Verslag van een notaoverleg : Verslag van een notaoverleg, gehouden op 24 juni 2020, over toekomst van het geldstelsel
35 107 Initiatiefnota van het lid Alkaya: 100% veilig sparen en betalen
Nr. 16 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
Vastgesteld 15 juli 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft op 24 juni 2020 overleg gevoerd met de heer
Hoekstra, Minister van Financiën, over:
– de brief van de Minister van Financiën d.d. 11 juni 2019 inzake reactie op het rapport
van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Geld en schuld: De publieke
rol van banken» (Kamerstuk 35 107, nr. 3);
– de brief van de Minister van Financiën d.d. 21 april 2020 inzake onderzoek digitaal
centralebankgeld (Kamerstuk 27 863, nr. 86);
– de initiatiefnota van het lid Alkaya: 100% veilig sparen en betalen (Kamerstuk 35 107);
– de brief van het lid Alkaya d.d. 9 januari 2020 inzake antwoorden op vragen commissie
over de initiatiefnota van het lid Alkaya: 100% veilig sparen en betalen (Kamerstuk
35 107, nr. 4).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De griffier van de commissie, Weeber
Voorzitter: Anne Mulder
Griffier: Weeber
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Alkaya, Azarkan, Bruins, Anne Mulder,
Nijboer, Slootweg, Sneller, Snels en Aukje de Vries,
en de heer Hoekstra, Minister van Financiën.
Aanvang 14.02 uur.
De voorzitter:
Ik open dit notaoverleg over de toekomst van het geldstelsel. Graag heet ik de Minister
van Financiën en zijn ambtenaren van harte welkom. Op de agenda staan een paar zaken:
een reactie op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
«Geld en schuld», het onderzoek digitaal centralebankgeld, de initiatiefnota van de
heer Alkaya en antwoorden en vragen van deze commissie over de initiatiefnota van
de heer Alkaya. We hebben in de procedurevergadering afgesproken om het als volgt
te doen. De heer Alkaya krijgt als eerste het woord voor zijn eerste termijn. Daarna
geeft de Minister antwoord. Daarna spreken de andere leden in eerste termijn en dan
gaan we via de beantwoording van de Minister naar de tweede termijn.
Ik geef als eerste het woord aan de heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter, dank u wel. Ik ben nu tweeënhalf jaar Kamerlid en zo fundamenteel als
dit debat is het voor mij nog niet geweest tot nu toe. Een veilig en stabiel geldstelsel
is zonder twijfel een van de pilaren onder een goed functionerende samenleving en
economie. Maar ons geldstelsel heeft te maken met achterstallig onderhoud. Dit debat
hadden wij veel eerder moeten voeren. Door digitalisering aan de ene kant en een veel
te homogene bankensector aan de andere kant bestaat meer dan 90% van onze geldhoeveelheid
uit tegoeden bij commerciële banken. In tegenstelling tot wat veel mensen denken,
is geld dat wordt gecreëerd door de overheid tegenwoordig gemarginaliseerd. Ons stelsel
is instabiel, concludeerde ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Zij deden lang onderzoek op verzoek van de Tweede Kamer, na een motie van het CDA
en de SP uit 2016. Die motie was ingediend in het debat over het burgerinitiatief
«Ons Geld», dat dit belangrijke onderwerp met meer dan 110.000 handtekeningen op de
politieke agenda wist te zetten. Dit debat is dus eigenlijk al jaren geleden begonnen,
met de bankencrisis, een burgerbeweging en een roep om verandering.
Ruim vier jaar na dat eerste Kamerdebat zijn wij nu beter geïnformeerd en kunnen wij
besluiten over de toekomst van ons geldstelsel, op basis van concrete voorstellen.
Zo wil DNB experimenteren met digitaal centralebankgeld en heb ik zelf dus het initiatief
genomen voor een veilige rekening voor alle Nederlanders bij een nationale betaal-
en spaarbank. De kern van mijn eigen betoog vandaag is dat onze afhankelijkheid van
commerciële banken te groot is en dat er publiek verankerde alternatieven moeten komen.
Er is al vaak gesproken over de noodzaak van meer diversiteit in de bankensector,
maar dat heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De vier grootste Nederlandse
banken hebben een marktaandeel van bijna 90% en hun balansen zijn samen tweeënhalf
keer zo groot als ons nationaal inkomen. Veel mensen zitten noodgedwongen bij een
van die commerciële banken. Zij zijn niet uit op rendement, maar willen eigenlijk
de functionaliteit van contant geld, gecombineerd met de voordelen van pinnen, internetbankieren
en digitaal sparen. Kan de Minister uitleggen waarom mensen gedwongen worden om bij
te dragen aan de reeds enorme balansen van de grote banken en waarom het ons maar
niet lukt om de concentratie van geld en macht aldaar aan te pakken? Daardoor moet
de samenleving de risico's weer afdekken met het depositogarantiestelsel. Deelt de
Minister mijn mening dat het geldstelsel een publieke taak is? Welke hervormingen
zijn er volgens hem dan nodig?
Op de huidige manier blijven banken gegarandeerd van klanten en blijven zij onmisbaar
voor de samenleving. Bankiers genieten wel de lusten van het kapitalisme, maar zodra
zij het verprutsen, kunnen zij niet failliet gaan. De overheid beschermt commerciële
banken en dat is onrechtvaardig. Ik vind daarom dat wij de publieke taak van het geldstelsel
en de commerciële kredietverlening van elkaar moeten scheiden, ontvlechten. Is de
Minister het eens met deze richting?
De WRR geeft aan dat een veilig alternatief een disciplinerend effect zal hebben op
commerciële banken. Maar helaas bestaat een depositobank nog steeds niet, ondanks
een unaniem gesteunde motie van D66, Partij van de Arbeid en de SP hierover en ondanks
dat het kabinet blijft volhouden, ook in de brief van een jaar geleden, dat het wel
moet kunnen binnen de huidige regels. Is de Minister bereid om zelf een nationale
betaal- en spaarbank op te richten voor alle Nederlanders? Een publieke bank dus,
zonder beleggingsrisico's, zonder rente en winstbejag en zonder hoge bonussen aan
de top?
Wij hebben vandaag de mogelijkheid om de hegemonie van banken te beëindigen en de
balans in ons geldstelsel te herstellen. De bitcoin is een mooi protest tegen de banken
geweest, maar is niet uitgegroeid tot een volwaardig alternatief. Daarom ben ik blij
dat wereldwijd overheden nu zelf digitale munten ontwikkelen voor hun burgers. Maar
de manier waarop DNB hier nu tegen aankijkt, baart mij ook zorgen. Is de Minister
het met mij eens dat contant geld een belangrijk onderdeel moet blijven van het geldstelsel
en hoe gaat de Minister het toezicht op digitaal centralebankgeld organiseren? DNB
kan niet toezicht houden op zichzelf. Hier ligt wat mij betreft ook een rol voor ons,
voor de volksvertegenwoordiging.
Ik ben blij dat wij dit debat vandaag eindelijk kunnen voeren en ik kijk uit naar
de antwoorden van de Minister en de mening van de overige partijen.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik wil ook graag bij interruptie een vraag stellen aan de initiatiefnemer van de nota,
één omdat het een belangrijk debat is en twee omdat er echt fundamentele vragen aan
de orde zijn. Dat is volkomen terecht. Ik heb een tijdje zitten kauwen op de titel
van de initiatiefnota: 100% veilig sparen en betalen. Kan dat eigenlijk wel? Bestaat
dat? Bestaat dat ook in een publiek stelsel? Als je publiek en privaat scheidt, kun
je dan ooit denken, ervan uitgaan, beloven dat er een 100% veilig spaar- en betaalsysteem
is?
De heer Alkaya (SP):
Ja. Dat kan als het gaat om beleggingsrisicio's. Ik ben daar uitgebreid op ingegaan
in de schriftelijke ronde. Ik heb ook even teruggekeken wat daarover is gezegd in
het eerste debat, in 2016. Toen gaf de voorganger van deze Minister, de heer Dijsselbloem,
al toe dat 100% garantie, 100% veiligheid, niet kan, omdat je altijd te maken hebt
met economische omstandigheden, natuurverschijnselen, oorlog en dergelijke. Maar als
je de beleggingsrisico's wegneemt, kom je er wel heel dicht bij in de buurt. Het gaat
dus om 100% veilig als het gaat om beleggingsrisico's en dat soort omstandigheden,
maar er zijn natuurlijk allerlei andere omstandigheden waar allerlei organisaties
nu al mee te maken hebben. Er kan oorlog uitbreken, bij wijze van spreken. Op zo'n
moment is natuurlijk niet 100% gegarandeerd wat er in de toekomst gaat gebeuren.
De heer Snels (GroenLinks):
Dank voor dit antwoord. Ik heb er misschien nog een. Ook die is vrij fundamenteel.
Ik moet zeggen dat ik daar zelf ook wel mee worstel. De keuze die de heer Alkaya maakt,
is uiteindelijk een scheiding van publiek en privaat om zo de publieke dienstverlening
en de publieke taken te borgen. Dan heb je nog steeds een combinatie van publiek en
privaat, alleen heb je er dan een muur tussen gezet. Zoals het geldstelsel nu werkt,
hebben we ook publieke belangen die geborgd worden. We borgen die nu alleen vooral
via regulering. Er is iets waar ik niet goed achter kom. Er zijn natuurlijk verschillende
risico's, zeker bij de digitalisering: de cyberrisico's, de witwasrisico's, de frauderisico's,
de risico's van het maken van fouten, de micro-economische risico's en de macro-economische
risico's. Ik vind het lastig om op basis van al die verschillende risico's een keuze
te maken tussen het definitief scheiden van publieke en private spaar- en betaalsystemen
en het nadenken over hoe je die risico's zou kunnen managen met regulering. Hoe maak
je daar nou een afweging tussen?
De heer Alkaya (SP):
Twee opmerking daarover in antwoord op de heer Snels, waarmee ik natuurlijk hoop hem
over te halen voor dit idee. Allereerst is het natuurlijk geen definitieve scheiding.
Commerciële instellingen kunnen nog steeds spaar- en betaaldiensten aanbieden. Het
gaat alleen om het aanbieden van een keuzemogelijkheid aan consumenten en burgers
die er op dit moment niet is. Als op een gegeven moment blijkt dat commerciële instellingen
toch het vertrouwen winnen, toch een mooi rendement voorschotelen aan de consumenten
en daardoor toch een groot deel van de mensen toch bij commerciële instellingen blijft,
is daar niets mis mee. Maar dan is alsnog het bestaan van een publiek veilig alternatief
goed voor de sector. Dat is wat de WRR zegt. Het zal een disciplinerend effect hebben,
alleen al het bestaan van die keuzemogelijkheid.
Dan is er een wat fundamenteler argument. Als we dan met regelgeving die publieke
taken bij commerciële banken zo goed mogelijk zouden kunnen borgen, moeten we eigenlijk
ook de volgende stap zetten en accepteren dat het semipublieke instellingen zijn.
Dat is wat we hier in woord meestal uitspreken, dat banken semipublieke instellingen
zijn. Tegelijkertijd wordt er echter wel winst gemaakt en dividend uitgekeerd. Het
zijn het dus ook weer niet. Als je kijkt naar andere semipublieke instellingen, is
dat natuurlijk niet het geval. Bij de zorg hebben we enorme discussies over wat je
met winstuitkeringen doet. Als je in de financiële sector zo'n discussie aan zou gaan,
van «jullie zijn semipublieke instellingen, jullie horen eigenlijk meer bij de overheid
dan op de markt», moet je ook de volgende stap zetten en zeggen: geen dividenduitkeringen
meer en jullie voldoen allemaal aan de Wet normering topinkomens, et cetera, et cetera.
Ik constateer dat we die discussie de afgelopen jaren vaak hebben gevoerd en dat dat
een doodlopende weg is. Dan moeten we gaan voor het borgen van het publieke belang
dat een klein alternatief is in de markt, het creëren van een keuzemogelijkheid voor
consumenten. Daarmee is dan dezelfde of een vergelijkbare stap gezet. Dat is volgens
mij haalbaarder, effectiever en efficiënter.
De voorzitter:
Eerst de heer Slootweg, dan de heer Azarkan en dan de heer Sneller.
De heer Slootweg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil allereerst een compliment geven aan de heer Alkaya,
want het is altijd een enorm werk om met een initiatiefnota te komen. U heeft zeer
terecht gezegd dat het lang heeft geduurd.
Ik zit toch wel een beetje met de manier waarop u de gegevens van de WRR presenteert.
Bent u nou niet bang – dat wordt toch ook wel aangegeven – dat er op het moment dat
u dit systeem, dit alternatief, zo neerzet, waarbij u eigenlijk aangeeft dat er drie
banken zijn en dat die alleen maar op rendement en aandeelhoudersbelang gericht zijn,
niet een bankrun zou kunnen gaan ontstaan? Als de wereld die u schetst echt zo ernstig
is, zou ik direct denken: moet ik mijn rekeningetje niet weghalen? Zou dat dan niet
als gevolg hebben dat voornamelijk de meer vermogenden daarvan profiteren en de minder
vermogenden toch weer achter het net zouden vissen, als de wereld die u schetst, waarin
je drie banken hebt die als een soort roofdieren het spaargeld van de mensen in dit
land opeten, bewaarheid is? Klopt het ook dat wat u voorstelt zou moeten betekenen
dat Nederland direct uit de euro moet vertrekken?
De heer Alkaya (SP):
Allereerst over het eerste punt. De banken zelf kunnen er natuurlijk ook vrij weinig
aan doen – los van dat ze constant lobbyen natuurlijk – dat het stelsel zo is ingericht
als het is ingericht. Wij als politiek gaan over het goed borgen van die publieke
taken. Wij hebben ook de mogelijkheid om zo'n nuttige dienst voor burgers in te stellen.
Het is ook niet voor niets dat ze daar bijvoorbeeld in Zweden en in China nu ook mee
bezig zijn. Daar kunnen de banken dus verder niets aan doen. Verder krijgen banken
natuurlijk ook de mogelijkheid om het vertrouwen dat zij zijn kwijtgeraakt in de afgelopen
jaren te herstellen. Nu hebben ze helemaal geen prikkel om dat te doen, omdat mensen
bijna automatisch klant zijn bij een bank. Op het moment dat mensen een keuze krijgen,
krijgen banken ook de prikkel om te laten zien dat ze verantwoord willen ondernemen
en dat ze ook meer van het rendement dat ze behalen willen delen met de spaarders.
Het is niet mijn bedoeling om hiermee een bankrun te veroorzaken of in één keer een
schok te veroorzaken waarmee iedereen al het geld van de commerciële banken afhaalt.
Integendeel. Ik stel zelfs een geleidelijke invoering voor. Dat is ook wat De Nederlandsche
Bank voorstelt en wat verschillende andere organisaties hierover hebben gezegd. Het
is niet mijn bedoeling met zo'n alternatief alle commerciële banken te laten omvallen.
Integendeel. Ik wil de rollen helderder gedefinieerd hebben.
Dan over de euro. De euro zal – dat is mijn analyse en de analyse van mijn partij –
op den duur onhoudbaar blijken. Dat is onze overtuiging. Eenzijdig uit de euro stappen
is natuurlijk weer een heel ander verhaal en dat is ook volledig niet gekoppeld aan
dit idee. Je ziet nu ideeën bij de Europese Centrale Bank om met digitaal centralebankgeld
te experimenteren. Ondersteuning daarvoor stond zelfs in het verkiezingsprogramma
voor de Europese verkiezingen van de VVD, dus dat is helemaal niet eens zo'n gek idee.
Maar wat ik hier voorstel, staat daar los van. Dat zou je ook nationaal kunnen inrichten.
Sterker nog, je zou het zelfs lokaal kunnen inrichten. Sommige gemeenten hebben al
verschillende manieren gevonden om met bepaalde pasjes en bepaalde betaalsystemen
hun burgers toegang te geven tot bepaalde voorzieningen. Het is dus niet aan geografische
grenzen gebonden. Wel is natuurlijk belangrijk dat de waarde gekoppeld blijft aan
de euro, dus dat je niet een schommeling krijgt tussen valuta en dergelijke.
De heer Slootweg (CDA):
Nou ja, goed. Ik lees bladzijde 233 toch wel een beetje anders, namelijk dat een dergelijke
stelselwijziging alleen zou kunnen op het moment dat Nederland uit de euro stapt.
Volgens mij is dat toch het pleidooi dat u houdt, maar daar wil ik dan nog even van
afblijven. Nog even op het bankrunelelement. Op het moment dat zoiets wordt opgezet,
zou die publieke bank toch ook een aantrekkelijke vergoeding moeten geven. Hoe ziet
u dat in een negatieve renteomgeving? Betekent dat dan dat dit iets minder negatief
is? Het zou wel betekenen dat de belastingbetaler daar geld aan moet toevoegen. Hoe
ziet u dat precies? Ik heb altijd geleerd dat er toch een afweging is tussen veiligheid
en risico. Als je honderd procent veiligheid wilt in een negatieve renteomgeving,
kan het haast niet anders dan dat het effect daarvan is dat het nog negatiever is.
Hoe aantrekkelijk is het dan voor mij om daar mijn geld te stallen, terwijl de banken
in de commerciële wereld wel enigszins risico nemen en je daar wel rendement krijgt?
Hoe ziet u dat precies voor u?
De heer Alkaya (SP):
Wat ik voorstel is een rentepercentage van 0%. Dat is dus niet diep negatief, dat
is ook niet negatief en dat is ook niet positief. Dat geld wordt simpelweg als centralebankgeld
gestald. Daarmee is er geen belegging en geen rendement. Wel zijn er natuurlijk kosten
verbonden aan de operatie om het in te stellen, zeker in de huidige onwenselijke situatie
waarin we nu zitten, waarbij de Europese Centrale Bank voor een deel van die tegoeden
ook nog eens een negatieve rente rekent. Daar moeten we wat mij betreft ook vanaf.
Er kunnen dus wel degelijk kosten zitten aan zo'n oprichting. Die moeten volgens mij
betaald worden uit de algemene middelen. Het meest elegant zou ik het vinden als dat
wordt betaald uit de bankenbelasting. Dan dragen de commerciële banken bij aan de
stabiliteit van hun stelsel. Het is waarschijnlijk kosteneffectiever. Het is heel
moeilijk om dat te kwantificeren. Ik heb dat wel geprobeerd. Als je met de experts
hierover praat, zeggen zij dat het kosteneffectiever is om dit stelsel in te richten
dan een depositogarantiestelsel. Wij moeten namelijk vaststellen dat het belangrijk
is voor de economie en de samenleving dat er een vorm is om gegarandeerd geld te kunnen
stallen. Dat hebben we op dit moment geregeld met het depositogarantiestelsel, en
dat is ook niet gratis.
De heer Slootweg (CDA):
Ik ben het helemaal met de heer Alkaya eens als hij komt met «there's no such thing
as a free lunch», al denk ik niet dat die uitspraak uit de marxistische economie komt,
maar dat terzijde. Ik begrijp dus heel goed dat u eigenlijk aangeeft dat u 0% wilt
en dat de omgeving negatief is. Dan zou ik aan de heer Alkaya of via hem aan de Minister
willen vragen of het er dan niet op neerkomt dat er dan eigenlijk staatssteun zou
moeten worden geleverd om zo'n bank in te richten. Ik vraag mij dan wel af hoe dat
zich verder verhoudt tot de afspraken die wij maken.
De heer Alkaya (SP):
Die vraag kan ik ook aan de Minister stellen, maar laat ik er in ieder geval dit over
zeggen. Alleen de inrichting van zo'n voorziening zal er al voor zorgen dat de rentestanden
wat meer normaliseren. Je voorziet twee effecten. Enerzijds krijgen de commerciële
instellingen toch een prikkel om een aantrekkelijke rente te presenteren, zoals ik
net al heb benoemd. Dat zal ten koste gaan van hun winstmarges. Maar aan de andere
kant kun je je er ook iets bij voorstellen dat een deel van het bedrag dat mensen
op een spaarrekening hebben staan, dat zich nu in de financiële markt begeeft en dus
in de financiële sfeer wordt belegd, zich zal onttrekken aan het financiële stelsel.
Daardoor zal er minder kapitaal zijn op zoek naar een investering. Het is dus volledig
aannemelijk dat ook de rentes weer zullen normaliseren, alleen maar door de taken
op deze manier te verdelen.
De heer Azarkan (DENK):
Ook van mijn kant veel dank voor het initiatief van collega Alkaya. Ik heb een vraag
over iets op pagina 3. Daar zegt hij «indien consumenten geen rente willen». Hij spreekt
niet over rendement, maar specifiek over rente. Dan geeft hij aan dat dat er eigenlijk
voor zorgt dat de private en de publieke belangen minder verweven zijn. Dat begrijp
ik niet zo goed. Hoe verhoudt nou het feit dat consumenten zeggen «ik wil het alleen
maar stallen en geen rente» zich tot het feit dat publiek en privaat minder verweven
worden?
De heer Alkaya (SP):
Het heeft ermee te maken dat mensen die niet uit zijn op rendement of rente maar wel
gebruik willen maken van de gemakken van digitalisering, op dit moment noodgedwongen
wel bij een commerciële bank terechtkomen. Je kunt niet pinnen, internetbankieren
of veilig je spaargeld stallen op een veilige digitale manier zonder dat je bij een
commerciële bank terechtkomt. Dat zorgt er dus voor dat je automatisch bijdraagt aan
het private streven van commerciële partijen om winst te maken, terwijl het enige
wat men wil is op een digitale en moderne manier gebruikmaken van het geldsysteem,
zoals vroeger met contant geld gebeurde. Dat zorgt ervoor dat de belangen verweven
raken en dat mensen noodgedwongen bij commerciële banken terechtkomen. Een gevolg
daarvan is dat, op het moment dat commerciële banken het verprutsen en ze te veel
risico nemen, je spaargeld onveilig is. Daardoor moeten wij noodgedwongen zaken regelen
als een depositogarantiestelsel, waarmee we dat dan weer collectief proberen te ondervangen.
Dat stelsel is ook niet gratis. Zo krijg je een enorme brij van publieke taken en
commerciële belangen waar alleen commerciële banken van profiteren. Die weten dit.
In die veronderstelling kunnen ze dus meer risico nemen dan ze zouden doen als die
verwevenheid er niet zou zijn.
De heer Azarkan (DENK):
Dan begrijp ik het. Als ik het goed heb, zegt de heer Alkaya: als consumenten kiezen
voor zo veel mogelijk rendement, dan gaan banken risico's nemen waardoor ze eigenlijk
het hele stelsel en misschien zelfs het hele bancaire systeem om zeep helpen. Dat
zou niet moeten. Als rendement niet je enige oogmerk is, wordt het bankenlandschap
stabieler.
De heer Alkaya (SP):
Ja, want op het moment dat ik een publiek, veilig alternatief heb voor het gebruikmaken
van digitale gemakken en er toch voor kies om bij een commerciële instelling voor
rendement en rente te gaan, dan neem ik een bewust risico. Als dat risico ertoe leidt
dat ik dat geld verlies, dan zal ik minder snel bij de overheid aankloppen: hé, mijn
spaargeld is kwijt, mijn pensioen lost op door de bankencrisis en weet ik veel wat.
Die verwevenheid zal er dan veel minder zijn. Dan krijg je veel meer een situatie
waarin mensen bewust kiezen voor een commerciële bank in plaats van dat ze nu noodgedwongen
daarvoor kiezen omdat ze simpelweg gebruik willen maken van de gemakken van digitalisering.
De heer Sneller (D66):
Omdat de heer Alkaya anders te weinig spreektijd heeft, zal ik ook nog twee vragen
stellen. Het debat beginnen is één, het debat aan de gang houden is twee. Ik vind
ook dat die kennisbevordering goed is geweest, zowel via het WRR-rapport als door
de discussie die collega Alkaya steeds aanjaagt. In zijn initiatiefnota kiest hij
heel duidelijk voor een publieke depositobank. Tegelijkertijd komt er nu een experiment
met digitaal centralebankgeld. Dat is ook iets waar ik voorstander van ben. Misschien
kan de heer Alkaya, ook voor de kijkers thuis, nog wat duidelijker aangeven wat nou
precies het verschil is tussen zijn oplossing en datgene waar De Nederlandsche Bank
dan wel het kabinet dan wel alle andere landen die hij zojuist noemde, voor kiezen.
De heer Alkaya (SP):
Dank voor deze vraag. In de praktijk hoeft het niet zo veel te verschillen. Sterker
nog, als je kijkt naar de working paper van de Europese Centrale Bank van begin januari
of eind december, zie je dat hun uitleg van digitaal centralebankgeld heel dicht komt
bij wat ik in mijn initiatiefnota heb beschreven. Als je een infrastructuur hebt ingericht
waarbij ook consumenten gebruik kunnen maken van centralebanktegoeden in tegenstelling
tot de huidige situatie, waarin alleen maar een selecte groep van commerciële banken
daar toegang toe heeft, dan kom je automatisch op de vraag: hoe gaan we dat regelen?
Hoe gaan we ervoor zorgen dat burgers daarbij kunnen? Wie gaat de pinpassen maken,
wie gaat een app ontwikkelen? Hoe komen er een goede klantenservice en klachtenafhandeling
en dergelijke? Daar heeft De Nederlandsche Bank geen mensen voor. De bank heeft daar
ook geen kennis voor; die zou moeten worden ontwikkeld.
Als de bank dat heeft ingericht, moet er ook nog eens toezicht op worden gehouden.
Op dit moment is De Nederlandsche Bank zelf toezichthouder op de sector. Het is ondenkbaar
dat De Nederlandsche Bank toezicht gaat houden op een eigen afdeling. Dat zou heel
gek zijn. Dan moet je met Chinese walls en dergelijke gaan werken, hetgeen niet bevorderlijk
is voor het vermijden van de schijn van belangenverstrengeling. Wat ik voorstel, is
eigenlijk dat wij, als wij een infrastructuur voor digitaal centralebankgeld hebben,
het contact met de consument monopoliseren in een publieke instelling die buiten de
centrale bank staat. Het wordt een bank in overheidshanden die ervoor zorgt dat mensen
bij die centralebanktegoeden kunnen. Je kunt het ook anders inrichten. Je kunt er
een speciale markt voor maken. Je kunt dat, als die infrastructuur er is, ook weer
aan commerciële banken overlaten. Dan kun je je digitale overheidsmunten bij de ING
stallen, maar dat vind ik niet wenselijk, want ik wil juist minder afhankelijk worden
van die commerciële banken. Daarom stel ik voor dat wij dat contactmoment monopoliseren
in een overheidsinstelling.
De heer Sneller (D66):
Helder. Hoe verhoudt die publieke bank zich dan tot de private banken bij het gezamenlijk
onderhouden van de betaalinfrastructuur?
De heer Alkaya (SP):
Die zou daarop aangesloten moeten zijn. Dat kan volgens de juristen. Als je in de
private sfeer zo'n depositobank zou willen oprichten, loop je precies op dit punt
tegen allerlei problemen aan bij de aansluiting op TARGET2. Ik vind juist, en dat
is ook gelijk mijn vraag aan de Minister, dat dit heel belangrijk is en dat dit ook
moet kunnen voor zo'n publieke bank. Je moet je geld makkelijk kunnen overmaken van
je publieke rekening naar andere commerciële rekeningen en je moet tussen die rekeningen
onderling ook contact kunnen maken. Volgens mij komt dat neer op aansluiting bij TARGET2.
Om op dit moment aansluiting te vinden bij het TARGET2-systeem moet je een bankvergunning
hebben, moet je aangesloten zijn op het depositogarantiestelsel en moet je ook een
deel van het geld uitzetten in de markt, wat natuurlijk bizar is. Daar zou ik vanaf
willen. Volgens juristen kan dat als je een publieke instelling hebt. Als je een private
depositiebank zou willen, kan dat dus niet, want dan moet zo'n private instelling
meedoen aan het depositogarantiestelsel en premies betalen. Dan ben je zelf honderd
procent veilig, maar ben je medeverantwoordelijk voor de risico's van de banken die
dat niet doen. Dat is natuurlijk pervers. Dat ondergraaft het hele idee. Bij een publieke
instelling zou dat niet hoeven. Graag een bevestiging daarvan van de Minister.
De voorzitter:
Dank. Dan zijn we gekomen aan het einde van de inbreng van de heer Alkaya. Ik kijk
naar de Minister of hij gelijk kan antwoorden of dat hij even wil schorsen.
Minister Hoekstra:
Voorzitter, laat ik gelijk antwoorden. Laat ik beginnen met de heer Alkaya nog eens
van harte te complimenteren met het feit dat hij met een initiatiefnota is gekomen.
Dat vraagt van hem, zoals dat geldt voor ieder Kamerlid dat met een initiatiefnota
komt, initiatief. We weten allemaal dat tijd een schaars goed is, dus even los van
de inhoud, waar ik nog een heleboel over te zeggen heb, wil ik de heer Alkaya er zeer
mee complimenteren dat hij de tijd en de moeite heeft genomen om over dit belangrijke
onderwerp dit allemaal op papier te zetten. Dat is natuurlijk ook de reden dat wij
nu met elkaar van gedachten wisselen.
Voorzitter. De tweede opmerking die ik zou willen maken, gaat over de wijze waarop
u dit georganiseerd heeft – de dakpan – en hoe wij dit doen. Gezeten in de Oude Zaal
hebben we toch min of meer te maken gehad met een staatsrechtelijk novum. Ik kan me
herinneren dat we voor de initiatiefnota net een andere configuratie hadden. Ik vroeg
nog aan de ambtenaren: ligt het nou aan mij of heb ik het verkeerd onthouden? Maar
nee, dit is om het toch nog eens te markeren: dit is niet alleen een initiatiefnota,
maar ook een staatsrechtelijk novum in hoe we dit allemaal hebben georganiseerd.
Voorzitter. De derde opmerking. Het gaat hier natuurlijk om iets belangrijks, namelijk
om de werking van het geldstelsel en de publieke verantwoordelijkheden zoals we die
met elkaar zien, of juist niet zien. Het maatschappelijke belang van die discussie
blijkt natuurlijk niet alleen uit het gegeven dat wij deze discussie hebben, maar
ook uit de brede interesse die er is geweest voor het WRR-rapport en voor de publieke
aanjagers van dit debat, die ikzelf ook over de vloer heb gehad. Ik heb met veel partijen
gesproken, maar ook met hen.
Laat ik een korte, inhoudelijke reactie geven op een aantal voorstellen van de heer
Alkaya. Daarbij zal ik nog een keer raken aan het WRR-rapport en nog een paar algemene
dingen zeggen over de ontwikkelingen. Er zijn ook een paar specifieke vragen die de
heer Alkaya heeft gesteld. Die zal ik proberen te beantwoorden.
Voorzitter. Ik knip het in vier stukken en doe daarna de vragen. Mijn eerste opmerking
is dat ik – en ik vermoed eerlijk gezegd ook alle andere aanwezigen – de doelen van
de heer Alkaya steun, namelijk veilig spaargeld en adequate verankering van de publieke
belangen van het betalingsverkeer. Daar is geen misverstand over. Tegelijkertijd – die
teleurstelling moet ik maar aan de voorkant uitserveren – moet je wel vraagtekens
zetten bij de toegevoegde waarde van het oprichten van een zogenaamde publieke depositobank.
Ik denk dat ik de heer Alkaya daar niet helemaal mee verras, ook gegeven onze eerdere
gedachtewisselingen. We hebben het eerder weleens gehad over de initiatieven die er
op dat vlak genomen zijn en die toch uiteindelijk niet tot volle wasdom zijn gekomen.
Daarbij blijft het natuurlijk zo dat het private partijen vrijstaat om een businessmodel
als de heer Alkaya formuleert, na te streven. Binnen de huidige kaders zijn die mogelijkheden
er wel; dat is goed om nog eens te markeren.
Het is ook goed om nog eens te zeggen dat de publieke belangen van veilig spaargeld
natuurlijk op allerlei manieren, niet in de laatste plaats ook door de gevoelens die
er eerder in deze Kamer hebben geleefd, zijn gewaarborgd. Denk bijvoorbeeld aan het
optrekken van de spaargeldgrens tot € 100.000, waar sommigen van u actief bij betrokken
waren. Dat is een direct gevolg geweest van de vorige crisis. Sommigen van u waren
daar intensief bij betrokken. Datzelfde geldt voor de strengere eisen op het gebied
van buffers en regelgeving, die voor een deel hier in Nederland en voor een deel via
Europa hier in Nederland zijn geïmplementeerd de afgelopen jaren, en ook weer in deze
kabinetsperiode. In het betalingsverkeer zijn bovendien de belangen goed verankerd,
onder meer door een hele intensieve samenwerking van spelers in het zogenaamde Maatschappelijk
Overleg Betalingsverkeer. We hebben het daar vaker over. Dat is natuurlijk dé plek,
en ook een heel Nederlandse oplossing, waar publieke en private partijen bij elkaar
zitten.
Ik denk dat we ook met elkaar moeten erkennen dat zo'n publieke depositobank niet
helemaal risicoloos is, zoals eigenlijk niks in het leven. Dat is misschien toch ook
goed om nog eens te zeggen. Je kan praten over de mate van risico's, maar in ons leven
– of we dat nou leuk vinden of niet – is eerlijk gezegd niks of bijna niks helemaal
zonder risico. Je kan risico's verkleinen, je kan risico's proberen te mitigeren,
maar er is bijna niks in ons leven, vanaf het moment dat we geboren worden, helemaal
zonder risico. Dat is misschien teleurstellend, maar wel waar. Dus ook een honderd
procent risicovrije bank bestaat niet, ongeacht hoe we die vormgeven.
Als je vervolgens kijkt naar de kosten die private partijen maken voor de betaalinfrastructuur,
dan moet je erkennen dat die operationele kosten aanzienlijk zijn. Een gratis rekening,
die je dan vervolgens uit algemene middelen moet bekostigen, is toch nog wel een bijzondere
stijlfiguur – misschien mag ik het zo formuleren. Dat is zeker zo als je gaat nadenken
over de situatie waarin het idee van de heer Alkaya extreem succesvol is. Want wat
zou je dan krijgen? Je zou dan een relatief kleine privatebankensector krijgen, die
dat via de bankenbelasting allemaal moet ophoesten voor partijen die in het model
van de heer Alkaya opereren. Dat is dus toch een figuur die best ingewikkeld is, denk
ik.
Dan is er ook nog de vraag wat die publieke depositobank nou precies toevoegt aan
de weerbaarheid van het betalingsverkeer zelf. Ik denk dus dat hier toch fundamentele
haken en ogen aan zitten, met alle waardering en alle begrip die ik heb voor de gedachten
die deze richting opgaan. In dat kader hebben we het hier natuurlijk ook weleens gehad
over wat de Volksbank nog zou kunnen worden. Daar kan ik zo meteen nog wel wat over
zeggen.
Voorzitter. Het tweede type opmerking dat ik zou willen maken, betreft hoe belangrijk
het is dat de rol van publiek geld goed gewaarborgd blijft. Mede in de context van
het afnemende gebruik van contant geld, waarvan we het hier allemaal ontzettend belangrijk
vinden dat dat wel beschikbaar blijft, heb ik in mijn schriftelijke reactie bewust
willen aangeven dat ik de mogelijkheden van digitaal centralebankgeld wil verkennen.
Dat digitaal centralebankgeld zou namelijk ook nieuwe innovatieve mogelijkheden kunnen
creëren en daadwerkelijk als back-up kunnen fungeren voor het private betalingsverkeer.
Daar ben ik dus veel positiever over. Daarbij kan ik een heel eind meegaan met veel
van de gevoelens die er in de Kamer leven. Dat is nog helemaal afgezien van gewoon
het belang dat we volgens mij allemaal hechten aan contant geld als een middel dat
moet blijven bestaan.
De voorzitter:
De heer Alkaya met een interruptie. Of wil hij nog even wachten? Ik begrijp van wel.
Minister Hoekstra:
Voorzitter, ik kom zo ook nog bij een heleboel vragen op deze terreinen, maar u bent
van de vergaderorde. Ik kakel nog wel even verder.
Over dat laatste punt heeft de Kamer recent ook een onderzoek ontvangen van De Nederlandsche
Bank. Ik zie dit echt als een kansrijke ontwikkeling voor de toekomst, waarvoor ik
en De Nederlandsche Bank ons willen inzetten. Er bestaat bij de Kamer ook enthousiasme
voor, volgens mij. Stel dat je de film nou eens tien jaar vooruit speelt. Hoe praten
we hier dan over? Hoe kijken we dan naar de verschillende mogelijkheden die je hebt
in het betalingsverkeer? Ik denk dat dat daar dan zomaar eens echt een onderdeel van
zou kunnen zijn.
Een derde opmerking. Indirect refereerde de heer Alkaya natuurlijk aan de Volksbank.
We zijn natuurlijk aan het onderzoeken welke governancestructuur daar nodig is en hoe je het maatschappelijke karakter het beste kunt waarborgen.
Daarover leven er natuurlijk verschillende gevoelens in de Kamer, maar ik denk dat
je, door de oogharen heen kijkend, toch kunt zeggen dat men expliciet nadenkt over
hoe je dat maatschappelijke karakter kunt waarborgen. Dat is toch iets waarvan we
ook als kabinet hebben gezegd dat het zeer voor de hand ligt om dat te doen. Daar
wil ik de Kamer graag nader over informeren. Ik moet er wel bij zeggen dat dit nou
typisch een onderwerp is van de portefeuille waaraan ik de afgelopen maanden door
corona gewoon niet of nauwelijks tijd heb kunnen besteden. Dat betekent overigens
niet dat het werk niet is doorgegaan.
De vierde opmerking zal ik relatief kort houden, voorzitter. Die sluit een beetje
aan op mijn eerste opmerking. Ik begrijp echt veel van de intenties die de heer Alkaya
heeft. Maar ik denk dat we ons niet helemaal kunnen onttrekken aan de wetten van de
economische zwaartekracht. In sommige van de bedoelingen kan ik best een eind meegaan,
maar er is ook wel wat te zeggen over hoe goed het huidige stelsel functioneert. Impliciet
heeft de heer Alkaya ook wel heel veel kritiek op het systeem en op de bancaire sector,
terwijl we met elkaar ook moeten erkennen, denk ik, dat er in Nederland een heleboel
zaken op het gebied van de banken heel goed geregeld zijn, maar dat er ook een enorme
inhaalslag is gemaakt. Is daarmee alles perfect? Nee, verre van. Ik ben zelf in deze
Kamer natuurlijk ook vaker kritisch geweest op onderdelen. Maar ik denk dat dat in
de balans van het verhaal wel echt nog genoemd moet worden.
Voorzitter. Dan nog een paar specifieke vragen, in willekeurige volgorde.
Kunnen mensen op korte termijn al een rekening aanhouden bij De Nederlandsche Bank?
Dat betreft dus juist het stuk waarover we allemaal enthousiast zijn. Ik begrijp die
roep, maar ik vind het wel belangrijk dat DNB daarin zelf in positie blijft. Men ziet
grote voordelen. We proberen zo veel mogelijk snelheid te maken, maar de bal ligt
nu bij de ECB. De Nederlandsche Bank zit ook daar aan tafel. Wat ik ervan begrijp,
maar daar moet ik met voorzichtigheid over praten, is dat ook de ECB er positief over
is. Ook daar ziet men dit echt als een nieuwe loot aan de stam richting de toekomst.
Maar ik moet daarin nog een halve pas op de plaats maken. Bij groen licht van de ECB
deze zomer, zal De Nederlandsche Bank die voortrekkersrol kunnen vervullen en kunnen
starten met experimenten. Dat is dus al relatief snel, maar ik kan niet sneller dan
het huidige tempo. Volgens mij is dat goed nieuws.
Voorzitter. Dan nog over wat doen we om de contantgeldinfrastructuur op orde te houden.
Daar hebben we debatten aan gewijd. Ik heb daarin steeds verwezen naar het MOB. Een
van de bekendste afspraken, die we weer meerdere keren hebben besproken in de categorie
plofkraken, is de zogenaamde 5 kilometernorm. Je moet gewoon kunnen pinnen en op allerlei
plekken met contant geld kunnen blijven betalen. Dat werd en wordt gewoon ten volle
onderschreven. Ik vind dat zelf zo enorm belangrijk omdat zelfs wanneer het contante
geld nog meer aan positie verliest, groepen in de samenleving er behoefte aan hebben,
en het bovendien een fall-back is op het moment dat er onverhoopt toch een keer iets
heel erg misgaat met het pinnen en we allemaal meteen onthand zijn. Mocht er enige
twijfel zijn over mijn behoefte om het in stand te houden, dan zou ik die onmiddellijk
willen wegnemen.
De heer Alkaya stelde een vraag over De Nederlandsche Bank als marktpartij, de klassieke
vraag: wie houdt er toezicht op de toezichthouder? Dat is een fast-forward waarvan
het moeilijk is om het nu helemaal uit te tekenen. Dat hangt ook erg af van het daadwerkelijke
ontwerp van het digitaal centralebankgeld. Op het moment dat we daartoe overgaan,
zullen we ons daartoe te verhouden hebben. Daarbij heeft De Nederlandsche Bank natuurlijk
een relatie met de ECB en het ministerie. Niemand heeft het in het leven uiteindelijk
echt in zijn eentje voor het zeggen. Dat je hier dus ook weer wat voor organiseert,
is logisch.
Op de Volksbank en depositobanken ben ik volgens mij ingegaan.
De heer Sneller (D66):
Het wordt in dit staatsrechtelijke novum zo meteen denk ik wat warrig. Kunnen wij
nu de vragen over de ontwerpkeuzes en DNB stellen? Ik denk dat het punt dat de Minister
nu raakt, namelijk dat DNB in de lead is en er tegelijkertijd zo veel belanghebbenden
omheen staan, heel fundamenteel is. Hoe worden die keuzes dan zo meteen gemaakt? Het
paper, dat heel interessant is, laat toch nog best wel wat dingen open waar de Kamer
en de Minister iets van vinden, maar waarbij we DNB in positie willen laten.
Minister Hoekstra:
Voorzitter, u gaat over de orde, maar in dit staatsrechtelijke novum kan ik het me
misschien permitteren om in ieder geval het volgende te proberen. Ik beantwoord de
vraag van de heer Sneller, die ik goed begrijp, dan beantwoord ik de andere vragen
en dan gaan we verder. Dan maak ik het blok dat toegeschreven is op de heer Alkaya
af.
Ik neem dan wel meteen de vraag van de heer Sneller mee. Ik zie het natuurlijk volledig:
op het moment dat we het met enthousiasme verder vormgeven en de ECB straks het groene
licht geeft, stel ik me voor dat wij dit debat hernemen, ik aan De Nederlandsche Bank
vraag om hier zelf proactief over na te denken en niet pas als dit er allemaal lang
en breed is, en dat daarbij specifiek aandacht komt voor de vraag wie er toezicht
op de toezichthouder houdt. Ik vind het ook logisch om die vraag bijvoorbeeld bij
de ECB neer te leggen, gegeven de relatie tussen de ECB en De Nederlandsche Bank.
Ik stel dus voor dat ik die vraag bij de ECB en De Nederlandsche Bank neerleg, dat
we zelf als kabinet met een perspectief komen en dat er dan ook voor de Kamer gelegenheid
moet zijn. Ik denk niet meteen al na het groene licht, maar wel gedurende het experiment.
Zeker als je denkt dat het experiment tot volle wasdom gaat komen, moeten we daar
tijdig de opvattingen van de Kamer over horen. Zo zou ik het willen doen.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Voorzitter, mag ik een punt van orde maken? Ik was in de veronderstelling dat de Minister
zou reageren op het initiatief van de heer Alkaya, maar volgens mij gaat hij nu al
in op de totale breedte van het hele pakket. Dat vind ik wel wat ingewikkeld. Dan
heb je inderdaad de neiging om je hele bijdrage in interrupties te gaan doen. Ik weet
niet wat er afgesproken is, maar het lijkt me handiger dat we straks gewoon onze inbreng
nog doen.
De voorzitter:
De heer Sneller zegt al sorry dat hij dat niet had moeten doen. De Minister spreekt
over een staatsrechtelijk novum, maar er spelen hier twee dingen door elkaar: de initiatiefnota
van de heer Alkaya en de reactie daarop van de Minister, die in diezelfde brief reageert
op het WRR-rapport. Het loopt dus wat door elkaar. Ik zal trachten dat weer even uit
elkaar te halen.
Minister Hoekstra:
Ik zal uitsluitend nog vragen beantwoorden, volgens mij drie of vier stuks, die de
heer Alkaya gesteld heeft. Dat misschien ter geruststelling van mevrouw De Vries,
die ik op geen enkele manier tegenover me wens te vinden, ook niet procedureel. Dat
is misschien een goeie vondst ... Volgens mij werd er iets gezegd wat ik gelukkig
niet verstond, voorzitter.
De heer Alkaya vroeg nog: waarom worden mensen gedwongen geld bij grote banken te
stallen? Mensen kunnen in Nederland kiezen. Het is waar dat wij een landschap hebben
– ik zou dat graag nog diverser willen – waar een aantal heel grote banken in fungeert.
Tegelijkertijd, vergelijk dat stelsel en vergelijk ook de kosten die mensen daarin
maken met vele in het buitenland. Dan zie je ook de snelheid van transacties en het
geringe aantal foutmeldingen. Er zijn ook een heleboel positieve dingen over te zeggen.
Het beeld dat toch een klein beetje opstijgt – ik formuleer het voorzichtig – alsof
we onze burgers zichzelf moeten willen laten ontworstelen aan een soort roofdieren
waarvan ze in de greep zijn en dat het daarna allemaal rozengeur en maneschijn wordt,
is dus wel heel kort door de bocht.
Is het geldstelsel een publieke taak? Het geldstelsel kent heel duidelijke publieke
belangen, maar in dat geldstelsel gaat het natuurlijk ook juist om heel veel private
transacties. Dus zoals wel vaker in het leven: het is hier niet absoluut. Er zijn
meer taken in het bestel die die elementen bevatten en we weten allemaal dat de opvattingen
daarover in de tijd ook weleens veranderen. Ik heb volgens mij weleens vaker gememoreerd
dat dat zelfs zeer fundamenteel kan veranderen. Neem een van de dingen die wij bij
uitstek als iets publieks beschouwen, namelijk de verdediging van het land en het,
indien onvermijdelijk, voeren van oorlog. Dat hoort per definitie bij het publieke
belang. Dat was 400 jaar geleden, in de tijd dat het gebeuren hier rond het Binnenhof
werd gebouwd, bij uitstek iets wat aan private partijen werd uitbesteed.
De vraag ten aanzien van ontvlechting heb ik volgens mij beantwoord. De heer Slootweg
vroeg nog, via Alkaya, naar die staatssteun. Daar heb ik volgens mij ook wat over
gezegd, net als over publieke spaar- en betaalbanken en hoe we dan de rekening daar
neerleggen. Dat heb ik volgens mij behandeld.
De voorzitter:
De heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter. Laat ik één vraag stellen te verheldering, om niet al te veel tijd weg
te snoepen. Ik ben ook benieuwd naar de inbreng van de collega's en naar hun mening
hierover natuurlijk. Ik heb het gevoel, misschien ten onrechte, dat de Minister – misschien
doet hij het onbewust – het verschil tussen wat De Nederlandsche Bank doet en wat
ik voorstel groter voorstelt dan het eigenlijk is. Als wij straks digitaal centralebankgeld
hebben, worden daar ook transacties mee gedaan. Dan moeten daar ook controles op witwassen
en op terrorismefinanciering komen. Dus die zaken, die heel veel geld kosten, operationele
kosten, nu in het bankenstelsel, moeten straks ook bij het digitaal centralebankgeld
geregeld worden. Ik ga er eigenlijk niet vanuit dat de Minister straks geld gaat vragen
voor het gebruik van digitaal centralebankgeld, want dat is wij hij hier nu eigenlijk
voorstelt.
In essentie wordt wat ik voorstel, namelijk dat mensen gewoon veilig digitaal kunnen
sparen en betalingen aan elkaar kunnen doen, ondervangen door digitaal centralebankgeld.
In de geschiedenis is het nooit zo geweest – nooit wil ik niet stellen, maar het is
niet gebruikelijk geweest – dat mensen betalen voor het stelsel van het geld. Voor
het gebruik van contant geld hoefden mensen ook niet te betalen. Dat werd ook algemeen
bekostigd. Mijn vraag aan de Minister is dus wat nou precies het verschil is tussen
waar De Nederlandsche Bank nu mee bezig is en wat ik voorstel. Wat zou er dan voor
zorgen dat mijn voorstel enorm veel operationele kosten zou hebben en het digitaal
centralebankgeld kosteneffectiever zou zijn?
Minister Hoekstra:
Misschien ligt het antwoord wel voor een deel besloten in wat de heer Alkaya zegt
over het contante geld. In Nederland is het hebben van rekeningen en het doen van
transacties historisch relatief goedkoop. Dat is natuurlijk niet overal zo. Zie zoiets
simpels als pinnen. In het buitenland is er niet alleen geen sprake van dat daar een
5 kilometeromgeving is gecreëerd. In veel landen is het, zeker aanvankelijk, maar
ook nog vandaag de dag, duurder dan in Nederland: het hebben van een rekening, het
hebben van kluisje bij een bank en de snelheid waarmee transacties worden afgehandeld,
maar ook zoiets simpels als het hebben van een bankpasje. Dat zijn allemaal elementen
waarop je het Nederlandse stelsel kunt vergelijken met veel andere stelsels. Ik zeg
niet dat het stelsel van ons perfect is, maar veel van die elementen zijn in Nederland
relatief efficiënt en relatief voordelig, altijd ook geweest, vergeleken met in andere
landen.
Ik kan me nog herinneren dat ooit, toen we allemaal nog wat jonger waren, is veranderd
dat je überhaupt iets moest gaan betalen voor het hebben van een bankrekening. Dat
vonden wij in Nederland toen eigenlijk niet kunnen. Toen is ook wel duidelijk gemaakt
dat dat in het buitenland volstrekt anders is. Ik denk dat dat op zich een correctie
is waar best wat over te zeggen viel.
Kan ik nou helemaal exact het onderscheid maken tussen wat de heer Alkaya voorstelt
en wat De Nederlandsche Bank van plan is? Nee, nog niet. Dat is denk het eerlijke
antwoord, want De Nederlandsche Bank sorteert voor op een pilot. Ik denk dat we op
een gegeven moment scherper kunnen zien wat het exacte onderscheid is, maar het is
glashelder dat in alle varianten gratis niet bestaat. Precies vanwege de voorbeelden
die de heer Alkaya ook noemt: het toezicht, witwassen en het gewoon ter beschikking
stellen van de mogelijkheid om digitaal centralebankgeld aan te houden. Al die dingen
zijn niet gratis. Er zijn dus altijd kosten verbonden aan het opzetten van welk stelsel
je ook organiseert. Ik zie de heer Alkaya knikken, dus dat is hij in elk geval met
mij eens. Dat is dus niet gratis en die rekening moet je ergens neerleggen. Daar vind
ik de variant van de bankenbelasting – zo begrijp ik de heer Alkaya – dus dat private
partijen dan moeten betalen om het publiek te kunnen organiseren, een ingewikkelde
figuur.
De heer Alkaya (SP):
Tot slot, voorzitter. Ik constateer dat de verschillen dus eigenlijk helemaal niet
zo groot zijn, dat de Minister zegt dat het een beetje ligt aan hoe je het ontwerpt.
De suggestie werd hier een beetje gewekt alsof wat ik voorstel enorm veel operationele
kosten zou hebben die we dan moeilijk via de belastingen zouden kunnen betalen, omdat
dat enorm uit de klauwen zo lopen, en dat waar De Nederlandsche Bank nu mee bezig
is veel kostenefficiënter zou zijn. Dat klopt dus helemaal niet. Dat waar De Nederlandsche
Bank nu mee bezig is, gaat ook geld kosten. Ik heb niet van de Minister gehoord hoe
hij dan van plan is om dat te gaan bekostigen. Ik wil dan graag vandaag wel weten
wat dan precies het verschil tussen die elementen zou zijn, waarom dat wat ik voorstel
niet goed zou zijn qua kosten en waarom dat waar de Nederlandsche Bank nu mee bezig
is veel kostenefficiënter zou zijn. Ik heb dat verschil niet gehoord en volgens mij
is dat verschil er ook helemaal niet. Het zou mooi zijn als de Minister dat gewoon
toegeeft.
Minister Hoekstra:
Het is bijzonder in de eerste plaats om met één iemand uit uw Kamer de dialoog te
hebben, maar ik hoop dat ook de andere aanwezigen van deze stijlfiguur de toegevoegde
waarde inzien en ervan genieten. De heer Alkaya zegt: eigenlijk zijn die verschillen
helemaal niet zo groot. Mijn antwoord is dat ik in ieder geval een aantal nadelen
zie aan de variant zoals hij die heeft beschreven. Ik zie in ieder geval dat ook daar
de formule van gratis niet bestaat. De manier van bekostigen is de bankenbelasting.
Dat begrijp ik vanuit de politieke oriëntatie van de heer Alkaya goed. Ik heb sowieso
het vermoeden dat hij die bankenbelasting wel zou willen verhogen en er allerlei andere
dingen ook uit zou willen betalen. Ik begrijp het dus best. Ik heb het dan nog niet
eens over het maken van specifieke potjes in de begrotingssystematiek. Ik vind het
echter toch een figuur waar veel op af te dingen is, niet in de laatste plaats om
wat ik net tegen hem zei. Stel nou dat zijn idee een groot succes zou worden. Dan
moet dus een steeds kleiner wordende groep private banken het allemaal betalen voor
een steeds groter publiek systeem. De heer Alkaya zal toch ook zien dat daar op een
gegeven moment de wal het schip keert.
Maar het belangrijkste. Laten we even kijken waar we nu staan met het digitale centralebankgeld.
De Nederlandsche Bank is in overleg, als eerste of een van de eerste in Europa, met
de ECB. Als het meezit, krijgen ze zo meteen het groene licht voor een pilot. De heer
Sneller zegt, ik denk zeer terecht, dat we dan best in een interessante fase komen,
in een terra incognita. Hij vraagt hoe de Minister dan omgaat met het toezicht. Ik
denk dat we dan überhaupt breder moeten praten over wat we van die pilot vinden en
aan welke criteria die moet voldoen. Daar moet De Nederlandsche Bank eerst over nadenken,
daar moet de ECB wat van vinden, daar heb ik me toe te verhouden en de Kamer zal mij
daar ook weer op willen bevragen. Dan kom je in meer precisie terecht in de discussie
over hoe het exact anders is. Dat is nu niet allemaal uit te schrijven. Dus ik snap
het ongemak wel en ik snap ook de behoefte van «ik wil het en ik wil het ook nog vandaag».
Als de verschillen inderdaad kleiner zijn, zo klein zijn als de heer Alkaya suggereert,
is het goede nieuws dat we daar vanzelf achter komen.
De voorzitter:
Dank. Dan gaan we verder met de eerste termijn van de Kamer. Ik begin bij de heer
Slootweg.
De heer Slootweg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil ook de heer Alkaya nog even – dat had ik nog niet gedaan –
bedanken voor zijn antwoorden, die natuurlijk ook weer verheldering gaven. Ik wil
hem ook nogmaals complimenteren met het werk dat erin is gestoken. Hij heeft echt
veel te lang moeten wachten totdat het behandeld werd.
Voorzitter. We spreken vandaag ook over de publicatie «Geld en schuld» van de WRR,
een doorwrochte studie die er is gekomen als invulling van de motie die mijn collega
Omtzigt samen met de heer Merkies naar aanleiding van het burgerinitiatief «Ons Geld»
heeft ingediend en die is aangenomen.
Voorzitter. Het gaat over geld. En als we het hebben over geld, dan is, als we naar
een munt kijken, de materiële waarde vaak nihil. De echte waarde van geld is onzes
inziens vertrouwen. Maar vertrouwen is niet iets wat blijft bestaan door te roepen
dat je vertrouwen in het geldstelsel moet blijven hebben. Wij denken dat het, om tot
vertrouwen te komen, essentieel is dat je investeert in relaties. In een divers land
als het onze moet er dan ook een divers aanbod zijn. Zo lees ik ook de eerste aanbeveling
van de WRR: zorg voor diversiteit in de financiële sector. Als invulling van deze
diversiteit geeft de WRR de aanbeveling om tot een publiek verankerd alternatief te
komen. Maar hoe duidt deze Minister dat? Moet dat dan maar gaan ontstaan? En als dat
dan ontstaat, gaan we dat dan wat bewateren zodat het gaat groeien? Of ziet de Minister
toch ook een rol voor de overheid om dat een impuls te geven? De WRR concretiseert
dit door als voorbeeld te geven dat het de vorm kan krijgen van een betaalbank die
alleen bij de centrale bank reserves aanhoudt. Ook hierbij zit heel vaak het punt
of dat dan een publieke bank moet zijn. Maar is er een wet die tegenhoudt dat zo'n
initiatief van een betaalbank ook door particulieren kan worden opgericht of gestart?
Denk bijvoorbeeld aan een gemeente. Dat zou namelijk ook nog kunnen.
Voorzitter. Vertrouwen groeit. En als je zeker weet dat schulden kunnen worden ingelost,
dan heb je natuurlijk ook meer vertrouwen. Natuurlijk was ik erg blij met de aanbeveling
van de WRR om de overmatige schuldengroei bij burgers en bedrijven te temmen: verdere
afbouw van de fiscale bevoordeling van schuldfinanciering. De WRR stelt voor om een
aftrek op eigen vermogen te geven. Klopt het dat dit, zoals zij het voorstellen en
vormgeven in het rapport, eigenlijk zou leiden tot een verhoging van de collectievelastendruk?
Welke mogelijkheden bestaan er om financiering van vreemd vermogen, naast de voorgestelde
renteplafonds uit het regeerakkoord, verder te ontmoedigen, zonder dat dit het economisch
herstel zal aantasten? Want voor wat betreft dat laatste zitten we nu toch echt op
een ander moment in de economie dan toen dit rapport geschreven werd.
Voorzitter. De belangrijkste weg om het vertrouwen in ons geldstelsel te versterken,
ligt in het verankeren van de publieke dimensie van banken, bijvoorbeeld door het
vergroten van de betrokkenheid van rekeninghouders. Daarbij denk ik aan de instelling
van maatschappelijke adviesraden bij banken. Ik begrijp dat banken verschillende manier
hebben om het gesprek aan te gaan met hun stakeholders. De ene bank heeft een adviesraad.
Bij een andere bank loopt de betrokkenheid via ledenraden. Maar wat de uitkomst van
deze overleggen van het bestuur met de raden zijn, welke onderwerpen op de agenda
komen en hoe rekeninghouders betrokken kunnen worden, is echt een black box. Zou de
Minister in gesprek willen gaan met de banken over hoe hij de betrokkenheid van rekeninghouders
zou kunnen versterken? Ik begrijp dat de banken ook een soortement code of conduct
hebben. Kan dat in zo'n code of conduct een plek krijgen? Het gaat ons er dan met
name om hoe rekeninghouders onderwerpen kunnen agenderen en hoe ze mee kunnen praten
over de koers van een bank.
Voorzitter. Het CDA ziet als de belangrijkste bijdrage van de diversifiëring van het
bankenlandschap de oprichting van een coöperatieve volksbank. Dat leidt tot diversifiëring,
maar door de rechtsvorm ook tot een verankering met een publieke dimensie. Het CDA
mist in het huidige bankenlandschap in Nederland een echte nutsbank. De Volksbank
is ooit opgericht met dat doel. Wij zien daarom het meest in een volksbank die geprivatiseerd
wordt en een coöperatievorm aanneemt, niet omdat dit de absolute garantie geeft voor
de betrokkenheid van leden en rekeningouders, maar onzes inziens is dit wel een van
de beste waarborgen voor het organiseren van die betrokkenheid. Daarom is mijn vraag
ook: hoe staat het nu eigenlijk met die motie van de heer Heerma? Ik begrijp dat dat
een beetje op de lange baan is gedrukt door de coronacrisis, maar kan de Minister
daarvoor toch een iets gedetailleerder tijdpad schetsen?
Tot slot. We bespreken vandaag ook de discussie over digitaal centralebankgeld. Ook
de heer Alkaya is daar uitgebreid op ingegaan in zijn initiatiefnota. Alle publicaties
over dit onderwerp lezende, kan ik concluderen dat eigenlijk iedereen positief is
over de mogelijkheid van digitaal centralebankgeld. De WRR geeft het als optie om
te overwegen. De DNB heeft een positieve grondhouding. De Minister ondersteunt dat
– dat werd ook wel duidelijk. Het is blijkbaar alleen wachten op de ECB. Dat vind
ik toch een beetje afwachtend. Kan er niet meer worden gedaan en, zo ja, wat zou er
dan kunnen worden gedaan? Ziet de Minister ook in het aanbieden van digitaal centralebankgeld
een alternatief voor de diversifiëring van het bankenlandschap of is dat zijns inziens een en-ensituatie?
Dank u wel, voorzitter.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Ik heb de heer Slootweg zonet in een interruptiedebatje met de heer Alkaya gehoord
over de mogelijkheid van een bankrun. Hij was nogal kritisch, omdat dat volgens hem
een risico was. Nu wordt van digitaal centralebankgeld ook aangegeven dat het risico
daarop groter zou worden. Hoe staat het CDA daar dan in?
De heer Slootweg (CDA):
Volgens mij zou dit alleen maar kunnen als de ECB ermee komt. Ik wil ook heel graag
voorkomen dat dit er komt. Voor mij is het ook niet een wet van Meden en Perzen dat
dit bij de Centrale Bank zou moeten zitten. Het is ook denkbaar dat je dit soort digitale
munten onder publiek toezicht brengt. Ik zou op dit punt eigenlijk graag een wat meer
divers uitgestippeld programma zien.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
U zegt dat het bij de ECB zou kunnen, maar daarna dat dat weer helemaal niet kan.
Ik ben nu een beetje in de war over de richting waarin u denkt, want u zegt dus eerst
«het moet bij de ECB» en daarna dat dat juist niet moet.
De heer Slootweg (CDA):
Als je wil dat dit in Nederland gebeurt, moet het initiatief daarvoor, gezien de context
waarin we zitten, van de ECB komen. De ECB zou daarvoor dan de ruimte moeten geven
en alternatieven zouden daarbij wel kunnen helpen. Ik zou dus eigenlijk echt wat meer
empirisch inzicht willen hebben in wat dit gaat betekenen. Dat is, denk ik, voor mij
de beste manier om antwoord te kunnen krijgen op de vele vragen die ik gewoon heb.
Ik ben verder niet direct bang dat experimenten zo vorm worden gegeven dat er een
bankrun zou ontstaan. Ik hoop dat ik daarmee de vraag van mevrouw De Vries beantwoord
heb.
De voorzitter:
Zo te zien niet helemaal, maar ... Ik laat me daar verder niet over uit! De heer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
De heer Slootweg heeft het over een coöperatieve bank. Dat is een interessant idee,
waar de ChristenUnie het ook al eerder over heeft gehad. Mag ik dan aannemen dat de
heer Slootweg met de deelnemers aan die coöperatie ook echt de rekeninghouders bedoelt,
de burgers en de bedrijven die direct betrokken zijn bij het langetermijnwelzijn van
die coöperatie?
De heer Slootweg (CDA):
Volgens mij was dat de hele pointe van mijn inbreng.
De voorzitter:
Dank. Dan gaan we verder met de termijn van de heer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Tob jezelf niet af om rijk te worden. Zet dat plan opzij;
zodra je op rijkdom afvliegt, is die al verdwenen. Voorzitter, Koning Salomo wist
het al! Hoe je naar geld kijkt, bepaalt wie je bent, bepaalt je leven. Het is goed
dat we vandaag spreken over de toekomst van ons geldstelsel, want de beschikbaarheid
van geld en het betalen daarmee lijkt vanzelfsprekend, maar is dat totaal niet. Het
is net zo fundamenteel als ademhalen, maar we staan er net als bij ademhalen maar
weinig bij stil. Daarom dank aan de initiatiefnemer en dank aan de WRR.
Voorzitter. Het girale geldverkeer, overboekingen van de ene computer naar de andere,
heeft private banken de gelegenheid geboden om op grote schaal nieuwe kredieten te
verstrekken. Boekhouders die met een druk op de knop geld creëren uit het niets! Hierdoor
zijn private banken geleidelijk de financiële ruggengraat van ons economisch systeem
geworden in plaats van de centrale banken. Er ligt niet eens een bewust politiek besluit
aan ten grondslag, maar inmiddels zijn banken wel de facto semipublieke instellingen
met overigens voluit commerciële salarissen en bonussen. Dit roept dus politieke vragen
op. Hoe taxeert de Minister deze ontwikkeling? Is het wenselijk dat private banken
deze geldscheppende rol op zich hebben genomen? Hebben centrale banken hierdoor nog
wel voldoende grip op de geldschepping? Belandt er op deze manier niet te veel geld
in de financiële sfeer en te weinig in de reële economie? En hoe kijkt de Minister
naar de Modern Monetary Theory waarbij centrale banken de geldscheppende rol van private
banken weer overnemen?
Banken zijn de facto steeds meer semipublieke instellingen geworden, maar laten zich
wel op privaat niveau belonen. We kunnen vaststellen dat Nederlandse banken niet alleen
too big to fail, maar in zekere zin too vital to fail zijn geworden. Maar de bankiers
lijken met hun beloning en risicobeleid nog steeds meer op private dan op publieke
ondernemers. Bankiers zijn met hun semipublieke taak in wezen niets anders dan ambtenaren,
hele roekeloze weliswaar, maar toch ambtenaren. Kan de Minister reageren op deze tegenstrijdigheid?
Is het niet tijd om de publieke dimensie van banken meer te verankeren? Het Sustainable
Finance Lab adviseert: geef een adviesraad een stevige wettelijke status en borg de
maatschappelijke koers van de volksbanken. Daarin sluit ik mij graag aan bij de heer
Slootweg.
Ik heb vaker gesproken over het uitvoeringsmandaat van de ECB. Dat is alleen maar
weer bevestigd door het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe, ook met zoveel woorden.
Ik vraag een actieve houding van de Minister om gedrag en mandaat meer in elkaars
verlengde te brengen, zeker nu er binnenkort eindelijk een evaluatie van de ECB plaatsvindt.
Laat dat geen zelfevaluatie zijn, zeg ik tegen de Minister, maar een functioneringsgesprek
tussen mandaatgever en gemandateerde.
Voorzitter. Het Sustainable Finance Lab roept terecht op tot het zorgen voor diversiteit
in de financiële sector. Start experimenten met digitale cash en stel een commissie
in om te komen tot concrete voorstellen voor de publieke verankering van betalen.
Het is ook goed om te zien dat er nu eindelijk gesproken wordt over het idee van rekeningen
openen bij de centrale bank. Toch lijkt de Minister niet doordrongen van de urgentie
van meer diversiteit en experimenteren. Hij noemde het zonet wel, maar ik zie op dat
vlak nog geen actie. De Minister gaf eerder zelfs aan hierin weinig rol voor de overheid
te zien. Is hij nu van mening veranderd? Zo ja, dan druk ik de Minister echt op het
hart meer vaart te maken met het vergroten van de diversiteit binnen de financiële
sector.
Tot slot, voorzitter. Geld en schuld zijn in wezen twee kanten van dezelfde medaille.
Er is meer geld in omloop dan ooit. De wereldwijde schuldenberg is met 255.000 miljard
dollar ruim drie keer het mondiale bbp, en waar hoge staatsschuld een aantal landen
in het zuiden van Europa parten speelt, zijn in Nederland al jaar en dag de private
schulden huizenhoog. Daarom raadt het Sustainable Finance Lab terecht aan: tem die
overmatige schuldengroei, verhoog het eigen vermogen bij banken en maak het contracyclische
element erin automatisch. De kapitaalbuffer, dus het eigen vermogen van banken, is
de afgelopen jaren al verhoogd. Het kabinet geeft aan te streven naar een verdere
verhoging van de buffers van banken, maar laten we eerlijk zijn, echt indrukwekkend
is het allemaal niet. Ook Basel IV is voor de ChristenUnie de facto een tegenvaller
geweest. Hier kan juist de Nederlandse Minister zich internationaal echt hardmaken
voor de weg naar Basel V. Hogere kapitaalbuffers maken banken meer schokbestendig.
Ze dempen de volatiliteit van de kredietverlening en daarmee de schuldopbouw in de
samenleving. Graag ook hierop een reactie van de Minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Er gaan heel veel vingers omhoog. Ik zag als eerste de heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Buitengewoon scherp, voorzitter. Wederom complimenten voor de wijze waarop u dit overleg
voorzit.
Collega Bruins kijkt met name naar iets waar we het al vaak over gehad hebben. In
de tijden van crisis werd toch wel erg duidelijk dat het eigen vermogen van banken
echt een probleem was. Nou zien we eigenlijk hetzelfde in grote delen van organisaties,
bij ondernemers. Zoals Staatssecretaris Vijlbrief bij Buitenhof ook zei, hebben we
het fiscale systeem zo ingericht dat het erg loont om veel schulden te hebben, omdat
we die rente aftrekbaar hebben gemaakt. Eigenlijk zit daar weinig buffer. Hoe kijkt
de heer Bruins daartegen aan? Aan de ene kant zeggen we tegen banken en misschien
ook wel tegen bedrijven: zorg dat je eigen vermogen hebt, zodat je in tijden zoals
nu, tijdens de coronacrisis, even door kan. Maar zo hebben we het niet ingeregeld.
Hoe moeten we dat aanpakken?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Buitengewoon scherp van collega Azarkan. Dank voor deze vraag. De belastingparagraaf
in het huidige regeerakkoord zet de eerste stapjes op weg naar iets waar de ChristenUnie
in de toekomst echt meer stapjes wil zetten, namelijk een gelijke behandeling van
eigen vermogen en vreemd vermogen. Op dit moment is het door de aftrekbaarheid van
rente op vreemd vermogen inderdaad nog heel erg plezierig en voordelig om veel vreemd
vermogen te hebben, terwijl eigen vermogen aanhouden eigenlijk heel erg ongunstig
is. Denk maar aan de lage rente op spaargeld en denk aan box 3, als ik even de burgers
neem. Maar voor bedrijven is het net zozeer veel gunstiger om met veel vreemd vermogen
te ondernemen dan om een behoorlijke buffer van eigen vermogen aan te leggen. De oplossing
die de ChristenUnie nastreeft, is de gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen,
meer gelijk dan nu. Daarin zouden we ver willen gaan. In ons verkiezingsprogramma
zullen we daarvoor naar alle verwachting weer nieuwe stappen voorstellen. Een gezond
bedrijf, een gezonde economie of een gezonde bank heeft een gezonde buffer, zodat
er ook in zware tijden vlees op de botten zit.
De voorzitter:
Volgens mij zag ik ook een vraag van de heer Nijboer. Nee? Ja, toch! De heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik heb een vraag over de kapitaalbuffers. Dat is mij uit het hart gegrepen. Complimenten
daarvoor richting de heer Bruins. Maar in het regeerakkoord is afgesproken dat ze
juist naar beneden mochten in Nederland. Ze mochten van 4% naar 3%. Hoe kijkt de heer
Bruins naar die afspraak? Is dat een andere meloen geweest? Is dat een ander deel
van de fruitmand geweest dat de ChristenUnie heeft moeten slikken of is dat een nader
inzicht geweest?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Toen het regeerakkoord werd beklonken was Basel IV nog niet rond. Basel IV heeft uiteindelijk
geleid tot een heleboel strengere kapitaalseisen maar een lagere leverage ratio. Ik
had heel graag strengere kapitaalseisen en een hogere leverage ratio gezien, maar
ik vind de strengere kapitaalseisen wel echt serieus werk en een serieuze verbetering
van Basel III naar Basel IV. Voor nu stel ik mij tevreden met wat er is. Ik tel mijn
zegeningen, maar op weg naar de toekomst, op weg naar Basel V, zou ik zowel het hele
spectrum aan kapitaalseisen alsook specifiek de leverage ratio strenger willen zien
dan ze nu zijn in Basel IV. Wat dat betreft: moedig voorwaarts naar de toekomst.
De heer Nijboer (PvdA):
Dat laatste kan ik van harte ondersteunen. Er is veel kritiek op geweest, maar het
vorige kabinet heeft de leverage ratio nationaal juist op 4% gesteld, wat ik nog te
laag vond, hoor. Dat had ik liever op 5% richting de 10% gehad. Maar goed, het werd
4% terwijl het internationaal 3% was. Dit kabinet is daar weer op teruggekomen. Dat
is totaal de andere richting op dan de heer Bruins nu voorstaat. Ik moedig aan dat
hij dat blijft doen, maar ik stel wel vast dat het kabinet de verkeerde kant op is
gewandeld de afgelopen jaren.
De heer Bruins (ChristenUnie):
In het regeerakkoord hebben we afgesproken zo veel mogelijk aan te sluiten bij de
Europese eisen. Die eisen zijn fors zwaarder geworden. Dat hebben we in eerdere debatten
met de Minister van Financiën ook gemarkeerd. Maar specifiek dat punt van de leverage
ratio is inderdaad de verkeerde kant opgegaan. Dat ziet de heer Nijboer scherp en
goed. De ChristenUnie zou graag bij een volgende stap samen met de PvdA willen pleiten
voor strengere eisen over het volle spectrum.
De heer Alkaya (SP):
Dank aan de heer Bruins. Dit is precies waar ik het zojuist over had. Als wij het
retorisch hebben over banken, dan is dit precies het verhaal waar ik mij helemaal
in kan vinden. Dan zeggen wij: banken zijn semipublieke instellingen. Vervolgens is
de consequentie die de heer Bruins daaraan verbindt voor mijn gevoel vrij mild. Hij
heeft het over het inrichten van adviesraden. Of hij vraagt in vragende vorm aan het
kabinet: welke rol kan de overheid nog meer spelen? Is er met de heer Bruins ook te
praten over verdergaande voorstellen, die verdergaan dan adviesraden inrichten, bijvoorbeeld
voorstellen voor het inrichten van een publieke bank?
De heer Bruins (ChristenUnie):
De meest vergaande vraag die ik zojuist aan de Minister heb gesteld is: hebben centrale
banken nog wel voldoende grip op de geldschepping? Is het wenselijk dat private banken
de geldscheppende rol op zich hebben genomen? Dit zijn vragen die in feite een duiding
geven aan de vraag: is het systeem in z'n geheel niet uit de bocht gevlogen? Dat zijn
zeer serieuze vragen die ik stel en serieuze zorgen die ik heb. Ik ben bereid om samen
met de heer Alkaya naar systeemveranderingen te kijken. De voorstellen die de heer
Alkaya doet, zijn interessant en passen ook in het paradigma van een echte systeemverandering.
Dus ik kijk met een warm hart naar de mogelijkheden die de heer Alkaya voorstelt,
maar de ChristenUnie zegt wel altijd: we zijn hoopvol realistisch. Dus met de heer
Alkaya ben ik hoopvol, maar ik ben ook realistisch, want we zitten in dat systeem
dat uit de bocht gevlogen is. Dat is het startpunt. We moeten iedere keer in dit huis
vier jaren vooruit kunnen kijken en bezien welke stapjes we dan kunnen nemen. Maar
er liggen wel kansen op dit moment. Zeker in deze nieuwe crisis en gelet op de situatie
waar ABN AMRO en de Volksbank nog in zitten, zie ik echt wel kansen om serieuze veranderingen
in het systeem aan te brengen.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben benieuwd hoe u dat straks gaat vormgeven met het beantwoorden,
want ik heb nog een paar vragen aan de heer Alkaya. Maar ik zie wel hoe dat straks
gaat.
Ook van mijn kant complimenten aan de heer Alkaya voor het initiatief. Het is altijd
enorm veel werk om dit als Kamerlid voor elkaar te boksen.
Het is ook zeker een belangrijk onderwerp. Als je geld spaart voor later, voor een
investering in je huis of bedrijf of gewoon als appeltje voor de dorst, moet dat gewoon
veilig zijn. Helaas hebben we de laatste decennia gezien dat iets wat zo vanzelfsprekend
zou moeten zijn, dat niet altijd is. De VVD hecht net als de SP groot belang aan een
veilige en stabiele bankensector. De afgelopen jaren is daar natuurlijk ook al op
ingezet.
De VVD vindt dat er in de bankensector echter nog wel wat moet gebeuren om dat definitief
te regelen. De VVD ziet dat het huidige stelsel zeker nog niet perfect is. Zo moet
de financiële sector definitief van een halve overheidssector met een mentaliteit
van «wanneer het misgaat, betaalt de overheid wel», terug naar een normale sector
binnen de economie. Een bank die omvalt, hoort niet door de belastingbetaler te worden
gered maar door zijn investeerders.
Voorzitter. Mijn fractie is nog niet overtuigd van de voorstellen in deze initiatiefnota.
Ik bied de SP natuurlijk graag de kans om ons nog te overtuigen. Ik vraag de SP daarom
ook in te gaan op de kritiek van het Centraal Planbureau en de risicorapportage, waarbij
ze zeggen dat een depositobank weinig kan toevoegen. En hoe gaat de SP om met andere
vormen van risico's, bijvoorbeeld het ICT-risico bij een depositobank? Hoe garandeert
de SP daar honderd procent veilig sparen, zonder spaarders de spreekwoordelijke knollen
voor citroenen te verkopen?
Voorzitter. Wat willen wij als VVD dan wel? Wij willen inzetten op keuzevrijheid.
Qua keuzevrijheid is er in de financiële sector nog fors wat te wensen. De VVD zet
daarom in op meer diversiteit in de bankensector, met initiatieven als een bankvergunning
light, het stimuleren en het faciliteren van fintechinitiatieven, en het vergemakkelijken
van het overstappen naar een andere bank. Alleen door banken meer concurrentie op
te dringen, worden ze gedwongen te veranderen. Er is hierin overigens niet alleen
een rol voor overheidswetgeving maar zeker ook voor banken zelf. Ook bij banken zelf
moet er nog voldoende gebeuren om de cultuur binnen de financiële sector te verbeteren.
Voorzitter. Dan het WRR-rapport. De WRR constateert dat niet eenduidig vast te stellen
is of een publiek geldsysteem beter functioneert dan het huidige systeem. De WRR acht
een overgang naar een publiek geldsysteem een ongewenst en risicovol experiment. Zeker
nu we ons in een economische crisis bevinden, is mijn fractie behoedzaam met experimenten
met spaarders. Risico's ziet de WRR in overmatige geldschepping door ECB, onvoldoende
kredietverlening en het ontstaan van schaduwgeld. De VVD sluit zich hierbij aan. Het
is een beetje vragen naar de bekende weg bij de Minister, maar ik vraag toch om een
reflectie op deze elementen.
Voorzitter. Ten slotte het digitaal centralebankgeld. DNB heeft onderzoek gedaan en
onderschrijft dat het wenselijk is dat er een publieke vorm van geld in gebruik blijft.
DNB en de Minister hebben daarom een positieve grondhouding. Als optimistische partij
zijn wij altijd geneigd om een positieve basishouding over te nemen, maar toch heb
ik nog wel een stevig aantal vragen.
Invoering van het geld is een structurele hervorming waarvan niet alle effecten op
voorhand duidelijk zijn, zoals de Minister zelf ook aangeeft. Uit het DNB-rapport
blijkt dat invoering een brede en forse invloed heeft op het monetaire en financiële
stelsel, en daarmee op de publieke taken en verantwoordelijkheden van centrale banken
en overheden. Zo heeft het implicaties voor het monetair beleid, het betalingsverkeer,
de financiële stabiliteit en het toezicht op de financiële sector. Hoe verhouden deze
risico's zich tot de positieve grondhouding van de Minister?
We moeten altijd streven naar innovatie en vernieuwing. Dat gaf ik net zelf ook al
aan. Maar met experimenten in het geldstelsel moet je wel voorzichtig zijn. Dat betekent
dat je ook met een eerlijke blik naar de risico's moet kijken. Kan de Minister daarop
reflecteren? Wil hij ingaan op die risico's van digitaal centralebankgeld? Wat vindt
de Minister van het feit dat aangegeven wordt dat het risico van een bankrun wordt
vergroot? Hoe kijkt hij daarnaar? Welke gevolgen kan dit hebben voor de financiële
stabiliteit? Hoe kijkt de Minister naar het feit dat digitaal centralebankgeld een
concurrent is voor de commerciële banken en dat de toezichthouder van die banken dan
eigenlijk een concurrent is? En wie houdt bij digitaal centralebankgeld toezicht op
DNB of ECB?
De VVD is altijd een groot voorstander van fintech. Welke nieuwe technologische mogelijkheden
ziet de Minister bij digitaal centralebankgeld? Ziet de Minister digitaal centralebankgeld
als een vervanger voor contant geld? Daar lijkt het namelijk wel een beetje op. De
VVD vindt het belangrijk dat er in de toekomst ook nog een rol blijft voor contant
geld, zeker ook voor de ouderen. Budgetteren gaat daarmee ook vaak veel beter.
Nederland kan niet zelf besluiten tot het invoeren van digitaal centralebankgeld.
Het eurosysteem, de ECB, zou moeten besluiten om te gaan experimenteren. DNB wil daar
dan een voortrekkersrol in spelen. Wij zijn wel benieuwd hoe dat traject en de planning
eruitzien. En welke opdracht heeft de taskforce die de ECB heeft ingesteld, gekregen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik stel voor dat de heer Alkaya in zijn tweede termijn ingaat op de vragen van mevrouw
De Vries. Dan krijgen die ook een plek. Maar eerst is er nog een interruptie van de
heer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Mevrouw De Vries noemde de VVD een optimistische partij. Ik noemde de ChristenUnie
«hoopvol realistisch». Mevrouw De Vries zei dat het systeem nog niet perfect is. Ik
zei: het systeem is volledig uit de bocht gevlogen. Dat is het verschil tussen optimisme
en hoopvol realisme. Heeft mevrouw De Vries niet de zorg dat centrale banken eigenlijk
gewoon geen grip meer hebben op geldschepping? Is daar niet 40, 50, 100 jaar geleden
iets fundamenteel fout gegaan?
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Ik weet niet zo goed wat de heer Bruins bedoelt met «geen grip meer hebben op». Ik
zie wel dat het ECB-beleid vormen heeft aangenomen waar u en ik niet altijd even enthousiast
over zijn. Ik weet niet of de heer Bruins daarop doelt. Wij hebben daar vele discussies
over gevoerd. Wij zijn kritisch over de gevolgen van het beleid en vinden dat je daar
veel beter naar zou moeten kijken.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Het is een gelaagde vraag. Enerzijds is het het ECB-beleid dat naar mijn mening buiten
het mandaat gaat. De mandaatgever zit hier, dus hij gaat daar bij de evaluatie iets
aan doen. Het tweede is dat banken met een druk op de knop geld creëren. En dat is
maar zeer beperkt onder controle van de centrale bank, die daar uiteindelijk voor
bedoeld is. Hoe taxeert mevrouw De Vries dat?
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Ik weet niet zo goed wat de heer Bruins bedoelt met die vraag. Ik vind het belangrijk
dat er een goed toezicht op de banken is, op wat ze doen, op wat voor buffer ze hebben.
We hebben gezien dat in deze crisis gezegd wordt: een deel van de buffers die worden
aangehouden om de kredietverlening voor de reële economie op gang te houden, biedt
ruimte. Ik vind het vooral een rol van de toezichthouders om daar toezicht op te houden.
De heer Nijboer (PvdA):
De VVD heb ik nog niet gehoord over de Volksbank. Bij elk debat hoor ik: die moet
zo snel mogelijk naar de beurs. Het staat ook in het regeerakkoord dat we dat ding
moeten afstoten. Is de VVD inmiddels zover dat ze denken: mede gezien de coronacrisis
gaat dat deze kabinetsperiode niet meer gebeuren? Ik zou het toejuichen dat een besluit
daarover aan een volgend kabinet is en dat de VVD daar niet met de vingers aan zit.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Wat moet ik nou met zo'n laatste opmerking? Ik heb duidelijk aangegeven dat wij voor
diversiteit in de bankensector zijn. Ik denk dat de Volksbank daar een rol in kan
spelen, wat ons betreft gewoon als een commerciële bank op de markt. Dat moet op een
verantwoorde manier die kant op bewogen worden. Ik denk dat wij daar fundamenteel
over verschillen, want volgens mij wilt u de bank gewoon in overheidshanden houden.
Wij denken dat dat niet goed is, maar wij zien wel dat je een verantwoord pad daarnaartoe
moet bewandelen. Volgens mij kunnen wij elkaar vinden op de diversiteit in de bankensector.
Ik wil dan ook een beetje optimistisch eindigen.
De heer Nijboer (PvdA):
Voor optimisme bent u bij mij aan het goede adres. Het gaat mij meer om de timing.
Het was in het regeerakkoord afgesproken. Ik heb al eens eerder doorgevraagd bij uw
collega Van der Linde en die hield daar heel strak aan vast. Ik denk dat dat niet
reëel meer is. Wanneer zou het nog moeten, zou ik haast zeggen. Is mevrouw De Vries
het met mij eens dat het niet verstandig is als die Volksbank nu nog door dit kabinet
naar de markt wordt gebracht?
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Ik denk dat het nog steeds verstandig is. Je moet kijken hoe dat kan. Is de bank er
klaar voor? Daarvoor hebben wij volgens mij een adviseur. Wij zouden het graag zo
snel mogelijk willen, maar goed, ik vind het wel bijzonder dat er dan altijd gedaan
wordt alsof er geen enkel risico in zo'n bank bij de overheid zou zitten. Er wordt
gepleit voor een coöperatie. Ik heb bij coöperaties in de bancaire wereld dingen gezien
waarvan ik denk: ik weet het niet. De grootste Liborfraude was volgens mij bij een
coöperatieve bank. De vorm en al dat soort zaken zijn nou niet direct een garantie
dat het allemaal veel beter gaat lopen.
De heer Sneller (D66):
Ik wil even op het optimisme doorpakken. Ik denk dat we het eens zijn over die diversiteit.
Ik hoor mevrouw De Vries zeggen: banken moeten failliet kunnen gaan, er moeten kansen
zijn voor nieuwkomers en er moet meer keuzevrijheid voor consumenten zijn. In de afgelopen
jaren zijn D66 en de VVD vaak samen opgetrokken om bijvoorbeeld nummerportabiliteit,
het meenemen van je bankrekeningnummer, te regelen. Maar praktische bezwaren staan
daaraan steeds in de weg, in ieder geval al langer dan ik in de Kamer zit. Kansen
voor nieuwkomers – de bankvergunning light uit het regeerakkoord – bleken toch niet
mogelijk. Zou mevrouw De Vries mij nog kunnen helpen met wat nieuwe dingen of paden
die we zouden kunnen bewandelen om die gezamenlijke doelen wel te bereiken? Want anders
loopt het optimisme bij mij toch een keer vast op al die praktische bezwaren.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Dat wil niet zeggen dat je het streven los moet laten en dat je niet moet kijken hoe
je het wel vorm kan geven. Ik heb overigens niet gezegd: laten we zomaar blind een
bank failliet laten gaan. Ik doel eerder op het verantwoord afwikkelen van een bank,
want anders zou het een chaotische situatie worden. Maar ik vind dat je altijd moet
kijken hoe je wel voor die diversiteit kunt zorgen. Ik vind ook dat er meer buitenlandse
banken naar Nederland zouden moeten komen. Daar hebben we in het verleden een aantal
initiatieven voor gezien, maar die hebben zich in de crisis toch weer enigszins teruggetrokken.
Ik ben altijd op zoek naar hoe we dat door het type regelgeving dat we hebben misschien
weer wat aantrekkelijker kunnen maken. Ja, er is terughoudendheid. Dat zie ik. Ik
vind dat jammer, want ik denk dat het voor de consument en ook voor de veiligheid
en stabiliteit van het systeem veel beter zou zijn als we veel meer aanbieders zouden
hebben. Dus ik ben altijd bereid om te kijken naar initiatieven die daaraan kunnen
bijdragen.
De voorzitter:
Dan gaan we verder met de heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter, dank. Niets is zeker inderdaad, behalve dat we er op een dag allemaal
niet meer zijn en dat we belasting betalen.
De fractie van DENK heeft met waardering kennisgenomen van de initiatiefnota van de
heer Alkaya. Wij hebben ook veel waardering voor de WRR-nota, de publicaties van Stichting
Ons Geld en ook voor de kabinetsreactie. Wij waren in een gulle bui.
Voorzitter. Het uitgangspunt van de initiatiefnota is: hoe kan de overheid voorzien
in veilig en stabiel sparen en betalen? Dat is de basisgedachte. De grondgedachte
van een dergelijk product, een dergelijke overheidsbank waar je veilig geld kunt stallen
en die een kwaliteitsstandaard in de markt zet waar ook private banken minimaal aan
moeten voldoen, is een hele goede gedachte. Eigenlijk hadden we dat in het verleden
al: de Rijkspostspaarbank, opgericht in 1888. Soms moet je ook even terugkijken naar
wat we in het verleden hadden. Later kregen we de Postbank. In een vlaag van verstandsverbijstering
hebben we die aan de ING vercommercialiseerd. In 2009 was die helaas weg.
Voorzitter. Een veilige en stabiele betaal- en spaarrekening organiseren hoeft op
zich niet zo heel ingewikkeld te zijn. Ik hoor collega's met hele ingewikkelde redenen
komen waarom het niet kan, maar volgens mij zijn er legio mogelijkheden. In die zin
vraag ik aan collega Alkaya: is het glas nou halfvol of halfleeg? We zijn namelijk
als overheid voor 100% eigenaar van de Volksbank en dat moeten we ook nog lang blijven.
Daarin zitten SNS Bank, de Triodos Bank, de ASN Bank en BLG Wonen. ABN AMRO is voor
56% eigendom van de Staat. De Nederlandsche Bank is uiteraard in handen van de Staat,
als onderdeel van het ESCB. We hebben ook nog de Bank Nederlandse Gemeenten en de
Nederlandse Waterschapsbank. FMO is in handen van de overheid en ook Invest-NL, dat
toch ook een soort investeringsbank is, is in handen van de Staat. Er zijn ook nog
de regionale ontwikkelingsmaatschappijen en we hebben nog een zwikkie regionale investeringsbanken
die ook eigendom zijn van de overheid. Dus de overheid heeft best een grote vinger
in de pap als het gaat om het Nederlandse bankwezen. Eigenlijk is ING de enige grote
private bank. Zelfs de Rabobank is een coöperatieve bank, alhoewel ik de collega net
hoorde zeggen dat daar heel veel fraude is gepleegd. Dat werd in ieder geval niet
voorkomen omdat het een coöperatieve bank is; dat was eigenlijk wat collega De Vries
zei. Zelfs daar is het niet voorkomen.
Het enige wat hoeft te gebeuren, is dat een van die genoemde overheidsbanken de mogelijkheid
creëert om een veilige en stabiele rekening te openen. Eigenlijk is mijn vraag aan
de heer Alkaya: wat is nou de toegevoegde waarde van zijn voorstel ten opzichte van
het openen van een spaarrekening bij ASN of bij Triodos Bank? Of zegt hij: je zou
eigenlijk een aparte bank moeten openen, of een apart onderdeel binnen de Volksbank,
waar dat gewaarborgd is?
Dan kom ik een beetje bij mijn fundamentele probleem ten aanzien van het bankwezen:
je moet ook kijken naar de grondoorzaken van de problemen, van het feit waar we staan.
Want laten we eerlijk zijn, eeuwenlang is het in het christendom en jodendom verboden
geweest om rente te heffen. Geld met geld verdienen werd gezien als maatschappelijk
ongewenst. Dat gaf heel perverse prikkels. Maar goed, zoals zo vaak moest ook dit
mooie principe het afleggen tegen het kapitalisme en de hebzucht. We hebben in 2008,
2009 de gevolgen daarvan kunnen waarnemen. Het financiële systeem begaf het bijna
en de economie kreeg een enorme optater. Uiteindelijk moest de belastingbetaler weer
garant staan voor die hebzucht. Maar we zien het ook in de coronacrisis op dit moment.
De overheid stimuleert namelijk het aangaan van schulden vanwege de fiscale aftrekbaarheid
van leningen. Enorme schulden worden aangegaan en het eigen vermogen wordt afgebouwd
tot een minimum. Dat is erg kwetsbaar. Hoe kan het toch dat bedrijven in de coronacrisis,
ook grote bedrijven, in pak ’m beet twee, drie maanden al aangeven geen eigen vermogen
meer te hebben en al failliet gaan?
Voorzitter. Ik zag een interessante publicatie van Irene van Staveren, hoogleraar
aan de Erasmus en ook lid van het Sustainable Finance Lab, dat een aantal keren voorbij
is gekomen. Zij zei eigenlijk: wat zouden we kunnen leren van de wijze van bankieren
door moslims? Daar is het renteverbod nog van kracht. Met name in de crisisjaren groeide
het islamitisch bankieren heel erg. Je ziet ook dat twee derde van de gebruikers daarvan
in heel veel landen zelf helemaal geen moslim is. Maar het gaat om het principe dat
toegepast wordt. Naast wat de heer Alkaya aangeeft, zie ik dat er in Nederland groot
onrecht is, want er is een groep mensen die zeggen: ik kan op die manier geen hypotheek
nemen. Zou daar niet een keer, vraag ik de Minister, onderzoek naar gedaan kunnen
worden? Uit principiële of soms geloofsoverwegingen kan bijvoorbeeld niet iedereen
een hypothecaire lening nemen. Dat leidt tot schrijnende situaties. Mensen betalen
soms tot drie keer meer aan huur per maand dan wat ze zouden betalen als ze een hypotheek
zouden kunnen nemen. Het gaat met name om het dienstverleningstarief, de fee. Is het
niet zo te organiseren dat die fiscaal aftrekbaar is? Dat zou eerlijk zijn omdat bij
reguliere hypotheken de kosten van de dienstverlening in het rentetarief zijn verwerkt.
Het is wat mij betreft dus een kwestie van rechtsgelijkheid en rechtvaardigheid als
we dat zouden kunnen onderzoeken. Graag een reactie van de Minister en de heer Alkaya.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. De heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Voorzitter. Henry Ford werd ooit als volgt geparafraseerd: «Het is maar goed dat mensen
niet al te goed snappen hoe het geldsysteem werkt. Anders zou voor morgenochtend de
revolutie uitbreken.» Inmiddels tarten we in Nederland dat lot met de discussie over
ons geldstelsel. Maar tot een revolutie heeft dat nog niet geleid en dat is misschien
maar goed ook, want zoals ook de WRR in zijn rapport aangaf, ons geldstelsel is niet
door de natuur gegeven maar een sociaal systeem. Dat zorgt ervoor dat we de effecten
van grote hervormingen die er op een tekentafel heel mooi uitzien, moeilijk kunnen
overzien.
Tegelijkertijd maken we het geldsysteem samen en moeten we dit stelsel daarom continu
blijven bevragen. Ik vind het daarom een heel positieve stap dat De Nederlandsche
Bank de mogelijke waarde inziet van het experimenteren met digitaal centralebankgeld,
en dat die daarin een voortrekkersrol wil spelen. Ik hoop dat de Minister ook een
rol kan spelen en ervoor kan zorgen dat dat op Europees niveau vooruitgeholpen wordt.
Dank ook voor de constructieve houding van de Minister bij dit voorstel. In het kader
van ons geldsysteem blijven bevragen dank ik nogmaals mijn collega Alkaya voor zijn
initiatiefnota. Ik ben het met hem en de WRR eens dat er genoeg redenen zijn om met
zorgen naar de huidige staat van ons financiële systeem te kijken.
Voorzitter. Dat brengt mij, los van de coronacrisis, bij de financiële sector zelf.
Er zijn al langer sluimerende, belangrijke problemen. De WRR is daar in zijn rapport
niet mals over. Niet alleen is de Nederlandse economie namelijk zwaar gefinancialiseerd.
Er is ook sprake van een toenemende marktmacht. Enkele grote spelers bespelen hetzelfde
speelveld en domineren de markt. Die marktmacht maakt ons kwetsbaar vanuit het oogpunt
van financiële stabiliteit. Die marktmacht is bovendien een specifiek Nederlands probleem.
Het Duitse landschap, bijvoorbeeld, is veel diverser en in andere landen, ook in Duitsland,
is de fiscale stimulering van schuld voorzichtiger en behoedzamer dan in ons eigen
land.
De WRR legt helder bloot hoe de Nederlandse eenvormigheid maar ook de schuldenopbouw
een resultaat is geweest van doelbewuste keuzes uit het verleden. De WRR spreekt over
het gebrek aan diversiteit van het bankenlandschap als een urgente en belangrijke
tekortkoming. Die kwalificatie vond ik best stevig. Het CPB zei bijvoorbeeld vorig
jaar dat de markmacht van grote financiële spelers waarschijnlijk de oorzaak is van
het feit dat Nederlandse mkb'ers minder vaak en voor hogere rentes leningen krijgen
dan hun Europese concurrenten. Dat roept toch allerlei vragen op. De Minister wijdt
aan de conclusies van een rapport van de WRR van ruim 300 pagina's over ons financiële
systeem eigenlijk maar vrij weinig tekst: enkele alinea's. Dat is best een beetje
mager.
Wat vindt de Minister als hij terugkijkt op de politieke keuzes uit het verleden,
die hebben geleid tot een beperkt divers bankenlandschap en de opbouw van schulden?
Ik vind het dan wat mager als de Minister inhoudelijk wijst naar de agenda financiële
sector, naar de Raadsconclusies over de leverage ratio's en naar de buffereisen van
Basel. Dan vraag ik me af wat de Minister zelf vindt van de kwalificatie van de WRR
dat er een urgente en belangrijke tekortkoming is. Als de Minister het met die kwalificatie
van de WRR eens is, dan zou hij toch wat meer moeten doen dan alleen onderzoek doen
en zich aansluiten bij de status quo. De zon heeft de afgelopen jaren geschenen. Hebben
we die tijd wel gebruikt om belangrijke vragen te stellen en creatief te zijn in de
oplossingen daarvoor?
Voorzitter. Ten slotte vraag ik de Minister wat de marktmacht van nu betekent voor
de toekomst. Het verdienmodel van banken staat onder druk door de lage rente, nog
even los van de coronacrisis en de klap die ze daarvan krijgen, en Europese investeerders
zijn steeds vaker afhankelijk van Amerikaanse zakenbanken. De ECB pleitte daarom openlijk,
ook al voor de coronacrisis, voor meer consolidatie van Europese banken. Transnationale
fusies dus. Zo kunnen banken een efficiëntieslag maken en concurrerend blijven. Maar
deze oproep roept heel veel vragen op. Wat betekent dat dan voor de marktmacht die
ontstaat? Hoe worden de lessen van de WRR meegenomen in deze Europese discussie, die
ik steeds vaker terug zie komen en waar ik me grote zorgen over maak? Graag een reflectie
van de Minister.
Dank u wel, voorzitter.
De heer Sneller (D66):
Twee korte vragen nog. De heer Snels begon met Ford, maar maakte de conclusie niet
af. Begrijpen mensen het nou niet genoeg of viel het wel mee met de ingewikkeldheid
of de problemen in het financiële stelsel?
De heer Snels (GroenLinks):
Sorry, ik begrijp de vraag geloof ik niet helemaal goed.
De heer Sneller (D66):
Het is alweer een tijd geleden, maar aan het begin van zijn inbreng begon de heer
Snels met een parafrasering van volgens mij Henry Ford. Die ging erover dat als mensen
het systeem echt zouden begrijpen, voor morgenochtend de revolutie zou uitbreken.
Begrijpen mensen het systeem nou nog niet goed genoeg of valt het eigenlijk wel mee
met de consequenties van dat begrip?
De heer Snels (GroenLinks):
Eén. Volgens mij is het erg goed dat de WRR op zo'n serieuze manier is omgegaan met
de initiatieven van Ons Geld. Dat zorgt ervoor dat mensen beter begrijpen hoe het
financiële systeem werkt. Tegelijkertijd denk ik dat het ook razend, razend, razend
ingewikkeld is. Ik begrijp het zelf ook amper, zeker als we over clearing gaan praten
en over hoe al die financiële markten precies werken. Dit heeft nog niet tot revolutie
geleid, maar wel degelijk tot heel veel wantrouwen in het financiële stelsel. Dat
is wel een groot probleem. Dat is natuurlijk ontstaan in de bankencrisis, maar nog
steeds niet hersteld. Dus de revolutie is niet uitgebroken, maar – hoe zou de heer
Alkaya het zeggen? – die volgt nog.
De heer Sneller (D66):
Siempre, geloof ik. Dan mijn tweede vraag. De heer Snels had het over de concentratie
van de bankensector in Nederland. Toen zei hij: de politieke keuzes die daaraan ten
grondslag liggen. Dan mis ik even welke politieke keuzes uit het verleden volgens
hem daartoe hebben geleid.
De heer Snels (GroenLinks):
De WRR heeft zelf die analyse gemaakt. We hadden vroeger een veel diverser bankenlandschap.
De politiek heeft eigenlijk niet ingegrepen, ook niet vanuit een idee wat dit voor
de toekomst zou moeten betekenen. Was het nou wel zo verstandig is en hadden we de
consolidatie uit het verleden niet moeten afremmen? Misschien is dat eerder de vraag
dan het daadwerkelijk aanjagen. Maar het is wel zo ontstaan. Was dat achteraf gezien
wel zo verstandig?
De voorzitter:
Dank. Dan de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank, voorzitter. De politiek is soms een zaak van lange adem. Dat kan de indiener,
de heer Alkaya, wel bevestigen. Ons parlementaire proces was traag – we hebben wel
erg lang gewacht om dit te behandelen – en het thema staat al lang op de agenda, ook
internationaal. Maar heel mondjesmaat vindt het opvolging. We hebben Ons Geld gehad
met een fantastisch toneelstuk, waar de meesten van ons naartoe zijn geweest. De WRR-studie
heeft een tijd in beslag genomen. DNB is met verschillende rapporten gekomen. Veel
warme woorden en veel steun voor het idee dat er iets moest gebeuren, af en toe zelfs
Kamerbreed, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er af en toe met volle
vaart wordt «meegestribbeld». Er gebeurt wel wat, maar er wordt niet echt wat bereikt.
Dat vind ik hier wel echt kenmerkend. Het is ook geen makkelijk thema, het is niet
zo makkelijk om even zo'n depositobank uit de grond te stampen, publiek noch privaat.
Maar ja, uiteindelijk is zo'n bank er nog steeds niet, terwijl iedereen dat toch van
belang vond, van links tot rechts. Met deze houding doorbreek je de status quo niet.
We moeten als Kamer eigenlijk de uitspraak doen dat het moet gebeuren, linksom of
rechtsom.
Voorzitter. Ik wil op vijf punten de aandacht vestigen. Allereerst het belang van
buffers, van hard eigen vermogen. Dat is altijd mijn hoofdpunt in die financiële crisis
geweest. Ik had er al even een interruptiedebatje met de ChristenUnie over. Ik denk
dat het echt nodig is dat banken een buffer hebben van 5% tot 10% eigen vermogen.
Daar moet het naartoe. 3% is veel te weinig. Ze kunnen nu in de coronacrisis misschien
een tikje opvangen, maar als straks blijkt dat ze toch weer in een of andere sector
verkeerd hebben «gezakenbankierd» of dat de hypotheken toch wat slechter worden afbetaald
dan voorzien of weet ik wat niet, staan we als overheid weer aan de lat. Dat moeten
we niet willen. Beleggers moeten de klappen opvangen, niet de belastingbetaler.
Het advies in het WRR-rapport om de fiscale subsidiëring van de hefbomen door onze
hele economie aan te pakken – het geldt voor de hypotheken, voor de banken, voor de
renteaftrek, waar de Staatssecretaris overigens best wat aan doet – vind ik heel goed.
Ik vraag de Minister om daarop te reageren. Welke voorstellen kunnen we nog verwachten
om de fiscale stimulering van de hefbomen af te bouwen?
Voorzitter. Het tweede punt is een van de hoofdpunten van de commissie-Wijffels: het
belang van diversiteit. Voorgaande sprekers spraken er al over. Ik denk echt dat het
echt belangrijk is dat we in Nederland met die paar bankjes de diversiteit behouden.
Het is voor mij cruciaal dat de Volksbank daar een rol in speelt. De PvdA – de Minister
weet het – is fel tegenstander van het naar de beurs brengen van de Volksbank.
De heer Slootweg (CDA):
De ideeën over het naar de beurs brengen lopen volgens mij niet zo veel uiteen. Hecht
de heer Nijboer er ook echt aan dat de Volksbank in overheidshanden blijft of zou
het ook op een andere manier kunnen, bijvoorbeeld in een coöperatieve vorm?
De heer Nijboer (PvdA):
Ik denk wel dat de ideeën uiteenlopen, want mevrouw De Vries zat nog wel erg op: het
moet naar de markt. De heer Van der Linde zei: we moeten de bank naar de beurs brengen.
De ideeën lopen politiek dus uiteen. O, u bedoelt tussen CDA en PvdA. Ik ben heel
vaak samen met het CDA opgetrokken. Ik ben best bereid om te kijken naar langetermijnbeleggers
als pensioenfondsen of medewerkers of een coöperatieve vorm. Ons standpunt is: Volksbank
niet naar de beurs. De bank kan goed in overheidshanden blijven. Dat vind ik een serieuze
optie, maar ik vind het ook een optie om het in coöperatieve handen te geven. Ik stel
vast dat de Rabobank natuurlijk ook in coöperatieve handen is. Het zou dus op een
andere manier moeten, anders heb je straks twee coöperatieve banken en twee private.
Zo divers is dat ook weer niet.
Voorzitter. Mijn derde punt betreft die digitale centrale bank, dat digitale centralebankgeld.
Dat vind ik een goed idee van De Nederlandsche Bank. Daar wil de bank in Europa met
Zweden vooroplopen. Maar daarmee heb je natuurlijk nog geen private bankrekeningen
waarop je je geld risicovrij kunt stallen. Dat is een beetje op de achtergrond geraakt,
ook omdat de toezichtskosten zo hoog zijn. Ik vraag de Minister om daar nog eens op
te reageren. Ik weet wat de heer Alkaya daarvan vindt, maar misschien wil hij er in
zijn tweede termijn nog wat over zeggen. Hoe ziet hij dit precies?
Voorzitter. Het vierde punt zijn de nieuwe internationale munten. Facebook kwam met
libra. Dat is weer ingetrokken, maar het gaat natuurlijk toch een keer gebeuren. We
hebben natuurlijk al die bitcoin en zo, maar op den duur wordt dat toch een keer serieus.
Hoe staat het met de regulering daarvan? Nu het met die libra een beetje op z'n gat
ligt, is er een kans om de regulering Europees op orde te brengen. Het gaat namelijk
een enorme impact hebben als die munten een succes worden, ook voor onze economieën.
Tot slot, voorzitter, cash geld. Ik denk dat wij allemaal onderschrijven dat gewoon
cash kunnen betalen van groot belang is in een economie. Ik heb in ieder geval geen
partij gehoord die dat niet vindt. Ik snap best dat mensen nu vanwege de veiligheids-
en gezondheidsrisico's in de winkels toch liever met een pasje betalen, maar het is
echt belangrijk om het cash te kunnen blijven doen. Geld moet beschikbaar blijven,
bij een pinautomaat in de buurt. Ook omwille van de privacy of omwille van het leren
omgaan met geld, moet dat bewaard blijven. Het is namelijk echt van een andere orde
als je het geld in je portemonnee hebt en het uitgeeft dan wanneer het van je rekening
wordt afgeschreven. Ik denk dat het nu best wel een extra inzet vergt om dat ook zo
te houden. Ik vraag de Minister om die te doen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. Dan de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Dank, voorzitter.
Een financiële sector is geen doel op zich, maar een middel om een concurrerende en
innovatieve reële economie mogelijk te maken en te ondersteunen. Volgens mij is het
daarom cruciaal dat een financiële sector dienstbaar is. Daarom is het ook belangrijk
dat die betwistbaar is. Vooral de positie van de drie grote banken in Nederland maakt
dat lastig. Daarom is er in deze Kamer volgens mij ook de brede ondersteuning voor
een diversere financiële sector. Maar er is toch ook, zoals ik ook in een interruptiedebat
met mevrouw De Vries wisselde, de lichte frustratie, in ieder geval aan mijn kant,
dat het zo moeilijk blijkt om daar iets aan te doen. Ik heb het bij een eerder debat
ook richting de Minister gezegd, maar als ik dan de agenda financiële sector langs
de 3.1-lat van de Comptabiliteitswet leg, zijn de instrumenten die we inzetten dan
voldoende om het doel te bereiken van het echt diverser maken van die sector? Of moeten
we met zwaarder geschut komen, om het zo maar te zeggen.
Een van de middelen die we dan nu meer gaan inzetten, is dat digitaal centralebankgeld,
althans een pilot dan wel experiment daarmee. Ik ben daar heel blij mee. Ik denk ook
dat het goed past bij de andere operatie, Inzicht in Kwaliteit, die de Minister voorstaat,
om daar meer kennis over te vergaren. Het is mooi dat het kabinet van de in eerste
instantie toch wat terughoudende kabinetsreactie naar deze voortrekkersrol is gegaan
die ik van harte aanmoedig. Dat komt volgens mij ook mede doordat het onder invloed
van libra ook breder internationaal is gaan spelen.
Ik had al even een debat met de Minister over die toezichtrol. Ik opper nog een paar
andere dilemma's of suggesties voor dat experiment. Dan mag de Minister in zijn beantwoording
kijken of dat iets is wat we na de zomer bespreken of dat dat iets is wat we al eerder
kunnen doen.
Er spelen namelijk heel veel designvragen bij dat experiment. Die zijn cruciaal voor
de uitkomst en voor welke leereffecten je aan het eind hebt om dan daadwerkelijk de
conclusie te kunnen trekken of we dit wel of niet gaan invoeren. Ik noem bijvoorbeeld
het aantal deelnemers. Zijn dat alleen maar natuurlijke personen? Of zijn dat ook
bedrijven? Zijn dat dan alle bedrijven? Of zijn dat alleen maar kleine bedrijven?
Kijk ook naar de bankrun die eerder werd genoemd. Dat experiment is volgens mij juist
bedoeld om te kijken hoe mensen reageren op schokken of onzekerheid in de financiële
sector. Dat is dan dus juist iets wat je zou moeten willen meemaken tijdens de duur
van dat experiment. De vraag is dus ook: hoe lang loopt zo'n experiment? En wat is
de rol van de politiek gedurende dat experiment? Het moet niet zo zijn dat men na
een jaar zegt: o nee, sluit deze lijn van experimenteren maar uit.
Maar ook de hoogte van het bedrag dat mensen dan op die rekening kunnen stallen, maakt
nogal wat uit. Is dat maximaal € 10.000? Dat maakt ook wat uit voor het effect op
de commerciële banken. En kan je dit stallen bij de centrale bank maar heb je wel
gewoon een app, zoals in het stuk van De Nederlandsche Bank staat, via een API bij
een commerciële bank? Of is het allemaal publiek ingeregeld? Misschien moet je het
met twee controlegroepen zelfs allebei doen. Ik noem ook de rol van wetenschappers
in dit geheel versus de rol van de politiek. Ik ben dus heel benieuwd wat de Minister
nu al voor ideeën heeft over de inbedding daarvan.
Dan een wat kleiner maar volgens mij wel belangrijk punt uit het WRR-rapport: de maatschappelijke
waakhonden. De heer Slootweg ging al even in op de maatschappelijke adviesraden. Ik
denk dat veel banken daar al mee experimenteren, maar het is niet genoeg om macht
en tegenmacht alleen op die manier goed te organiseren. Ik ben heel blij met de gesprekken
die wij hebben met de publieke toezichthouders, maar ik denk dat hun publieke rol
en het meer democratisch inbedden en stutten van hun positie en hun persona, daaraan
tegemoet kan komen.
Maar daarnaast is er ook de rol van de maatschappelijke waakhonden. Daar zijn er gewoon
niet zo heel veel van. Mensen zijn steeds minder lid van pak ’m beet de Consumentenbond.
Hun rol als tegenmacht vanuit de civil society, het maatschappelijk middenveld, is
dus toch beperkt. Je hebt inderdaad ook het Sustainable Finance Lab, dat een aantal
keer werd genoemd. Welke mogelijkheden ziet de Minister om zulke maatschappelijke
actoren meer zekerheid te geven en te versterken, maar toch hun onafhankelijkheid
te laten bewaken? Aan de andere kant heb je namelijk ook de rol van lobbyisten, congressen
en dergelijke. De SP vraagt daar vaak, op een toon die mij niet zo aanstaat maar wel
terecht, aandacht voor. Ik denk dat we altijd oog moeten houden voor dat deel van
de regulatory capture. Denk ook aan de overstap van de EBA-directeur naar zo'n lobbygroep.
Die kant moeten we in het oog houden, maar we moeten ook vooral kijken wat we aan
de andere kant voor dat meer publieke belang kunnen borgen.
De heer Slootweg (CDA):
Ik vind het idee van de heer Sneller heel erg interessant. Hij zegt: je kan kijken
hoe je intern de macht en tegenmacht in een bank versterkt, maar ook extern. D66 laat
zich er altijd op voorstaan een zeer Europese partij te zijn. Heeft de heer Sneller
ook voorbeelden van hoe dat in andere landen werkt? Daarbij speelt natuurlijk ook
altijd de vraag of je wilt dat het min of meer vanuit de overheid wordt gestimuleerd
en waarom het eigenlijk niet sowieso uit de maatschappij voortkomt.
De heer Sneller (D66):
Dit wordt tamelijk sociologisch en filosofisch. Deels is het dat mensen gewoon minder
vaak lid worden van iets als de Consumentenbond. Die hadden in de jaren tachtig veel
meer leden en konden daardoor ook veel meer vanuit de maatschappij georganiseerd dat
tegenwicht bieden. Dat is gewoon het gedrag van mensen, die minder vaak voor langere
termijn lid worden van clubs. We zijn veel meer naar een samenleving van lichte verbanden
gegaan, waarin je je niet meer zo snel langdurig aan een club verbindt. De adviesradenwereld
in Nederland is erg verstatelijkt. Ik heb misschien niet het Europese beeld voor me,
maar ik heb wat langer in Amerika gewoond. Daar zijn veel meer private clubs die onafhankelijk
van de overheid worden gefinancierd – niet altijd op even prettige manieren, maar
wel privaat gefinancierd – en daardoor vanuit hun eigen ideologische oriëntatie veel
meer het maatschappelijk debat voeren over dit soort onderwerpen. Mede door de manier
waarop we hier de belastingen hebben georganiseerd, volgens mij tot tevredenheid van
velen, worden dat soort dingen in Nederland veel meer via de overheid georganiseerd.
Ik denk dat de overheid in dit geval ook een rol zou kunnen hebben om die maatschappelijke
organisaties toch van financiering te voorzien, zodat zij een wat zekerder basis hebben
om dit soort rollen te vervullen.
De heer Slootweg (CDA):
Resumerend, u zou eigenlijk voorstellen dat er wat meer overheidsfinanciering komt
om dit soort externe maatschappelijke krachten, zeg maar horzels, te financieren.
Maar dan zullen ze toch ergens ook wel iets van een maatschappelijk draagvlak moeten
hebben, neem ik aan.
De heer Sneller (D66):
Ja, en daarvoor zijn natuurlijk allerlei manieren en subsidiekaders te bedenken. Op
het gebied van ontwikkelingssamenwerking bijvoorbeeld doen we daarvoor eindeloze toetsen.
Er zijn manieren om dat te laten zien. Dat lijkt me dus meer de uitwerkingskant. Maar
nu is het inderdaad een academische denktank die ons met name op basis van projectfinanciering
probeert te voeden. Dat waardeer ik heel erg, maar je zou dat breder willen zien voor
de balans.
Ten slotte, voorzitter, de buffers. Aan het begin van deze coronacrisis werden zowel
door de ECB en de Europese Commissie als door DNB veel eisen omlaaggeschroefd of dingen
uitgesteld. De Minister zei over het Europese noodfonds: we moeten dat niet meteen
aan het begin van de crisis inzetten, want we weten niet hoelang het duurt. Ik snapte
dat op zich goed. De vraag die ik aan de president van De Nederlandsche Bank stelde,
was waarom we dat in Nederland wel meteen met de bankenbuffers gedaan hebben. Hij
zei dat dit onder andere was omdat de stresstest die hij heeft laten doen, laat zien
dat we de crisis wel redelijk goed doorkomen en omdat het belangrijk was om de kredietverlening
op gang te houden. Dat is een legitiem doel. Maar hij zei ook dat hij ervan heeft
geleerd dat hij de contracyclische buffer de volgende keer wel op positief zet op
het moment dat de conjunctuur is zoals die, laten we zeggen, negen maanden geleden
was. Inmiddels is dat een hele lange tijd terug. Wat heeft de Minister geleerd over
de buffers op basis van de ervaringen van de afgelopen drie maanden?
De voorzitter:
Nog een tussenkomst van de heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Ere wie ere toekomt. Het was toenmalig Kamerlid Koolmees, tegenwoordig Minister, dat
hard aan het dossier heeft getrokken en uiteindelijk de motie heeft ingediend over
de depositobank. Die motie werd destijds unaniem gesteund. Mijn vraag aan de heer
Sneller is de volgende. Hij is nu gelukkig heel blij met de ontwikkelingen rondom
digitaal centralebankgeld. Ziet hij dat ook in het verlengde daarvan en zegt hij daarmee
ook dat het verschil tussen een depositobank en digitaal centralebankgeld in de praktijk
inderdaad eigenlijk helemaal niet zo groot is?
De heer Sneller (D66):
Ik snap wat de heer Alkaya hier probeert te doen. Ik zie inderdaad niet heel veel
licht tussen de opzet zoals ik digitaal centralebankgeld zie en zo'n bank, vooral
in de publieke verankeringsrol die het speelt. In de praktische uitwerking – wat richt
je allemaal op? – zitten wel hele grote verschillen. Als het gaat om de vraag wat
het bijvoorbeeld met de depositogarantiestelselbijdrage doet, waar die motie eigenlijk
op stukliep, zitten er natuurlijk hele grote verschillen. De WRR zegt dat er een publieke
verankering moet komen. Secundair is welke vorm dat precies krijgt. In die rolvervulling
liggen ze volgens mij redelijk dicht bij elkaar.
De heer Alkaya (SP):
Tot slot. Dat is fijn om te horen. De heer Sneller vroeg ook aan de Minister wat de
rol is van de politiek bij de experimenten die de centrale bank nu aan het doen is.
Ik vind dat wij daar zelf ook een rol in hebben als Tweede Kamer. Ik heb destijds
in mijn initiatiefnota gezegd dat er een parlementaire commissie moet komen die dat
begeleidt, zoals ze in Zweden ook doen. Maar ondertussen zijn we een stap verder,
dus dan denk ik meer aan een vorm van rapporteurs aanwijzen en dergelijke. In ieder
geval moet de Tweede Kamer ook een vinger aan de pols houden en niet alleen maar de
Minister. Is de heer Sneller het ook daarmee eens?
De heer Sneller (D66):
Ja, om het gesprek gaande te houden, maar niet om bij wijze van spreken een experiment
voor vijf jaar te doen en dat op afstand van de politiek te zetten, waarna het over
vijf jaar weer terugkomt. Tegelijkertijd wil ik waken voor een politiek die na een
nieuwe coalitie, een nieuw inzicht of een tussenrapportage na twee jaar zegt: stop
maar. Dat terwijl je eigenlijk hebt gezegd dat het vijf jaar moet lopen, zodat je
– dat zeg ik even scherp – ook die bankrun een keer krijgt. Als die balans wordt gevonden,
ben ik graag bereid om de heer Alkaya als rapporteur aan te wijzen.
De voorzitter:
Dank. Dan schors ik tot iets over vieren, dus voor vijf minuten. Ik zie u zo weer.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de Minister.
Minister Hoekstra:
Voorzitter, dank. Het volgende stuk in de dakpan. Ik wil het als volgt doen. Ik wil
in het eerste blok nog wat zeggen over de nota. Daar heb ik natuurlijk al het een
en ander over gezegd, maar ik denk dat ik nog een aantal dingen kan toelichten: de
WRR, diversiteit en de Volksbank. Het volgende blok is CBDC of DCBG, even afhankelijk
van of je nou de Engelse of de Nederlandse afkorting gebruikt. In het derde heb ik
nog een aantal dingen in de categorie overig.
Veel van de vragen en de opmerkingen van de leden gingen overigens echt over dezelfde
thema's, waarbij het ook wel weer mooi is van zo'n debat – als ik dat mag zeggen,
voorzitter – dat het van heel praktisch en heel concreet naar toch ook behoorlijk
filosofisch gaat, en er de behoefte is om alle problemen van de wereld in dit debat
op te lossen. Dat spreekt mij op zichzelf zeer aan, maar ik weet niet helemaal of
het gaat lukken.
Ik begin met het eerste blok. De heer Bruins vroeg of het nou wenselijk is dat private
banken een geldscheppende rol spelen. Hij verwees naar een kantelpunt decennia geleden
en vroeg of we het toen niet volstrekt verkeerd hebben gedaan. Dat is een heel fundamentele
vraag en op zich ook een goede vraag. Het is misschien goed om daar toch ook naar
de WRR te verwijzen, die aangeeft dat het eigenlijk niet eenduidig vast te stellen
is of een systeem waarbij geld publiek wordt geschapen nou per se beter functioneert
dan het stelsel dat we nu hebben. In ieder geval moet je constateren dat de transitiekosten
bij dit soort dingen sowieso fenomenaal zijn, nog even los van de risico's. De filosofische
vraag begrijp ik dus, maar ik ben toch geneigd om dat rapport van de WRR, ook gegeven
het feit dat ik het sowieso erg verstandig en goed doordacht vind, serieus te nemen.
De heer Bruins vroeg ook nog naar MMT, Modern Monetary Theory. Ik denk dat hij daar
zal herkennen, ook gegeven zijn volgende vraag, dat in de huidige situatie MMT door
het verbod op monetaire financiering en de regels van het Stabiliteits- en Groeipact
niet zomaar even toepasbaar is in de eurozone.
Daarna stak hij meteen over naar wie er eigenlijk over het mandaat van de Europese
Centrale Bank gaat en hoe het met de evaluatie moet. Daar hebben we het al eens eerder
over gehad. Volgens mij heb ik de Kamer beloofd om nog eens na te denken over die
zelfevaluatie, want dat is het in de eerste plaats. Het is gewoon een zelfevaluatie
van de Europese Centrale Bank. Die Europese Centrale Bank is bovendien niet in de
eerste plaats, en ook niet in de tweede plaats trouwens, aan het Nederlandse kabinet
of aan het Nederlandse parlement verantwoording verschuldigd, maar dient zich daarvoor
natuurlijk te verantwoorden in het Europees Parlement. Het vraagt nog wel een hink-stap-sprong,
maar ik heb al eerder aan de Kamer aangegeven dat ik er, als er momenten zijn waarop
wij input kunnen geven, zeker naar wil kijken. Het staat de Kamer overigens altijd
vrij om zelf met de ECB in gesprek te gaan. De ECB is volgens mij al weleens met dit
parlement en met parlementen op andere plekken in gesprek geweest en is volgens mij
ook helemaal niet doof voor de gevoelens die er leven in lidstaten, maar opereert
natuurlijk wel in onafhankelijkheid.
De heer Snels vroeg nog naar mijn reactie op het WRR-rapport. Nogmaals, echt complimenten
voor de kwaliteit van het rapport. Ik heb het zelf in ontvangst genomen en heb met
veel partijen die daar op de een of andere manier bij betrokken waren van gedachten
gewisseld. De beschrijving, met name van de ontstaansgeschiedenis en de werking, is
zeer toegankelijk. Om dat vervolgens nog te reviewen is niet veel werk, maar ik denk
niet dat het ministerie het beter zou kunnen doen. Dat verklaart misschien dat we
daar relatief beknopt zijn, maar dat heeft wat mij betreft echt alle contouren van
een compliment.
Over het publieke geldstelsel heb ik volgens mij al wat gezegd, ook al in het eerste
deel. Waar velen, volgens mij de meesten hier – de heer Alkaya vanuit zijn politieke
partij misschien niet automatisch – zich het meest bij thuis voelen, zijn vormen van
evolutie in plaats van revolutie. Volgens mij is dat ook wat we proberen te doen,
het stelsel wat beter maken.
De voorzitter:
Volgens mij is de heer Alkaya geprikkeld tot een interruptie door deze opmerking.
De heer Alkaya (SP):
Ja, en ook tot een persoonlijk feit. We zitten hier natuurlijk parlement en we zijn
een politieke partij zoals elke andere. We zijn dus als SP niet uit op revolutie.
We zijn erop uit om via democratische wegen het socialisme in Nederland te verwezenlijken.
De voorzitter:
Dat is helder.
Minister Hoekstra:
Ik heb de heer Alkaya op geen enkele manier tekort willen doen. Ik verwijs er nog
maar eens naar dat wij weleens vergaderen in de Suze Groenewegzaal, genoemd naar de
eerste vrouw in het Nederlandse parlement. Die was daar op een volstrekt democratische
manier terechtgekomen, maar vond overigens wel dat ze daar terechtgekomen was om de
democratie weer op te heffen. Ze was namelijk voor de revolutie. Dus het een heeft
ook historisch het ander nooit uitgesloten.
Voorzitter. Ik zal ermee ophouden, want anders wordt dit een heel lang debat. Laat
ik nog toevoegen dat in ieder geval het kabinet de behoefte in de Kamer, breed gedeeld,
herkent dat evolutie hier de wenselijke weg is. Mag ik het dan zo van mijn kant proberen
af te sluiten?
De voorzitter:
Dat gaan we merken. De heer Alkaya.
De heer Alkaya (SP):
Ik wil niet heel diep op deze discussie ingaan, want dan moet ik echt beginnen bij
waarom onze partij is opgericht en hoe we te werk gaan. Dat ga ik niet doen, maar
actie kan niet zonder fractie en andersom. Om echte verandering af te dwingen, heb
je zowel actie als fractie nodig en wij zijn de fractiekant ervan. Daarmee zijn we
ook activisten, maar ook de fractie heb je nodig.
De voorzitter:
Ik weet niet wie er nu gered wordt door de bel.
Minister Hoekstra:
Voorzitter. Het onderstreept gewoon puur dat we allemaal figuranten zijn in wat vandaag
toch de Alkayashow is, dus ik ga daar niet meer op reageren.
Ik ga door met een vraag van de heer Bruins over een reflectie op de diversiteit.
De heer Nijboer heeft er wat over gezegd en Snels en Sneller ook. Heel eerlijk: dat
blijft natuurlijk een punt van aandacht. We hebben de situatie in Europa en dan in
het bijzonder in Nederland. In Nederland is gewoon een zeer geconcentreerd bankenlandschap.
Het zijn er echt wel veel meer dan de drie of vier die we vaak noemen, maar het aantal
klanten, consumenten, dat daarbij is ondergebracht is natuurlijk zeer geconcentreerd.
Dat is gewoon de realiteit. Dat is het eerste.
Het tweede is dat je – daar hebben we het ook vaker met elkaar over gehad – als je
een vergelijking maakt met de Verenigde Staten, ziet dat banken in Nederland en overigens
breder in de Europese Unie in heel erg sterke mate de kapitaalverschaffers zijn van
bedrijven. Dat is in Amerika volstrekt anders. Daar heb je ook op dat punt een veel
diverser landschap. Ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat het mijn ambitie is
om iets van die diversiteit ook hier meer vorm te geven.
Tegelijkertijd moet je erkennen – als de leden dan kritisch zijn over mij of over
het kabinet, begrijp ik dat in zekere zin ook nog – dat het niet met zevenmijlslaarzen
gaat. Het zijn kleine stapjes. Het verklaart waarom we wel degelijk de weg op zijn
gegaan van de InnovationHub en Maatwerk voor Innovatie, met DNB en AFM, hoe we met
PSD2 proberen innovatie en diversiteit aan te moedigen, waarom we de discussie over
de Volksbank hebben – ik zal er zo nog meer over zeggen – zoals we die hebben en waarom
ik zo veel energie heb proberen te steken in die kapitaalmarktunie, waarbij ik gezamenlijk
heb opgetrokken met primair Frankrijk, maar uiteindelijk ook met Duitsland en een
of twee andere landen.
Er gebeurt dus zeker wat, maar heeft dat tot een dramatische herschikking van het
Nederlandse bankenlandschap geleid? Nee, natuurlijk niet. Tegelijkertijd is het ook
zo dat die Nederlandse consolidatie, die natuurlijk ook zo is als wij allemaal de
wereld hebben aangetroffen toen we aan onze respectievelijke banen begonnen, niet
is doorgegaan. Ik denk dus dat hier wel veel meer oog voor is. Innovatie staat denk
ik ook terecht steeds hoger op de agenda.
De heer Nijboer vroeg nog waarom nou een private depositobank nooit van de grond is
gekomen. Hij zal het initiatief herkennen – het speelde vooral in de vorige kabinetsperiode –
van Stichting Full Reserve. Toen is er door mijn voorganger volgens mij ook weleens
aangegeven dat juist de eisen waar de indieners destijds aan vasthielden, namelijk
wel spaargeld aantrekken, maar niet deelnemen aan het depositogarantiestelsel en wel
toegang tot het betaalsysteem TARGET2, juridisch gewoon een puzzel vormden waar zij
met de toezichthouder en het ministerie niet uitkwamen. Er is toen juist – zo heb
ik het in ieder geval te horen gekregen – met DNB echt uitvoerig bekeken hoe je nou
met concrete oplossingen zou kunnen komen. Uiteindelijk hebben de initiatiefnemers
gewoon gemeend dat die oplossingen toch te weinig tegemoet kwamen aan hun wensen en
zijn ze er op een gegeven moment mee gestopt. Ook daar speelde natuurlijk – dat zal
de heer Nijboer herkennen – de discussie dat je hoewel de kredietrisico's bij zo'n
bedrijfsmodel op zichzelf best beperkt zijn, ook daar niet nul risico hebt. Je hebt
niet nul kosten. Het is én niet gratis én het is niet helemaal zonder risico.
De heer Alkaya (SP):
Ik denk dat de Minister de initiatienemers toch een beetje tekortdoet door te suggereren
dat zij ermee zijn gestopt terwijl er heel erg met ze mee is gedacht om zo'n initiatief
te kunnen realiseren. De drie kernpunten die de Minister nu naar voren brengt alsof
die niet verenigbaar zouden zijn met elkaar, zijn de kernpunten van een depositobank:
geld aantrekken van het publiek, meedoen aan TARGET2 om betalingen aan elkaar te kunnen
doen en niet meedoen aan het depositogarantiestelsel, omdat het een veilige bank is
en je niet mee wilt delen in het risico van andere banken. Die drie punten moeten
juist met elkaar verenigd worden om zo'n initiatief van de grond te krijgen. Er ligt
een Kamerbreed aangenomen motie die daarom vraagt en die is nog steeds niet uitgevoerd.
Kunnen we daar nog voortgang op verwachten of is het hiermee doodverklaard?
Minister Hoekstra:
Wat ik juist onder woorden heb proberen te brengen – staatsrechtelijk ben ik natuurlijk
per definitie verantwoordelijk voor alles wat mijn voorgangers wel en niet gedaan
hebben – is dat mijn waarneming is dat er echt wel con amore is gekeken, ook door
mijn voorganger samen met De Nederlandsche Bank, hoe we het wel mogelijk zouden kunnen
maken. Dat is mijn waarneming. Ik heb daar zelf niet naast aan tafel gezeten, maar
volgens is er echt gekeken hoe het wel zou kunnen. Je hebt echter ook te maken met
bijvoorbeeld dat Europese betaalsysteem. Dat is nou eenmaal een onmiddellijk gevolg
van het systeem waarin wij met elkaar opereren, met een rol voor de Europese Centrale
Bank en met die gezamenlijke munt. Dat zijn niet dingen die je kan veranderen. Dit
is dus toen de conclusie geweest. De initiatiefnemers hebben er volgens mij een aantal
jaar enorm hard aan getrokken, dus ik wil geenszins de suggestie wekken dat zij te
snel het bijltje erbij neer hebben gegooid. Nee, absoluut niet, maar het is ook wel
zo dat de toezichthouder, het ministerie en andere betrokkenen in mijn optiek echt
wel gepuzzeld hebben. Ze hebben gekeken hoe ze het konden laten werken. Dat heb ik
willen markeren.
Voorzitter. De heer Snels vroeg, een beetje als vervolg op die grote spelers in Nederland:
hoe moeten we dan kijken naar die pan-Europese bankenmarkt, met de grote spelers aldaar?
Volgens mij hebben hij en ik dat ook weleens eerder met elkaar besproken. Tja, was
het maar zo simpel dat een grotere bank altijd grotere risico's met zich mee zou brengen.
Dan zou je namelijk kunnen zeggen dat je dat niet meer wilt. Of was het andersom maar
zo dat een grotere bank altijd minder risico's met zich mee zou brengen, vanwege de
schaal of de eisen. Dan zou je omgekeerd kunnen zeggen dat je dat juist wel wil. Maar
zo simpel is het niet.
Zie ook het Duitse bankenlandschap. Daarbij zijn er in het verleden, juist ook bij
banken die niet per se allemaal supergroot zijn, toch ook weleens zorgen geweest.
Dat geldt overigens ook voor andere landen. Ik zal zo meteen nog wat meer zeggen over
de buffers, maar ik denk dat wij in Europa een bepaalde keuze hebben gemaakt. Wij
hebben ervoor gekozen te erkennen dat de maatschappelijke ellende die je krijgt als
een grote bank in de problemen komt, groter is dan als een kleinere bank in de problemen
komt. Dat rechtvaardigt dus nog meer toezicht, nog strengere eisen en nog hogere buffers.
Dat is op zichzelf echt verstandig, denk ik, gewoon puur vanuit een risicoperspectief.
Maar ik ben dus én niet van de school dat «klein» altijd beter is én niet van de school
dat «groot» schaal en kleinere risico's oplevert. Dat laatste hangen sommige anderen
aan, want daarmee haal je de zwakkeren uit de markt. Dan heb je dus minder risico
op instorten. Ik denk dat je, ook Europees, moet werken aan een divers landschap.
Dat zit dus niet zozeer in «groot» of «klein», maar ook in «anders». Zie de discussie
die we vandaag hebben over de coöperaties. Het is aan de toezichthouders om hierbij
echt heel strak te kijken, net als bij de resolutieautoriteiten, naar hoe je de risico's
mitigeert.
Voorzitter. De heer Slootweg begon erover, maar er zijn velen die ernaar vroegen,
zoals de heer Nijboer, mevrouw De Vries en anderen. Zij hebben «de Volksbank» in de
mond genomen ...
De voorzitter:
Ik zie eerst nog de heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Mijn vraag was nog iets specifieker. Het is mijn indruk dat nu juist de toezichthouder,
de ECB, erop aandringt om tot een consolidatie van banken op de Europese markt te
komen. Dan kunnen we natuurlijk best de discussie hebben over «groot» en «klein» en
de risico's, maar over een consolidatieslag die een nog verdere beperking van de diversiteit
zou betekenen, maak ik me wel zorgen. Hoe kijkt de Minister daartegen aan?
Minister Hoekstra:
Ik denk dat we eerst moeten erkennen dat de situatie in die verschillende landen heel
anders is. Wij zitten behoorlijk aan de ene kant van het spectrum, zou je kunnen zeggen,
want er zijn echt wel een heleboel positieve dingen te zeggen over ons bankenstelsel.
Maar je moet ook constateren dat drie, vier banken zo'n groot marktaandeel hebben
dat wij vaker tegen elkaar gezegd hebben dat dat eigenlijk niet divers genoeg is.
Maar er zijn natuurlijk een aantal Europese lidstaten waarin die situatie echt heel
anders is. Soms zijn daar overigens juist ook zorgen over kleinere, krakkemikkigere
banken en bankjes. Die functioneren regionaal. Het is lastig om daarop toezicht te
houden. En de risico's zijn daar bepaald niet kleiner dan bij een gemiddelde Nederlandse
bank. Ik ben dus echt voor die diversiteit. Daar dring ik in Europees verband ook
op aan. Maar ik vind wel dat de allereerste verantwoordelijkheid hier is om te kijken
wat je nog in Nederland kunt doen, juist ook gegeven de lessen van de WRR.
En dan kom ik ook weer bij een ander onderwerp: ik ben het gewoon eens met de Kamer
dat je ook in Europees verband zicht moet houden op die buffers. Waar dat kan, moet
je kijken of die niet verder verhoogd moeten worden. Ik moet daar wel meteen het volgende
bij zeggen – laat ik dat dan in één keer meenemen, voorzitter. We hebben echt een
aantal fundamentele slagen geslagen op het gebied van die buffers. We hebben natuurlijk
ook juist een systeem geïntroduceerd waarin beleggers gewoon eerder aan de lat staan.
Denk aan de bail-inable buffers maar ook aan de keuze voor verschillende risicocategorieën,
als aanvulling op alleen maar de leverage ratio gebruiken. Dat is echt wel een verstandige
keuze geweest, denk ik. En dat wij daarin, Europees gezien, niet in alle opzichten
onze zin hebben gekregen, is natuurlijk gewoon waar. Aan de andere kant heeft dat
hele pakket wel degelijk geleid tot kleinere risico's en een betere situatie als er
zo meteen iets misgaat bij een bank dan de situatie waarbij we alleen maar die leverage
ratio zouden hebben gehad, die dan toevallig nog wat hoger was geweest. Dat is mijn
waarneming. Eigenlijk is dat een beetje het debat dat we een aantal keer gehad hebben
in juni 2019, dacht ik, over de combinatie van leverage ratio, de SIFI-buffers, de
gewogen gemiddeldes enzovoort.
Voorzitter. Ik was net aangekomen bij de Volksbank. Daarover hebben we volgens mij
een goed debat gehad. Dat was ruim een halfjaar geleden, denk ik. Toen heb ik ook
al aangegeven dat we natuurlijk gaan doen wat er in het regeerakkoord staat, maar
dat het volgende ook duidelijk is. Er is de discussie over een bank met een duidelijke
maatschappelijke component. Die zit al besloten in de Volksbank. Het is ook logisch
om dat in het bijzonder mee te nemen in de verschillende toekomstscenario's. We hebben
toen ook met elkaar besproken dat als de Volksbank gewoon inhoudelijk verder weer
op orde is, je het over de toekomstscenario's moet hebben. We zeiden toen dat dat
op z'n vroegst na de zomer zou zijn, maar toen waren sommigen ook al sceptisch of
dat haalbaar zou zijn. De heer Nijboer zei toen al: nou, dat zou nog weleens wat langer
kunnen duren. Maar op dat moment moet je met elkaar het gesprek hebben over wat dan
die toekomstscenario's zijn. En hoe ziet de Volksbank dat zelf eigenlijk? Aan de ene
kant kan je namelijk zeggen dat wij dat hier moeten besluiten, maar aan de andere
kant moet die bank zelf zich ook wel in zo'n missie kunnen vinden. Toen was er volgens
mij ook brede steun voor de gedachte dat je moet nadenken over die maatschappelijke
inbedding. Volgens mij was er dus over het «wat» een relatief beperkte discussie.
Er was meer discussie over het «hoe». Daarbij zeiden sommigen: het moet helemaal in
staatshanden blijven. Anderen zeiden: nee, het moet per se privaat. Nog weer anderen
zaten daartussenin. Dat hebben we wel bij meer debatten.
Voorzitter. Dan nog de vraag van de heer Slootweg of ik bereid ben om die coöperatie
te onderzoeken. Ik heb gezegd dat je die route niet moet uitsluiten, maar bij sommigen
van de leden leek het bijna alsof ze de toezeggingen die ik toen in dat debat heb
gedaan, herbevestigd wilden hebben. Ik heb toen toezeggingen gedaan aan de heer Slootweg.
Ik heb toen ook een aantal toezeggingen gedaan aan de heer Nijboer, aan Sneller en
Snels en aan Van der Linde. Hij zat natuurlijk aan de andere kant van het spectrum.
Ik heb volgens mij zelfs een toezegging gedaan aan de heer Alkaya, al kon ik niet
helemaal meegaan in datgene waarop hij toen wilde voorsorteren. Toen hebben we volgens
mij ook met elkaar afgesproken: we moeten die discussie gewoon hernemen als de Volksbank
verder is met het huiswerk. Want dat was toen helaas nog onvoldoende af. Dat zou ik
dus richting de heer Slootweg willen zeggen.
De heer Slootweg (CDA):
Het gaat mij om het volgende. Volgens mij is het op dit moment best wel lastig om
een hele kalender neer te zetten van wanneer je de volgende stappen zou willen zetten.
Maar misschien kan de Minister ons wel een beetje meenemen in de obstakels die hij
ziet en op welke termijn hij denkt dat er toch wat meer informatie is. Ik begrijp
dat de discussie binnen de Volksbank nog heel erg speelt. Is er zicht op wanneer dat
een beetje is afgerond?
Minister Hoekstra:
Wij hebben toen afgesproken dat ik hier zo snel als mogelijk, maar wel afhankelijk
van hoe snel de Volksbank voortgang zou maken met het eigen huiswerk, op zou terugkomen
bij uw Kamer. Ik meen toen ook gezegd te hebben dat dat vermoedelijk na deze zomer
zou zijn, op z'n vroegst. Volgens mij was het toen niet zozeer zo dat de heer Nijboer
en anderen het geen realistische timing vonden, maar hij zei toen: dan krijgen we
nog wel een flinke politieke discussie, want realiseren we ons allemaal wel dat er
ook nog verkiezingen aan komen en dat die misschien hun schaduw vooruitwerpen? Ik
citeer hem even wat vrijelijk. Toen hebben we dat volgens mij ook allemaal met elkaar
erkend. Maar ik heb toen ook aangegeven: als dat huiswerk af is en de NLFI zegt dat
het moment daar is om te praten over de toekomst, dan loop ik daar niet weg. Even
helemaal los van de wensen en de gevoeligheden, moeten we op dat moment gewoon het
debat met elkaar hebben. Ik heb eerlijk gezegd de afgelopen drie, vier maanden tijdens
corona niet meer gecheckt hoe de voortgang in die periode is geweest.
Wat ik mij voorstel, is dat ik direct na de zomer terugkom met een update. Mocht daar
opnieuw vertraging op zitten, dan is dat misschien onvermijdelijk geweest en op zichzelf
natuurlijk altijd te betreuren, maar dan moeten we het op een later moment hernemen.
Het zit ’m in ieder geval niet in een gebrek aan behoefte om snelheid te maken, noch
bij mij, noch bij de leden van uw Kamer.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik graaf in mijn geheugen hoe dat debat ging. Volgens mij heeft de Kamer het aan de
Minister gevraagd. We wilden niet afhankelijk zijn van het huiswerk van NLFI, dat
verwacht wordt in het najaar. De toezegging van de Minister was om zelf met toekomstscenario's
te komen. In een brief hebben wij die langs de lijnen van artikel 3.1 aan de Minister
gevraagd. Als ik het mij goed herinner, heeft de Minister onlangs een brief gestuurd
dat die toekomstscenario's vertraging oplopen. Dat betekent dat het voor de Kamer
lastiger wordt om dat debat te voeren als tegelijkertijd NLFI komt. Het kan bijna
niet anders dan dat een besluit over de toekomst van de Volksbank uitgesteld moet
worden, alleen al procedureel en nog los van verkiezingen en corona. Als de Kamer
zichzelf serieus neemt – de Minister doet dat zeker – dan moet zij voldoende ruimte
nemen om tot een oordeel te komen.
Minister Hoekstra:
Ik zou bijna de indruk krijgen dat de heer Snels het eigenlijk wel prettig vindt als
we vanaf het najaar nog eens een maand of vier, vijf vertraging oplopen. Los daarvan
heeft hij gelijk. Ik heb die toezegging gedaan. Ik zal niet al mijn toezeggingen oplepelen,
maar sommigen voelen de behoefte om het punt van de Volksbank opnieuw te markeren.
Ik ga mijn toezegging nakomen. Ik ga het sowieso in de juiste volgorde doen. Stel
dat we door kunnen met de Volksbank, omdat men inhoudelijk de punten van NLFI ten
aanzien van risico's, winstgevendheid en operatie oplost, dan wil ik dat de Kamer
ook niet onthouden. Dan heeft Snels gelijk. Ik ga het dan nog steeds doen en nog steeds
in die volgorde. Het was een faire uitkomst van dat debat. Maar ik ga dus niet proberen
het moment dat wij debatteren over de Volksbank zo lang mogelijk te verdagen.
De heer Snels (GroenLinks):
Een van de resultaten van het debat was dat de Kamer er moeite mee had dat een besluit
over de toekomst van de Volksbank alleen maar op NLFI was gebaseerd, omdat dat alleen
de financieel-economische kant van de toekomst belicht. Juist daarom is de volgorde
belangrijk, ook straks in de besluitvorming.
Minister Hoekstra:
Zeker. Voor de goede orde: dat is precies wat ik net herhaalde. Ik ben voor die volgorde.
Ik ben die toezeggingen niet vergeten. Dat was een van de kernpunten van het debat.
Eén hele duidelijke lijn in het debat was: er zijn bij de fracties verschillende opvattingen
over wat bedoeld wordt met «maatschappelijke inbedding». Daar heeft de VVD-fractie
een ander standpunt over dan de SP-fractie. Mijn vermoeden is dat dat onderscheid
over een halfjaar niet is verdwenen. Dat was de eerste lijn in het debat.
De tweede lijn in het debat is vooral belangrijk voor degenen die daar ergens tussenin
zitten: welke van die maatschappelijke varianten verdient de voorkeur boven de andere?
Ik vat het samen in mijn woorden. Volgens mij was dit een van de kernpunten van het
debat. Daarvan hebben we met elkaar gezegd – Snels, Nijboer, Slootweg en anderen hebben
het gezegd – dat het dan prettig zou zijn om niet alleen maar te kunnen oordelen op
basis van de strikt micro-economische logica die je ten aanzien van een bank kunt
aanhangen. Er was enige zorg dat NLFI vooral dát zou benadrukken. Nee, we wilden ook
breder kunnen meenemen de aspecten die er aan die maatschappelijke inbedding zouden
kunnen hangen. Ik heb toegezegd om dat in die volgorde op te dienen. Die toezegging
staat. Ik doe het volstrekt op basis van mijn geheugen, maar volgens mij was het ongeveer
zo. Dit waren de twee kernpunten.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
De Minister geeft nu aan dat hij heel royaal toezegt dat hij niet zal vertragen als
er een NLFI-advies is. Ik zou haast zeggen: dat zou er ook nog bij moeten komen. Als
ik het proces van de afgelopen drie jaar beschouw, vraag ik mij wel af wat de Minister
er als enige aandeelhouder via NLFI aan gedaan heeft om te zorgen dat die Volksbank
er wél klaar voor is.
Minister Hoekstra:
We raken nu wel steeds verder van huis en steeds dichter bij het debat van een halfjaar
geleden. Ik ben daarvoor beschikbaar, maar dan gaan we het hebben over wat we toen
hebben besproken aan de hand van een rapportage over de Volksbank. Net als mijn voorganger
heb ik die rapportages elke keer gedeeld met de Kamer. We hebben daarin meerdere keren
geconstateerd dat de snelheid van het doorvoeren van veranderingen en verbeteringen
lager was dan volgens het pad dat we aanvankelijk voor ogen hadden.
Vervolgens – dit doe ik even op basis van mijn geheugen – kom je voor een dilemma
te staan. Dat geldt voor NLFI maar ook voor mij als bewindspersoon. Kom je, terwijl
je te horen krijgt dat het allemaal nog onvoldoende stabiel is, tot de conclusie dat
je toch maar vast die bank de markt op moet duwen, even los van de vraag wat die markt
dan precies is, of kom je tot de conclusie dat, hoe vervelend het ook is, we meer
tijd moeten nemen om de boel stabiel te maken? Ik heb voor die tweede variant gekozen.
Ik denk ook dat dat verstandig is. Mijn indruk was dat ook de VVD-fractie, maar in
ieder geval een hele brede Kamermeerderheid, van die school was. De reden daarvoor
is de volgende; ook dat heb ik in dat debat gemarkeerd. Wat is het allerslechtste
wat ons met die Volksbank kan overkomen? Dat is dat wij een keuze maken en die keuze
forceren op een moment dat de bank er eigenlijk nog onvoldoende klaar voor is, zodat
over vijf jaar of over acht jaar de mensen die dan in deze Kamer zitten, zowel bestuurlijk
als politiek, zeggen: wat enorm ongelukkig dat ze dit met deze snelheid gedaan hebben,
want wij zitten nu met de gebakken peren en wij hebben nu opnieuw deze bank moeten
redden. Dat is ongeveer het allerergste wat er kan gebeuren. Dat moeten we dus voorkomen.
Dat is eigenlijk de hoofdlijn van het debat. Maar ik moet onmiddellijk erkennen dat
de heer Van der Linde zich toen kranig geweerd heeft en ook heeft aangegeven dat de
positie van de VVD subtiel anders was dan die van sommige andere partijen.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
De Minister doet het nu voorkomen alsof wij niet voor een stabiele bank zouden zijn.
Wij zijn ook voor een stabiele bank. Maar de Minister doet nu net of hij een soort
toeschouwer is die kijkt of die bank stabiel wordt, en het maar aan iedereen overlaat
behalve aan hemzelf om ervoor te zorgen dat dat een stabiele bank is geworden in de
afgelopen jaren. Dan dicht hij zich een te kleine rol toe volgens mij. Die zou ik
graag wel wat groter willen zien.
Minister Hoekstra:
We moeten even uitsorteren. Mijn eerste opmerking in dat laatste stukje ging over
die stabiele bank. Daar was iedereen het over eens. Daarmee was overigens ook de heer
Van der Linde het zonder meer eens. Het tweede stuk is dit: wat moet je dan met die
bank in de toekomst? Daar zijn gewoon verschillende opvattingen over. En wat bedoelen
we nou met «maatschappelijke verankering»? Daarvan hebben we met elkaar gezegd: die
verschillen gaan we waarschijnlijk maar beperkt overbruggen, maar om tot oordeelsvorming
te kunnen komen, juist bij de varianten die meer in het midden van het spectrum liggen,
is het nuttig om meer informatie te hebben. Dat is het punt dat Snels nog een keertje
naar boven takelt vanuit het debat.
Het derde is: wat doen wij zelf? Mevrouw De Vries heeft natuurlijk alle mogelijkheid
om daar kritisch op te zijn. Het ministerie en ikzelf – en het geldt ook voor NLFI –
hebben natuurlijk echt een behoorlijke dosis tijd zitten in de beide banken die nog
in staatshanden zijn. Dat gaat echt veel verder dan het alleen maar sturen van rapportages
naar de Kamer; zie alleen al hoe vaak wij daarover hier met elkaar contact hebben
gehad. Dus ja, daar zijn we echt intensief mee aan de gang. Mevrouw De Vries heeft
ook gelijk dat ik daar niet een soort bystander bij ben, iemand die erbij staat en
ernaar kijkt. Tegelijkertijd is dat wel werk dat bij de Volksbank zelf moet gebeuren,
en hebben wij met elkaar de keus gemaakt dat NLFI de eerst aangewezene is om dat te
monitoren en daar toezicht op te houden. Dat is hoe we de verhoudingen hebben afgesproken.
Voorzitter. De heer Nijboer vroeg naar de fiscale bevoordeling van schuld. Dat is
een hele actuele vraag, denk ik. De Staatssecretaris heeft er al het een en ander
over gezegd. De vraag van de heer Nijboer was letterlijk: wanneer gaan we nou die
fiscale beoordeling van schuld aanpakken? Dit is een onderwerp dat in ieder geval
hoort bij de augustusbesluitvorming. Nu neem ik even één stap terug. Ik denk dat je,
als je door de oogharen kijkt naar de crisis die we nu met elkaar meemaken, moet constateren
dat onze samenleving, wij met elkaar, op een aantal onderdelen gewoon minder weerbaar
bleken te zijn dan we hadden gehoopt. Daarbij kun je het hebben over puur de medische
kant, bij wijze van spreken het niet hebben van zaken als mondkapjes. We hadden geen
Europese stek, we hadden ook geen Nederlandse stek. Achteraf kun je je afvragen of
we dat misschien hadden moeten doen. Maar daar ga ik niet over. Je moet ook constateren
dat mensen met flexibele banen heel snel in de grootst mogelijke problemen zijn gekomen.
Dat hadden wij al kunnen lezen in het rapport van de commissie-Borstlap, maar het
is in deze crisis nog eens bewezen. De vraag die voor ons allemaal voorligt, ook voor
het kabinet: moet je daar wat mee, kan je er wat mee en is daar politiek draagvlak
voor?
Een volgende component is die van de heer Nijboer: moet je wat met vreemd versus eigen
vermogen? Dat lijkt mij een onderwerp om zeker nog te hernemen in de zomer en daarna
met de Kamer. Ik moet daarbij een aantekening maken. Aan de ene kant zie je dat die
hoeveelheid vreemd vermogen je potentieel eerder in de problemen brengt. Dat hebben
we nu ook in de crisis gezien. De andere kant is – daar moeten we met elkaar eerlijk
over zijn – dat het financieren van zaken met vreemd vermogen altijd de motor is geweest
van groei en ondernemerschap. Eerder in het debat kwam de suggestie naar voren dat
je eigenlijk van al dat vreemde vermogen af zou willen. Als je dat zou doen, zou geen
van ons nog de mogelijkheid hebben om een hypotheek af te sluiten. Dan zouden bedrijven
alleen maar kunnen ondernemen met eigen geld. Dat wordt heel ingewikkeld. De heer
Nijboer zit niet op die lijn. Ik denk dat er een mogelijkheid is om de balans beter
te leggen, niet in dit debat, maar wel in de zomer en daarna. Maar vreemd vermogen
moet ook geen vies woord worden.
Voorzitter. Daarmee heb ik mij door blok 1 en de Volksbank heen geworsteld. Ik ga
door naar CBDC. Dat kan korter, net als het blok overig.
Mevrouw De Vries vroeg hoe het mogelijk is dat ik al een positieve grondhouding heb,
want er zijn toch nog geen conclusies? Dat is waar, maar er zaten opeens veel aanhangers
van de optimistisch partij tegenover mij. Ik voelde mij daardoor aangesproken. Dit
is een onderwerp waar al geruime tijd aandacht voor is. Het hoort en past bij de ontwikkelingen
die wij allemaal zien. Ik vind het positief dat De Nederlandsche Bank daar ook een
stap in zet, terwijl andere banken afwachtender zijn. Dat heeft ermee te maken dat
we hier een potentieel heel interessante techniek te pakken hebben. Ik wil onderzoeken
of je dit niet een plek kunt geven. Vandaar dat ik DNB van harte steun in deze richting.
Mevrouw De Vries vroeg welke innovaties ik zie. De Nederlandsche Bank noemde zelf
al een paar dingen in het rapport, zoals het programmeerbare geld dat je vervolgens
zou kunnen gebruiken om geautomatiseerde contracten uit te voeren. Er staan meer dingen
in beschreven. Maar we moeten ook eerlijk zijn. Of die innovaties hierdoor allemaal
tot volledige wasdom komen, kun je niet helemaal zeggen.
Voorzitter. Mevrouw De Vries vroeg ook naar de risico's die ik zie. Ze noemde daarbij
in het bijzonder de bankrun. Die vraag wordt terecht gesteld. De Nederlandsche Bank
is de eerstaangewezen partij om zo'n soort risico extreem serieus te nemen, maar ziet
zelf voldoende aanknopingspunten om dat soort risico's te mitigeren door het ontwerp
goed te laten aansluiten bij dit soort zorgen. Dat vind ik positief, maar daarmee
ben je er natuurlijk nog niet. Die experimentele fase is mede daarom ook zo belangrijk.
Waarom doe je dat experiment? Omdat je iets spannends gaat doen dat je niet meteen
met veel geweld in de volle breedte wilt introduceren. Je wilt gewoon kijken of het
werkt.
Dat brengt mij bij de vraag die Sneller en Nijboer en anderen hebben gesteld: kunnen
we op de een of andere manier betrokken worden bij de parameters van het experiment?
Ik begrijp die gedachte heel goed. Ik zou willen kijken hoe we daar op een verstandige
manier mee kunnen omgaan. Dat begint denk ik met een gesprek dat ik moet hebben met
de president van De Nederlandsche Bank. Ik wil zekerstellen dat hij de parameters
van zijn experiment zo kan vormgeven, dat hij denkt dat het echt verstandig is. Ik
kan me daarnaast voorstellen dat het goed is om te zorgen voor een technische briefing,
waar duidelijk wordt wat De Nederlandsche Bank van plan is op het moment dat ze groen
licht hebben gekregen. Ik stel me voor dat we daarna nog een keer nader met elkaar
schriftelijk en/of mondeling van gedachten wisselen over de onderdelen die er een
plaats in zouden moeten hebben, zonder dat we vervolgens De Nederlandsche Bank in
politieke spagaat duwen met allerlei wensen en ideeën die we nog in het mandje willen
stoppen. Ik sta er dus zeer open voor. Laat ik beginnen met dit met de president te
bespreken. Ik kom er al voordat of zodra het groene licht van de ECB er is op terug.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
De Minister geeft aan dat er risico's benoemd zijn die gemitigeerd zouden moeten worden.
Het is toch niet onlogisch dat je voorafgaand aan een experiment nadenkt over hoe
je die wil gaan mitigeren? Ik kan me niet voorstellen dat deze Minister zegt: ik zie
werkende weg tijdens dat experiment wel welke risico's we tegen gaan komen. En ik
heb een aantal concrete vragen gesteld. Ik neem aan dat de Minister daar ook gewoon
nog concreet op antwoordt.
Minister Hoekstra:
Vooralsnog heb ik de laatste tien minuten al allemaal vragen van mevrouw De Vries
beantwoord, ik hoop voldoende concreet. Een van de loten aan de stam van het gesprek
dat we met De Nederlandsche Bank gaan hebben, gaat precies over de categorie uit de
vraag van mevrouw De Vries. De eerste vraag is namelijk: zijn de risico's voldoende
gemitigeerd? Als ik me nou over één partij geen zorgen maak dat ze die zelf driedubbel
gecheckt willen hebben, is het wel De Nederlandsche Bank. Vervolgens doen wij van
het ministerie dat natuurlijk, vervolgens de ECB en vervolgens uw Kamer via mij ook
naar De Nederlandsche Bank. Ik vind de vraag heel terecht, maar ten aanzien van een
mogelijke bankrun, want daar heb je het over, of andere risico's voor de financiële
stabiliteit bestaat er echt volstrekt geen twijfel over de vraag of De Nederlandsche
Bank daar sloppy mee om zou gaan. Dat is echt uitgesloten. Maar laten we het hernemen,
want ik vind het terecht dat er aandacht voor wordt gevraagd.
Mevrouw De Vries had volgens mij nog een paar andere vragen gesteld.
De voorzitter:
Ik vergeet de heer Alkaya bijna, en dat bij zijn initiatiefnota!
De heer Alkaya (SP):
Dank voor het gesprek met de president van De Nederlandsche Bank, waarover de Minister
het had. Dank ook voor zijn open instelling. Is hij bereid om daarbij de ervaringen
uit het buitenland mee te nemen? Ik denk dat Zweden een heel goed voorbeeld is. Daar
vond men het zo'n belangrijk onderwerp waarvan de maatschappelijke effecten zo groot
zouden kunnen zijn, dat men een parlementaire begeleidingscommissie heeft ingesteld.
Men doet het dus niet alleen maar via het kabinet, maar in goed overleg met elkaar
en zoekt breed draagvlak. Vindt de Minister dat ook?
Minister Hoekstra:
Ik zou willen kijken wat in welke fase het meest behulpzaam is. Ik wil ook dat met
de president bespreken. Nogmaals, ik begrijp heel goed dat de Kamer zegt – Sneller
was daar net ook duidelijk over – graag actief mee te willen kunnen denken over de
verschillende loten aan de stam. Dat vind ik echt volstrekt logisch. Of het dan verstandig
is om weer met z'n allen mede het stuur in handen te krijgen: daar zou ik over na
willen denken. Ik ken dat Zweedse model niet. Ik wil het best onderzoeken, want ongetwijfeld
zitten er voordelen aan, maar het valt niet uit te sluiten dat er nadelen aan zitten.
Ik sta er dus open in, maar ik denk dat er meerdere wegen naar Rome zijn en we het
op een manier moeten doen die recht doet aan de staatkundige verhoudingen. Hoe meer
de Kamer er ook bij betrokken is, hoe meer dat betekent voor de relatie tussen de
uitvoerende en controlerende macht. We moeten dus met elkaar scherp wegen wat de voor-
en nadelen van elk van de modellen is.
Voorzitter. De heren Sneller en Slootweg vroegen of ik er ook in Europa mee bezig
ben. Ik probeer uiteraard altijd voor dit soort dingen, ook ambtelijk, aandacht te
vragen. Maar de bal ligt in eerste instantie echt bij de ECB. De Nederlandsche Bank
brengt het daar expliciet op. Ik span me zelf al langer in om het in Brussel op de
agenda te krijgen. Ik ben ook bezig met een non-paper. Dat kost allemaal tijd. Nogmaals,
De Nederlandsche Bank speelt hierin al een rol in de absolute voorhoede van het dossier.
Of meteen in een deel van de lidstaten ook experimenten worden gestart, durf ik niet
te zeggen.
Mevrouw De Vries vroeg wat de opdracht wordt. DNB heeft laten weten dat die high-level
task force onderzoek doet naar de mogelijkheden en risico's. Dat is bekend. De bank
heeft gemeld dat de governing council van de ECB naar verwachting deze zomer al zal
besluiten over de publicatie van een rapport direct na de zomer. Daaraan gekoppeld
zit de mededeling of wordt gestart met een tweede fase. Daar zal dan ook iets in staan
over het traject daarna, zo vermoed ik.
De heer Slootweg vroeg of CBDC een oplossing is voor meer diversificatie. Of moet
het én diversificatie én CBDC zijn? Ik denk eerlijk gezegd het tweede. Het moet en-en
zijn. Dit zou best eens een hoge vlucht kunnen nemen, maar het is bepaald niet het
enige. Het lost ook helemaal niet alle problemen op. Het lost niet automatisch alle
problemen op die we in het geconcentreerde bankenlandschap denken te hebben. Ik zou
het willen verkennen.
Mevrouw De Vries en de heer Nijboer stelden de vraag of digitaal centralebankgeld
de vervanging is van contant geld. Absoluut niet. Dat heb ik volgens mij ook steeds
gezegd. Contant geld moet gewoon blijven bestaan, niet alleen omdat veel burgers er
gewoon actief gebruik van maken en ik vermoed dat dat ook na corona nog het geval
zal zijn, maar ook omdat het een hele belangrijke uitvalsbasis is op het moment dat
we onverhoopt problemen krijgen met ons digitale geld.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
De Minister zegt dat het niet de vervanging moet zijn van contant geld, omdat dat
een belangrijke functie heeft. Daarvoor schetste hij iets wat bij mij dan de vraag
oproept: voor welk probleem is dit een oplossing? Kan de Minister aangeven wat dat
dan is?
Minister Hoekstra:
Ik weet niet precies hoe mevrouw De Vries haar vraag bedoelt.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Voor welk probleem is digitaal centralebankgeld een oplossing? De Minister geeft aan
dat het niet de vervanging van het contante geld moet zijn.
Minister Hoekstra:
Dat heb ik kennelijk in eerste termijn onvoldoende uitgelegd. Het ging om de vraag:
zou het een een vervanging moeten zijn van het ander? Nee, wat mij betreft niet. Je
zou dat digitale centralebankgeld kunnen hebben, dat ook past in de beweging van de
eenentwintigste eeuw waarin steeds meer zaken digitaal worden gedaan. Nogmaals, je
begint met een experiment. Die discussie over dat chartale geld is wat mij betreft
een andere. Waarom wil je, terwijl je die percentages in heel Europa naar beneden
ziet lopen, met Zweden, Noorwegen en Denemarken in de absolute voorhoede en Nederland
kort daarachter, en steeds hogere percentages, met name onder jongeren, die alles
gewoon met een pasje betalen, dan toch dat contante geld blijven behouden? Dat is
om een aantal redenen. Voor een deel heeft het te maken met privacyoverwegingen. Voor
een ander deel heeft het te maken met met name ouderen die aangeven er enorm aan te
hechten. Wij hebben discussies gehad over de vraag of je bij gemeentes niet altijd
met contant geld moet kunnen betalen. De heer Alkaya heeft daar weleens vragen over
gesteld. Een derde onderdeel is voor mij niet te onderschatten: stel je voor dat er
een enorme cyberaanval of een enorme storing is en je voor een langere periode niet
meer zou kunnen pinnen, dan moet je toch een terugvaloptie hebben? Je zou enorm veel
spijt krijgen als je geen terugvaloptie zou hebben. Ik denk dat het hebben van zo'n
back-up dus erg belangrijk is.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Dat is niet mijn vraag. Wij zijn het er wel over eens dat contact geld een belangrijke
back-up is. Mijn vraag is: voor welk probleem is digitaal centralebankgeld een oplossing?
Als je iets wilt gaan doen, dan moet er iets zijn wat je daarmee wilt oplossen. Het
kan toch geen doel op zich zijn?
Minister Hoekstra:
Dat is het natuurlijk niet. Kennelijk lukt het mij onvoldoende om het onder woorden
te brengen. In welke toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande instrumentarium
voorzien De Nederlandsche Bank en ikzelf? Dat neem ik op in de informatie die ik na
de zomer naar de Kamer zal sturen. Dat lijkt mij de beste oplossing.
De heer Alkaya (SP):
Ik denk dat het goed is om in het gesprek met de president van De Nederlandsche Bank
mee te nemen en daarover terug te rapporteren wat het effect is van wat De Nederlandsche
Bank in de paper voorstelt met betrekking tot contant geld. Zij zeggen: oké, je kunt
een bepaalde limiet inbouwen, bijvoorbeeld iets tussen € 3.000 en € 7.000, tot welke
je belastingvrij je spaargeld kunt bewaren. Daarboven ga je een bepaald percentage
betalen. Die limiet wordt verhoogd naarmate het gebruik van contant geld afneemt.
Dus het begint bij € 3.000 en als je constateert dat het gebruik van contant geld
verder is afgenomen, dan kun je die limiet verhogen, want dan is er een bepaalde prikkel
om er gebruik van te maken. Dat vind ik problematisch. Dan koppel je toch het gebruik
van het publieke digitale alternatief aan het verdwijnen van het fysieke alternatief.
Wil de Minister daarover nadenken en dat meenemen in zijn gesprek met de president
van De Nederlandsche Bank en daarover terugrapporteren in de brief die wij na de zomer
krijgen?
Minister Hoekstra:
Dat wil ik zeker meenemen, maar toch even. De dingen blijven een beetje door elkaar
lopen. Het is uiteindelijk je girale alternatief voor contant geld. Dat is wat je
creëert. Dat betekent niet dat je het alternatief, het basisproduct, eruit moet gooien,
om de redenen die ik net heb omschreven. Ik vind het eerlijk gezegd niet zo gek dat
je, afhankelijk van hoe je experiment uitpakt, naarmate er minder contant geld is,
nadenkt of er misschien meer behoefte is aan een hogere limiet. Dat vind ik niet per
se slecht. Ik wil dit specifieke punt best meenemen en teruggeven aan De Nederlandsche
Bank.
De heren Sneller en Slootweg vroegen of er niet alvast meer gedaan kan worden, ondanks
dat het primaat bij de ECB ligt. Kunnen we niet alvast een experiment starten? Die
besluitvorming over die experimenten valt echt onder de autonomie van de ECB. Het
is mijn waarneming dat men er hier in Frankfurt echt enthousiast over is. De kans
op groen licht is echt aanzienlijk. Het is niet voor niks dat De Nederlandsche Bank
bezig is met het opzetten van een projectteam om in het komende halfjaar echt concrete
stappen te kunnen zetten. Ik laat me graag kapittelen als ik dat groene licht te positief
heb ingeschat, maar dit is hoe we er nu naar kijken.
Voorzitter. Daarmee kom ik op de categorie overig. De heer Nijboer vroeg naar de libra,
die met veel bravoure is aangekondigd, maar vrij snel pootje is gehaakt en van het
toneel is verdwenen. Ik kan niet delen wat mijn internationale collega's daarover
gezegd hebben, maar niet iedereen vond dit lot per definitie een gemiste kans. De
heer Nijboer heeft gelijk: de libra is er niet gekomen, maar een keer gaat zoiets
terugkomen. En dus ligt gewoon de vraag op tafel wat je moet doen op het punt van
regulering van stable coins. Dat vinden niet alleen wij, dat vindt ook de Europese
Commissie. Daar heeft men aangegeven dat er een regelgevend kader moet worden opgesteld.
Ik meen dat men in het najaar met eerste voorstellen komt. Ik kom vervolgens bij de
Kamer terug. Ik ben het er zeer mee eens dat het onvermijdelijk is dat dit komt.
Voorzitter. Dan de vraag van Slootweg, Bruins en Sneller om in gesprek te gaan met
de banken om de betrokkenheid van rekeninghouders te versterken, bijvoorbeeld door
opname in de gedragscode. Ik vind het van belang dat de banken zich blijven inzetten
voor een dialoog met de stakeholders. Ik heb hierover de afgelopen week contact gehad
met de sector, die mij heeft laten weten de betrokkenheid van stakeholders expliciet
in de Code Banken te willen opnemen en daarover verantwoording te willen afleggen.
Ik wil dus niet alleen in gesprek gaan, ik denk dat ik het ook al bijna geregeld heb.
De heer Slootweg (CDA):
Zou het mogelijk zijn om op het moment dat men daar verder in is, een rapportage naar
de Kamer te sturen over hoe het is opgenomen?
Minister Hoekstra:
Absoluut. Ik was zelf eerlijk gezegd positief verrast, ook omdat dit volgens mij helemaal
tegemoetkomt aan de wensen. Alleen al in dit debat hebben drie leden van uw Kamer
ernaar gevraagd. Men heeft daar meteen gezegd: het is een verstandig idee, dat we
gaan opnemen. Daar hoef ik verder niet hardhandig aan te trekken. Ik zeg de heer Slootweg
toe dat ik erop terugkom.
De heer Azarkan vroeg naar het islamitisch bankieren. Hij vroeg volgens mij in het
bijzonder naar zogenaamde halalhypotheken, waarbij de bank eerst volledig eigenaar
wordt van de woning. Zo werkt het volgens mij. De eigenaar koopt gedurende de looptijd
steeds een stukje terug. Die constructie is onder het huidige fiscale regime niet
aantrekkelijk. We hebben ook geen voornemens om die fiscale behandeling te wijzigen.
Dat is ook niet zo eenvoudig. Ik zou tegen de heer Azarkan willen zeggen datgene wat
ik net al wat algemener zei over vreemd vermogen. Ik snap deze constructie best, maar
het gaat er ten principale om – hij maakte een vergelijking met wat gebruikelijk was
in het christendom en het jodendom – of je vreemd vermogen nou altijd iets vindt wat
je moet vermijden. Ik denk van niet. Ik ben het eens met velen in de Kamer die gezegd
hebben: te veel vreemd vermogen, te veel leverage in bedrijven en voor particulieren,
brengt op een gegeven moment grote risico's met zich mee. Maar om dan maar te stoppen
met vreemd vermogen en terug te gaan naar de situatie, die volgens mij historisch
niet zo absoluut was als Azarkan beschreef, hoewel de dogma's in die richting gingen,
zou ik onverstandig vinden.
De heer Azarkan (DENK):
We zitten vandaag in een wat andere omgeving. Ik versta niet alles heel goed, maar
het kan zijn dat de Minister mij verkeerd begrepen heeft. Ik heb helemaal niets tegen
lenen. Ik denk dat dat soms hartstikke goed is, al is het maar om in een hefboomconstructie
met een andere leverage prima winsten te kunnen halen. Ik heb ook de periode meegemaakt
dat op enig moment met name in de vastgoedcrisis van 2008–2009 er 95% of 98% vreemd
werd gefinancierd. Ik heb toen ook met De Nederlandsche Bank gesproken. Die gaf aan
dat er in het vastgoed door de manier waarop gefinancierd werd, met heel veel vreemd
vermogen, er 35 miljard tot 40 miljard opgeklopte lucht zat.
Het gaat mij niet om vreemd vermogen – ik ben daar zeker niet op tegen – het gaat
mij om de balans en het evenwicht tussen vreemd vermogen en eigen vermogen. Volgens
mij heeft Staatssecretaris Vijlbrief zelf gezegd: we hebben het in Nederland zodanig
fiscaal geregeld dat het vreemd vermogen toch wel heel aantrekkelijk wordt om zo veel
mogelijk in je eigen onderneming te stoppen. Als het gaat om banken en vastgoed, is
het op dit moment maximaal 65% loan to value. Dat is prima. Voor heel veel mensen
geldt dat ze best wel een lening willen. Dat moet ook kunnen. Waar het om gaat, is
dat zij door de fiscale behandeling niet in aanmerking komen. Daarmee is het minder
aantrekkelijk. Nu we toch richting de nul gaan, wordt dat probleem overigens redelijk
opgelost. Als het nul is, is aftrekbaarheid geen issue. Je kunt kiezen voor een constructie
waarin je op grond van 30 jaar en twaalf maanden één driehonderdzestigste van het
eigendom elke maand verschuift. Daar gaat het mij om.
Minister Hoekstra:
De opmerking was ook vooral geïnspireerd op de beschouwing die de heer Azarkan hield
over hoe er met vreemd vermogen of met lenen werd omgegaan in in ieder geval delen
van het christendom en het jodendom. Zo heb ik het begrepen. Excuus, het ging over
de rente. Je mocht geen geld verdienen met geld, zo zei hij het letterlijk.
De heer Azarkan (DENK):
Nee. Het was op enig moment Calvijn, die volgens mij vanuit het protestantisme zei:
je kunt van rijke mensen wel rente vragen en van arme mensen niet. Toen is het wat
gaan schuiven en uiteindelijk is dat afgeschaft. Overigens was het in het jodendom
zo dat joden wel van mensen die niet joods waren rente mochten vragen, maar van joodse
mensen niet. Zo is dat ongeveer in de middeleeuwen begonnen en uiteindelijk waren
we dat dus kwijt.
Minister Hoekstra:
Touché. De gedachte van Calvijn dat rijken meer kunnen betalen dan mensen met minder
geld, is dan in ieder geval vrij breed over het politieke spectrum blijven hangen.
Dat zullen we dan maar als winst beschouwen.
De voorzitter:
De heer Bruins van de ChristenUnie bijt het puntje van zijn tong eraf. Nee, toch niet.
Hij gaat praten.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dit debat is natuurlijk eigenlijk niet voor een exegese, maar ik kan het na zo'n discussie
toch niet nalaten om inderdaad even het joods-christelijke perspectief te schetsen.
Inderdaad, er is niets mis met vreemd vermogen. Er is niets mis met geld uitlenen.
Waar het om gaat is inderdaad dat geld creëren met geld iets is waarvan je je kunt
afvragen of dat nou tot de kerntaken hoort van waar de mens toe geroepen is op aarde.
Maar er is niets mis met het uitlenen van geld als er een vertrouwensrelatie is tussen
degene die het geld uitleent en degene die het geld ontvangt, waarbij degene die het
geld uitleent vraagt om te mogen delen in de winst. En dat is fundamenteel anders
dan het vragen van een vaste rentevoet zonder vertrouwensrelatie tussen de een en
de ander. Het gaat om de vertrouwensrelatie tussen degene die het geld heeft en degene
die het geld nodig heeft.
Minister Hoekstra:
Ik keek van tevoren al uit naar dit debat, maar het heeft toch een nog hoger niveau
gekregen en ik heb nog meer nieuwe dingen geleerd dan ik al had vermoed. Wat Bruins
zegt is historisch waar, maar er zit natuurlijk wel één component aan en daarmee zijn
we toch terug bij de discussie over vreemd vermogen. Typisch wil de verschaffer van
het vreemde vermogen daar niet alleen zekerheden voor terug, maar wil die daar ook
wat aan verdienen. Ook geld verdienen met geld door middel van rente is natuurlijk
iets wat, en ik denk terecht, alom tegenwoordig is in onze maatschappij. Dat is toch
ook de motor van veel economische groei geweest. De heer Alkaya sloot zelf volgens
mij eigenlijk zijn bijdrage af met dat het probleem al bijna was opgelost. Als problemen
worden opgelost zonder mijn tussenkomst, teken ik daar onmiddellijk voor.
De voorzitter:
De heer Alkaya, die aangeeft dat het kort is. Of nee, sorry. De heer Azarkan. Neem
me niet kwalijk.
De heer Azarkan (DENK):
Nee, hoor. Ik vond de aanvulling van de heer Bruins zeer terecht. De Minister zegt
– ik denk dat dat goed is – dat als de problemen zonder zijn tussenkomst worden opgelost,
dat fantastisch is.
De voorzitter:
De Minister vervolgt.
Minister Hoekstra:
Voorzitter. Ik dacht eigenlijk dat ik klaar was. Ik heb het ver voorbij het redelijke
opgerekt.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de tweede termijn. Ik geef het woord als eerste aan de heer Alkaya
en die zal in zijn termijn ook de vragen van collega's beantwoorden. Als u moties
heeft, kunt u die voor u neerleggen. De bode haalt ze op.
De heer Alkaya (SP):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan alle collega's. Dank ook voor de complimenten. Er
heeft inderdaad veel tijd in gezeten en het heeft lang geduurd, maar het is een goed
debat geweest. Ook als ik kijk naar wat er in de afgelopen twee jaar is bereikt en
hoe de discussie is gevorderd, ben ik uiteindelijk ook wel optimistisch. De heer Azarkan
vroeg of het glas half vol is of half leeg. Voor mij is het echt wel half vol met
de ontwikkelingen die nu aan de gang zijn. Waar ik alleen een beetje terughoudend
mee ben, wat mijn gevoel van optimisme een beetje drukt, is dat we het vaker eens
zijn geworden in dit huis over belangrijke zaken in de financiële sector – neem bijvoorbeeld
nummerbehoud, behoud van je rekeningnummer, of de depositobank, waarover een motie
Kamerbreed is aangenomen – en dat het vervolgens toch in allerlei zaken die op voorhand
overbrugbaar leken lijkt te stranden. Dat zou ik hierbij willen voorkomen. Daarom
heb ik het belang benadrukt van dat we hier de vinger aan de pols blijven houden.
Ik heb volgens mij drie vragen gekregen: twee van de VVD en een van de DENK-fractie.
De VVD vroeg wat ik vind van de kritiek van het Centraal Planbureau. Het Centraal
Planbureau gaat vooral in op wat nou de toegevoegde waarde is voor een individu als
je ook al een depositogarantiestelsel hebt. Dat zeg ik even uit mijn hoofd. Ik heb
dat rapport niet. Dat is wel een interessante discussie, want voor een individu maakt
het inderdaad niet zo veel uit. Maar als je vervolgens kijkt naar de optelsom van
wat het voor het stelsel betekent, macro-economisch, maakt het wel degelijk uit. Uiteindelijk
moet je op een bepaalde manier een garantie geven aan individuen voor een bepaald
deel van hun spaargeld. Dat hebben we nu geregeld met het depositogarantiestelsel.
Ik heb in mijn initiatiefnota en in mijn beantwoording, de schriftelijke beantwoording
en ook die van vandaag, betoogd dat het allemaal verstorende effecten heeft, dat het
ook niet gratis is en dat het eleganter, makkelijker en rechtvaardiger is, als je
de lusten en de lasten bekijkt, om het op een andere manier te doen, namelijk door
het publieke belang veilig te stellen, daar iets naast te zetten, zodat je de private
kant op een andere manier kunt behandelen dan we nu doen. Nu zijn het namelijk bijna
semipublieke instellingen geworden. Dat is hoe ik op het CPB-plan zou reageren. Daar
gaat het Centraal Planbureau minder goed op in.
Vervolgens zegt mevrouw De Vries dat er ook andersoortige risico's zijn, technische
risico's bij de ICT en dergelijke en zij vroeg of dat 100% veilig is. In de Wet op
het financieel toezicht staan daar bepalingen over. Natuurlijk is het belangrijk dat
de techniek het goed doet en dat er ook maatregelen worden genomen om dat soort risico's
van tevoren te mitigeren. Daarom is het des te belangrijker dat ook die nieuwe instelling,
die ik voorstel, daaraan moet voldoen en dat de toezichthouder, De Nederlandsche Bank,
daar ook toezicht op houdt. Daarom zou ik het ook een vreemde figuur vinden als De
Nederlandsche Bank dat zelf zou zijn, want die kan moeilijk toezicht op zichzelf houden
als het gaat om bijvoorbeeld dit soort zaken. Dus dat sterkt mij alleen maar in mijn
argumentatie om zo'n instelling buiten DNB te plaatsen.
Dat als antwoord op mevrouw De Vries.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Dan misschien nog een vraag van mijn kant. Ik neem aan dat u het met mij eens bent
dat bedragen tot € 100.000 nu ook veilig zijn en dat als u zegt dat u alles veilig
wilt hebben, het vooral gaat over bedragen boven € 100.000.
De heer Alkaya (SP):
Nee, daar ben ik het niet helemaal mee eens. Mij gaat het niet om bedragen boven de
€ 100.000. Mij gaat het erom dat we die bedragen onder de € 100.000, die op een niet
optimale manier veiliggesteld zijn, op een betere manier veilig gaan stellen, op een
manier waarbij bankiers niet alleen maar de lusten krijgen van het systeem en niet
geconfronteerd worden met de lasten, zoals u het geval is. Daar wil ik vanaf, van
dat in mijn ogen onrechtvaardige stelsel en dat kan wat mij betreft dus met wat ik
voorstel. In tegenstelling tot hoe het nu geregeld is.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Dan moet ik concluderen dat u iets wat in uw ogen onrechtvaardig is, wilt aanpakken
en niet zozeer de veiligheid. Want u zegt dat dat eigenlijk het allerbelangrijkst
is. Die € 100.000 is gewoon veilig onder het depositogarantiestelsel.
De heer Alkaya (SP):
Ja, die € 100.000 is veilig omdat wij er zelf voor garant staan met ons eigen belastinggeld.
Ik heb de Minister vaak genoeg gevraagd, ook schriftelijk, wat het betekent in het
uiterste geval in het depositogarantiestelsel als dat depositogarantiefonds niet toereikend
blijkt, als bail-in en de aandeelhoudersbijdrage niet toereikend blijken. Dat betekent
dat wij op dit moment met ons eigen belastinggeld garant staan voor ons spaargeld.
Dat is broekzak-vestzak. Ons spaargeld is veilig omdat wij met zijn allen een stelsel
hebben opgetuigd, omdat wij er als collectief een verzekering voor hebben opgetuigd,
waar volgens mij één partij aan ontkomt – die ontspringt de dans – en dat zijn de
bankiers. Die winnen altijd en daar wil ik vanaf.
De DENK-fractie heeft mij nog gevraagd wat nou de toegevoegde waarde is van wat ik
voorstel ten opzichte van een rekening bij ASN. Als mensen bewust de keuze maken om
met hun spaargeld ergens heen te gaan waar hun geld niet wordt belegd in van alles,
zoals fossiele energie, landmijnen en dergelijke, maar specifiek in duurzame oplossingen,
vind ik dat een vooruitgang. Dan vind ik dat een vooruitgang ten opzichte van wat
er nu beschikbaar is, maar dat is wel een klein stapje vooruit. Ik vind ook dat mensen
de keuze moeten hebben om hun spaargeld ergens veilig te stallen waar er helemaal
niets met hun geld gebeurt en waar hun geld dus in het ergste geval ook niet wordt
ingezet om duurzame doelstellingen te bewerkstelligen. Als de analyse is «mensen weten
niet zo goed wat ze met hun spaargeld aan moeten, dus wij moeten als overheid zelf
duurzame oplossingen bekostigen», moet je gewoon belasting heffen en moet je het op
een andere manier, bijvoorbeeld via Invest-NL, zoals we doen, toch inzetten voor duurzame
oplossingen. Als mensen bewust daarnaast de keuze maken om bij ASN of bij Triodos
te gaan zitten, is dat van toegevoegde waarde. Maar het moet wel altijd een keuze
van mensen zelf blijven in mijn optiek.
De heer Azarkan (DENK):
Ik zoek een beetje naar het verschil in concept, schaalgrootte en bedrijfsvoering.
Als ieder individueel een digitaal kluisje heeft en het geld dat daarin zit te herleiden
is naar een persoon, is dat iets waarvan de heer Alkaya zegt: zo zou het moeten zijn,
dat biedt de overheid aan en je kunt het meenemen naar een bank. Maar stel dat je
niet voor elk persoon één digitaal kluisje hebt, maar een grote digitale kluis waar
de mensen die het graag willen in zitten. Is dat iets wat ook nog kan? Dat brengt
misschien minder kosten met zich mee. Dat was ook een van de euvels, waarvan de SP
zegt: de kosten zouden vanuit de opbrengsten moeten worden gedragen. Ik zoek even
naar hoe je ervoor zorgt dat je wel het principe kunt handhaven maar je het niet meteen
zo specifiek maakt dat er heel veel kosten mee gemoeid zijn.
De heer Alkaya (SP):
De techniek is volledig bespreekbaar en die laat ik in mijn notitie ook in het midden.
De heer Azarkan stelt dat bepaalde zaken in de markt dit al faciliteren. Dat bestrijd
ik. De mogelijkheden die veilig of groener lijken en die nu door de markt worden aangeboden,
zijn in de kern niet wat ik voorstel, namelijk dat jouw spaargeld niet gebruikt wordt
om beleggingsrisico's mee te faciliteren. Zolang dat in de kern overeind blijft, zijn
er verschillende technische oplossingen mogelijk, zoals ik ook met de Minister heb
besproken in een interruptiedebatje. Volgens mij voldoet wat er nu gebeurt met het
digitaal centralebankgeld in de kern aan waar ik naartoe wil met mijn initiatiefnota.
Ik heb alleen wat praktische bezwaren bij de uitvoering.
De heer Azarkan (DENK):
Ik wil toch nog even verkennen hoe dat uitwerkt. Ik had vroeger een collega die met
een strategie kwam en als ik hem er dan naar vroeg, zei: dat weet ik allemaal niet,
want een adelaar vangt geen vliegen. Dan moest een ander het maar uitzoeken. Ik wil
dus toch een beetje kijken hoe het uitpakt. Ik hoor meneer Alkaya wel zeggen: de kosten
moeten door anderen betaald worden. De Minister gaf volgens mij aan dat je nog maar
een heel klein beetje overhoudt als heel veel mensen er gebruik van maken. Dat schiet
dan ook niet op. Als mensen het als een dienst zien, er gemak van hebben, er goed
van slapen en het bij hun principes aansluit, dan zouden we er iets voor kunnen vragen.
Je kunt dan geld vragen voor het feit dat je het hun aanbiedt. Ik loop dus een klein
beetje op met de heer Alkaya en vraag me dan af: hoe ziet dat er ongeveer uit? Ik
heb daarbij, toch nog even ter geruststelling, heel goed door dat een groene bankrekening,
waarbij een bank eisen stelt aan beleggingen et cetera, niet hetzelfde is als de heer
Alkaya voorstelt.
De heer Alkaya (SP):
Tot slot dan. Er zijn verschillende opties denkbaar als het specifiek gaat over de
bekostiging en het bedrijfsmodel. Ik heb aangegeven wat ik goed zou vinden, maar dat
is niet in marmer gebeiteld. Je kunt ook denken aan een oplossing zonder harde bovenlimiet
maar met een fee vanaf een bepaalde limiet, waarmee je dan de kosten bekostigt. Daar
zijn ook stukken over geschreven. Uit de bekostiging komen we dus wel. Dat is niet
inherent aan het idee.
Voorzitter. Ik ga over tot het indienen van moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onder meer de Tweede Kamer, de burgerbeweging Ons Geld en de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid hebben uitgesproken dat een full-reservebank, depositobank,
betaalbank of een vergelijkbare variant hierop, grote toegevoegde waarde zou hebben
voor de financiële sector;
overwegende dat binnen de geldende wettelijke kaders een dergelijke concurrent voor
banken niet realiseerbaar is gebleken buiten de overheid;
van mening dat meer diversiteit in het bankensysteem in de vorm van een nationale
publieke bank voor betalen en sparen een disciplinerend effect zal hebben op commerciële
banken terwijl consumenten meer keuzevrijheid krijgen;
overwegende dat digitaal centralebankgeld en een Nationale Betaal- en Spaarbank elkaar
niet uitsluiten, maar aanvullen;
verzoekt de regering een Nationale Betaal- en Spaarbank op te richten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 5 (35 107).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de ECB en DNB voornemens zijn een goede eerste stap te zetten naar
een publiek verankerd alternatief voor commerciële banken door te experimenteren met
digitaal centralebankgeld;
van mening dat digitaal centralebankgeld – afhankelijk van de vormgeving en de wijze
van invoering – belangrijke maatschappelijke en economische effecten kan hebben, die
nauwgezet gemonitord, terug gerapporteerd en desgewenst besproken moeten worden door
de volksvertegenwoordiging;
verzoekt de regering DNB en ECB waar nodig te ondersteunen bij het uitvoeren van de
betreffende experimenten, en om de Kamer minstens halfjaarlijks te informeren over
de voortgang hiervan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 6 (35 107).
De heer Alkaya (SP):
Tot slot mijn derde en laatste motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het gebruik van contant geld afneemt en dat dit wettige betaalmiddel
vanwege de coronacrisis steeds vaker niet meer geaccepteerd wordt;
overwegende dat contant geld een belangrijke functie dient in onze samenleving en
dat het bijdraagt aan de stabiliteit van het geldstelsel;
van mening dat contant geld behouden moet blijven als betaalmiddel en slechts in uitzonderlijke
gevallen niet geaccepteerd kan worden door toonbankinstellingen, zoals winkels en
horeca;
verzoekt de regering erop toe te zien dat contant geld breed geaccepteerd blijft als
betaalmiddel in onze samenleving, en maatregelen te treffen als de acceptatie structureel
blijft dalen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Alkaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 7 (35 107).
Dan geef ik het woord aan de heer Slootweg.
De heer Slootweg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Het rapport «Geld en schuld» waarover we spraken, leidde op
een zeker moment tot meer theologische dan economische discussies. Je hebt een aantal
boeken zoals «De economie van goed en kwaad» die zeggen dat eigenlijk alle basisvraagstukken
in de economie theologische problemen zijn. Misschien is dat een mooie leestip voor
de zomer.
Voorzitter. Ik ben begonnen met vertrouwen. Ik heb lange tijd geleden een zinken cent
uit de Tweede Wereldoorlog van mijn opa gekregen. Dat was het meest waardevolle wat
ik bezat, maar op zichzelf kent het als betaalmiddel op dit moment heel weinig vertrouwen.
Vertrouwen blijft heel erg belangrijk. Ik heb best een beetje vertrouwen in de uitkomsten
die nog moeten komen. Ik ben in ieder geval blij verrast dat de banken zelf het punt
van die maatschappelijke adviesraad accepteren. Het gaat mij er niet om hoe je dat
allemaal wettelijk gaat kaderen, maar de betrokkenheid van de rekeninghouders is belangrijk.
Ik ben erg benieuwd hoe dat precies zijn uitwerking gaat krijgen.
Ik ben ook vol vertrouwen voor wat er met de Volksbank gaat gebeuren. Ook daar ben
ik wel benieuwd of het ten slotte alleen een keuze wordt naar aanleiding van wat NFLI
vindt. Kunnen we mensen die daar hun geld stallen, ook betrekken bij de verdere ontwikkeling?
Voorzitter, tot slot. Wat de diversiteit betreft zit er in ons bankenlandschap iets
raars. Wij hebben aan de ene kant een ontzettend efficiënt bankenstelsel, dat ervoor
zorgt dat er zo weinig niches zijn dat er ook heel moeilijk een heel divers landschap
kan opkomen. Dat is een paradox waarin wij zitten. Ik hoop dat er elke keer gekeken
wordt hoe we ervoor kunnen zorgen dat het bankenlandschap diverser is.
Het zou kunnen zijn dat ik een antwoord op een vraag gemist heb, namelijk over het
initiatief van een betaalbank. Dat kan toch ook door particulieren worden opgezet?
Is er iets in de wet dat dat zou kunnen tegenhouden? Misschien door de theologische
en biologische discussie over evolutie en revolutie is de reactie hierop mij wellicht
ontgaan. Ik zou er graag nog een antwoord op hebben.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Na alle exegese terug met beide voeten op de grond. Ik heb drie moties.
Normaal gesproken ben ik erg terughoudend met moties, maar in een richtinggevend debat
geef ik graag richting.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat private banken verantwoordelijk zijn voor de afwikkeling van betalingsverkeer;
van mening dat dit een publieke taak is;
constaterende dat daarom de Nederlandse banken niet alleen too big to fail zijn, maar
ook too vital to fail;
constaterende dat bankiers zichzelf desondanks primair als private ondernemers zien
die zich noch bij hun beloning, noch bij het nemen van risico's de beperkingen hoeven
op te leggen die passend zijn voor een instelling waarvan de continuïteit uiteindelijk
door de overheid wordt gewaarborgd;
verzoekt de regering in overleg met de NVB en de sector te komen tot verdere maatregelen
en aanscherpingen in belonings- en risicobeleid die passend zijn voor een sector waarvan
de continuïteit uiteindelijk door de overheid wordt gewaarborgd, en de uitkomst van
die overleggen te betrekken bij de uitvoering van de motie-Segers (35 420, nr. 56) over hoe een verantwoorde algemene bedrijfsvoering kan dienen als voorwaarde voor
toekomstige overheidssteun,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 8 (35 107).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de WRR aangeeft dat er op het gebied van geld weinig opties zijn
buiten het commerciële bankwezen;
constaterende dat de WRR pleit voor het creëren van een publiek verankerd alternatief
voor betalen en sparen, naast de huidige banken;
overwegende dat de diversiteit binnen de financiële sector op dit moment tekortschiet;
overwegende dat hiermee de continuïteit en stabiliteit van het betalingsverkeer onvoldoende
verankerd is;
overwegende dat een publieke bewaarinstelling leidt tot meer keuzevrijheid, meer marktwerking
en minder complexiteit;
verzoekt de regering met een uitwerking te komen die perspectief biedt op het openen
van een rekening bij de centrale bank,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (35 107).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat geldschepping door private banken heeft geleid tot een forse toename
van de Nederlandse schuldenberg;
constaterende dat de wereldwijde schuldenberg met 255.000 miljard dollar ruim drie
keer het mondiale bbp is en een derde hoger dan aan de vooravond van de kredietcrisis;
overwegende dat de vergroting van kapitaalbuffers banken schokbestendiger maakt en
de volatiliteit van de kredietverlening en daarmee de schuldopbouw in de samenleving
dempt;
overwegende dat het kabinet aangeeft zo veel mogelijk aan te willen sluiten bij de
Europese eisen;
verzoekt de regering op weg naar Basel V in internationaal verband wederom in te zetten
op strengere kapitaaleisen en een hogere leverage ratio,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 10 (35 107).
De heer Bruins (ChristenUnie):
Daarbij teken ik aan dat Basel IV in 2021 zou moeten ingaan. Naar mijn idee zouden
dus ergens na 17 maart volgend jaar de gesprekken over Basel V kunnen gaan starten.
De voorzitter:
Dank. Dan mevrouw De Vries.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Dank u wel, voorzitter. We hebben een heleboel onderwerpen bij de kop gehad. Het ging
voor mijn gevoel alle kanten op.
Ik heb nog wel een beetje de reflectie van de Minister op het WRR-rapport gemist,
maar dat laten we maar even zitten.
Ik heb nog een paar concrete vragen gesteld over het digitaal centralebankgeld. Ik
wil voorkomen dat de Minister zijn ogen sluit voor de risico's die daaraan vastzitten.
Het lijkt nu een beetje alsof we met een soort roze bril naar dat fenomeen kijken.
Ik vind dat we ook duidelijk moeten hebben voor welk probleem dit dan een oplossing
is. Het moet geen doel op zich zijn.
Ik heb nog twee vragen daarover die nog niet beantwoord zijn. De eerste is: wie moet
daar dan de toezichthouder zijn? Want dat kunnen volgens mij niet de DNB en de ECB
zijn. Volgens mij hebben meerdere collega's dat gevraagd. En hoe kijkt de Minister
ernaar dat de DNB dan voor een deel van de activiteiten in feite een concurrent wordt
van de banken waarop het ook toezicht houdt? Ik ben ook wel benieuwd of hij bereid
is om de ACM daarbij te laten meekijken. Hoe kijkt hij er überhaupt tegenaan dat DNB
dan een soort concurrent wordt van de instanties waarop ze toezicht houden?
De heer Alkaya (SP):
Mijn vraag aan mevrouw De Vries luidt dan als volgt. Als de VVD in het verkiezingsprogramma
voor de Europese Unie opneemt dat zij het toejuichen dat de Europese Centrale Bank
met dit soort digitale munten gaat experimenteren, wat was dan volgens de VVD de toegevoegde
waarde?
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Nou, volgens mij stond er een net iets andere tekst in het VVD-verkiezingsprogramma
voor het Europees Parlement. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat je je ogen moet
sluiten voor de risico's die er zijn. Ik vind de discussie op sommige vlakken een
beetje eng. Het is ingrijpend. Er zijn ook een aantal voorbeelden genoemd, zoals bankruns.
Als je dan gaat experimenteren, moet je op voorhand de risico's daarvan gewoon goed
inschatten en goed in de hand kunnen houden. Dan moet je wel een open blik hebben
voor die risico's. Ik hoor hier eigenlijk niemand over de risico's. Dat vind ik best
zorgelijk.
De voorzitter:
Dank. Dan de heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Dank, voorzitter. Op het gevaar af dat ik het te veel voor de Minister opneem, heeft
de Minister volgens mij aardig wat gezegd over risico's, maar misschien de collega's
niet.
Voorzitter. Ik heb twee moties, ook om het compact te houden. Het wordt ook een beetje
warm in de zaal.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er signalen zijn dat er vraag is naar rentevrij bankieren;
overwegende dat de omvang van de vraag naar rentevrij bankieren niet volledig duidelijk
is;
overwegende dat deze vraag ook mede afhankelijk is van de fiscale behandeling van
het rentevrij bankieren;
verzoekt de regering om, door middel van een gedegen marktonderzoek, te onderzoeken
hoe groot de markt is voor rentevrij bankieren, mét en zonder fiscale aftrekbaarheid
van de hypotheekkosten;
verzoekt de regering tevens dit onderzoek voor het einde van 2020 naar de Kamer te
sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 11 (35 107).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er vraag is naar rentevrij halalbankieren, zoals ook blijkt in een
aantal Europese en niet-Europese landen, maar dat dit in Nederland niet van de grond
komt;
overwegende dat er behoefte is aan halalhypotheken, en het ontbreken daarvan op de
Nederlandse markt ertoe leidt dat mensen geen eigen huis kunnen kopen en noodgedwongen
hoge huren betalen, en er geen doorstroming is op de markt;
overwegende dat halalbankieren grote voordelen kent, omdat dan niet geïnvesteerd wordt
in wapens en speculatieve projecten, wat de stabiliteit van het financiële stelsel
ten goede komt;
overwegende dat het niet fiscaal aftrekbaar zijn van kosten die verband houden met
halalhypotheken, een belemmering vormt bij het aanbieden hiervan;
overwegende dat de financiële sector inclusief, verbindend en algemeen toegankelijk
zou moeten zijn;
verzoekt de regering om te onderzoeken, in het kader van het Maatschappelijk Overleg
Betalingsverkeer, op welke manier halalhypotheken beter mogelijk gemaakt kunnen worden;
verzoekt de regering tevens daarbij de mogelijkheid te betrekken van het op non-discriminatoire
manier fiscaal aftrekbaar maken van de hypotheekkosten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Azarkan. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 12 (35 107).
De heer Azarkan (DENK):
Dank, voorzitter. Dank ook voor de beantwoording door de Minister en collega Alkaya.
De voorzitter:
Dan de heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de Minister voor de antwoorden op de vragen. Dank
nogmaals aan de heer Alkaya voor zijn initiatief.
Het debat over het geldstelsel is een heel fundamenteel debat. Ik heb ook goed geluisterd
naar de heer Alkaya. Ik denk dat ik het met hem eens ben dat het glas halfvol is en
niet halfleeg. Wat mij betreft heeft dat ook te maken met het experiment met het digitale
centralebankgeld, want dat is volgens mij het haakje waarmee we dit fundamentele debat
verder kunnen vervolgen. Dat is mooi.
Tegelijkertijd gaat het ook over hele concrete politieke stappen. Ik heb goed naar
de Minister geluisterd toen hij sprak over vreemd vermogen. Dan gaat het over de fiscale
subsidiëring van vreemd vermogen. Ik heb hem zo verstaan dat hij zich aansluit bij
de Staatssecretaris van Financiën. In het Belastingplan kunnen we dus nadere maatregelen
verwachten om dat verder te beperken. Daar is GroenLinks erg voor. We horen dat na
de zomer, begrijp ik. Meestal krijgen we geen inzicht in het Belastingplan, maar nu
krijgen we alvast wat inzicht. Daar ben ik heel blij mee.
Twee. Een stap die ook van belang is voor de diversiteit in het bankenlandschap, is
de studie naar de toekomstscenario's van de Volksbank. Ik denk echt dat dat niet meer
in deze kabinetsperiode gebeurt. Dat is iets voor de volgende formatie. Ik hoop dus
wel dat de verkenning van de Minister vrij snel komt, in de zomer of na de zomer,
want dat kan zomaar eens van belang zijn voor de verkiezingsprogramma's van de verschillende
partijen. Dan kunnen we dat debat ook weer op een constructieve manier vervolgen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. Dan de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank, voorzitter. Het was best een fundamenteel debat, met een initiatiefnota en een
dik WRR-rapport als aanleiding. Ik moest even denken aan Koningen 3, vers 16 tot 28,
toen ik de Salomon van de commissie-Financiën net het verlossende woord hoorde spreken
in de discussie tussen de heer Azarkan en de Minister. Dat deed mij wel genoegen.
Ik vond het ook wijze woorden.
Voorzitter. We hebben ook wel wat praktische vooruitgang geboekt. De heer Snels memoreerde
het net al: er komt niks meer van dat dit kabinet iets met die Volksbank gaat doen,
maar dat heb ik al eerder gezegd. Ik zou dus zeggen: maak die analyse – prima! – en
laat de besluitvorming over aan een volgend kabinet.
De Minister kwam op voor het cash geld. Ik had daar een motie voor geschreven, zodat
ik in deze Oude Zaal niet helemaal naar de computer hoef te lopen. Ik dacht: ik schrijf
het gewoon uit, al doe ik dat niet met een kroontjespen. Maar die motie heeft de heer
Alkaya al ingediend, dus die ga ik steunen.
Ik heb nog één motie over. Die gaat over schuldhefbomen. Dat is ook best wel een fundamenteel
onderwerp in onze economie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de WRR wijst op het belang van het afbouwen van schuldhefbomen in
de economie;
verzoekt het kabinet bij Miljoenennota voorstellen te doen om deze schuldhefbomen
verder af te bouwen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Nijboer. Naar mij blijkt, wordt de indiening
ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 13 (35 107).
De heer Nijboer (PvdA):
Voorzitter. Dan dank ik de Minister voor z'n antwoorden en in het bijzonder de heer
Alkaya voor de moeite die hij zich heeft getroost om dit fundamentele debat aan te
zwengelen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. Dan de heer Sneller.
De heer Sneller (D66):
Ook van mijn kant dank aan beide heren voor de beantwoording.
Ik had nog een vraag gesteld over de maatschappelijke waakhonden en de rol die de
Minister zou kunnen spelen om die verder te ondersteunen en te versterken. Daar zou
ik graag nog een antwoord op krijgen.
Verder was ik het eens met zijn opmerking dat het kleine stapjes zijn. Volgens mij
is het daarom ook een blijvende opdracht voor ons om die diversiteit aan te blijven
jagen en te blijven zoeken naar instrumenten die wat verder kunnen gaan.
Overigens heb ik van de WRR begrepen dat er een Engelse samenvatting beschikbaar is.
Ik neem dus aan dat die bij de eerste fysieke bijeenkomst met de Europese Ministers
meegaat.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dan schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken. In de tussentijd worden de moties
gekopieerd en rondgedeeld.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
De moties zijn rondgedeeld, dus ik stel voor dat we verdergaan met dit notaoverleg.
Het woord is aan de Minister voor zijn tweede termijn.
Minister Hoekstra:
Voorzitter, dank. Er zijn een paar vragen gesteld en er was nog een enkele vraag blijven
liggen uit de eerste termijn. Slootweg vroeg nog of er bij de Volksbank ook gekeken
wordt naar het betrekken van klanten en niet alleen naar het advies van NLFI. Ik heb
het volgens mij al breder gemaakt. Sowieso komt er nog een onderzoek van ons met verschillende
opties. Het lijkt mij een goeie om het mee te nemen. Ook hierbij heb ik een soort
echo in mijn achterhoofd van het debat van de vorige keer. Volgens mij is er toen
ook door iemand, misschien zelfs wel door meerdere sprekers, gevraagd naar het perspectief
van klanten en misschien ook van potentiële klanten.
Mevrouw De Vries vroeg nog naar het centralebankgeld en de risico's. Terecht dat ze
het opbrengt, maar ik hoop haar enigszins gerustgesteld te hebben dat het juist ook
de insteek van De Nederlandsche Bank en mijzelf is om daarnaar te kijken. Ik ben graag
bereid om haar punt «wie houdt er toezicht op de toezichthouder?» – dat was ook een
vraag van de heer Alkaya – weer mee te nemen in het ontwerp van de pilot. Laat ik
haar dat toezeggen.
Zij vroeg ook nog: wie gaat er toezicht houden op de concurrentiepositie waar dit
DNB potentieel in brengt? Ook daar wil ik graag naar kijken. Alleen, dat lijkt mij
wel meer iets voor een fase waarin je het echt gaat doen. Ik wil er best nog naar
kijken, maar mijn sterke vermoeden is dat de karakteristieken van het experiment zich
echt nog wel verdragen met wat we zouden moeten willen op basis van concurrentie.
Daar ben ik dus niet zo beducht voor, maar ik vind het wel een terechte vraag voor
iets wat je fundamenteel gaat doen. Ik neem beide dingen dus mee, maar wel in een
andere volgorde.
Voorzitter. Sneller vroeg nog terecht – hij had dat in eerste termijn al gevraagd –
naar het borgen van het publieke belang en onafhankelijke actoren. Ook ik vind het
van belang dat een grote groep stakeholders steeds betrokken wordt door de banken.
Dat punt gaan we ook expliciet in de Code Banken opnemen. Banken hebben dat zelf ook
aangegeven. Ook hebben banken via de NVB het Maatschappelijk Forum opgericht, juist
om te komen tot een directer contact. Dat is er dus al, maar het komt ook nog expliciet
in de code. Daarnaast zal ik zelf blijven aandringen op het voldoende in contact blijven
met consumentenpartijen, want dat houdt iedereen fris en scherp.
Voorzitter. De heer Snels sprak vast zijn steun uit voor het Belastingplan. Ik hoop
dat hij dat ook namens de heer Rosenmöller heeft gedaan. Hij was wel de toezeggingen
van de Staatssecretaris wat aan het oprekken. Die heeft volgens mij gezegd dat dit
thema speelt – zo heb ik het ook gezegd – en dat wij ons daarin moeten verdiepen.
Ik kom zo nog bij de motie van de heer Nijboer, die natuurlijk weer buitengewoon intelligent
geformuleerd was, maar wel weer anderhalve stap verder dan wat ik al had toegezegd.
Per definitie ben ik het natuurlijk overigens altijd met de Staatssecretaris van Financiën
eens. Staatsrechtelijk heb ik ook geen enkele keuze, dus dat maakt het makkelijk.
Voorzitter. Dan de moties. De heer Alkaya vroeg in zijn motie op stuk nr. 5 om de
oprichting van een publieke spaar- en betaalbank. Die motie moet ik ontraden. Dat
is ook in lijn met de gedachtewisseling die we eerder gehad hebben.
De motie op stuk nr. 6 van de heer Alkaya kan ik oordeel Kamer geven. Ik heb volgens
mij zelfs al een aantal dingen meer toegezegd dan halfjaarlijks informeren.
De motie op stuk nr. 7 van de heer Alkaya kan ik ook oordeel Kamer laten. Dat punt
is door hem, Nijboer en ook door anderen gemaakt. Daar zijn we het volgens mij volstrekt
over eens. Misschien is het goed om daar nog aan toe te voegen dat De Nederlandsche
Bank de komende maanden onderzoek gaat doen naar de langetermijninfrastructuur van
chartaal geld. Ik kom denk ik pas volgend jaar, in de loop van 2021 – dat zal ik moeten
checken – met de resultaten van dat onderzoek. Dat zal ik met de Kamer delen. Maar
oordeel Kamer ten aanzien van de motie.
Voorzitter. Dan de motie op stuk nr. 8, met het verzoek om in gesprek te gaan met
de banken over de beloningen. Ik ken natuurlijk de opvattingen van de fractie van
de ChristenUnie, maar ik zou hopen dat de heer Bruins ook herkent dat we nog met een
wetsvoorstel komen, waarin de maatschappelijke verantwoording ten aanzien van beloningen
wordt meegenomen. Ik vraag de heer Bruins om de motie aan te houden tot het moment
dat we het debat daarover hebben. Anders moet ik de motie ontraden.
De motie op stuk nr. 9 van de heer Bruins zou ik oordeel Kamer willen laten. Ik ben
het graag eens met het perspectief op vervolgstappen.
Dan de motie op stuk nr. 10 van de heer Bruins over Basel. Dat is er echt een in de
categorie «forward guidance» in optima forma. De heer Bruins herinnert er zelf nog
eens aan waar wij precies staan met de implementatie. Er moet nog wel een heleboel
gebeuren voordat we bij de volgende variant zijn aanbeland. Ik zou dit uitdrukkelijk
willen benoemen in de context van wat we allemaal wél hebben gerealiseerd. We moeten
echt voorbij uitsluitend die leverage ratio kijken. Met die opmerkingen zou ik de
motie oordeel Kamer willen geven.
Dan twee moties van de heer Azarkan, die ik dank voor zijn opmerkingen en complimenten.
Het is een beetje ingewikkeld, want ik moet de motie op stuk nr. 11 over het onderzoek
ontraden. Dat is zó fundamenteel, dat zou hele fundamentele aanpassingen in het stelsel
met zich meebrengen. Dat zou ik niet willen doen. Ik zeg hem toe dat ik nog eens op
papier zal zetten wat er eerder aan onderzoek is gedaan en wat de ingewikkeldheden
zijn ten aanzien van die zogenaamde rentevrije hypotheken.
De tweede motie, op stuk nr. 12, van de heer Azarkan vraagt om die halalhypotheken
in het maatschappelijk overleg te bespreken. Ik zie daar eerlijk gezegd geen mogelijkheden
toe. Als je het al zou willen veranderen, dan is dat gewoon een verandering in de
systematiek en uiteindelijk ook in de wetssystematiek. Het maatschappelijk overleg
kan ik daar echt niet mee opschepen. Die mensen kunnen daar vervolgens ook helemaal
niks mee. Ik moet de motie ontraden.
Ik had de heer Nijboer al een compliment gemaakt. Met de motie op stuk nr. 13 trekt
hij de Staatssecretaris verder een domein in waar de Staatssecretaris nu net van weggebleven
is. Ik heb zelf aangegeven dat het een thema is dat thuishoort in de gedachtewisseling
van augustus. Ik zie dat er een breder thema is dat gaat over weerbaarheid. Als wij
bij de Miljoenennota sowieso moeten komen met het verlagen van die schuldhefboom,
dan trek ik per direct de ellende het kabinet en de coalitie in. In deze vorm moet
ik de motie ontraden, maar ik ben het ermee eens dat het een thema eens waar wij het
nog vaker over zullen hebben.
De heer Nijboer (PvdA):
De Minister doorziet acties soms goed, maar hier zit niet zo veel kwaads in. Het is
niet de bedoeling om de Minister een moeras in te trekken. Ik wil het fundamentele
punt maken. Dat hoeft ook niet alleen fiscaal. Het aangaan van aandeelhoudersleningen
vergroot ook schuldhefbomen. Ik heb er een heel debat over gehad met Minister Dekker.
Hij is met een wetsvoorstel bezig om dat te beperken. Het ziet op veel meer dan alleen
de fiscale afbouw van de hypotheekrenteaftrek of weet ik wat niet. Ik heb de motie
juist zo breed geformuleerd om ... Ik zoek naar een manier waarbij ik de Minister
niet onzeker maak, waarbij ik hem niet wil binden aan een toezegging die hij niet
kan waarmaken, maar hem wel een richting geef waar we naartoe moeten.
Minister Hoekstra:
De uitleg van de heer Nijboer is politiek van dezelfde hoge kwaliteit als de formulering
van de motie. Dat wil ik onmiddellijk erkennen. De crux is dat kabinet en coalitiepartijen
moeten overleggen over de begroting voor volgend jaar. Dat vindt vervolgens zijn beslag
in de Miljoenennota. Ik breng de vruchtbaarheid van die beraadslagingen schade toe
als ik daar een voorwaartse beweging maak zoals de heer Nijboer mij die voorstelt.
Dat zou voor hem mede de inspiratie kunnen zijn om mij tot deze beweging te verleiden,
maar dat moet ik dus gewoon niet doen. Dat de thema's «weerbaarheid» en «schulden»
en «kwetsbaarheid» onderwerp van gesprek zullen zijn, zeg ik hem ruimhartig toe.
De voorzitter:
Dan komen we bijna aan het einde van dit notaoverleg. Ik heb vier toezeggingen.
– De Minister stuurt kort na het zomerreces een update van de voortgang van het onderzoek
naar toekomstscenario's voor de Volksbank, gelet op de toezeggingen die de Minister
heeft gedaan in het AO over de Volksbank op 14 november.
– De Minister zal het gesprek aangaan met de president van De Nederlandsche Bank over
de parameters van het aangekondigde experiment met digitaal centralebankgeld en informeert
de Kamer daar schriftelijk over, opdat een mondeling of schriftelijk overleg kan worden
gevoerd. Daarbij zal de Minister beschrijven welke toegevoegde waarde hij en De Nederlandsche
Bank zien in digitaal centralebankgeld naast het bestaande instrumentarium. De Minister
gaat in die brief ook in op de vraag wie toezicht zal houden op de toezichthouder,
naar aanleiding van opmerkingen van mevrouw De Vries.
– Er volgt een brief over hoe de bankensector in de gedragscode de betrokkenheid van
rekeninghouders gaat verankeren. Dat is een toezegging aan de heer Slootweg.
– Er volgt een brief naar aanleiding van de motie op stuk nr. 11 van de heer Azarkan.
Dan kijk ik naar de heer Bruins, om te zien of hij zijn motie wil aanhouden.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik ga nog even worstelen met de tekst. Ik denk niet dat ik haar ga aanhouden, maar
ik denk dat ik de tekst nog wel ga wijzigen zodat ik haar tekstueel net op het randje
kan leggen van de doelstreep.
De voorzitter:
Dan zie ik mevrouw De Vries nog bij de microfoon.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Volgens mij heeft de Minister ook nog iets toegezegd over concurrentie in het traject
rondom digitaal centralebankgeld. Ik vind dat daar uiteindelijk ook een keer schriftelijk
op teruggekomen moet worden en dat er een aanzet gegeven moet worden voor het traject
dat ingezet wordt richting het experiment, en waar en wanneer we dat dan doen.
Minister Hoekstra:
Volgens mij heb ik mevrouw De Vries toegezegd dat ik dat punt van concurrentie relevant
vind. Ik vind het toezicht ook echt een hele relevante vraag, al in de eerste fase.
Ik verwacht eerlijk gezegd geen grote repercussies op het gebied van de concurrentie,
dus daar wil ik gewoon iets vrijer zijn in het moment waarop we dat meenemen. Laat
ik in ieder geval aangeven hoe en wanneer we dat gaan oppakken in het stuk dat ik
met de Kamer zal delen.
Mevrouw Aukje de Vries (VVD):
Volgens mij is het gewoon heel handig om dat vroegtijdig uit te sluiten. Als er geen
probleem is, is dat ook goed om te weten. Volgens mij kan je dat niet vroeg genoeg
doen.
De voorzitter:
Dat was nog een laatste opmerking. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van dit notaoverleg
over de toekomst van het geldstelsel. Stemmingen over de moties zijn volgende week
dinsdag.
Sluiting 17.53 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.