Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 6 maart 2019, over lumpsumfinanciering in het primair en voortgezet onderwijs
31 293 Primair Onderwijs
               31 289
                Voortgezet Onderwijs
         
Nr. 449
                   VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
            
Vastgesteld 28 maart 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 6 maart 2019 overleg
                  gevoerd met de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, over:
               
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 4 februari
                           2019 inzake medezeggenschap in het funderend onderwijs (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 433);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 december 2018
                           inzake rapportages «Financiële Staat van het Onderwijs 2017» en «Zicht op besteding
                           van de middelen voor passend onderwijs» (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 145);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 oktober 2018
                           inzake reactie op het advies «Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden» van
                           de Onderwijsraad (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 11);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 30 november 2017
                           inzake rapportage «Financiële Staat van het Onderwijs 2016» (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 58);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 juni 2017 inzake
                           reactie op verzoek commissie inzake nadere informatie in reactie op de motie van het
                           lid Duisenberg c.s. over alternatieven voor of naast de lumpsum (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 27) (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 140);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 30 mei
                           2017 inzake reactie op verzoek van het lid Van Brenk, gedaan tijdens de regeling van
                           werkzaamheden van 9 mei 2017, over het bericht «Extra onderwijsgeld niet traceerbaar»
                           (Kamerstuk 31 289, nr. 347);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 mei 2016 inzake
                           reactie op de motie van het lid Duisenberg c.s. over alternatieven voor of naast de
                           lumpsum (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 143);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 9 mei 2017
                           inzake beleidsreactie inzake evaluatie materiële instandhouding primair onderwijs
                           2010–2014 (Kamerstuk 31 293, nr. 373);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 februari
                           2017 inzake voortgang vereenvoudiging bekostiging voortgezet onderwijs en reactie
                           op advies Onderwijsraad (Kamerstuk 31 289, nr. 345);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 maart
                           2016 inzake reactie op het rapport «Een bodemloze put?» van Beter Onderwijs Nederland
                           en stand van zaken motie van het lid Duisenberg c.s. over alternatieven voor of naast
                           de lumpsum (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 27) (Kamerstuk 27 923, nr. 223);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 5 december 2016
                           inzake reactie op verzoek commissie inzake nadere reactie op motie van het lid Duisenberg
                           c.s. over alternatieven voor of naast de lumpsum (34 550-VIII, nr. 98);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 5 maart
                           2019 inzake reactie op motie van het lid Van Meenen inzake het bekostigen op schoolniveau
                           (Kamerstuk 34 950 VIII, nr. 10) (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 436);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 4 maart
                           2019 inzake reactie op verzoek commissie over de brief van Open State Foundation aangaande
                           open data (35 000-VIII, nr. 166);
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 11 december
                           2019 inzake aanbieding evaluatie Vensters PO (31 293, nr. 425);
– de brief van Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 4 maart 2019
                           inzake antwoorden op vragen commissie over de evaluatie van het programma Vensters
                           PO (31 293, nr. 446).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Voorzitter: Tellegen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Bruins Slot, Rudmer
                  Heerema, Van den Hul, Kwint, Van Meenen, Rog, Tellegen en Westerveld,
               
en de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Aanvang 11.02 uur.
De voorzitter:
Een hele goedemorgen. Ik heet eenieder op de publieke tribune welkom bij dit algemeen
                     overleg over de lumpsumfinanciering in het primair en voortgezet onderwijs. Hartelijk
                     welkom aan de Minister en zijn ambtenaren en hartelijk welkom aan mijn collega's.
                     U bent weer met veel. We hebben dit debat over dit onderwerp zorgvuldig voorbereid,
                     op tal van manieren. Vandaag mag u al die opgedane kennis met ons delen. De heer Beertema
                     schuift ook nog aan. Ik heb geconstateerd dat u allen zes minuten spreektijd heeft.
                     Ik wou maar eens beginnen met twee interrupties per persoon. Die interrupties doen
                     we dan in tweeën, en kort.
                  
De heer Kwint van de SP, aan u het woord.
De heer Kwint (SP):
Dank. Onderwijs staat of valt met een goede docent. Dat is waar we het vandaag over
                     hebben. Na een heel erg lang voortraject van gesprekken, rondetafels, rapporten, internetconsultaties
                     en nog veel meer bespreken we vandaag de vraag hoe we ervoor zorgen dat het geld waarvan
                     wij vinden dat het naar goed onderwijs moet, ook zo veel mogelijk in de klas terechtkomt.
                     Dan heb je het inderdaad over de lumpsum, die mysterieuze grote zak geld die naar
                     onderwijsinstellingen gaat die er dan dingen mee doen. Vaak zijn dat goede dingen,
                     maar welke dingen precies, blijft voor ons een raadsel. Want of het nu ging om het
                     extra geld voor hulp in de klas of om het extra geld voor leraren, elke keer wanneer
                     de SP iets vroeg, bijvoorbeeld hoeveel klassenassistenten of docenten van dit geld
                     waren aangenomen, was het antwoord: dat weten we niet. En dat is raar, want waar de
                     politiek vooraan staat om, als er extra geld is, te claimen dat ze een succes hebben
                     binnengehaald op het terrein van meer docenten, staart de politiek naar de eigen schoenzolen,
                     schoenpunten eigenlijk, wanneer er gevraagd wordt wat er nou precies met dat geld
                     gebeurd is.
                  
Toch zijn er mensen enthousiast over de lumpsum. Opeenvolgende kabinetten bijvoorbeeld,
                     de raden, onderwijsbestuurders. Dan heb je het wel zo ongeveer. Het was frappant.
                     Wij vroegen het onderwijs te reageren op de lumpsum en mogelijke alternatieven. De
                     kloof tussen bestuurders en docenten werd pijnlijk duidelijk. Waar 95% van de bestuurders
                     enthousiast reageerde op de lumpsum – zij staan immers dichter bij de praktijk dan
                     het ministerie – was de absolute meerderheid van de docenten juist negatief. Zij zeiden:
                     wij ervaren niks van die vrijheid die bestuurders denken te ervaren; waar gaat het
                     geld eigenlijk allemaal naartoe? En verdedigers van het systeem in de Kamer komen
                     vaak niet verder dan: zo hoort dat in ons onderwijsbestel met vrijheid van onderwijs.
                     Alsof de lumpsum niet een betrekkelijk recent fenomeen is. Mijn persoonlijke favoriet:
                     ja maar u wilt dat er straks voor elk potlood een bonnetje naar Zoetermeer wordt opgestuurd.
                     Intellectuele armoede wat mij betreft, met de leraar als kind van de rekening.
                  
Wat de SP betreft houden we daarmee op. Daarom stellen wij twee richtingen voor. Die
                     tijd hebben we gelukkig ook, aangezien het kabinet dusdanig voortvarend aan de slag
                     gegaan is met de motie-Van Meenen over het direct financieren van scholen dat het
                     onderzoek dat afgelopen december klaar had moeten zijn, de komende maanden waarschijnlijk
                     toch een keer van start gaat. Dus wij hebben tijd om nog wat dingen aan het onderzoek
                     toe te voegen. Dus kabinet, graag de eigen overwegingen, voor- en nadelen, waardering
                     van onderstaande twee opties meenemen in het onderzoek.
                  
Voorstel één. Zet een schot in de lumpsum: een minimumpercentage dat scholen aan zowel
                     leraren als onderwijsondersteunend personeel moeten uitgeven. Wil je meer, dan mag
                     dat. Wil je minder, dan mag dat niet. Voordeel is dat een relatief grote autonomie
                     voor schoolbesturen overblijft, als je dat een voordeel vindt. De nadelen zijn natuurlijk
                     ook duidelijk, want voor je het weet heb je hier dezelfde discussie die we ook over
                     de functiemix gehad hebben: er is wel geld vrijgemaakt, maar waar is het uiteindelijk
                     nou aan uitgegeven? Dat salarisverhogingen voor leraren bijvoorbeeld uitblijven als
                     een soort besparing. Maar voor ons staat als een paal boven water dat deze optie al
                     een forse verbetering zou zijn.
                  
De andere optie is: de leraar helemaal uit de lumpsum halen. De overheid betaalt een
                     leraar immers de facto toch al en kan dat bijvoorbeeld doen door het bestuur een aanvraag
                     te laten doen bij het ministerie: wij hebben voor onze school zoveel leerlingen met
                     zoveel ondersteuningsbehoefte, dus wij stellen voor dat wij daar zoveel leraren voor
                     aannemen. Het ministerie zegt ja of nee en het schoolbestuur declareert vervolgens
                     de kosten. Of je neemt ze direct in dienst van de overheid, net als bijvoorbeeld agenten.
                     Ze vervullen immers beiden een publieke functie. Bijkomend voordeel: een schoolbestuur
                     is qua financiën primair verantwoordelijk voor randzaken en kan zich voor de rest
                     buiten de financiën richten op goed onderwijs. Heeft dat geen nadelen? Ongetwijfeld
                     ook. Maar, en dat is voor ons het centrale punt, beide opties zijn een forse verbetering
                     ten opzichte van nu.
                  
Deze opties voorkomen dat een docent een sluitpost van de begroting is en zorgen ervoor
                     dat geld voor leraren daadwerkelijk bij de leraren terechtkomt. Dat het geen overbodige
                     luxe is, blijkt ook wel uit bijvoorbeeld eerdere onderzoeken van mensen als Duijvestijn
                     en Van Haandel. Wij hebben als overheid die verantwoordelijkheid te nemen. Je voorkomt
                     dat scholen om de begroting rond te krijgen kiezen voor grotere klassen, je verlicht
                     de taak van schoolbesturen, waardoor bijvoorbeeld de noodzaak van de toename van alleen
                     maar fulltime betaalde onderwijsbestuurders afneemt en je doet meer dan wat nu soms
                     wordt voorgesteld, namelijk controle achteraf. Voor de SP is controle achteraf op
                     wat er met het geld gebeurt niet genoeg. Wij moeten ook in staat zijn om aan de voorkant
                     richting te geven aan wat er met het geld dat wij voor onderwijs beschikbaar stellen
                     zou moeten gebeuren. Want met alleen controle kom je er niet.
                  
Kortom, docenten verdienen beter en ik hoop dat vandaag, na een lang voorbereidingstraject,
                     de Kamer deze stap ook durft te zetten.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Van den Hul van de PvdA.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. De meeste onderwijsmensen die ik spreek hebben grote zorgen
                     en zien veel ruimte voor verbetering. Dan gaat het over meer inspraak, meer transparantie,
                     meer handen in de klas, minder kinderen in de klas, meer geld naar het onderwijs.
                     En een groep leraren pleit – het werd net al genoemd – voor het in dienst nemen van
                     leraren door de overheid. Wat volgens mij niemand wil, behalve misschien een aantal
                     accountants, is: terug naar de tijd van voor de lumpsum, de tijd van bonnetjes en
                     tot achter de komma declareren. Maar waar iedereen het ook over eens is: de bekostiging
                     van ons onderwijs staat onder druk en dat komt mede door de huidige lumpsum.
                  
De balans tussen autonomie en verantwoording is niet goed, concluderen ook de Ministers.
                     Om die balans te herstellen komen zij met een aantal maatregelen. Er komen verplichte
                     openbare benchmarks. Besturen gaan beleidsrijk begroten en er wordt gewerkt aan een
                     vereenvoudigde bekostiging. Maar de hamvraag laat het kabinet vooralsnog onbeantwoord:
                     is de huidige financiering toereikend? Vraag het een willekeurige leraar, schoolleider
                     of onderwijsondersteuner en het antwoord zal zijn: nee. Vraag het een willekeurige
                     ouder of leerling van een school waar de vierdaagse schoolweek is ingevoerd en ook
                     hun antwoord zal zijn: nee. Vraag het een willekeurig lid van een onderwijsbond of
                     een mr en ook hun antwoord zal zijn: nee. Ik ben geneigd het met ze eens te zijn.
                     Maar het meest eerlijke antwoord is: we weten het simpelweg niet.
                  
Voorzitter. We hebben het hier in deze commissie eerder geconstateerd: het is uur
                     U in ons onderwijs. Dagelijks worden er klassen naar huis gestuurd omdat er geen leraar
                     te vinden is. Er zijn scholen die zich zelfs genoodzaakt zien over te gaan tot een
                     vierdaagse schoolweek. Tegelijkertijd zien we schoolbesturen en samenwerkingsverbanden
                     met enorme financiële reserves. Een op de zes besturen pot te veel op, zo constateerde
                     de PO-Raad gisteren nog in een eigen onderzoek. Daarnaast weten we dat de functiemixmiddelen
                     lang niet altijd zijn terechtgekomen waar dat had gemoeten en krijgen we nog steeds
                     signalen dat er besturen zijn die andere gaten dichten met de middelen die waren bedoeld
                     om de werkdruk te verminderen.
                  
De Minister verwijst in de debatten die we over deze problemen hebben, vaak naar de
                     cao-tafel. Maar de positie van de vakbonden aan tafel, en daar heb ik het al vaker
                     over gehad, is oneerlijk. Oneerlijk tegenover de positie van de raden, de onderwijswerkgevers.
                     Die weten namelijk wel hoeveel geld er beschikbaar is. De werknemers tasten tijdens
                     de onderhandelingen in het duister. Dus als de Minister bepleit dat de oplossing aan
                     de cao-tafel ligt, dan graag wel een cao-tafel met een eerlijk speelveld.
                  
Want de hamvraag is nog steeds: is de bekostiging wel toereikend? Zolang we nog geen
                     resultaten hebben van het onderzoek naar de toereikendheid van de bekostiging, waar
                     praten we dan over vandaag, wetende dat er ook vandaag weer kinderen naar huis zijn
                     gestuurd omdat er geen leraar was? Wat is dat eigenlijk, toereikend? Voor ons is het
                     pas toereikend als blijkt dat er genoeg geld is voor leraren, schoolleiders en onderwijsondersteuners
                     om betere arbeidsvoorwaarden uit te onderhandelen. Dat wil zeggen: extra middelen
                     die ook echt voor de vermindering van werkdruk kunnen worden ingezet. En een beter
                     salaris voor leraren, schoolleiders en onderwijsondersteuners. Het vso in de cao vo,
                     waar ze horen. Maar ook om er zeker van te kunnen zijn dat er op elke school een conciërge
                     rondloopt. Dat klassen niet meer overvol zitten en waar nodig klassenassistenten kunnen
                     worden ingezet. Is de Minister dit met ons eens? En vooral, deelt hij de conclusie
                     dat de huidige lumpsum, of in elk geval de huidige besteding daarvan dit alles nu
                     onvoldoende realiseert?
                  
Voorzitter, het onderwijs heeft niet voor niets een sectorbrede staking aangekondigd.
                     Het water staat ze aan de lippen. Wij roepen het kabinet daarom nogmaals op meer te
                     doen, te beginnen bij het versterken van het inzicht en de inspraak. Is de Minister
                     bereid de reserves aan te pakken? Niet alleen zou de Onderwijsinspectie wat ons betreft
                     moeten toezien op een ondergrens van een 0,5% bij de reserves, maar ook een bovengrens
                     van 1,5%, zoals ook de commissie-Don al in 2009 adviseerde. Het kan niet zo zijn dat
                     geld dat bestemd is voor leraren, verdwijnt in andere hoeken of gaten. Krijgt de Minister
                     deze signalen ook? Hoe kijkt hij aan tegen het aanbrengen van schotten in de lumpsum,
                     zodat salarissen voor leraren en onderwijsondersteunend personeel worden geoormerkt?
                  
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heeft de heer Beertema een vraag.
De heer Beertema (PVV):
Het had misschien ook wel aan het einde van het betoog van mevrouw Van den Hul gekund,
                     voorzitter, maar goed. Mevrouw Van den Hul vraagt zich af of de onderwijsbegroting
                     wel voldoende is. Ik hoor dat mevrouw Van den Hul wel kritisch is maar eigenlijk hetzelfde
                     doet als de koepels, de werkgevers van de leraren die hun leraren naar het Malieveld
                     sturen om te staken. Dat zijn diezelfde werkgevers die 158 miljard op de bank oppotten.
                     Maar ik hoor mevrouw Van den Hul eigenlijk zeggen dat er meer geld bij moet komen.
                     Dat is net als wat al die koepels zeggen: er moet meer geld bij. Versta ik u nou goed,
                     is dat ook uw bedoeling?
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Even een paar misverstanden uit de weg ruimen. Het zijn bij mijn weten niet de werkgevers
                     die hebben opgeroepen om te staken, maar de leraren zelf, sectorbreed. De bonden hebben
                     aangekondigd te zullen gaan staken. Dat is toch wel een wezenlijk verschil. Over die
                     toereikendheid zeg ik heel duidelijk: dat weten we dus niet en dat is nou juist het
                     probleem. We weten niet waar het geld naartoe gaat. We weten – dat constateerde de
                     heer Kwint ook al – dat eerdere maatregelen die voor leraren bestemd waren, niet hebben
                     geresulteerd in het oplossen van het probleem. Anders zouden scholen nu niet zijn
                     overgegaan tot een vierdaagse schoolweek. Maar weten we dat het niet genoeg is of
                     weten we dat het genoeg is? Wat we in elk geval weten, is dat het niet werkt. Dat
                     is eigenlijk de conclusie die ik hier trek.
                  
De heer Beertema (PVV):
Oké, die conclusie delen we dan. Maar is mevrouw Van den Hul van de Partij van de
                     Arbeid dan ook bereid om verdere stappen te overwegen, bijvoorbeeld meedenken met
                     Kwint van de SP om de lumpsumsystematiek echt heel grondig tegen het licht te houden
                     en bijvoorbeeld misschien te gaan oormerken, schotten te plaatsen enzovoort?
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voor die schotten pleit ik zeker ook zelf, dat heb ik net gezegd. Ik ga graag door
                     met mijn betoog en dan zal ik nog een aantal andere concrete voorstellen doen om het
                     huidige systeem inderdaad te verbeteren. Want dat dat moet gebeuren, daarover zijn
                     we het harstikke eens.
                  
Voorzitter. Ik was gebleven bij de schotten in de lumpsum, zodat salarissen voor leraren
                     en onderwijsondersteunend personeel ook echt worden geoormerkt. Daarmee gaan we wat
                     ons betreft niet terug naar de bekostiging op declaratiebasis, maar waarborgen we
                     juist dat het onderwijsgeld ook echt terechtkomt waar het bedoeld is terecht te komen,
                     namelijk bij het onderwijs. Hierbij is het ook van belang dat er een eenduidige definitie
                     komt van wat «overhead» eigenlijk betekent plus een realistische streefwaarde, zodat
                     het geld voor het primair proces ook echt daar terechtkomt. Dat punt werd ook vaak
                     gemaakt tijdens ons rondetafelgesprek. Ik ben heel benieuwd om te horen hoe de Minister
                     daartegen aankijkt. In het verlengde daarvan: is de Minister het met ons eens dat
                     de aanbeveling van de commissie-Dijsselbloem om middelen bestemd voor zorgleerlingen
                     als zodanig te oormerken en scholen te vragen zich over de besteding hiervan publiekelijk
                     te verantwoorden, alsnog moet worden opgevolgd?
                  
Is de Minister het met ons eens dat scholen geen geld meer zouden moeten uitgeven
                     aan nieuwbouw of uitbouw van schoolgebouwen? Want valt dat niet onder de zorgplicht
                     van gemeenten? Hoe beschouwt de Minister in dat licht de oproep van onder meer de
                     AOb, die pleit voor een actualisatie van de materiële bekostiging, dus de uitgaven
                     voor onder meer leermiddelen en schoonmaak? Zo wijzen zij erop dat de huidige budgetten
                     nog gebaseerd zijn op een ouderwets schoolbord in plaats van een digibord; toch wel
                     een verschil in bekostiging. Is de Minister het ermee eens dat dat toch niet meer
                     van deze tijd is?
                  
Tot slot, voorzitter. Het is goed dat de Minister de medezeggenschapsraad beter in
                     positie wil brengen, bijvoorbeeld als het gaat om de groepsgrootte. Maar bij al het
                     gesignaleerde oppotgedrag blijft de vraag of slechts een adviesrecht daarover de medezeggenschapsraad
                     voldoende krachtig in positie brengt. Waarom op dit punt geen instemmingsrecht, vraag
                     ik de Minister.
                  
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. De heer Van Meenen van D66.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Gisteren was zeer uitgebreid in het nieuws dat een op de zes schoolbesturen
                     te rijk is en dat is dan nog waarschijnlijk een geflatteerd bericht, want het onderzoek
                     kwam van de besturen zelf. Het is overigens een vaag onderzoek. Mijn vraag is, ook
                     aan die besturenorganisaties, of er enig besef is wat zo'n bericht doet met het maatschappelijk
                     draagvlak voor investeringen in onderwijs. Juist in de sector waar de nood het hoogst
                     is, ligt er geld op de plank. Mijn partij wil altijd investeren in onderwijs, maar
                     het is dan wel essentieel – dat is de andere zijde van de medaille – dat dat geld
                     dan ook op de goede plek terechtkomt: in de klas, bij die leraar en bij die leerling.
                     En dat is waar ik mij grote zorgen over maak, want als we dat niet voor elkaar krijgen,
                     krijgen we hier in Den Haag de handen niet op elkaar voor extra investeringen.
                  
Voorzitter. Het huidige systeem laat te veel ruimte voor verkeerd gedrag. Te vaak
                     blijf het geld hangen in bestuurlijke lagen en onnodige en bovenmatige reserves. Er
                     is meer aandacht voor bedrijfs- en beheersmatig beleid met onheldere schaalvoordelen
                     en risicomijdend gedrag dan voor onderwijsbeleid. Ik zeg zeker niet dat elk bestuur
                     het verkeerd doet, maar ik zeg wel dat het systeem te veel ruimte laat voor verkeerd
                     gedrag. D66 maakt nu de balans op en constateert dat de verhouding tussen autonomie
                     en verantwoording niet op orde is. Met het verschuiven van de macht naar besturen
                     is de tegenmacht en de verantwoording onvoldoende meegenomen en hierdoor krijgen we
                     niet duidelijk bij welke besturen het fout gaat.
                  
Voorzitter. Verticaal toezicht vanuit Den Haag op het onderwijs is verslechterd, doordat
                     we geen directe relatie meer hebben met de scholen. We regelen alles met besturen
                     én met sectorraden. Afspraken die met sectorraden worden gemaakt, zijn op geen enkele
                     manier bindend. Überhaupt hebben de sectorraden geen doorzettingsmacht naar de besturen
                     en hierdoor worden er constant afspraken en beloftes niet nagekomen, zoals bijvoorbeeld
                     meer leraren in een hogere schaal of minimaal twee uur bewegingsonderwijs. Maar ik
                     kan er nog een veel langere lijst van opsommen!
                  
Voorzitter. Ook het horizontaal toezicht is onvoldoende meegegroeid, omdat besluiten
                     worden genomen op een vaag bestuurlijk niveau, en ook schoolleiders schermen hiermee.
                     Daarom heeft D66 voorgesteld om scholen direct te bekostigen, de herkenbare plek voor
                     iedereen: voor ouders, leerlingen, leraren, de overheid en de samenleving. Dat is
                     waar het onderwijs plaatsvindt: dat gebouw in die wijk met aan de top een schoolleider.
                     De school gaat over de uitgaven en daar worden de keuzes gemaakt.
                  
Het succes van de werkdrukmiddelen, die direct op schoolniveau zijn uitgekeerd en
                     ingezet, laat zien dat het kan en dat het leraren helpt. Dat geldt ook voor het project
                     Geldstromen door de school van Marije van den Berg. Ik laat het hier nog een keer
                     zien en daar schrik je natuurlijk van. Wat ik nu omhooghoud, is niet het ontwerp van
                     een kerncentrale maar een schema van hoe geld bij kinderen en leraren terechtkomt.
                     Dat project heeft mooi in beeld gebracht hoe de onderwijsmiljarden van OCW uiteindelijk
                     wel of niet naar klas 7b gaan. En zo blijkt dat van elke onderwijseuro uit het ministerie
                     € 0,60 uiteindelijk bij de school terechtkomt. Bij een eenpitter blijkt dat overigens
                     € 0,84 te zijn.
                  
Voorzitter. Dit voorstel richt zich totaal niet – voordat daarover onhelderheid ontstaat
                     – tegen samenwerking tussen scholen. Sterker nog, elke school zou moeten samenwerken
                     op allerlei aspecten: ondersteuning, facilitering, personeelsbeleid, ICT en huisvesting.
                     Maar het moet een keuze van de school zelf worden. De samenwerking gebeurt wat ons
                     betreft in een coöperatie, zodat de zeggenschap en het eigenaarschap bij de scholen
                     en bij de leraren blijft. En ook de scholen kunnen dan worden aangesproken op hun
                     verantwoordelijkheden door leraren, leerlingen en ouders, en door ons. Hierdoor wordt
                     ook de schoolleider in positie gebracht. De Minister gaat uitvoering geven aan de
                     motie, die ik eerder met steun van de Kamer heb mogen indienen. Daar ben ik blij mee
                     en ik zie dat onderzoek tegemoet. Ik zeg er wel bij dat het denken bij mijn partij
                     niet stopt.
                  
Voorzitter. Dan de financiële positie. Vanaf 2013 is de bankrekening van basisscholen,
                     middelbare scholen en samenwerkingsverbanden substantieel gestegen. Het basisonderwijs
                     boekte in 2017 een fors positief resultaat en voegde dit toe aan een al flinke bankrekening.
                     Dit staat in schril contrast met de realiteit op scholen, waar een blijvend tekort
                     is aan goede leraren, ondersteuning, zorg en een lagere werkdruk. En ongetwijfeld
                     zijn er ook nog steeds docenten die bij de Action hun eigen spulletjes maar gaan kopen.
                     De Minister geeft in zijn brief aan dat hij dashboards wil opzetten waar de financiële
                     positie van scholen inzichtelijk wordt gemaakt. Inzichtelijk maken lost echter nog
                     niet het probleem op. Eerder zijn er door de commissie-Don, de oud-directeur van het
                     CPB en geen grappenmaker, normen opgesteld voor de financiële positie in het onderwijs.
                     90% van de scholen zit nu boven de bovengrenzen van de commissie-Don en D66 zou graag
                     zien dat dit soort bovengrenzen een meer bindende richtlijn worden met een pas-toe-
                     of leg-uitregeling erin, want wij moeten net zo alert zijn bij scholen die in financieel
                     gevaar komen als bij scholen die te veel geld overhouden. Ik zie graag een reactie
                     van de Minister tegemoet.
                  
Dan het instemmingsrecht, voorzitter. In het regeerakkoord is afgesproken dat in het
                     primair en voortgezet onderwijs de medezeggenschap instemmingsrecht krijgt op de hoofdlijnen
                     van de begroting. Voor mijzelf is dat een heel mooi punt; ik heb er zes jaar voor
                     gestreden. In het hoger onderwijs en het mbo is het er al. Ik roep de medezeggenschapsraden
                     nu op om goed gebruik te maken van dit instrument. Zorg dat je bestuur goede ondersteuning,
                     voldoende uitleg en scholing biedt en als dat niet het geval is, zeg dan maar nee
                     tegen die begroting. Dat gebeurt wat mij betreft nog veel te weinig.
                  
In andere onderwijssectoren is te zien dat er veel debat ontstaat over wat een hoofdlijn
                     nu precies inhoudt. Wij zouden medezeggenschapsraden kunnen ondersteunen door de hoofdlijnen
                     hier expliciet te omschrijven. Daarbij valt te denken aan onderwijsgevend en onderwijsondersteunend
                     personeel, de allocatie van middelen binnen het bestuur, de inzet van reserves, materiële
                     lasten en noem het maar op. Graag een reactie van de Minister hierop. Is de Minister
                     bereid met betrokken partijen in gesprek te gaan om te komen tot de beschrijving van
                     de hoofdlijnen van een begroting? Die kan overigens per sector verschillen.
                  
Tot slot, voorzitter. D66 is voorstander van vrije besteding van geld op scholen.
                     Ik zeg expliciet «op scholen», want ik ben ervan overtuigd, en de werkdrukmiddelen
                     hebben dat laten zien, dat dat maximale en goede ruimte biedt om het onderwijs zo
                     goed mogelijk in te richten. Wij willen verdere stappen in de verantwoording en dus
                     dat het geld direct naar de scholen gaat. De Minister wil een cultuurverandering en
                     ik waarschuw – dat heb ik bij de medezeggenschapsbesprekingen ook gedaan – dat het
                     instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting lang is tegengehouden met het
                     argument: we moeten vooral de cultuur veranderen. En ik zeg – dat heb ik toen gezegd
                     en ik herhaal het hier – dat wie zegt dat hij de cultuur wil veranderen, niet echt
                     iets wil veranderen. En dat moet wel gebeuren, voorzitter. Tot zover!
                  
De voorzitter:
Mijnheer Van Meenen, dank. De heer Kwint heeft een vraag.
De heer Kwint (SP):
Mooie marxistische analyse van de heer Van Meenen: de structuur gaat altijd voor de
                     cultuur. Dat kan ik toejuichen. Maar zegt de heer Van Meenen nou: de oplossing hiervoor
                     is dat het geld direct naar de scholen gaat? Is het dan «punt» en houdt het daar dan
                     ook mee op? Of zegt hij: we zouden ook wel kunnen denken aan de minimumpercentages,
                     zoals ik die heb voorgesteld? Dan gaat het om het percentage dat scholen minimaal
                     aan hun docenten moeten besteden.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb het bijvoorbeeld gehad over de richtlijnen van de commissie-Don en dat gaat
                     over de reserveposities. Ik ben niet tegen richtlijnen vanuit hier. Ik vind wel dat
                     je het systeem te star maakt als je wettelijk vastlegt dat het dat exact moet zijn.
                     Er moet ruimte zijn om daarvan af te wijken, maar dan wel: «pas toe» of «leg uit».
                     Ik vind het dus de moeite waard om de dingen die de heer Kwint op dat vlak heeft genoemd,
                     te ondersteunen. Dat geldt overigens niet voor zijn idee om de leraren uit de lumpsum
                     te halen of überhaupt om die bij het ministerie onder te brengen. Daar wil je echt
                     niet zijn als leraar!
                  
De heer Kwint (SP):
Dat vind ik een mooie conclusie, nadat meneer Van Meenen net acht minuten heeft uitgelegd
                     hoe verschrikkelijk het moet zijn om onder een schoolbestuur te dienen! Maar blijkbaar
                     willen ze dus ook niet bij een ministerie zijn. Dan ben ik benieuwd bij wie ze dan
                     in dienst moeten komen volgens de heer Van Meenen. Maar goed, laat ik hem ook een
                     compliment geven voor zijn constructieve houding in het eerste deel van zijn antwoord.
                  
De voorzitter:
De heer Van Meenen kan hier nog op reageren.
De heer Van Meenen (D66):
Misschien even. Voorzitter, ik ben het, zoals u wellicht weet, zelf heel lang geweest.
De voorzitter:
Dat weet ik, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Als jij leraar wordt, waar wil je dan werken? Nou, op een school, voorzitter! Een
                     school is zo'n gebouw waar mensen bij elkaar komen om goed onderwijs te doen. Dat
                     is waar je voor kiest. Je kiest er niet voor om een soort halve ambtenaar te worden.
                     Met alle respect voor ambtenaren, maar dat is een ander soort beroep. En je kiest
                     er ook niet per se voor om een werktuig te worden in de handen van mensen die eens
                     per jaar bij jou op werkbezoek komen.
                  
De voorzitter:
Helder. Mijnheer Van Meenen was aan het einde gekomen van zijn betoog. Mevrouw Westerveld
                     voor GroenLinks.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel. Voorzitter. Wie heeft er meer baat bij een goede besteding van onderwijsgeld
                     dan de leraar? Leraren ondervinden de directe gevolgen van financiële keuzes op scholen.
                     Wanneer het schoolbestuur het onderhoud van het gebouw meer prioriteit geeft dan investeren
                     in personeel, heeft de leraar een vollere klas. Wanneer de conciërge is wegbezuinigd,
                     moet de leraar zelf de kapotte lamp vervangen. En zonder klassenassistent moet de
                     leraar het sinterklaasfeest en het schoolontbijt organiseren. Wanneer er geen geld
                     is voor stickers en knutselspullen, betaalt de leraar die vaak uit eigen zak. Iedereen
                     doet belangrijk werk in een school, maar juist de leraar is degene die het direct
                     merkt als geld niet op de goede plek komt. Zij of hij is essentieel voor goed onderwijs.
                     Daarom wil GroenLinks dat ze meer te zeggen krijgen over de besteding van onderwijsgeld.
                  
Het is niet zo gek dat het nu in de praktijk anders is. We hebben het systeem zo ingericht
                     dat het besturen van een school bijna net zo werkt als het besturen van een bedrijf,
                     met een huishoudboekje waarin wordt uitgegaan van risico's, waardoor er dus financiële
                     reserves worden opgebouwd. Inmiddels is het in het primair en het voortgezet onderwijs
                     samen bijna 7 miljard euro. Maar als de vraag «wat is er nu nodig voor goed onderwijs»
                     centraal zou staan, ben ik ervan overtuigd dat er meer geld naar de klas zou gaan
                     en minder naar de bankrekening.
                  
Daarom doen wij vandaag een aantal voorstellen om de leerkracht centraal te stellen.
                     In alle gesprekken die de commissie heeft gehad en in de internetconsultatie zien
                     we grofweg twee kampen. De bestuurders willen alles het liefste bij het oude laten.
                     De leraren en ook de leerlingen vinden dat de besteding en de verantwoording over
                     de financiën onvoldoende zijn. Dat laatste vindt GroenLinks ook. Ik vind het moeilijk
                     uit te leggen dat van zo veel onderwijsgeld niet duidelijk is waaraan het wordt besteed.
                     Ik vind het vooral storend dat het moeilijk is om de precieze cijfers te achterhalen.
                     Van betrokken leerkrachten horen we heel andere verhalen dan van de bestuurders. De
                     AOb constateerde in oktober: schoolbestuurtjes parkeren miljoenen op de bank. Maar
                     de PO-Raad stelde gisteren dat slechts 17% mogelijk te rijk is. Wat is het nu, vraag
                     ik de Minister. Kan de Minister reageren op deze berichten? Die berekeningen die wij
                     langs zien komen, kunnen niet allemaal waar zijn. Al die uiteenlopende geluiden maken
                     dit debat wel enorm lastig. Misschien wel de meest relevante vraag in dit debat is
                     of de Minister ook vindt dat er wat moet veranderen. Wil hij vasthouden aan het huidige
                     systeem, of wil hij wat veranderen aan de lumpsum?
                  
Voorzitter. We constateerden al eerder dat het onderwijsgeld per jaar 0,5 miljard
                     toevoegt aan de financiële reserves. Ik vind dat niet uit te leggen in het licht van
                     het oplopende lerarentekort. In een tijd waarin leerkrachten staken en vragen om meer
                     investeringen, is het niet te verkopen dat scholen geld overhouden. In februari vroegen
                     wij de Minister om verschillende scenario's uit te werken over hoe we onderwijsgeld
                     zo veel mogelijk kunnen besteden aan datgene waarvoor het is bedoeld, namelijk onderwijs.
                     We stelden een maximum voor – daar hoor ik nu ook een aantal collega's over – een
                     liquiditeitsratio van 1,5, conform hetgeen de commissie-Don in 2009 constateerde.
                  
Maar ook wij willen dat er meer gebeurt. We zien dat de regering in het verleden een
                     aantal keren akkoorden heeft gesloten met de sector. Jaren geleden is met raden en
                     vakbonden afgesproken dat meer leraren naar een hogere salarisschaal zouden gaan.
                     Die afspraak is, zo constateren we volgens mij allemaal, duidelijk niet nagekomen.
                     Dat geldt ook voor de 150 miljoen die was bedoeld voor het behouden en aantrekken
                     van jonge leerkrachten. Staatssecretaris Dekker zei letterlijk: ik kan geen bonnetjes
                     overleggen. Zo zijn er meer voorbeelden. De heer Van Meenen haalde er ook een aantal
                     aan. Hoe staat de Minister in dat kader tegenover het idee dat extra investeringen
                     in bijvoorbeeld conciërges of jonge leerkrachten in etappes worden uitgekeerd? Pas
                     na aantoonbare voortgang wordt het hele bedrag toegevoegd aan de lumpsum. Graag een
                     reactie van de Minister.
                  
Voorzitter. Wat vindt de Minister van een schot tussen personele en materiële bekostiging?
                     Een aantal collega's noemden dat al. Wil de Minister reageren op de petitie die is
                     gestart vanuit Leraren in Actie om de leraar uit de lumpsum te halen? Het interessante
                     daarvan vind ik dat dit het grote vingerwijzen tegengaat. Want als je de overheid
                     weer direct verantwoordelijk maakt voor de investering in personeel, kan de overheid
                     niet wijzen naar de schoolbesturen, die vervolgens terugwijzen en zeggen: het Rijk
                     investeert te weinig.
                  
Voorzitter. Dan over medezeggenschap. Ik zei het net al: leerkrachten hebben te weinig
                     invloed op de financiële keuzes van besturen. Ja, de medezeggenschap heeft adviesrecht.
                     Er zijn plannen om daar een instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting van te
                     maken. Maar we weten allemaal dat de mogelijkheid om echt mee te praten en te besluiten
                     over financiële keuzes afhankelijk is van de goede wil van het bestuur. Een mooi voorbeeld
                     van inspraak is de wijze waarop de werkdrukmiddelen in het primair onderwijs worden
                     uitgegeven. Hierbij maakt het lerarenteam samen met de directie de keuze. Ik zie ook
                     graag dat de medezeggenschap keuzes kan wijzigen, bijvoorbeeld door een recht op amendering
                     in te voeren. Uiteraard moet dan ook de kennis van financiën verbeterd worden. Dat
                     is in deze commissie ook al vaker gezegd, maar dat komt niet goed van de grond. Wat
                     denkt de Minister van de stelling dat er, als we de rechten versterken, meteen een
                     prikkel komt voor bestuurders om de medezeggenschap beter te faciliteren? Bij bestuurders
                     en toezichthouders is ook nog wel wat te verbeteren op het gebied van financiële kennis.
                     Is de Minister dat met ons eens?
                  
Voorzitter, nog een paar korte vragen. Hoe zit het nu met de verantwoording? Staan
                     inmiddels alle jaarverslagen en financiële stukken van schoolbesturen en samenwerkingsverbanden
                     openbaar op websites? Zijn er recent gegevens gekomen of komen er binnenkort nog gegevens
                     over de materiële bekostiging? Eerder bleek uit rapporten van Berenschot dat er jaarlijks
                     een tekort is van zo'n 270 tot 375 miljoen, maar dat ging over de periode tot 2014.
                     Hoe staat het er nu mee? Hoe denkt de Minister over de suggestie, die ook eerder in
                     gesprekken met ons is gedaan, om schoolgebouwen onder te brengen bij een rijksoverheidsdienst?
                     Dan halen we in ieder geval een fors deel van de risico's weg en bundelen we de kennis
                     bij één dienst. Ik vond dat een interessante gedachte. Is het een optie om financiële
                     risico's af te dekken met een centraal fonds, of een andere constructie, waardoor
                     niet al die verschillende scholen zelf hun eigen financiële reserve nodig hebben om
                     risico's af te dekken?
                  
Voorzitter, samenvattend. We hebben een aantal suggesties gedaan. Ook een aantal collega's
                     hier hebben interessante suggesties gedaan. Hiermee gooien we niet het hele systeem
                     op de schop, maar we vinden wel dat de transparantie beter kan. We zouden ook graag
                     de leerkrachten een centralere positie geven. We zijn erg benieuwd naar de reactie
                     van de Minister.
                  
De voorzitter:
Dank. De heer Rog van het CDA.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Binnen ons stelsel van vrijheid van onderwijs moeten alle
                     scholen voldoen aan deugdelijkheidseisen, maar kunnen zij in hoge mate van elkaar
                     verschillen op het gebied van onderwijsaanbod, pedagogiek en de didactische aanpak.
                     Bij zo'n systeem past ook de lumpsumbekostiging. We worden daar internationaal zelfs
                     voor geroemd, ook voor onze hoge onderwijskwaliteit.
                  
Maar er is ook kritiek. We hebben gezien dat de reserves in de afgelopen jaren flink
                     zijn toegenomen. Doelen die in akkoorden werden vastgelegd, zijn niet behaald. Ik
                     wil daarvan twee pregnante negatieve voorbeelden noemen.
                  
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heeft de heer Beertema een vraag.
De heer Beertema (PVV):
Een vraag over de eerste twee regels die bijna onopgemerkt voorbijgingen, maar die
                     toch zijn opgemerkt. Er wordt een verband gelegd tussen de vrijheid van onderwijs,
                     de vrijheid van bestuurders en ouders om hun scholen in te richten volgens bepaalde
                     principes enzovoorts, en de lumpsum, die daar onlosmakelijk bij hoort. Ik begrijp
                     daar helemaal niks van. Is dat wat meneer Rog van het CDA zegt? Voelt hij zich weer
                     op zijn ontzettend lange tenen getrapt als het gaat over die vrijheid van onderwijs?
                     Ik begrijp niet waar hij het vandaan haalt.
                  
De voorzitter:
Een korte interruptie.
De heer Beertema (PVV):
Ook als je de gebouwen en het personeel eruit haalt, hebben scholen nog steeds alle
                     vrijheid...
                  
De voorzitter:
Uw vraag.
De heer Beertema (PVV):
... om het in te richten zoals ze dat willen. Wat is zijn reactie daarop?
De heer Rog (CDA):
Volgens mij begrijpt de heer Beertema dat ik twee kanten benoem. Er zijn positieve
                     kanten, maar tegelijkertijd heb ik ook een aantal kritische bemerkingen. Daar ga ik
                     straks nog even wat op door. Maar ik denk inderdaad dat die vrijheid van inrichting
                     van scholen heel goed tot haar recht komt met de lumpsumbekostiging. Scholen kunnen
                     dan op een eigen manier dat onderwijs inrichten. Wanneer je alles aan de voorkant
                     zou inkaderen en vastleggen, doe je onrecht aan de vrijheid van inrichting. Dat is
                     het punt dat de heer Beertema inderdaad terecht oppakte uit mijn inleidende woorden.
                  
De heer Beertema (PVV):
Ik begrijp er nog steeds niks van dat de lumpsum op deze manier wordt gekoppeld aan
                     de vrijheid van onderwijs. Dat betekent dus dat een school van welke denominatie dan
                     ook de vrijheid heeft om klassen van 42 leerlingen in te richten, omdat ze bijvoorbeeld
                     een gereformeerde sportleraar willen aannemen. Als dat de vrijheid van onderwijs is,
                     gekoppeld aan die lumpsum, is de heer Rog mij nu al kwijtgeraakt.
                  
De voorzitter:
De heer Rog. Ik hoorde geen vraag.
De heer Rog (CDA):
Ik hoorde ook geen vraag, maar misschien is het goed om aan te geven dat scholen ontzettend
                     van elkaar verschillen. Veel mensen zeggen dat er in de afgelopen 50 jaar in het onderwijs
                     niks is veranderd. Ik kom wekelijks op meerdere scholen en ik zie ontzettend veel
                     verandering. Ik zie scholen die op een andere manier werken. Het is misschien niet
                     mijn keuze om mijn kinderen daarnaartoe te sturen. Er zijn bijvoorbeeld scholen die
                     werken in grotere klassen, waarbij er gerichte instructie in kleinere groepen wordt
                     georganiseerd. Dat valt voor mij onder de vrijheid van inrichting. Het is aan iedere
                     ouder en ieder kind om de keuze te maken om daar wel of niet naartoe te gaan. Die
                     vrijheid wil ik graag behouden.
                  
De voorzitter:
Dit leidt tot een vraag van de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
De hele artikel 23-discussie doen we wel een andere keer. Ik vind wel dat het CDA
                     hier de onderwijsvrijheid extreem ver oprekt. Stel dat we in de kinderopvang zeggen:
                     ik heb een lekker vernieuwend kinderopvangconcept; ik ga 24 baby's op één groep zetten,
                     met één begeleider. Dan staat de inspectie binnen een dag op de stoep. Waarom? Omdat
                     wij als overheid besloten hebben dat de veiligheid en de omgeving van een baby niet
                     gediend zijn bij zo veel baby's op maar één of twee begeleiders. Maar op het moment
                     dat die baby's 4 of 5 worden, is het ineens de vrijheid van een onderwijsinstelling
                     om een pedagogisch model te hebben waarbij het heel goed kan om 45 kinderen in een
                     klas te hebben. Dan zegt het CDA: dat is de vrijheid van onderwijs. Daar zit toch
                     een inconsequentie in?
                  
De heer Rog (CDA):
Volgens mij hebben wij als overheid een hele andere verantwoordelijkheid voor het
                     onderwijs dan voor de kinderopvang. De vergelijking vind ik dus niet zo relevant.
                     Ik zie wel – ik denk dat de heer Kwint het daarmee eens is – dat de meeste scholen
                     nog steeds in reguliere klassen met één leraar voor de groep werken, maar er zijn
                     ook voorbeelden waarin men meer met onderbouw-middenbouw-bovenbouw werkt, waarin een
                     deel in een wat grotere groep plaatsvindt en een deel in wat kleinere instructiegroepen,
                     soms meer op het niveau van de leerling en minder op leeftijd. Nogmaals, de keuze
                     voor een dergelijk concept is aan de school, en het is aan de ouders om daar wel of
                     niet voor te kiezen. Ik doe het niet, maar goed, iedereen mag daar zijn eigen keuze
                     in maken. Ik denk dat dat een groot goed is. Ik weet niet welke normen de heer Kwint
                     hierbij vanuit de overheid zou willen opleggen. Ik zie het als een groot goed dat
                     we die vrijheid hebben.
                  
De heer Kwint (SP):
Bijvoorbeeld een maximale klassengrootte. Dat is niet zo heel ingewikkeld. Dat doen
                     we namelijk ook bij de kinderopvang. En de kinderopvang is er nog een stuk minder
                     op gericht om kinderen iets bij te brengen dan het onderwijs, al gebeurt het daar
                     ook. Als je het hebt over het waarborgen van het daadwerkelijk kunnen bijbrengen van
                     iets aan een kind, dan zit er een ongelofelijke inconsequentie in het overheidsbeleid.
                     Dat kan de heer Rog toch niet ontkennen? Bij kinderen tot 4 jaar zeggen we «er mogen
                     er echt niet meer dan zoveel in een kleine ruimte zijn», maar op het moment dat kinderen
                     de magische leeftijd van 4 passeren, hebben scholen in één keer totale vrijheid om
                     te doen wat ze willen. Dat is toch inhoudelijk niet te verdedigen?
                  
De heer Rog (CDA):
De heer Kwint heeft het steeds over scholen, maar het zijn de ouders die de keuze
                     maken voor een bepaalde school met een bepaalde manier van werken. Ik denk dat dat
                     inderdaad een groot goed is. De heer Kwint kan met het voorstel komen om een maximale
                     klassengrootte vast te stellen, maar hij moet dan ook het financiële plaatje erbij
                     leggen. Dat hebben we nog niet gezien.
                  
De voorzitter:
Nee, nee, het is heel verleidelijk om u het woord te geven, maar nee. De heer Rog
                     was pas net begonnen met zijn vlammende betoog, dus dat zet hij nu voort.
                  
De heer Rog (CDA):
Ik ging naar een paar negatieve voorbeelden. Het eerste betreft de functiemix in het
                     p.o. Dat was een afspraak tussen de overheid, de vakbonden en de sectorraden. Er werd
                     geld toegevoegd aan de lumpsum, maar het doel om 42% van de leraren in een hogere
                     schaal te krijgen, werd bij lange na niet gehaald. Ik denk dat we moeten voorkomen
                     dat dit soort situaties nog eens voorkomen. Een ander negatief voorbeeld is de 150
                     miljoen om 3.000 jonge leraren aan te trekken of te behouden. Wat is hier fout gegaan?
                     Er is geld via de lumpsum naar de onderwijsbesturen gegaan, maar de overheid heeft
                     hier misschien wel een vergissing gemaakt door te stellen dat er 3.000 leraren van
                     aangenomen zouden worden, want we hebben dat aan de voorkant niet geregeld. We hadden
                     dat dus niet kunnen beloven, en dat moet je dat ook niet beloven. Op deze manier moeten
                     ook wij leren wat we kunnen verwachten en wat we kunnen waarmaken.
                  
Dan twee positieve voorbeelden, te beginnen met de 230 miljoen euro om de werkdruk
                     in het basisonderwijs te verlichten. Dat bedrag zal in deze kabinetsperiode worden
                     verdubbeld. Dat geld wordt in overleg tussen de schoolleiding en lerarenteams uitgegeven,
                     zodat leraren daadwerkelijk invloed hebben op het verminderen van de werkdruk. Ik
                     zie dat als een heel positief voorbeeld waarin geld dat aan de lumpsum wordt toegevoegd
                     op een juiste manier wordt uitgegeven. Een ander voorbeeld is de subsidieregeling
                     voor de zomerscholen in het voortgezet onderwijs om onnodig zittenblijven te voorkomen.
                     Daar gaat ieder jaar 9 miljoen naartoe, en we weten wat er met dat geld wordt gedaan,
                     want dat wordt verantwoord.
                  
De Onderwijsraad legt de vinger op een aantal zere plekken in het systeem. De Minister
                     heeft een heel aantal van die aanwijzingen behandeld in zijn brief. Ik denk dat hij
                     daar op een goede manier mee omgaat. Hij heeft bijvoorbeeld andermaal aangekondigd
                     dat hij onderzoek doet naar zowel de doelmatigheid als de toereikendheid van de bekostiging.
                     De Kamer was terecht kritisch over het niet-nakomen van de functiemixafspraken en
                     het uitblijven van de 3.000 leraren, maar we moeten ook leren om zelf kritisch te
                     zijn. De bekostiging moet vereenvoudigd worden. De incidentele bekostiging waarop
                     schoolbesturen nauwelijks meerjarig kunnen begroten moet worden beperkt.
                  
Aan de andere kant is het CDA van mening dat het slecht uitlegbaar is dat de reservepositie
                     van steeds meer scholen en samenwerkingsverbanden, net als de liquiditeit en de solvabiliteit,
                     steeds hoger wordt. Ze vallen vaak zelfs hoger uit dan de normen die de commissie-Don
                     heeft voorgeschreven, zoals de heer Linthorst ons ook heeft voorgerekend. Zij komen
                     daar ver bovenuit, ook in vergelijking met het mkb. We vragen de Minister daarom of
                     hij bij zijn onderzoek naar de wijze van begroten en de reserves, ook de vraag wil
                     betrekken of er een verantwoorde bovengrens kan worden gesteld aan reserves, de liquiditeit
                     en de solvabiliteit, rekening houdend met de omvang van het schoolbestuur, en dat
                     alles onder het motto «pas toe of leg uit». Op die manier wordt voorkomen dat belastinggeld
                     voor onderwijs onnodig wordt opgepot en komt dat geld gewoon in de klas terecht.
                  
Wat het CDA betreft mag van schoolbesturen verwacht worden dat zij beleidsrijk begroten
                     en inzicht verschaffen in waaraan het geld besteed is, en dat zij zich ook nadrukkelijk
                     naar het onderwijspersoneel en de ouders toe verantwoorden. Mijn vraag aan de Minister
                     is daarbij wel: in hoeverre is het de taak van de overheid om met benchmarks te komen,
                     of kan de sector dat zelf oppakken? Als het gaat om het ontsluiten van relevante data,
                     kunnen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs wellicht ook nog verder leren
                     van de mbo-sector, die met MBO Transparant heel veel inzicht verschaft. Misschien
                     wel meer dan nu gebeurt met de Vensters p.o. en vo. Ook de universiteiten hebben gisteren
                     aangekondigd binnenkort een dergelijk instrument te lanceren. Mijn vraag is hier:
                     wat is aan de overheid en wat is aan de sector zelf?
                  
Hoeveel tijd heb ik nog, voorzitter?
De voorzitter:
Eén minuut.
De heer Rog (CDA):
Dat is mooi. Ik wil nog ingaan op de doelfinanciering. De Onderwijsraad adviseert
                     terecht om daar terughoudend mee om te gaan. De Minister deelt die opvatting, net
                     als wij. Ik wil wel op een aantal aspecten ingaan. We hebben bijvoorbeeld de prestatiebox.
                     Daar zitten allerlei zaken in, zoals ICT-ontwikkeling, burgerschap, bewegingsonderwijs.
                     Onze vraag is: wat hoort thuis in de lumpsumbekostiging, en wat is een bijzondere
                     bekostiging, die incidenteel, dan wel structureel maar dan in een beperkt deel van
                     het onderwijs, moet neerslaan? Wij zien dat scholen nu voorzichtig zijn met het uitgeven
                     van dit soort subsidies of tijdelijke bekostiging, omdat ze ook niet zeker zijn van
                     de continuïteit van de bekostiging. Het CDA zoekt naar een duidelijk kader om vast
                     te stellen wanneer de overheid wel tot bijzondere vormen van financiering kan overgaan
                     en wanneer er voor de lumpsumfinanciering zou moeten worden gekozen. We zouden graag
                     zien dat de Minister een dergelijk kader opstelt, ook in gesprek met de sectorraden
                     en de lerarenorganisaties, zodat we heldere richtlijnen hebben voor wanneer er wel
                     en wanneer er niet moet worden overgegaan tot doelbekostiging.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. Mevrouw Westerveld heeft een vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De heer Rog noemde aan het begin een heel aantal voorbeelden waarin het niet goed
                     en waarin het wel goed is gegaan, waarbij er afspraken met de sector zijn gemaakt
                     die wel of niet op een goede manier zijn nagekomen. De heer Rog deed ook de heel concrete
                     suggestie om onderzoek te laten doen naar de vraag of we een verantwoorde bovengrens
                     kunnen afspreken, maar daar is in 2009 al onderzoek naar gedaan, door de commissie-Don.
                     Ik zou de heer Rog daarom willen vragen of hij ook bereid is om gewoon duidelijke
                     afspraken te maken over een harde bovengrens.
                  
De heer Rog (CDA):
Ik wil daar toch opnieuw naar kijken. Ik vind het van belang dat de overheid daarnaar
                     zoekt, maar ik vind dat zij ook met de sector in gesprek moet gaan, zowel met de leraren
                     als met de besturen. Er zitten een paar kanten aan, en daarom zeg ik niet onmiddellijk
                     dat je tot een bovengrens moet komen. Ik gaf zelf in mijn spreektekst bijvoorbeeld
                     ook aan dat je rekening moet houden met de bestuursgrootte. Ik vind dat dat wel even
                     zorgvuldig bekeken moet worden. Ik houd daar dus een genuanceerd verhaal over, want
                     ik heb het als buitengewoon ingewikkeld ervaren – ik zeg dit eventjes gewoon zonder
                     politiek te zijn – dat het vorige kabinet in een moeilijk periode, waarin we een economische
                     crisis hadden, toch heeft geïnvesteerd in het onderwijs, en dat van het extra geld
                     dat toen naar de sector is gegaan, minder dan een kwart bij de leraren terecht is
                     gekomen en meer dan de helft op de bankrekening. Ik vind dat uiterst moeilijk te verantwoorden.
                     Ik zoek dus naar een antwoord op de vraag: kunnen we grenzen vaststellen, maar tegelijkertijd
                     rekening houden met bijvoorbeeld hoge uitgaven voor het schoolgebouw of enorme krimp
                     die eraan zit te komen? Je kunt je voorstellen dat een solvabiliteitsniveau van 1,7
                     misschien hartstikke verantwoord is als je weet dat je over drie jaar 20% krimpt.
                     Ik noem maar eens wat. Daar moet dus wel nader naar gekeken worden.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat is een mooie verduidelijking. Hoe staat de heer Rog tegenover het idee dat we
                     wel een harde bovengrens afspreken en dat sparen mag, maar dat een bestuur dan wel
                     moet kunnen uitleggen waarom dat nodig is? Dan moet je bijvoorbeeld toestemming hebben
                     van zowel de medezeggenschapsraad als de raad van toezicht. We hebben dan wel die
                     harde bovengrens, maar er is dan ruimte voor uitzonderingen als die duidelijk uitgelegd
                     kunnen worden.
                  
De heer Rog (CDA):
Ik deed in mijn bijdrage de oproep om dit te onderzoeken. Ik noemde daarbij ook de
                     voorwaarde «pas toe of leg uit». Ik kan mij heel goed voorstellen dat de suggestie
                     van mevrouw Westerveld van GroenLinks om bijvoorbeeld ook de raad van toezicht of
                     de medezeggenschap een rol daarbij te geven, betrokken wordt bij zo'n onderzoek. Misschien
                     kunnen die daar wel een hele zinnige rol bij spelen.
                  
De voorzitter:
Dank aan de heer Rog. Het woord is aan de heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Afgelopen maandag heb ik een paar gastlessen gegeven op een
                     basisschool, aan groep 8. Dat gebeurt vaker. Ik vind het leuk om wat te vertellen
                     over politiek en staatsinrichting en om die kinderen te leren ontdekken wat ze zelf
                     allemaal al weten daarover. Er is ook altijd gelegenheid om vragen te stellen. Een
                     vraag die regelmatig terugkomt, weliswaar in verschillende toonaarden, is toch: wat
                     verdient u nou? Ik doe daar nooit geheimzinnig over. Ik noem dan het bedrag. Ik noem
                     dan een afgerond bedrag, voor zover ik dat ongeveer weet, want ik houd het zelf niet
                     zo heel goed bij. Dan zie je nog weleens dat kinderen bij wijze van spreken in eerste
                     instantie van hun stoel tuimelen: zo veel! Totdat je gaat uitleggen dat een onkostenvergoeding,
                     declaraties en allerlei toeters en bellen er niet bij zitten, en dat het een soort
                     lumpsumbedrag is. Dan snappen ze wel dat het een alleszins redelijke schadeloosstelling
                     is. Voor de SP ligt dat wat anders, maar dat is haar probleem.
                  
Ik moest daaraan denken bij de voorbereiding op dit dossier, op dit algemeen overleg.
                     Ik dacht toen: ligt het voor een school nou eigenlijk niet net zo, of is het iets
                     anders? Als ze gevraagd hadden «wat heb je op je bankrekening staan?», zou ik geweigerd
                     hebben om te antwoorden, om een paar redenen, waaronder dat mijn vrouw dat vooral
                     regelt en in de gaten houdt. Ik geef dat maar eerlijk toe. Zo werkt dat nu eenmaal.
                     Ik hoor andere Kamerleden hier nu op reageren. Zij vallen me altijd in de rede. Dat
                     kan niet meegeteld worden hè, voorzitter?
                  
De voorzitter:
Ik geloof dat dat in dit geval nog niet aan de orde is.
De heer Bisschop (SGP):
Jawel, jawel. Buiten de microfoon. Dat is het geraffineerde.
De voorzitter:
Dit was uw inleiding.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Publiek geld vraagt dus publieke verantwoording.
Als het gaat om de verhouding tussen verantwoording en autonomie heeft de Onderwijsraad
                     het over «betrekkelijke autonomie». Dat is een mooie term daarvoor. De Onderwijsraad
                     stelt ook dat er op dit moment geen beter alternatief is voor de lumpsum. Ik deel
                     die constatering. Als wij weten dat 80% tot 90% van de bekostiging gewoon besteed
                     wordt aan salarissen, is het vreemd om het beeld te blijven voeden dat het onderwijsgeld
                     in een donkere put verdwijnt. Op schoolniveau is dat prima inzichtelijk. De accountants
                     zien daarop toe. De jaarverslagen geven daar duidelijkheid over. Het probleem is misschien
                     dat wij geen geaggregeerde overzichten hebben, maar dat is een andere kwestie. Als
                     de Minister dan in de brief schrijft dat de balans tussen autonomie en verantwoording
                     niet goed is, dan wil ik daar graag een nadere toelichting op, want dat begrijp ik
                     feitelijk niet. Dat we meer zicht op bestedingen willen hebben, betekent toch nog
                     niet dat scholen te veel autonomie hebben? Ik krijg daar graag een reactie op van
                     de Minister.
                  
De Onderwijsraad geeft terecht aan dat scholen recht hebben op een stabiele bekostiging.
                     Het onderwijsveld geeft aan dat wat men «oppotten» noemt, in veel gevallen gewoon
                     te maken heeft met verantwoord rekening houden met vele risico's. Laat ik een recent
                     voorbeeld noemen waaruit duidelijk wordt dat ook een verwijt als «kijk eens naar die
                     economische crisis, toen hebben de besturen gewoon zitten potten af en toe», niet
                     terecht is. Door de Wet werk en zekerheid werd het voor scholen in 2015 lastiger om
                     vervanging bij ziekte te regelen. Het kabinet benadrukte bij herhaling dat vervangingspools
                     goede alternatieven waren. Veel bestuurders gingen daar terecht mee aan de slag. Wat
                     doet de fiscus nu? Die stelt onverwacht dat de vervangingspools niet onder de btw-vrijstelling
                     vallen en dat scholen alsnog moeten betalen. Gaat de Minister zich inspannen om dit
                     probleem te verhelpen? Wat kan de Minister meer in het algemeen doen om bestuurders
                     te helpen niet onnodig geld te reserveren? Ik krijg daar graag een nadere reflectie
                     op, ook in aansluiting op wat mevrouw Westerveld daarover heeft gezegd. Ik ben het
                     met collega Rog eens dat je wel verstandig met zo'n bovengrens moet omgaan, omdat
                     je met verschillende factoren te maken hebt.
                  
Voorzitter. De Minister geeft aan meer doelsubsidies te willen verlenen. Met het oog
                     op een stabiele bekostiging ben ik daar niet direct enthousiast over. Welke lessen
                     kunnen we leren van het hoger onderwijs, waar de eerste geldstroom steeds meer onder
                     druk komt te staan? Kan de Minister garanderen dat eventuele nieuwe doelsubsidies
                     niet in mindering zullen komen op het bestaande budget van de basisbekostiging en
                     dat het er dus extra bij komt? Want dan wil ik wel graag meepraten. In het kader van
                     de prestatieafspraken in het hoger onderwijs is deze norm al helder in de wet vastgelegd.
                     Dat zou dan ook voor de andere sectoren kunnen.
                  
Voorzitter. Ik merk dat er een onwankelbaar vertrouwen is in de positie van de medezeggenschapsraad.
                     Als er al kritiek is, is de oplossing steevast: er zijn meer bevoegdheden nodig en
                     meer scholing. Het klinkt soms als «je moet meer pillen slikken, want die pil werkt
                     niet goed». Is het reëel om te veronderstellen dat deze raden opgewassen zijn tegen
                     hun steeds verder uitbreidende taak, of worden ze steeds meer verantwoordelijk zonder
                     die verantwoordelijkheid feitelijk te kunnen dragen?
                  
Tot slot, voorzitter. De Minister gaat onderzoek doen naar de bekostiging per school.
                     Nu kan onderzoek op zichzelf geen kwaad wat ons betreft, maar wat zijn de kaders?
                     Is het bijvoorbeeld duidelijk dat het geld niet direct vanuit OCW naar de scholen
                     kan gaan, zoals sommige collega's bepleiten, of wordt deze optie toch onderzocht?
                     Wij vinden dat die op voorhand kan worden afgeserveerd, maar voor de rest steunen
                     wij het onderzoek.
                  
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
De heer Van Meenen heeft een vraag aan u.
De heer Van Meenen (D66):
Er zitten heel veel elementen in het verhaal van de heer Bisschop waar ik een vraag
                     over zou willen stellen, maar ik beperk me tot één daarvan, de medezeggenschap. De
                     heer Bisschop zegt hier eigenlijk: «Het is best wel moeilijk voor de medezeggenschap.
                     Er zijn partijen die willen die medezeggenschap maar versterken, maar dat moeten we
                     eigenlijk niet doen, want ze hebben het al zwaar genoeg, dus laten we het maar met
                     een onsje minder medezeggenschap doen. Dan hebben die besturen daar ook niet meer
                     zo veel last van. Dat staat maar in de weg.» Begrijp ik het nou goed dat hij dat zegt?
                     Als we die parallel even zouden doortrekken naar ons zware bestaan als Kamerleden,
                     waarin we in ons eentje zo ongeveer op moeten boksen tegen duizenden ambtenaren, zou
                     je ook kunnen zeggen: doe maar een beetje kleinere rol voor die Kamer, want die loopt
                     die bestuurders maar in de weg. Wat is hier de stip aan de horizon van de heer Bisschop?
                  
De heer Bisschop (SGP):
Dank voor deze vraag. Ik denk dat de vergelijking tussen de medezeggenschapsraad en
                     het parlement niet opgaat, omdat ik anders aankijk tegen de positie van de medezeggenschap.
                     Daarin verschillen wij van D66. Wij zien de tendens om medezeggenschap meer tot zeggenschap
                     te maken als een ongewenste ontwikkeling. Ik realiseer me dat er in de wetgeving inmiddels
                     het nodige aan versleuteld is, maar wat mij betreft is de medezeggenschapsraad meer
                     in een adviespositie dan in een beslispositie. Dat heeft ermee te maken dat de medezeggenschapsraad,
                     als je die instemmingsrecht en verantwoordelijkheid geeft, ook ter verantwoording
                     geroepen moet kunnen worden. Volgens ons ontbreken adequate instrumenten daarvoor.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Nou wordt het wel heel interessant. Dan ga ik toch die parallel met het parlement
                     maar even trekken. Ik vraag me af op welke manier wij als parlementariërs dan ter
                     verantwoording moeten kunnen worden geroepen. Dat kan volgens mij maar op één manier,
                     namelijk via verkiezingen. Dat is ook precies de manier waarop de medezeggenschapsraden
                     aan hun positie komen. Die ontlenen ze alleen aan dat feit. Eens in de zoveel jaar
                     worden wij ter verantwoording geroepen en dan gaan we verkiezingen houden. Ik daag
                     de heer Bisschop dus nog een keer uit om duidelijk te maken wat het verschil is met
                     het parlement, dat wel volgeladen is bevoegdheden. Sterker nog, wij gaan zelfs over
                     het geld en toch zijn wij geen uitvoerend orgaan. Wij zijn niet de Minister. Ik vraag
                     de heer Bisschop dus nog een keer om toch uitvoeriger op die vergelijking in te gaan
                     en mij uit te leggen waarom we wel met een onsje minder medezeggenschap zouden kunnen.
                  
De heer Bisschop (SGP):
De benadering van collega Van Meenen gaat uit van een tweedeling tussen enerzijds
                     het bestuur en anderzijds personeel en leerlingen, vertegenwoordigd door ouders en
                     docenten in die medezeggenschap.
                  
Wat ons betreft is er niet een soort trias politica in een school aan te brengen van
                     een wetgevende macht en een uitvoerende macht. Wat ons betreft is het bestuur ten
                     volle verantwoordelijk en wordt dat bijgestaan door, inderdaad, een raad van toezicht.
                     Die houdt toezicht, die wordt bijgestaan door een medezeggenschapsraad. Allemaal prima,
                     maar de structuur is van wezenlijk andere orde. Daar verschil ik inderdaad zeer bewust
                     met D66.
                  
De voorzitter:
De tweede interruptie van de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
De heer Beertema zal het een keer zonder mij moeten doen. Er wordt altijd met veel
                     gezag naar de heer Bisschop geluisterd en terecht, maar hier raken we toch wel een
                     cruciaal punt, in deze discussie. Want zelfs de heer Bisschop vindt dat geld soms
                     niet goed in de klas terechtkomt, dat er te hoge reserves zijn, et cetera, et cetera.
                     En toch zegt hij: «Ik vind de interne checks and balances in de school eigenlijk al
                     uit het lood; er is nu al te veel invloed voor leraren, voor ouders, voor leerlingen,
                     daar moeten we eigenlijk van af, want het uiteindelijke primaat ligt volledig bij
                     het bestuur. We moeten alles in handen leggen van dat bestuur. Daar mogen degenen
                     voor wie die school bestaat – dat is namelijk niet het bestuur – een adviesje over
                     geven.» Zó versta ik hem. Dat is toch onbestaanbaar, zou ik haast zeggen? Dat zouden
                     we hier ook niet accepteren?
                  
De heer Bisschop (SGP):
Deze benadering negeert dat het bestuur, dat volledig verantwoordelijk is, dat bevoegd
                     gezag is, ook wettelijk gezien, wel degelijk door checks and balances gecontroleerd
                     wordt. Ik noemde al de raad van toezicht, en natuurlijk heeft ook de medezeggenschap
                     een positie. Ik kan me voorstellen dat op veel scholen ook leerlingen rechtstreeks
                     hun inbreng hebben. Dat zijn allemaal uitstekende zaken, maar het gaat mij om een
                     heldere definiëring van de verantwoordelijkheid. Als je verantwoordelijkheid ergens
                     belegt, beslissingsbevoegdheid belegt, dan moet je ook verantwoordingsbevoegdheid
                     organiseren. Dat is wat mij betreft een ongewenste ontwikkeling via de mr. Dat is
                     geen nieuw standpunt, overigens.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ten slotte, voorzitter. Voor die verantwoordingsbevoegdheid zie ik het afleggen van
                     verantwoording in de huidige structuur – daar vind ik ook van alles van, maar goed
                     – van de raad van toezicht, het bestuur en de medezeggenschap. Ik zie de verantwoording
                     achteraf met name naar de raad van toezicht. Maar vooraf, voordat we gaan besluiten
                     waar we bijvoorbeeld ons geld aan uit gaan geven, zie ik een hele duidelijke rol voor
                     de medezeggenschap. Zo is het hier feitelijk ook geregeld. Ik begrijp wel dat ik de
                     heer Bisschop niet van zijn idee af kan krijgen dat een bestuur boven ons gesteld
                     is en dat we dat eigenlijk zo min mogelijk voor de voeten moeten lopen. Maar ik vind
                     het wel zorgelijk, omdat hier toch met gezag naar zijn stem wordt geluisterd. Daarom
                     probeer ik daar toch wat gaatjes in te prikken, want op dit vlak maak ik me echt hele
                     grote zorgen over deze benadering.
                  
De heer Bisschop (SGP):
Ik zou van de weeromstuit ook graag collega Van Meenen willen overtuigen, maar ik
                     vrees dat dat net zo min gaat lukken. Waar het mij om gaat, is dat ik erken, met de
                     heer Van Meenen, dat er een stelsel van checks and balances nodig is. Maar wij kiezen
                     er heel duidelijk voor om de bevoegdheden, de zeggenschap bij het bestuur te laten
                     en de medezeggenschap daaromheen te organiseren. Daar zien wij voldoende mogelijkheden
                     toe, zodat het bestuur, mits die hele structuur goed is ingericht en vormgegeven en
                     checks and balances inhoud krijgt, ook weerhouden kan worden van foute beslissingen.
                     Dat is in onze optiek niet per se via de medezeggenschapsraad.
                  
De voorzitter:
U was aan het einde gekomen van uw betoog.
De heer Bisschop (SGP):
Twee seconden te vroeg.
De voorzitter:
Dat is mooi. Dat is nu het woord aan de heer Heerema van de VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Wij hebben als Kamer een flink traject over de lumpsum achter de rug,
                     met groepen experts over de bekostiging die naar ons toe zijn gekomen om ons meer
                     te vertellen, met rondetafels, met docenten uit het veld die ons vertelden wat zij
                     ervan vonden, met bestuurders. Allereerst dank aan iedereen die ons van informatie
                     heeft voorzien, want het was een flinke klus.
                  
Ik merkte gedurende dat traject dat ik steeds minder fan van dat proces van lumpsum
                     ben. Ja, de vrijheid voor scholen is prachtig, maar we praten in het primair en voortgezet
                     onderwijs over 23 miljard waar ik, en volgens mij alle collega's als controleur op
                     de overheidsfinanciën onvoldoende zicht op hebben. Ik zou dat zicht misschien niet
                     nodig hebben als alle scholen het uitstekend zouden doen. Maar feit is dat heel vergelijkbare
                     scholen, in vergelijkbare wijken, met een vergelijkbare populatie en een vergelijkbaar
                     docententeam, heel verschillende onderwijsresultaten behalen, terwijl de lumpsum voor
                     beide scholen juist heel vergelijkbaar is. Dat stoort mij.
                  
Want we investeren jaarlijks miljarden euro's in het onderwijs, terwijl onze positie
                     op de internationale ranglijsten daalt. Die onduidelijkheid over de besteding van
                     middelen en daarmee de effectiviteit en doelmatigheid zorgt ervoor dat we simpelweg
                     niet weten of er geld niet in de klas belandt wat daar wél thuishoort. Wat we wél
                     weten is dat de reservepositie van scholen fors is toegenomen. Daar zou ruimte moeten
                     zitten. Ik heb daar een vraag over.
                  
Collega's hebben al gesproken over het maximeren van reserves, maar mijn vraag gaat
                     over de effectieve inzet van een verantwoord deel van deze reserves. De overheid heeft
                     met de middelen voor salarisverhoging en de werkdrukmiddelen reeds een steentje bijgedragen
                     aan het verkleinen van het lerarentekort en de werkdruk op scholen. Maar wat kan het
                     onderwijs zelf nog doen? Ik zou me kunnen voorstellen dat schoolbesturen de ruime
                     reservepositie die ze hebben gebruiken om potentiële leraren te ondersteunen in het
                     behalen van het diploma en daarmee een duurzaam effect voor een incidentele investering
                     te krijgen. Je hebt jarenlang plezier van de investering van die paar duizend euro.
                     Kan de Minister in samenspraak met de schoolbesturen tot een afspraak komen om een
                     deel van de reserve in te zetten om deze potentiële docenten te helpen en te begeleiden
                     het onderwijs in te gaan?
                  
Voorzitter. Ik heb begrepen dat een deel van de verhoging van de reservepositie komt
                     omdat er een wijziging is geweest in hoe er gereserveerd moet worden voor onderhoud
                     en vervanging. Eerst mocht daar één bedrag voor aangehouden worden en nu schijnt dat
                     voor elk individueel onderdeel dat onderhoud nodig heeft of vervangen moet worden
                     een apart potje gereserveerd moet worden. Dat lijkt mij onlogisch. De kans dat alles
                     tegelijk stuk gaat, is volgens mij hypothetisch. Het is simpelweg zonde om dit geld
                     op de plank te laten liggen. Wat moet er gebeuren om deze onnodige wijze van reserveren
                     terug te draaien? Dat vraag ik aan de Minister.
                  
Voorzitter. Een doorn in het oog is het feit dat wij middelen via de lumpsum voor
                     een bepaald doel hebben beoogd, maar dat het via de systematiek van diezelfde lumpsum
                     niet meer terug te vinden is of niet voor het beoogde doel is ingezet. Voorbeelden
                     zijn de functiemixmiddelen, middelen om jonge leraren aan te trekken; mijn collega's
                     hebben ze eigenlijk allemaal al genoemd. De afspraken die we daarover hebben gemaakt,
                     zijn veel te vrijblijvend geweest. En misschien ook wel met de verkeerde partij, namelijk
                     niet met de scholen maar met de koepels en besturen. Ik wil graag van de Minister
                     weten of hij deze conclusie deelt.
                  
Voorzitter. We hebben veel informatie gekregen over schotten in de lumpsum ten gunste
                     van leraren, of de leraar helemaal uit de lumpsum halen. Ik ben daar geen voorstander
                     van. Ik zie niet in hoe dit de kwaliteit van docenten in school verbetert en daar
                     doen we het volgens mij voor. Moet de overheid bijvoorbeeld gaan bepalen hoeveel docenten
                     er op scholen mogen werken? Ik vind het juist een groot goed dat elke school zelf
                     bepaalt met welke medewerkers zij werken en hoe groot hun team is, uit wat voor verschillende
                     docentenondersteuners dat bestaat en hoeveel procent van de lumpsum ze daaraan besteden.
                     Ik was laatst op een school in Pijnacker, een geweldige school met goede resultaten
                     en tevreden leraren, maar die besteedde maar 74% van de lumpsum aan salarissen. Waarom
                     zouden we zo'n school dan dwingen om meer te investeren terwijl dat niet nodig is
                     en de school simpelweg andere keuzes maakt?
                  
Voorzitter. Ik heb nog een vraag die bij me opkwam na het horen van mijn collega's,
                     want we hebben het over docenten gehad, over de tekorten die er zijn en de lumpsum
                     die één grote zak geld is die naar scholen gaat. Volgens mij is er op het moment dat
                     er geen leraar voor een klas staat ook geen uitgave voor een leraar. Kunnen wij nou
                     verwachten dat met de tekorten die er dit jaar zijn, met de lumpsum die wel aan scholen
                     wordt overgemaakt, de reservering, dus het bedrag dat overblijft voor scholen, volgend
                     jaar wel eens heel erg hoog zou kunnen zijn? Want geld dat niet uitgegeven wordt voor
                     leraren en dus ook niet in de klas belandt, eindigt volgens mij de laatste tijd vooral
                     op de bankrekening.
                  
Kan de Minister daar wat zicht op geven? Hoe kijkt hij daartegen aan en wat kunnen
                     wij verwachten, zodat we niet straks weer in de krant lezen hoe exorbitant die reservepositie
                     van scholen is verhoogd als deze logische conclusie daaronder zou kunnen zitten?
                  
Kortom, ondanks dat ik vanwege de ondoorzichtigheid geen fan van de lumpsum ben, past
                     dit bekostigingsmodel helaas in grote lijnen wel bij het onderwijssysteem dat we nu
                     hebben. Nu moeten we zorgen dat er niet te veel gereserveerd wordt, dat er meer inzicht
                     in de besteding komt en volgens mij komen we er dan vast wel samen uit.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Kwint heeft een vraag.
De heer Kwint (SP):
Als een leraar ziek is, wordt-ie gewoon doorbetaald. Als je een invalkracht moet inhuren,
                     ben je extra geld kwijt. Als je dan geen leraar hebt, bespaar je inderdaad een paar
                     euro. Maar ik denk dat die drie elkaar redelijk uitstrepen. Meneer Heerema zegt: ik
                     ben geen fan van de lumpsum, maar we houden ’m toch. Ik vind dat een wonderlijke conclusie.
                     U hebt de afgelopen maanden regelmatig in best stevige bewoordingen aangegeven «ik
                     vind het eigenlijk lastig te verkroppen dat wij hier geld reserveren en zo slecht
                     weten wat ermee gebeurt en er ook zo slecht invloed op kunnen uitoefenen». Wat heeft
                     u nou uiteindelijk tot het inzicht gebracht dat er toch niks hoeft te veranderen?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Omdat de voorstellen om bijvoorbeeld schotten te plaatsen waardoor er extra moeilijkheden
                     binnen een school gecreëerd worden – er worden misschien ook een paar problemen opgelost,
                     maar er ontstaan ook extra moeilijkheden – volgens mij niet de oplossing zijn. Deze
                     bekostiging past wel bij het onderwijssysteem dat we hebben en het stelsel dat we
                     hebben; helaas misschien. Daarom ben ik op zoek hoe we nou kunnen zorgen dat het geld
                     dat wij bedoeld hebben voor onderwijs, ook meer in de klas terechtkomt. Collega's
                     hebben het al gehad over het maximeren van de reservepositie. Daar ben ik ook voor.
                     Ik ben ook heel benieuwd hoe de Minister daartegen aankijkt, naar aanleiding van alle
                     vragen die hierover zijn gesteld, daarbij in ogenschouw nemend dat het «pas toe of
                     leg uit»-principe wel heel belangrijk is.
                  
Dus nee, ik ben geen fan van de lumpsum omdat wij zo weinig zicht op de besteding
                     hebben en omdat we de ervaring hebben dat met middelen die wij voor het onderwijs
                     bedoeld hebben, niet gebeurd is wat wij beoogd hebben. Dat moeten wij voor de toekomst
                     gaan uitsluiten. Mijn vraag of wij misschien met de verkeerde partijen afspraken hebben
                     gemaakt, is gericht aan de Minister, in de hoop dat wij dit in de toekomst niet meer
                     gaan doen en dat wij afspraken rechtstreeks met scholen maken. Dan heb ik het vertrouwen
                     dat de lumpsum waarschijnlijk beter werkt.
                  
De heer Kwint (SP):
Begrijp ik het goed? De VVD wil geen schotten in de lumpsum, «want dat is heel ingewikkeld
                     en daarmee ontneem je scholen heel veel vrijheid.» Vervolgens zegt de VVD dat de overheid
                     op individuele basis met alle scholen afspraken moet gaan maken over de besteding
                     van de lumpsum. Dat lijkt mij... Ik vind het een beetje gek qua onze politieke rolverdeling.
                     Als iets me micromanagement van de overheid lijkt, is het wel om met elke individuele
                     school apart afspraken te gaan maken. U haalt menig partij in op deze manier.
                  
De voorzitter:
De heer Heerema.
De heer Kwint (SP):
Dat is toch verschrikkelijk onpraktisch?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het gaat te veel de kant op waarnaar de heer Kwint het wil trekken. Ik heb gemerkt
                     dat wij van de afspraken die wij met de koepels hebben gemaakt, bijvoorbeeld in sectorakkoorden,
                     onvoldoende terugzien, bijvoorbeeld als we het hebben over bewegingsonderwijs of de
                     functiemixmiddelen. Dan is dat blijkbaar niet de partij waarmee wij afspraken moeten
                     maken. Om met elke individuele school om tafel te gaan, zie ik niet zitten. Maar ik
                     zou me wel kunnen voorstellen dat er een vorm van samenwerking mogelijk is, een bestuur
                     of anderszins, waardoor het maken van afspraken mogelijk is, en wel zodanig dat degenen
                     die de middelen moeten inzetten zoals door ons beoogd, dat ook met goed resultaat
                     doen.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De heer Heerema van de VVD zei: ik ben geen fan van de lumpsum, met name omdat er
                     weinig zicht is op de besteding. Dat klopt. Volgens mij is dat een dilemma waar wij
                     allemaal mee worstelen. Er zijn hier een aantal voorstellen gedaan om het wat meer
                     inzichtelijk te krijgen. Ons voorstel is om het vooral inzichtelijk te krijgen voor
                     het personeel op de scholen, door de verantwoording in ieder geval op de scholen op
                     orde te brengen. Wat vindt de heer Heerema daarvan?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik zou heel graag willen weten hoe de besteding van de middelen plaatsvindt – niet
                     de verantwoording maar de besteding: waar wordt het nu aan uitgegeven? Alhoewel ik
                     niet goed zou weten hoe we van die meer dan 6.000 scholen in het primair onderwijs
                     en 700 in het voortgezet onderwijs allemaal inzichtelijk moeten krijgen hoe dat aan
                     personeel besteed wordt en wat dan precies onder personeel zou vallen, wil ik wel
                     graag weten hoe die verschillende bestedingen binnen scholen landen. Als dat inderdaad
                     in grote mate aan het docententeam of het personeelsteam uitgegeven wordt... Als er
                     informatie uit naar voren komt waar wij wat mee zouden kunnen, dan zou ik dat graag
                     willen weten. Ik ben alleen even op zoek hoe wij de informatie effectief kunnen gebruiken.
                     We weten dat ongeveer 80% aan salarissen wordt besteed, maar we weten niet precies
                     hoe zich dat verhoudt tot hoe zo'n docenten- of personeelsteam eruitziet qua samenstelling.
                     Ik weet dus niet zo goed hoe we dat effectief kunnen gebruiken, maar als daar iets
                     effectiefs uit zou kunnen komen, ben ik daarvoor.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het is voor ons natuurlijk ondoenlijk om precies te controleren wat er op die verschillende
                     scholen gebeurt. Dat moeten we ook helemaal niet willen hier. Maar mijn punt was als
                     volgt. Stel dat een bestuur op schoolniveau kan uitleggen aan de medezeggenschap waar
                     het geld naartoe gaat en dat zij ermee instemmen en dus ook de bevoegdheden krijgen
                     om nog wat verder te gaan dan ze nu kunnen, dus niet alleen maar instemmingsrecht
                     op hoofdlijnen, maar ook het recht om iets te wijzigen. Zouden we dan niet van de
                     stelregel kunnen uitgaan dat als op schoolniveau de financiën uitgelegd kunnen worden,
                     wij niet precies van al die verschillende scholen hoeven te weten hoe het daar zit,
                     als het maar op die school zelf uitgelegd kan worden?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Mij lijkt instemmingsrecht op hoofdlijnen onvoldoende. Wat je dan precies onder die
                     hoofdlijnen gaat verstaan, is een volgende stap, die heel interessant is voor ons
                     allemaal. Een stap verder zou ik op dit moment niet willen nemen.
                  
De voorzitter:
Dan is de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Als ik alle bijdragen zo beluister, hoor ik bij de SP en GroenLinks nog een zeker
                     gevoel van urgentie, maar de rest van de partijen? Ach, dat kabbelt een beetje voort.
                     De commissie-Don uit 2009 wordt nog eens genoemd. En ja, de lumpsum is niet perfect.
                     Misschien kunnen we een beetje meer hier en daar...
                  
De voorzitter:
Een korte interruptie, hè?
De heer Beertema (PVV):
Ja. Maar dan komt mijn collega Heerema van de VVD.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Beertema (PVV):
Zijn eerste alinea. En ja hoor, daar komt-ie: een keiharde analyse van alle nadelen
                     van de lumpsumsystematiek. Vervolgens loopt de ballon leeg. Ja, leraren...
                  
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Beertema (PVV):
Mijn vraag is... Hij is altijd op zoek en hij wil altijd van alles weten. Wanneer
                     gaat-ie nou iets doen? We zitten in een tijd, meneer Heerema, van complete systeemcrisis
                     in het onderwijs. Er wil niemand meer voor de klas. Er zitten vandaag duizenden kinderen
                     thuis.
                  
De voorzitter:
Punt. Uw vraag is helder.
De heer Beertema (PVV):
Wat gaat u daar nou aan doen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij heb ik een aantal suggesties gedaan en vragen gesteld aan de Minister
                     waarmee we in de reserveposities van scholen en besturen geld zouden moeten kunnen
                     vrijmaken, juist om het in de klas te laten landen en om het in te zetten om meer
                     docenten voor de klas te krijgen. Volgens mij is dat een heel concreet voorstel. De
                     instroom in de pabo's is hoger, met gelukkig ook meer jongens die de pabo gaan doen.
                     We gaan dus de goede kant op. U gelooft erin dat we het helemaal om moeten gooien
                     en terug moeten gaan naar hoe het onderwijs er 30 jaar geleden uitzag. Daar geloof
                     ik niet in. De maatschappij is volledig veranderd. Laten we, als we gaan kijken naar
                     hoe het onderwijs eruit zou moeten zien, juist naar de toekomst kijken, naar de veranderende
                     maatschappij. Want waar u voor staat, daar sta ik in ieder geval niet voor.
                  
De heer Beertema (PVV):
Dit vind ik echt zo'n gewauwel van de VVD! Hij heeft niets te vertellen en dan gaat-ie
                     maar oude frames van stal halen: ik wil terug naar vroeger, naar de spruitjes. We
                     hebben het hier over de lumpsum. De lumpsum is toch de reden, vraag ik aan de heer
                     Heerema, dat wij hier als Kamercommissie en de Minister helemaal niets meer te vertellen
                     hebben over het onderwijs in dit land. Daarom zit u met al deze vage verhalen. Daarom
                     zit de hele coalitie met al deze vage verhalen, omdat ze niks kunnen. Intussen zitten
                     die duizenden leerlingen thuis. Dit gaat de systeemcrisis in het onderwijs niet oplossen.
                     Het is gewoon labbekakken wat hier gebeurt. Is de heer Heerema het daarmee eens? Nee.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nee, inderdaad. Ik ben ook heel benieuwd naar het voorstel waar de PVV mee gaat komen
                     om de lumpsum op een andere manier in te zetten. Misschien komt u wel met het voorstel
                     om er helemaal van af te gaan. Misschien wil de PVV wel leraren in dienst van het
                     ministerie nemen. Nou, we zullen zien waar de PVV mee komt. Feit is wel dat bij het
                     installeren van de lumpsum onvoldoende rekening is gehouden met de vraag of scholen
                     konden omgaan met de vrijheid die ze daarmee kregen. Het is nu wel iets waar we al
                     jaren mee werken en wat past bij het onderwijsstelsel wat we hebben – helaas, zeg
                     ik erbij. Maar ik ga nu niet alles volledig omgooien om misschien meer recht te doen
                     aan de vraag hoe we een betere besteding van middelen in het onderwijs kunnen krijgen.
                     Ik heb hiervoor een aantal voorstellen gedaan. Ik ben benieuwd hoe de Minister daarop
                     reageert.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Ik hoor de heer Heerema voortdurend over scholen spreken. Als ik het over een school
                     heb, dan heb ik het over dat gebouwtje waar je je kind naartoe brengt. Ik vraag me
                     af of de heer Heerema het daar ook over heeft. In tegenstelling tot wat de heer Beertema
                     zegt, heb ik volgens mij wel een vrij rigoureus voorstel gedaan, namelijk: laten we,
                     als we geld gaan verdelen, beginnen bij waar het uiteindelijk moet landen, dus bij
                     de school zoals ik die voor ogen heb. De heer Heerema zegt: ongeveer 80% van het geld
                     wordt uitgegeven aan personeel. Maar personeel is nog niet per definitie een leraar.
                     Daar zit een groot gat. Daar gaat het in mijn ogen fout. Mijn vraag aan de heer Heerema
                     is: is hij het met mij eens dat je al de voordelen die hij noemt, de ruimte die er
                     zou moeten zijn om zelf je geld te besteden, de goede dingen die hij heeft gezien
                     op de school waar hij was – ik geloof dat het echt een school was – het best bereikt
                     door het geld daar in eerste instantie naartoe te brengen?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
De school waar ik was, was gewoon onderdeel van een bestuur. Ze hadden de vrijheid
                     om het helemaal zelf te doen. Het zou volgens mij niet anders zijn gegaan als het
                     geld direct naar de school was gegaan. Het had alleen meer werk opgeleverd voor hen
                     die de school leiden. Ik heb diezelfde ervaring eerlijk gezegd ook met de school waar
                     mijn dochter naartoe gaat. Het is een klein bestuurtje van zes scholen. Ik heb het
                     de directeur van de school gevraagd wat hij ervan zou vinden als hij deze verantwoordelijkheid
                     kreeg. Ik heb geprobeerd om uw voorstel te begrijpen en na te gaan wat dat vervolgens
                     in de praktijk voor effect heeft. Hij zei: ik heb er eerlijk gezegd helemaal geen
                     behoefte aan om de verantwoordelijkheid te krijgen voor de besteding van de middelen;
                     laat dat aan het bestuur en laat mij gewoon mijn werk doen hier op school. Sorry,
                     ik zie niets in uw voorstel. De Minister heeft volgens mij aangegeven dat hij het
                     mee gaat nemen in het bredere onderzoek wat er komt. Laten we hopen dat er uitkomt
                     dat dat niet de oplossing gaat zijn.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Zo was het vroeger ook bij het instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting, zeg
                     ik dan maar eventjes. Ik heb de heer Heerema net uitgebreid horen verdedigen dat dat
                     een goede zaak is.
                  
De voorzitter:
Zullen we de interrupties kort houden?
De heer Van Meenen (D66):
Jaja. Ik geef dus niet meteen op. Sterker nog, ik zou de heer Heerema er nog een vraag
                     over willen stellen. Die luidt: is hij het met mij eens dat als het geld rechtstreeks
                     naar de scholen gaat, er in eerste instantie meer geld bij de scholen komt en er dus
                     ook meer ruimte is voor het goed wegzetten van het geld voor leraren?
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat is feitelijk gewoon juist, volgens mij. Op het moment dat je het geld overmaakt
                     naar een school in plaats van naar een bestuur, staat het op de rekening van de school
                     en zit er dus feitelijk meer geld in de school. Maar het brengt ook heel wat meer
                     verantwoordelijkheden en werk met zich mee. Hoe ga je dat vervolgens doen met dat
                     geld? Daar verschillen de heer Van Meenen en mijn partij van mening over. Volgens
                     mij is dat niet de route die een flink deel van het onderwijs op zou willen gaan.
                     Ik heb niet heel veel positieve reacties uit de onderwijswereld gehoord op dit voorstel.
                     Ik denk dus dat het beter is om het te houden zoals we het nu doen.
                  
De voorzitter:
Dank. Nee, meneer Van Meenen. We doen interrupties in tweeën. Dan is nu het woord
                     aan de heer Beertema.
                  
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. De PVV is altijd voorstander geweest van een 80/20-verdeling primair proces
                     en overhead. De Kamer heeft in december 2011 mijn motie hierover aangenomen. Deze
                     motie stelt dat een verdeling van 80% primair proces en maximaal 20% overhead minimaal
                     de norm zou moeten zijn. Sindsdien is het een politiek issue geworden en zijn de onderwijskoepels
                     van het p.o., vo, mbo en hoger onderwijs ermee vandoor gegaan. Allemaal op hun eigen
                     manier en allemaal met hun eigen definities van wat een docent is. Ze streven er allemaal
                     naar om op ongeveer die 80/20 uit te komen en laten onderzoeksbureaus als Berenschot
                     onderzoek doen om tot die uitkomst te komen. Dus worden alle docenten die nooit een
                     leerling zien, meegeteld voor het primaire proces, dus ook alle van les vrijgestelde
                     docenten in de examencommissies, de ontwikkelgroepen, de communicatie, de voorlichting,
                     de bouwcommissies et cetera. Dat is heel handig, want zo komen ze uit op ongeveer
                     80/20, de gewenste uitkomst.
                  
Voorzitter. Wat wij echter zien is dat de ratio student-docent enorm aan het oplopen
                     is. We zien klassen van soms wel 32 of meer leerlingen, veel meer soms. Docenten zijn
                     overwerkt. Dat is de situatie en tegelijkertijd wordt al dat extra geld aangewend
                     om meer en meer ondersteunend personeel binnen te dragen als fte-docent. Hoe kan het
                     dat het mbo berekent, op basis van eigen onderzoek nota bene, dat er meer dan 30%
                     overhead is, waar ze nog trots op zijn ook? Als minimaal 80% naar het primaire proces
                     gaat, hoe kan het dan dat we klassen van 32 of veel meer leerlingen zien, dat er in
                     het wetenschappelijk onderwijs meer onderwijsondersteuners werkzaam zijn dan lesgevers,
                     dat leraren onderbetaald worden, dat de website onderwijsincijfers.nl constateert
                     dat op Nederlandse universiteiten ondersteunend personeel veruit de grootste functiegroep
                     is – bijna 42% in 2017 – gevolgd door promovendi: ongeveer 20%? Dan praat je dus over
                     64% werknemers die geen lesgeven!
                  
In het hbo is hetzelfde beeld zichtbaar. Ook daar heeft het aandeel onderwijsondersteuners
                     de afgelopen jaren een enorme vlucht genomen. Zo lopen er op de gemiddelde universiteit
                     of hogeschool inmiddels meer onderwijsondersteuners dan docenten rond. Professor Jan
                     Bouwens deed onderzoek naar de verhouding primair proces-overhead op basis van het
                     enige criterium dat houtsnijdt: alles wat geen primair proces is, is overhead. Hij
                     keek naar de fte's in de klas. En hij kwam voor het hbo bijvoorbeeld tot de schokkende
                     conclusie dat er minder dan 25% gaat naar het primaire proces. Minder dan een kwartje
                     van elke onderwijseuro in het hbo gaat naar de klas.
                  
Zo gaat het, voorzitter. Daar komt nog bij dat het onderwijs als geheel 15,8 miljard
                     aan reserves aanhoudt op de bank. Dat is onderwijsgeld, belastinggeld, waar niets
                     mee gedaan wordt. En dat terwijl diezelfde bestuurders die al die miljarden oppotten
                     misschien niet hun zegen geven maar wel stilzwijgend laten gebeuren dat er onderwijsstakingen
                     plaatsvinden. De vorige keer hebben ze hun lesje geleerd. Toen hebben wij ze teruggeroepen.
                     Nu laten ze het maar een beetje gaan en hebben ze gezegd: oké, misschien gaan we wel
                     loon inhouden. Totdat al die onderwijsbestuurders loon inhouden, zeg ik: ze ondersteunen
                     de acties. Welke acties zijn dat? Om in Den Haag te gaan bedelen om meer geld, nóg
                     meer geld. Het is een beeld van manipulerende bestuurders die hun leraren erop uit
                     sturen, als sokpoppen, om voor hen nog meer geld te eisen. Wat ik wil zeggen, is dit:
                     als de lumpsumsystematiek aan haar terechte eind komt, dan hebben de onderwijsbestuurders
                     dat helemaal aan zichzelf te wijten. Het is schandalig zoals zij misbruik hebben gemaakt
                     van de situatie. Ze hebben hun hand overspeeld.
                  
De Onderwijsraad stelt in het advies Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden
                     dat de verantwoording beter moet. Ook de raad blijft vasthouden aan de lumpsum, net
                     als de VVD, net als de meeste partijen, omdat die het beste zou passen bij het huidige
                     onderwijssysteem. De raad doet een aantal aanbevelingen: de vaststelling van het bedrag
                     van de lumpsum vereenvoudigen, de toereikendheid evalueren enzovoorts, enzovoorts.
                     Dat zijn vragen die al een eeuwigheid gesteld worden sinds de lumpsum aan de gang
                     is. Ik ben hier in 2010 begonnen. In 2009 was Don al bezig met zijn rapport over de
                     financiële verantwoording die beter kan. Het wordt niet beter, integendeel. De bestuurders
                     blijven ons, jaar in jaar uit, om de tuin leiden. Wij vragen ons af: waarom nog doorgaan
                     met iets dat aantoonbaar niet werkt? De lumpsum heeft, en dat vind ik heel erg, de
                     Ministers én de Tweede Kamer de regie over het onderwijs uit handen genomen en het
                     overzicht over de financiën. De bestuurders hebben het gedaan, maar wij als politiek
                     hebben het laten gebeuren, en dat is beschamend. Wij voelen er weinig voor om dit
                     wrak van de lumpsum, dat rijp lijkt te zijn voor de sloop, een likje verf te geven.
                     Het moet grondig gewijzigd worden.
                  
Het kan wel degelijk anders. Stel een ratio docent-leerling/student in voor elke sector.
                     Neem de docenten aan, schaal ze in op basis van opleiding en ervaring en tel dat op
                     aan salarislasten. Dat deel haal je uit de lumpsum en dat gaat naar de overheid. Die
                     beheert dat. Haal de kosten van de huisvesting ook uit de lumpsum en verhuis die ook
                     naar de overheid. Die regisseert dat, bijvoorbeeld samen met de gemeenten. Dat ontlast
                     de onderwijsinstellingen van heel veel zaken waar ze geen verstand van hebben, gewoon
                     geen verstand van hebben. Er zijn ook veel te veel perverse prikkels ingebouwd om
                     te sjoemelen en de boel te belazeren. Alleen op die manier krijgen wij als politiek
                     weer de regie waartoe we een plicht hebben en krijgen wij ook een ander soort bestuurders.
                     Dat heb ik altijd al gezegd. Dan krijgen we een ander soort bestuurders: bestuurders
                     met een hart voor onderwijs in plaats van met een hart voor hun eigen cv.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. Tot slot de heer Bruins van de ChristenUnie.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter, vergeef me. Ik ga een andere toon aanslaan dan mijn voorganger, maar dat
                     had hij wel verwacht. De ChristenUnie gaat uit van vertrouwen.
                  
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter, mag ik even...
De voorzitter:
Dat wilt u even tot zich laten doordringen.
De heer Beertema (PVV):
Er wordt naar mij verwezen. Er wordt gesproken van «een andere toon». Ik weet wel
                     welke toon er komt. Dan komt toch weer de toon van vertrouwen, terwijl ook vandaag
                     – dat wil ik meneer Bruins meegeven – duizenden leerlingen thuiszitten, omdat er geen
                     leraren meer voor de klas willen staan. Niemand wil meer voor die klas van u, maar
                     u heeft er vertrouwen in dat die onderwijsbestuurders het allemaal zo goed doen. Dat
                     wil ik even gezegd hebben. Dan verzoek ik u nu om door te gaan met uw betoog, meneer
                     Bruins.
                  
De voorzitter:
Tot zover uw mooie inleiding. De heer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik dacht: die incasseer ik maar alvast van mijn goede collega. Dan gebeurt het niet
                     tijdens het verhaal.
                  
Voorzitter. Scholen weten zelf het beste hoe en waaraan onderwijsgeld moet worden
                     uitgegeven. Mijn fractie is, was en blijft ervan overtuigd dat lumpsumfinanciering
                     de beste vorm van financiering is voor het onderwijs. De Onderwijsraad bevestigde
                     dit ook onlangs nog in het onderzoek Inzicht in en verantwoording van onderwijsgelden.
                     De autonomie in besteding geeft scholen flexibiliteit en de beleidsvrijheid om het
                     onderwijs in te richten. Elke onderwijsinstelling heeft namelijk een eigen context
                     en een eigen didactische aanpak. Laten we de lumpsum dus vooral behouden en terughoudend
                     zijn met doelbekostiging en allerlei deelbudgetten.
                  
Wel is het zaak dat onderwijsbesturen beter gaan verantwoorden hoe en waaraan zij
                     hun geld uitgeven. Zoals het kabinet ook aangaf in reactie op het rapport van de Onderwijsraad,
                     moeten besturen beter gaan vastleggen hoeveel geld hun scholen krijgen, hoeveel reserves
                     er zijn en hoeveel geld er gebruikt wordt voor beleid en bestuur. Een goede uitleg
                     van onderwijsbesturen is wat de ChristenUnie betreft essentieel voor het vertrouwen
                     in het onderwijsstelsel. Bij vertrouwen hoort namelijk verantwoording. Besturen moeten
                     erop inzetten om een goed gesprek te voeren over hun financiële keuzes met alle betrokkenen:
                     ouders, leraren, medezeggenschapsraden en schoolleiders.
                  
Ik geloof daarbij sterk in het principe «pas toe of leg uit». De heer Rog noemde dat
                     ook al. Dat is een slimme en slanke manier van verantwoorden. Schoolbesturen moeten
                     het toelichten als ze afwijken van de norm. En die norm stellen wij hier. Wat mijn
                     fractie betreft moet het hierbij echt om de hoofdlijnen gaan, zodat we niet verzanden
                     in administratieve lasten. Dan gaat het om hoofdlijnen zoals de verhouding tussen
                     personeel en materieel of de verhouding tussen indirect en direct personeel, mits
                     eenduidig gedefinieerd. Ik heb hierbij wel de vraag aan de Minister: hoe zou dat principe
                     «pas toe of leg uit» gehandhaafd kunnen worden? Wat zouden de consequenties kunnen
                     zijn als de uitleg niet bevredigend is? Zo zien we de laatste tijd groeiende reserves
                     in de onderwijssectoren; het is al genoemd. Sommige schoolbesturen hebben behoorlijk
                     wat geld op de plank, terwijl sparen nooit een doel op zich mag zijn. Daarom is het
                     goed dat het kabinet hier onderzoek naar wil doen en wil kijken naar maatregelen om
                     te zorgen dat middelen die bedoeld zijn voor het onderwijs, ook daadwerkelijk daar
                     terechtkomen.
                  
Voorzitter. Als het gaat om verantwoording door schoolbesturen, denk ik ook aan het
                     wetsvoorstel over instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad over de hoofdlijnen
                     van de begroting. Het is een interessant voorstel om de medezeggenschap te versterken
                     en de verantwoording naar een hoger niveau te tillen. Het zou elegant zijn als we
                     hierbij kunnen komen tot een systeem dat synchroon loopt met de verantwoordingsinformatie
                     die schoolbesturen moeten leveren in de «pas toe of leg uit»-systematiek. Dan zouden
                     medezeggenschapsraden dus juist ook op die punten mee kunnen praten en instemming
                     op de begroting kunnen geven.
                  
Voorzitter. Mijn fractie staat achter het idee om te komen tot benchmarks in overleg
                     met de sector. Ik sluit aan bij de vragen van de heer Rog daarover. Ik hoor graag
                     welke uitwerking de Minister hier voor zich ziet. Als je een benchmark neerlegt met
                     een compartimentering ten aanzien van personeel en materieel, moet je ook weten dat
                     de materiële bekostiging passend en voldoende is. De Minister heeft toegezegd dat
                     daar onderzoek naar zal worden verricht. Dat lijkt mij van groot belang. Kan de Minister
                     toelichten wat de stand van zaken is van dat onderzoek? Wat kan hij er verder al over
                     zeggen?
                  
Voorzitter. Ik eindig met het volgende. We spreken in deze commissie vaak ons vertrouwen
                     uit in leraren. Vandaag wil ik afsluiten met het uitspreken van mijn vertrouwen in
                     schoolleiders en ook in schoolbestuurders. Schoolbestuurders zijn geen monsters. Het
                     gros van deze mensen werkt zich dagelijks het schompes om de school draaiende te houden,
                     ondanks alle regels, oormerken, schotten en eisen die wij hier in Den Haag telkens
                     weer te lichtvaardig verzinnen. Daarom mijn hartenkreet aan Minister Slob: houd het
                     simpel, slank en slim.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Simpel, slank en slim. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn
                     van de kant van de Kamer. Ik schors een half uur. Dan kunt u een broodje eten en kan
                     de Minister zich voorbereiden op zijn beantwoording. En dan zie ik u terug om 13.05
                     uur.
                  
De vergadering wordt van 12.33 uur tot 13.06 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik hoop dat u allen lekker geluncht heeft. Ik geef de Minister het woord voor zijn
                     beantwoording in eerste termijn.
                  
Minister Slob:
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in eerste termijn. Ik zal,
                     zoals u van mij gewend bent, eerst een korte inleiding houden. Daarna zal ik ingaan
                     op de vraag wat ik van de huidige situatie rond de lumpsum vind. Daar wil ik wat over
                     zeggen. Daarna zal ik ingaan op de gestelde vragen over de dingen die we nu al aanvullend
                     doen om de financiële transparantie te vergroten en om duidelijkheid te bieden, ook
                     op vragen over de onderwijsfinanciering. Daar zal ik een groot deel van de vragen
                     in mee kunnen nemen. Daarna zal ik ingaan op een aantal zaken die we niet voornemens
                     zijn te doen. Die raken soms ook aan voorstellen vanuit de commissie, soms in vragende
                     zin. Ik zal er één noemen: het plaatsen van schotten. Daar zijn we geen voorstander
                     van. Ik zal in dat blokje uitleggen waarom niet. Tot slot zal ik ingaan op wat we
                     aanvullend willen doen. Dat raakt aan een deel van de beantwoording aan u die al schriftelijk
                     is gedaan. Denk onder andere aan instemmingsrecht, de mr, en wat we rond benchmarks
                     van plan zijn.
                  
Daarnaast heb ik hier een hele set aan antwoorden die ook zijn voorbereid. Er is heel
                     hard geschreven achter mijn rug. Als het nodig is, zal ik per fractie de ontbrekende
                     antwoorden langslopen. Dan hoop ik uiteindelijk iedereen op een goede manier bediend
                     te hebben, zoals u dat uiteraard van mij gewend bent. Maar vandaag doe ik extra mijn
                     best, om u bekende redenen.
                  
Voorzitter. Mijn inleiding is als volgt. Ik spreek mijn compliment uit aan de Kamer,
                     ook omdat dit onderwerp dat wij vandaag bespreken, niet zomaar uit de lucht komt vallen.
                     Het is al jarenlang een soort prioritair onderwerp van de commissie. U bent op allerlei
                     manieren bezig geweest om erover te spreken met betrokkenen en om informatie boven
                     tafel te krijgen. Dat gaat terug tot de vorige kabinetsperiode. Het is mooi om te
                     zien dat de Kamer op die wijze met onderwerpen bezig is. Daarnaast ook een compliment
                     aan de sector, de p.o.-sector en de vo-sector, en de raden, die de afgelopen jaren
                     en zeker in de afgelopen tijd op dezelfde manier bezig zijn geweest om gesprekken
                     te voeren over hoe het gaat, over wat er beter moet, over de onvrede en de vragen
                     die er zijn. Kortom, we hebben met elkaar een onderwerp beet dat uiterst actueel is.
                  
Dat brengt direct de vraag op tafel die het meest direct is uitgesproken door, ik
                     dacht, mevrouw Westerveld, maar eigenlijk heeft iedereen er wel woorden aan gegeven,
                     namelijk: wat vindt u nu van de lumpsum? Ik kan er een heel uitgebreid betoog over
                     houden, maar ik zal proberen het kort te doen. Ik heb bij de begrotingsbehandeling
                     in november nadrukkelijk veel aandacht besteed aan de verhouding tussen autonomie
                     en verantwoording. U kunt zich dat misschien nog herinneren. Ik heb aangegeven dat
                     ik ook een voorstander ben van de wijze waarop we in Nederland ons bestel hebben ingericht.
                     De lumpsum is zoals u weet een belangrijk aspect van die autonomie. Ik heb er wel
                     een duidelijke maar bij geplaatst. Die autonomie is niet iets om vrijblijvend in te
                     vullen. Als er vragen zijn over de wijze waarop de autonomie is ingevuld, wil dat
                     nog niet zeggen dat dit vrijblijvend is gebeurd.
                  
Maar er zijn wel vragen. Met name de vragen rond de lumpsum hebben zich in de afgelopen
                     periode behoorlijk opgestapeld. Dat is in zekere zin een teken aan de wand. Autonomie
                     en verantwoording gaan hand in hand. Dat die vragen maar blijven terugkomen, betekent
                     dus dat de verantwoording in die zin onvoldoende is geweest, of niet overtuigend is
                     geweest. De heer Bisschop heeft natuurlijk gelijk dat dit een beetje op een metaniveau
                     gebeurt en dat je ook moet kijken wat er op microniveau gebeurt, dus op het niveau
                     van de scholen. Maar ook daar, in de scholen zelf, waren vragen. Hoe zit het met die
                     bestedingen? Hoe kan dat? Wij maken deel uit van een grote scholengroep: wat krijgen
                     wij nou? Wat zijn de afwegingen die daar gemaakt zijn? Ik vind het heel slecht als
                     die vragen niet goed geadresseerd kunnen worden en maar blijven terugkeren.
                  
Ik ben, en het kabinet is, een groot voorstander van autonomie. We weten dat stelsels
                     waarin autonomie leidend is heel goede resultaten opleveren. Daar is internationaal
                     onderzoek naar gedaan. Een van u – of zelfs twee, geloof ik – refereerde er ook aan.
                     Dan is het in het belang van de houdbaarheid van het stelsel dat je de vragen serieus
                     neemt en dat je probeert om daar goed antwoorden op te geven. Dat is niet alleen een
                     politieke verantwoordelijkheid. Natuurlijk, wij zijn daarvoor in the lead. Maar het
                     is ook een verantwoordelijkheid van al degenen die in de onderwijspraktijk met dit
                     onderwerp bezig zijn. In het belang van de toekomstbestendigheid van het stelsel zullen
                     we ons dus over deze vragen moeten buigen. Want als dit maar blijft terugkomen en
                     als er onzekerheid blijft, zal dit een uitholling van het stelsel betekenen. Dat is
                     niet wat wij voor ogen hebben.
                  
Ik ben dus blij met ons stelsel, maar ik zie ook duidelijke tekortkomingen, met name
                     als het gaat om de verantwoording en de wijze waarop wordt omgegaan met bepaalde onderwerpen
                     waarover we heel specifiek hebben gezegd dat die moeten gebeuren. Die worden dan toegevoegd
                     aan de lumpsum, maar op een bepaald moment weet je toch niet meer waar het geld gebleven
                     is. Dan blijven de resultaten achter. U heeft alle voorbeelden gegeven. Ik zal ze
                     niet herhalen. Laat ik toch één voorbeeld noemen: de functiemix. Veel schoolbesturen
                     hebben dit wel gedaan. Maar we hebben ook inzichtelijk kunnen maken dat veel het niet
                     gedaan hebben. En dat is niet goed. Dan merken we dat er spanningen en frustraties
                     ontstaan. Daar willen wij ook van af. We zullen nooit de ideale wereld bereiken, maar
                     ik denk echt dat we een aantal aanpassingen moeten verrichten. Daar zal ik in het
                     vervolg op doorgaan.
                  
Dat is even mijn startpositie, ook als het gaat om de vraag wat ik van het stelsel
                     en de lumpsum zoals die nu functioneert, vind. Het is geen wrak, om even een woord
                     van de heer Beertema naar voren te halen, die zich altijd heel mooi beeldend kan uitdrukken.
                     Ik ben zelf niet zo goed ingewijd in allerlei automerken. Ik weet niet wat de allermooiste
                     auto is, maar dat is het ook niet. Er moet wel het een en ander gebeuren. Ik hoop
                     dat we met alle dingen die we nu in beweging hebben gezet en alles wat we nog van
                     plan zijn, aanpassingen kunnen plegen om de autonomie overeind te houden, waarbij
                     de verantwoording beter en niet-vrijblijvend wordt ingericht.
                  
Nog één opmerking hierbij: die verantwoording is om verschillende redenen noodzakelijk.
                     Allereerst is die noodzakelijk naar de samenleving toe. Er zijn hier bedragen over
                     tafel gegaan. Het gaat om vele miljarden gemeenschapsgeld die naar het onderwijs gaan.
                     Die moeten verantwoord worden. Als dit onduidelijk is, is dat echt slecht. In de tweede
                     plaats moet er ook verantwoording worden afgelegd aan alle betrokkenen in en rond
                     de school, zodat iedereen kan volgen wat daar gebeurt. Wat mij betreft moet men ook
                     een duidelijke stem krijgen in de keuzes die daar gemaakt worden. Daar kom ik straks
                     op terug.
                  
Voorzitter. Wat doen we al? Mevrouw Van den Hul had het over de hamvraag over de toereikendheid
                     en de doelmatigheid. Dat is inderdaad een vraag die iedere keer terugkomt. We kunnen
                     wel iedere keer zeggen dat het toereikend is. We hebben soms ook wat vragen bij die
                     doelmatigheid, maar overwegend zal het wel doelmatig worden besteed. Maar ook in het
                     kader van al die vragen die maar terug bleven komen, heb ik uiteindelijk zelf in november
                     voorgesteld om er onderzoek naar te doen. Dat klinkt heel makkelijk, maar het is een
                     megaonderzoek. Het is eerder geprobeerd. De Algemene Rekenkamer heeft er zijn tanden
                     niet helemaal op stukgebeten, maar u weet dat die behoorlijk kan doorhappen. Die heeft
                     dus ook weleens pogingen gedaan. Maar toch gaan we het doen. We gaan kijken naar zowel
                     de toereikendheid als de doelmatigheid. Alle vragen die u, mevrouw Van den Hul, mevrouw
                     Westerveld, heeft gesteld over de materiële bekostiging, horen hier gewoon bij. Dat
                     onderzoek duurt wel even. Ik had de stille hoop dat het nog in dit kalenderjaar zou
                     lukken, maar waarschijnlijk gaan we wel over de rand heen. Het moet ook goed gebeuren.
                  
Dat onderzoek gaat gewoon plaatsvinden. Daarmee geef ik namens het kabinet gehoor
                     aan de roep, ook vanuit de sector zelf, om dit te doen. Ook de Kamer heeft er regelmatig
                     om gevraagd. Het wordt natuurlijk onafhankelijk uitgevoerd, dus we zullen het moeten
                     afwachten. Ik hoop dat het ook een stuk duidelijkheid zal geven, al is het nooit helemaal
                     met een schaartje te knippen. We hebben er uiteindelijk ook toe besloten vanwege een
                     aangenomen Kamermotie, in dezelfde tijd waarin de motie van de heer Van Meenen werd
                     meegenomen. Ik heb mijn opvatting over die motie al eens gegeven. Ik heb haar zelfs
                     ontraden, geloof ik. Zij is toch aangenomen. Een aangenomen Kamermotie die raakt aan
                     dit onderwerp nemen we gewoon in alle openheid mee. Die wordt ook onafhankelijk meegenomen.
                     We wachten de uitkomst ervan af. We zijn al flink op weg om dit nu allemaal in de
                     steigers te zetten. Ik ga er niet allerlei nieuwe onderwerpen aan toevoegen. Dat is
                     altijd een beetje het risico als dit soort dingen gebeuren. Met name de heer Kwint
                     had nog een paar ideeën, maar dit is nu een lopend traject. Daar zijn we mee bezig.
                     Ik kom straks nog even terug op uw onderwerpen, want daar heb ik wel opvattingen over,
                     met betrekking tot wat dat kan betekenen voor de sector. Daar ben ik niet echt enthousiast
                     over, maar daar mag u straks op reageren. Dat is één heel belangrijk iets wat we al
                     in beweging hebben gezet. Ik denk dat dit kan helpen, ook om de duidelijkheid te versterken.
                  
Het tweede is een de vereenvoudiging van de bekostiging zowel in p.o. als in vo. Daar
                     heb ik de Kamer nu niet over gehoord, maar ik noem het toch even heel kort: de vereenvoudiging
                     van de bekostiging voor zowel p.o. als vo. U weet dat we met het vo al ver gevorderd
                     zijn. Daar hebben we zelfs een behoorlijk pittig overleg over gehad. U heeft mij ook
                     nogal wat opdrachten daarbij meegegeven, zoals misschien nog een extra indicator voor
                     krimp of dat anders op een andere manier regelen. Daar komen we voor de zomer al mee
                     terug. Voor het p.o. liggen er nu ook voorstellen. De sector is daar ook blij mee.
                     Vereenvoudigen – dat zijn we aan het doen – betekent dat we het aantal indicatoren
                     gaan verminderen. Dat betekent gewoon dat het veel duidelijker is waar het geld dat
                     naar de scholen toe gaat, uit opgebouwd is. Als dat veel duidelijker is, kun je ook
                     niet meer de weg kwijtraken tussen de bomen en het bos. Uiteindelijk kun je dan veel
                     transparanter zien wat men met dat geld heeft gedaan, maar dat is het vervolg. Die
                     vereenvoudiging is een belangrijke, majeure stap die we gaan zetten. Het is een heel
                     lang traject geweest, waarop men heel lang gewoon niet verder is gekomen. In het afgelopen
                     jaar zijn die stappen uiteindelijk wel gezet. Daar verwacht ik veel van, al zijn we
                     er nog niet. Maar daar bent u zelf natuurlijk ook zeer nauwkeurig bij betrokken.
                  
Het derde dat we gedaan hebben, zijn de dashboards, een modieus woord. De heer Beertema
                     noemde het in het voorbeeld mbo en ho. Als je naar onderwijs in cijfers kijkt, is
                     dat een fantastische mogelijkheid om goed te volgen wat er allemaal aan informatie
                     is over besturen en ook aan financiële informatie over baten en lasten. Als mensen
                     op die site terechtkomen, gaan zoeken en besturen tegenkomen, is het een enorme ontdekking
                     wat er inmiddels, in het afgelopen jaar, aan informatie ontsloten is. Daar wordt nog
                     steeds knetterhard aan gewerkt. Dat zal ook steeds meer gedaan worden. Dat kan gebruikt
                     worden in de sfeer van de vergelijkingen. Straks kan het een rol gaan spelen bij de
                     benchmarks. Het is heel erg belangrijk dat iedereen die geïnteresseerd is in onderwijsfinanciering,
                     met name de mensen die op de werkvloer bezig zijn en in hun eigen school vragen hebben,
                     de weg daarnaar ook weet te vinden. Dit zijn allemaal zaken die op dit moment in beweging
                     zijn. Voor een deel hebt u daarnaar gevraagd. Straks gaan we dat aanvullen met een
                     aantal andere dingen, maar daar kom ik in een ander blokje op terug. Dit is van groot
                     belang.
                  
Ik wil hier nog één ding bij benoemen en dat is dat we proberen om de scholen te ondersteunen
                     in het afleggen van verantwoording. Het is nodig dat ze daar wat ondersteuning bij
                     krijgen. We hebben afspraken gemaakt met de sectoren dat we de komende twee jaar een
                     heel team mensen de betrokkenen bij elkaar laten brengen en hen helpen om de goede
                     dingen te doen. Want soms wordt het beeld gewekt dat het onwil is, maar soms is het
                     ook gewoon zo dat mensen dingen niet precies weten. Een klein beetje ondersteuning
                     kan al helpen om de goede stappen te zetten. Dat kunnen misschien kleine maar in het
                     grote geheel belangrijke verbeteringen zijn om duidelijkheid te hebben. Wat is dat
                     eigenlijk voor geld? Waar is dat opgebouwd? Waar wordt het uiteindelijk aan uitgegeven?
                  
Is het niet verstandig om in de lumpsum een paar schotten te plaatsen, bijvoorbeeld
                     tussen personeel en materieel? Ik herkende heel wat voorbeelden in die vraag. Ik snap
                     die vraag ook. Ik snap de achtergrond, maar ik denk niet dat het de goede weg is.
                     Ik denk dat er een andere weg is, maar daar kom ik in het derde blok op terug. Als
                     je schotten in de lumpsum gaat plaatsen, nog even los van het feit bij wat voor onderwerpen
                     je dat gaat doen, of als je allerlei dingen gaat oormerken – dat is in feite hetzelfde
                     als een schot zetten – haal je natuurlijk wel een stuk flexibiliteit eruit. Je kunt
                     zeggen: dat calculeren we gewoon in, want in het belang van het grotere geheel vinden
                     we dat wenselijk. Maar het kan ook tot heel ongewenste situaties gaan leiden.
                  
Misschien geef ik toch even het voorbeeld van personeel en materieel. Natuurlijk weten
                     we wel dat heel veel geld naar personeel gaat en een kleiner deel ook naar materieel.
                     Ik dacht dat de heer Heerema een voorbeeld gaf van een school die de personele kosten
                     wat lager had kunnen houden. Ik hoop dan niet dat ze de mensen allemaal heel laag
                     hebben ingeschaald, maar dat weten we natuurlijk niet, dus dat moet je individueel
                     bekijken. Het zou kunnen dat ze daar op een goede werkgeversmanier de kosten in de
                     hand hebben weten te houden en dat ze daardoor meer geld overhebben om iets te doen
                     aan de materiële kant. Stel nu dat je daar een schot tussen gaat plaatsen en dat ook
                     nog een keer in percentages gaat vastleggen en je aan de ene een tekort hebt en de
                     andere kant een overschot. Dan mag je dus niet meer gaan schuiven. Dat kan niet. Dat
                     zou in theorie kunnen betekenen dat je, omdat je toch wil dat daarin voorzien wordt,
                     misschien gaat lenen op dat onderdeel om daar wel in te kunnen voorzien. Je loopt
                     ook nog een risico dat de reserves kunnen gaan oplopen. Kortom, er zitten echt een
                     aantal duidelijke en ook praktische haken en ogen aan vast, die wat ons betreft niet
                     de oplossing zijn. Ik denk dat we op een andere manier kunnen sturen op de uitgaven
                     voor personeel en materieel, om dat voorbeeld maar even te gebruiken, dan dat we top-down
                     vanuit het Haagse besluiten om overal een schot tussen te plaatsen. Dat zou dan voor
                     alle schoolbesturen dezelfde werkelijkheid worden. Er zijn 1.300 schoolbesturen in
                     p.o. en vo, dus dat zijn er onnoemelijk veel. Daar voelen wij niets voor, dus die
                     kant wil ik niet op. Ik hoop ook niet dat de Kamer dat wil. Het laatste wat ik wil
                     zeggen, is dat je daarmee dan ook top-down de betrokkenen, die in hun scholen en lokale
                     omstandigheden op basis van hun visie keuzes moeten maken, behoorlijk hun bewegingsvrijheid
                     ontneemt, mogelijk met uitkomsten die je liever niet zou willen zien.
                  
De heer Van Meenen (D66):
De gedachte dat bij wijze van spreken alles op het ministerie bepaald wordt, is een
                     schrikbeeld voor heel veel mensen in het onderwijs, terecht. Maar dat laat onverlet
                     dat we hier als vertegenwoordigers van de samenleving – laat ik het zo maar even zeggen
                     – wel een beeld hebben waaraan we die miljarden euro's precies gaan uitgeven. Het
                     primaire doel daarvan is het geven van heel goed onderwijs. Al het andere is secundair.
                     Dat betekent dus dat je eigenlijk best iets kunt vinden van wat de overheid een reële
                     en redelijke besteding vindt. Dat is iets anders dan het zetten van een schot. Maar
                     je zou wel kunnen zeggen: dit is wat wij normaal gesproken verwachten. Wil je daarvan
                     afwijken, leg het dan maar uit. Kom het bij wijze van spreken maar aan het bureau
                     van de Minister uitleggen of ergens anders. Dan zet je dus niet een keihard schot,
                     maar je geeft wel aan wat je vanuit maatschappelijke verantwoordelijkheid een verantwoorde
                     besteding vindt. Als je dat niet doet, als je dat allebei nalaat, dan vind je dus
                     eigenlijk niks.
                  
Minister Slob:
Nee, dat laatste moeten we natuurlijk absoluut niet willen. Dat is natuurlijk ook
                     niet de situatie. Want met wat wij aan deugdelijkheidseisen meegeven en met de kwaliteitseisen
                     die we stellen – die we zelfs in de afgelopen jaren ook weer behoorlijk aangescherpt
                     hebben op een aantal onderdelen – geven we natuurlijk ook richting aan het onderwijs.
                     We zeggen: dat moet u gaan leveren. Op het moment dat blijkt dat men daaronder zit,
                     moet er ingegrepen worden. Dat heeft voor een deel met een inzet van financiën te
                     maken, maar het heeft soms ook te maken met de vraag hoe in de praktijk vorm wordt
                     gegeven aan de opdrachten die we geven. We zijn er zelfs kortgeleden weer een stap
                     verder in gegaan. Vanuit al de eisen die we stellen, zagen we dat eigenlijk iedereen
                     zich een beetje naar het midden ging toe bewegen. Als je de basiskwaliteit maar haalde,
                     was het wel goed. We hebben toen gezegd: als wij zien dat een school gewoon meer in
                     zijn mars heeft, mogen we ook meer gaan vragen van zo'n school.
                  
De heer Heerema had daar ook een voorbeeld van. Soms zijn dat zelfs scholen naast
                     elkaar die in dezelfde omstandigheden zitten, maar de één scoort beter en de ander
                     niet. Op het moment dat ze niet leveren, ontstaat er gewoon een probleem dat uiteindelijk
                     zelfs financiële gevolgen zou kunnen hebben. We mogen dus inderdaad die eisen stellen.
                     Dat kunnen we in algemene zin doen. Ik kom daar straks nog even op terug bij vragen
                     die de heer Rog heeft gesteld. Dat kunnen we natuurlijk ook doen in de sfeer van bijvoorbeeld
                     doelfinanciering. Daar hebben we enkele ervaringen mee opgedaan die niet zo positief
                     zijn, maar gelukkig ook een aantal positieve. Dat kun je ook doen in de sfeer van
                     subsidies die je verstrekt. Kortom, er zijn verschillende mogelijkheden in algemene
                     zin en heel specifiek. Uiteraard hebben wij het volste recht om dergelijke eisen te
                     stellen. Daarvoor zijn wij in positie gebracht als politiek.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Met dat laatste kan ik het wel ongeveer eens zijn, maar ik reageer nu op het feit
                     dat de Minister eigenlijk zegt: je kunt die schotten niet zetten, want daarmee beperk
                     je de handelingsvrijheid op de scholen en krijg je eenheidsworst en noem het allemaal
                     maar. Dat laatste lijkt me niet goed, maar dat is iets anders dan dat de overheid,
                     degene die het geld namens de samenleving beschikbaar stelt, wel iets voor ogen heeft
                     over wat er met dat geld gaat gebeuren. Je moet niet zeggen: nou ja, dat laten we
                     dan verder maar gebeuren; we zien en horen het wel en we kijken wel wat dat ongeveer
                     opbrengt. Je zou kunnen overwegen om daar aan de voorkant wel degelijk iets van te
                     zeggen. Dat doen we op meer vlakken. Je kunt zeggen: pas dit toe of leg het uit! Overigens
                     lijkt het mij voor de medezeggenschapsraden een enorme hulp als we dat zouden doen.
                     Hoe kijkt de Minister daarnaar?
                  
Minister Slob:
Van dat laatste ben ik zeer gecharmeerd. Bij het volgende onderdeel wil ik daar even
                     apart op terugkomen. Sowieso stellen wij onze eisen aan het onderwijs. Daar zal men
                     ook inhoud aan moeten geven. We geven hun ook het vertrouwen dat zij dat moeten kunnen.
                     Ze krijgen er ook geld bij, maar ze moeten wel laten zien wat ze doen. Ze moeten zich
                     ook verantwoorden. De inspectie heeft daar een rol in, maar wij krijgen zelf ook die
                     informatie. Ook op dit niveau spreken we er met elkaar over en hebben we onze opvattingen
                     erover. Die eisen mag je zeker stellen. Ik vind het belangrijk dat als men toch een
                     andere keuze maakt, men die onderbouwt. Dan is het ook belangrijk – straks zal ik
                     daar meer over zeggen – dat de betrokkenen in de omgeving dat kunnen meemaken en daarmee
                     instemmen. Als dat niet het geval is, ontstaat er in die school even een spanning,
                     maar dat is misschien ook wel een hele gezonde spanning. Het gaat dan wel over hele
                     fundamentele zaken waar je met mekaar dezelfde weg naar voren in moet zien te vinden.
                     Ik ben er overigens van overtuigd dat als een bestuurder op een goede manier en met
                     een goed gevoel voor zijn omgeving bezig is, hij probeert op die manier draagvlak
                     te krijgen en niet met zijn handen op zijn stukken gaat zitten op het moment dat hij
                     die belangrijke overleggen voert. Dan geef je openheid en neem je mensen mee op basis
                     van de inhoud. Ik zie daarvan overigens heel veel goede voorbeelden in het land. En
                     om de heer Bruins te parafraseren: een bestuurder is geen monster.
                  
De heer Kwint (SP):
De Minister begon zijn bijdrage zo ongeveer met de mededeling dat hij behalve de motie
                     van de heer Van Meenen niks wilde toevoegen aan het onderzoek dat hij gaat doen naar
                     de doelmatigheid. Dat vind ik qua proces echt al een hele rare keuze. Je stuurt de
                     dag voor een groot lumpsumdebat een brief naar de Kamer waarin je zegt: een belangrijke
                     motie die betrekking heeft op de lumpsum, nemen wij mee in een onderzoek. En een dag
                     daarna zou het te laat zijn om nog andere suggesties daarin mee te nemen. Dat vind
                     qua proces nogal ingewikkeld. Maar dan de inhoud: over die schotten. Zoals ik al in
                     mijn termijn zei, is het juist de bestuurder die autonomie ervaart. De leraar geeft
                     in grote mate aan die autonomie, die de lumpsum zou brengen, helemaal niet te willen
                     ervaren. De Minister haalt het voorbeeld van de heer Heerema aan, die zegt: er is
                     een school die in staat is geweest om de loonkosten laag te houden; ik hoop dat ze
                     dat niet doen door leraren te weinig te betalen. Ik heb even zitten nadenken. De enige
                     andere optie die een school heeft dan leraren laag betalen, is heel veel kinderen
                     in een klas zetten. Andere mogelijkheden om de loonkosten van docenten te drukken,
                     heeft een school toch niet?
                  
Minister Slob:
Eerst even over het proces. De motie is volgens mij na de begrotingsbehandeling aangenomen,
                     nadat de motie eerst een tijdje aangehouden is geweest. In een eerder overleg heb
                     ik al aangegeven hoe ik ermee om zou willen gaan. Dat is gewoon hier in uw aanwezigheid
                     gebeurd, dus u kon niet helemaal verrast zijn door wat er gisteren in de brief stond.
                     Het is wel waar dat het voor het eerst in een brief is geschreven en dat die al wat
                     eerder verstuurd had mogen worden – mea culpa daarvoor – maar ik ben er al duidelijk
                     over geweest in een overleg. Volgens mij was dat toen we het hadden over het lerarentekort.
                     Het was een groot overleg over leraren een aantal weken geleden. Dus daar ben ik al
                     duidelijk over geweest. Met dat onderzoek zijn we al flink bezig. Dit voegen we eraan
                     toe, zoals ik een paar weken geleden al heb gezegd en ik gisteren in een brief aan
                     u heb meegedeeld. Ik geef eerlijk aan dat ik er niet op zit te wachten – we zijn gewoon
                     al bezig – om er nog meer dingen aan toe te voegen. Dat is mijn standpunt. Daar kunt
                     u op reageren.
                  
Als het gaat om de salarissen, ken ik de specifieke situatie niet. We weten dat er
                     verschillen kunnen zijn in de leeftijdsopbouw van het docentenkorps en bijvoorbeeld
                     wat betreft de schaal waarop mensen zijn binnengekomen. Er kunnen best wel verschillen
                     zitten in loonkosten op een school met betrekking tot de lerarenpopulatie. Het zou
                     heel goed kunnen dat men het er strak in de hand heeft weten te houden als het gaat
                     om allerlei aanvullende dingen eromheen, zoals de overhead, waar ook vragen over gesteld
                     zijn en waar ik straks op terugkom. Het is mogelijk dat men daardoor kosten heeft
                     weten te beheersen. Maar dat weten we niet. Dat moet je gewoon per situatie bekijken.
                     Daarom is het ook zo belangrijk dat je inzage hebt in de cijfers, dat je erachter
                     kunt kijken en dat je, als je daar ook een betrokkenheid bij hebt, daarover mee kunt
                     praten.
                  
De heer Kwint (SP):
Het voorbeeld ging over personeelskosten, niet over overhead. Behalve als je allemaal
                     leraren van 21 aanneemt – ik weet niet of ik dat per se verstandig beleid zou vinden
                     – zie ik echt geen andere mogelijkheid hoe je als school geld over kunt houden op
                     het begrote deel voor docenten. Dan snap ik al helemaal niet dat dit als argument
                     gebruikt wordt tegen het zetten van schotten in de lumpsum. Dan beloon je of complimenteer
                     je scholen wanneer ze kiezen voor ofwel grote klassen, ofwel het laag inschalen van
                     docenten ofwel het aannemen van hele jonge en onervaren docenten. Dat is precies de
                     reden waarom ik wel pleit voor zo'n schot of een minimumpercentage – noem het hoe
                     je het wilt – in de lumpsum om ervoor te zorgen dat dat geld echt bij die docent terechtkomt.
                     Het is niet voor niks dat docenten massaal aangeven zo ontevreden te zijn hierover
                     en die autonomie zelf niet te ervaren.
                  
Minister Slob:
Op dat laatste kom ik straks terug. Ik denk dat er een andere weg is om wat te gaan
                     doen aan dat gebrek aan eigenaarschap, dat ik ook herken uit gesprekken op de scholen.
                     U gaat volledig aan de haal met het voorbeeld dat ik gebruikte: aan de ene kant is
                     er misschien een overschot en aan de andere kant een tekort. Ik maakte even het haakje
                     aan de hand van het voorbeeld dat de heer Heerema noemde. Vergeet dat maar eventjes.
                     Het ging mij echt even om het voorbeeld dat je, als je aan de ene kant wat over hebt
                     en de andere kant niet, daar niet zomaar een schot tussen kunt plaatsen en zomaar
                     eventjes kunt middelen. Ik vind het belangrijk dat volkomen transparant is welke keuzes
                     er gemaakt worden. Als men soms wat wil middelen en iets meer wil uitgeven aan het
                     een dan aan het ander, kan dat alleen maar als dat goed gemotiveerd wordt voorgelegd
                     en er draagvlak voor is in de eigen omgeving. Dat laatste ontbreekt nog, dus daar
                     moeten we iets aan gaan doen. Daar kom ik straks apart nog even op terug.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb een verhelderende vraag naar aanleiding van het onderzoek dat de Minister gaat
                     doen naar de toereikendheid. De Minister heeft heel duidelijk gezegd dat het personeel
                     en het materieel worden meegenomen. Zijn dat alleen de middelen vanuit de OCW-begroting
                     of bijvoorbeeld ook de middelen die via het Gemeentefonds naar gemeenten gaan? Worden
                     die ook in dat onderzoek betrokken? Ik heb eerlijk gezegd geen idee, maar daar zitten
                     ook de kosten voor bijvoorbeeld schoolgebouwen in via gemeenten. Als we dat totaalbeeld
                     willen hebben van hoe we daarmee om willen gaan, zal dat ook meegenomen moeten worden.
                     Doet u dat?
                  
Minister Slob:
U weet dat in het verleden het onderhoud van de schoolgebouwen, binnenkant en buitenkant,
                     is gedecentraliseerd naar het p.o. en het vo. Dat is een beetje gestaffeld in de tijd
                     gebeurd. Ook daarvoor is er geld vanuit het Gemeentefonds in de lumpsum geplaatst.
                     Wij kijken gewoon naar het geld dat naar de scholen toegaat, dat voor het onderwijs
                     bedoeld is, en zullen op basis daarvan kijken op welke wijze dat toereikend is voor
                     de eisen die we stellen en de doelen die daarmee gediend zijn, onder andere als het
                     gaat om personeel en materieel. Vooral over dat laatste is altijd heel veel discussie
                     geweest. Het is goed om daar weer eens opnieuw naar te kijken, want dat is inderdaad
                     een tijdje geleden gebeurd. Ik neem maar gelijk even die vraag mee: rond het onderhoud
                     in brede zin zijn er inmiddels andere eisen gesteld. Dat klopt. U raakte daar ook
                     even aan in een van uw vragen. Die eisen lijken wat belastend voor het onderwijs.
                     Wij hebben dat ook gezien. We gaan in gesprek – dat gesprek heeft nog niet plaatsgevonden
                     – en we gaan dat sowieso in wat bredere zin doen in het kader van het lerarenbeleid.
                     Die afspraak is gemaakt. Dit neem ik daarbij mee, omdat het niet wenselijk is dat
                     de regelgeving zo raar uitwerkt voor het onderwijs dat daardoor problemen zouden kunnen
                     ontstaan. We gaan daar in ieder geval naar kijken.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Laat ik dan naar de eerste toezegging hengelen. Wanneer kunt u de resultaten van dat
                     gesprek aan de Kamer doen toekomen, zodat we kunnen zien wanneer er mogelijk resultaten
                     zijn voor scholen om toch wat minder te hoeven reserveren en wat meer geld in de klas
                     te kunnen laten landen?
                  
Minister Slob:
Als dat gesprek gevoerd is en ik een duidelijke uitkomst heb, zal ik u uiteraard informeren.
                     Ik doe dit zo snel mogelijk. We hebben dat gesprek op korte termijn. Ik heb niet in
                     mijn hoofd wanneer het precies is, maar voor de komende weken hebben we dat in de
                     agenda staan. Dat gaan we uiteraard zo snel mogelijk proberen.
                  
De voorzitter:
Dat noteren we als toezegging. U vervolgt uw betoog.
Minister Slob:
Voorzitter. Dan is er ook een voorstel gedaan om de lerarensalarissen maar helemaal
                     uit de lumpsum te halen. Dat lijkt ons niet de goede weg. Het heeft misschien wel
                     een beetje de charme van de eenvoud, maar de consequenties daarvan zijn best wel groot.
                     We zijn juist op een heel andere manier bezig in de afgelopen periode. De Kamer heeft
                     daar trouwens ook zelf sterk op aangedrongen. Ook in de Staat van het Onderwijs is
                     het als een duidelijke opdracht meegegeven. Scholen moet heel gericht personeelsbeleid
                     gaan voeren, zelfs strategisch personeelsbeleid. Ze moeten verder vooruitkijken. Daar
                     hoort de inzet van middelen bij, ook de middelen voor personeel. Het is belangrijk
                     dat zij daar als geen ander hun keuzes in maken. Op het moment dat we dit eruit trekken,
                     trekken we er een heel belangrijk onderdeel uit, terwijl we de verantwoordelijken
                     binnen de school juist aanjagen om een en ander op een goede en verantwoorde manier
                     te doen. Dan heb ik het nog niet over de gevolgen, ook in financiële zin, op het moment
                     dat je dat allemaal vanuit Den Haag wil gaan doen, op zo'n grote afstand van de scholen.
                     Ik wijs ook op wat dat kan betekenen als het gaat om het in de hand houden van de
                     financiën. Kortom, dat lijkt ons niet een hele goede weg, al waarderen we wel het
                     meedenken. Dat zit er natuurlijk wel achter: er wordt op allerlei manieren heel creatief
                     meegedacht over hoe we dit stelsel kunnen verbeteren en wat daar voor oplossingen
                     voor zouden zijn.
                  
Voorzitter. Wat we ook niet gaan doen...
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heeft de heer Kwint een vraag.
De heer Kwint (SP):
Ik vermoed dat dit het antwoord op mijn tweede optie was. Ik snap het niet. We zouden
                     een hele grote autonomie voor personeelsbeleid weghalen bij de schoolbesturen. Scholen
                     voeren gewoon personeelsbeleid. Ze dienen bijvoorbeeld een plan in over de kosten.
                     Uiteindelijk krijgen ze middelen van het ministerie. Die scholen blijven gewoon de
                     functioneringsgesprekken doen en blijven bepalen wie er ingezet wordt. Het enige wat
                     je doet, is niet bij voorbaat de zak geld geven. Maar je zegt: school, kom met een
                     voorstel; wij zorgen dan uiteindelijk dat het betaald wordt. Wat is dan het grote
                     probleem dat wij aan het veroorzaken zijn voor het onderwijs?
                  
Minister Slob:
Als een school voorstellen doet over de eigen situatie, waarin men zelf die keuzes
                     moet maken, kijkt die school wel of het uit kan, hoe hij het gaat opbouwen en waar
                     hij iemand inschaalt. Kortom, daar hoort met een ordentelijk en fatsoenlijk financieel
                     oog naar gekeken te worden. Op het moment dat je dat onderdeel weghaalt, wordt het
                     sowieso voor scholen heel lastig. Dan kan men iemand ergens voor inschalen en bij
                     wijze van spreken het bonnetje naar Den Haag sturen. Er komen heel veel bonnetjes
                     binnen. Ik heb net aangegeven hoeveel schoolbesturen er zijn: 1.300. Dat moeten we
                     dan organisatorisch gaan regelen, ook met verantwoording en alles erbij. Die bonnetjes
                     zullen beoordeeld moeten worden. Dan moeten we ook nog een keer binnen de bedragen
                     blijven die daarvoor in de begroting zijn opgenomen. Ik geef het u te doen, hoor.
                     Het lijkt mij niet echt een aanlokkelijk perspectief. Dat geldt trouwens ook voor
                     de scholen. Denk aan de administratieve lasten die dat voor hen tot gevolg heeft.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik moet nu toch weer bedenken wat voor astronomische lasten dat voor die school zou
                     meebrengen. Als de Minister bang is – ik parafraseer hem even – dat er dan in een
                     keer wel heel veel geld richting docenten gaat, is dat precies de discussie over de
                     lumpsum die we nu hebben en de verhouding daarin. Onze stelling is dat er nu juist
                     vanuit die lumpsum te weinig naar de docent gaat, maar er te veel op andere plekken
                     terechtkomt. Als de Minister zegt dat er in onze optie te veel geld naar de docent
                     gaat, kunnen we misschien nog kijken naar een soort tussenoptie.
                  
Minister Slob:
Ik kan de heer Kwint straks bedienen met die tussenoptie. Ik denk dat er echt een
                     andere mogelijkheid is. Het doel dat erachter zit, snap ik wel. Er zit dus ook een
                     stukje onvrede bij, net als een stukje ongemak. Ook is er weer een gebrek aan eigenaarschap
                     aan de orde. Daar kunnen we volgens mij iets aan doen, ook met betrekking tot keuzes
                     die gemaakt moeten worden. Uiteindelijk wordt er op een bepaald moment geld opgenomen
                     in de begroting, ongeacht of dat landelijk is of op schoolniveau. Daar moet je wel
                     proberen binnen te blijven. Op het moment dat je meer geld nodig hebt, moet je ook
                     zorgen dat het er komt. Als het er niet komt, weet je dat dat een beperking kan zijn,
                     ook als je wensen hebt die daarboven uitstijgen.
                  
Voorzitter. Wat wij niet willen doen, is de sectorakkoorden zoals we die nu kennen,
                     in die vorm doortrekken. Sowieso heeft de Kamer daar zelf al een stokje voor gestoken,
                     want zij heeft al per motie-Rog aangegeven dat zij wil dat het niet alleen maar afspraken
                     zijn die met de besturen worden gemaakt, maar dat ook de bonden, de werknemers daarbij
                     worden betrokken. Ik kom er straks in het kader van doelfinanciering nog even apart
                     op terug. Even kijkend naar hoe het gefunctioneerd heeft, denk ik inderdaad dat we
                     kunnen zeggen dat een aantal doelen daar best heel goed mee gediend zijn geweest.
                     Het heeft een enorme impuls gegeven aan het oppakken van bijvoorbeeld het personeelsbeleid.
                     Zo zijn meer dingen te noemen. Als we straks in de nieuwe situatie komen – er komt
                     straks nog een evaluatie – moeten we misschien nog eens even de voorkant in de gaten
                     houden en daar goede afspraken over maken, zodat we niet lopende het traject daar
                     over en weer onvrede over krijgen. Dat zijn een aantal dingen die we wat mij betreft
                     niet gaan doen, maar dat wil niet zeggen dat alles gewoon bij het oude moet blijven.
                     Ik heb al aangegeven wat er al in beweging is gekomen. Daar zijn veel vragen over
                     gegaan.
                  
We willen dat de verantwoording echt verder verbeterd wordt, maar we willen ook dat
                     het eigenaarschap op de scholen, ook van andere betrokkenen, wordt versterkt. Hoe
                     kunnen we dat het beste doen? We hebben daar twee duidelijke lijnen voor neergezet.
                     Over allebei heeft u vragen gesteld. Allereerst ga ik in op de benchmarks. De Onderwijsraad
                     heeft op een heel klemmende manier geadviseerd om daarmee aan het werk te gaan. In
                     reactie op iedereen die daar vragen over heeft gesteld merk ik op dat dit niet vrijblijvend
                     is. Ik dacht dat het de heer Rog was die ernaar vroeg. De overheid is daar faciliterend
                     in, maar uiteindelijk moet men het wel zelf gaan doen. Wij willen dat door middel
                     van benchmarks echt inzichtelijk wordt gemaakt welke keuzes er worden gemaakt en waar
                     geld naartoe gaat. De benchmarks kunnen heel goed gebruikt worden in de vergelijkende
                     sfeer, ook tussen scholen. Dat zal, denk ik, een enorme verbetering zijn ten opzichte
                     van de situatie waarin je niet precies weet wat er gebeurt en het een grote black
                     box is. Nee, dit gaat echt de zaak verder opengooien. Het is een verplichting voor
                     scholen om daarmee aan het werk te gaan en om de gegevens openbaar te maken.
                  
Daarnaast brengen we de medezeggenschapsraden verder in positie. Daarbij kijk ik naar
                     de heer Bisschop, omdat ik zijn opvattingen daarover wel een beetje herken. Die zijn
                     namelijk lange tijd mijn opvattingen geweest. U weet dat in het regeerakkoord is afgesproken
                     dat we instemmingsrecht gaan geven, ook op hoofdlijnen van de begroting. Dat kan strijden
                     met de volgende gedachte. Besturen zijn het bevoegd gezag. Natuurlijk is het belangrijk
                     dat er inspraak is, ook al is lange tijd bij een aantal partijen de opvatting geweest
                     dat die zo minimaal mogelijk moest blijven, maar die fase zijn de meeste al heel ver
                     voorbij. De meest vergaande stap die je bij medezeggenschap kan geven, is dat er instemming
                     verleend moet worden. Dat hebben we hier afgesproken. Ik ben daar wel een voorstander
                     van geworden, ook op basis van de situaties die we hebben gezien waarin het eigenaarschap
                     volledig ontbrak en waarin soms echt voorbijgegaan werd aan het zoeken en organiseren
                     van eigenaarschap. Dit kan daar echt bij helpen. Ik zeg er gelijk bij wat ik net al
                     heb gezegd: een goede schoolbestuurder hoeft hier niet bang voor te zijn. Want die
                     schoolbestuurder werkt al zo. Die kan met overtuiging zijn keuzes uitleggen en die
                     zal, als hij gevoel heeft voor zijn omgeving, de antenne hebben om op te vangen wat
                     er aan wensen leeft en waar mogelijk proberen die in zijn beleid op te nemen. Op het
                     moment dat dit in stelling wordt gebracht, worden besturen die dat om welke reden
                     dan ook – dat hoeft niet eens onwil te zijn – wat minder ontwikkeld hebben, maximaal
                     gedwongen om transparant te zijn in de keuzes die ze maken. Zij zullen gewoon de medezeggenschapsraad
                     daarin mee moeten krijgen omdat die instemmingsrecht heeft bij de hoofdlijnen van
                     de begroting.
                  
Wat zijn dan de hoofdlijnen van de begroting? Met name de heer Van Meenen heeft daar
                     aandacht voor gevraagd. We gaan dat nog verder uitwerken. We willen dat ook in overleg
                     met de betrokkenen in het veld doen. Ik ben wel benieuwd naar de opvattingen die daarover
                     leven in de Kamer. Een aantal onderwerpen waar u in uw inbreng aandacht aan heeft
                     besteed, zoals de hoogte van de reserves, dus de vermogenspositie, kunnen daarbij
                     horen. Ook de interne allocatie van middelen kan daarbij horen. Dat geldt voor bijvoorbeeld
                     een grote scholengroep die een aantal vestigingen heeft, maar ook voor een kleine
                     scholengroep. Ook de verdeling tussen personeel en materieel kan daar op tafel liggen,
                     zeg ik nadrukkelijk in de richting van de heer Kwint. We gaan dat verder uitwerken,
                     maar dat zijn hoofdlijnen. Het zijn grote thema's, zoals ook uit uw inbreng blijkt.
                     U gaat niet in de kleine details zitten. Daar zou je het instemmingsrecht voor kunnen
                     organiseren. Dat betekent dat als men daar overeenstemming over weet te vinden, de
                     karavaan door kan trekken. Op het moment dat dit niet zo is, heeft men stevige onderhandelingen
                     en gesprekken met mekaar.
                  
Tegen mevrouw Westerveld zeg ik dat ik niet denk dat het nodig is om daar nog een
                     recht van amendement aan toe te voegen. Eigenlijk zit dat daar al in opgesloten. Op
                     het moment dat een medezeggenschapsraad zegt dat hij heel graag wil dat dit gebeurt
                     en hij dit als wens neerlegt – in politieke termen is dat het amenderen van de begroting
                     – maar hij daar geen overeenstemming over weet te vinden met de bestuurder, kan de
                     zaak niet doorgaan. Dat is echt een beetje een theoretisch iets. Op het moment dat
                     je instemmingsrecht hebt, heb je mogelijkheden om te beïnvloeden. Dat is dus sterker
                     dan dat je alleen een advies geeft. We zetten hiermee best een behoorlijke stap, maar
                     ik ben ervan overtuigd dat hier een belangrijk instrument ligt om niet over te gaan
                     tot al die paardenmiddelen – om die zo te noemen – van schotten plaatsen, dingen uit
                     de lumpsum halen enzovoort. Hiermee geef je men op het niveau waar het hoort, dus
                     de school en de betrokkenen bij de school, absoluut de ruimte en de mogelijkheden
                     om daar keuzes in te maken. Dat zou een enorm mooie aanvulling zijn op het systeem
                     dat we tot nu hebben gekend en dat we daarmee wel overeind kunnen houden: de autonomie.
                  
De heer Beertema (PVV):
De Minister vindt mijn oplossing een paardenmiddel. Tja, ik vind zijn oplossing een
                     paardenmiddel waar het het vergroten van de invloed van de medezeggenschapsraad betreft.
                     Er zijn natuurlijk een aantal problemen. De wet op de medezeggenschap geeft nu al
                     heel veel mogelijkheden. Maar jaar in, jaar uit is er sprake van onderuitputting van
                     de mogelijkheden die er zijn. En uiteindelijk blijft het zo dat het verloop in die
                     mr's groot is. Het zijn allemaal heel goedwillende mensen, vaak met hun eigen expertise.
                     Maar expertise op het gebied van het lezen van jaarrekeningen en het omgaan met begrotingen
                     is er niet. Dan kunnen we die mensen wel op cursus sturen en zo, maar de informatieachterstand
                     die ze hebben ten opzichte van die slimme bestuurders blijft natuurlijk. Mijn vraag
                     aan de Minister is om daarop te reageren.
                  
En stel dat het instemmingsrecht gerealiseerd is en ze komen er uiteindelijk niet
                     uit; ze komen er gewoon niet uit. Wat gebeurt er dan? Krijgt die landelijke geschillencommissie
                     het dan heel erg druk?
                  
En dan nog iets. Stel dat het helemaal fout gaat daarna – denk aan ROC Leiden of Amarantis,
                     we hebben allerlei ellende gezien – wie is er dan uiteindelijk verantwoordelijk? Zijn
                     dat de bestuurders? Of moeten we dan ook de voorzitters van de mr's in de kraag vatten
                     en persoonlijk aansprakelijk stellen? Ik zie veel beren op de weg.
                  
Minister Slob:
Ik ken de heer Beer... Beertema – ik wilde «Berema» zeggen, dat komt door die beren
                     – als een meestal heel blijmoedig mens. U ziet volgens mij ook altijd wel de zonzijde
                     van het leven. U stelt terecht de vraag of medezeggenschapsraden het aankunnen. Ook
                     in andere overleggen is dit onderwerp een aantal keer aan de orde geweest; mevrouw
                     Westerveld vroeg er ook een paar keer aandacht voor. We ondersteunen de medezeggenschapsraden,
                     maar we zijn ons ervan bewust dat op het moment dat dit in hun gereedschapskist terechtkomt,
                     ze de organisatie eromheen ook echt op orde zullen moeten hebben. Daar werken we aan,
                     ook in de komende tijd. Bij de voorstellen die u later krijgt, een uitwerking van
                     dit plan, zullen we het nader preciseren. Het is niet zo dat men die kennis allemaal
                     zelf in huis hoeft te hebben; we kunnen ook mogelijkheden creëren waarop men terug
                     kan vallen. Dat zou zelfs ook collectief kunnen gebeuren, als het gaat om medezeggenschapsraden
                     breder in het onderwijs.
                  
Kortom, we zijn er echt mee bezig om dit op een goede manier te doen. We hebben in
                     ieder geval voor dit jaar de subsidie voor de versterking van de medezeggenschap verlengd.
                     In de gesprekken die ik heb gevoerd met mensen die in medezeggenschapsraden zitten
                     of die overkoepelend daarvoor actief zijn, merk ik dat ze dit als een enorme waardering
                     zien voor de positie die ze hebben. Ook beseffen ze heel goed dat adeldom verplicht
                     en dat als zij deze taken krijgen, ze daar echt in zullen moeten investeren.
                  
Dit brengt mij bij de vraag van de heer Van Meenen, die wilde weten wat de schoolbesturen
                     eraan doen. Inderdaad, ook de schoolbesturen zullen eraan moeten bijdragen. Het is
                     een van hun taken om erin te investeren. We weten dat dat niet overal gebeurt, dus
                     als we deze wijzigingen verder doorvoeren, zal dat de discussie verder op scherp zetten,
                     denk ik. Dat is misschien maar goed ook. Laat dat maar gewoon gebeuren. Ik denk dat
                     in het geheel van checks-and-balances dit echt een goede zaak is. Ik zal niet zeggen
                     dat het allemaal vlekkeloos zal verlopen. Wat betreft de verantwoordelijkheid op het
                     moment dat er dingen misgaan, zal eerst duidelijk moeten zijn wat er is misgegaan
                     en waar dat aan ligt. Vragen over die verantwoordelijkheid kun je dus niet zomaar
                     eventjes in algemene zin beantwoorden. Maar het roept inderdaad een paar uitwerkingsvragen
                     op. Daar komen we nog mee terug, maar dit is wel de lijn die we zullen gaan uitvoeren.
                     Ik ben zelf intrinsiek gemotiveerd om dat verder op me te nemen en te zijner tijd
                     met u in gesprek te gaan over de uitwerking.
                  
De heer Beertema (PVV):
De Minister maakt zich er nu wel erg gemakkelijk vanaf. Dit zijn geen uitvoeringsprobleempjes.
                     Tenminste, in de meeste gevallen wel, maar als het echt fout gaat, en we hebben al
                     wat rampenscenario's aan ons voorbij zien trekken, blijft mijn vraag wie er aan het
                     einde van het verhaal ter verantwoording is te roepen. «We hebben het met z'n allen
                     gedaan, dus niemand is schuldig»: dat verhaal krijgen we dan weer, een verhaal dat
                     we altijd al gehad hebben. Dat vind ik een principieel bezwaar.
                  
Minister Slob:
Het zal echt afhangen van wat er fout is gegaan. Daar zullen we dan t.z.t. naar moeten
                     kijken. Laten we hopen dat zulke dingen zich niet te vaak voordoen. Hier gaat het
                     erom dat er een begroting wordt vastgesteld, dat er in die begroting keuzes worden
                     gemaakt en dat je degenen die in de uitwerking met die keuzes te maken hebben, daar
                     invloed op geeft. Dat is best een redelijk te overzien speelveld, denk ik. Als er
                     geen akkoord is, moet het bestuur bij wijze van spreken weer terug naar de tekentafel,
                     misschien voor één onderdeel, misschien voor een wat groter onderdeel. We weten dat
                     er uiteindelijk een geschillencommissie is als er echt impasses zijn. Maar dan ga
                     je gelijk al uit van het meest negatieve. Ik ben er zelf van overtuigd dat dit echt
                     heel erg disciplinerend kan gaan werken in het hele proces binnen een school van hoe
                     om te gaan met een begroting en welke keuzes daarbij worden gemaakt.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik begrijp al die doembeelden die de heer Beertema schetst niet zo heel erg goed.
                     In het hoger onderwijs hebben we heel lange tijd een situatie gehad waarbij universitaire
                     medewerkers en studenten veel meer te zeggen hadden. In 1997 is dat veranderd toen
                     de MUB werd ingevoerd. Maar van voor die tijd kennen we geen enkel voorbeeld van een
                     situatie waarbij een universiteit er helemaal aan onderdoor ging. Dus ik zie totaal
                     niet in waarom dat nu wél het geval zou moeten zijn. Ik zie ook totaal niet in waarom
                     in een keer iedereen verantwoordelijk wordt op het moment dat er verkeerde keuzes
                     worden gemaakt. Ook dat zien we nu niet in het hoger onderwijs, waar ook instemmingsrecht
                     over hoofdlijnen van de begroting is ingevoerd.
                  
Ik denk dat hoe meer we mensen laten meedenken over de financiële keuzes die worden
                     gemaakt en hoe meer we ze daarbij faciliteren, hoe beter de keuzes worden. Dat is
                     de reden dat we hebben gevraagd: zouden we niet nog een stapje verder moeten gaan,
                     door de medezeggenschap ook de kans te geven om daadwerkelijk beleid te veranderen?
                     Nu krijgen ze de begroting, waar ze uiteindelijk «ja» of «nee» tegen mogen zeggen.
                     Maar waarom zouden ze niet ook een voorstel kunnen doen, net zoals wij dat hier kunnen,
                     om op een bepaald onderdeel een andere financiële keuze te maken?
                  
Minister Slob:
Ik vind het een theoretische discussie worden. Op het moment dat een medezeggenschapsraad
                     niet wil instemmen met een begroting, neem ik aan dat ze tegen de bestuurder zullen
                     zeggen waarom ze dat niet doen. Dan hebben ze dus gewoon een wens en die wens leggen
                     ze neer. Dan wordt daarover gesproken. Dat is dan minder vrijblijvend dan wanneer
                     ze het als advies neerleggen, want dan kan de bestuurder zeggen «sorry, ik heb een
                     andere afweging gemaakt, tot de volgende keer». Maar in deze situatie kan hij dat
                     niet zeggen, want die «volgende keer» betekent dat je er opnieuw over gaat praten,
                     want anders wordt de begroting niet vastgesteld. Je kunt die wens dus nadrukkelijk
                     zien als een amendement op de begroting. Die wens moet je bespreken en dan moet je
                     eruit zien te komen. Dus ik denk dat het echt een beetje een theoretische discussie
                     is. Het legt gewoon druk op de vraag: welke begroting gaan we maken en welke wijzigingen
                     willen jullie nog doorgevoerd hebben?
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zie wel duidelijke verschillen. Ik bedoelde het net zoals wij hier stemmen voor
                     een hele begroting, maar ook een amendement kunnen indienen om een bepaald onderdeel
                     te wijzigen. Ik snap verder best wat de Minister zegt en ik begrijp ook wel dat we
                     misschien eerst het instemmingsrecht op hoofdlijnen een kans moeten geven voordat
                     we weer allerlei wensen neerleggen. Maar die wens zit in ieder geval nog wel in ons
                     achterhoofd en ik sluit niet uit dat we er te zijner tijd op terugkomen.
                  
De heer Bruins (ChristenUnie):
In mijn bijdrage deed ik de suggestie om te zien of je die pas-toe-of-leg-uitbenchmarks
                     juist kunt toepassen voor het gesprek tussen bestuurder en medezeggenschapsraad dat
                     gaat ontstaan wanneer je dat instemmingsrecht op hoofdlijnen van de begroting invoert.
                     Die benchmarks versimpelen en verhelderen de gesprekken. Ze benadrukken voor de mr
                     waar je naar moet kijken. Zo weet je ook dat wanneer bestuurders in een situatie komen
                     waarin ze moeten uitleggen aan OCW waarom ze ergens buiten de norm gaan, ze hun mr
                     al hebben kunnen overtuigen en dat die heeft ingestemd. Hoe waardeert de Minister
                     de suggestie om daar een relatie te leggen?
                  
Minister Slob:
Misschien kunt u nog even heel kort de kern aangeven. Het pas-toe-of-leg-uitprincipe
                     werkt gewoon. Dat werkt op schoolniveau. Uiteindelijk zal men daar ook overeenstemming
                     moeten vinden over de begroting. Op het moment dat die begroting is vastgesteld, wordt
                     er natuurlijk ook nog naar gekeken. Men moet zich daar ook weer voor verantwoorden.
                     Dan kan volgens mij de trein gewoon gaan lopen.
                  
De heer Bruins (ChristenUnie):
Misschien zie ik een kans waar de Minister die allang zag en loop ik gewoon achter
                     bij het denken. Laat ik nog een keer proberen om het goed uit te leggen. We praten
                     eigenlijk over twee verschillende onderwerpen. Het ene is dat we benchmarks willen
                     ontwikkelen voor de verhouding personeel-materieel en de verhouding indirect-direct.
                     Allerlei simpele benchmarks. Als je daarbinnen blijft, is het helemaal goed; als je
                     er niet aan voldoet, moet je het ministerie uitleggen waarom je er niet aan voldoet.
                     Aan de andere kant hebben we straks het wetsvoorstel over de instemming op hoofdlijnen
                     van de begroting. Dat gaat eigenlijk ook over een aantal simpele benchmarks, dat zijn
                     die hoofdlijnen. Dat kan dus óók gaan over de verhouding personeel-materieel of de
                     verhouding direct-indirect. Als je nu ervoor zorgt dat je de hoofdlijnen op de begroting
                     afstemt op de benchmarks, weet je dat als een bestuurder naar het ministerie moet
                     om uit te leggen waarom niet wordt voldaan aan een of meerdere benchmarks, hij zijn
                     mr al heeft moeten overtuigen. Want die mr had instemmingsrecht op diezelfde criteria.
                     Ligt daar een mogelijkheid voor een charmante synergie?
                  
Minister Slob:
Ik vind het belangrijk om te markeren dat die benchmarks natuurlijk niet over alle
                     onderdelen van de begroting zullen gaan. Er zullen duidelijk een paar thema's worden
                     uitgezocht, bijvoorbeeld hoe de verdeling van de middelen over de vestigingen verloopt.
                     Dat wordt een heel belangrijke benchmark. Dat levert op dat onderdeel heel nuttige
                     informatie op die je ook kunt gebruiken om te vergelijken hoe anderen dat in gelijke
                     omstandigheden doen. Dat is voor ons ook weer heel interessante informatie, omdat
                     dat thema's zijn die landelijk aan de orde worden gesteld, maar in dat hele begrotingstraject
                     zitten natuurlijk veel meer dingen. Die moeten op dat niveau blijven, maar naar aanleiding
                     van de benchmarks kunnen we inderdaad gesprekken gaan voeren met individuele scholen
                     of groepen van scholen met betrekking tot eventuele afwijkingen.
                  
De voorzitter:
Kort, meneer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik probeer het nog concreter te maken. Ik stel me zo voor dat we een benchmark van
                     80/20 voor personeel en materieel hebben. Als je daar niet aan voldoet, moet je uitleggen
                     waarom niet. Laten we dan ook in het wetsvoorstel Hoofdlijnen begroting de mr instemmingsrecht
                     geven op de verhouding personeel/materieel. Als het niet voldoet aan die 80/20-eis,
                     weet je dat de bestuurder al zijn mr heeft moeten overtuigen omdat het anders niet
                     bij het ministerie terecht zou zijn gekomen. Zo kun je een buffer inbouwen zodat er
                     niet te veel in de toren bij OCW terechtkomt, maar dit lokaal wordt opgelost.
                  
Minister Slob:
Dat is uiteraard ook wat we willen, want daar moet het gesprek plaatsvinden. Ik heb
                     de heer Van Meenen aangegeven dat dat een onderwerp is dat bij die hoofdlijnen zou
                     behoren. Dat sluit in dat opzicht dus aan bij uw wens.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Heel interessant. Ik sluit daar graag nog even bij aan. Mag ik nog even met de Minister
                     verkennen of hij net als ik een verschil ziet tussen een benchmark en iets wat wij
                     wenselijk vinden? Dat zijn twee verschillende dingen. Een benchmark neemt gewoon waar
                     hoe het in de werkelijkheid is, maar dat hoeft helemaal niet te zijn wat wij wenselijk
                     vinden. Stel dat de benchmark uitwijst dat het 70/30 is en wij vinden dat het 80/20
                     moet worden, dan is dat wat wij moeten vragen. Dan moeten we niet zeggen: fijn dat
                     u zich gedraagt conform het gemiddelde in het land. Is de Minister dat met mij eens?
                  
Minister Slob:
Volledig mee eens. We stellen dan ook geen eis, maar kijken wat er in de praktijk
                     gebeurt. Het kan zijn dat dat afwijkt van wat wij met elkaar wenselijk vinden, maar
                     dan hebben we het wel op tafel en dan hebben we ook aanleiding om te spreken. Het
                     zou kunnen dat ze ons kunnen overtuigen, maar misschien ook wel niet. Dan moet er
                     iets anders gebeuren.
                  
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Minister Slob:
Ik vervolg mijn betoog. Ik maak het overstapje naar de doelfinanciering en de mogelijkheden
                     om, als er een grotere pot geld naar scholen gaat en als de scholen daarbij meer autonomie
                     krijgen, toch te blijven volgen wat er gebeurt met het geld als daar heel duidelijke
                     afspraken over zijn gemaakt. De heer Rog vroeg mij of dat niet belangrijk is, ook
                     in aanloop naar de evaluatie van de sectorakkoorden die eraan komt en de gemengde
                     gevoelens daarbij. Er zijn heel veel dingen goed gegaan, maar toch ook een paar dingen
                     wat minder. Hoe zouden we daarmee moeten omgaan? Hoe kunnen we een duidelijk kader
                     en een heldere richtlijn maken? Ik ben wel bereid om dat te gaan doen. Ik denk zelfs
                     dat dat heel nuttig kan zijn, want ook al houden we vast aan de lumpsum en ook al
                     versterken we dat op al die manieren die ik net heb genoemd, dan nog kan ik me heel
                     goed voorstellen dat we het soms toch belangrijk vinden om over een aantal ook politiek
                     gezien prioritaire onderwerpen afspraken te kunnen maken en om die te kunnen blijven
                     volgen. Maar dan moet er wel een duidelijk kader zijn van waaruit je dat doet. Ik
                     ben bereid om daaraan te gaan werken en te zorgen dat dit er straks ligt bij de evaluatie
                     van de sectorakkoorden. Ik zie geen verschrikte gezichten om mij heen, dus dat moet
                     lukken. Wat mij betreft is dat een begaanbare weg.
                  
Naast doelfinanciering kun je natuurlijk ook altijd nog met subsidies werken. Het
                     nadeel daarvan is dat het een enorme bureaucratische last is. Het is wel heel overzichtelijk.
                     U noemde de zomerschool als voorbeeld. Je kunt het inderdaad allemaal heel erg goed
                     volgen als je allerlei onderwerpen in subsidies gaat gieten. Dat zou dus ook kunnen,
                     maar die afweging moeten we misschien te zijner tijd met elkaar gaan maken. Als we
                     een paar onderwerpen belangrijk vinden, is doelfinanciering misschien het mooiste
                     en het minst belastend, maar ook subsidies zouden een mogelijkheid kunnen zijn. Die
                     afweging moeten we t.z.t. maar met elkaar maken. Laten het dan niet te veel onderwerpen
                     zijn, want dan belasten we alles weer heel erg en dan ondergraven we het systeem van
                     autonomie en verantwoording waarover we net gesproken hebben.
                  
De heer Rog (CDA):
Ik ben blij met wat de Minister zegt. In ons jargon: het is een mooie toezegging dat
                     de Minister dat betrekt bij het verhaal rond de sectorakkoorden. Even voor alle helderheid,
                     is de Minister dan ook bereid om zowel de bestuursorganisaties als de vakbonden erbij
                     te betrekken en met ze in gesprek te gaan over hun ideeën over de vraag wat in de
                     lumpsum thuishoort en wat typisch het beste geregeld kan worden met een vorm van doelfinanciering,
                     maar misschien ook wel met rompsubsidies?
                  
Minister Slob:
Het lijkt me evident dat we hen erbij betrekken, want we moeten het met elkaar gaan
                     uitvoeren. Dat hoort daar wat mij betreft bij.
                  
De heer Bisschop (SGP):
Even voor mijn duidelijkheid, als de Minister het heeft over doelfinanciering, gaat
                     het niet om budgetten die onttrokken worden aan de basisbekostiging, maar is het een
                     surplus, extra geld erbij?
                  
Minister Slob:
We gaan eerst in algemene zin een kader maken. In principe zijn beide zaken mogelijk.
                     In het verleden hebben we een situatie gehad dat er gewoon een begroting was, waar
                     geld in zat, en dat er extra geld bij kwam. Toen heeft men besloten om dat in een
                     bepaalde vorm in de lumpsum op te nemen. Maar goed, u kent dat verhaal van de prestatiebox
                     beter dan ik, want u was er destijds als Kamerlid bij betrokken. Ook dat soort situaties
                     kunnen zich dus voordoen. Het gaat me nu om de situatie dat je vindt dat bepaalde
                     onderwerpen prioriteit hebben en eruit gelicht moeten worden. Hoe ga je dat dan doen?
                     Daarvoor moet in ieder geval een kader zijn. Hoe die financiering dan plaatsvindt,
                     zal dan in de toekomst moeten blijken.
                  
Voorzitter, dan ga ik naar een groot aantal vragen die zijn gesteld. Ik ga dat langs
                     de bandbreedte van de woordvoerders doen. Het gebeurt niet zo heel vaak, maar ik moet
                     even terugkomen op een antwoord dat ik heb gegeven aan de heer Heerema omdat ik even
                     twee onderwerpen door elkaar gehaald heb. Dat kan weleens gebeuren; ik kan het gelijk
                     in hetzelfde overleg herstellen. Het heeft te maken met het onderhoud en de wijziging
                     die had plaatsgevonden met betrekking tot de jaarverslagen en alles daaromheen. Daar
                     heeft u de vinger bij gelegd. Het gaat om de reserveringen die dan gemaakt moeten
                     worden voor investeringen. Er heeft inderdaad een wijziging plaatsgevonden. Er is
                     een nieuwe wijze van reserveren, maar die geldt gelijk helemaal in de breedte, eigenlijk
                     voor alle reserveringen die plaatsvinden, ook buiten de onderwijssector. We hebben
                     gemerkt dat dit zwaar drukte op het onderwijs, dat niet zo goed uit de voeten kon
                     met zo'n wijze van reserveren. Toen heeft een gesprek plaatsgevonden met de Raad voor
                     de Jaarverslaggeving – ik wist niet dat die bestond, maar die bestaat dus; u wist
                     dat misschien wel – maar ook met accountancy. Toen is afgesproken dat er in ieder
                     geval voor de komende tijd een overgangstermijn komt, zodat men niet onverkort aan
                     die regel wordt gehouden. Er is ook een onderzoek gestart om te kijken of deze systematiek
                     wel echt passend is voor het onderwijs. Dat zou eventueel kunnen betekenen dat er
                     misschien een uitzondering op gaat komen. Ik heb begrepen dat het nog wel even duurt,
                     maar dat daarover in het najaar gerapporteerd kan gaan worden. Tot die tijd geldt
                     een overgangsregeling. Vergeet dus even het verhaal van mijn gesprek met de Staatssecretaris
                     van Financiën. Daar kom ik straks nog wel even op terug bij een ander onderwerp, want
                     daar heb ik er wel eentje aan toegevoegd, maar daar hoorde deze dus niet bij. Maar
                     dit is de stand van zaken met betrekking tot die investeringen in onderhoud waar u
                     terecht de vinger bij hebt gelegd, want dit is een praktisch probleem dat ook in de
                     praktijk wordt gevoeld.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Er komt een overgangsregeling. Dat wekt in ieder geval de suggestie dat we naar een
                     ander systeem toegaan. Is het dan niet beter om bijvoorbeeld te bevriezen, om het
                     even door te laten lopen zoals het gaat? Als dit zo zwaar drukt op de reservepositie
                     van scholen en geld daardoor niet in de klas komt, zou ik me heel goed kunnen voorstellen
                     dat we in het najaar sowieso moeten gaan proberen om dit buiten het kader te houden
                     zoals dat nu blijkbaar is gaan gelden.
                  
Minister Slob:
Dat is ook de huidige situatie. Als het onderzoek klaar is, weten we dat precies.
                     Dan hebben we misschien ook voldoende houvast om een uitzondering op de regel te mogen
                     zijn. Dat heb ik daarmee even rechtgezet.
                  
Dan ga ik naar de vraag van de heer Heerema of het lerarentekort leidt tot een groei
                     van de reserves. U had daar al een interruptiedebatje over met de heer Kwint. Wij
                     hebben daar geen gegevens over. Dat zal natuurlijk ook gewoon moeten blijken als dat
                     echt daadwerkelijk zo is. Vaak is het wel zo dat, als er tekorten zijn, men er op
                     andere manieren toch in moet voorzien. Ook dat kost gewoon geld. Er zitten ook situaties
                     tussen die wij zelfs onwenselijk vinden, omdat men dat via uitzendbureaus doet. Dan
                     kost het zelfs heel veel geld. We hebben dus niet de indruk dat dit opeens tot een
                     enorme groei van reserves zal gaan leiden, want men moet gewoon wel voorzien in het
                     vullen van de plekken die op dat moment even leeg zijn gevallen en waar mensen zijn
                     weggevallen, soms ook met assistenten of hoe dan ook.
                  
U vroeg ook of we de scholen kunnen verleiden om overtollige reserves in te zetten
                     voor het opleiden van docenten. Dat kun je niet zomaar eventjes met een vingerknip
                     vanuit Den Haag doen, maar we kunnen besturen natuurlijk wel oproepen om geen overtollige
                     reserves te hebben en om die in te zetten voor de school. Daar zijn we ook mee bezig.
                     De raden doen dat zelf overigens ook, de PO-Raad in het bijzonder. Dan is dit natuurlijk
                     een doel waarvan veel scholen ook zeggen dat ze daarvoor geld nodig hebben. Nou, dan
                     kunnen ze dit daar ook goed voor inzetten. Dat is wat mij betreft dus de weg die dit
                     moet gaan. Men moet dat niet in stand blijven houden als dat niet nodig is.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het was ook helemaal niet de bedoeling om vanuit Den Haag met opgeheven vinger te
                     zeggen: dit moet gaan gebeuren. Mijn oproep is: kunt u, misschien wat breder dan u
                     nu doet, proberen om afspraken te maken om die reserves op deze wijze in te gaan zetten?
                     Want als het geld beschikbaar is op de bankrekening van scholen en als we merken dat
                     er in het kunnen bekostigen of bijvoorbeeld in het kunnen voorzien in de thuissituatie
                     zolang de opleiding duurt, problemen zijn bij mensen die het onderwijs in willen gaan,
                     dan zou er toch een match te maken moeten zijn? Ik vraag uw gewicht als Minister om
                     u ervoor in te zetten om dat zo veel mogelijk voor elkaar te kunnen krijgen. Dat is
                     wat ik vraag.
                  
Minister Slob:
Het moet uiteindelijk op die plek gebeuren, maar als u van mij wilt horen dat ik het
                     belangrijk vind dat dat geld niet op de plank blijft liggen maar wordt ingezet voor
                     echt prioritaire onderwerpen, waarbij het lerarentekort en de problemen daaromheen
                     natuurlijk een heel groot onderwerp zijn, dan heb ik dat bij dezen gedaan. Maar ik
                     zal dat ook in de richting van de raden doen.
                  
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Afsluitend: ik wil u dat inderdaad graag horen zeggen. Ik zou nog liever willen dat
                     u dat ook probeert vorm te geven in de gesprekken die u de komende tijd gaat voeren,
                     want volgens mij is dit een van de punten die bovenaan de agenda zouden moeten staan.
                  
Minister Slob:
Zeker, daar kan ik alleen maar een groot uitroepteken achter zetten.
Mevrouw Westerveld heeft gevraagd naar de cijfers die de PO-Raad hanteerde. Ook de
                     heer Van Meenen maakte daar een opmerking over. Wij kennen niet alle achtergronden
                     van die cijfers. Wij kennen ze ook niet allemaal. Ik heb begrepen dat de PO-Raad zelf
                     voornemens is om, volgens mij zelfs via een hackathon – dat is tegenwoordig ook weer
                     zo'n modieus woord – meer duidelijkheid te geven over de achtergronden van die cijfers.
                     Daar kunt u zich dus bij voegen; misschien doen mijn ambtenaren dat ook. Als wij bijvoorbeeld
                     kijken naar de cijfers van de inspectie over scholen die echt in acute financiële
                     nood verkeren, komen wij niet op dat percentage van 13%. Daar zit het echt onder.
                     Maar goed, ik heb niet veel zin om nu een hele strijd te gaan voeren over cijfers
                     die net gister naar buiten zijn gekomen. Ik vind het op zich zelfs best heel moedig
                     van de PO-Raad om zo naar buiten te gaan en aan te geven dat er iets aan de hand is
                     wat de PO-Raad ook niet in alles even wenselijk vindt, dat de PO-Raad vindt dat er
                     iets moet gaan gebeuren en dat de PO-Raad ook publiekelijk gewoon zijn verantwoordelijkheid
                     neemt. Zo zie ik een besturenraad graag functioneren en dat doen ze ook.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Of dat dapper is, weet ik niet. Er wordt een probleem geconstateerd, ook door de PO-Raad,
                     en men gaat in gesprek. Maar ik neem aan dat dat bedoeld is om ons te weerhouden van
                     actie, in de zin van: we lossen dit zelf wel op. Is de Minister het met mij eens dat
                     dat te weinig is? Want we hebben natuurlijk al veel vaker gezien dat deze organisatie
                     geen enkele doorzettingsmacht heeft naar de leden. Je kunt er hartstikke leuk koffiedrinken
                     met de collega's, maar vervolgens is er geen instrument om hen te dwingen tot ander
                     gedrag.
                  
Minister Slob:
Ik vind het heel belangrijk en moedig – ik geef toe dat het gewoon bij hun taak hoort,
                     maar er zijn best weleens onderwerpen waarbij dat lastig is – dat je gewoon naar voren
                     stapt en duidelijke statements afgeeft over hoe je het wil en daar ook gesprekken
                     over aangaat. Dat is inderdaad één traject. Dat is hun verantwoordelijkheid. Dat volgen
                     we natuurlijk en we ondersteunen dat waar dat kan. Daarnaast hebben we ons eigen traject
                     met betrekking tot de reserves. Ik kom daar straks nog even apart op terug, ook op
                     wat we op de korte termijn doen; ik heb u aangegeven wat we op de lange termijn doen.
                     Want ook die reserves horen wat mij betreft bij de onderwerpen die op tafel liggen,
                     ook ter instemming. Dat is dus een hele goede manier om daar dan heel transparant
                     gesprekken over te voeren en keuzes te maken. Die trein loopt dus ook gewoon door,
                     maar deze trajecten kunnen elkaar ook heel goed aanvullen. Ik weet ook wel dat men
                     niet in alles even gecharmeerd is van de koers die wij uitzetten met betrekking tot
                     bijvoorbeeld het instemmingsrecht. Maar goed, dat is een politieke keuze die gemaakt
                     wordt. Die werken we uit en daar gaan we ook voor. Ik denk zelfs dat de vrees echt
                     niet zo heel groot hoeft te zijn. Als je gewoon op een normale manier met mensen omgaat
                     en hen betrekt, ben ik ervan overtuigd dat het gewoon goed moet gaan.
                  
Voorzitter. Er zijn vragen gesteld over de jaarverslagen. U weet dat we bezig zijn
                     met het verplichten dat de jaarverslagen openbaar worden gemaakt. We weten dat in
                     ieder geval in het vo al bijna alle jaarverslagen openbaar zijn gemaakt. Van het p.o.
                     hebben we nog niet de meest recente cijfers. De cijfers die we hebben, zijn ietwat
                     gedateerd, maar dan praten we al over 80%. Ik ga er dus van uit dat dat meer moet
                     zijn. Ik denk dus dat we langzaam maar zeker wel op het niveau komen dat we graag
                     gerealiseerd willen zien; dat is 100%.
                  
Mevrouw Westerveld heeft gevraagd of we de schoolgebouwen kunnen onderbrengen bij
                     de rijksoverheid. U weet dat de financiering van schoolgebouwen een verantwoordelijkheid
                     is van de gemeenten. In die zin ligt dit dus al bij de overheid, niet bij de rijksoverheid
                     maar bij de overheid. Daarvoor is destijds dus ook geld in de lumpsum gestopt. Ik
                     zie geen reden om dat echt te veranderen. Ik denk wel dat het belangrijk is dat dit
                     op een goede manier gebeurt. Scholen hebben destijds ook zelf heel erg gevraagd om
                     die doordecentralisatie, want dit lag ook bij de gemeenten. Men wilde dat gewoon zelf
                     hebben, zodat men daar ook zelf keuzes in kon maken. Daar heeft men ook middelen voor
                     gekregen.
                  
Ik denk ook niet dat het goed is om die schoolgebouwen onder te brengen bij de rijksdienst,
                     waar u ook nog naar vroeg. Daar is in het verleden wel naar gekeken, onder andere
                     naar aanleiding van problemen bij ROC Leiden; dat is alweer een paar jaar geleden.
                     Dat was de commissie-Meurs. Die heeft toen eigenlijk de conclusie getrokken dat je
                     het niet op deze manier moet doen. Ook kijkend naar governance en dergelijke, denk
                     ik ook dat je dat beter niet kan doen.
                  
Kunnen we de bekostiging van specifieke doelen in etappes uitkeren? Je kunt natuurlijk
                     altijd kiezen voor fasering van uitgaven. Kijk maar naar wat we nu bij de werkdrukmiddelen
                     doen, maar hier zijn meer voorbeelden van te geven. Dat is dan wel generiek: het geldt
                     dan voor iedereen, maar je kunt altijd faseren door te zeggen: eerst dit en dan kijken
                     we even wat er gebeurd is; dan dat en dan het volgende. Maar als we het over het kader
                     hebben, is dat misschien een moment om het gesprek hierover verder te voeren.
                  
Dan ga ik naar D66; ik probeer een beetje te variëren tussen coalitie en oppositie.
                     Ja, dat is een twijfelgeval, zeker bij dit onderwerp. Ik heb overigens met heel veel
                     plezier kennisgenomen van de ook wel wat geruststellende mededeling dat het denken
                     bij D66 gewoon doorgaat. We zijn gewaarschuwd! U heeft een vraag gesteld over de reserves.
                     Die heeft te maken met de korte termijn: de commissie-Don zag vooral op liquiditeit
                     en moet ook de solvabiliteit erbij betrekken. Ik heb u schriftelijk al meegedeeld
                     dat de inspectie nu bezig is met kijken naar de signaleringsgrens die we moeten gaan
                     instellen voor reserves. Dat komt er dus echt heel snel aan; dat moet voor de zomer
                     allemaal zijn afgerond. Ik denk inderdaad dat het heel belangrijk is om dat met elkaar
                     te gaan doen. Dat betekent ook dat je, als je daar dan van afwijkt, wat uit te leggen
                     hebt. Dat gaat in een latere fase op een andere manier geregeld worden in de school.
                  
Over de hoofdlijnen van de begroting heb ik al gesproken. Ook op de vraag over de
                     commissie-Don heb ik u al antwoord gegeven. Het is interessant dat de heer Don zojuist
                     ook weer even terugkwam. Over het bekostigen op schoolniveau hebben we het debat gevoerd.
                     Uw motie is aangenomen en we voeren die ook uit. Ik denk dat we daar te zijner tijd
                     weer een debat over zullen hebben. Misschien heeft dat ook te maken met het denken
                     bij D66, dat doorgaat: misschien bent u tegen die tijd een hele andere mening toegedaan
                     als het denken doorgaat. Anders zullen wij misschien pogingen gaan doen, maar dat
                     doen we op een ordentelijke manier. Daar kijk ik zelfs ook wel naar uit, want dat
                     zijn hele mooie debatten om te voeren. Ik zie echt wel een groot aantal praktische
                     bezwaren op het moment dat je het zo zou moeten gaan doen, zelfs los van hoe je daar
                     nog meer dan alleen vanuit praktisch oogpunt naar kijkt, want een vestiging zal dan
                     ook een eigen jaarverslag en een accountant moeten hebben. Er komt echt ook heel veel
                     bureaucratie mee. Maar goed, dan neem ik een voorschotje. Dat moet ik eigenlijk niet
                     doen, want dat zou als uitlokking kunnen worden bestempeld.
                  
Voorzitter. De heer Beertema heeft een paar voorstellen gedaan die volgens mij raakten
                     aan dingen anders doen dan met het in stand houden van de lumpsumfinanciering. Ik
                     heb u duidelijk gemaakt dat wij daar een andere koers in varen. Daarover verschillen
                     we van mening, maar dat kan in een democratie, ook met een open mind. Maar ik zeg
                     toch nog een keer, ook nadrukkelijk in uw richting, dat we elkaar volgens mij echt
                     vinden op het punt van de achterliggende motieven waarom u dit inbrengt en waarom
                     ook alle andere voorstellen zijn ingebracht. Uiteindelijk gaat het erom op welke wijze
                     je dat vormgeeft. Daar kun je dan met elkaar wel over verschillen, maar we zijn wel
                     bezig om te proberen om hetzelfde doel tot uitvoering te brengen. Dan kan het weleens
                     gebeuren dat de een zegt «ik wil die afslag nemen» en dat de ander een andere afslag
                     wil. Uiteindelijk beslist een meerderheid hoe dat in de praktijk zal gaan. Dat is
                     ook democratie.
                  
De heer Beertema (PVV):
Eén opmerking tussendoor. Ik stel de woorden van de Minister wel op prijs, maar het
                     is natuurlijk niet helemaal waar. In 2010–2011 kwamen we al met het onderzoek van
                     Bouwens, dat tot de schokkende conclusie kwam dat € 0,25 van iedere onderwijseuro
                     in het hbo wordt uitgegeven aan niet-onderwijsgevers. Iedereen was daar helemaal van
                     ondersteboven, maar daar is natuurlijk nooit iets mee gedaan. Door uw voorgangers
                     is daar nooit iets mee gedaan en door u wordt er niks mee gedaan. De onderzoeken en
                     de benchmarks worden allemaal ingesteld door de PO-Raad en de koepels. De Berenschotten
                     van deze wereld worden erbij gehaald met hele duidelijke opdrachten. Ook op het punt
                     van die verdeling van die 80/20, waarbij iedereen ineens de gewenste uitkomsten heeft,
                     zoekt u natuurlijk niet verder. Het gaat niet alleen maar om docenten die lesgeven
                     en die bij dat primaire proces betrokken zijn. Dat is jaar in, jaar uit het geval
                     geweest. We hebben het met z'n allen geconstateerd en we zijn met z'n allen gewoon
                     doorgegaan. We hebben er niks aan gedaan en ze komen er gewoon mee weg. Dit soort
                     dingen ligt aan de basis van de hele onderwijscrisis waarmee we nu te maken hebben.
                  
Minister Slob:
Ik vind het niet helemaal fair als u zegt dat er gewoon niks gebeurt en dat we bij
                     wijze van spreken met de koppen in het zand zitten. Als ik even op een rijtje zet
                     wat we hier allemaal aan de orde hebben gehad, welke bewegingen er nu gemaakt worden
                     en welke stappen er gezet worden en als ik dat vergelijk met hoe het er een aantal
                     jaren geleden voor stond, dan zetten we nu echt behoorlijk grote en ook in ruime meerderheid
                     door de Kamer gesteunde stappen. Daarvan kan u niet zeggen dat die helemaal niets
                     voorstellen. Ik noem ook de vereenvoudiging van de bekostiging en het opengooien van
                     de zaak – tot en met het op internet zetten van zaken en openbaarmaking van alles
                     – maar ook het maken van vergelijkingen en ingrijpen op het moment dat het niet goed
                     gaat. Kortom, we zijn heel stevig bezig om juist op dit punt te zorgen dat er transparantie
                     is en dat we, als er keuzes gemaakt worden, weten wat er gebeurt en dat dat ook gebeurt
                     met instemming van de betrokkenen. Dat is echt zó'n verschil met hoe het ooit geweest
                     is, om maar te zwijgen over de tijd voordat de lumpsum werd ingesteld. Gelukkig heb
                     ik er niemand voor horen pleiten om daarnaar terug te gaan. Dat is in de afgelopen
                     jaren weleens een beetje geromantiseerd, maar dat was echt geen aanlokkelijk perspectief
                     geweest.
                  
De heer Beertema (PVV):
Ik kan de Minister meegeven: lees het stuk van Dennis van den Berg in Kennisland;
                     volgens mij is dat van 25 september 2018. Daarin komt hij met die cijfers. U kunt
                     daar wat mee doen, of niet; althans, uw collega, want het gaat om het hoger onderwijs.
                  
Minister Slob:
Wat de motie-Beertema uit 2011 betreft – ik heb dat nog even na laten kijken – is
                     in de hoofdlijnenakkoorden die met de VH en met de VSNU zijn gesloten voor de periode
                     2012–2016, vastgelegd dat de instellingen hun indirecte kosten zichtbaar moeten maken
                     in het jaarverslag en in de benchmark. Want daar zijn al ervaringen mee, ook in het
                     mbo, zoals sommigen nu hebben aangegeven. Ook in de prestatieafspraken die gemaakt
                     moeten worden, moeten ook de hogescholen hun ambities aangeven op het punt van hun
                     indirecte kosten en het verlagen daarvan. In dat opzicht heeft ook uw interventie
                     van destijds dus gewoon heel praktisch doorgewerkt in de bedrijfsvoering en de verantwoording
                     zoals die op die niveaus plaatsvinden. Dat is inderdaad iets van mijn collega, maar
                     ik denk dat we daar ook wel wat goede voorbeelden op te halen hebben van hoe dat gaat.
                  
De voorzitter:
Meneer Beertema, heel kort.
De heer Beertema (PVV):
Heel kort, voorzitter. Op papier klopt het ongetwijfeld allemaal, maar ik word bestookt
                     door docenten in het hbo, in het hoger onderwijs, en het mbo die zwaar overwerkt zijn,
                     omdat ze veel te grote groepen hebben omdat er geen leraren zijn, enzovoort. Dat blijft
                     dus de taaie werkelijkheid.
                  
Minister Slob:
Jazeker, die werkelijkheid is er ook. Die moeten we inderdaad ook niet zomaar onder
                     de tafel schuiven. Daar zullen we dus naar moeten kijken en we zullen ook moeten kijken
                     wat we daaraan kunnen doen, maar dat laat onverlet dat dit wel zaken zijn die, ook
                     als het gaat om transparantie en zicht hebben op wat er gebeurt, mede ook door interventies
                     van de Kamer hebben plaatsgevonden.
                  
Dan de Partij van de Arbeid.
De voorzitter:
De heer Kwint heeft ook nog een vraag.
De heer Kwint (SP):
Ja, in navolging van de heer Beertema. De Minister reageert niet zo blij op de constatering
                     van de heer Beertema dat er niks gebeurt. Dat snap ik ook wel, want controles, benchmarks,
                     overleggen, monitoren en «pas toe, leg uit», dat gebeurt allemaal. Maar volgens mij
                     is een groot deel van de Kamer niet op zoek naar een volgsysteem. Dat zijn al deze
                     dingen: volgen, in kaart brengen en kijken wat er gebeurt. Wat wij willen, is een
                     sturingssysteem. Wij willen een systeem waarin wij hier kunnen zeggen: jongens, wij
                     willen graag dat jullie dit met dit geld gaan doen. Dat is waarnaar wij op zoek zijn,
                     waarnaar een groot deel van de oppositie op zoek is en waarnaar ook een groot deel
                     van de coalitie de afgelopen maanden op zoek leek. Dat vragen wij u: probeer die sturing
                     aan te brengen in dit systeem in plaats van het achteraf in kaart te brengen. Dan
                     hebben we mooi inzichtelijk dat het niet gelukt is.
                  
Minister Slob:
Waar hebben we het dan over gehad hier? We hebben het ook daarover gehad. We hebben
                     het ook over die sturing gehad. We hebben het over inspraak gehad. We hebben het ook
                     gehad over wie medeverantwoordelijk is voor keuzes die gemaakt worden. Dat gaat verder,
                     maar het moet wel beginnen met in kaart brengen. Dat zicht hadden we niet. Daar hebben
                     we zó hard aan gewerkt via de dashboards. Ook de benchmarks zullen nog het een en
                     ander opleveren. Dat zijn allemaal hele mooie modieuze woorden, maar het gaat er uiteindelijk
                     gewoon om dat je zicht hebt op wat er gebeurt. Waar gaat geld heen? Ik heb aangegeven
                     dat we ook duidelijkheid geven over de opbouw van de middelen die erheen gaan, want
                     door die wirwar van indicatoren, die soms ook nog een perverse uitwerking hadden,
                     zagen we door de bomen het bos niet meer. Als je dat dan hebt, is de stap daarna inderdaad:
                     wie geef je dan bevoegdheden en verantwoordelijkheden om betrokken te zijn bij de
                     keuzes? Uiteraard is het bevoegd gezag daar een hele belangrijke speler in. Dat zal
                     ook alle voorbereidingen daarvoor moeten doen en dat zal voorstellen moeten doen.
                     Dan geven we ook de betrokkenen eromheen daar een stem in. Ik vind dat we dan toch
                     echt op een hele goede manier bezig zijn. Het moet uiteindelijk ook in de praktijk
                     gaan werken. Zover is het nog niet, maar dat zijn enorme stappen die we zetten. Dan
                     kun je hooguit nog een discussie hebben over: is dat dan het instrument of moet je
                     toch vanuit Den Haag de schotten zetten of dingen eruit halen? Ik weet dat u altijd
                     wat nationaler denkt. Daar hebben we een iets andere keuze in gemaakt, maar dat kan
                     een ordentelijk debat wel aan, volgens mij.
                  
Voorzitter. Er is een vraag gesteld over de ruimtebrief, maar daar heb ik vrij uitgebreide
                     schriftelijke antwoorden over gegeven. Dat onderwerp staat nu ook niet geagendeerd.
                     Ik denk dat we met die antwoorden heel goed duidelijk hebben gemaakt dat er echt grenzen
                     zijn aan wat je daar wel of niet in kan, maar voor een deel is dit ook een verantwoordelijkheid
                     van Binnenlandse Zaken, zoals u weet.
                  
Dan de vraag of «overhead» echt te definiëren is. Ik heb al aangegeven dat het natuurlijk
                     bekend is dat «overhead» een soms moeilijk te definiëren begrip is. Maar we hebben
                     ook aangeven, ook in reactie op het advies van de Onderwijsraad, dat besturen de verdeling
                     over scholen, reserve en bestuurskosten – dit hoort daaronder – openbaar moeten maken.
                     Ik denk dat dat heel veel nuttige informatie kan opleveren over hoe het bestuur het
                     geld bovenschools en tussenschools verdeelt. Daar hoort uiteraard ook bij dat daarover
                     gesproken kan worden en dat daarover beslissingen kunnen worden genomen.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dit is nou echt zo'n punt dat tijdens de hier al een paar keer genoemde rondetafelgesprekken
                     vaak werd benoemd door de mensen met wie ik sprak. Eigenlijk kregen we daarover inderdaad
                     verschillende verhalen, afhankelijk van met wie we spraken, maar op dit punt was iedereen
                     nou juist wel behoorlijk unisono: zo'n eenduidige definitie zou eigenlijk iedereen
                     helpen. Dat kwam vanuit mensen vanuit de mr, vanuit docenten en vanuit bestuurders
                     en schoolleiders, juist omdat «overhead» in plaats van die eenduidige definitie voor
                     veel mensen een enorm grijs gebied is. Dan kom je dus meteen bij de vraag wat het
                     «primaire proces» is, dat hier vandaag zo'n beetje van links tot rechts is benoemd
                     als de kern van de zaak. Het is dus goed dat hierover gesproken wordt, maar ik sluit
                     me toch ook wel aan bij wat de heer Kwint hier zojuist zei: we moeten verdergaan dan
                     alleen maar meten. Meten is weten; ja, dat is een heel mooi begin, maar we moeten
                     wat ons betreft ook een stap verder zetten, namelijk met een realistische streefwaarde.
                     Die moet realistisch zijn, want we moeten hier geen dingen gaan vragen die niet mogelijk
                     zijn of die tot veel meer ellende leiden, maar met een streefwaarde weten we wel waartoe
                     we ons verhouden. Dan weet vooral de mr ook waar hij uiteindelijk op gaat mikken.
                  
Minister Slob:
Dat is ook het punt dat de heer Van Meenen heeft gemaakt. Ik denk inderdaad dat het
                     belangrijk is dat de definities duidelijk zijn. Dat geldt overigens ook voor de definitie
                     «reserve». Wat is een reserve? Wat verstaan we daaronder? Dat moet ook helder zijn.
                     Dat merken we nu al een beetje in de discussie over de reserves. Dat loopt allemaal
                     zo gigantisch door elkaar heen. Daarmee doe je geen recht aan de betrokkenen zelf,
                     die soms ook gewoon verplichtingen hebben met betrekking tot reserveringen die ze
                     moeten maken, de liquiditeit, de solvabiliteit, het afzetten tegen vaste passiva en
                     dergelijke. We nemen dat punt mee, ook als het gaat over de overhead. We gaan kijken
                     of we daarvoor een eenduidige definiëring kunnen vinden. Dit wordt dus in het vervolg
                     verder opgepakt.
                  
De heer Beertema (PVV):
Nog even over die definitie van «overhead». Dat is nou juist wat er sinds 2011 is
                     misgegaan. Er zijn allemaal verschillende definities die door mensen heel gemakzuchtig
                     naar zichzelf toe worden getrokken. Ik kan de Minister één gratis tip van Harm meegeven:
                     kijk eens door mijn bril en benoem alles tot overhead wat niet tot het primaire proces
                     behoort. Ik denk dat u zich rot schrikt.
                  
Minister Slob:
Het lijkt me een heel aantrekkelijk perspectief om een keer door uw bril te kijken.
                     Ik ben benieuwd wat ik dan allemaal zie.
                  
De voorzitter:
Ik wil de Minister nog iets vragen. U zei tegen mevrouw Van den Hul dat u het mee
                     zou nemen. Mogen we dan weten waarbij?
                  
Minister Slob:
We zijn sowieso met de uitwerkingen van de benchmarks bezig. Daar kan het denk ik
                     bij betrokken worden. Ik kijk even wat een logisch haakje is. Er wordt geknikt, dus
                     we zullen dat betrekken bij de uitwerking van de benchmarks, waarbij ook andere begrippen
                     gedefinieerd zullen moeten worden, want anders krijg je enorme verwarring.
                  
De voorzitter:
Dank u wel.
Minister Slob:
Over groepsgrootte heb ik inderdaad de toezegging gedaan om dat als adviesrecht op
                     te nemen. Dat heb ik al toegezegd. Ik kon natuurlijk wachten op de vraag of het ook
                     instemmingsrecht moet worden. In de loop van een jaar ontstaan er soms fluctuaties,
                     ook als het gaat om leerlingen. Er moet wel een beetje ruimte zijn voor een bestuurder
                     om daarmee om te kunnen gaan. Anders kan hij zijn personeelsbeleid niet goed invullen,
                     want er hangt heel veel samen met de vraag welke mensen, welke gebouwen en noem maar
                     op. Vandaar dat we hier adviesrecht van hebben gemaakt, maar u weet zelf ook dat dat
                     niet zomaar iets loos is. We hebben het nadrukkelijk geplaatst in het rijtje van onderwerpen
                     waarover gesproken moet worden. Dat zal ook gaan gebeuren conform ik u heb toegezegd.
                     Dat zijn we dus aan het uitwerken.
                  
Ik zou een heel verhaal kunnen ophangen over de commissie-Dijsselbloem, maar ik weet niet of dat nu nog helemaal aan de orde is. Op dat onderdeel is
                     een andere keuze gemaakt. Maar we hebben wel met elkaar de afspraak gemaakt dat we
                     zicht willen hebben op de middelen die beschikbaar zijn, ook voor de extra ondersteuning
                     die gegeven moet worden. Daar is door DUO een opendatabestand voor ontwikkeld, waarin
                     je gegevens kunt terugvinden. Misschien kunnen we hier verder over praten als we weer
                     over passend onderwijs spreken, want ook daarbij voeren we gesprekken over de vraag
                     hoe het met de middelen loopt en wat wel of niet beschikbaar en toegankelijk is. Dat
                     lijkt mij een goede plek om dit verder op te pakken. Maar het is ook fijn om de naam
                     van de heer Dijsselbloem nog een keer in de mond te nemen, want het is toch een legendarisch
                     rapport geworden.
                  
Wil ik de materiële bekostiging herijken? Ik heb aangegeven, zoals de AOb ook heeft
                     bepleit, dat het onderzoek loopt. Dat is het moment om te gaan kijken of de bekostiging
                     toereikend en doelmatig is. We gaan daar tussentijds niet opeens allerlei andere bewegingen
                     in maken. Dat komt aan de orde bij de verdere uitwerkingen.
                  
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Nog heel even over dat onderzoek. De Minister zei helemaal aan het begin dat dat onderzoek
                     langer gaat duren dan hij misschien in eerste instantie had gehoopt. Hij zei volgens
                     mij dat hij niet zeker wist of dat dit jaar nog zou lukken. Zou de Minister dat nog
                     iets verder kunnen inkleuren? Wanneer kunnen wij iets verwachten, vooral op dit punt?
                  
Minister Slob:
In de brief staat: begin volgend kalenderjaar. Ik heb aangegeven dat ik zelf de stille
                     hoop had dat dit aan het eind van het jaar zou lukken. Staat dit letterlijk in de
                     brief? Ik hoor net dat dat zo is. Het wordt dus 2020. Maar het moet wel goed gebeuren;
                     dat snapt u. Het is echt omvangrijk; dat moeten we niet onderschatten met elkaar.
                  
Ik dacht dat ik de vraag beantwoordde van de heer Heerema toen ik het had over de
                     vervangingspools, maar dat was de vraag van de heer Bisschop. Met die vraag onder
                     de arm zal ik naar de Staatssecretaris van Financiën gaan. Dit gaat om de btw-heffing.
                     Er zijn inderdaad algemene regels. Ik zou het ook een onwenselijke situatie vinden
                     als het op deze manier gaat gebeuren. Maar het gaat hier alleen om de kosten voor
                     het organiseren en bemiddelen, dus er is geen btw-verplichting voor het lesgeven zelf.
                     Desondanks is het toch een verzwaring. Ik ga daarover in gesprek met de Staatssecretaris
                     en ik zal u daarover rapporteren. Dan neem ik ook gelijk de vragen mee die in het
                     debat over het lerarentekort zijn gesteld door de heer Heerema. Hij zei bijvoorbeeld
                     dat er allemaal fiscale belemmeringen zijn als mensen wat langer willen doorwerken.
                     Die zal ik daarin meenemen. De brief is dus al toegezegd en daar nemen we dit in mee.
                  
De voorzitter:
Meneer Bisschop wil natuurlijk van u weten wanneer we die brief tegemoet kunnen zien.
Minister Slob:
Ik ga ervan uit dat dat deze maand of anders in april zal zijn. We gaan dat zo snel
                     mogelijk doen.
                  
De voorzitter:
Dat is snel. Dank u wel.
Minister Slob:
De afspraak is als het goed is al in voorbereiding of misschien zelfs al gemaakt.
                     Ik denk het eerste, maar we zullen het zien.
                  
Ik kijk even of ik alles heb beantwoord. Volgens mij heb ik alle vragen gehad. Ik
                     heb nog één mapje waar nog een enkel velletje SP in zit. Die heb ik ook al behandeld.
                     Volgens mij heb ik alle vragen beantwoord zoals ze in de voorbereiding naar mij toe
                     zijn geschoven door iedereen die meegeschreven heeft.
                  
De voorzitter:
De heer Rog heeft een vraag. Is er iets onbeantwoord gebleven?
De heer Rog (CDA):
Dat weet ik niet. Daarom wil ik die vraag stellen.
De voorzitter:
Dan gaan we dat checken.
De heer Rog (CDA):
De Minister kwam even terug op het onderzoek van de inspectie over het begroten en
                     de reserves. Ik heb niet goed begrepen of dit wordt meegenomen of niet. Is het wel
                     of niet komen tot bovengrenzen, ook rond solvabiliteit en liquiditeit, een opdracht
                     in dat onderzoek? Dat heb ik niet begrepen en dat wil ik graag even weten.
                  
Minister Slob:
Zeker. Zij gaan ons adviseren wat de signaleringswaarde zou moeten zijn. We hopen
                     dat dat traject voor de zomer mede kan worden afgerond. Dan gaan we het uittesten
                     en daarna wordt dat de generieke signaleringswaarde waar iedereen zich aan moet houden
                     en waar men zich voor moeten verantwoorden.
                  
De voorzitter:
Dank. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de kant van
                     het kabinet. Ik kijk naar de leden voor een tweede termijn. De heer Kwint.
                  
De heer Kwint (SP):
Dank. We gaan geen eisen stellen, schotten plaatsen of zelfs maar onderzoeken. Dat
                     was zo ongeveer de samenvatting van de eerste minuut van de beantwoording van de Minister.
                     Daarmee waren eigenlijk al mijn vragen beantwoord. Wat gaan we wel doen? Een hele
                     carrousel aan benchmarkcontroles, overleggen, pas toe of leg uit, subsidie, doelfinanciering,
                     monitoren, gesprekken, afspraken en besturen proberen te verleiden. Niks afdwingbaars
                     dus. We gaan in gesprek. Zoals ik al zei: dat is geen sturingsmodel maar een volgsysteem.
                     Dan hebben we achteraf mooi in beeld gebracht dat het toch niet gelukt is om het percentage
                     dat naar docenten gaat – waar het uiteindelijk om gaat – te verhogen. Ik geloof oprecht
                     niet dat we hiermee het vertrouwen gaan terugwinnen van de 95% van de docenten die
                     tijdens onze gesprekken aangaf negatief te zijn over de lumpsum en die weinig van
                     de vrijheid in hun werk ervaren die bestuurders wel ervaren.
                  
Ik geloof dat het percentage dat naar leraren gaat, omhoog kan en omhoog moet. Ik
                     geloof dat we daar een norm voor moeten stellen. Waarom? Omdat je loonlasten alleen
                     maar drukt door ofwel te lage lonen ofwel te weinig collega's. Dat is precies waarom
                     wij van die lumpsum af willen. Wij willen dat er een einde komt aan het beknibbelen
                     op de docent als sluitpost van de begroting. Het zal u allen dan ook niet verbazen
                     dat ik bij dezen een VAO aankondig. Aanvraag. Mededeel.
                  
De voorzitter:
Aankondig of aanvraag. Het is goed.
De heer Kwint (SP):
Dank.
De voorzitter:
De heer Van Meenen heeft een vraag.
De heer Van Meenen (D66):
Ik vond ook de deur vrij abrupt dichtgaan voor nadere punten van onderzoek. Maar ik
                     vroeg mij wel af wat u eigenlijk onderzocht zou willen hebben. Want het lijkt erop
                     dat de standpunten vrij helder zijn en weinig onderzoek meer behoeven.
                  
De heer Kwint (SP):
Ik zou van de Minister graag nog wat uitgebreider horen wat sommige van zijn bezwaren
                     zijn bij sommige opties. Laten we bijvoorbeeld de percentages eens pakken. Wat zou
                     het voor praktische voor- en nadelen hebben wanneer je per schoolniveau zou zeggen:
                     dit percentage van de lumpsum moet naar onderwijspersoneel, dus naar docenten en onderwijsassistenten?
                     Wat zouden daar de gevolgen van zijn? Wat zouden daar de implicaties van zijn? Wat
                     zijn de bezwaren die de Minister ziet? Wat zijn de kansen die de Minister ziet? Kan
                     hij die ook in verhouding zetten tot bijvoorbeeld het voorstel om scholen in plaats
                     van schoolbesturen direct te financieren? Dat lijkt mij een nuttige toevoeging aan
                     het onderzoek. Je zou ook in het onderzoek kunnen meenemen of de leraar helemaal uit
                     de lumpsum gehaald kan worden. Ik heb het idee dat daar in de Kamer iets minder enthousiasme
                     voor is. Maar goed, volgens mij zijn dat gewoon opties die je uitgebreider kunt onderzoeken.
                     Als er andere manieren zijn om tot de uitkomst te komen dat er meer geld naar de docent
                     gaat, dan vind ik dat ook prima. Alleen ik heb tot nu toe nog niet echt andere manieren
                     gehoord waarvan ik denk: daardoor gaat dat gebeuren.
                  
De heer Van Meenen (D66):
Dan ga ik ervan uit dat de heer Kwint nog een voorstel zal doen over wat hij in dat
                     onderzoek opgenomen zou willen zien. Zo heb ik de woorden van de Minister ook verstaan.
                     Hij wil het zelf niet, maar goed, dat moet hij dan straks nog maar even zeggen. Ik
                     ben echt wel benieuwd of het al zo dichtzit dat er niks anders meer onderzocht kan
                     worden.
                  
De voorzitter:
Maar uw termijn komt nog. Eerst is dus het woord aan mevrouw Van den Hul.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, sorry. Dit was...
De voorzitter:
Ook een vooraankondiging. Dan mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank, voorzitter. Volgens mij kunnen we en zullen we nog heel vaak en lang praten
                     over dit belangrijke onderwerp, namelijk de financiering van ons onderwijs. Want we
                     weten gewoon een heleboel nog niet. Ik constateerde in mijn inbreng al dat de hamvraag
                     of de bekostiging wel toereikend is, nog steeds onbeantwoord in deze zaal hangt. Daar
                     hangt veel van af. Er hangt van af of we met de huidige middelen het hoofd kunnen
                     bieden aan het lerarentekort en aan de problemen die ook hier van links tot rechts
                     zijn gesignaleerd. Nogmaals, de hele onderwijssector gaat volgende week niet voor
                     niks naar het Malieveld: er is wel wat aan de hand. De urgentie waarvan de heer Beertema
                     constateerde dat die tijdens dit debat ontbrak, wil ik zeker wel onderstrepen; die
                     urgentie is er wel degelijk. Je hoeft maar met één leraar te spreken om die urgentie
                     te zien.
                  
Ik ben blij met de toezegging dat de Minister aan de slag gaat met de definitie van
                     overhead. Het is belangrijk dat scholen en leraren weten wat ze mogen verwachten op
                     dat punt. Dat daarbij realistische streefcijfers horen, heb ik de Minister ook tussen
                     de regels door horen zeggen. Daar ben ik blij om.
                  
Over de reserves komen we zeker nog te spreken. Volgens mij is daar ook consensus
                     over.
                  
Naar de materiële bekostiging – dat is datzelfde punt van niet-weten – kijken we met
                     z'n allen enorm uit, de sector niet in de laatste plaats.
                  
Ik sluit af met de schotten. Ik ben het helemaal eens met mijn buurman ter linkerzijde
                     dat er nu wel heel makkelijk wordt gezegd dat het niet kan, terwijl we toch echt van
                     zeer brede geledingen uit het onderwijsveld deze vraag krijgen, niet alleen van de
                     bonden, maar ook van schoolleiders. En ook van bestuurders, die zeggen: wij hebben
                     behoefte aan meer houvast en meer duidelijkheid. Ik wil mij dus ook aansluiten bij
                     het pleidooi om de deur niet helemaal dicht te houden en te onderzoeken wat dan wel
                     mogelijk is.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Gisteren hebben wij in de Kamer met een nogal breed gesteunde motie besloten
                     om onderzoek te doen naar de toereikendheid en de doelmatigheid van de middelen in
                     het hoger wijs en het mbo, op voorspraak van mevrouw Westerveld. Eerder, in november,
                     hebben we besloten om dat ook voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs te doen.
                     Het lijkt me ontzettende relevant om dat te doen. Dat is echt iets anders, zeg ik
                     hier dan toch nog maar eens een keer, dan van het kastje naar de muur sturen. Er gaan
                     van het kastje heel veel middelen naar de muur, maar die komen niet op de goede plek
                     terecht. Zolang we dat niet boven tafel hebben, blijft het heel ingewikkeld om je
                     af te vragen wat hierin nog extra geïnvesteerd kan worden. Ik ben dus blij dat we
                     dat gaan doen. Nogmaals, mijn fractie is ook altijd bereid om te kijken naar extra
                     investeringen. Dat zullen we altijd blijven doen. Tegelijkertijd blijf ik er heel
                     streng op dat elke euro die we uitgeven daadwerkelijk in de klas en bij de leerling
                     terechtkomt. Als we dat niet doen, verliezen we draagvlak voor die investeringen.
                  
Ik ben ook blij met het instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting. Ik zei
                     het al: ik ben er, met anderen, jaren mee bezig geweest dat dit er komt. Ik vond het
                     interessant om daarover met de heer Bisschop nog eens even een debatje te voeren,
                     maar ik geloof erg in democratie. Dat kan dingen soms beter maken, of eigenlijk altijd.
                     Ik zou nog wel willen kijken of het mogelijk is, wellicht in het VAO, om wat meer
                     richting te geven aan wat die hoofdlijnen dan zijn. Ik ben het overigens met de Minister
                     eens dat we daar, dan wel goed gedefinieerd, zeker ook de reserves bij zouden moeten
                     betrekken. Wellicht dat ik nog met een voorstel daarover kom.
                  
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Heeft iemand een vraag? Ik zie de heren aan de rechterzijde een beetje met elkaar
                     praten. Niet over iets wat jullie plenair willen delen?
                  
De heer Van Meenen (D66):
Het antidemocratische hoekje!
De voorzitter:
Aan u het woord, mevrouw Westerveld. U zit daar samen met mevrouw Van den Hul maar
                     tussen al die heren.
                  
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Samen met mevrouw Van den Hul doe ik mijn best om me niet te laten afleiden door het
                     gepraat aan de rechterkant. Door alle knappe mannen, hoor ik hier links; dat waren
                     niet mijn woorden maar die van de heer Van Meenen.
                  
Voorzitter. Hoe zorgen we dat er meer geld naar de klas gaat? Dat was wat GroenLinks
                     betreft de centrale vraag die we hier stelden. Vanuit dat oogpunt kijken we een beetje
                     met gemixte gevoelens naar het debat. We hebben een brede consensus aan tafel. Ontzettend
                     veel mensen zeggen dat er te veel geld gaat naar de financiële reserves en dat te
                     weinig geld uiteindelijk in de klas terechtkomt. Maar als we dan kijken naar de oplossingen,
                     hoor ik wat minder enthousiasme. Ik begrijp heel goed dat de Minister zegt dat er
                     van alles gebeurt. Toch vraag ik me namens GroenLinks ook af of er niet nog meer kan
                     gebeuren en of er niet nog wat uitgebreider onderzoek gedaan kan worden naar een aantal
                     alternatieven, die ook aan deze tafel zijn genoemd.
                  
Voorzitter. Er is in ieder geval een brede wens hier om te kijken naar bovengrenzen
                     aan de financiële reserves. We kijken uit naar het onderzoek daarover, dat gelukkig
                     op redelijk korte termijn naar de Kamer komt. Dat kan een mooie manier zijn om te
                     zorgen dat er meer geld in de klas terechtkomt.
                  
Voorzitter. Misschien heb ik het gemist, maar ik zou de Minister ook graag willen
                     vragen of hij kan ingaan op mijn vraag om een oplossing waardoor niet iedere school
                     een eigen financiële reserve nodig heeft. Misschien heeft hij dat al gedaan, maar
                     dan heb ik het gemist. Die suggestie is een keer gedaan in het gesprek dat onze commissie
                     had met een aantal deskundigen aan de hand van het voorbeeld van geloof ik een wasmachine.
                     Dat was in ieder geval een erg interessante suggestie, dus misschien kan de Minister
                     daarop ingaan.
                  
Voorzitter. Wij zijn ook heel benieuwd naar het nieuwe onderzoek over materiële bekostiging.
                     Als Berenschot constateert dat de tekorten nog verder zijn toegenomen, dan is dat
                     zeker iets waar we later uitgebreider over moeten praten binnen deze commissie.
                  
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Rog.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Als het gaat om de toereikendheid, doelmatigheid en vereenvoudiging
                     zijn we al een end op weg met de gewichtenregeling, de cascade. Dat wordt nog verder
                     voortgezet in p.o. en vo. Daar zie ik zeer naar uit, ook in relatie tot het rapport
                     van de heer Dijkgraaf dat gisteren uitgekomen is en dat nog veel voeten in de aarde
                     zal hebben. Met de transparantie gaat een hoop gebeuren, dus met de verantwoording
                     naar leraren en ouders. Ik denk dat er op veel fronten door veel actoren echt stappen
                     gezet worden.
                  
Het meest tevreden ben ik met de toezegging dat er rond die doelfinanciering ook in
                     relatie tot de sectorakkoorden geëvalueerd gaat worden en gekeken wordt naar toekomstige
                     richtlijnen. Ik deel dat we er voorzichtig mee moeten zijn, maar tegelijkertijd moeten
                     we kijken hoe we geld voor onderwijs zo scherp mogelijk kunnen inzetten, zodat het
                     doelmatig kan zijn.
                  
Ik ben blij dat helder is dat in het onderzoek van de inspectie ook de bovengrenzen
                     rondom de reservepositie, liquiditeit en solvabiliteit worden meegenomen. Ik zeg het
                     maar even: nu luisteren we als het gaat om de horizontale verantwoording ook naar
                     de sector. Dit punt heeft scheikundeleraar Arjan Linthorst nog een keer nadrukkelijk,
                     ook rond de commissie-Don, bij de Kamer onder de aandacht gebracht. Ik vind dat een
                     helder punt, waarvan ik echt denk: we zouden de sector verder kunnen stimuleren om
                     geld voor onderwijs in de klas terecht te laten komen.
                  
Ik wil de Minister dus bedanken voor dit debat en zijn toezeggingen.
De voorzitter:
De heer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Allereerst dank aan de Minister voor de beantwoording van
                     de vragen. Er loopt veel. Daarvan ontvangen we binnen kortere of langere tijd nadere
                     informatie. Dat is een goeie zaak. Het thema verdient het om uiterst zorgvuldig benaderd
                     te worden. De intentie dat we zoeken naar verdere optimalisering waardeer ik zeer.
                     Dat kan een ingreep in de systematiek zijn, maar ook een verdere verbetering van de
                     systematiek. Wij staan ervoor open. Ik zie op dit moment een parallel tussen democratie
                     en lumpsum. Churchill zei een keer: democratie is een uitermate slecht en waardeloos
                     systeem, maar het is het beste wat we hebben. Lumpsum: het is een uitermate slecht
                     systeem, maar het is wel het beste wat je je in ons bestel qua financiering kunt voorstellen.
                  
Op werkbezoeken is de klacht vaak dat geld wordt opgepot. Als je je dan verdiept in
                     een paar casussen en eens wat dieper, onder die laag, kijkt, ben ik tot nu toe niet
                     anders tegengekomen dan dat het inderdaad zeer verklaarbaar is dat bepaalde keuzes
                     werden gemaakt om de reservepositie te versterken, omdat er bepaalde risico's aan
                     zitten. Die staan dan keurig in de risicoparagraaf beschreven.
                  
Voorzitter. Ik zou niet in mineur willen eindigen. In zijn algemeenheid wil ik de
                     Nederlandse schoolleiders een compliment geven voor de wijze waarop zij hun verantwoordelijkheid
                     in het aansturen en leiden van de scholen inhoud geven, tenminste, zo heb ik dat op
                     microniveau tot nu toe gezien. Ik heb er goede verwachtingen van dat de benchmarks,
                     de onderzoeken en noem allemaal maar op wat we nog meer tegemoet zien, op onderdelen
                     mogelijk tot verbetering leiden. Ik geloof niet dat het gaat leiden tot een forse
                     omzetting van de hele systematiek. Ik zie het dus met verlangen en vertrouwen tegemoet.
                  
Ik dank u zeer.
De voorzitter:
De heer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter, dank. Dank ook aan de Minister voor de beantwoording van de vragen en
                     de toezeggingen die gedaan zijn. Ik wil er twee punten uithalen waar ik nog wat over
                     wil zeggen. De eerste zijn die doelfinancieringen die we gedaan hebben en waarover
                     we op sommige punten wel en op sommige punten een stuk minder tevreden zijn. De Minister
                     was vooral beschouwend: we hebben het in het verleden zo gedaan; soms was het positief
                     en soms was het wat minder negatief. Maar mijn vraag was heel direct: bent u met ons
                     van mening dat er niet alleen met de koepels afspraken gemaakt moeten worden, maar
                     ook op een niveau lager om ervoor te zorgen dat de afspraak ook echt gemaakt wordt
                     met degenen die het moeten uitvoeren? Dat moet dan niet met die 6.000 of 7.000 scholen,
                     want daar moet een andere vorm voor te vinden zijn.
                  
De Minister komt nog met een voorstel. Collega Rog heeft daar ook al enkele woorden
                     aan gewijd. Even een heel specifieke vraag. U heeft, Minister, het bewegingsonderwijs
                     genoemd, maar ik hoop dat dat ook prominent terugkomt in de stukken die u naar de
                     Kamer gaat sturen.
                  
Mijn tweede punt is de reservepositie. Ik maak me daar erg zorgen over. Op het moment
                     dat wij die bovengrens gaan instellen, wat ik een hele logische en ook een goede vindt,
                     en als het ons lukt om ervoor te zorgen dat er minder gereserveerd hoeft te worden,
                     waardoor er ook meer ruimte vrij komt om in de klas te laten vallen, dan... Als wij
                     daar als politiek niks van kunnen vinden, omdat dat geld van de scholen is en het
                     op hun bankrekeningen staat, dan maak ik me ergens ook wel zorgen dat het geld dat
                     daar dan vrij zou kunnen komen om in de klas te laten landen, niet effectief en doelmatig
                     besteed zou kunnen gaan worden. En hoe kunnen we daar nou misschien wat grip op krijgen?
                     Ik heb een voorstel gedaan om te zorgen dat dat geld naar het naar de sector halen
                     van docenten zou kunnen gaan. Ik weet nog niet precies hoe we dat handen en voeten
                     moeten geven, maar dat we daarvoor op moeten passen, is mij wel duidelijk.
                  
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
De heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. Dank aan de Minister. Hij eindigde met die vergelijking met auto's. Ik
                     ben er inmiddels op gekomen: die lumpsum is een soort Tesla. Het ziet er hartstikke
                     mooi uit, maar het is helemaal niks.
                  
De Minister begon zijn inleiding met: het schort aan verantwoording. Oké, dat ben
                     ik met hem eens, maar het speelt niet alleen nu, maar al vanaf de invoering in 2006.
                     Hoeveel debatten zijn er niet geweest over het toezicht, benchmarkindicatoren en verantwoording?
                     En er verandert niks! We spreken steeds dezelfde kritiek uit en de Ministers geven
                     dezelfde vrijblijvende antwoorden, die altijd wel gemarineerd zijn in die vrijblijvende
                     zorg. Maar die lumpsumsystematiek ligt echt aan de basis van de systeemcrisis waar
                     we nu in zitten. Die laat zich aflezen aan het lerarentekort, aan het feit dat 64%
                     van de mensen op de hbo-loonlijst niet lesgeeft, dat docenten lijden onder burn-out,
                     dat niemand meer voor de klas wil en dat elke dag duizenden leerlingen thuiszitten.
                  
De vrijheid die de lumpsum aan die bestuurders geeft, is de vrijheid die ze genomen
                     hebben om dat lerarenberoep uit te kleden en zo onaantrekkelijk te maken dat niemand
                     meer voor dat beroep kiest. Er zijn meer oorzaken, maar dit is wel de belangrijkste.
                     En die vrijheid is welhaast absoluut! Die is zo absoluut dat wij, de politiek en zelfs
                     de Minister, alleen nog maar kunnen schuiven met een benchmark en indicatoren. Met
                     het geven van de vrijheid van de lumpsum hebben we onszelf op afstand gezet. Hoe vaak
                     klinkt hier niet uit de mond van de Minister «daar gaan we niet over»? Ik wil er wel
                     over gaan en ik vind dat al mijn collega's daar ook over moeten willen gaan. Dat kan
                     alleen maar als we die lumpsum inperken, zoals ik dat aangegeven heb. De overheid
                     heeft echt een plicht, een grondwettelijke plicht, om zelf te bepalen hoe die 37 miljard
                     gemeenschapsgeld wordt uitgegeven. De politiek heeft een mandaat en dat hebben die
                     bestuurders niet.
                  
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. Tot slot de heer Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Daar waar er goed leiderschap is in het onderwijs, werkt bestedingsvrijheid
                     het beste en daar waar er slecht leiderschap is in het onderwijs, gaan centraliseren
                     en oormerken niet helpen. Kortom, lumpsum is het beste wat we hebben.
                  
Ik heb nog een vraag aan de Minister. Ik heb in dit debat eigenlijk twee verschillende
                     definities van het woord «benchmark» gehoord en ik ben nu niet meer zeker wat ermee
                     bedoeld wordt. Is een benchmark voor de Minister nu de maatstaf, de variabele, waarop
                     je scholen met elkaar wilt vergelijken of is de benchmark de waarde, de norm, het
                     ijkpunt, waarmee je een school wilt vergelijken? Is het je streefwaarde? Dus: is het
                     de afstand of is het de hoeveelheid kilometers? De grootheid of de eenheid? Als we
                     dat niet helder krijgen, moeten we misschien gewoon een beter woord bedenken dan het
                     Engelse woord «benchmark».
                  
Om af te sluiten, voorzitter. Ik heb hier geprobeerd een idee naar voren te brengen
                     over het op een elegante manier synchroniseren van benchmarks en hoofdlijnen. Ik denk
                     dat het een apolitiek punt is, maar het zou zomaar een elegant idee kunnen zijn en
                     dan wil ik daar heel graag op technisch niveau buiten het debat nog eens over doorpraten.
                     Stel dan het een goed idee is, dan zou het jammer zijn dat het hier in het midden
                     van de zaal op die smoezelige stukken tapijt zou blijven liggen. Dus daar praat ik
                     graag nog een keer over door.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Snoezelig of smoezelig?
De heer Bruins (ChristenUnie):
Smoezelig, voorzitter. Ik word er door mijn linkerbuurman op gewezen dat het een kunstwerk
                     is. Ik ben daarvan op de hoogte, voorzitter.
                  
De voorzitter:
Wauw. We gaan snel naar de Minister.
Minister Slob:
Die laatste woorden geven een inkijkje in de heer Bruins en zijn kunstachtergrond.
Voorzitter. Ik begin met de heer Bruins en de benchmark. Ik heb duidelijk aangegeven
                     dat het een vergelijkingsinstrument is en geen streefwaarde of norm. Ik had dat al
                     gezegd, maar ik herhaal het nog maar eventjes, want daar mag inderdaad geen onduidelijkheid
                     over zijn. Dat geldt in principe ook voor allerlei andere termen die we gebruiken
                     en daarom heb ik ook de toezegging gedaan om ervoor te zorgen dat de definiëring eenduidig
                     wordt, want dan weten we ook met elkaar waar we het over hebben. Anders ontstaan er
                     misverstanden en dat zien we nu gewoon al gebeuren; denk aan de discussies over de
                     reserves.
                  
Voorzitter. De vragen die de heer Kwint heeft gesteld: ik denk dat hij niet helemaal
                     recht doet aan de stappen die al worden gezet. Zo worden er niet alleen maar zaken
                     in kaart gebracht, maar wordt er ook voor gezorgd dat er instrumentarium en bevoegdheden
                     zijn om keuzes te maken. Die worden, letterlijk, ook mede in de docentenkamer neergelegd.
                     Dat zijn geen kleine dingen en die kunnen ook behoorlijke gevolgen hebben. We zijn
                     het nu natuurlijk nog allemaal aan het uitwerken en het is dus nog even een kwestie
                     van tijd, maar dat is wel de richting die we opgaan.
                  
Ik heb aangegeven dat we ook duidelijkheid moeten hebben over de financiering die
                     we nu kennen. Is het voldoende en is het doelmatig? Ik heb daarover een toezegging
                     gedaan en dat onderzoek loopt. Misschien was het een beetje oneigenlijk om daarbij
                     aan te haken, maar we hebben aangehaakt bij de aangenomen motie van de heer Van Meenen,
                     omdat dat het meest logische was. Het is immers in dezelfde discussie naar voren gekomen.
                     Kun je dan ook nog allerlei andere dingen uitzoeken? In principe kan dat, maar ik
                     heb alleen zelf aangegeven dat ik dat niet nodig vind. Ik heb daar ook een heel inhoudelijke
                     reden voor. Juist op de punten die genoemd worden, en met name op het verhaal van
                     de schotten, heeft u zelf de Onderwijsraad om een advies gevraagd. Er is een motie
                     geweest van de heer Duisenberg en die heeft destijds ook aangegeven dat alle alternatieven
                     met hun voors en tegens in kaart moeten worden gebracht. Dat materiaal lag er allemaal
                     al in 2016 en 2018! Er is dus op dat punt al heel veel aanwezig. Wij willen niet de
                     kant van die schotten uit. Nou goed, daar kunnen we van mening over verschillen en
                     dat mag, maar dat is een keuze. Daarover kan op basis van een heleboel informatie
                     een debat gevoerd worden en dat hebben we vanmiddag voor een deel ook gedaan, omdat
                     die informatie gewoon al voorhanden is. Die onderzoeken hebben al plaatsgevonden en
                     ik denk echt niet dat er op dat punt nog nieuwe kennis naar voren zal gaan komen.
                     Dat is een pragmatische reden, want waarom zou je iets gaan onderzoeken als het er
                     al ligt? Dat is toch een beetje te veel van het goede, zou ik haast willen zeggen.
                  
De voorzitter:
Toch heeft de heer Kwint daar een vraag over.
De heer Kwint (SP):
Ik vind het eigenlijk wel heel erg logisch. Natuurlijk liggen die er al, want daar
                     hebben wij zelf om gevraagd. Dat is de hele reden waarom de Kamer een jaar lang met
                     die lumpsum aan de slag gegaan is. Maar ik vind dat er toch wel een verschil zit tussen
                     die paar A4'tjes, waarin vijf opties uiteen worden gezet door het vorige kabinet,
                     en een wat verdere uitspitting van hoe zo'n alternatief eruit zou gaan zien. Ik dacht
                     dat Staatssecretaris Dekker dat nog naar de Kamer heeft gestuurd. Ik neem bijvoorbeeld
                     aan dat de optie van de heer Van Meenen, die wordt onderzocht, ook nog wel wat voeten
                     in de aarde heeft. Mijn voorstel zou bijvoorbeeld zijn om de concrete suggestie van
                     een percentage in de lumpsum, dat dan verplicht naar het primair proces moet, in zo'n
                     onderzoek wat dieper uit te werken. Ik weet dat de Minister dat niet wil en daarom
                     vermoed ik dat ik daar de meerderheid van de Kamer voor nodig heb. Ik wil dat toch,
                     omdat je dan op een later moment over twee specifieke alternatieven een knoop zou
                     kunnen doorhakken.
                  
Minister Slob:
Over de brief van mei 2016 van mijn voorganger kun je zeggen dat die heel erg beperkt
                     was, maar die brief bevatte ook al heel duidelijk een eerste uitwerking. Mede op initiatief
                     van de Kamer heeft de Onderwijsraad daarna een veel diepgravender onderzoek losgelaten,
                     waarin alle andere opties dan de lumpsum, die destijds zijn genoemd in de motie van
                     voormalig Kamerlid Duisenberg, ook door de Onderwijsraad verder zijn uitgewerkt. Er
                     ligt dus al heel veel informatie op dat punt. De heer Van Meenen heeft eigenlijk een
                     nieuw punt ingebracht en daarover heeft de Kamer in meerderheid gezegd: werk dat uit.
                     Voor de rest is het een onderzoek naar de toereikendheid en de doelmatigheid. We kijken
                     dan gewoon naar wat er nu in het onderwijs aan geld is en of dat wel toereikend en
                     doelmatig is. We komen met de uitkomsten daarvan naar de Kamer en op basis daarvan
                     gaan we dan gewoon weer met elkaar verder kijken. We gaan dan ook praten over hoe
                     we dat systeem verder gaan inrichten, want dat is allemaal weer toekomstgericht. Ik
                     hoop echt dat u voldoende informatie op dat punt heeft om ons daar kritisch op te
                     kunnen bevragen en om eventueel ook met eigen voorstellen te kunnen komen.
                  
Voorzitter. Ik kom op de vragen die gesteld zijn. Verschillende sprekers hebben aangegeven
                     wat voor hen belangrijke punten zijn, zonder daarbij nieuwe vragen te stellen. De
                     heer Heerema heeft dat wel gedaan als het gaat om de doelfinancieringen. Hij gaf daarbij
                     aan dat ik een voorzichtige beoordeling heb gegeven van hoe het nu gaat. Die voorzichtigheid
                     had ook te maken met het feit dat we nog een officiële evaluatie krijgen, waar ik
                     niet op vooruit kan lopen. Ik heb wel laten merken dat ik over een aantal dingen echt
                     tevreden ben en over een aantal dingen denk dat het wel beter kan. Belangrijk is inderdaad
                     dat, als we het anders willen gaan doen, maar ook als het hetzelfde blijft, dit vanuit
                     een duidelijk kader moet gebeuren. Dat kader ga ik uitwerken, mede op verzoek van
                     de heer Rog. Maar u steunt het dat ik ervoor ga zorgen dat we, als de evaluatie er
                     ligt, vooruitkijkend met elkaar de goede dingen gaan doen. Dat u daar bewegingsonderwijs
                     bij wilt hebben, verbaast me helemaal niets. Ik zou me zorgen gaan maken als dat niet
                     het geval was.
                  
Verder zijn er volgens mij geen nieuwe vragen meer gesteld. Dus ik zou het hierbij
                     willen laten en ik dank de Kamer voor het mooie debat dat we hebben gehad over een
                     belangrijk onderwerp.
                  
De voorzitter:
Ik dank de Minister voor zijn beantwoording. Ik wil nog kort de toezeggingen met u
                     doorlopen. De heer Kwint heeft een VAO aangevraagd.
                  
– In het voorjaar van 2020 ontvangt de Kamer het onafhankelijk onderzoek naar doelmatigheid
                           en toereikendheid van de lumpsumbekostiging, tevens de materiële bekostiging, en ook
                           de motie-Van Meenen inzake bekostiging per school wordt hierin meegenomen.
                        
– In het najaar rapporteert de Minister over de uitkomsten van de gesprekken met de
                           Raad voor de Jaarverslaggeving en accountants over langdurige afschuiftermijnen binnen
                           de reserveringen.
                        
Minister Slob:
Nee, er wordt onderzoek gedaan of dit wel toepasbaar is voor het onderwijs. Daarvan
                     zullen we de uitkomsten duidelijk maken.
                  
De voorzitter:
Er wordt een onderzoek gedaan naar of dit wel toepasbaar is. Daarover wordt de Kamer
                     geïnformeerd.
                  
Minister Slob:
Ja, precies.
De voorzitter:
Dan de derde toezegging.
– De Minister zegt toe dat hij bij de evaluatie van de sectorakkoorden ook een kader
                           zal schetsen voor mogelijke prioritaire onderwerpen die voor een deelsubsidie in aanmerking
                           zouden kunnen komen. Hij zegt tevens toe dat de bestuursorganisaties en vakbonden
                           hierbij worden betrokken.
                        
– In het inspectieonderzoek naar begroten en reserves wordt ook ingegaan op signaleringsgrenzen
                           voor liquiditeit en solvabiliteit. Het inspectieonderzoek is voor de zomer afgerond.
                        
– Bij de uitwerking van de benchmarks in de zin van een vergelijkingsinstrument wordt
                           ook ingegaan op een definitie voor overhead.
                        
Dat waren ze. Hartelijk dank aan eenieder voor uw komst. Ik sluit de vergadering.
Sluiting 15.07 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap - 
              
                  Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.