brede intake door de «Welkom in Nederland-verkenning». Ik begrijp wat er met beide
                     amendementen wordt bedoeld, maar toch wil ik ze allebei ontraden. De term «brede intake»
                     is ingeburgerd, ook in de voorbereiding met alle gemeenten en in het hele traject.
                     Als je dat zou moeten wijzigen, dan vergt dat ontzettend veel aanpassingen in allerlei
                     brochures en communicatie-uitingen met de gemeenten en de betrokken veldpartijen.
                     Ik vind het sympathiek en ik begrijp de gedachte erachter, maar het zou tot heel veel
                     onrust en verwarring leiden bij de mensen die ermee aan de slag moeten. Ik wil de
                     amendementen dus ontraden.
                  
De voorzitter:
De amendement op stuk nr. 23 wordt ontraden en dat geldt ook voor het amendement op
                     stuk nr. 10 van de heer Stoffer.
                  
De heer Stoffer (SGP):
Nog even over het amendement op stuk nr. 10 en eigenlijk ook het amendement op stuk
                     nr. 23. De Minister geeft dus wel toe dat het eigenlijk een verbetering zou zijn geweest?
                  
Minister Koolmees:
Als ik nu «ja» zeg, dan klinkt dat zo gratuit. Ik begrijp wat u bedoelt, maar toen
                     ik naar u zat te luisteren, vroeg ik me wel af of het heel veel helderder wordt als
                     je het over een participatieverklaring, een participatieverkenning en een participatieplan
                     hebt. Ik weet niet of het onderscheid tussen deze drie glashelder is voor de inburgeraar
                     die naar Nederland komt. Een brede intake kan ook helpen.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Als je dat begrijpt, krijg je meteen het Nederlanderschap.
Minister Koolmees:
Ja, als het bedoeld is als een soort toets, vind ik het wel interessant.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dat het beter geweest zou zijn, is allemaal hypothetisch. Maar deze redenering geldt
                     in ieder geval niet voor het amendement op stuk nr. 23, want ik introduceer gewoon
                     een nieuwe term. Het wordt er dus niet verwarrender door. Maar goed, ik heb de Minister
                     gehoord en ik verwacht niet dat hij zijn appreciatie nog gaat aanpassen.
                  
Minister Koolmees:
Ik ben ook een beetje pragmatisch. We hebben de afgelopen jaren heel hard samengewerkt
                     met de gemeenten en Divosa. Al deze termen zijn nu ingeburgerd, letterlijk. Gemeenten
                     weten dus wat ermee bedoeld wordt. Als je nu plotseling de naam gaat veranderen, moeten
                     we dat niet alleen in de wet, maar ook in de communicatie en in alle stappen die we
                     al gezet hebben, aanpassen. Dan gaat er een heleboel kostbare tijd verloren, terwijl
                     we zo lekker op streek zijn met elkaar en we best nog veel te doen hebben voor de
                     inwerkingtreding per 1 juli volgend jaar.
                  
Dan het amendement op stuk nr. 8 van de heer Van den Berge over het schrappen van
                     het participatieverklaringstraject. Met het amendement zou de verplichting vervallen
                     voor alle inburgeringsplichtigen om het traject te doorlopen. Alleen voor de asielstatushouders
                     wordt dit vervangen door een inleiding kernwaarden als onderdeel van de maatschappelijke
                     begeleiding. Dat is niet de lijn van het kabinet. Dat vinden we ook onwenselijk. Daarom
                     ontraad ik dit amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 8 wordt ontraden.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Heel kort, een feitelijk punt. Ik moet zelf even de tekst checken, want ik had het
                     amendement gewijzigd waardoor het wel degelijk breder is dan statushouders alleen.
                     Iedereen die nu onder het participatieverklaringstraject valt, zou onder mijn nieuwe
                     maatwerkvoorstel vallen. Ik weet niet of de appreciatie van de Minister daardoor verandert.
                     Als dit niet de gewijzigde tekst is, komt die nog.
                  
Minister Koolmees:
Dan is het niet het amendement op stuk nr. 8 maar een gewijzigd amendement. De kern
                     is dat het participatieverklaringstraject ook door uw Kamer, bij de motie van de heren
                     Segers en Heerma, als belangrijk wordt gezien, en daarom onderdeel is van het wetsvoorstel.
                  
Het amendement-Stoffer op stuk nr. 9: vervanging van de term «taalschakeltraject»
                     door onderwijsroute en de naam van de B1-route door inburgerings- en examenroute.
                     De term «taalschakeltraject» maakt mijns inziens voldoende duidelijk dat dit meer
                     omvat dan alleen het leren van de taal. Het gaat over schakelen, zoals ook in de naam
                     is opgenomen. Met de keuze van de term «B1-route» wil de regering de ambitie weergeven
                     van leren van de Nederlandse taal op B1-niveau. Deze termen zijn de afgelopen jaren
                     geheel ingeburgerd bij de gemeenten en bij de betrokken veldpartijen en ook bij mijzelf.
                     Ik heb het heel vaak over de B1-route. Eigenlijk is de argumentatie hetzelfde als
                     daarnet: het lijkt mij niet wenselijk om die termen aan te passen. Hetzelfde geldt
                     voor het amendement op stuk nr. 10.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 10 was al ontraden, dat hadden we al vastgesteld. Ik stel
                     vast dat het amendement-Stoffer op stuk nr. 9 ook oordeel ontraden heeft gekregen
                     van de regering.
                  
Minister Koolmees:
Dan het amendement-Stoffer op stuk nr. 11. Het grappige is dat dit juist het tegenovergestelde
                     is van wat andere woordvoerders vandaag hebben betoogd, namelijk om het participatieverklaringstraject
                     te schrappen voor gezinsmigranten. In het debat is al naar voren gekomen dat ik het
                     van belang vind dat ook voor gezinsmigranten onderdelen van het nieuwe inburgeringsstelsel
                     beschikbaar komen, omdat dat wel degelijk behulpzaam kan zijn bij integratie; niet
                     het totale pakket maar wel de brede intake en het participatieverklaringstraject – wat
                     een verschrikkelijke term! Het kabinet is van mening dat het wel een toegevoegde waarde
                     heeft voor de integratie van gezinsmigranten. Daarom willen we ook dit amendement
                     ontraden.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 11 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
Dan kom ik bij de amendementen van mevrouw Becker: nr. 12 over de voorhangprocedure.
                     Ik begrijp heel goed wat mevrouw Becker wil. Er zijn twee grote AMvB's, met lagere
                     regelgeving die moet worden uitgewerkt: het besluit inburgering en de regeling inburgering.
                     Ik heb een voorstel. Begin september zijn deze gereed en dan wil ik ze graag toesturen,
                     met de toezegging dat we ze kunnen wijzigen, als u dat wil. Maar dan wil ik wel dit
                     amendement ontraden. Het wordt iets later dan september, maar u krijgt ze wel. Daar
                     ging het om bij dit amendement.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Volgens mij zijn wij bijna bij iets waar we allebei mee kunnen leven. Het gaat er
                     inderdaad om dat we democratische controle kunnen uitoefenen op onderwerpen die heel
                     erg van belang zijn en waar nog keuzes moeten worden gemaakt. Het zijn maar liefst
                     32 onderwerpen waarbij in het wetsvoorstel staat dat er nog nadere uitwerking volgt.
                     Fijn als de Minister met voorleggen ook echt bedoeld voorhangen, dus dat het eventueel
                     nog gestuit kan worden en we er wat van kunnen vinden.
                  
Dan heb ik nog één aanvullende vraag. De wet wordt na vijf jaar geëvalueerd. Stel
                     dat er dan weer een fundamentele aanpassing op die AMvB plaatsvindt. Dan zou ik wel
                     zuiver vinden als die wijzigingen na die evaluatie ook worden voorgehangen. Als we
                     dat kunnen afspreken: nu voor ingang en na evaluatie, dan kan ik het amendement intrekken.
                  
Minister Koolmees:
Over vijf jaar is wel een hele lange periode. Ik weet niet wat mevrouw Becker van
                     plan is in dit huis, maar even qua timing: begin september zijn we, als het goed is,
                     klaar met de lagere regelgeving. Dan vindt de consultatie plaats, zodat iedereen erop
                     kan reageren. Daarna wordt het wetsvoorstel definitief vastgesteld. Dan sturen we
                     het naar uw Kamer en kan de Kamer daar nog iets mee doen voordat het ingaat. Dat is
                     deel één. Dan deel twee. Als er grote wijzigingen zijn, ligt het voor de hand dat
                     over vijf jaar, als na de evaluatie het hele stelsel wordt aangepast, ook de lagere
                     regelgeving naar uw Kamer wordt gestuurd. Ik kan natuurlijk toezeggen om het nu in
                     de wet op te nemen, maar dat is een beetje gratuit. Het is wel onderdeel van de Handelingen.
                     Als het kleine wijzigingen zijn die meer tweaken, dan is de danmalige Kamer goed in
                     staat om de danmalige Minister van Integratie op het matje te roepen en te zeggen:
                     we willen dit zo aangepast hebben.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Ja, volgens mij naderen we elkaar nu helemaal. Het gaat mij er niet om dat iedere
                     keer dat er in één puntje van de onderliggende regelgeving één dingetje gewijzigd
                     wordt, dat weer aan de Kamer moet worden voorgelegd. Daar gaat het mij niet om. Dat
                     heb ik niet willen regelen. Maar het gaat me wel om de eerste keer alles voorleggen,
                     ook bij een evaluatie en als het pakket wordt aangepast, want als de Minister dat
                     niet toezegt, kan zijn opvolger na een evaluatie alle lagere regelgeving aanpassen
                     zonder het met de Kamer te delen. Nu hoop ik natuurlijk dat de Minister er zelf over
                     vijf jaar nog zit, maar mocht er onverhoopt een ambtsopvolger zijn, dan hebben we
                     dit maar vastgelegd en dan zal ik daar hopelijk zelf die Minister op kunnen aanspreken.
                     Dank dus voor de toezegging. Bij dezen wil ik het amendement intrekken.
                  
De voorzitter:
Het amendement-Becker (stuk nr. 12) is ingetrokken.
Minister Koolmees:
Deze uitleg deel ik volmondig. Het gaat er inderdaad niet om dat je elke keer dat
                     je één dingetje aanpast, weer de voorhangprocedure moet doen. Maar als het gaat over
                     fundamentele aanpassingen, dan begrijp ik heel goed wat mevrouw Beckers zegt en dan
                     ben ik het ook met haar eens, ongeacht wie er dan op deze stoel zit. Vijf jaar is
                     overigens wel héél lang.
                  
Ik ga door met het amendement op stuk nr. 3 van mevrouw Becker, dat mede is ondertekend
                     door de heren Peters, Paternotte en Van Meenen over de verplichte voorschool.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Even een punt van orde: dit amendement heb ik zojuist nog gewijzigd. Ik weet niet
                     of het ook al gewijzigd is ingediend. Ik zeg dit om te voorkomen dat de Minister nu
                     op een versie gaat reageren die niet meer bestaat.
                  
Minister Koolmees:
Ik heb een aangepast amendement, het amendement op stuk nr. 30, dat het amendement
                     op stuk nr. 3 vervangt en dat gaat over handhaving.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Exact, dan hebben we het over hetzelfde.
Minister Koolmees:
Ja.
De voorzitter:
Ik heb hier het amendement op stuk nr. 30 voor me liggen. Gaat de Minister daarop
                     reageren?
                  
Minister Koolmees:
Is die weer aangepast? Het oorspronkelijke amendement op stuk nr. 3 ging over het
                     belang van de vve. Dat vind ik ook heel belangrijk. Dat hebben we eerder met elkaar
                     gewisseld. Waar het in de voorbereiding op vastliep, was de handhaving. Die handhaving
                     kunnen wij niet waarmaken. Als dat eruit is, kan ik het amendement het oordeel Kamer
                     geven, maar als dat niet zo is, dan kan ik het niet waarmaken. Dat is wat mij betreft
                     de crux. Als u het goed vindt, kom ik op de definitieve tekst nog even terug. Dan
                     moeten we de tweede termijn even hernemen, want ik heb nu de definitieve tekst niet
                     bij de hand.
                  
Dan het amendement op stuk nr. 4 over het participatieverklaringstraject. Daarover
                     vonden in de eerste termijn van de Kamer een uur lang interruptiedebatjes met de heer
                     Segers plaats.
                  
De voorzitter:
Ik wil even weten bij welk amendement u nu bent, Minister.
Minister Koolmees:
Bij het amendement op stuk nr. 4, maar ik hoor dat het wordt vervangen door nr. 24.
                     Het ging over het participatieverklaringstraject en het onderschrijven van de mensenrechten.
                  
De voorzitter:
Dat is het amendement op stuk nr. 24; het veelbesproken amendement Becker/Segers.
Minister Koolmees:
Op het gevaar af dat ik nu een heel fundamenteel debat ga lostrekken, wat niet mijn
                     plan was, maar even puur juridisch: de voorgestelde tekst staat niet op gespannen
                     voet met bijvoorbeeld het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waarin de
                     vrijheid van gedachte, geweten, godsdienst en meningsuiting zijn verankerd. Het belang
                     van de aandacht voor fundamentele vrijheidsrechten, zoals ik ook de intentie van het
                     amendement lees, is evident. Dat deel ik van harte met beide indieners. Ook in het
                     participatieverklaringstraject is er aandacht voor de zelfbeschikking. Sterker nog,
                     het recht op zelfbeschikking is expliciet opgenomen in de verklaring zelf.
                  
Wat ik zelf een ingewikkelde discussie vind – maar dat is meer een politieke discussie
                     dan een juridische – is de vraag die de heer Jasper van Dijk en de heer Peters in
                     een interruptiedebatje stelden aan de heer Segers. We hebben natuurlijk ook de vrijheid
                     van godsdienst of levensbeschouwing. Je verklaart dat je je aan de grondrechten houdt,
                     aan de rechtsstaat en aan de rechtspraak die in Nederland tot stand is gekomen. Dat
                     verklaar je, maar dat is niet hetzelfde als wat je daarover denkt. We hebben geen
                     verplichting om je per se ... Hoe ga ik dat formuleren: er is geen gedachtepolitie.
                     Je hebt wel de vrijheid om te denken wat je wil. Dat is ook een groot goed in ons
                     land. Je moet je houden aan de grondrechten, je moet je houden aan de rechtsstaat,
                     en zo is ook het hele traject ingestoken, vanuit de fundamentele rechtsstatelijke
                     principes die wij in Nederland zo belangrijk vinden.
                  
Ik werd een beetje getriggerd door het interruptiedebatje tussen de heer Jasper van
                     Dijk en de heer Peters met de heer Segers, wat hiervan nu precies de bedoeling is.
                     Rechtsstatelijk kan het, het is niet in strijd met de EVRM. De mensenrechten zijn
                     ook gedefinieerd daarin, dus hij klopt. Maar volgens mij is het wel terecht dat u
                     zelf een opvatting geeft over wat u daaronder verstaat. Maar tegen die juridische
                     achtergrond geef ik hem oordeel Kamer.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Vanuit juridische achtergrond krijgt die oordeel Kamer, maar wij zitten hier niet
                     in een rechtbank, we zitten in een politieke omgeving. Ik wil de Minister toch vragen
                     hoe hij daar ook politiek naar kijkt. Vindt hij dit nu een wezenlijke toevoeging?
                     Gaat er nou echt iets anders gebeuren als dit amendement wordt aangenomen, of niet?
                     Ik hoor graag ook nog zijn politieke oordeel.
                  
Minister Koolmees:
Grappig genoeg is mijn politieke oordeel dat ik het er zeer mee eens ben. Ik ben het
                     er zeer mee eens dat mensen zich houden aan niet alleen de rechtsstatelijke principes
                     van Nederland, maar dat het ook van belang is in de vrije Nederlandse samenleving
                     dat die rechten worden onderschreven. Waar ik misschien een beetje onbeholpen aan
                     refereerde in mijn antwoord is: er is in Nederland natuurlijk gewoon vrijheid van
                     meningsuiting en er is vrijheid van levensbeschouwing, van godsdienst. Als mensen
                     vanuit die vrijheid van godsdienst een beroep doen op hun gedachten, op wat zij vinden
                     van bepaalde aspecten, dan staat hun dat natuurlijk vrij, in onze vrije samenleving.
                  
Daarom vond ik dat amendement ook op twee manieren uit te leggen. De ene uitleg is
                     wat we met het participatieverklaringstraject bedoelen, namelijk onderschrijf je die
                     elementaire vrijheden die in de Nederlandse democratische rechtsstaat zo belangrijk
                     zijn en handel je daarnaar? Dat vinden we allemaal belangrijk. Waar het bij mij ging
                     schuren, was bij de uitleg die aan het amendement werd gegeven. Vandaar dat mijn onbeholpen
                     manier om een oordeel over dat amendement te geven, op twee gedachten hinkt. Ik geloof
                     niet dat we in Nederland van overheidswege moeten bepalen wat mensen denken. Maar
                     ja, dat was ook niet de bedoeling van de heer Segers met dit amendement.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ondertussen roept het dat wel op. Dus de vraag is: moet je nu überhaupt een amendement
                     aannemen dat blijkbaar voor meerderlei uitleg vatbaar is en waarvan zelfs de Minister
                     twee interpretaties voor zich ziet. Ik vind dat nogal wat. Het is immers wel iets
                     wat we niet alleen voorleggen aan mensen die nieuw zijn in dit land, maar ook moeten
                     kunnen uitleggen. Nou, dan moeten we dat niet aan de Minister vragen, geloof ik. Ik
                     vind dat dus lastig.
                  
Minister Koolmees:
Even in alle scherpte. Ik begrijp de vraag van de heer Van Meenen wel. Ik ben ook
                     benieuwd wat de indieners daarvan vinden. In de toelichting van het amendement gaat
                     het over zaken als onderdrukking, genitale verminking, huwelijksdwang. Dat zijn natuurlijk
                     ook gewoon dingen die in Nederland verboden zijn, die strafrechtelijk kunnen worden
                     vervolgd als ze toch gebeuren. We hadden vorige week in het mondelinge vragenuurtje
                     nog een vraag daarover van mevrouw Becker. Wat doen wij als Nederlandse rechtsstaat
                     om genitale verminking tegen te gaan? Niet in Nederland, maar bijvoorbeeld in landen
                     van herkomst, waar dat nog te vaak gebeurt. Die mensenrechten zijn ook onderdeel van
                     het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Qua doel zijn we het daar dus mee
                     eens. Maar dat is iets anders dan dat we van mensen kunnen verwachten – wat ik nu
                     uitspreek is ook onderdeel van de wetsgeschiedenis – dat ze anders over dingen denken,
                     want dat mag gewoon. Dat is ook onderdeel van de Grondwet en van de vrijheid die in
                     Nederland bestaat. Als de intentie van het amendement is om dat teniet te doen, ben
                     ik het daarmee oneens. Maar zo lees ik het niet. Maar mevrouw Becker is de indiener
                     en die gaat dit nu toelichten.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Om dat misverstand inderdaad weg te nemen: dit amendement is zeker niet bedoeld als
                     gedachtepolitie. Dit amendement verwijst ook naar de mensenrechten, waar vrije gedachtevorming
                     heel duidelijk bij staat. Het zou dus raar zijn als het amendement ertoe zou oproepen
                     dat je niet iets mag vinden. Maar het amendement beoogt wel om een einde te maken
                     aan wat er nu vaak gebeurt. Mensen zeggen: ik gedoog bij wijze van spreken dat er
                     in Nederland bepaalde mensenrechten zijn, maar in eigen kring houd ik me daar niet
                     aan; ik hecht aan de gelijkheid van man en vrouw, maar mijn vrouw komt de deur niet
                     uit en krijgt geen eigen bankpasje en ik kan ook geweld tegen haar gebruiken. Dat
                     is niet wat we in Nederland zouden moeten willen. Die parallelle samenleving is er
                     helaas wel. Juist bij het wetsvoorstel dat we nu behandelen over inburgering, is het
                     van groot belang dat mensen bereid zijn om daar actief afstand van te nemen en te
                     zeggen: ik respecteer het niet alleen voor anderen, maar ik onderschrijf het ook in
                     hoe ik daar zelf mee zal omgaan. Dat is de intentie van dit amendement. Dat laat alle
                     ruimte aan de mensenrechten, inclusief de vrije gedachtevorming, zolang je je wel
                     aan die waarden houdt en die een ander gunt.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Becker. Ik geef het woord aan de heer Gijs van Dijk van de PvdA.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Volgens mij raken we hier de kern. Bij een deel van de Kamer leeft volgens mij het
                     gevoel dat dit wel heel eenzijdig is. Natuurlijk onderschrijven we allemaal het uitgangspunt,
                     maar ik kan een aantal groepen in Nederland aanwijzen die echt anders denken over
                     de man-vrouwverhouding en dat soort zaken. Daar vind ik het dus misgaan. Bij iemand
                     die nieuw hier komt, vragen we niet alleen om het te respecteren maar ook om het te
                     onderschrijven en afstand te doen. Ondertussen is de praktijk van alledag, ook in
                     dit vrije land, helaas gewoon dat er groepen zijn die daar heel anders over denken
                     en die denken dat er mensen zijn met een andere uitgangspositie en een kwetsbare positie.
                     Dat vind ik dus moeilijk, omdat we dan één groep gaan aanwijzen.
                  
Minister Koolmees:
Wat de heer Gijs van Dijk nu zegt, begrijp ik heel goed. Dat is precies waarom ik
                     refereer aan de interrupties van de heer Jasper van Dijk en de heer Peters, want er
                     zijn in Nederland mensen die anders denken over de wetten die we in Nederland hebben
                     en die zich houden aan de rechtsstaat en de wetten die er zijn, maar er wel fundamenteel
                     anders over denken. Het kan niet zo zijn – dat spreek ik de heer Van Meenen na – dat
                     er voor inburgeraars andere regels, ijkpunten en hoepels gelden dan voor mensen die
                     in Nederland wonen. Dat kan niet. Dat onderscheid is onmogelijk. Dat is precies het
                     punt dat in dit amendement zit. Deze tegenstrijdigheid zit in het amendement. Enerzijds
                     vinden we het ontzettend belangrijk dat mensenrechten, zelfbeschikking en de kernwaarden
                     van onze democratische rechtsstaat worden meegenomen in het inburgeringstraject. De
                     goede redenen daarvoor begrijp ik, maar het kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn
                     dat dit leidt tot een andere behandeling voor inburgeraars dan voor Nederlanders.
                     Als dat zo is, moet ik het amendement ontraden. Maar ik ben wel op zoek naar de interpretatie.
                     Als ik het zo hoor, wordt het wel een beetje een ingewikkelde interpretatie, want
                     zelfs in de Kamer is er onduidelijkheid over wat hier nu precies bedoeld wordt. Maar
                     ik wil alleen maar zeggen: als het leidt tot een andere behandeling van inburgeraars
                     dan de behandeling van Nederlanders kan dat niet; dan moet ik het amendement ontraden.
                     Als de bedoeling puur is om te onderschrijven dat zelfbeschikking in zichzelf en de
                     mensenrechten belangrijke onderdelen zijn van het participatieverklaringstraject,
                     kan ik het daar natuurlijk niet mee oneens zijn. Daar ben ik het mee eens, maar ik
                     vraag de indieners wel om dit punt te verhelderen.
                  
De voorzitter:
Ik geef de heer Gijs van Dijk de gelegenheid tot het stellen van een vervolgvraag.
                     Dit is een wetgevingsoverleg en dit maakt allemaal deel uit van de wetsgeschiedenis;
                     de Minister refereerde daar zelf ook aan. Hier moet dus tijd voor zijn; zo werkt dat
                     in dit huis en dat is ook belangrijk. Ook een van de indieners van het amendement
                     heeft zich gemeld en dat geldt ook voor vele andere collega's. Ik ga die gelegenheid
                     gewoon geven, want dit is wezenlijk. Meneer Van Dijk.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ik zeg het de heer Van Meenen na: als er zo veel ruis en ruimte is in de interpretatie
                     van een toch best belangrijk onderdeel van de wet, zou ik de Minister adviseren om
                     het amendement niet oordeel Kamer te geven, maar het te ontraden. Als wij het hier
                     al niet eens kunnen worden over de interpretatie, of als daar in elk geval heel veel
                     onduidelijkheid over is, is die onduidelijkheid er zeker voor iemand die nieuw in
                     Nederland komt.
                  
Minister Koolmees:
Dat is een oproep aan mij, maar ik heb net de vraag gesteld aan de heer Segers, die
                     ik ook net zijn vinger op zag steken, om helderheid te geven. Hier liggen twee interpretaties,
                     ook in uw Kamer, waardoor bij mij nu de vraag is wat de juiste is. Als het leidt tot
                     onderscheid tussen mensen, kan ik het amendement natuurlijk nooit oordeel Kamer geven.
                  
De voorzitter:
Ik ga zo naar de indieners. De heer Jasper van Dijk krijgt het woord en daarna de
                     heer Segers.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Volgens mij moeten we het amendement gewoon goed lezen. Daarin staat toch echt dat
                     van mensen wordt gevraagd om de mensenrechten te onderschrijven. Dat wordt van Nederlanders
                     niet gevraagd, naar ik weet. Ik heb zo'n verklaring in ieder geval nooit hoeven tekenen,
                     maar dit wordt in dat amendement wel van nieuwkomers gevraagd. Ik vraag de Minister
                     ook even heel praktisch wat er gebeurt als er bijvoorbeeld een orthodoxe christen
                     of een orthodoxe joodse persoon, zegt: dit is in strijd met mijn geweten; ik kan de
                     gelijkheid van man en vrouw niet onderschrijven omdat dit in strijd is met mijn religieuze
                     principes. Wat gebeurt er dan? Want diegene tekent de verklaring dus niet.
                  
Minister Koolmees:
Even uit mijn hoofd gezegd: dan wordt het participatieverklaringstraject niet doorlopen.
                     Dat zou de consequentie zijn. Dat is even hardop denkend. Datzelfde geldt voor mensen
                     die rechtsstatelijke elementen niet onderschrijven. Dat gaat dan wel. Hier zit precies
                     de crux: de toevoeging die in het amendement staat. Het gaat wel over zelfbeschikking
                     en over de vrijheden die wel opgenomen staan in het participatieverklaringstraject,
                     die al jaren onderdeel zijn van dit traject.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Geen misverstand: ik sta volledig achter het rijtje dat hier wordt genoemd. Ik ben
                     tegen onderdrukking, genitale verminking, huwelijksdwang en geweld binnen een relatie.
                     Dat moeten we verbieden, bestraffen en aanpakken. Maar in het amendement gaat het
                     over mensenrechten. Dat is volgens mij veel breder. Dat gaat ook over de gelijkheid
                     tussen man en vrouw. Er zijn talloze mensen te vinden, ook in Nederland, die dat niet
                     onderschrijven. Laten we heel eerlijk zijn; meneer Stoffer kan er misschien over vertellen.
                     Zo iemand kan zeggen: ik respecteer het wel, want bijvoorbeeld de gelijkheid van man
                     en vrouw staat in artikel 1 van de Grondwet. Maar zo iemand hoeft het niet te onderschrijven.
                     En dat wordt nu wel gevraagd van nieuwkomers.
                  
De voorzitter:
Meneer Segers, ook een van de indieners, heeft zich gemeld. Ja, heel veel mensen hebben
                     zich gemeld. Ik heb u allemaal genoteerd, en keurig op volgorde. Meneer Segers krijgt
                     het woord.
                  
De heer Segers (ChristenUnie):
Dank, meneer de voorzitter. Ik ben net 40 minuten ondervraagd. Als er dan nog geen
                     helderheid is, kan ik mezelf dat ook aantrekken; dat in het kader van de zelfkritiek.
                     Dit gaat over het EVRM, waar wij onze wetten wel aan mogen toetsen, in tegenstelling
                     tot de Grondwet. Dit gaat over de randen van de rechtsstaat, waarbinnen alle vrijheid
                     is. Daar hebben we het over. Dat zei de Minister net. Dus rechtsstatelijk, zo zei
                     de Minister, klopt het. Daar gaat het inderdaad over. Als er nog onduidelijkheid is
                     over de toelichting, moeten de indieners kijken of er nog een verheldering nodig is.
                     Maar ik wijs op de interpretatie die de Minister geeft. Wij mogen nota bene onze eigen
                     wetten toetsen aan het EVRM. Dat zijn echt de grenzen van de rechtsstaat. We hebben
                     het over fundamentele vrijheden. En nogmaals, daarbinnen is alle vrijheid mogelijk.
                     De impuls van de Kamer om op te komen voor vrijheid, ook om van elkaar te verschillen,
                     vind ik mooi. Die koester ik zelf ook. Maar hier hebben we het echter over de randen
                     van de rechtsstaat.
                  
De voorzitter:
Dan de andere indiener: mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Voorzitter, ik kan me daar alleen maar bij aansluiten. Zo kan er ook geen misverstand
                     bestaan over de interpretatie tussen de twee indieners. Wel wil ik het volgende nog
                     toevoegen. Sommige leden van deze Kamer zeggen: dat is eigenlijk gek, want we vragen
                     meer van nieuwkomers dan van burgers van Nederland. Maar dat doen we in feite ook
                     door een participatieverklaring en inburgering. Het zijn nog geen burgers van Nederland,
                     maar nieuwkomers. We stellen een aantal eisen om hier te kunnen zijn en hier te kunnen
                     blijven. Dat doen we nu ook al met de participatieverklaring. We vragen nu ook al
                     om te ondertekenen dat zaken worden gerespecteerd. Het enige wat daar nu aan wordt
                     toegevoegd, is dat dit ten aanzien van specifieke mensenrechten wordt onderschreven.
                     Als het argument wordt gebruikt dat we meer zouden vragen, moet u eigenlijk de hele
                     participatieverklaring willen schrappen. Ik weet dat er partijen zijn die dat vinden.
                     Zo is D66 daar in het verleden kritisch op geweest. Maar ik denk dat zo'n participatieverklaring
                     wel degelijk waarde heeft. En ja, daarmee vragen we iets van nieuwkomers, maar je
                     krijgt ook wat als je hier in Nederland komt. Er mag wat tegenover al die vrijheden
                     en al die rechten staan.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan weer verder met een aantal sprekers die zich gemeld hebben om
                     vragen te stellen aan de Minister. Eventueel kan er later, in tweede termijn, nog
                     onderling gediscussieerd worden. Ik vind het goed dat de indieners nog even een toelichting
                     hebben gegeven, maar de vervolgvragen gaan weer richting de Minister.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Dit sluit aan op wat collega Becker en de Minister zeiden. De Minister zei dat het
                     er niet toe mag leiden dat nieuwkomers door een andere hoepel moeten springen dan
                     mensen die hier geboren en getogen zijn. Dat is precies wat de hele participatieverklaring
                     doet. Ik begrijp dit inderdaad niet zo goed. Het amendement op stuk nr. 8 zegt inderdaad:
                     schrap die hele participatieplanning precies om deze reden en biedt inburgering op
                     maat op basis van kernwaarden en grondrechten. De Minister ontraadt dat, omdat hij
                     de kernwaarden en de grondrechten heel belangrijk vindt. En bij dit amendement zegt
                     de Minister in de appreciatie: ja, maar dan moeten mensen door een andere hoepel springen,
                     dus daar ben ik niet voor. Het is of het een of het ander. Dat zeg ik ook tegen de
                     collega's. Tegen iedereen die inderdaad vindt dat nieuwkomers niet door een andere
                     hoepel hoeven te springen dan mensen die hier geboren en opgegroeid zijn, zeg ik:
                     steun het amendement op stuk nr. 8, want ik beoog precies om dat gelijk te trekken
                     voor iedereen.
                  
Minister Koolmees:
Daar is eerder in de Kamer uitvoerig debat over gevoerd onder mijn voorganger en ook
                     met mij in het begin. Toen hebben de heer Segers en de heer Heerma een motie ingediend
                     om het participatieverklaringstraject effectiever te maken, waar een meerderheid van
                     de Kamer voor was. Ik heb ook nog steeds een meerderheid in uw Kamer gevonden die
                     het participatieverklaringstraject wil behouden. Dat is deel een.
                  
Deel twee is dat het inderdaad zo is dat er in het participatieverklaringstraject
                     een verklaring wordt gegeven over de grondrechten in Nederland. Die wordt niet gevraagd
                     van mensen die in Nederland geboren zijn, dus in die zin heeft u gelijk. Mijn dubbele
                     interpretatie van het amendement kwam precies op het snijvlak van deze naar voren.
                     Enerzijds past de vraag over mensenrechten die mevrouw Becker en de heer Segers in
                     het amendement stoppen, juridisch in de analyse van het Europees Verdrag voor de Rechten
                     van de Mens en de toetsing daarop. In die zin is het grondrechtelijk en grondwettelijk
                     eigenlijk een verlengde van de vier criteria die nu al in het participatieverklaringstraject
                     worden opgenomen. Het tweede punt wat ik nu in het debat met uw Kamer hoor, is wat
                     dit betekent voor mensen die andere opvattingen hebben en die de Grondwet en de rechtsstaat
                     wel onderschrijven, maar daar wel degelijk anders tegen aankijken. Die vrijheid van
                     gedachten, meningsuiting, godsdienst en levensovertuiging blijft natuurlijk altijd
                     bestaan. Die kan dus ook geen reden zijn om niet Nederlander te zijn. Zo loop ik dit
                     wel af. Maar ja, ik zou het overwegen ...
                  
De voorzitter:
Meneer Van den Berge, kort.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Afrondend, kort, want ik kijk ook op de klok. Volgens mij hebben de Minister en ik
                     moeite met het uitspreken van het woord «participatieverklaringstraject» (pvt) en
                     dat is ook al een reden om het te schrappen. Maar dat hele ding is volgens mij een
                     ultiem symbool van maakbaarheidsdenken. Inburgering en integratie zijn een heel complex
                     proces. Het moet van twee kanten komen op basis van kernwaarden en grondrechten. Daar
                     zijn we het allemaal over eens. Van al de dingen die in de toelichting op dit amendement
                     staan, denk ik ook: dat zijn verschrikkelijke dingen die we moeten aanpakken. Volgens
                     mij moeten we die via strafrecht, opsporing en justitie aanpakken en niet met een
                     symbolische participatieverklaring. Maar goed, volgens mij is mijn standpunt in dezen
                     helder.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over de mate van symboolpolitiek in dezen. Ik
                     wil de Minister oprecht de vraag stellen of hij hier daadwerkelijk in gelooft. Als
                     nieuwkomers die een participatieverklaringstraject van twaalf uur hebben gevolgd en
                     vervolgens uitspreken dat ze de mensenrechten onderschrijven en actief afstand doen
                     van zaken die daarmee in strijd zijn, is de Minister dan daadwerkelijk in de veronderstelling
                     dat dat dan zo is?
                  
Minister Koolmees:
De heer Kuzu heeft gelijk. Na een cursus van twaalf uur en een kennismaking met de
                     elementaire kenmerken van onze rechtsstaat, onze Grondwet en onze vrijheden, geloof
                     ik niet dat alles helemaal doorwrocht gevoeld wordt. Toen mijn voorganger, de heer
                     Asscher, op verzoek van de Kamer dit traject heeft opgezet, was het volgens mij juist
                     de bedoeling dat nieuwkomers kennismaken met de Grondwet, met de grondrechten en de
                     vrijheden die in Nederland van belang zijn, ook vanuit de discussie die hier vaak
                     wordt gevoerd over de vraag of de waarden herkend en erkend worden. De waarden van
                     vrijheid, gelijkheid, gelijkwaardigheid, solidariteit en participatie die nu zijn
                     opgenomen in het participatieverklaringstraject, zijn blijkbaar onder mijn voorganger
                     door uw Kamer van dusdanig belang geacht dat die verankerd zijn in de wet. Dat is
                     één. Twee. Ik heb de afgelopen jaren in deze discussie ook geconstateerd dat een grote
                     meerderheid van uw Kamer nog steeds hecht aan dit traject, niet alleen vanwege de
                     rechtsstatelijkheid, maar ook vanwege het symbolische moment dat de heer Segers altijd
                     benoemt, namelijk het symbolische moment van Nederlander worden. Dat zijn argumenten
                     die ik steeds heb gehoord. Maar ik geloof niet dat mensen de Grondwet na twaalf uur
                     helemaal uit hun hoofd hebben geleerd.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Het doet me in ieder geval deugd dat de Minister zegt: de heer Kuzu heeft helemaal
                     gelijk. Dat hoor ik graag. In 2015, toen deze discussie al speelde, was DENK een van
                     de weinigen, en misschien zelfs de enige fractie, die precies de vragen stelde die
                     hier vandaag zijn gesteld. De mate van symboolpolitiek in dezen is echt immens. Ik
                     sta ervan te kijken. Ik moet tot mijn teleurstelling constateren dat we vandaag te
                     maken hebben met misschien wel de belangrijkste wet van deze hele commissie, maar
                     dat we de discussie laten kapen door zo'n element van symboolpolitiek. Dat moeten
                     we niet hebben. De Minister kan volgens mij niks anders dan zeggen: «Dit is zo'n mate
                     van symboolpolitiek. Dit gaat ten koste van de wet en dit gaat ten koste van de discussie
                     over deze wet. Ontraden die handel en we gaan verder.»
                  
Minister Koolmees:
Ik begrijp de opvatting van de heer Kuzu en ik weet dat de heer Van den Berge en de
                     heer Van Meenen dat ook vinden, maar ik heb me te houden aan Kamermeerderheden en
                     aan wetten die met een ruime meerderheid door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer zijn
                     ingediend. Er zijn recent nog moties ingediend over dat dit aangepast moet worden.
                     Dat constateer ik. De heer Kuzu kan daarover van mening verschillen; dat respecteer
                     ik ook. Maar de moties die zijn ingediend om het participatieverklaringstraject te
                     schrappen, hebben in de afgelopen twee, drie jaar waarin ik hier zit, nooit een meerderheid
                     gehaald. Ik heb wel een suggestie aan de indieners, want volgens mij gaat de discussie
                     nu over het onderschrijven. «Onderschrijven» is het woord waarbij een gevoel ontstaat
                     dat er geen sprake is van gelijke monniken, gelijke kappen. Stel dat van het woord
                     «onderschrijven» het woord «eerbiedigen» wordt gemaakt. Is dat een suggestie om de
                     discussie in deze commissie te beslechten? Want ik hoor van alle kanten, ook van de
                     heer Jasper van Dijk en de heer Van Meenen, dat alle punten die erin staan, de mensenrechten,
                     wel degelijk als zeer belangrijk worden gezien in het kennismaken met de Nederlandse
                     maatschappij. Volgens mij zou dat een compromis kunnen zijn waar een hele grote meerderheid
                     van uw Kamer achter zou kunnen staan. Dat staat nog los van de principiële discussie
                     over de vraag of je zo'n traject wel of niet wil, maar daar heb ik in de afgelopen
                     drie jaar al vier moties over gezien.
                  
De voorzitter:
Ik laat dit heel even rusten, met uw welnemen. Meneer Kuzu wil nog een afrondende
                     opmerking maken.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Het gaat er niet om welk woord je gebruikt. Ook het woordje «eerbiedigen» betekent
                     dat het voor de ene groep anders wordt uitgelegd dan voor de andere groep. Zeer zeker
                     wel. Ik zie ook collega Jasper van Dijk zijn hoofd schudden. We hebben in deze Kamer
                     vaak genoeg de discussie gehad over dat er ook groepen mensen zijn in Nederland die
                     een aantal elementen die in dit amendement staan, ook niet respecteren en eerbiedigen.
                     Dus waarom vragen we het van de ene groep wel, maar van de andere groep niet? Ik blijf
                     dat raar vinden.
                  
Minister Koolmees:
Ik vind het verschil tussen «eerbiedigen» en «onderschrijven» wel fundamenteel. «Onderschrijven»
                     betekent dat je iemand anders vraagt om iets te onderschrijven wat je nooit aan Nederlanders
                     vraagt. Dat is precies het punt waar ik net een ongemakkelijk gevoel bij had. Maar
                     «eerbiedigen» doen we wel, want we hebben de rechtsstaat en Nederlanders houden zich
                     aan de wet. Dat is volgens mij het cruciale woord dat misschien een einde zou kunnen
                     maken aan deze verwarring.
                  
De voorzitter:
Ik heb nog twee sprekers die zich gemeld hebben met een vraag aan de Minister. Allereerst
                     de heer Van Meenen en daarna de heer Peters.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Om te beginnen wil ik mij verontschuldigen dat ik hier als gast zo de boel op stelten
                     heb gezet met een vraag aan de Minister, maar uit de discussie is wel gebleken dat
                     het toch goed is om het er nog over te hebben. Ik wil nog even een paar dingen stellen.
                     Laat er, zoals de Minister inderdaad zegt, geen enkel misverstand over bestaan hoe
                     afschuwelijk ik alle dingen vind die hier opgesomd worden in het kader van mensenrechten.
                     Daar kan geen enkel misverstand over bestaan. Maar het is niet helemaal juist dat
                     de Minister zegt dat mijn fractie zich blijft verzetten tegen de participatieverklaring.
                     Dat is in het verleden zo geweest, maar wij hebben ons daarbij neergelegd. Maar ik
                     wil ervoor waken dat het een soort kapstok wordt waar je voortdurend nieuwe haakjes
                     en nieuwe hoepels aan gaat ophangen om het maar zo ingewikkeld mogelijk te maken om
                     dit land binnen te komen, als daar noodzaak toe bestaat. Dat is waar mijn vrees zit.
                     Alles wat hier staat, wordt gestuit door de wet. Dat is gewoon zo. Niemand kan zeggen:
                     genitale verminking en huwelijksdwang lijken mij prima. Dat wordt gestuit door de
                     wet. Daar moeten we ook zelf vertrouwen in hebben. Dat gaan we ook doen als het nodig
                     is, voor mensen die hier al zijn en voor mensen die hier komen. Dat is mijn punt.
                     Ik ben blij dat de Minister op zoek gaat naar verbinding. Zo kennen we hem ook. Heel
                     goed. Ik zal in mijn fractie ook goed nadenken over hoe dat is. Het is misschien wel
                     goed om hem te vragen om nog een keer ook schriftelijk in te gaan op met name de beoordeling
                     van dit amendement, op hoe hij dit precies ziet. Ik weet niet of daar behoefte aan
                     bestaat, maar ik zou me kunnen voorstellen dat we nog even iets afstand nemen van
                     deze discussie en op die manier dan het finale woord aan hem laten.
                  
Minister Koolmees:
Het is wel belangrijk om te weten wat het finale amendement dan is. Ik hoorde de heer
                     Segers net al zeggen dat hij met de andere indiener wilde overleggen. Maar dat wil
                     ik zeker doen. Als het amendement wordt aangepast, zal ik daarop reflecteren in een
                     schriftelijke reactie. Nogmaals, ik begrijp heel goed wat de heer Van Meenen zegt.
                     Ik denk dat het onderscheid zit in onderschrijven versus eerbiedigen van de rechtsstaat.
                     Ik denk ook dat we allemaal een ongemakkelijk gevoel hebben bij alle voorbeelden die
                     in het amendement zijn genoemd en dat we het van belang vinden dat de grondrechten
                     en de elementen van onze rechtsstaat onderdeel zijn van het inburgeringstraject. Daar
                     is in deze Kamer volgens mij geen verschil van mening over. En ik ben inderdaad altijd
                     op zoek naar consensus.
                  
De heer Peters (CDA):
Eigenlijk is mijn vraag door het vorige antwoord van de Minister al verdwenen. Op
                     gedrag kun je sturen, op gedachten niet. Ik wilde voorstellen om het woord «onderschrijven»
                     weg te halen, maar «eerbiedigen» is eigenlijk nog beter. Als dat veranderd kan worden,
                     kan ik het zeker steunen. Anders moet ik er echt hard over nadenken, want ik wil geen
                     gedachtenpolitie.
                  
De voorzitter:
De Minister heeft een suggestie gedaan aan de indieners. Ik weet niet of zij daar
                     nu op willen reageren? Mevrouw Becker.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Ik denk dat het goed is als wij als indieners met elkaar gaan overleggen, ook over
                     wat het verschil is tussen eerbiedigen en respecteren. Want het amendement moet nog
                     wel iets toevoegen. Dat gaan we doen. Ik denk dat het daarbij ook goed is om vast
                     te stellen dat deze discussie wat ons betreft niet gaat over de vraag of we een participatieverklaring
                     moeten hebben of niet. Dat hoor ik een aantal leden toch wel zeggen. Die zijn eigenlijk
                     überhaupt tegen een participatieverklaring. Dat mag, maar als je ervan uitgaat dat
                     die er is, is ons doel om die dan ook zo effectief mogelijk te laten zijn. Maar we
                     nemen de suggestie van de Minister mee. We gaan ernaar kijken. Mochten wij het wijzigen,
                     dan heb ik er niks op tegen dat de Minister er schriftelijk op terugkomt, zodat iedereen
                     voor de stemmingen weet of het oordeel Kamer kan krijgen of niet.
                  
De voorzitter:
Dan stel ik nu vast dat de indieners overwegen het amendement aan te passen. Dan kijk
                     ik nog even naar de Minister. Kan hij nu tot een oordeel komen dat ik kan afconcluderen?
                     Of komt hij er later op terug?
                  
Minister Koolmees:
Ik kom er later op terug, want ik hoor mevrouw Becker nog twee dingen zeggen. Eerbiedigen
                     is weer iets anders dan respecteren. Want respecteren gaat weer richting onderschrijven.
                     Ik wacht dus even de definitieve tekst af, voordat ik er een oordeel over vel. Ik
                     kan me namelijk zomaar voorstellen dat ik met uw Kamer dezelfde discussie krijg over
                     «respecteren». Iedereen is gehouden aan de wet. In zekere zin heeft de heer Van Meenen
                     gelijk daarin. We hebben een rechtsstaat. De punten die hier staan, mogen niet van
                     de wet. Dat is terecht. De wet stuit deze handelingen en dat is zeer terecht. Ik constateer
                     alleen dat er een traject is dat expliciet aandacht vraagt hiervoor, vanwege mensen
                     die uit een ander land naar Nederland komen en kennis moeten maken met de Nederlandse
                     maatschappij. Zo heet de hele module. Maar ik wacht even de definitieve tekst af voordat
                     ik er een oordeel over geef.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 24 heeft nu nog geen oordeel. Dat wordt mogelijk aangepast.
                     Een schriftelijk oordeel van het kabinet volgt. Gaat u verder.
                  
Minister Koolmees:
Dan het amendement op stuk nr. 15, weer van mevrouw Becker. Ik hoop dat dit sneller
                     kan. Het gaat over het vastleggen van maximumboetebedragen in het wetsvoorstel. Daar
                     ben ik geen voorstander van. Ik vind het wel belangrijk dat inburgeraars vooraf goed
                     weten waar ze aan toe zijn, zeker als het gaat over de boetes. Daarom heb ik wel de
                     maximale boetebedragen die gemeenten kunnen opleggen, in de wet vastgelegd. Daarnaast
                     moeten ze in een verordening vastleggen hoe ze daarmee omgaan. Er moet ook wel beleidsvrijheid
                     zijn voor die gemeenten in hun handhaving. Ik vind het dus een stap te ver gaan om
                     het vast te leggen in een AMvB. Daarom ontraad ik dit amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 15 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
15? Ja. Dan het amendement op stuk nr. 16, van de heer Kuzu, over geestelijk bedienaren.
                     De inburgeringsplicht voor geestelijk bedienaren bestaat ook in het huidige stelsel.
                     Dit dateert al uit het stelsel van 2007. In het huidige stelsel bestaat geen specifieke
                     mogelijkheid voor een ontheffing voor deze groep. Ik zie geen aanleiding om dit in
                     het nieuwe stelsel te wijzigen. Daarom ontraad ik dit amendement.
                  
De motie ...
De voorzitter:
Sorry, ik moet het even vaststellen voor het verslag. Het amendement op stuk nr. 16
                     wordt ontraden.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Is dat misschien hernummerd? Want ik heb het niet in mijn pakketje. O, het zit achterin.
                     Sorry.
                  
De voorzitter:
Ik heb aanleiding om te vermoeden dat u het wel heeft.
Minister Koolmees:
Dan het amendement op stuk nr. 17, met betrekking tot artikel 10, om het opstellen
                     van nadere regels over de voorbereiding op de inburgering te veranderen in een verplichting.
                     Dat wil ik ook ontraden. Dat is onderdeel van de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt
                     met de gemeenten. Een verplichting past daar niet bij. Daarnaast is er ook voldoende
                     ruimte in het kader van het Programma Flexibilisering Asielketen. Tegen die achtergrond
                     wil ik dit ontraden.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 17 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
Dan het amendement op stuk nr. 18, over het maximeren van examenkosten tot € 300.
                     Een aantal jaren geleden hebben het Europees Hof en de Centrale Raad van Beroep gekeken
                     naar de kosten van inburgering. Zij zijn echter niet tot de conclusie gekomen dat
                     de huidige kosten disproportioneel zijn. In het nieuwe stelsel doen we een aantal aanpassingen. Ik verwacht dat
                     de examenkosten eerder lager dan hoger uitkomen, omdat er geen AGI-ontheffing meer
                     is en omdat de kosten voor de MAP en het PVT door de gemeenten worden gedragen en
                     niet door de inburgeraar zelf. Tegen die achtergrond ontraad ik dit amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 18 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
Ik kan het niet makkelijker maken voor de heer Kuzu. Dan het amendement op stuk nr. 19,
                     over gemeenten laten beoordelen of de beoordelingstermijn voor een inburgeringsplichtige
                     moet worden verlengd. In het wetsvoorstel is deze taak bij DUO belegd. Dat heeft te
                     maken met de fundamentele keuze die we hebben gemaakt, namelijk geen decentralisatie,
                     maar een combinatie van gemeenten en Rijk. De DUO-toets is natuurlijk een generieke
                     toets voor heel Nederland. Daarom ontraad ik dit amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 19 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
Dan het amendement op stuk nr. 20: gemeenten moeten binnen tien weken na vaststelling
                     van het PIP een inburgeringscursus hebben aangeboden. Gemeenten moeten tijdig zorgen
                     voor een passend aanbod van burgering. Binnen tien weken dient het PIP te worden vastgesteld,
                     na vestiging in de gemeente. Ook gemeenten hebben er baat bij als inburgeringsplichtigen
                     snel starten met het traject. Het zal echter niet altijd mogelijk zijn om direct na
                     afronding van een PIP in te stromen in een passend traject. Dat is bijvoorbeeld afhankelijk
                     van bestaande instroommomenten. Daarom is het ook niet wenselijk om harde eisen te
                     stellen aan de termijn waarbinnen een gemeente een inburgeringsaanbod moet hebben
                     gedaan. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht zijn gemeenten wel gehouden om
                     binnen een redelijke termijn te zorgen voor een passend aanbod voor inburgeringsplichtigen.
                     Ik verwacht dat gemeenten en inburgeraars gezamenlijk tot een passend traject komen.
                     Ik ontraad daarom dit amendement.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Tien weken is niet redelijk?
Minister Koolmees:
Tien weken is redelijk, want dat staat in de wet.
De heer Kuzu (DENK):
Dat is precies waar ik om vraag, met een extra motivatie om ervoor te zorgen dat ...
                     Ik laat het even hierbij, voorzitter. Sorry.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 20 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
Dan het amendement op stuk nr. 21, over de termijn voor het PIP vastleggen in de wet
                     in plaats van in lagere regelgeving. Dit heeft ook een beetje te maken met het amendement
                     van mevrouw Becker. Als uit de evaluatie of uit de voortgang blijkt dat het anders
                     moet, dan is het makkelijker om het via een AMvB te regelen dan in de wet. Daarom
                     is gekozen voor de lagere regelgeving. Daarom ontraad ik ook dit amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 21 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
De heer Kuzu heeft wel heel veel amendementen ingediend. Dan het amendement op stuk
                     nr. 22, van de heer Kuzu: artikel 20, lid 3 zodanig aanpassen dat het verplicht wordt
                     om regels over vrijwillige inburgering in lagere regelgeving op te nemen. Dat wil
                     ik overnemen, of oordeel Kamer geven.
                  
De voorzitter:
Dat laatste is een oordeel dat past binnen hoe we dat doen, dus het amendement op
                     stuk nr. 22 krijgt oordeel Kamer.
                  
Minister Koolmees:
De heer Kuzu is blij. Het amendement op stuk nr. 25 regelt dat gemeenten inburgeraars
                     beboeten die niet tijdig hun inburgeringstraject afronden, in plaats van DUO. Die
                     discussie hebben we net ook al gehad. Dat wil ik ontraden, omdat ik bewust de keus
                     heb gemaakt om niet volledig te decentraliseren en een centrale examinering in stand
                     te houden.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 25 is ontraden.
Minister Koolmees:
Het amendement op het stuk nr. 26. Vreemdelingen die aan de inburgeringsplicht hebben
                     voldaan, zouden niet voor een tweede keer moeten inburgeren in het kader van een sterker
                     verblijfsrecht of naturalisatie. Dit wetsvoorstel is niet het terrein van mij, maar
                     van de Staatssecretaris van JenV. Het gaat over de Naturalisatiewet. Het overgangsrecht
                     met betrekking tot een sterker verblijfsrecht behoort niet in het wetsvoorstel geregeld
                     te worden, maar in het Vreemdelingenbesluit. Daarom is dit niet de goede plek hiervoor.
                     De stas van JenV heeft al aangekondigd de taaleis voor naturalisatie te verhogen naar
                     B1. Dit amendement zou daaraan in de weg staan, dus tegen die achtergrond ontraad
                     ik dit amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 26 is ontraden.
Minister Koolmees:
Dan het amendement op stuk nr. 27 over ontheffing van de inburgeringsplicht. Voorgesteld
                     wordt om het tweede lid van artikel 5, het artikel dat gaat over de inburgeringsplicht,
                     te wijzigen. Vastgesteld wordt welke termijn – vier jaar – in acht moet worden genomen
                     bij de beoordeling of het voor de vreemdeling onmogelijk of uiterst moeilijk is om
                     aan de inburgeringsplicht te voldoen. In de huidige praktijk wordt bij ontheffing
                     op grond van medische omstandigheden door een medisch adviseur doorgaans reeds beoordeeld
                     of iemand binnen vijf jaar aan de inburgeringsplicht kan voldoen. Indien dit niet
                     het geval is, wordt hij of zij vrijgesteld van de inburgeringsplicht. Ik wil niet
                     in de expertise van een medisch adviseur treden en een termijn bij wet vastleggen.
                     Bij de ontheffing op grond van bijzondere individuele omstandigheden ligt het vastleggen
                     van de termijn in de wet voorts evenmin in de rede, omdat vooraf lastig is in te schatten
                     om wat voor soort omstandigheden het in praktijk zal gaan. Tegen die achtergrond ontraad
                     ik dit amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 27 krijgt het oordeel ontraden.
Minister Koolmees:
Het amendement op stuk nr. 28 van de heer Kuzu vraagt EU-burgers en Turkse burgers
                     voor een sociale lening in aanmerking te laten komen. We hebben een zorgvuldige juridische
                     analyse gemaakt en daaruit de conclusie getrokken dat het onder voorwaarden mogelijk
                     is om de inburgeringsplicht op te leggen aan Turkse staatsburgers. We hebben hierover
                     uitvoerig gecorrespondeerd en ook gedebatteerd. Tegen die achtergrond ontraad ik dit
                     amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 28 krijgt het oordeel ontraden.
Minister Koolmees:
Het amendement op stuk nr. 29 vraagt de doelgroep die in het kader van vrijwillige
                     inburgering voor een sociale lening in aanmerking komt aanzienlijk uit te breiden,
                     namelijk tot alle vreemdelingen die niet inburgeringsplichtig zijn en die in het bezit
                     zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Dit zou een aanzienlijke
                     verruiming betekenen van de doelgroep van de sociale lening. Ook ik zie het belang
                     dat burgers van de EU de mogelijkheid krijgen om de taal te leren. Er is ook een motie
                     van de heer Segers geweest om daarover met werkgevers in overleg te treden. In het
                     huidige en ook in het nieuwe stelsel zal het mogelijk zijn om gebruik te maken van
                     een sociale lening van DUO. Voor overige vreemdelingen die hier op grond van een verblijfsvergunning
                     regulier voor bepaalde tijd verblijven, zie ik het belang niet. In veel gevallen betreft
                     het namelijk vreemdelingen met een tijdelijke verblijfsvergunning, die niet van plan
                     zijn zich in ons land te vestigen. Denk aan de discussie met de heer Jasper van Dijk
                     over kennismigranten, bijvoorbeeld. Daar komt nog bij dat er verschillende mogelijkheden
                     zijn voor gemeenten om niet-inburgeringsplichtigen een taalcursus aan te bieden. Daarvoor
                     zijn bijvoorbeeld de WEB-middelen beschikbaar. We hebben het Taalakkoord gesloten.
                     Tegen die achtergrond ontraad ik dit amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 29 krijgt het oordeel ontraden.
Minister Koolmees:
Dan het amendement op stuk nr. 31 van de heer De Graaf van de PVV over artikel 16a
                     van de Vreemdelingenwet en een dwingende weigeringsgrond. Dit gaat over de Vreemdelingenwet.
                     Dit artikel gaat echter niet over de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Daar
                     komt bij dat hetgeen de indieners voorstellen, al geregeld is. In het Vreemdelingenbesluit
                     is immers vastgelegd dat het niet behaald hebben van het inburgeringsexamen een dwingende
                     afwijzingsgrond is voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dat is geregeld
                     in de artikelen 3.80a, 3.96a en 3.107a van het Vreemdelingenbesluit. Dat is overigens
                     niet van mij, maar van de Staatssecretaris van JenV. Dat uitgangspunt gaat na deze
                     wetswijziging niet veranderen, dus ontraden.
                  
De voorzitter:
Dat ging over het amendement van de heer De Graaf op stuk nr. 31. Dat is ontraden.
Mevrouw Becker (VVD):
Even voor mijn goed begrip, want de heer De Graaf schrijft hier: «Er dient geen ruimte
                     te zijn voor willekeur of verschillen in interpretatie». Kan de regering bevestigen
                     dat dat dan ook in het huidige stelsel niet zo is? Want de Minister zegt dat het al
                     zo is dat er geen verblijfsvergunning wordt gegeven voor onbepaalde tijd als je niet
                     aan de gestelde eisen voldoet. Dan denk ik: nou, dan hoef ik dit amendement niet te
                     steunen. Maar de heer De Graaf schrijft dat er nu kennelijk sprake is van willekeur.
                     Dus het zou voor mij wel van belang zijn dat dan wordt bevestigd dat er op dit moment
                     in de regelgeving ook geen willekeur mogelijk is, want dan voegt het amendement inderdaad
                     niks toe. Als de Minister dat nu niet kan toelichten, dan misschien later nog schriftelijk?
                  
Minister Koolmees:
Het gaat niet over een wet die onder mijn verantwoordelijkheid valt. Dit valt onder
                     de Staatssecretaris van JenV. Eerlijk gezegd zou ik het dus niet uit mijn hoofd weten.
                     Dat moeten we dan even bij JenV navragen. Maar mijn ambtelijk advies is: ontraden.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Zeker, dat is helder. Alleen, om te kunnen bepalen wat ik mijn fractie adviseer om
                     te stemmen zou dat voor mij relevante informatie zijn. Dus misschien kunnen we dat
                     nog toegezonden krijgen? Dat kan een kort briefje zijn. Maar is de stelling van de
                     heer De Graaf juist dat er op dit moment wel ruimte is voor willekeur of verschillen
                     in interpretatie?
                  
Minister Koolmees:
Ik moet toch nog een briefje sturen in het kader van uw andere amendement, dus dan
                     neem ik dit daar gelijk bij mee.
                  
Dan het amendement op stuk nr. 32 van de SP: nadere eisen in de wet ten aanzien van
                     de afnemers van de brede intake en opstellers van het PIP, en een tijdig aanbod en
                     een reële prijs. Daar hebben we het vaak over gehad. De vraag van de heer Gijs van
                     Dijk is daar vandaag over gegaan. Het haakje is opgenomen, maar deze stappen zou ik
                     niet vandaag willen zetten. Dus ontraad ik dit amendement.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 32 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
Het amendement van de heer Van den Berge op stuk nr. 33 vervangt nr. 8. Daar hebben
                     we het net eigenlijk de hele tijd over gehad: het participatieverklaringstraject.
                     Tegen die achtergrond ontraad ik deze motie.
                  
De voorzitter:
Het oude amendement op stuk nr. 8 is nu stuk nr. 33, en blijft ontraden.
Minister Koolmees:
Ik krijg live commentaar. Mevrouw Becker vraagt of er nu al willekeur is. Nee, is
                     er nu ook geen willekeur. Dat is ook gecheckt bij het Ministerie van JenV, live.
                  
De voorzitter:
Het amendement-Becker c.s. op stuk nr. 30.
Minister Koolmees:
Dat is het oude amendement over de vve waar nog steeds het handhavingspunt in staat.
                     Daar zouden we op terugkomen als die tekst gewijzigd zou zijn.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Misschien mag ik voor de efficiëntie aangeven dat we het handhavingspunt hebben vervangen
                     door een evaluatiebepaling zodat er zal moeten worden gekeken of het daadwerkelijk
                     leidt tot betere benutting van de vve. Volgens mij voldoe ik dan aan alles wat Bureau
                     Wetgeving mij heeft meegegeven wat juridisch nodig is om het in lijn te brengen met
                     het wetsvoorstel. Voor wie het nog kan volgen: het gaat erover dat als er afspraken
                     worden gemaakt in de brede intake en vervolgens in het PIP over het benutten van de
                     vve, dat geen nieuwe leerplicht kan introduceren. Door een handhavingsbepaling werd
                     dat eerder wel gesuggereerd, dus dat hebben we er nu uitgehaald en die is vervangen
                     door een evaluatiebepaling. Ik weet niet of dit het ministerie of de Kamer al bereikt
                     heeft, maar misschien kunnen we er alvast een oordeel op krijgen, zodat we weten of
                     het amendement met die formulering oordeel Kamer kan krijgen.
                  
Minister Koolmees:
Op het gevaar af dat we in eenzelfde soort discussie terechtkomen als een halfuur
                     geleden. Als het op deze manier aangepast is, geef ik het oordeel Kamer. Maar ik wil
                     eerst graag de tekst zien, voordat er een interpretatieverschil ontstaat over «onderschrijven»,
                     «erkennen» of iets dergelijks.
                  
De voorzitter:
Misschien mogen we dan aan u vragen, excellentie, of u bereid bent in dat briefje
                     dat naar de Kamer komt het oordeel over het gewijzigd amendement op stuk nr. 30 mee
                     te nemen?
                  
Minister Koolmees:
Ja, dat doen we. Als we de tekst binnen hebben, zullen we dat meenemen in het briefje.
De voorzitter:
Alle amendementen zijn inmiddels voorzien van een oordeel. Dat is wat we graag wilden.
                     Dank daarvoor. Dan kijk ik naar mijn collega's. Het is 18.15 uur. Wij kunnen de behandeling
                     van dit wetsvoorstel afronden, als u zich zou houden aan twee minuten spreektijd in
                     tweede termijn en de Minister puntig een oordeel geeft over eventueel in te dienen
                     moties. Het heeft mijn voorkeur om dat te doen, omdat we in de laatste week voor het
                     reces zitten en het ingewikkeld zal zijn om iedereen deze week weer bij elkaar te
                     krijgen.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Voorzitter. Als ik mag beginnen en me vervolgens mag excuseren, vind ik dat prima.
De voorzitter:
Ik zie instemmend geknik. Dan stel ik voor dat we dat doen. Ik kijk even naar de Minister.
                     Kunnen wij meteen door? We kunnen meteen door. De commissie gaat ermee akkoord dat
                     de heer Kuzu als eerste het woord krijgt in tweede termijn. Ik wil graag een richttijd
                     van twee minuten met u afspreken.
                  
De heer Kuzu (DENK):
Voorzitter. Dank aan de Minister voor de antwoorden die hij heeft gegeven in de eerste
                     termijn.
                  
Ik moet vaststellen dat we het strengste inburgeringsstelsel van heel Europa aan het
                     organiseren zijn; met een taalniveau dat behaald moet worden op B1 in plaats van A2,
                     en de manier waarop we omgaan met gezinsmigranten. Dat zou 140 miljoen euro extra
                     kosten, maar dat hebben we er blijkbaar niet voor over.
                  
Een derde van de kosten van de totale inburgering zit in de uitvoering, dus u moet
                     zich voorstellen: een overhead van 30% en dat alleen bij de gemeentelijke overheid.
                     Ik moet dat heel nadrukkelijk met mijn fractie overleggen, want ik kan niet bij voorbaat
                     zeggen dat wij een voorstander zijn van dit wetsvoorstel.
                  
Rest mij om twee moties in te dienen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering ervoor heeft gekozen om de inburgeringsvoorzieningen
                  in een specifieke doeluitkering te zetten, maar de uitvoeringskosten toe te voegen
                  aan het Gemeentefonds;
               
overwegende dat de uitvoeringskosten ten behoeve van de nieuwe Wet inburgering niet
                  ingezet zouden mogen worden voor andere doeleinden;
               
verzoekt de regering om de uitvoeringskosten ten behoeve van de nieuwe inburgeringswet
                  te oormerken,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan
                     voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 36 (35 483).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering de inburgeringsplicht voor Turkse nieuwkomers wil herinvoeren;
constaterende dat de Centrale Raad van Beroep in 2001 oordeelde dat herinvoering van
                  de inburgeringsplicht voor Turkse nieuwkomers in strijd is met het associatierecht
                  tussen EU-landen en Turkije;
               
overwegende dat een nieuwe inburgeringsplicht voor Turkse nieuwkomers gaat zorgen
                  voor jarenlang juridisch getouwtrek met een zeer waarschijnlijke kans dat de regering
                  deze zaak verliest vanwege strijdigheid met het EU-associatierecht;
               
verzoekt de regering om de plannen voor de herinvoering van de inburgeringsplicht
                  voor Turkse nieuwkomers juridisch extern te laten toetsen en de uitkomsten te delen
                  met de Kamer,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan
                     voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 37 (35 483).
De heer Kuzu (DENK):
Dank aan u, voorzitter, aan de Minister en de collega's vanwege de coulance.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Kuzu. Ik ga de volgorde van de eerste termijn verder af. Ik geef
                     het woord aan de heer De Graaf van de PVV.
                  
De heer De Graaf (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Zoals gesteld in de eerste termijn: het gaat om de kraan en
                     de dweil, en daar blijf ik op terugkomen. Het cliché of het spreekwoord is waar: als
                     de kraan niet dichtstaat, dan heeft dweilen geen zin. Deze wet is een nieuwe dweil.
                     Daarmee wil ik niet het werk van de vele ambtenaren en de Minister diskwalificeren,
                     het gaat meer om het spreekwoord dat ik wil hanteren.
                  
Ik twijfel nog steeds, ook na dit lange debat, of deze nieuwe wet het beter zal gaan
                     doen dan die oude, ook al is die strenger en heb ik voor een paar kleine onderdelen
                     ook het woordje «hulde» gebruikt, en dat herhaal ik nog maar eens. Ik ga er nog eens
                     diep over nadenken en nog eens in overleg met de fractie en dan gaan we van de week
                     daarover stemmen en verder kijken.
                  
Ik heb wel één motie en die betreft inderdaad de kraan.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat inburgeringsbeleid alleen succesvol kan zijn als er een beperkt aantal
                  mensen ons land binnenkomt;
               
van mening dat de mensen die ons land binnenkomen hier alleen mogen komen als ze iets
                  bij kunnen dragen aan ons land en hier niet komen om een uitkering op te strijken;
               
overwegende dat een kleine afstand tot de Joods-christelijke en humanistische basis
                  van onze cultuur meer kans op een succesvolle assimilatie biedt;
               
constaterende dat de islam hier diametraal tegenover staat;
verzoekt de regering om de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor immigranten
                  uit islamitische landen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Graaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 38 (35 483).
De voorzitter:
Meneer De Graaf, u bent aan het einde gekomen van uw tweede termijn? Dan ga ik naar
                     mevrouw Becker van de VVD.
                  
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Wie naar Nederland komt en mag blijven, moet meedoen. Dat
                     geldt voor werk, voor taal en voor waar we het gelukkig vandaag ook uitvoerig over
                     hebben gehad: onze vrije waarden. Ik heb de overtuiging dat deze nieuwe inburgeringswet
                     eraan gaat bijdragen op alle drie elementen meer te vragen van de inburgeraars, maar
                     ook om hen beter in staat te stellen om daadwerkelijk te kunnen integreren. Ik heb
                     ook heel veel welwillende inburgeraars gesproken, de afgelopen jaren, die zich soms
                     aan hun lot overgelaten voelden en die we nu beter kunnen gaan helpen om te integreren.
                  
Ik ga niet alle toezeggingen herhalen die de Minister mij gedaan heeft. Ik neem aan
                     dat de griffier die netjes heeft genoteerd, maar ik dank de Minister daar erg voor.
                  
Ik heb nog één punt waar ik wel wat meer over zou willen zeggen en dat is het verplichte
                     praktische element dat er zit in de oriëntatie op de arbeidsmarkt, de MAP. Daar is
                     een motie over ingediend door mijzelf en collega Nijkerken-De Haan, waarin wij hebben
                     gezegd dat het echt inburgeren via de werkvloer zou moeten zijn. Ik ben niet helemaal
                     gerustgesteld door de antwoorden van de Minister. Ik hoorde hem verschillende dingen
                     zeggen: vrijwilligerswerk, een taalmaatje. Ik zou toch bij voorkeur echt inburgeren
                     via de werkvloer willen. Daarom heb ik daarover de volgende motie.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de aangenomen motie-Nijkerken-de Haan/Becker de regering heeft gevraagd
                  de oriëntatie op de arbeidsmarkt in het nieuwe inburgeringsstelsel te laten plaatsvinden
                  via een ervaring op de werkvloer;
               
overwegende dat het nieuwe inburgeringsstelsel gemeenten de mogelijkheid biedt om
                  in te zetten op het combineren van inburgering en participatie, onder andere via zogeheten
                  duale trajecten, maar voor de arbeidsmarktoriëntatie ruimte laat om participatie breed
                  op te vatten, waaronder ook afspraken met een taalmaatje;
               
verzoekt de regering in de lagere regelgeving op te nemen dat het praktische element
                  in de arbeidsmarktoriëntatie inburgering in principe werkervaring zou moeten zijn
                  en gemeenten aan te sporen daarbij maximale aansluiting te zoeken tussen de inburgeringswet
                  en de Participatiewet;
               
verzoekt de regering tevens in de evaluatie van de inburgeringswet te kijken naar
                  de effectiviteit van de MAP en op welke manier de regie van gemeentes wordt vormgegeven
                  in de samenloop van de inburgerings- en Participatiewet,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Becker. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 39 (35 483).
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Becker. Ik geef het woord aan de heer Van den Berge, GroenLinks.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Voorzitter, met het oog op de klok ga ik mij beperken tot één vraag en twee moties.
                     De vraag gaat over de opt-in voor Turkse inburgeraars. Het komt niet vaak voor dat
                     mevrouw Becker en ik het eens zijn op dit onderwerp, maar nu wel. Toen de Minister
                     net zei dat vrijwillig inburgeren mogelijk blijft, veerde ik even op, want dat is
                     wat anders dan ik in de nota naar aanleiding van het verslag las. Ik heb het nog even
                     gecheckt en volgens mij is vrijwillig inburgeren iets anders dan de opt-inregeling
                     die ook bepaalde rechten geeft. Ik vraag de Minister om daar kort op te reflecteren.
                     Als het klopt wat ik zeg, is het dan toch mogelijk om die opt-inregeling opnieuw open
                     te stellen? Die was heel kort voor de deadline gecommuniceerd naar Turkse inburgeraars.
                  
Dan de moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat voor een groep van ongeveer 51.800 inburgeringsgerechtigden de huidige
                  wetgeving nog van kracht is en dat dit tot 2026 nog zo zal blijven;
               
constaterende dat de huidige wetgeving op vele cruciale punten niet in staat is gebleken
                  inburgeraars voldoende ondersteuning en kansen te bieden;
               
overwegende dat er weliswaar extra middelen voor deze groep ter beschikking gesteld
                  zijn, maar dat deze de overkoepelende knelpunten, zoals bijvoorbeeld het ontbreken
                  van regie en monitoring, niet wegnemen;
               
overwegende dat volwaardige en succesvolle inburgering van deze groep derhalve binnen
                  de huidige kaders vrijwel onmogelijk te bereiken is;
               
verzoekt de regering in gesprek te gaan met de VNG om tot een passende oplossing te
                  komen voor deze «ondertussen»-groep,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berge en Jasper van Dijk. Naar mij
                     blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 40 (35 483).
De heer Van den Berge (GroenLinks):
De volgende probeer ik nog sneller te doen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat persoonlijke begeleiding op maat de meest effectieve manier is tot
                  het succesvol doorlopen van de inburgerings- en participatietrajecten;
               
constaterende dat in onderhavige wet niet geoormerkt is welke middelen precies beschikbaar
                  zijn voor maatschappelijke begeleiding;
               
overwegende dat maatschappelijke begeleiding de sleutel is tot succesvolle inburgering
                  en niet of nauwelijks vervangen kan worden door casemanagement;
               
verzoekt de regering in de nadere uitwerking van de kaders die hierover in samenspraak
                  met gemeenten opgesteld worden, zo veel mogelijk aan te sluiten bij de wensen, ambities,
                  kennis en kunde van de individuele inburgeraar,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Berge. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 41 (35 483).
Dank u wel, meneer Van den Berge. Ik geef het woord aan de heer Peters, CDA.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Minister – of excellentie, moet ik zeggen – voor
                     de beantwoording van de vragen en de appreciatie van de enorme hoeveelheid amendementen.
                     Ik hoop dat iemand nog even wil controleren of ik de juiste appreciatie bij de juiste
                     amendementen heb geschreven, want administratief is dat een beetje ingewikkeld geworden.
                  
Ik heb één motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat gemeenten meer de regie krijgen om inburgeraars, liefst via betaald
                  werk, snel aan de slag te helpen, ook als zij de taal nog niet beheersen;
               
overwegende dat maatwerk bij het vinden van werk en het leren van de taal een belangrijk
                  uitgangspunt is;
               
van oordeel dat sociaal ontwikkelbedrijven een belangrijke rol kunnen spelen bij de
                  inburgering, omdat zij inburgeraars snel aan passend werk kunnen helpen;
               
verzoekt de regering er bij gemeenten nadrukkelijk op aan te dringen om gebruik te
                  maken van de mogelijkheden tot inburgering die sociaal ontwikkelbedrijven kunnen bieden,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Peters en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt,
                     wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 42 (35 483).
Dank u wel, meneer Peters. Dan geef ik het woord aan de heer Jasper van Dijk van de
                     SP.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter, dank. Ik wacht de beraadslaging van de heer Segers en mevrouw Becker over
                     het amendement op stuk nr. 24 af. Ik denk dat ik het advies van de Minister goed vind.
                     Dat zou mij sterken in mijn overtuiging om het te steunen, geef ik hun maar mee.
                  
Voorzitter. Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat prestatiebekostiging een perverse prikkel is en tot een neerwaartse
                  spiraal kan leiden;
               
verzoekt de regering de in de nieuwe Wet inburgering voorgestelde prestatiebekostiging
                  te schrappen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Van den Berge. Naar mij
                     blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 43 (35 483).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat veel docenten op taalscholen onzekere contracten hebben met een laag
                  uurloon;
               
verzoekt de regering vaste contracten en fatsoenlijke lonen na te streven voor docenten
                  inburgering,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Jasper van Dijk en Gijs van Dijk. Naar mij
                     blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 44 (35 483).
Dank u wel, meneer Van Dijk. Het woord geef ik aan de heer Van Meenen van D66.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, dank aan de Minister voor zijn uitgebreide beantwoording en het debat
                     dat hij met ons wilde voeren. Het is erg mooi dat hier een flinke stap vooruit wordt
                     gezet op een toch altijd weer ingewikkeld dossier.
                  
Voorzitter. Een tweetal moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er onder de huidige Wet inburgering veel fraude is gepleegd met
                  inburgeringscursussen;
               
overwegende dat kwalitatief hoogstaande inburgeringscursussen en integere aanbieders
                  een fundament zijn voor een succesvol inburgeringstraject;
               
constaterende dat er twijfels zijn over het mandaat en de bevoegdheden van het keurmerk
                  Blik op Werk, en de twijfels over de mate waarin Blik op Werk een afdoende kwaliteitsborging
                  kan garanderen voor inburgeringscursussen;
               
verzoekt de regering om te verkennen of de kwaliteit van het inburgeringscursusaanbod
                  beter door of in samenwerking met een publieke toezichthouder kan worden gecontroleerd,
                  en dit voor de jaarwisseling 2020/2021 aan de Kamer te doen toekomen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Becker. Naar mij blijkt, wordt
                     de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 45 (35 483).
De heer Van Meenen (D66):
De tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er een groep inburgeraars van meer dan 50.000 personen is die na 1 juli
                  nog via het oude inburgeringsstelsel moet inburgeren;
               
overwegende dat deze groep daardoor weinig tot geen begeleiding krijgt en op eigen
                  houtje moet inburgeren;
               
constaterende dat er onder de Wet inburgering 2013 reeds een aanpak is opgezet gericht
                  op de zogenaamde ELIP-groep, waar een significant budget voor vrij is gemaakt waarmee
                  gemeenten deze «ondertussen»-groep kan ondersteunen;
               
verzoekt de regering om de afspraken aangaande de toewijzing van ELIP-budgetten aan
                  gemeenten ter vernieuwen, om samen met gemeenten te kijken hoe dit budget ingezet
                  kan worden om inburgeraars in de «ondertussen»-groep welke in de ELIP-categorie dreigen
                  te vallen, te ondersteunen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Paternotte. Naar mij blijkt,
                     wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 46 (35 483).
De heer Van Meenen is aan het einde van zijn tweede termijn gekomen. Ik geef het woord
                     aan de heer Gijs van Dijk van de Partij van de Arbeid.
                  
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dank, voorzitter. Ook dank aan de Minister voor de beantwoording. Zoals ik al in eerste
                     termijn zei en al in eerdere debatten heb gezegd, is deze wet echt een verbetering
                     van een stelsel dat niet werkte voor mensen. Het is dus goed dat de wet er ligt.
                  
Ik heb een aantal punten gemaakt, onder andere over de reële prijs. De Minister verschilt
                     van mening daarover; hij wil dat eerst even aankijken. Ik voorspel hem dat we dat
                     over een jaar of twee jaar of bij de invoering van de wet gewoon wettelijk moeten
                     vastleggen. Ik had er een motie voor, maar ik ken de positie van de Minister. Ik houd
                     de motie dus nog maar even bij me.
                  
Het tweede punt zijn de gezinsmigranten. Als je kijkt naar de cijfers en naar DUO,
                     zie je dat ze het niet veel beter doen. Ik zou graag willen dat zij ook de volledige
                     ondersteuning krijgen. Daar kiest het kabinet niet voor.
                  
Voorzitter. Dan rest mij nog één motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat nieuwkomers door te werken de Nederlandse taal en cultuur beter leren
                  kennen;
               
overwegende dat het nieuwe inburgeringsstelsel fors meer mogelijkheden biedt om het
                  inburgeringstraject te combineren met participatie, bijvoorbeeld via stage- of werkervaringsplaatsen;
               
overwegende dat nieuwkomers vaak moeite hebben om een plek te vinden waar zij kunnen
                  werken;
               
verzoekt de regering te verkennen hoeveel stage- en werkervaringsplekken in zowel
                  de marktsector als de overheidssector op rijksniveau vanaf 2021 beschikbaar worden
                  gesteld voor inburgeringsplichtigen, en de Kamer hierover dit jaar in te lichten,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Gijs van Dijk en Jasper van Dijk. Naar mij
                     blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 47 (35 483).
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Voorzitter, tot slot. Dit gaat ook over de overheid die het goede voorbeeld geeft.
                     Vaak gaat dat niet goed, maar ik hoop dat we dat met nieuwkomers wel kunnen laten
                     zien.
                  
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik geef het woord aan de heer Segers van de ChristenUnie.
De heer Segers (ChristenUnie):
Dank, meneer de voorzitter. Ik wil de Minister niet alleen bedanken voor de beantwoording
                     van de vragen en de reacties op onder andere de amendementen, maar ik wil hem ook
                     danken voor het werk dat heeft geleid tot deze wet. Want iets opschrijven in een regeerakkoord
                     is één ding, maar het vervolgens uitwerken is echt, echt iets heel anders. Vervolgens
                     heel intensief overleggen met de VNG en iedereen die hier iets mee te maken heeft,
                     vraagt heel veel. Ik wil hem daarvoor danken, want deze wet is echt een stap voorwaarts.
                     Ik zie uit naar de verdere uitvoering van deze wet.
                  
Ik heb nog één motie. Die gaat over het inburgeringsonderwijs op roc's, waar dat onderwijs
                     soms onder druk staat. Vandaar de volgende motie.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat roc's inburgeringsonderwijs geven zonder winstoogmerk en dat hiermee
                  de stap naar een beroepsopleiding en daadwerkelijke inburgering kleiner wordt voor
                  nieuwkomers;
               
constaterende dat als gevolg van marktwerking, de coronacrisis en regelgeving de kosten
                  van het inburgeringsonderwijs hoger zijn dan de baten, maar dat het roc's wettelijk
                  verboden is dit te compenseren met gelden die bedoeld zijn voor regulier beroepsonderwijs;
               
constaterende dat de roc-taalscholen ook geen gebruik kunnen maken van de NOW-regeling;
verzoekt het kabinet om in gesprek te gaan met de betrokken roc's en de MBO Raad en
                  te borgen dat goed, toegankelijk en betrouwbaar inburgeringsonderwijs mogelijk blijft,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Segers, Van Meenen, Van den Berge, Peters
                     en Stoffer.
                  
Zij krijgt nr. 48 (35 483).
Dank u wel, meneer Segers. Ik geef het woord aan de heer Stoffer van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Dank, voorzitter. Ook ik dank de Minister voor de beantwoording van de vele vragen.
                     We waren het niet helemaal over alles eens en daarom dien ik in ieder geval één motie
                     in. Die luidt als volgt.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het verdeelmodel inburgering het aantal niet-westerse allochtonen
                  een belangrijk rol vervult, terwijl dit criterium slechts beperkt bruikbaar is voor
                  het toekennen van financiële ondersteuning ten behoeve van de groep die inburgeringsplichtig
                  is;
               
overwegende dat plattelandsgemeenten door het verdeelmodel benadeeld worden, aangezien
                  het percentage niet-westerse allochtonen veel lager is dan gemiddeld, terwijl zij
                  wel naar evenredigheid delen in het opnemen van statushouders;
               
verzoekt de regering in overleg met de VNG te bezien hoe het verdeelmodel inburgering
                  meer recht kan doen aan de positie van plattelandsgemeenten,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 49 (35 483).
De heer Stoffer (SGP):
Tot slot, voorzitter. Ik wil toch enige zorg bij de heer Jasper van Dijk wegnemen.
                     Hij maakt zich nogal zorgen over de vrouwen in de SGP-achterban. Dat is echt niet
                     nodig. Ik kan natuurlijk niet voor iedere individuele vrouw spreken, maar de mijne
                     mag gewoon zelfstandig het huis uit, heeft ook een eigen bankrekening en we gaan met
                     veel plezier met elkaar om. Wat dat betreft neem ik die zorg maar even weg.
                  
Dank.
De voorzitter:
We zijn aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We
                     moeten even de paperassen bij elkaar zoeken. Dat kan enkele minuten duren.
                  
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor zijn tweede
                     termijn.
                  
Minister Koolmees:
Dank, meneer de voorzitter. Ik dank ook de Kamer voor de gestelde vragen, maar ook
                     voor de complimenten en voor de brede steun die ik voel voor deze wet. Dat vind ik
                     bijzonder, omdat deze wet over inburgering gaat, een gevoelig politiek thema. Over
                     dat onderwerp is altijd een hoop twist. En eigenlijk voel ik sinds we hiermee van
                     start zijn gegaan, dat er een heel breed politiek draagvlak is voor de richting die
                     we nu hebben gekozen. Daar ben ik heel blij mee. Als ik zelfs de heer De Graaf kan
                     verleiden tot het uitbrengen van hulde aan mijn adres, en ik hoor de heer Kuzu zeggen
                     dat het glas halfvol is – nee, dat zei de heer Jasper van Dijk – dan concludeer ik
                     dat deze wet een breed politiek draagvlak heeft en daar ben ik heel blij mee. Natuurlijk
                     zijn er nog wensen over; er zijn altijd nog extra stapjes te zetten. Maar toch ben
                     ik er trots op en blij mee dat dit draagvlak er is op dit onderwerp, waarbij de polarisatie
                     toch heel vaak groot is.
                  
En ik ben ook trots op mijn ambtenaren, die nu met holle ogen het einde van het politieke
                     jaar zien naderen. Zij hebben echt heel hard gewerkt om dit op tijd voor elkaar te
                     krijgen. De afgelopen tweeëneenhalf jaar hebben zij inderdaad met ontzettend veel
                     partijen en belanghebbenden overlegd en stappen gezet. Zij hebben dit van onderaf
                     opgebouwd. Dit is wat mij betreft een schoolvoorbeeld van hoe je een wet óók kunt
                     bouwen, namelijk gewoon in overleg met achttien organisaties. Daarmee is bepaald:
                     wat is nou belangrijk, wat hebben we nou geleerd uit de evaluatie en waar lopen we
                     in de praktijk tegenaan? Dus ook van mijn kant grote complimenten voor dit team.
                  
Het is natuurlijk een heel ingewikkeld en complex onderwerp met heel veel actoren,
                     met heel veel wetgeving, met heel veel onderliggende regels en gewoonten. Dat er nu
                     dit ligt, met instemming van heel veel organisaties, is gewoon een heel grote prestatie.
                     Ik noem de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Divosa, VluchtenlingenWerk grotendeels;
                     ik zal niet alle organisaties gaan noemen, maar ik geloof dat er achttien of negentien
                     organisaties betrokken zijn geweest bij de planvorming. Dit is gewoon een heel grote
                     prestatie van de ambtenaren van het Ministerie van Sociale Zaken; dus niet van de
                     Minister, maar van de ambtenaren. Ik hoef het voorstel alleen maar te verdedigen,
                     en dat doe ik met heel veel plezier en heel veel genoegen.
                  
Er zijn twee amendementen ingediend, door de heer Kuzu, die ik van een oordeel wil
                     voorzien. Daarna ga ik naar de moties.
                  
Het amendement op stuk nr. 34 van de heer Kuzu, over een inburgeringsaanbod ook voor
                     gezinsmigranten, wil ik ontraden. Dit is een onderscheid dat we consequent hebben
                     toegepast; daar heb ik ook over verteld tijdens het debat.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 34 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
Hetzelfde geldt voor het amendement op stuk nr. 35. De heer Kuzu is nu niet in de
                     zaal. Eigenlijk gaan we met dit amendement weer terug naar niveau A2, in plaats van
                     naar niveau B1. Dit, terwijl we juist hebben vastgesteld dat niveau B1 zo belangrijk
                     is om goed te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving en op de Nederlandse
                     arbeidsmarkt. En nogmaals, dat niveau zal niet voor iedereen haalbaar zijn, maar het
                     streven naar een zo hoog mogelijk niveau om goed te kunnen participeren, is denk ik
                     heel belangrijk. Dit amendement op stuk nr. 35 wil ik dus ontraden.
                  
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 35 wordt ontraden.
Minister Koolmees:
Ik ga de volgorde van de sprekers aanhouden, met de moties daarbij. Tegen de heer
                     Kuzu wil ik nog eens gezegd hebben dat ik vind dat we met dit stelsel een hele grote
                     stap vooruit zetten. Er komt meer regie bij de gemeente, meer ondersteuning van inburgeraars.
                     Ja, we hebben een hoge ambitie, maar dat doen we met een goed doel, namelijk zo veel
                     mogelijk mensen laten participeren op de Nederlandse arbeidsmarkt. Op dit moment zijn
                     daar nog té veel mensen afhankelijk van een uitkering. Dat vind ik gewoon niet sociaal,
                     maar ook niet wenselijk voor de Nederlandse maatschappij. Daarom hebben we dit stelsel
                     met een hoger niveau. Dus ja, we vragen wat van mensen, maar we geven ook veel, qua
                     begeleiding en ondersteuning.
                  
De motie op stuk nr. 36, over het oormerken van de uitvoeringskosten, wil ik ontraden.
                     De gemeenten hebben beleidsvrijheid en regie, en die moeten we ze ook gunnen. De motie
                     op stuk nr. 37 gaat over het juridisch extern laten toetsen van plannen voor de herinvoering
                     van de inburgeringsplicht voor Turkse nieuwkomers. Daar hebben we ook een interruptiedebatje
                     over gehad. Deze motie wil ik ontraden.
                  
In de motie op stuk nr. 38, van de heer De Graaf, wordt de regering verzocht om de
                     grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor immigranten uit islamitische landen.
                     De heer De Graaf kent mijn opvatting over deze motie, want hij heeft haar al een aantal
                     keren ingediend. Deze motie wil ik ontraden.
                  
De motie op stuk nr. 39 is van mevrouw Becker. Die laat ik over aan het oordeel van
                     de Tweede Kamer.
                  
De motie op stuk nr. 40 wil ik eigenlijk samen nemen met de motie op stuk nr. 45,
                     van de heer Van Meenen en mevrouw Becker. Wij hebben afspraken gemaakt met de VNG
                     over de «ondertussengroep». Daar hebben we ook een budget voor gereserveerd, van eerst
                     twee keer 20 miljoen en daarna in april jongstleden nog 25 miljoen, om hieraan tegemoet
                     te komen. Eerlijk gezegd vind ik de verwoording in de motie van de heer Van Meenen
                     en mevrouw Becker beter passen bij de fase waarin we zitten. Daar hebben we afspraken
                     over gemaakt. We gaan dat nu nader invullen. Heb ik nu de goede motie te pakken? Nee,
                     sorry, het is de motie-Van Meenen/Paternotte op stuk nr. 46 over de ELIP-budgetten.
                     Die geef ik oordeel Kamer. En de motie op stuk nr. 40 wil ik ontraden. Die gaat over
                     hetzelfde onderwerp, maar de motie op stuk nr. 46 gaat specifieker in op de afspraken
                     die reeds gemaakt zijn.
                  
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Van den Berge.
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Ik hoop wel dat de Minister in die gesprekken de roep vanuit de G4 meeneemt om met
                     een reparatiewet te komen. Ik vraag de Minister niet om te zeggen: die reparatiewet
                     komt er. De G4 heeft er een brief over gestuurd. Die gemeenten zouden dat graag willen
                     om die ondertussen-groep er er ook onder te brengen. Kan dat onderdeel zijn van de
                     gesprekken?
                  
Minister Koolmees:
Dat kan ik niet beloven, want dat is heel erg ingewikkeld. Dan ga je namelijk twee
                     juridische systemen naast elkaar hanteren. Er zijn mensen die in de afgelopen jaren
                     naar Nederland zijn gekomen. Zij vallen gewoon onder de huidige wet en regels. Wat
                     mij met de extra gelden voor de ondertussen-groep proberen te doen, is mensen helpen
                     die tussen wal en schip dreigen te vallen. Daar is het extra budget voor bedoeld.
                     De gesprekken gaan over het goede gebruik daarvan. Een apart wettelijk kader gaat
                     alleen maar heel veel ingewikkeldheid oproepen en discussies over wie waaronder valt.
                     Daar hebben we bewust niet voor gekozen.
                  
Dan de motie op stuk nr. 41. Wat is precies de vraag die meneer Van den Berge met
                     deze motie stelt? Ik begreep het niet helemaal. Over de uitwerking van welke kaders
                     gaat het?
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
Van de wet, dus de punten waarop nog algemene maatregelen van bestuur verwacht worden.
                     De vraag is om zo veel mogelijk aan te sturen op inburgering op maat.
                  
Minister Koolmees:
Dat is de kern van het hele wetsvoorstel. Wij maken een PIP dat aansluit bij de wensen
                     van individuen met zo veel mogelijk maatwerk en regie. Ik begrijp niet wat deze motie
                     toevoegt. Ik vrees een beetje dat ik een fuik in zwem. Ik moet de motie ontraden,
                     want ik weet niet waar ik anders ja tegen zeg.
                  
De heer Van den Berge (GroenLinks):
De motie klinkt mij dan in de oren als ondersteuning van beleid. Dit is een aanmoediging
                     om maximaal in te zetten op maatwerk in de inburgering, afgestemd op de specifieke
                     behoeften en wensen van inburgeraars. Er zit volgens mij geen addertje onder het gras.
                     Anders zou ik het wel zeggen.
                  
Minister Koolmees:
Dan ga ik naar de overwegingen of de constateringen. Er staat dat niet geoormerkt
                     is welke middelen beschikbaar zijn voor maatschappelijke begeleiding. Nou, dat wil
                     ik ook niet, omdat ik die vrijheid aan de gemeenten laat, juist om maatwerk mogelijk
                     te maken. Een andere overweging in de motie is dat maatschappelijke begeleiding niet
                     kan worden vervangen door casemanagement. Met het PIP hebben we juist een persoonlijk
                     integratieplan. Ik ben dus zoekende naar wat hier nou precies bedoeld wordt. Ik ontraad
                     de motie.
                  
Dan de motie op stuk nr. 42 van de heren Peters en Jasper van Dijk over de sociale
                     ontwikkelbedrijven. Bij de gemeenten moet erop worden aangedrongen om daar gebruik
                     van te maken. Oordeel Kamer.
                  
Met de motie op stuk nr. 43 van Jasper van Dijk en Van den Berge over de prestatiebekostiging
                     ben ik het niet eens. Ontraden.
                  
Dan de motie op stuk nr. 44, waarin de regering verzocht wordt vaste contracten en
                     fatsoenlijke lonen na te streven voor docenten inburgering. Ik vind dat een moeilijke
                     vraag, want ik ga er niet over. Gijs van Dijk zegt nu «doe niet zo moeilijk», maar
                     ik kan dit niet waarmaken. Werkgevers en werknemers gaan over cao's. Bij de roc's
                     is er zo'n cao. In zijn algemeenheid ben ik natuurlijk hartstikke voor, maar ik kan
                     het niet zelf gaan regelen. Het is aan werkgevers en werknemers in de sector om daar
                     afspraken over te maken. Tegen die achtergrond ontraad ik de motie.
                  
Dan de motie op stuk nr. 45 van de heer Van Meenen en mevrouw Becker. Dat gaat om
                     een verkenning naar een publieke toezichthouder. Als u mij enige flexibiliteit geeft
                     in de jaarwisseling 2020/2021, als het net iets later mag worden, dan geef ik de motie
                     graag oordeel Kamer.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Voorzitter, mag ik ook nog iets vragen over de motie op stuk nr. 44?
De voorzitter:
We handelen dit even af. U zegt «ja», als in dat de interpretatie van de Minister ...
                     En daarmee heeft die dus oordeel Kamer.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Zeker, die ruimte gun ik de Minister. Ik heb daarbij ook naar mevrouw Becker gekeken.
                     Die gunt hem die ook. In de motie op stuk nr. 44 wordt toch wel een probleem aangekaart.
                     Ik begrijp best wat de Minister zegt. Maar als de motie nu iets anders geformuleerd
                     zou worden – ik kijk naar de collega's – namelijk dat de regering in gesprek gaat
                     met aanbieders om te kijken of het mogelijk is, of men bereid is om fatsoenlijke lonen ...
                     Nou ja, fatsoenlijke lonen ... Of men bereid is om betere lonen en vaste contracten
                     te bieden. Zoiets? Dat er nog een soort inspanning geleverd kan worden. Ik zoek even
                     naar ... Ik vind het best wel moeilijk om hier weer tegen te zijn. De Minister is
                     er zelf vast ook voor.
                  
Minister Koolmees:
Ik begrijp wat de heer Van Meenen zegt. Ik ben ook heel erg voor goede vaste contracten
                     en fatsoenlijke lonen, maar het gaat wel een beetje over wat je kunt verwachten, over
                     wat ik kan regelen in een sector. We hebben de arbeidsverhouding in Nederland zo vormgegeven
                     dat werkgevers en werknemers met elkaar in onderhandeling gaan over bijvoorbeeld collectieve
                     arbeidsvoorwaarden, cao's, en dat soort afspraken. Voor de rest hebben we generieke
                     wetgeving, zoals het wettelijk minimumloon en bescherming van werknemers qua arbeidsomstandigheden.
                     Als u mij nu vraagt om dit in deze sector te regelen, krijg je een heel rare rolvermenging.
                     Dat doe ik in geen enkele sector. Als ik dat zou doen, zou ik voor elke sector als
                     mediator moeten optreden voor goede arbeidsvoorwaarden. Zelfs voor een sector waar
                     ik zelf stelselverantwoordelijk voor ben, vind ik dat een ingewikkelde vraag. Ik ben
                     het eens met allerlei doelen die erin staan. Ik wil ook dat mensen fatsoenlijk worden
                     beloond, maar tegen die achtergrond kan ik het gewoon niet waarmaken. Daarom ontraad
                     ik de motie. Hiervoor geldt volgens mij: zachte heelmeesters maken stinkende wonden.
                  
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik vind de suggestie van de heer Van Meenen zeer constructief. De motie mag inderdaad
                     zo gelezen worden. Het punt is dat er echt veel zorgen zijn vanuit deze wereld, vanuit
                     de docenten NT2. Zij zeggen: «Wij hebben erbarmelijke arbeidsvoorwaarden. Wij hebben
                     geen zekerheid» – onzekere contracten dus – «en wij worden steeds afgescheept met
                     schamele arbeidsvoorwaarden.» Ik heb ook nagedacht over hoe je dit in een motie kunt
                     omzetten. Dit geeft de Minister juist veel ruimte om er nog eens naar te kijken. Ik
                     hoopte juist dat ik daardoor wat steun zou krijgen.
                  
Minister Koolmees:
Zoals de heer Jasper van Dijk weet, ben ik bezig om de verschillen op de arbeidsmarkt
                     tussen vast en flex te verkleinen, bijvoorbeeld met de Wet arbeidsmarkt in balans.
                     We hebben allerlei stappen gezet met premiedifferentiatie. Uw fractiegenoot Bart van
                     Kent heeft nog een briljante tweet gestuurd: slag na slag. Die ging erover dat we
                     stappen hebben gezet hiernaartoe. Sorry, dat was echt heel geestig, maar u was er
                     niet bij. Maar dat is een generieke verantwoordelijkheid die ik voor alle sectoren
                     in de Nederlandse economie heb en die ik niet specifiek, op onderdelen, kan invullen.
                     Dan krijgen we echt een rare rolvermenging. Dat pad wil ik niet op. Ik blijf dus bij
                     mijn oordeel: ontraden.
                  
De motie op stuk nr. 46 heb ik al gedaan. Dan de motie op stuk nr. 47, van de heer
                     Gijs van Dijk en de heer Jasper van Dijk. Die kan ik dan wel weer oordeel Kamer geven.
                     Dus die neem ik mee.
                  
De motie op stuk nr. 48, van de heren Segers, Van Meenen, Van den Berge, Peters en
                     Stoffer geef ik graag oordeel Kamer.
                  
Dan de motie op stuk nr. 49. Tegen de heer Stoffer zeg ik dat we dit gesprek over
                     de verdeling al hebben gehad met de VNG. De VNG heeft er als koepel van gemeenten
                     bewust voor gekozen om dit onderdeel via het Gemeentefonds te laten verlopen, en om
                     het andere deel via een specifieke uitkering te laten verlopen, juist ook om, zoals
                     ik net al zei, deels de uitvoeringskosten en anderzijds de programmakosten op die
                     manier gefinancierd te krijgen. We hebben hier dus een afspraak over gemaakt met de
                     VNG. Ik vind het niet kies als ik me aan die afspraak onttrek. Daarom moet ik deze
                     motie helaas ontraden. Laat ik er niet meer over zeggen.
                  
Dan moet ik even zoeken naar die ...
De heer Van Meenen (D66):
Er is inmiddels ook een amendement op stuk nr. 50. Dat is het gewijzigde amendement
                     van mevrouw Becker en onder anderen Jan Paternotte, over handhaving.
                  
Minister Koolmees:
Dat moet ik met OCW afstemmen, dus dat neem ik mee in de schriftelijke reactie die
                     ik toch al zou sturen vanwege het andere amendement van mevrouw Becker. Mevrouw Becker
                     geeft ons weer heel veel werk. Dat amendement neem ik dus later mee.
                  
Ik heb net iets verkeerds gezegd, of iets wat verkeerd kan worden uitgelegd over de
                     opt-in en vrijwillig inburgeren. Ik ga het uit mijn hoofd doen. Dat is gevaarlijk,
                     dus let even op. Vrijwillig inburgeren is mogelijk, maar de opt-in is dat niet meer.
                     Dus de heer Van den Berge had gelijk en de nota naar aanleiding van het verslag had
                     gelijk. Ik heb zonet «vrijwillig inburgeren» gezegd en ik had zonet ook gelijk. Ik
                     heb dus niet iets feitelijks onjuist gezegd, maar volgens mij is het wel verkeerd
                     geïnterpreteerd of in ieder geval verkeerd overgekomen. De opt-in weer openstellen
                     lukt gewoon niet in de uitvoering. Dus de mogelijkheid van vrijwillig inburgeren kan,
                     maar de opt-in kan niet meer. Want dan gaan we de uitvoering overvragen op dit punt
                     en we hebben beloofd om dat niet te doen, ook in het kader van werk aan uitvoering,
                     waar een heleboel uitvoeringsorganisaties gewoon te maken hebben met ingewikkelde,
                     complexe uitvoering. Dit even ter verduidelijking, ook naar aanleiding van de vraag
                     van de heer Van den Berge op dit punt.
                  
Ik krijg nu nog in mijn oor gefluisterd dat er heel veel gebruik van is gemaakt. Het
                     werd erg gewaardeerd dat die mogelijkheid er was. Er is veel op ingeschreven en het
                     was goed bekend bij de doelgroep.
                  
Dat was het, voorzitter. Ik wil u graag danken voor deze intensieve middag. Een uurtje
                     uitloop, maar dat is voor het goede doel.
                  
De voorzitter:
Zo is dat. Maar er is nog een vraag van mevrouw Becker. Dus hoed u.
Mevrouw Becker (VVD):
Op het risico af dat ik een vraag stel over een motie die iemand anders heeft ingediend,
                     toch nog even over de motie van de heer Stoffer over de plattelandsgemeenten. Ik snap
                     dat de Minister zegt dat hij het niet nu kan aanpassen, omdat hij dat overleg met
                     de VNG heeft. Maar de Minister heeft wel een evaluatie toegezegd na drie jaar, ook
                     over het hele financieringsmodel. Zou hij daarin dan niet expliciet de vraag kunnen
                     meenemen hoe het uitpakt voor de plattelandsgemeenten en daarover kunnen rapporteren,
                     zodat dit punt wel aandacht krijgt? Want ik vind het op zich een sympathiek punt.
                  
Minister Koolmees:
Ja, dat kan ik zeker. Ik doe die toezegging dan graag aan de heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Ik overweeg de motie aan te passen, voorzitter. Of doet u een toezegging, zei u dat?
                     Uw toezegging is meer waar dan een aangenomen motie.
                  
Minister Koolmees:
Zeker. Ja. Tenzij u de motie wil aanpassen om haar aangenomen te krijgen.
De heer Stoffer (SGP):
Ik hoef geen moties te scoren.
De heer Van Meenen (D66):
Voor de helderheid, de administratie: wordt die motie dan ingetrokken?
De heer Stoffer (SGP):
Nou, dan blijft mijn principiële punt niet overeind. Dus ik dien de motie in, maar
                     de toezegging neem ik graag in ontvangst. Dank dus aan mevrouw Becker voor deze mediation.
                     Maar de motie laat ik staan, er zit een principieel punt achter.
                  
De voorzitter:
Over de toezeggingen gesproken: er volgt nog per e-mail een overzicht van de toezeggingen
                     die zijn gedaan in dit overleg. We zijn gekomen aan het einde van de behandeling van
                     de Wet inburgering. Ik dank de Minister en zijn staf voor hun komst naar de Oude Zaal,
                     naar de Tweede Kamer.
                  
Wij hebben aanstaande donderdag stemming over de wet, de ingediende amendementen en
                     de moties. Over een aantal van die moties en amendementen volgt nog een brief van
                     de Minister met daarin een definitief oordeel.
                  
Ik dank u voor uw komst en ik sluit de vergadering.
Sluiting 19.07 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier 
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 32 | Voor | 
| PVV | 20 | Voor | 
| CDA | 19 | Voor | 
| D66 | 19 | Voor | 
| GroenLinks | 14 | Voor | 
| SP | 14 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| PvdD | 4 | Voor | 
| 50PLUS | 3 | Voor | 
| DENK | 3 | Tegen | 
| SGP | 3 | Voor | 
| FVD | 2 | Tegen | 
| Groep Krol/vKA | 2 | Voor | 
| Van Haga | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.