Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 17 april 2019, over ouderbetrokkenheid in het onderwijs
35 000 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019
Nr. 182 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 17 mei 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 17 april 2019 overleg
gevoerd met de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, over:
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 31 januari
2019 inzake ouderbetrokkenheid en reactie op evaluatie van de landelijke ouderorganisatie
Ouders & Onderwijs (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 158);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 9 februari
2018 inzake evaluatie Ouders en Onderwijs (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 123);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 oktober
2015 inzake transparantie in het funderend onderwijs (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 273);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 maart
2015 inzake reactie op een brief over de Stichting ROOBOL (2015D07470);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 december 2014
inzake Monitor ouderbetrokkenheid in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en
het middelbaar beroepsonderwijs (meting 2014) (Kamerstuk 31 293, nr. 229).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Voorzitter: Tellegen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bisschop, Bruins, Rudmer Heerema, Van
den Hul, Kwint, Van Meenen, Rog en Tellegen,
en de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. Ik open deze vergadering. Aan de orde is een algemeen overleg over ouderbetrokkenheid
in het onderwijs. Hartelijk welkom aan de Minister en zijn ambtenaren, hartelijk welkom
aan alle mensen op de publieke tribune en alle mensen die dit debat volgen en het
misschien op een andere manier beluisteren. Er zijn twee berichten van verhindering:
mevrouw Westerveld is bij een plenair debat en de heer Beertema is ziek.
Meneer Bisschop, wat zit u daar eenzaam. Het lijkt wel een schisma, maar ik zie nu
een toenadering.
Wij gaan snel beginnen. Ieder Kamerlid heeft vijf minuten spreektijd. Dat is best
veel, dus het mag altijd korter. De heer Rog van het CDA, het woord is aan u.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Opvoeding en onderwijs liggen in elkaars verlengde en horen
bij elkaar. Kinderen floreren dan ook bij ouderbetrokkenheid op school. Thuis worden
zij ontvankelijk gemaakt voor leren, in een liefdevolle en veilige omgeving waarin
wordt voorgelezen. Op school neemt de leraar dat leren over. Door ouderbetrokkenheid,
door mee te doen, dragen ouders samen met het lerarenteam en de schoolleiding de school.
Ze hebben samen de verantwoordelijkheid voor de kinderen. «It takes a village to raise
a child» wordt weleens gezegd. Dat is een mooi Afrikaans gezegde. Maar het zijn toch
vooral de leraren, de ouders en de familie die dat doen.
Het project Samen zijn wij school van Ouders & Onderwijs, Verus, CPS en Driestar is
zo'n waardevol initiatief dat probeert daar invulling aan te geven. In dit initiatief
probeert men goede voorbeelden en tips te delen, van conflicthantering en studiekeuze
tot het organiseren van pedagogisch partnerschap. Zo wordt het welbevinden van kinderen
versterkt en wordt de school een echte gemeenschap.
Er zijn mooie voorbeelden, maar daarnaast is er kaalslag gepleegd in de vorige kabinetsperiode.
Er is pijn en verdriet bij de ouderorganisaties die uit de samenleving zelf voortkwamen.
Twee ouderorganisaties zijn failliet gegaan. Twee clubs, de Vereniging Openbaar Onderwijs
(VOO) en OUDERS VAN WAARDE, hielden moedig stand en zijn voortgegaan met een beperkt
dienstenpakket. Mooie producten en diensten, zoals het informatienummer 5010 van de
denominatieve ouderorganisaties en het Steunpunt Passend Onderwijs van de Oudervereniging
Balans, werden bij deze verenigingen weggenomen en ondergebracht bij één staatsorganisatie.
Ik zal de Minister niet vragen wat hij vindt van dit beleid van zijn voorganger. Ik
besef dat we waarschijnlijk niet teruggaan naar de oude situatie, maar ik vind het
niet goed dat we in de hoorzitting hoorden dat de VOO en OUDERS VAN WAARDE op dit
moment überhaupt geen gesprekspartner van Ouders & Onderwijs meer zijn. Deze twee
organisaties bepleiten samen met de Reformatorische Oudervereniging om als ouderverenigingen
samen het bestuur te vormen van Ouders & Onderwijs. Hoe kijkt de Minister daartegen
aan?
Hoe denkt de Minister 5010 en het Steunpunt Passend Onderwijs in deze tijd weer net
zo succesvol als weleer te maken? Hoe denkt hij dat onafhankelijke kennis, toegang
tot ondersteuning en inhoudelijke belangenbehartiging in de nabije toekomst gerealiseerd
kunnen worden? De regionale netwerken van Balans zijn uiterst waardevol. Kunnen die
verder ondersteund worden? Vindt de Minister dat deze zaken op dit moment voldoende
zijn georganiseerd? Zou hierin moeten worden voorzien door die regionale netwerken
te versterken? Als het antwoord op die vraag ja is, meent de Minister dan dat de subsidie
van 1 miljoen euro per jaar afdoende is om alle taken en verantwoordelijkheden die
nu zijn belegd bij Ouders & Onderwijs, goed te kunnen uitvoeren? Kan de Minister eraan
bijdragen dat er weer samengewerkt wordt en dat alle ouders zich vertegenwoordigd
voelen, nu er één organisatie is vanuit de overheid? Ik roep de Minister daartoe op.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Bruins van de ChristenUnie.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Van wie is het onderwijs? Het debat dat we vandaag voeren,
raakt nadrukkelijk aan die vraag. Voor de ChristenUnie is het antwoord op die vraag
duidelijk. Het zijn ouders die zich de afgelopen 100 jaar dankzij de vrijheid van
onderwijs hebben kunnen verenigen. Dat heeft ons het prachtige gevarieerde onderwijspalet
gebracht dat we vandaag de dag hebben. Een school is een waardengemeenschap van ouders,
leraren en leerlingen. Daarom is ouderbetrokkenheid onmisbaar. Een schoolgemeenschap
zonder ouderbetrokkenheid is een contradictio in terminis. Ik vind het dan ook goed
dat het regeerakkoord mooie woorden wijdt aan ouderbetrokkenheid. Er staat in dat
scholen, kinderen en jongeren floreren bij ouderbetrokkenheid.
De betrokkenheid van ouders bij wat hun kind op school doet, is een belangrijke succesfactor
voor de schoolloopbaan van een kind. Het gaat dan niet om een keertje pleinwacht spelen,
maar om daadwerkelijke betrokkenheid van ouders in de klas. Ik zag daar een mooi voorbeeld
van op een school in het noorden van het land, waar ze werken met het concept van
de gezinsklas: ouders die een dagdeel in de klas meedraaien en samen met hun kind
schoolwerk doen. Nuttig voor de kinderen, leuk voor de ouders en soms zelfs ook nuttig
voor de ouders. Uiteindelijk begint en eindigt het natuurlijk vooral thuis. Dat is
de plek waar ouders geïnteresseerd en betrokken moeten zijn. Bovendien blijkt de mate
van betrokkenheid van ouders bij te dragen aan het niveau dat kinderen uiteindelijk
bereiken in hun schoolloopbaan.
Voorzitter. Ouders hebben geregeld het gevoel dat ze door scholen niet gelijkwaardig
worden bejegend en betrokken. Anderzijds hebben scholen geregeld het gevoel dat ouders
zich als consument gedragen. Beide is niet goed. Het stimuleren van samenwerking met
de ouders is nodig en belangrijk, omdat de onderwijskwaliteit daardoor positief wordt
beïnvloed. Er is de laatste tijd een mooi programma opgezet. In het programma Samen
zijn wij school worden veel handreikingen en adviezen gegeven. Kent de Minister dit
programma? Wat vindt hij hiervan? Ziet hij mogelijkheden om dit soort initiatieven
te ondersteunen en verder te brengen? Welke positieve maatregelen ziet hij voor zich
om de samenwerking en de relatie tussen scholen en ouders te versterken?
Voorzitter. De heer Rog meldde het net al: in 2013 is de structuur van de oudervertegenwoordiging
drastisch gewijzigd. Er waren ouderorganisaties per denominatie, maar hun subsidie
is gestopt. Sindsdien hebben we de stichting Ouders & Onderwijs, met bovendien minder
geld. Als u diep in het hart van de ChristenUnie kijkt, dan vragen wij ons af of we
met de wijziging in 2013 niet iets heel waardevols hebben weggegooid. De toenmalige
ouderorganisaties deden gedegen en goed werk en werden zelfs internationaal als goed
voorbeeld gezien. Door het stoppen van de subsidie zijn twee van de vier organisaties
verdwenen. Voor de andere twee is het een forse uitdaging om hun werk te blijven doen.
Hoe kijkt de Minister nu aan tegen hoe het is gelopen?
Wat de ChristenUnie betreft verdient het nadrukkelijk de voorkeur als Ouders & Onderwijs
een vereniging zou zijn in plaats van een stichting, zodat ouders zich daadwerkelijk
kunnen aansluiten en een stem kunnen hebben in de organisatie. Hoe ziet de Minister
dit? Wij hebben gehoord dat Ouders & Onderwijs geen brood ziet in een verenigingsvorm
en er de voorkeur aan geeft om een ledenraad in te stellen; dan zouden ouders en ouderorganisaties
kunnen meepraten. Wat is de visie van de Minister hierop? Kunnen we zorgen dat er
daadwerkelijk een representatieve vertegenwoordiging van ouders ontstaat op landelijk,
regionaal en lokaal niveau?
Voorzitter. In de hoorzitting stelde de directeur van Ouders & Onderwijs dat de denominaties
deel zijn van een achterhaalde verzuilde structuur. Ik vind het zorgelijk dat een
directeur van een staatsstichting die ouders vertegenwoordigt, een dergelijke boodschap
verkondigt. Uit het onderzoek voorafgaand aan het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe
scholen, blijkt dat de meerderheid van de ouders de denominatie van de school van
hun kinderen nog steeds bewust kiest en bewust laat meewegen. Hoe ziet de Minister
dit en wat is zijn opvatting over die uitspraak van de directeur?
Voorzitter. Tot slot. Een derde vorm van ouderbetrokkenheid is de meer formele vorm
van medezeggenschap. Het is van belang dat ouders een stevige stem hebben en een serieuze
gesprekspartner zijn van het schoolbestuur. Hoe ziet de Minister dit? Hoe gaat het
met de versterking van de medezeggenschap? Zijn daar afdoende middelen voor? Hoe staat
het met de uitwerking van het wetsvoorstel om de medezeggenschapsraad instemmingsrecht
te geven op de hoofdlijnen van de begroting? Wat vergt deze uitbreiding van bevoegdheden
van mr-leden?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Heerema van de VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Als ik terugdenk aan de ouders van de leerlingen aan wie ik heb lesgegeven,
dan herinner ik me veel ouders die zo veel mogelijk hielpen bij het onderwijs. Op
de school waar ik werkte, kon dat op veel manieren, want de ouders waren een betrokken
groep waarvoor veel waardering was. Het gold helaas niet voor alle ouders. Ik heb
ook meegemaakt dat ouders op een ouderavond kwamen en niet wisten in welke klas of
in welke stroming van het onderwijs hun kind zat.
Nu ik zelf een ouder van een schoolgaand kind ben, merk ik hoeveel vragen aan een
school je als ouder kan hebben. De school van mijn dochter gaat daar ontzettend goed
mee om. Ouders worden op alle mogelijke manieren betrokken, zowel voor de kleine klusjes
in de klas en op het plein, als voor het meedenken over de koers van de school. Die
betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kinderen is ontzettend waardevol.
Dat hebben we overigens ook kunnen zien toen we enige tijd geleden een werkbezoek
brachten. Een aantal Kamerleden waren bij De Bussel in Vlijmen en zagen daar hoe actief
de ouders op school waren. Dat varieerde van het organiseren van een dagelijkse vraagbaak
voor ouders, waar ze binnen konden lopen na het wegbrengen van hun kinderen, tot een
aparte ruimte waar ouders in de gelegenheid werden gesteld om hun kind onder schooltijd
te ondersteunen.
Voorzitter. De rol van de ouder verschilt per school en verschilt natuurlijk ook per
ouder. In de ideale situatie is de school de plek waar ouders op meerdere niveaus
betrokken zijn bij het onderwijs dat hun kind krijgt. Idealiter stelt de school de
ouders in staat om vragen te stellen, neemt de moeite om antwoorden te vinden en houdt
de deur open voor goede suggesties en de kennis en expertise die ouders hebben, uiteraard
altijd met respect voor de professional die voor de klas staat.
Voorzitter. Vorige week bij het rondetafelgesprek over ouderbetrokkenheid werd heel
duidelijk hoeveel verschillende ouderorganisaties bij het onderwijs betrokken zijn.
Dat is goed. Het is goed om te zien dat zo veel ouders zich bekommeren om het beste
onderwijs voor hun kind. Het verbaasde me wel dat er een flinke concurrentiestrijd
tussen al die verschillende organisaties gaande leek te zijn, terwijl ze uiteindelijk
allemaal hetzelfde doel hebben. Dat doel is zorgen dat ouders beter betrokken worden
bij het onderwijs en daarin een serieuze partner zijn.
Voorzitter. Ik heb een paar vragen aan de Minister. Ik vraag me af wat de rol van
de overheid moet zijn als het om ouderbetrokkenheid gaat. Want, om eerlijk te zijn,
de ouders die op school betrokken zijn, zijn lang niet allemaal lid van een van die
organisaties. Dat is vaak ook helemaal niet nodig. Ouders die wat minder noodzaak
of behoefte voelen om betrokken te zijn, zullen de weg naar een van die organisaties
waarschijnlijk niet eens gaan zoeken. Kortom, ik heb behoefte aan meer duiding van
wat de leerling in de klas ervan merkt als we ouderbetrokkenheid aan het veld zelf
overlaten. Hoe effectief is de ondersteuning die we nu geven? Voor hoeveel kinderen
maakt het subsidiëren van organisaties voor ouderbetrokkenheid het verschil? Heeft
ouderbetrokkenheid op school zelf en zo laag mogelijk in de organisatie niet het meeste
effect? Als dit zo is, hoe staat dit dan in relatie tot het financieren van een landelijke
organisatie?
Voorzitter, tot zover in de eerste termijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van den Hul van de PvdA.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag en vorige week bij de rondetafel over dit thema hoorden
we welke organisaties al dan niet aan zet zijn, hoeveel subsidie ze al dan niet krijgen,
en of ze al dan niet een stichting of een vereniging zijn. Wat ons betreft zou dit
debat primair niet daarover moeten gaan, maar over de betrokkenheid van ouders in
ons onderwijs. We constateerden al eerder dat het voor de kansen die jij op school
krijgt, steeds vaker uitmaakt wie jouw ouders zijn. Dat zien we bijvoorbeeld bij passend
onderwijs, waar mondige ouders er soms beter in slagen de weg door de bureaucratische
jungle te vinden dan minder mondige ouders. We zien het bij schooladviezen, waar het
schooladvies van kinderen met mondige ouders vaker naar boven wordt bijgesteld. We
zien het ook bij schaduwonderwijs, waar kinderen van hoger opgeleide ouders vaker
bijles en huiswerkbegeleiding krijgen. Helaas wordt dit beeld weer bevestigd in de
meest recente Staat van het Onderwijs. De haarscheuren dreigen steeds diepere kloven
te worden. Vandaar onze initiatiefnota Gelijke Kansen, waarover we later nog komen
te spreken.
De voorzitter:
De bel klinkt. Wacht u maar even.
(Aanvangsbel plenaire vergadering)
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hul, vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Zoals de Minister terecht in zijn brief opmerkt, is ouderbetrokkenheid een groot goed.
Die is van belang dwars door alle sectoren heen, van p.o. tot vo en mbo. Die is van
belang bij loopbaanoriëntatie, bij het helpen met huiswerk en bij het partnerschap
tussen leraar en ouder. Kortom, ouderbetrokkenheid is in het grootste belang van het
kind. Juist daarom is het thema zo belangrijk. Alle ouders zouden betrokken moeten
kunnen zijn én worden bij het onderwijs van hun kind, en niet alleen de meest mondige.
Optimale ouderbetrokkenheid is op elke school en bij elke ouder mogelijk en wenselijk.
We zien gelukkig goede voorbeelden van scholen die vernieuwend bezig zijn om ouders
en leerlingen beter te betrekken. Zo hoorden wij bijvoorbeeld over scholen waar leerlingen
zelf de ouderavond organiseren en scholen waar ouderbuddy's aan minder taalvaardige
ouders worden gekoppeld om te helpen bij de tienminutengesprekken. Dat gebeurt helaas
nog lang niet overal, omdat het geen prioriteit is of omdat leraren en schoolleiders
er simpelweg niet genoeg tijd voor hebben. Herkent de Minister met name dit tweede
punt? Vindt de Minister ook dat er op elke school eigenlijk een gezamenlijke visie
omtrent ouderbetrokkenheid ontwikkeld zou moeten worden, in samenspraak met leraren
en ouders en waar mogelijk ook met leerlingen zelf? Wat ons betreft zou zo'n visie
op ouderbetrokkenheid onderdeel van elk schoolbeleid moeten worden. Is de Minister
bereid hierover in gesprek te gaan met de sector en ouders om te kijken hoe dit er
in de praktijk op school zou kunnen uitzien? En is de Minister het met ons eens dat
het goed zou zijn als de inspectie ouderbetrokkenheid en -tevredenheid beter zou kunnen
monitoren en meenemen?
Voorzitter. Medezeggenschap en inspraak zijn erg belangrijk in dit verband. Ik sluit
me op dit punt graag aan bij de vragen die de heer Bruins hierover al stelde. Maar
met medezeggenschap zijn we er niet altijd, want individuele ouders komen soms in
situaties waarbij hun belangen niet per se overeenkomen met die van de meerderheid
van de ouders. Dat geldt bijvoorbeeld als hun kind verstoken blijft van passend onderwijs,
of een thuiszitter is of dreigt te worden. De onderwijsinspectie neemt geen klachten
van ouders in behandeling en verwijst hen door naar klachtencommissies of naar de
rechter. Maar dan is het natuurlijk eigenlijk al veel te laat. Dan praten we over
situaties waarin ouders en kinderen al ernstig zijn vastgelopen. Een leerplichtambtenaar
kan dan wel met de ouder meedenken over oplossingen, maar die kan dan niet veel meer.
Voorzitter. Bij een verschil in machtsverhoudingen zou de wetgever de rechten van
de kwetsbare partij moeten beschermen. Als een school zijn zorgplicht onvoldoende
naleeft, als bijvoorbeeld het onderwijsaanbod voor jongeren met een beperking of extra
ondersteuningsbehoeften ernstig tekortschiet, wat kun je dan als ouder? Ik snap best
dat veel ouders zich dan totaal machteloos voelen en niet weten waar ze naartoe moeten.
Wat kan de Minister doen om een dergelijke machteloze situatie voor ouders te voorkomen
en hun individuele positie te versterken? Hoe zorgt de Minister daarbij voor gelijke
kansen en rechten voor alle ouders, en niet alleen de meest mondige of taalvaardige?
Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitwerking en invoering van het leerrecht?
Hoe beoordeelt de Minister in dit verband de aanbevelingen van de heer Dullaert op
het gebied van preventie en informed consent van ouders?
Voorzitter. Als ouder wil je verzekerd zijn van het beste onderwijs voor je kind.
Goed onderwijs is gebaat bij het op een goede manier betrekken van ouders. Kan de
Minister daarom tot slot aangeven of en, zo ja, hoe ouderbetrokkenheid momenteel geborgd
is in lerarenopleidingen en hoeveel uur leraren gemiddeld in staat worden gesteld
daadwerkelijk vorm te geven aan die ouderbetrokkenheid? Net als bij de borging van
ouderbetrokkenheid op elke school overweeg ik op dit punt een motie.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Kwint van de SP.
De heer Kwint (SP):
Dank. Het vinden van een school voor hun kind is een ingewikkelde aangelegenheid voor
ouders. Wat zoek je eigenlijk? Wat is er? Hoe voorkom je dat je na het bezoeken van
drie of vier scholen, drie of vier keer te horen krijgt dat deze school echt precies
is wat het zou moeten zijn voor jouw kind? En op basis waarvan moet je eigenlijk selecteren?
Een eindtoets zegt lang niet alles. Die gebruikt lang niet elke school. En wat zegt
de score op een eindtoets als je niet weet wat voor kinderen er op die school zitten?
Toch is die score vaak het eerste waar ouders naar kijken. Die is namelijk lekker
tastbaar. En wie kan het ze kwalijk nemen? Je bent een ouder en geen onderwijsdeskundige.
Je wordt niet betaald om je tot op drie cijfers achter de komma te verdiepen in de
precieze werking van Cito-toetsen, leerlingpopulaties, standaarddeviaties van het
gemiddelde en meer van dat soort dingen.
Een ouder die zich er wat meer in verdiept, kan bijvoorbeeld op de website www.scholenopdekaart.nl kijken naar de zogenaamde sociale opbrengsten. Dat klinkt heel interessant. Maar
als je doorklikt, zie je dat dit eigenlijk geen jota zegt. Ik heb gekeken. Van de
vier basisscholen bij mij in de buurt heeft één niets aangeleverd. Een andere noemt
veiligheid, zelfstandigheid en respect als sociale opbrengsten. De tweede noemt welbevinden,
betrokkenheid en competentie. De derde noemt veiligheid, respect en groei. Omdat het
mijn eigen buurt is, weet ik toevallig dat dit totaal verschillende scholen zijn.
Op basis van dit soort tegeltjeswijsheden ben ik nog geen stap verder in het maken
van mijn keuze. Ik denk niet dat die ene school actief tegen respect is, dat de andere
school grote inhoudelijke problemen heeft met persoonlijke groei, of dat de derde
school zich actief richt tegen competentie. Wat heb ik hier als ouder dan aan? Je
kunt nog verder doorklikken. Dan richt je je bijvoorbeeld op leerlingtevredenheid.
Maar is dat dan de heilige graal op basis waarvan je je keuze kunt maken? Als ik terugdenk
aan mijn eigen periode op school, dan waren de leraren waaraan ik met terugwerkende
kracht het meest gehad heb, niet de leraren waar ik op dat moment het meest tevreden
over was. Bovendien, wat is leerlingtevredenheid volgens die site? Een balletje met
een kleurtje.
Kortom, hoe verbeteren we de informatievoorziening voor ouders die een school voor
hun kind zoeken? Hoe helpen we ze zich een weg te banen door het oerwoud aan reclamefolders,
vormgegeven door communicatiebureaus en vol met door consultants bedachte onderwijsinnovaties
die in de praktijk meer geschikt lijken voor het overtuigen van ouders dan voor daadwerkelijk
goed onderwijs?
De voorganger van deze Minister zag het als een probleem dat vooral lager opgeleide
ouders hun kind gewoon in de wijk naar school stuurden, maar is dat wel een probleem?
Of is het probleem meer het concept waarop ook de onderwijsinspectie vorige week terecht
wees, namelijk een concept waarvan het nut gebrekkig bewezen is, maar dat met veel
wervende termen vooral een populatie van hoogopgeleide ouders aantrekt? Dat concept
leidt er vooral toe dat er een karavaan van ouders ontstaat die hun kinderen aan de
andere kant van de stad naar school willen sturen. Is het probleem eigenlijk niet
dat bijvoorbeeld segregatie wordt aangejaagd door dit soort vormen van onderwijs?
Zou een site als scholenopdekaart.nl ouders niet ook moeten informeren over de effectiviteit
van bepaalde methodes? Daarmee krijg je een echte verdieping in de kwaliteit van onderwijs.
Dan kun je als ouder welgeïnformeerd je keuze maken. Zouden we ouders niet moeten
stimuleren om juist voor een buurtschool te kiezen, zodat je samen naar school gaat?
Aan ons is dan natuurlijk de verantwoordelijkheid om het basisniveau op al die scholen
op orde te krijgen.
Dan kom ik bij het middel van de ouderorganisatie. Het blijft natuurlijk extreem ingewikkeld
om over «de ouders» te spreken. Ouders zijn net mensen, met hun eigen interesses,
behoeften en zaken die zij belangrijk vinden. Die lopen niet minder ver uiteen dan
bij elke andere groep in de maatschappij. Het blijft raar om daarvoor een organisatie
op te richten, zodat de politiek kan zeggen dat ze met «de ouders» gesproken heeft.
Het belang van een plek waar bijvoorbeeld informatie gehaald kan worden, is onveranderd
groot. Mevrouw Van den Hul zei het al: dat geldt zeker als het gaat om passend onderwijs.
Dat is namelijk ingewikkeld. Het is werkelijk waar verschrikkelijk wat wij ouders
soms aandoen op het moment dat zij op zoek zijn naar de juiste begeleiding en goed
onderwijs voor hun kind. Wat mij betreft gaat het niet alleen om informatie, maar
ook om bijstand. Vaak hebben we het hier over de moeite die ouders hebben om hun recht
te halen. We hebben het over de muren van onwil of onkunde waar zij soms tegen aanlopen,
de probleemdossiers, de thuiszitters, de ouders die soms terecht het gevoel hebben
dat hun kind weliswaar op papier recht heeft op iets, maar in de praktijk vooral als
kostenpost of een zware belasting wordt gezien.
Zal Ouders & Onderwijs bijvoorbeeld in staat zijn om hier een ondersteunende rol in
te vervullen? Is de inschatting van de Minister dat het leerrecht, waarvan nu werk
wordt gemaakt, bij een school kan worden afgedwongen, bijvoorbeeld doordat ouders
ondersteuning krijgen van een ouderorganisatie als Ouders & Onderwijs? Je kunt simpelweg
niet van ouders verwachten dat zij deze strijd alleen strijden. Daarvoor is het gewoon
te ingewikkeld geworden. Gaat dit nu echt van de grond komen? Dit vind ik een veel
belangrijkere vraag dan die over clubjes, wie wat te doen krijgt, en wie welke website
blokkeert nadat welke subsidiestroom verdwenen is. Het gaat namelijk over echte ouderbetrokkenheid.
Wat ons betreft zou die vandaag centraal moeten staan.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar meneer Van Meenen van D66.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, ik ben er. Dag, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Aan u is het woord.
De heer Van Meenen (D66):
Dank u wel. Excuus, maar ik zit nog een beetje in de euforie van gisteravond.
Voorzitter. Van wie is het onderwijs? Enkele voorgaande sprekers hebben het gehad
over 100 jaar geleden, toen er interessante en mooie dingen gebeurden. Het onderwijs,
zo zeg ik tegen de heer Bruins, was in die tijd nog óf van de ouders, óf van een democratisch
gekozen gemeentebestuur.
Inmiddels is het onderwijs eigendom van professionele bestuurders geworden. Er is
geen ouder meer te bekennen. De nekslag van de ouderbetrokkenheid – ik heb het dan
over echte betrokkenheid en echte invloed – is in mijn ogen gegeven door de invoering
van het passend onderwijs. Daarbij is de rol van ouders volstrekt gemarginaliseerd.
De kunst is om ouders nu weer de invloed te geven die helpt om de ontwikkeling van
hun kinderen te ondersteunen. Dat is meer dan bijvoorbeeld in de laatste aflevering
van De luizenmoeder, die ik echt kan aanraden. Misschien waren sommigen afgehaakt.
Nou, ik heb het niet drooggehouden. Het was zo'n mooie aflevering, voorzitter.
Je ziet vaak vormen van ouderbetrokkenheid die verward worden met echte ouderbetrokkenheid:
wie mag de gymzaal aankleden en wie verzorgt de hapjes? Wie is de luizenmoeder en
wie is de klassenvader? In mijn tijd ben ik nog timmervader geweest. Inmiddels ben
ik natuurlijk opa, dus ik zoek naar een nieuwe rol. Daar kom ik straks nog op, samen
met de heer Bisschop.
Voorzitter. Ouderbetrokkenheid is mooi, maar ze staat soms op gespannen voet met de
zware rol die ouders nu al hebben, werkende ouders in het bijzonder. We moeten volgens
mij dus terug naar echte vormen van ouderbetrokkenheid. Ik heb het dan over versterking
van de medezeggenschap. Ik ga daar verder niet op in, maar ik heb er altijd voor gepleit
om het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting in te voeren. Dat gaan
we nu doen. Ik ben benieuwd wanneer dat gaat gebeuren. Ik kan niet wachten. Tegelijkertijd
kom ik met een initiatiefwet om weer terug naar school te gaan. U kent mijn opvatting
over de grote koepels. Ik ga daar nu verder niet op in, maar één ding staat vast:
de positie van de ouders op het centrale niveau is ook gemarginaliseerd. Terug naar
school dus.
Het leerrecht staat ook in het regeerakkoord. Dat moet er komen. Het versterkt die
positie. Het is namelijk van groot belang dat ouders invloed kunnen hebben op het
echte beleid van scholen. Daar ontbreekt het tot nu toe aan. Natuurlijk is het goed
als er gewoon een goede relatie is tussen ouders en school. Dat helpt enorm. Ouderbetrokkenheid
tonen tijdens werkuren is ingewikkeld, maar belangrijk. Er zijn vormen van ouderbetrokkenheid
die iets minder bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Daar hebben we het recent
bij het debat over sociale veiligheid ook over gehad. Die betrokkenheid is volgens
mij een teken van wanhoop van ouders. Natuurlijk ben je betrokken bij je kind, maar
je krijgt eigenlijk geen ingang. Dat uit zich dan soms op manieren die zelfs voor
leraren onveilig voelen. Ouders gaan zich dan bemoeien met disciplinaire maatregelen,
staan meteen op de stoep en komen met advocaten. Het gaat dan ook om de druk rondom
het advies en de toets, waar we natuurlijk vanaf moeten. Noem het allemaal maar op.
De Minister zou naar aanleiding van dat debat in gesprek gaan met de bonden en anderen.
De heer Kwint en ik hebben een motie op dat gebied aangehouden. Ik ben benieuwd of
er op dat vlak al iets gebeurd is.
Er is nog een ander punt met betrekking tot ouderbetrokkenheid dat ik toch even wil
aanraken. Dat is mijn zorg over «big mother is watching you». Ik heb al eerder aandacht
gevraagd voor die betrokkenheid die zo ver gaat dat je als ouder meteen weet wat je
kind voor Frans of wiskunde heeft gehaald, of dat hij stond te zoenen in het fietsenhok.
Daarmee is de hele privacy van het kind in het geding. Ik maak me daar zorgen over.
Ik wil dat hier toch genoemd hebben.
Ten slotte, goede ouderbetrokkenheid bestaat ook uit goede oudervertegenwoordigers.
We hebben ze bij de hoorzitting gesproken. Als ik dat allemaal zo zie, denk ik: het
wordt tijd voor een raad van hoeders met grootouders die gaat toezien op dit gekrakeel.
Het is echt heel slecht voor de betrokkenheid van ouders als de verdeeldheid die de
politiek zelf heeft veroorzaakt – daar ben ik heel eerlijk in – blijft bestaan. Ik
zeg niet dat je er maar een vereniging van moet maken, of dat je daar maar een bestuur
zus of zo moet instellen. Ik wil gewoon dat het opgelost wordt. Zet ze in een hok
bij elkaar en zet een grote zak met geld buiten. Zeg erbij: als jullie eruit komen,
is die zak voor jullie. Ik denk dat het daar beter van wordt. Er zitten waardevolle
dingen in, maar het gaat op dit moment niet goed. Dat hebben we kunnen zien. Ik denk
dat het de rol van de overheid, en in het bijzonder die van de Minister, is om te
helpen om aan deze onrust en dit verkeerde gebruik van ouderlijke energie een einde
te maken. Die energie kun je beter aan je kinderen besteden. We moeten ervoor zorgen
dat we weer een goede, gezamenlijke en gedragen oudervertegenwoordiging hebben, waar
we met z'n allen, ook als politiek, naar kunnen luisteren.
Dat was het, voorzitter. Ik ben het weer kwijt.
De voorzitter:
U heeft een handreiking naar de heer Bisschop gedaan. Hij heeft nu een vraag aan u.
De heer Van Meenen (D66):
Zeker. Ook hij is een wijze grootvader.
De heer Bisschop (SGP):
Ik ben buitengewoon gecharmeerd van de gedachte dat je grootouders in positie brengt
om de belangen van ouders en kleinkinderen te hoeden.
De heer Van Meenen (D66):
Een raad van hoeders.
De heer Bisschop (SGP):
Een raad van hoeders. Zou de heer Van Meenen dit iets nader kunnen uitwerken?
De heer Van Meenen (D66):
O, het is een interruptie!
De voorzitter:
Het is een formele interruptie. De heer Bisschop verwacht ook een heel serieus antwoord.
De heer Van Meenen (D66):
Oké. Nee, ik dacht dat dit al de bijdrage van de heer Bisschop was.
De heer Bisschop (SGP):
Nee, die komt nog.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, fijn. Nou ja, misschien moeten we wel een vereniging van grootouders gaan oprichten.
Dat lijkt mij mooi. Het grootouderschap is vooral een genoegen, maar het is soms ook
zwaar. De ouders begrijpen het niet altijd, moet ik zeggen. Ze zijn ook nog heel jong.
Ik denk dat de heer Van Katwijk daarbij ook betrokken kan zijn. Hij heeft dan weer
een nieuwe invulling in zijn leven. Dan kan hij een stap maken vanuit de oudervertegenwoordiging.
Het wordt tijd, zou ik zeggen. Hij hoort ook bij de club. Ik ga dat verder niet uitwerken.
We hoeven er ook geen geld voor, toch?
De heer Bisschop (SGP):
Nee. Als grootouder ben je in de positie om je levenswijsheid te delen en daarvan
anderen te laten profiteren. Bovendien ben je financieel onafhankelijk, als het een
beetje wil. We doen...
De heer Van Meenen (D66):
Nou, spreek voor uzelf.
De voorzitter:
Nee, nee. Meneer Van Meenen, nee! Nee.
De heer Bisschop (SGP):
... het dus pro deo. Ik voel er wel voor. Misschien kunnen we samen een initiatiefwetje
opstellen. Dan maken we er iets moois van.
De voorzitter:
Daar kijkt Minister Slob ook naar uit, denk ik. Meneer Bisschop, aan u het woord.
U bent de laatste in de rij.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Laat ik wat minder romantisch beginnen. Stelt u zich het volgende voor.
U bent schooldirecteur en een moeder komt bijna in paniek naar u toe. Ze vertelt dat
haar ex die een gebiedsverbod heeft, desondanks van plan is om op de ouderavond te
komen. Wat doe je dan?
Dit is geen romantisch verhaal, maar de realiteit. Ouderbetrokkenheid is onmisbaar,
maar sommige vormen kun je inderdaad missen als kiespijn. Ik heb deze casus overigens
niet zelf verzonnen, maar geleend van Verus. En daarmee zijn we gelijk bij het bestuurlijke
vraagstuk van vandaag. Het is mooi om te zien dat Verus zoiets aan de orde stelt om
haar leden toe te rusten, maar toen ik dat las, vroeg ik mij af of dit nou niet typisch
iets is wat een oudervereniging moet doen en waar zij handreikingen voor moet ontwikkelen.
Voorzitter. Ouders & Onderwijs wil alle ouders van Nederland vertegenwoordigen. Dat
is een te waarderen en mooie ambitie. Ik zie ook dat er hard aan gewerkt is. Maar
de vraag is of het ook kan. Mijn eerste antwoord is ja. Veel vragen en problemen zijn
voor alle ouders hetzelfde. Denk maar aan de casus die ik net noemde. Ik steun de
lijn van de Minister om Ouders & Onderwijs beter op de kaart te zetten. De SGP zou
de bestaande initiatieven duidelijker aan elkaar willen verbinden, met Ouders & Onderwijs
als centraal aanspreekpunt. Uit het onderzoek blijkt dat de huidige raad van advies
wat mager is. Hoe kijkt de Minister aan tegen de optie om Ouders & Onderwijs om te
vormen naar een federatie? De paraplu van een federatie kan namelijk recht doen aan
de verschillende deelnemers. Dit is een beetje in lijn met wat collega Rog zojuist
naar voren bracht. Balans, OUDERS VAN WAARDE, de Vereniging Openbaar Onderwijs en
de Reformatorische Oudervereniging kunnen daarin hun plaats krijgen. Want mijn tweede
antwoord op de vraag of één organisatie alle ouders van Nederland kan vertegenwoordigen
is nee, althans niet in de huidige vorm. Als het kenmerk van ons stelsel pluriformiteit
is, dan is het onmogelijk om bijvoorbeeld ten aanzien van identiteit voor alle ouders
te spreken. Een eigen geluid is niet alleen legitiem maar gewoon nodig, als je input
van ouders op beleidsvorming serieus wil nemen. Ik ben van mening dat dit punt bij
de bezuinigingen, waarvan de bestaande ouderverenigingen het slachtoffer zijn geworden,
te veel uit het oog verloren is. Wil de Minister zich inspannen om de organisaties
zowel meer te laten samenwerken als meer recht te laten doen aan het verschil in profiel?
Voorzitter. Een belangrijk punt is dat Ouders & Onderwijs meer een vuist moet kunnen
maken in de collectieve belangenbehartiging van ouders. Volgens de SGP is daarvoor
een onafhankelijke onderzoeksfunctie onmisbaar. Het is bijvoorbeeld opvallend dat
een enorme sector als het onderwijs slechts op projectbasis onderwijsrechtelijke onderzoeken
aanvraagt. Recent hebben we bij een thema als de onderwijsovereenkomst gezien wat
de meerwaarde is. Wil de Minister dit onderdeel meenemen in het nieuwe model?
We kunnen het geld natuurlijk niet onbesproken laten. Er is inderdaad veel goed werk
gedaan, maar het eerlijke verhaal is dat er veel geld voor ondersteuning bij ouders
is weggehaald; de subsidie is van 3 naar 1 miljoen gekelderd. Balans is inmiddels
ook de subsidie kwijt en de bestuursorganisaties schijnen bezuinigd te hebben op hun
bijdrage, terwijl de uitdagingen alleen maar zijn toegenomen. De SGP pleit er dan
ook voor om niet helemaal terug te gaan naar de oude situatie, maar om de financiële
bijdrage substantieel te verhogen. Van onderwijsrechtadvocaten horen wij bijvoorbeeld
dat de beschikbare vergoedingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand volstrekt ontoereikend
zijn als het gaat om complexe situaties. En het wordt algauw een beetje complex. Daardoor
vallen kinderen soms tussen wal en schip, tenzij ouders zelf een rechtsbijstandverzekering
hebben en daarin kunnen voorzien. Is de Minister bereid om de onderbouwing van het
puntensysteem voor het onderwijs in samenspraak met betrokkenen eens kritisch tegen
het licht te houden en waar nodig tot een aanpassing te komen?
Voorzitter. Ik sluit af met het punt thuisonderwijs. Dat lijkt een beetje vreemd gezien
de orde van de vergadering, maar het heeft er toch heel veel mee te maken. Je zou
kunnen zeggen dat de hoogste mate van ouderbetrokkenheid zich uit in thuisonderwijs.
Het gaat om een heel beperkt deel van de ouders, maar voor hen is deze mogelijkheid
wel van belang. Ik vermoed dat het voor niemand van ons de keuze zou zijn, maar we
hebben die keuze wel te respecteren als een vorm van vrijheid van onderwijs. Wij pleiten
dan ook voor een eerlijke erkenning van de vrijheid van de ouders, maar wel met een
regeling die het ontbreken van basale waarborgen verhelpt. Daar schort nog wel wat
aan. Ik hoor graag van de Minister wanneer hij het kabinetsvoornemen gaat uitvoeren
om een wetsvoorstel ter zake in te dienen.
Voorzitter, ik dank u zeer.
De voorzitter:
De heer Van Meenen heeft een vraag.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ben benieuwd. Ik heb aan het begin van mijn bijdrage een analyse gegeven, eigenlijk
een korte schets, van de afgelopen 100 jaar, van de invloed van ouders die in mijn
ogen van heel sterk naar volstrekt gemarginaliseerd is verworden. Ik was benieuwd
om van de heer Bisschop, een kenner van de geschiedenis, juist op dit vlak, te horen
of hij die analyse deelt.
De heer Bisschop (SGP):
Ja, ten dele. De kracht van ons huidige onderwijsstelsel is de maatschappelijke verankering.
Maar die staat onder druk op het moment dat koepels groter en groter en groter worden
en een stichtingsvorm aannemen. Daardoor trilt die verankering eigenlijk los van de
samenleving. Ik ben dan ook een groot voorstander van de verenigingsvorm waarbij ouders
lid zijn van een schoolvereniging en als het ware op een natuurlijke manier betrokken
worden bij het onderwijs. Ik wil niet de schuld eenzijdig bij de besturen leggen.
Dat is mij te kort door de bocht, want ik zie ook een enorme betrokkenheid bij heel
veel besturen die echt hart hebben voor het onderwijs. Af en toe vang ik een glimp
op van De luizenmoeder. De bestuurder die daar af en toe komt binnenwandelen, is volgens
mij niet representatief voor alle bestuurders.
De heer Van Meenen (D66):
U kent mijn opvattingen over bestuurders, maar ik geef helemaal niet de bestuurders
de schuld hiervan. Dit hebben we als overheid op allerlei manieren tot stand gebracht.
Ik vind het altijd weer mooi als de heer Bisschop spreekt over de vereniging. Het
is best lastig om dit goed vorm te geven. Maar even los daarvan: ik neem aan dat de
heer Bisschop het met mij eens is dat de vereniging als vorm ook zeer gemarginaliseerd
is. Vrijwel het hele onderwijs bevindt zich tegenwoordig in een stichtingsvorm, zelfs
het openbare.
De heer Bisschop (SGP):
Dat klopt. Het onderwijs is in die zin het slachtoffer geworden van de drang om steeds
verder op te schalen vanwege efficiency enzovoorts. Ik ben bang dat we niet terug
kunnen naar de situatie van hiervoor, waarbij de scholen een meer menselijke maat
hadden en de betrokkenheid van ouders via zo'n vereniging makkelijker te organiseren
was. Ik heb me vaak bezonnen op hoe je het op een andere manier kan inrichten, zonder
terug te vallen op die andere vormen, die ook hun nadelen hadden. Ik ben daar eerlijk
gezegd nog niet uit, maar ik ben ten volle bereid om daar samen naar te zoeken en
te kijken of je de school weer van de ouders kunt maken, om het zo te zeggen. In die
zin steun ik de lijn van de heer Van Meenen wel.
De voorzitter:
De heer Van Meenen, heel kort.
De heer Van Meenen (D66):
Ik wil die weg ook; ik heb het nog niet opgegeven. Het is heel ingewikkeld, bijna
net zo ingewikkeld als twee geklutste eieren weer uit elkaar halen. Ik ben bezig met
een aanzet. Alles wordt namelijk gestuurd met geld. Wij doen dat hier door de invoering
van de lumpsum. Dat is ook een van de redenen van de schaalvergroting. Ik ben bezig
met een initiatiefwet die het geld in eerste instantie rechtstreeks naar de scholen
wil sturen, gewoon naar het gebouw waar de leraren en kinderen samen zijn.
De voorzitter:
Helder.
De heer Van Meenen (D66):
Kan de heer Bisschop zeggen hoe hij daarnaar kijkt in dit verband? Terug naar de school?
De heer Bisschop (SGP):
Ik deel niet helemaal de analyse dat alles om geld draait. Dat is mij te marxistisch.
De voorzitter:
U krijgt bijval, maar maak uw zin af.
De heer Bisschop (SGP):
Dat is het pure historisch materialisme. Als de voorzitter het toestaat, wil ik dat
nog wel even uitleggen.
De voorzitter:
Nee, dat sta ik u niet toe. Het is zo ook wel duidelijk. Nee, nee, nee. De heer Bisschop
geeft antwoord.
De heer Bisschop (SGP):
Dit is natuurlijk een beetje een knipoog in de richting van mijn collega en vriend.
Het gaat mij erom dat het niet alleen om het geld draait. Ik zie in het onderwijs,
ook bij ouders, ook bij bestuurders, ook bij raden van toezicht, een enorme bevlogenheid
en idealisme. Natuurlijk, je hebt dat geld nodig om het te kunnen verwezenlijken,
maar het draait niet alleen om het geld maar ook om het kunnen leveren van een bijdrage
aan de vorming van jongeren. Dat wil ik daar graag in blijven verdisconteren. Maar
ik ben bereid om mee te kijken. Misschien kunnen we tot een mooie vorm komen waarbij
we zowel recht doen aan de geldstromen als aan de belangen van alle betrokkenen, in
de eerste plaats de kinderen maar daarnaast ook ouders en de instituten, om maar even
een rijtje te maken.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van
de Kamer. De Minister heeft aangegeven direct door te kunnen met zijn beantwoording.
Ik geef dus het woord aan de Minister.
Minister Slob:
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de Kamer voor haar inbreng bij een onderwerp
dat haar grote betrokkenheid heeft. Dat bleek wel uit de verschillende inbrengen,
met een toch wel bijzondere onthulling van de heer Bisschop dat hij naar De luizenmoeder
kijkt. Dus er zat ook nog een verrassing in.
De heer Bisschop (SGP):
Nou, voorzitter. Ho. Ho.
De voorzitter:
Mijnheer Bisschop, ik had u het woord nog niet gegeven. U wordt uitgedaagd; dat begrijp
ik. U mag daar heel kort op reageren.
De heer Bisschop (SGP):
Anders zou ik er een persoonlijk feit van maken. Voordat dit nu weer de wereld ingaat
als «de heer Bisschop zit televisie te kijken» enzovoorts. Ik zag sommigen al wit
wegtrekken, want dan komen er natuurlijk meer vastigheden op losse schroeven te staan.
Dat wil ik mensen niet aandoen. Ik zei: ik vang weleens een glimp op en dan zit daar
toevallig die bestuurder bij die ik als... Nou goed.
De voorzitter:
Goed. Helder.
De heer Bisschop (SGP):
Dat is om de Minister gerust te stellen; we kunnen weer op oude waarden verder bouwen.
Minister Slob:
Voorzitter, ik bied via u de heer Bisschop mijn excuses aan voor deze uitlokking.
(Hilariteit)
De heer Bisschop (SGP):
Gaarne aanvaard.
Minister Slob:
Ik vond het toch even een bijzonder moment in een inbreng die, zoals ik net al aangaf,
getuigt van een grote betrokkenheid bij dit onderwerp. In alle ernst: dat is ook ontzettend
belangrijk. Ouderbetrokkenheid hoort op alle scholen aandacht te krijgen en niet alleen
in de trant van «we vinden het belangrijk en we gaan over tot de orde van de dag».
Het is heel goed als ouderbetrokkenheid in de school verankerd is en duidelijk is
op welke wijze die over en weer handen en voeten kan krijgen. Ik merk tijdens mijn
eigen schoolbezoeken dat het onderwerp echt oprechte aandacht krijgt. Er zijn scholen
die hun eigen school tegen het licht houden als het gaat om ouderbetrokkenheid en
hoe dat werkt. Die proberen zowel van de kant van de schoolleiding en de leerkrachten
als die van de ouders en de leerlingen te beoordelen of ze op de goede weg zijn en
of er eventuele verbeterpunten zijn.
Ik kreeg dit weekend zelfs nog een afstudeerscriptie in handen van een studente hbo
pedagogiek die dat voor een sbo-school heeft onderzocht op basis van de principes
van CPS Ouderbetrokkenheid 3.0. Misschien kent u die. Dat zijn tien principes van
de Parent Teacher Association, die volgens mij overgewaaid zijn vanuit Amerika. Die
had daar standaarden voor ontwikkeld. Een van die principes was dat ouders en leraren
voortdurend samenwerken om het leren en een gezonde ontwikkeling van leerlingen te
ondersteunen, zowel thuis als op school.
Ik vind het wel mooi om daarmee te beginnen. Dat is precies de kern. Daar gaat het
om. Het is een gedeeld belang maar ook een gedeelde verantwoordelijkheid, waarbij
de primaire verantwoordelijkheid natuurlijk bij de ouders ligt. Maar op een bepaald
moment, als kinderen ouder worden en naar school gaan, worden die verantwoordelijken
ook in een wat grotere kring actief. Daarom is het goed dat het belang van ouderbetrokkenheid
is onderstreept. De heer Bruins noemde al de passage uit het regeerakkoord waarin
inderdaad het woord «florerend» staat. Het is haast poëzie. Daarin staat ook dat we
daarom willen dat de ouderbetrokkenheid tussen school en ouders verder versterkt wordt.
Dat is een redelijk stevig standpunt.
Ik ga in mijn beantwoording dan ook in op de vragen die u heeft gesteld over hoe dit
werkt en wat er beter kan. Dus allereerst: hoe bevorderen wij de ouderbetrokkenheid?
In de tweede plaats ga ik in op de hele discussie rond Ouders & Onderwijs en de terugblik.
In de derde plaats, het derde blokje, ga ik in op diverse vragen die gesteld zijn.
Dus dat is de wijze waarop ik mijn beantwoording heb ingericht: met een duidelijke
onderstreping van het grote belang van het inzetten op het versterken van ouderbetrokkenheid.
Om maar meteen met het eerste blok te beginnen; de Kamer heeft zelf al een groot aantal
voorbeelden gegeven, voorbeelden van dingen die op het niveau van de school gebeuren
– dat is uiteindelijk ook de plek waar het moet gebeuren – en voorbeelden van hoe
vanuit verschillende instellingen impulsen worden gegeven door samenwerking van verschillende
onderwijskoepels. Dus niet alleen door Ouders & Onderwijs. Ik kom straks terug op
de geschiedenis daarvan en de ontwikkeling van de afgelopen jaren. Verschillende onderwijskoepels
houden het onderwerp warm en helpen en ondersteunen scholen met goede voorbeelden,
het uitwisselen van good practices en het bespreken van de dilemma's waar ze tegen
aanlopen. Dat is belangrijk.
Samen zijn wij school is genoemd. Dat is inderdaad een heel recent voorbeeld. Ik weet
nog dat ik in september over het Plein liep en dat ze voor de Kamer stonden en de
start van dit project hadden. Een aantal organisaties heeft dat opgepakt. Onder andere
Verus, maar het waren er meer. Ik dacht ook Driestar, het CPS en nog een aantal. Ik
ben daarvan op de hoogte. Ik vind dat goed. Daar hoeven wij als Ministerie van Onderwijs
geen duw tegenaan te geven; dat gebeurt vanuit de organisaties omdat ze het onderwerp
belangrijk vinden. Ik ben uitgenodigd om op 30 juni bij de afsluiting van dit traject
te zijn. Kortom, dit is gewoon een mooi voorbeeld van hoe het werkt en hoe het van
onderaf wordt georganiseerd, niet helemaal onderaf vanuit de scholen, maar vanuit
de organisaties die daarboven hangen. Dat is een heel goede zaak.
Daarnaast zijn er natuurlijk mogelijkheden om op het niveau van de school de ouderbetrokkenheid
verder te versterken. Daar ging een aantal vragen over. Voor deze kabinetsperiode
springt het meest in het oog dat we rond medezeggenschap de invloed van ouders verder
willen versterken. Het meest vergaande daarbij is het voorstel voor instemmingsrecht
op de hoofdlijnen van de begroting, waarover ik de Kamer in februari een brief heb
gestuurd. Daarin staat ook het hele tijdstraject. Daar zijn we stevig mee aan het
werk. We hebben het zelfs wat naar voren getrokken ten opzichte van de planning aan
het begin van de kabinetsperiode, mede op aandringen van de heer Van Meenen, die zich
een beetje geestelijk eigenaar van dit onderwerp voelt en dat begrijp ik, gezien de
inbreng in vorige kabinetsperiodes.
We hebben ook met elkaar nagedacht over hoe we, als die ouders meer invloed en inspraak
in de school krijgen – een groot deel van de Kamer vindt dat een goede ontwikkeling –
ervoor kunnen zorgen dat ze dat kunnen waarmaken. Het is prachtig als je het op papier
regelt, in wetten, maar als het in de praktijk onvoldoende uit de verf komt omdat
men niet in staat is om het goed te doen, dan hebben we een probleem, want dan schieten
we ons doel voorbij. We zijn er nog niet als we de wet gewijzigd hebben. Ook daar
hebben we met elkaar over gesproken en heb ik u vorig jaar, ik dacht in oktober, een
brief over gestuurd waarin we uiteengezet hebben hoe we die medezeggenschap en degenen
die daar onderdeel van zijn, willen helpen in hun positie. Want het gaat natuurlijk
verder dan alleen ouders. Er is recent een motie aangenomen van mevrouw Van den Hul
als eerste indiener en mevrouw Westerveld, die vraagt om uit te zoeken hoe die ondersteuning
verder versterkt kan worden. U heeft het zelf stevig geagendeerd, het komt ook uit
het regeerakkoord voort, en we werken er met elkaar hard aan. Ik ga ervan uit dat
we daarover de komende tijd, het tweede deel van dit jaar maar ook in 2020, verder
met elkaar spreken en uiteindelijk tot wetswijzigingen zullen overgaan. Ik heb de
subsidie voor versterking van de medezeggenschap zelfs een jaar extra verlengd om
te zorgen dat alles wat heel goed in beweging is gekomen, niet opeens stilvalt. Dat
is dus een heel belangrijk onderdeel van het versterken van de medezeggenschap.
Kan iedereen in de school meekomen? Dat was een vraag van mevrouw Van den Hul. Die
garantie is natuurlijk nooit helemaal te geven. We proberen ervoor te zorgen dat iedereen
in de school kan meekomen, dat alle ouders weet hebben van hun, soms zelfs wettelijk
vastgelegde, mogelijkheden op het moment dat ze ergens tegen aanlopen en verder willen
komen. Daar zit een opwaartse lijn in, zoals u weet. Je begint altijd heel erg rustig.
Het rustigste is natuurlijk naar de schoolleider of de leerkracht stappen om je verhaal
te doen en dat naar tevredenheid kunnen afsluiten. Er zijn scholen die dat formeel
geregeld hebben. Dat kan door een ouder gedaan worden, maar soms hebben ze iemand
binnen de school een betaalde taak gegeven. Ik vind dat heel mooi. We moeten het aan
de scholen laten hoe ze dat inrichten. Het is wel een heel belangrijk punt, zeker
als het gaat om de wat minder mondige ouders, zoals ik ze maar even noem. De klachtenregelingen
hebben we heel formeel geregeld. Dat zijn gewoon verplichtingen. Scholen moeten die
inrichten met commissies die daarachter zitten, waardoor je klachten ook buiten de
school kan aankaarten. Uiteindelijk loopt het op tot het naar de rechter stappen,
maar we hopen natuurlijk dat problemen in een eerdere fase worden opgelost.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik ben blij dat de Minister de door ons gesignaleerde problemen met de minder mondige
ouders benoemt. Ik wil er toch iets verder op doorgaan. De Minister geeft zelf aan
dat het op sommige scholen heel goed uit de verf komt, bijvoorbeeld met een contactpersoon.
Maar er zijn ook scholen waar het om verschillende redenen minder of zelfs helemaal
niet uit de verf komt. Ik had het er al over dat tijdsdruk soms helaas een probleem
is voor schoolleiders en docenten, en dat het soms gewoon geen prioriteit heeft. Ik
stelde voor om dit op elke school te borgen. De vorm waarmee het wordt ingevuld, is
natuurlijk aan de school, de docenten en de ouders zelf. Zou niet op elke school in
het beleid en de visie geborgd moeten zijn hoe je de ouderbetrokkenheid concreet handen
en voeten geeft?
Minister Slob:
We hebben een aantal zaken formeel geregeld, namelijk die zaken waarvoor scholen verplicht
zijn te zorgen. Dat betreft onder andere het instellen van een medezeggenschapsraad
en de klachtenregelingen. Kortom, een aantal zaken is formeel vastgelegd waardoor
de ouderbetrokkenheid in formele zin is geborgd. Ik snap heel goed wat u bedoelt met:
je kunt het wel op papier regelen, maar gaat het dan ook goed in de praktijk? Dat
blijft altijd een lastige discussie, ook op het niveau van de Kamer met mij als bewindspersoon,
want het moet uiteindelijk op die scholen gebeuren.
Het bijzondere van Goed Beoordeeld, de scriptie waarover ik het net had, is dat iedereen
in de school eigenlijk heel tevreden was. De ouders waren tevreden over de schoolleider
en de docenten, en de docenten waren tevreden over de ouders. Het is natuurlijk fantastisch
als iedereen tevreden is – en dat was door dat onderzoek vastgesteld – maar wat ik
heel bijzonder vond, was dat eigenlijk niemand wist wat precies de regels, de afspraken,
waren. Het ging hartstikke goed, maar men wist eigenlijk niet wat men precies had
geregeld. Die principes van Ouderbetrokkenheid 3.0, die de school formeel omarmd had,
waren niet bij iedereen bekend. Je kunt het beter zo hebben dan andersom, maar ik
denk dat het van belang is dat we daaraan voortdurend met elkaar aandacht blijven
geven en dat we initiatieven waar het kan stimuleren. Ik kom daar zo apart op terug,
want ik wil nog een nieuwe stap zetten om dat onderwerp steviger neer te zetten. Het
is het mooiste als het van onderaf komt, want dan voelt men zich er ook volledig eigenaar
van, maar ook op andere manieren proberen we dit onderwerp breed uit te dragen. Ik
doe dat natuurlijk vanuit mijn verantwoordelijkheid ook in de gesprekken die ik voer
met de raden, de ouderorganisaties en anderen die zich bij mij melden. En die gesprekken
voer ik met veel meer organisaties dan alleen met de formele organisaties die subsidies
ontvangen.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
We zijn ook heel blij met die inzet vanuit het veld. Een aantal vertegenwoordigers
zitten ook in de zaal. De Minister gaf zelf al aan dat er soms nog wel wat ruimte
zit tussen wat op papier is afgesproken en hoe het in de praktijk uitpakt. Ouderbetrokkenheid
gaat verder dan alleen medezeggenschap of een klachtenloket. Ik ben op zoek naar hoe
we dat beter in beeld krijgen. Op dit moment is ouderbetrokkenheid niet een van de
dingen waar de inspectie naar kijkt. Vandaar mijn vraag of die niet beter geborgd
kan worden in de visie van elke school. Ouderbetrokkenheid en oudertevredenheid zouden
thema's kunnen zijn in De Staat van het Onderwijs. Die staan er nu niet expliciet
in. Kan de Minister daarop reflecteren?
Minister Slob:
U weet dat de inspectie van tijd tot tijd thema-onderzoeken houdt. Volgens mij wordt
de Kamer geïnformeerd over de keuzes daarin en heeft zij de mogelijkheid om suggesties
te doen. Je kunt kiezen voor deze onderwerpen, maar er zijn natuurlijk nog veel meer
onderwerpen. Want u weet dat we heel geregeld in dit soort zalen zitten en onderwerpen
bespreken, en dan zijn er altijd wensen. Soms moet je een keuze maken. Maar als ik
heel sec naar de scholen kijk, is mijn beeld dat heel veel scholen actief met dit
onderwerp bezig zijn. Men zal ook wel moeten. Dat klinkt heel negatief, maar met name
voor het primaire onderwijs is het van belang dat scholen hierover nadenken, omdat
ouders veel actiever dan in het verleden de school inkomen. In het voortgezet onderwijs
is het onderwerp anders, als het gaat om de druk die erop staat. Iemand gebruikte
de woorden «als consument». Het heeft ook te maken heeft met hoe ouders in deze tijd
in elkaar zitten en op een assertieve manier in gesprek gaan. Dat recht hebben ze
ook, maar het vraagt van de school om na te denken over de vraag hoe dit wordt opgepakt,
al was het alleen maar om in het kader van de werkdruk van docenten goede afspraken
te maken, want er zijn docenten die daar echt onder kunnen bezwijken. Niet dat de
ouders iets verkeerd doen, maar het levert wel veel werkdruk op. Het helpt gewoon
als een schoolleider heel nadrukkelijk een positie inneemt – ik heb het woord «hitteschild»
weleens gebruikt – en op die manier dingen kan afvangen, of als de ouderbetrokkenheid
in de vorm van een contactpersoon is georganiseerd, of als er heel duidelijke spelregels
met de ouders worden gemaakt.
Ik weet niet of we er zijn als we wettelijk regelen dat iedere school dit of dat moet
doen. Ik denk dat het beter is om te zorgen dat we de positieve trend van belangstelling
voor het onderwerp verder versterken. Naar ik hoop zijn op de schaal van de school
de betrokkenen ook heel alert. Op het moment dat de school er onvoldoende aan doet,
kan bijvoorbeeld een mr via de oudergeleding zorgen dat er stappen gezet worden. Ik
denk dat dit onder de streep uiteindelijk meer rendement oplevert dan dat wij het
alleen een formele wetsdiscussie laten zijn. Die is soms ook nodig en dat doen we
op een aantal onderdelen.
Voorzitter. Als het gaat om ouders die iets minder mondig zijn of van wie we denken
dat het belangrijk is dat we specifiek oog voor hen hebben, is het belangrijk te onderstrepen
dat ouderbetrokkenheid een heel belangrijk onderwerp is voor de Gelijke Kansen Alliantie,
waarbij een groeiend aantal gemeentes en dus ook scholen betrokken zijn. Dat weet
mevrouw Van den Hul ook, want zij vroeg daar specifiek naar. Daarbij hoort het inzetten
van ouders en hen via allerlei manieren, soms met cursussen, helpen om hun verantwoordelijkheid
te nemen voor de onderwijszaken die thuis moeten gebeuren zoals huiswerk maken en
dergelijke. Dat is heel belangrijk voor de Gelijke Kansen Alliantie. Maar eigenlijk
begint het al voor de basisschool, bij de voor- en vroegschoolse educatie. In het
pedagogische beleidsplan moet men heel concreet aangeven op welke wijze men de ouderbetrokkenheid
beschrijft en bevordert. Dat is een verplichting. Dat moet er echt in staan. Op die
manier hebben we dat ook op papier via regels goed geregeld, in dit geval in het Besluit
basisvoorwaarden voorschoolse educatie. Het is belangrijk om daar met elkaar aan te
blijven werken.
Voorzitter. Als we kijken naar wat er gebeurt, mogen we tevreden zijn over allerlei
ontwikkelingen, maar we moeten niet achteroverleunen. Daarom benadrukt die passage
uit het regeerakkoord de gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het kan niet allemaal
van de overheid vandaan komen. Dit is een mooi bruggetje naar de vraag van de heer
Heerema. We moeten proberen om al die goede ontwikkelingen te delen. Ik wil er een
noemen die mij de afgelopen weken tijdens mijn schoolbezoeken in positieve zin is
opgevallen. Dat was op een school in Rijswijk, een ontwikkelschool met betrekking
tot het curriculum, waar ook de ouders betrokken waren bij het reflecteren op wat
vanuit de ontwikkelteams kwam. Het was echt heel mooi om te zien. Ze hadden aan de
ouders gevraagd wie daar wat voor zou voelen. Ze deden mee aan het onderdeel Nederlandse
taal. Er was een ouder die Nederlands gestudeerd had en zelf heel actief bij de school
betrokken was, en op die manier als ouder invulling kon geven aan de reflectie die
we verwachten van de ontwikkelscholen. Dat vond ik een heel mooi voorbeeld. Dat was
voor mij nieuw. Ik had er wel over gelezen, maar nog nooit concreet gezien hoe ouderbetrokkenheid
ingevuld kan worden.
Dan het bruggetje naar de discussie over Ouders & Onderwijs en wat er een aantal jaren
geleden is gebeurd. De heer Heerema vraagt of het een verschil maakt als je de overheidsbetrokkenheid
helemaal wegstreept – ook geen subsidie zult u dan waarschijnlijk bedoelen – en als
het vanuit de basis komt, uit de scholen en organisaties die er al zijn en die geen
overheidssubsidie krijgen. Dat was natuurlijk het standpunt dat mijn ambtsvoorganger
had ingenomen en ook had voorgesteld aan de Kamer: we stoppen ermee; het is misschien
allemaal wel heel erg belangrijk werk, maar als we prioriteiten moeten stellen dan
valt deze achter de streep. Toen heeft de Kamer zelf gezegd – dat kwam volgens mij
van een combinatie van Mohandis en Lucas, dus VVD en Partij van de Arbeid, de toenmalige
coalitie – dat zij het belangrijk vindt dat een gesubsidieerde instelling op nationaal
niveau een aantal taken op het gebied van ouderbetrokkenheid op zich neemt. Als je
het aan de basis wil overlaten om vragen te beantwoorden van mensen die niet terechtkunnen
binnen hun eigen school of regio en een plek moeten hebben waar ze naartoe kunnen,
maar als je toch ook allerlei initiatieven rond ouderbetrokkenheid wil bevorderen,
moet je daarvoor toch geld beschikbaar stellen. Uiteindelijk is dat een democratisch
besluit en een keuze geweest waarmee ik in mijn verantwoordelijkheid voor dit onderwerp
te maken heb. Ik zeg gelijk dat ik niet van plan ben om daar nu opeens heel andere
dingen in te gaan doen. Dit is een gegeven waar destijds voor gekozen is.
Ik vind het wel belangrijk dat we de lessen leren die te trekken zijn uit hoe het
zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft. Het rapport, de evaluatie, geeft aan dat
een aantal dingen nog een stuk beter kunnen, maar er gaan heel veel dingen goed. Eigenlijk
spreekt er best grote waardering uit de reflecties op hoe Ouders & Onderwijs het in
korte tijd opgebouwd heeft. Ik zeg dat in algemene zin, want ik weet dat er ook mensen
zijn die dat niet vinden. Men is natuurlijk nog niet zo heel erg lang bezig. Er komen
twee dingen uit het rapport naar voren. Een is de bekendheid. Die groeit heel hard
als ik kijk naar de laatste Staat van het Onderwijs en de mogelijkheid die zij bieden
om ouders verder te helpen met alle vragen rond passend onderwijs en andere onderwerpen.
Het tweede is dat de andere ouderorganisaties meer betrokken moeten worden bij de
manier waarop Ouders & Onderwijs functioneert. Ik heb daar zelf over gesproken met
de nieuwe directeur van Ouders & Onderwijs, die in oktober gestart is en een vliegende
start heeft gemaakt. Het is goed om te zeggen dat ik vind dat ze op een hele mooie
manier begonnen is, met de ambitie om het verder uit te bouwen maar ook rekening te
houden met de kritiek op hoe het in de eerste jaren is gegaan. Ik wil dat ook gewoon
een kans geven. Ik ga het niet zelf van bovenaf invullen. Het hoort echt daar en het
is onze positie ook niet. Een onafhankelijke organisatie moet het met elkaar gaan
invullen. Ik stimuleer ze wel om deze uitdaging op te pakken. Ze hebben ook aangegeven
dat te willen, samen met de organisaties die nu een beetje langs de kant staan en
zeggen: wat is er allemaal gebeurd? Ja inderdaad, er is wat gebeurd. Met dat gegeven
moet je verder. Die organisaties wil ik vragen om de dialoog aan te gaan en te bekijken
of ze tot gelijke conclusies kunnen komen over het vergroten van de deelname aan Ouders
& Onderwijs. Zo zou ik daarmee willen omgaan.
De voorzitter:
Dank. Het was even wachten op het moment dat u een punt ging zetten, want er zijn
een aantal vragen. De heer Heerema eerst, dan de heer Van Meenen en dan de heer Rog.
De heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik ga een paar minuten terug in het betoog van Minister Slob. Mijn opmerking over
hoe het gaat als je het zo laag mogelijk in de organisatie neerlegt en wat minder
kijkt naar de organisaties die van bovenaf bezig zijn, heeft natuurlijk te maken met
de basishouding dat Kamerleden de doelmatigheid en effectiviteit van de ingezette
middelen moeten toetsen. Hoe kun je zien wat er gebeurt met iets wat er op het oog
heel positief uitziet in de organisatie die daarvoor op dit moment gesubsidieerd wordt?
Wat merk je daarvan in de klas? Ik weet oprecht niet of de leerling in de klas, in
welke klas in Nederland dan ook, op welke school in Nederland dan ook, de ondersteuning
en meerwaarde ervaart die wij vanuit de Kamer zo graag willen zien. Is dit nou de
juiste route om ouderbetrokkenheid te stimuleren? Dat is voor mij de onderliggende
vraag, waarop ik oprecht het antwoord niet heb.
Minister Slob:
Ik verwijs de heer Heerema dan toch naar het evaluatierapport dat aangeeft wat er
in de afgelopen jaren vanuit deze organisatie aan resultaten is geboekt, plus uiteraard
de opgaves voor het vervolg. Vanuit mijn positie, hoe ik Ouders & Onderwijs zelf meemaak,
zijn zij gewoon een gesprekspartner aan de tafels waar wij over allerlei onderwerpen
spreken, zodat de stem van de ouders wordt gehoord. Of de leerling daar uiteindelijk
zelf iets van merkt? In ieder geval merken hun ouders er iets van op het moment dat
ze aan de bel trekken bij Ouders & Onderwijs omdat ze rond bepaalde onderwerpen de
weg niet weten en hulp nodig hebben.
Ouders & Onderwijs informeert ons ook over de omvang van het aantal klachten over
onderwerpen, die overal uit het land komen, zodat we weten dat er wat aan de hand
is en met elkaar kunnen zoeken naar een weg om te voorkomen dat dat soort telefoontjes
die kant uitgaan. Het is heel moeilijk om precies met een schaartje te knippen of
een leerling daar wat van gaat merken. Ik denk dat ik het wel zou merken als zo'n
orgaan wegvalt. Met de wijze waarop het nu functioneert – het is in een veel bescheidener
vorm dan in het verleden en met duidelijke taken – kan ik werken. Het is een duidelijke
stimulans om dit onderwerp scherp te houden zowel richting de politiek als de scholen.
En ook richting de sectororganisaties, want er is natuurlijk ook heel veel overleg
tussen Ouders & Onderwijs en sectorraden met betrekking tot de rol die ouders zouden
moeten spelen.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik concludeer dat de huidige werkvorm heel werkbaar is voor de Minister en dat die
blijkbaar effectief genoeg is om op deze wijze door te gaan. Ik denk dat ik die conclusie
in ieder geval kan trekken.
Minister Slob:
In ieder geval over de vorm waarmee we te maken hebben. Dat wil niet zeggen dat andere
vormen niet zouden werken, maar tot deze vorm is destijds besloten. Nu er een duidelijke
opdracht ligt, moeten we het de kans geven om uit te groeien. We betrekken er ook
andere organisaties bij, die in het verleden een duidelijke plek hadden, en zorgen
dat de naamsbekendheid van Ouders & Onderwijs verder vergroot wordt. Het is belangrijk
dat ouders die gewoon kennen en het telefoonnummer snel kunnen vinden om een vraag
neer te leggen, soms zelfs ook een hulpvraag.
De heer Van Meenen (D66):
De vorming van Ouders & Onderwijs was het rechtstreekse gevolg van een bezuiniging
van 200 miljoen van het vorige kabinet, die op dit punt gedeeltelijk is teruggedraaid
door de coalitiepartijen en een brede meerderheid in de Kamer. De conclusie van de
voorganger van de Minister was naast de vorming van Ouders & Onderwijs ook dat Ouders
& Onderwijs voortaan de enige gesprekspartner zou zijn van de overheid, de Minister
of de Staatssecretaris. Nu zien we het resultaat. Een aantal van de toenmalige ouderverenigingen
bestaat niet meer, een aantal bestaat nog wel. We hebben tijdens de hoorzitting gehoord
dat er ook een aantal nieuwe initiatieven en nieuwe vormen zijn. Niet in de vorm van
een vereniging, maar in de vorm van een Facebookgroep rond een gemeenschappelijk belang,
waar duizenden ouders zich bij aansluiten. Is de Minister het met mij eens dat het
ongewenst is dat die verschillende geluiden de overheid niet bereiken?
Minister Slob:
Als ik u ook even onder de overheid schaar, dan bereiken ze u in ieder geval wel.
In alle openheid over hoe het werkt: natuurlijk heeft Ouders & Onderwijs soms op formele
plekken een plek. Ik noemde net even de curriculumherziening. Daarbij hebben zij gewoon
een plek in de coördinatiegroep. Daar kun je niet alle organisaties in hebben. Zo
zijn ooit in het verleden de sectorraden ontstaan. U weet dat er destijds heel veel
koepelorganisaties, die heel nadrukkelijk aan een bepaalde richting waren gebonden,
allemaal aan tafel zaten. Dat is een ontwikkeling die gegroeid is. Wil dat zeggen
dat het geluid van die organisaties opeens verstomd is op het moment dat ze niet meer
overal een formele plek hebben? Kijkend naar hoe ik daar zelf mee omga, is mijn antwoord
nee. Als men mij wil bereiken, als men een boodschap heeft, kan men zich gewoon melden.
Met de koepelorganisaties die een eigen identiteit hebben, heb ik bijvoorbeeld afgesproken
dat we elkaar twee keer in het jaar spreken. Dan hebben ze de mogelijkheid om hun
boodschap bij mij neer te leggen. Ze weten mij ook op andere manieren te vinden en
u ook. Dat hoort gewoon bij een democratisch proces: iedereen kan zijn inbreng leveren.
U heeft een rondetafelgesprek belegd. Ik heb uit uw bijdrage van zonet begrepen dat
het boeiend was. Daarbij nodigde u ook verschillende organisaties uit om hun stem
te laten horen. Daar zijn we ook gewoon zelf bij.
De heer Van Meenen (D66):
Het is goed om te horen dat deze Minister blijkbaar bereid is om twee keer per jaar
met deze clubs te spreken. Dat was zijn voorganger niet. Inderdaad, ik ben dat gesprek
als Kamerlid altijd blijven voeren – en ik denk een flink aantal collega's ook – omdat
ik het vrij apart vond als wij van hieruit zouden bepalen wie de stem van de ouder
vertegenwoordigt. Maar er zit geen structuur onder. Deze Minister is bereid om twee
keer per jaar deze mensen te ontvangen als ze iets te vertellen hebben. Is de Minister
het met mij eens dat dit vraagt om een meer gestructureerde aanpak waarbij die geluiden
op een of andere manier gekanaliseerd worden? Als ze maar niet verloren gaan. Het
hangt nu een beetje van onze willekeur en goedheid af of dat geluid de Minister bereikt.
Gaan we er als overheid actief iets aan doen om dat geluid meer samen te brengen,
te verenigen? Ik denk overigens dat er meer is wat deze ouders verenigt dan wat hen
scheidt, maar dat is misschien mijn optimistische blik. Mijn vraag is dus: gaat de
Minister iets doen of gaat hij niks doen?
Minister Slob:
Ik heb net al aangegeven dat we met heel veel dingen bezig zijn. Die sluiten aan bij
de vragen over de discussiepunten, over de vorm, maar vooral over de inhoud. Laten
we de ogen op de bal gericht houden; het gaat uiteindelijk om het versterken van wat
er in de scholen gebeurt. Hoe kunnen we bevorderen dat we, als we dit debat gehad
hebben, niet overgaan tot de orde van de dag en volgend jaar of over twee jaar opnieuw
de stand van zaken met elkaar doornemen? Ik heb het voornemen opgepakt om direct na
de zomervakantie een conferentie te beleggen om dit soort thema's met elkaar te bespreken.
Ouders & Onderwijs heb ik gevraagd om daarbij betrokken te zijn, maar wat mij betreft
kunnen andere organisaties en de sectorraden daarbij aansluiten. Hoe kunnen we op
een goede manier samenwerken? Maar ook: hoe kunnen we de ouderbetrokkenheid, die op
veel scholen van de grond komt maar niet overal, bevorderen en versterken? Hoe kunnen
we de goede voorbeelden met elkaar uitwisselen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat ouders
die niet zo goed de weg weten, bereikt worden? Al dat soort vragen wil ik met elkaar
bespreken, maar ik wil ook bekijken of we de scholen verder kunnen ondersteunen om
het op schoolniveau goed voor elkaar te krijgen, als dat nodig is. Dat gaan we doen.
Het is belangrijk om dit onderwerp levend te houden. Het is ook in lijn met het regeerakkoord,
dat zegt dat we dit willen bevorderen. Het is wat mij betreft een voornemen om snel
in de praktijk te brengen.
De heer Rog (CDA):
Ik deel de waardering van de Minister voor Ouders & Onderwijs en de wijze waarop zij
hun best doen om de hun toebedeelde rol uit te voeren, maar ik zeg daar wel wat bij.
De Minister zegt dat het een onafhankelijke organisatie is en dat hij zich er niet
mee gaat bemoeien, ook niet met de wens van de denominatieve organisaties om de structuur
wat aan te passen. Daar is nu ineens geen rol voor de overheid, maar het is wel de
voorganger van de Minister die heeft gezegd dat er één staatsorganisatie komt en dat
er één organisatievorm is, een stichting, en dat hij beslist. Ik vind het een beetje
makkelijk om daar nu afstand van te nemen en te zeggen dat het een onafhankelijke
organisatie is en dat de denominatieve organisaties maar in gesprek moeten gaan met
Ouders & Onderwijs. Wij hoorden tijdens de hoorzitting dat juist VOO en OUDERS VAN
WAARDE niet in gesprek raken met Ouders & Onderwijs. Ik zie toch wel een rol voor
de Minister om te kijken hoe we op een goede evenwichtige manier die taken, maar ook
die organisatie, kunnen vormgeven.
Minister Slob:
Ik zie zeker een rol voor mij om te bevorderen dat deze gesprekken gevoerd worden.
Ik heb al aangegeven dat ik hierover contact heb gehad, ook met de nieuwe directeur
van Ouders & Onderwijs, die zelf heeft aangegeven dit als een opdracht te zien. Die
ziet zeker dat we na die, ik noem het toch maar even turbulente, start met een ontstaansgeschiedenis
die niet in alles even plezierig was, nu een volgende fase ingaan en dat dit echt
opgaves zijn om mee aan het werk te gaan. In de persoon van een nieuwe directeur is
dat misschien ook wat makkelijker. Ik zal het uiteraard blijven volgen. Ik sloeg even
aan op dat ik precies moet aangeven wat ze in de organisatie wel of niet moeten veranderen.
Dat wil ik laten gebeuren tussen de betrokkenen zelf. Maar we zullen het volgen en
ik zal uiteraard ook vragen mij daarover te rapporteren. Ik heb goede hoop dat de
aansluiting met elkaar gevonden kan worden.
De heer Rog (CDA):
Ik zit met twee grote punten op dit thema. Dit was het ene. Het andere is dat ik de
Minister met zoveel woorden heb horen zeggen dat hij de kaalslag in de vorige periode,
200 miljoen euro bezuinigingen waarvan 2 miljoen bij de ouderorganisaties, ziet als
een feit waarmee hij moet leven. Dan is mijn vraag: denkt de Minister dat de taken
die we belegd hebben bij de ouderorganisaties met dat geld voldoende uitgevoerd kunnen
worden?
Minister Slob:
De heer Rog, en ook anderen, hebben in de evaluatie kunnen lezen dat men heel doelmatig
met de middelen omgaat. Dat is dus zelfs een compliment in de richting van Ouders
& Onderwijs. Er ligt nog een discussiepunt rond passend onderwijs waarop ik straks
even terugkom, als het gaat om wat er in de regio's gebeurt en de ondersteuning daar.
Op een bepaald moment weet je gewoon: dit zijn de middelen die ik krijg en daarmee
moet ik proberen zo efficiënt en doelmatig mogelijk om te gaan, ook met betrekking
tot de taken die we hebben. Terugkijkend hebben we gezien dat men dat op een goede
manier heeft gedaan. Het was inderdaad even slikken voor de verschillende organisaties
met betrekking tot hoe het daarvoor was. Ik heb aangegeven dat dit op een bepaald
moment een politiek feit was. Er was zelfs een voornemen om helemaal naar nul te gaan.
Daar is uiteindelijk door de Kamer op geïntervenieerd door middel van een motie die
miljoenen beschikbaar heeft gesteld.
De heer Rog (CDA):
Ik hoor de Minister ongeveer antwoorden dat ze met de beschikbare middelen nog heel
wat voor elkaar krijgen. Maar mijn vraag was of het lukt om taken als onafhankelijke
kennis, toegang tot ondersteuning, inhoudelijke belangenbehartiging, het informatienummer
5010, het Steunpunt Passend Onderwijs en de regionale netwerken te realiseren. Ik
constateer dat het minder is dan voorheen bij de verschillende uit de samenleving
zelf ontstane ouderorganisaties. Je kunt inderdaad zeggen dat het knap is als het
gelijk blijft terwijl men het met een derde van de middelen moet doen, maar mijn vraag
is of de Minister vindt dat de taken voldoende uitgevoerd kunnen worden met deze hoeveelheid
middelen.
Minister Slob:
Ik heb net aangegeven dat er een discussiepunt is rond passend onderwijs en de regio's.
Daarop kom ik straks apart terug, omdat we daarover in een ander verband eerder hebben
gesproken. Even in algemene zin: als ergens geld voor beschikbaar is, moet je je plannen
mede afstemmen op de beschikbare middelen om ze te kunnen waarmaken. Krijg je meer
geld, dan kun je altijd meer doen. De vraag is dan of dat echt nodig is, want soms
is het ook een politieke weging of je wel of niet ergens extra geld voor beschikbaar
wil stellen.
We hebben kortgeleden een discussie gehad in het kader van het lerarentekort. We vonden
dat er structureel middelen beschikbaar moeten komen om de samenwerking in de regio's
te ondersteunen. Er was incidenteel geld beschikbaar. Op een ordentelijke manier en
op het juiste moment, bij de begrotingsbehandeling, is toen door de Kamer gezegd dat
zij wil dat het geld structureel wordt. Er is een amendement met een ruime Kamermeerderheid,
volgens mij zelfs unaniem, aangenomen om het amendement van de heer Rog te realiseren.
Ik gebruik bewust dit voorbeeld om aan te geven dat uzelf in de lead bent. Soms zijn
het anderen. Ik vind dat Ouders & Onderwijs op een heel goede manier met de taken
en het geld bezig zijn, ook kijkende naar het rapport. Op de vraag of ze meer kunnen
doen als ze meer geld hebben, is het antwoord natuurlijk altijd ja, maar dat geld
is er gewoon niet. We gaan gewoon uit van wat u mij mee heeft gegeven voor dit begrotingsjaar
en dat is het miljoen dat ooit door de Kamer is vastgesteld.
De heer Bisschop (SGP):
Ik dank de Minister voor de welwillende hint om t.z.t. bij de begroting te kijken
of we elkaar kunnen vinden in een mooi amendementje. Misschien komt de Minister nog
op mijn vraag of hij iets ziet in een federatief verband van Ouders & Onderwijs met
de bestaande ouderverenigingen om het een meer gestructureerde, strategische en verankerde
positie te geven. Dat betekent dat er dan iets meer middelen nodig zullen zijn. Wil
de Minister daar alvast op reageren? Ziet de Minister een toegevoegde waarde voor
samenwerking met allerlei bestaande ouderverenigingen, eventueel onder de koepel Ouders
& Onderwijs?
Minister Slob:
Ik dacht dat ik daarop net het antwoord heb gegeven dat ik het echt heel goed zou
vinden als Ouders & Onderwijs die gesprekken aangaat. Er zijn twee organisaties die
zich daarover tijdens de hoorzitting duidelijk hebben geuit. Maar ook de Reformatorische
Oudervereniging was daarbij volgens mij aanwezig en heeft daarover een opmerking gemaakt
die mij opviel in de terugkoppeling die ik heb gehad. Zij heeft waarderende woorden
gesproken over Ouders & Onderwijs. Ik vind dat dat vraagstuk, dat ook uit de evaluatie
naar voren komt, opgepakt moet worden en ik heb aangegeven dat Ouders & Onderwijs
dat ook gaat doen en die gesprekken zal aangaan. Waar dat uiteindelijk toe leidt en
wat voor vormen dat zullen worden? Daarvan heb ik aangegeven dat ze daar zelf het
gesprek over moeten voeren en dat ze, naar ik hoop, tot eenduidige conclusies zullen
komen. Verder anticiperen op begrotingsbehandelingen en extra geld en zo: u weet dat
het ongepast is als ik dat doe. Ik constateer dat er bij de Kamer heel veel wensen
zijn op heel veel terreinen en dat je soms gewoon prioriteiten moet stellen.
De heer Bisschop (SGP):
Ik waardeer het in de Minister dat hij zich ten aanzien van dat proces, dat op gang
moet komen of dat naar ik hoop al op gang gekomen is, terughoudend en niet sturend
en dwingend opstelt. Maar ik kan mij voorstellen dat je als bewindspersoon toch iets
nadrukkelijker blijft uitstralen dat de diversiteit aan geluiden en de pluriformiteit
die dat weerspiegelt, nadrukkelijker gehoord moeten worden. Dat zou een steun in de
rug van alle betrokkenen kunnen zijn. We gaan nu inderdaad niet vooruitlopen op de
financiën. Dat kan de Kamer dan zelf regelen. Is de Minister daartoe bereid?
Minister Slob:
Als u mijn woorden goed gehoord heeft, heb ik in mijn eigen bewoordingen aangegeven
dat ik het inderdaad belangrijk vind dat die betrokkenheid verder versterkt wordt.
Die opgave ligt er en daar wordt aan gewerkt. We gaan zien waartoe dat uiteindelijk
zal leiden.
Voorzitter. Met betrekking tot ouderbetrokkenheid gaf de heer Van Meenen aan dat sommige
ouderbetrokkenheid zwaar op de scholen kan drukken. Ik zeg het maar even in mijn eigen
woorden, maar dat is inderdaad een gegeven. Er zitten soms hele werelden achter, soms
echt werelden van wanhoop, om in uw woorden te spreken. Dan is het inderdaad heel
erg belangrijk dat scholen proberen om die signalen op een goede manier en gericht
op te pakken, maar ook dat ouders weten dat er andere mogelijkheden zijn om hen verder
te ondersteunen, als zij niet bij de scholen terechtkunnen. Het is ook belangrijk
dat er binnen de school beleid gemaakt wordt in de richting van de docenten, voor
wie de werkdruk al heel hoog is, en dat zij geholpen worden om die op een goede manier
in hun werk op te vangen. Soms moet er iets voor ze opgevangen worden door schoolleiders
die daarin hun verantwoordelijkheid nemen. U adresseert terecht een onderwerp waarvan
ik hoop dat er op zo'n conferentie over gesproken wordt. Zo van: hoe doen jullie dat?
Je kunt zo veel van elkaar leren, ook van de concrete casussen die er zijn.
Het is ook belangrijk dat er op de lerarenopleidingen aandacht voor ouderbetrokkenheid
is. Mevrouw Van den Hul vroeg daarnaar. Dat is ook het geval. De wijze waarop zal
weleens wat verschillen, maar in de sfeer van modules en dergelijke worden deze onderwerpen
wel aangeboden. Als u over het world wide web surft, zult u daar ook voorbeelden van
aantreffen. Het is inderdaad belangrijk dat ook docenten in opleiding er het een en
ander van meekrijgen. Het is fantastisch als je je vak goed beheerst – dat is de basis –
maar je moet ook wat tools meekrijgen om dat op een goede manier tot uitdrukking te
brengen in de weerbarstige werkelijkheid waarin je terechtkomt.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
We weten inderdaad dat het op opleidingen wel gebeurt, maar we hebben er niet echt
een beeld van hoe structureel dat is. Heeft de Minister daar zicht op? Besteden alle
lerarenopleidingen er aandacht aan? Of is het lastig in te schatten hoe verspreid
dat is?
Minister Slob:
Ik heb begrepen dat hiervoor op alle lerarenopleidingen aandacht is. Men heeft de
ruimte om eigen keuzes te maken hoe men dat in de praktijk, in urenaantal, lessen
of modules, invult. Er zal best wat verschil tussen zitten, maar het besef en het
concreet vertalen is onderdeel van het curriculum dat wordt aangeboden aan leraren
in opleiding. Ik ben bereid om daar nog eens even gericht naar te kijken. Wat ik zeg,
is heel algemeen, maar dit is de algemene kennis die ik daarvan op dit moment heb:
een paar praktische voorbeelden die ik zelf heb gezien in het aanwezige aanbod. Maar
dat is iets anders dan het totale beeld.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
We zouden het zeer waarderen als de Minister ons daar nog nader over kan informeren.
Dank u wel.
Minister Slob:
Dan denk ik dat ik rond Ouders & Onderwijs de meeste vragen heb gehad.
Ik ga nog even naar een aantal aanvullende vragen over hoe ouders de weg vinden. De
heer Kwint was daar heel specifiek in. Die zit zelf een beetje in de fase dat je uit
eigen ervaring naar het beleid kan kijken. Dat is mooi. Hoe vinden ouders de weg in
het scholenoerwoud? Het zijn er heel veel met heel veel aanbod. Dat vinden we ook
mooi in Nederland. We weten ook dat dat de kracht van ons bestel is, al zit er ook
een zwaktekant aan, die we weleens op een ander moment zullen bespreken. U weet dat
Scholen op de kaart een belangrijk instrument moet zijn, en in veel situaties ook
is, om die informatie op een duidelijke manier te geven, onder andere aan ouders.
Scholen op de kaart is continu in ontwikkeling. Als u naar de site gaat, krijgt u
de gelegenheid om zich aan te melden. U kunt er zelfs nog een bon mee winnen ook.
Zo gaat dat. Je moet betrokkenheid soms ook belonen, want anders gebeurt het niet
en het is wel heel erg belangrijk. Ik weet ook dat Ouders & Onderwijs met de raden
in gesprek is over het verder verbeteren van Scholen op de kaart. Het is inderdaad
heel belangrijk dat de informatie goed beschikbaar is.
Ik vind het overigens ook heel belangrijk dat er heel duidelijk naar ouders wordt
gecommuniceerd. Veel ouders werken, hebben volle agenda's, willen niet altijd verrast
worden door scholen met betrekking tot allerlei wendingen die die maken. Soms is het
onvermijdelijk – denk aan wat er soms in het kader van een lerarentekort gebeurt –
maar duidelijke communicatie over wat er van ouders verwacht wordt of wat de school
gaat doen richting ouders is heel erg belangrijk. Dat helpt ouders om hun betrokkenheid
te kunnen waarmaken, ook als ze volle agenda's hebben, en niet alleen op het moment
dat ze naar een school zoeken, maar ook als ze een school hebben gevonden. Dus ook
dat zijn aspecten om ouderbetrokkenheid op een positieve en goede manier te bevorderen
en om te zorgen dat er over en weer geen chagrijn komt over de wijze waarop een en
ander op de school invulling krijgt.
De heer Kwint (SP):
Twee kleine punten ter aanvulling. Het gaat mij er onder andere om dat wij willen
voorkomen dat een ouder die zich oriënteert, de gemiddelde Cito-score erbij pakt en
op basis daarvan heel vergaande conclusies over de kwaliteit van het onderwijs trekt.
Hetzelfde geldt voor het beschikbaar stellen van informatie over de effectiviteit
van onderwijsconcepten. Dat lijkt mij nuttige informatie op het moment dat ouders
hun keuze moeten gaan maken. Kunnen we niet meer doen om ouders, die geen diploma
in onderwijskunde hebben, nog beter van informatie te voorzien?
Minister Slob:
Dan is het belangrijk dat ouders ook iets kunnen met de aangereikte informatie en
dat het niet over ze heen vliegt omdat ze een dik rapport in hun handen krijgen geduwd
met de woorden «succes ermee». Onderdeel van Scholen op de kaart is dat de informatie
actueel en helder is, dat ouders begrijpen wat er staat en dat het ze kan helpen om
uiteindelijk hun afweging te maken. Ik gaf net aan dat dit een continu leerproces
is waar ook de ouders zelf bij betrokken moeten worden. Met dit belangrijke initiatief,
dat ooit om die reden genomen is, worden ouders zelfs uitgedaagd om daarop te reageren,
met als beloning een bon van volgens mij € 20. Ja, het is wat.
Voorzitter. De heer Van Meenen benoemde een punt dat hij ook eerder heeft genoemd:
de privacy van kinderen ten opzichte van hun ouders. Ik snap zijn punt. Aan de andere
kant is het heel erg lastig om dat vanuit onze positie te regelen. Primair moet dat
natuurlijk gebeuren in het gezin, tussen de ouders en de zoon of dochter. Misschien
hebben ze zelfs meer kinderen. Het eerste is dat je daar afspraken met elkaar over
maakt. In deze tijd kunnen ouders inderdaad veel meer zien dan onze ouders toen wij
nog op de schoolpleinen rondliepen. Ik moet zeggen dat ik dat altijd een heel relaxte
situatie vond, maar we leven niet meer in die situatie. Nu is de dynamiek echt anders.
Het is belangrijk dat ouders daar afspraken over maken. Daar zou ik me niet in willen
mengen. Als een school merkt dat het tot allerlei vervelende situaties leidt, is het
denk ik handig om dat eens een keer met de oudergeleding of tijdens een ouderavond
te bespreken. Dit zijn onderwerpen die gewoon een keer geagendeerd moeten worden,
maar dat moet daar gebeuren. Dat moeten wij niet voor onze rekening willen nemen,
al snap ik uw gevoelens daarbij.
De heer Van Meenen (D66):
Ik denk ook met plezier terug aan de tijd dat je je als kind nog onbespied waande,
misschien zelfs onbespieder dan je was. De Minister zegt dat dit gesprek in het gezin
moet plaatsvinden. Dat is prima en dat begrijp ik ook. Ik zou de Minister willen vragen
of hij eens wil nagaan hoe wat daar allemaal gebeurt, zich verhoudt tot de regels
rond privacy. Ik heb dat beeld niet en ik zou het eigenlijk wel willen hebben, want
het gaat inmiddels wel heel erg ver.
Minister Slob:
Het bevoegd gezag is uiteindelijk verantwoordelijk voor de informatie die uitgaat.
Met betrekking tot het beleid over het uitwisselen van informatie van het bevoegd
gezag richting de ouders hebben we in de Wet op de medezeggenschap ouders en leerlingen
instemmingsrecht gegeven. Zij stellen dat met elkaar vast. In dat opzicht staan zij
mede aan het roer. Wij hebben niet de indruk dat er dingen gebeuren die over de grenzen
van de privacy heen gaan. U weet ook dat de wetgeving in dat opzicht verder aangescherpt
is en scholen moeten zich daar gewoon aan houden. Nogmaals, het is echt heel erg belangrijk
dat hierover met instemming van de ouders en de leerlingengeleding in de medezeggenschapsraad
goede afspraken gemaakt worden. Men kan de voorgelegde afspraken laten toetsen op
privacyaspecten. Dat doet meestal het bevoegd gezag.
De heer Van Meenen (D66):
Ik hoor een heleboel «kan» en «het is mijn indruk», maar ik wil gewoon weten hoe het
zit. Ik wil de Minister dus vragen of hij, in overleg met de oudervereniging of met
wie dan ook, eens wil kijken wat nu precies de werkelijke positie is. Hoe verhouden
al die dingen die op scholen gebeuren zich tot de nieuwe wetgeving? Die is aangescherpt.
Ik heb zomaar het gevoel dat medezeggenschapsraden wellicht instemmen met dingen die
volgens de wet helemaal niet kunnen. Dat is waarnaar ik op zoek ben.
Minister Slob:
Het is, denk ik, niet zonder reden dat ik het over «kan» heb. Wij spreken over de
manier waarop we het in onze regelgeving hebben verankerd. We hebben natuurlijk duizenden
scholen. We kunnen dat niet van al die scholen overzien. Maar ik ben best bereid om
daar eens over te spreken, en ook over het beeld dat men daarvan heeft. Kennisnet
zou daar ook nog bij betrokken kunnen worden.
De heer Van Meenen (D66):
Of het LAKS?
Minister Slob:
Bijvoorbeeld. Het LAKS bestaat uit ervaringsdeskundigen. Kennisnet ondersteunt de
scholen bij het geven van inhoud aan dit soort vaak digitale omgevingen waarin informatie
verder verspreid wordt. Ik ben bereid daar even naar te kijken en u daar t.z.t. over
te informeren.
Mij valt overigens op dat u altijd het voorbeeld van zoenen in het fietsenhok gebruikt.
Is dat iets uit het verleden wat u aan het verwerken bent?
De heer Van Meenen (D66):
Nee, helemaal niet. Ik heb er zelf goede herinneringen aan. Vandaar. Die roep ik zo
vaak mogelijk op.
Minister Slob:
Ja, dat valt mij op. Ik dacht: hé, hij is weer terug.
De heer Van Meenen (D66):
Ik verberg het ook niet.
Minister Slob:
Prachtig. Zo zitten er aan dit soort onderwerpen vaak heel persoonlijke tintjes. Overigens
nog even over mijn eigen tijd toen: het was misschien beter geweest als mijn ouders
wat meer toezicht hadden gehad. Er zit een wereld tussen de uitersten, die misschien
heel werkbaar is.
Voorzitter. Ik kom bij de discussie over ouderbetrokkenheid met betrekking tot passend
onderwijs. Daarover hebben we eerder gesproken. Ik heb toegezegd dat ik erop zal terugkomen
in de voortgangsrapportage die voor de zomer komt. Dat is ook omdat we nu met de regiogesprekken
bezig zijn. Er zal er nog eentje plaatsvinden, in Eindhoven. Die is een keer geannuleerd.
We zijn nu bezig om het beeld dat we hebben, ook vanuit het digitale vertelpunt waarop
veel ouders hebben gereageerd, wat concreter door te vertalen naar het niveau waarop
wij met elkaar spreken. Ik ben dus bereid daarnaar te kijken. Ik zeg er nadrukkelijk
bij dat we de plicht van scholen en samenwerkingsverbanden om ouderbetrokkenheid goed
te borgen heel erg belangrijk vinden. Die moeten we niet zomaar bij ze weg halen,
zodat ze bij wijze van spreken achterover kunnen gaan leunen omdat we het ergens anders
gaan parkeren. Ook uit de vele telefoontjes die met name Ouders & Onderwijs hierover
krijgt, blijkt dat hier een onderwerp ligt waarbij de ouderbetrokkenheid soms onder
druk staat en dat ouders het daar moeilijk mee hebben. Kijk maar naar de laatste Staat
van de Ouder, die ze vorige week aan ons hebben gegeven en die digitaal beschikbaar
is. We willen dat hier verbeteringen in gaan plaatsvinden. Dat hebben we ook al met
elkaar geconstateerd. Ik kom daar voor de zomer in de voortgangsrapportage over passend
onderwijs bij u op terug. Ik heb dit overigens ook met Ouders & Onderwijs gewisseld.
Zij konden zich vinden in deze procedureafspraak, waarbij het onderwerp uiteindelijk
het belangrijkst is.
Voorzitter. Ik kijk even of ik iets vergeten ben. Ik kijk ook even in de richting
van de Kamer of ik iemand omhoog zie veren.
O ja, thuisonderwijs. We zijn bezig de hand te leggen aan de laatste teksten die richting
de Kamer kunnen gaan. U kunt daarover in de komende week een brief verwachten. Thuisonderwijs
is een onderwerp dat vanuit het regeerakkoord heel nadrukkelijk geagendeerd is als
iets waaraan we met elkaar aandacht moeten besteden.
De heer Van Meenen (D66):
Het was misschien geen vraag, maar mijn inleiding ging over 100 jaar ouderinvloed
en hoe die in mijn ogen gemarginaliseerd is. Ik zou daarop een reflectie van de Minister
willen horen. Hoe kijkt hij daarnaar? Waar komen we vandaan en waar zijn we nu?
De voorzitter:
Dat is een heel grote vraag.
Minister Slob:
Hoeveel tijd wilt u mij daarvoor geven? Ik heb ook nog niks over de opa's gezegd en
daarin voel ik me ook aangesproken.
De voorzitter:
Als u er een korte reactie op kunt geven, graag.
Minister Slob:
Hierover kun je heel lang met elkaar filosoferen. Ik heb het net al gehad over wat
we met name in het primair onderwijs zien, namelijk de wijze waarop ouders zich richting
de school bewegen en waarop ze hun betrokkenheid op allerlei manieren tonen. Als ik
die spiegel aan de ouderbetrokkenheid van 30, 40 of 50 jaar geleden, was er ook toen
inderdaad een heel grote betrokkenheid. De school was van de ouders, met name in het
bijzonder onderwijs. De betrokkenheid zat vaak heel nadrukkelijk in het bestuurlijke
deel. De ouders maakten het bestuur uit. Op die manier zorgden zij ervoor dat de school
zijn werk kon doen en dat de kwaliteit die men voor de kinderen beoogde, werd gehaald.
Als het gaat om ouderbetrokkenheid zie ik nu dat er op allerlei manieren veel meer
inschakeling van ouders is, zowel informeel als formeel. Ik denk dat dat een heel
groot verschil is met hoe we dat in het verleden hebben meegemaakt. Dat roept nieuwe
vragen op, maar ik ben er heel positief over dat ouders dit willen en belangrijk vinden.
Mijn eerste reflectie is dat je niet kunt zeggen dat de ouderbetrokkenheid slechter
is geworden. Ik denk dat ze anders en veelzijdiger is geworden, en dat dit nieuwe
vragen oproept waar we in de afgelopen anderhalf uur uitgebreid over hebben gesproken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van
het kabinet. Ik kijk naar de Kamerleden. Er komt een korte tweede termijn. Het woord
is aan de heer Rog.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil mijn waardering uitspreken voor de betrokkenheid van
de Minister bij dit thema. Ook doe ik dat voor het werk dat verzet wordt door Ouders
& Onderwijs en de andere ouderorganisaties, zowel waar het gaat om passend onderwijs
als de denominatieve organisaties. Ik zie zeer uit naar de conferentie die de Minister
heeft aangekondigd.
Op twee punten zou ik het debat plenair willen voortzetten. Dat gaat ten eerste over
de samenwerkingsvorm tussen Ouders & Onderwijs en de overige ouderverenigingen. De
andere collega's gehoord hebbende wil ik zoeken hoe we daarin onze verantwoordelijkheid
kunnen nemen, na het eerdere ingrijpen in de verenigingsstructuur door het kabinet.
Het tweede punt betreft de toereikendheid van de subsidie in relatie tot de taken
waarvan wij het belangrijk vinden dat die door de ouderorganisaties worden uitgevoerd.
Dank u wel.
De voorzitter:
Voordat ik de heer Bruins het woord geef, heeft de heer Heerema een vraag aan de heer
Rog.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb één korte vraag over de eerste motie die volgens mij werd aangekondigd, over
het nemen van onze verantwoordelijkheid na het ingrijpen. Wat bedoelt de heer Rog
precies met «het nemen van onze verantwoordelijkheid»? Volgens mij moeten de organisaties
uit het maatschappelijk veld in deze situatie zelf met elkaar om tafel gaan. Wat is
onze rol en verantwoordelijkheid daarin? Hoe ziet hij die voor zich?
De heer Rog (CDA):
Ik constateer dat in het gesprek dat we hier gehad hebben, en waarbij de heer Heerema
ook aanwezig was, door een aantal organisaties gezegd is dat zij niet in overleg zijn
en dat zij niet door Ouders & Onderwijs gehoord worden. Ik constateer ook dat er verschillende
beelden zijn en dat er verschillende voorstellen zijn gedaan over de organisatievorm,
ook hier in dit gesprek en ook vanuit de denominatieve organisaties. Ik weet nog niet
waar we moeten landen, maar ik vind niet dat we als overheid nu kunnen zeggen: ooit
hebben we ingegrepen en hebben we organisaties failliet laten gaan; daar waar ze niet
failliet zijn gegaan en gemarginaliseerd voortbestaan hebben we een verantwoordelijkheid,
maar nu moeten ze het zelf maar uitzoeken. Dat kan niet, omdat we zien dat dit niet
leidt tot tevredenheid of echte vertegenwoordiging vanuit al die verschillende geledingen.
Ik zoek naar een manier waarop we daarin wel het gesprek kunnen organiseren. Ik zoek
ook naar een vorm, of dat nou een federatief verband is, een verenigingsvorm of vertegenwoordiging
op deelaspecten in het gesprek met de overheid. Daar moeten we naar zoeken. Ik zoek
dus naar een weg om het zo te organiseren dat alle ouders worden gehoord.
De voorzitter:
De heer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik dank de Minister voor zijn warme woorden over het belang van het onderwerp ouderbetrokkenheid.
Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Rog in zijn tweede termijn. Ik zie dat
het inderdaad heel belangrijk is dat de Minister de gesprekken tussen Ouders & Onderwijs
en de denominatieve organisaties bevordert. Ik dank de Minister voor het feit dat
hij zich daarvoor wil inspannen. Hij zei ook dat hij daar ongetwijfeld een rapportage
van krijgt. Ik wil hem vragen om de Kamer op de hoogte stellen wanneer er voortgang
te melden is.
Als laatste maak ik nog de opmerking dat ik denk dat er stappen nodig zijn die recht
doen aan de pluriformiteit van de ouderachterban. Ik wil er graag samen met de heer
Rog en anderen hier aan tafel over nadenken hoe we daaraan verder vorm kunnen geven.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. De heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Dank aan de Minister voor de uitgebreide beantwoording die we ook vandaag
weer hebben gekregen, en voor de warme woorden over ouderbetrokkenheid. Volgens mij
is iedereen in deze zaal betrokken bij de manier waarop ouders het onderwijs het beste
kunnen helpen ondersteunen, en bij de manier waarop zij aan de andere kant door het
onderwijs geholpen kunnen worden om de beste weg voor hun kind te vinden. Ik merk
dat daar verschillende beelden over bestaan. Ik kijk uit naar de voorstellen die daarover
in het plenaire debat gedaan worden.
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. Ook ik dank de Minister voor zijn eerste termijn. Volgens
mij moet het vandaag veel meer gaan over het feit dat we dit thema voorbij de vrijblijvendheid
trekken dan over de vorm waarin we het gieten. Ouderbetrokkenheid moet echt beter
geborgd zijn, zoals ik al zei: het liefst op elke school, in elke visie en in elk
beleid. Ik hoor de Minister zeggen dat dit in een thema aan de orde kan worden gesteld
bij de onderwijsinspectie in haar onderzoek. Dat vind ik toch iets te mager. Ik denk
dat ouders een ontzettend belangrijke schakel zijn in ons onderwijs. Daarover hebben
we het vandaag nou juist gehad. Ik vind het echt een gemiste kans als we die niet
structureel meenemen, ook in het onderzoek van de inspectie.
Nogmaals, onze zorg gaat met name uit naar kwetsbare ouders en kinderen. We kijken
uit naar de toegezegde nadere invulling op het punt van passend onderwijs, voorafgaand
aan het AO, en naar de nadere inkleuring van de borging in de lerarenopleidingen.
Ik heb nog twee openstaande vragen. Ik moest net heel even de zaal verlaten, dus misschien
heb ik de beantwoording gemist. In dat geval mijn excuses. Ik heb gevraagd of de Minister
het beeld herkent dat ouderbetrokkenheid op dit moment negatief wordt beïnvloed door
de werkdruk en het lerarentekort, doordat schoolleiders en docenten er niet aan toekomen
omdat ze er geen tijd voor hebben en niet omdat ze het niet willen.
Ik heb ook gevraagd of de Minister zou kunnen reflecteren op twee concrete punten
uit de aanbevelingen van de heer Dullaert, namelijk het punt over informed consent
en het punt over preventie. Het gaat dan niet om het hele punt. Ik vraag de Minister
om bij die twee punten in te zoomen op ouderbetrokkenheid.
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Dank u wel. Ik had de Minister gevraagd om een reflectie op de woorden van zijn voorganger
die in een brief staan die wij vandaag bespreken. We hebben het dan over Staatssecretaris
Dekker. Hij ervaarde het als een probleem dat vooral laagopgeleide ouders hun kind
gewoon naar de school in de wijk sturen in plaats van een lange zoektocht te houden.
De vraag is of dit kabinet nog steeds vindt dat dit een probleem is, of dat eerder
het omgekeerde een probleem is, namelijk de rondtrekkende karavaan langs open dagen
van scholen met een bijzonder onderwijsconcept.
We gaan het later nog hebben over ouderbetrokkenheid in relatie tot passend onderwijs.
Ik kijk daar ontzettend naar uit en ik hoop dat de Minister daarin kan meenemen dat
er wat ons betreft niet alleen sprake moet zijn van een vraagbaak of een plek waar
je informatie kunt ophalen, maar echt van bijstand. Ouders staat het water namelijk
soms echt tot aan de lippen. Zij hebben die ondersteuning hard nodig, omdat ze de
strijd in hun eentje simpelweg niet kunnen winnen.
Voor mijn suggesties wat betreft scholenopdekaart.nl zal ik mij aanmelden voor de
boekenbon die ik schijn te kunnen winnen.
De voorzitter:
De heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik wil de Minister natuurlijk ook bedanken voor zijn uitgebreide beantwoording.
Ik merk wel op dat ouderbetrokkenheid steeds meer een containerbegrip begint te worden.
Het loopt uiteen van luizenmoeders en timmeropa's, waarvoor overigens mijn grote waardering
en respect, tot echte invloed op het beleid.
De voorzitter:
Mevrouw Van den Hul heeft een vraag aan u.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik heb een opmerking die mij net eigenlijk al van het hart moest, maar die heb ik
toen ingeslikt. Ik ga het nu toch zeggen. Ik wil ook graag een lans breken voor de
luizenvaders en de timmeroma's. Er wordt hier nu gezucht, maar dit is wel degelijk
belangrijk. Ook vaders zijn betrokken en ook oma's zijn betrokken.
De heer Van Meenen (D66):
Ik weet dit als geen ander. Ik ben het ermee eens. Ik heb in mijn opsomming niet alle
geslachten willen noemen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ben het volledig met u eens. Als de indruk is ontstaan dat ik dat zo vind, bied
ik daarvoor mijn nederige verontschuldigingen aan.
Maar goed, ik heb een ander punt. Ik vind dat we het veel meer moeten hebben over
de werkelijke invloed van ouders. Ik houd nog steeds staande dat die invloed gemarginaliseerd
is. Ik merk gelukkig wel dat we bezig zijn, maar ik roep op tot nog meer actie zodat
we op het vlak van de medezeggenschap en het leerrecht stappen gaan zetten. Ik zal
zelf ook doorgaan met mijn initiatief. Daar heb ik al eerder over gesproken.
Ik ben benieuwd naar de moties die er gaan komen. Wellicht heb ik er zelf ook nog
een, maar dat is mij nu nog niet bekend. Daar heb ik nog niet voldoende over nagedacht.
De voorzitter:
Daar gaat u nog over nadenken.
De heer Van Meenen (D66):
Daar ga ik nog over nadenken, voorzitter. Dank u zeer.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Allereerst dank aan de Minister voor de stevige beantwoording van de vragen
en voor de verheldering hier en daar. Ik heb er inhoudelijk niets aan toe te voegen.
Ik ben heel erg benieuwd naar de moties die collega Rog in petto heeft. Die zweven
ook mij voor ogen, dus misschien bloeit daar nog iets moois uit op.
De voorzitter:
Dank u wel. De Minister.
Minister Slob:
Voorzitter. Dank aan de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. De moties wacht ik
uiteraard af voor het VAO dat geagendeerd zal worden.
De heer Bruins vroeg om de voortgang te melden. Als dat mogelijk is, zullen we die
meenemen in de voortgangsbrieven die we altijd sturen.
Mevrouw Van den Hul vroeg of de werkdruk de ouderbetrokkenheid negatief beïnvloedt.
Ik heb al aangegeven – volgens mij was u daarbij – dat mijn beeld is dat het feit
dat de werkdruk zo hoog is, scholen juist dwingt om nog veel strakker afspraken over
ouderbetrokkenheid te maken en dit in de school te borgen. Waar dat in het verleden
bij wijze van spreken niet zo heel erg noodzakelijk was, word je nu eigenlijk gedwongen
om ervoor te zorgen dat je leraren zo veel mogelijk ontlast. Dan kan het helpen – en
niet alleen bij een onderwerp als dit – als je heel strak afspraken met elkaar maakt
over hoe je met dingen omgaat. Dat helpt docenten echt.
Ik was afgelopen maandag op de school van Eva Naaijkens en Martin Bootsma in Amsterdam.
Zij hebben dat prachtige boek geschreven dat het onderwijsboek van 2018 is geworden.
Ik kan het iedereen van harte aanbevelen. Het gaat ook over het ontlasten van werkdruk.
De schoolleider, mevrouw Naaijkens, vertelde mij dat ze echt het hitteschild is naar
docenten toe, juist met betrekking tot dit soort dingen. Alles wat er binnenkomt,
probeert zij zo veel mogelijk zelf af te vangen. Uiteraard horen leerkrachten de contacten
met de ouders te hebben, maar ik vond dit prachtige voorbeelden. Dit zijn echt voorbeelden
die je met elkaar moet uitwisselen. Zij schreven ze op in een boek, zodat ze verder
verspreid kunnen worden.
Ten aanzien van de aanbevelingen van de heer Dullaert, onder andere over het informed
consent en dergelijke: in de brief van 15 februari zijn we heel uitgebreid op deze
dingen ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daar even naar. Daarin zien we mogelijkheden
om ouderbetrokkenheid op een positieve manier verder te bevorderen, met name rondom
dat soort lastige onderwerpen. Gezien de tijd verwijs ik u dus naar de heel mooie
brief, vind ik eerlijk gezegd, die we daarover geschreven hebben.
De heer Kwint had het over de keuze die ouders maken. U kent het kabinet. We hebben
al een aantal keren verwoord dat we vinden dat ouders vrij moeten zijn om een schoolkeuze
te maken. Als ouders ervoor kiezen om een school in de buurt te kiezen, is dat hun
goed recht. Het is belangrijk dat ze uiteindelijk hun plek vinden in die school en
dat de ouderbetrokkenheid op een goede manier geregeld is.
Voorzitter. Volgens mij heb ik verder geen vragen meer gekregen. Ik wacht met belangstelling
te zijner tijd het voortgezet algemeen overleg af.
De heer Kwint (SP):
Mijn vraag was een iets andere. In de brief van Staatssecretaris Dekker die vandaag
besproken wordt, staat letterlijk dat het kabinet het een probleem vindt dat laagopgeleide
ouders hun kinderen primair naar een school in de buurt sturen. Mijn vraag is vrij
simpel, namelijk: is dat nog steeds het standpunt van dit kabinet?
Minister Slob:
Daarvoor verwijs ik naar de brieven die dit kabinet gestuurd heeft, onder andere bij
de Staat van het Onderwijs en de brief die u vorige week heeft gekregen, maar ook
naar de brief van vorig jaar, waarin wij heel nadrukkelijk hebben aangegeven dat we
de keuzevrijheid van ouders een belangrijk iets vinden. We praten dan niet in de sfeer
van problemen.
De voorzitter:
Ik kijk nog even naar de leden. Hiermee zijn we aan het einde van dit algemeen overleg
gekomen. Ik heb de heer Rog een aankondiging horen doen van een VAO. Dat zal worden
ingepland. Er is een aantal toezeggingen gedaan, die ik nog even met u wil doornemen.
De Minister heeft toegezegd dat de Kamer wordt geïnformeerd over de wijze waarop binnen
lerarenopleidingen aandacht wordt besteed aan ouderbetrokkenheid.
De Minister heeft toegezegd de Kamer t.z.t. te informeren over de wijze waarop digitale
informatiesystemen voor ouders over leerlingen zich verhouden tot nieuwe regelgeving
rond privacy, naar aanleiding van de gesprekken met onder andere Kennisnet en LAKS.
De Minister heeft toegezegd de Kamer in de voortgangsbrief te zullen informeren over
de resultaten van het overleg tussen Ouders & Onderwijs en andere ouderorganisaties
over de toekomstige vormgeving van de organisatiestructuur.
Dan zijn we hiermee aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de Minister
voor zijn komst naar de Kamer.
Sluiting 12.00 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.