Brief regering : Mediabegroting 2020
35 300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020
Nr. 106 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 november 2019
Deze brief bevat de nadere uitwerking van en aanvulling op artikel 15 (Media) uit
de Rijksbegroting 2020 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna:
OCW).
Na een introductie wordt in hoofdstuk 1 de uitwerking toegelicht van de visiebrief
over de toekomst van het publieke omroepbestel (hierna: visiebrief; Kamerstuk 32 827, nr. 157). Hoofdstuk 2 bevat een inhoudelijk deel over de landelijke publieke omroep, naar
aanleiding van onder meer de door de NPO ingediende Terugblik over 2018. De regionale
publieke omroep komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Hoofdstuk 4 gaat over de lokale publieke
omroep. Hoofdstuk 5 bevat het financieel kader voor de uitgaven van de mediabegroting
en de verdeling van de budgetten. Dit hoofdstuk vormt het financiële hart van deze
brief. Hoofdstuk 6 ziet ten slotte op enkele brede ontwikkelingen binnen het mediabeleid.
Introductie
In het regeerakkoord is aangegeven dat er grote uitdagingen zijn voor de mediasector
en de journalistiek (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Er verandert veel, en veel verandert snel. De hoeveelheid media-aanbod en informatie
neemt in rap tempo toe. De toegang tot dat aanbod wordt tegelijkertijd steeds meer
beheerst door grote, internationale spelers. Ook ons kijk-, luister- en leesgedrag
verandert gestaag. Dit kan samengevat worden in drie woorden: steeds meer online.
Het is mijn inzet om ervoor te zorgen dat er te midden van deze veranderingen een
stevige publieke omroep is op alle schaalniveaus en een gezonde journalistieke sector.
Met dat doel voor ogen zijn er in 2019 veel betekenisvolle stappen gezet, die het
kabinet in 2020 verder zal uitwerken.
Zo stuurde ik uw Kamer in juni 2019 mijn visiebrief. In 2020 verwacht ik het wetsvoorstel
ter uitwerking van deze brief aan uw Kamer aan te bieden. Reeds in april 2019 opende
ik een nieuwe subsidieregeling met een omvang van ruim EUR 5 mln. voor regionale publieke
omroepen. Onder deze subsidieregeling zijn in 2019 meerdere veelbelovende projecten
van start gegaan. Ik verwacht dat regionale omroepen ook in 2020 deze regeling weer
weten te vinden. In de zomer van 2019 hebben een aantal publieke én commerciële organisaties
gezamenlijk een samenwerkingsagenda vastgesteld. In 2020 gaat dat tot eerste resultaten
leiden. In het najaar van 2019 leverde de Raad voor Cultuur en de Raad voor het Openbaar
bestuur het eerste deel van hun advies over lokale omroepen op. De Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en ik zien uit naar hun vervolgadvies in 2020.
Zoals aangekondigd in het Belastingplan 2020 zal vanaf volgend jaar het verlaagde
btw-tarief van 9% ook gaan gelden voor toegangverlening tot nieuwswebsites van kranten,
tijdschriften of journalistieke onderzoeksplatforms. En in héél 2019 zijn mede dankzij
de structurele EUR 5 mln. voor onderzoeksjournalistiek weer veel belangrijke journalistieke
producties tot stand gekomen. Vanzelfsprekend zijn deze middelen ook in 2020 weer
beschikbaar.
In de volgende hoofdstukken worden bovenstaande thema’s – en meer – nader toegelicht.
Hoofdstuk 1. Toekomst van de publieke omroep (uitwerking visiebrief)
Tijdens het Algemeen Overleg Visiebrief Media van 11 september 2019 (Kamerstuk 32 827, nr. 176) heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over de planning van de uitwerking
van de voorstellen uit de visiebrief. Hieronder ga ik in op alle maatregelen. In bijlage
1C bij deze brief vindt u een uitgebreid overzicht. Tezamen vormt dit het zogenoemde
«spoorboekje».
1.1. Maatregelen die mee worden genomen in een wetsvoorstel
Zoals in de visiebrief is aangekondigd, zullen er maatregelen worden vertaald in een
nieuw wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 (hierna: Mediawet). Het merendeel
van de maatregelen uit mijn visiebrief is onderdeel van dit wetsvoorstel. Ik verwacht
dit wetsvoorstel in het tweede kwartaal van 2020 bij uw Kamer in te kunnen dienen.
Het betreft de volgende maatregelen uit de visiebrief:
1. Versterking van een pluriforme programmering: doorvoeren van de afgesproken verlaging
van de ledeneis, andere legitimatiecriteria voor publieke omroepen in aanvulling op
de aangepaste ledeneis, tussentijdse verantwoording voor omroepen met betrekking tot
hun missie en identiteit, een nieuwe verdeling van garantiebudgetten tussen de landelijke
publieke omroepen en het verhogen van de minimumledenbijdrage voor leden van de landelijke
publieke omroepen.
2. Flexibelere programmering: het aanpassen van de verplichting voor de NPO om drie lineaire
netten te verzorgen en het verduidelijken van de journalistieke taak van de publieke
omroep.
3. Versterking organisatie: het versterken van het adviesrecht van het College van Omroepen
(hierna: CvO), het versterken van de positie van de raad van toezicht van de NPO,
een integrale verantwoording door de NPO, het meer bundelen van toezicht bij het Commissariaat
voor de Media (hierna: Commissariaat) en de directe afdracht van Ster-gelden aan de
NPO.
4. Versterking financieringsbasis: in het wetsvoorstel wordt geregeld dat er een wettelijke
grondslag is voor het reclameluw maken van de kanalen van de NPO.
5. Versterking regio en NPO Regio: de mogelijkheid van het plaatsen van media-aanbod
van de regionale omroepen op NPO Start en de mogelijkheid voor de regionale omroepen
om hun media-aanbod mede te ontwikkelen voor de landelijke aanbodkanalen. Met deze
maatregel wordt een belangrijke stap gezet naar het realiseren van NPO Regio. Daarnaast
verken ik in hoeverre ik met aanvullende wettelijke aanpassingen het realiseren van
een succesvol NPO Regio kan faciliteren. Voor het realiseren van een succesvol NPO
Regio is verder nauwe samenwerking nodig tussen de landelijke en regionale omroepen.
Daarom zijn de eerste gesprekken over de invulling van NPO Regio reeds gevoerd tussen
mijn ministerie en een bestuurlijke delegatie namens de RPO, NPO, regionale en landelijke
omroepen. Ik streef ernaar om vóór de zomer van 2020 overeenstemming te bereiken met
de NPO, RPO, landelijke en regionale omroepen over de verdere uitwerking van NPO Regio.
1.2. Maatregelen die mee worden genomen in lagere wetgeving
Een aantal maatregelen zal worden meegenomen door middel van een wijziging in lagere
wetgeving, zoals het Mediabesluit 2008 (hierna: Mediabesluit). De wijziging van het
Mediabesluit zal na behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer worden afgerond.
De wijziging van het Mediabesluit regelt dat het verzorgen van regionaal nieuws een
taak van de NOS is. Ook worden de taken van de NTR in het Mediabesluit aangescherpt.
Daarnaast zal het percentage onafhankelijke producties worden vastgelegd op 25%.
De Wet normering topinkomens (hierna: WNT) biedt de mogelijkheid om voor een bepaalde
sector een lager maximumsalaris vast te stellen. Hiertoe zal een ministeriële regeling
worden opgesteld waarin de maximumsalarissen voor de mediasector worden verlaagd.
Deze regeling zal eind 2020 gepubliceerd worden en per 1 januari 2021 in werking treden.
Daarnaast kondigde het kabinet in haar visiebrief aan dat ze incidenteel via een subsidieregeling
EUR 15 mln. in totaal voor de jaren 2019–2021 beschikbaar stelt voor verdere versterking
van samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen. Op 4 september 2019
heb ik uw Kamer geïnformeerd over de verdeling van deze incidentele middelen van het
kabinet voor de jaren 2019–2021 (Kamerstuk 32 827, nr. 160). In paragraaf 4.2. ga ik verder in op de pilots rond de professionalisering van
de lokale publieke (streek)omroepen.
1.3. Maatregelen die mee worden genomen in onderzoek
Voor een tweetal maatregelen is eerst nader onderzoek nodig: het reguleren van de
distributievergoedingen en het regelen van due prominence voor apps van de NPO. Naar verwachting zal het onderzoek over de regulering van de
distributievergoeding medio 2020 worden afgerond. Een onderzoek naar due prominence zal naar verwachting eind 2020 worden afgerond.
1.4. Maatregelen die mee worden genomen in aanpalende trajecten
• Concessiebeleidsplan en Prestatieovereenkomst van de NPO
Met betrekking tot een aantal maatregelen worden afspraken met de NPO gemaakt voor
het concessiebeleidsplan en de daaropvolgende Prestatieovereenkomst. Het gaat dan
om de scherpere keuzes van de NPO met betrekking tot aanbodkanalen, meer ruimte voor
het eigen merk en profiel van de omroepen en het aanscherpen van de voorwaarden van
NPO Start Plus. Over de uitwerking van deze maatregelen zal uw Kamer worden geïnformeerd,
gelijktijdig met de toezending van het concessiebeleidsplan en de Prestatieovereenkomst
van de NPO.
• Versterking Nederlands cultureel audiovisueel aanbod
Er zal samen met de NPO en in nauwe afstemming met het Filmfonds en het Coproductiefonds
Binnenlandse Omroep (hierna: CoBo) een traject worden gestart om te bezien hoe de
positie van het Nederlands cultureel audiovisueel aanbod versterkt kan worden. Doel
is te komen tot het bundelen van krachten en een convenant (in het najaar van 2020)
ten behoeve van de nieuwe concessieperiode. Hierin worden afspraken tussen de betrokken
publieke partijen gemaakt over de productie, toegankelijkheid en zichtbaarheid van
speelfilms, dramaseries, (creatieve) documentaires, animaties en innovatieve mediaproducties.
Daarnaast wordt samen met de NPO en de buitenproducenten een traject gestart, gericht
op het verbeteren en vormgeven van de toegang van buitenproducenten tot de publieke
omroep. Een belangrijk doel van dit traject is om te verkennen hoe een gelijker speelveld
voor buitenproducenten ten opzichte van producerende omroepen gecreëerd kan worden.
Daarbij wordt de vraag meegenomen hoe hoog het percentage onafhankelijke producties
voor drama en film moet worden. Tot slot zal de OCW-bijdrage aan het CoBo worden overgeheveld
naar het Filmfonds. Dit zal tegelijkertijd ingaan met de nieuwe concessieperiode van
de NPO.
• Herziene audiovisuele mediadienstenrichtlijn
De maatregel rond het beschermen van minderjarigen is onderdeel van het wetsvoorstel
ter implementatie van de herziene audiovisuele mediadienstenrichtlijn. In dit wetsvoorstel
worden de geldende regels voor de bescherming van minderjarigen ook van toepassing
op online mediadiensten op aanvraag en ook ten dele op videoplatformdiensten. Dit
wetsvoorstel zal naar verwachting nog in 2019 bij de Kamer worden ingediend.
• Samenwerkingsagenda Nederlandse mediasector
Een tweetal maatregelen wordt uitgewerkt in het kader van de samenwerkingsagenda van
de Nederlandse mediasector (Kamerstuk 32 827, nr. 162): het onderzoeken van de mogelijkheid om de NOS een basisnieuwsvoorziening te laten
verzorgen en het gezamenlijk aanbieden van Nederlandse content. De deelnemende partijen
zijn hier op dit moment mee bezig. In januari 2020 staat een bijeenkomst gepland waar
de voortgang van de verschillende afspraken zal worden besproken. Ik zal uw Kamer
hiervan op de hoogte houden.
• Vergroten doelmatigheid
De Ster-inkomsten liggen sinds 2016 op een structureel lager niveau. De dalende Ster-inkomsten
zijn tot en met vorig jaar opgevangen met middelen uit de Algemene Mediareserve (hierna:
AMr). Deze middelen waren vorig jaar uitgeput. Het is daarom noodzakelijk dat de inkomsten
en kosten van de landelijke publieke omroep in balans worden gebracht. Het initiatief
hiervoor ligt in eerste instantie bij de NPO en omroepen. In de visiebrief is in dit
verband de mogelijkheid toegelicht om te besparen op overhead. De NPO en het CvO baseren
zich voor een inschatting van het besparingspotentieel inzake overhead op een onderzoek
dat in 2018 door Boston Consulting Group is uitgevoerd naar besparingsopties inzake
overhead. Het rapport van dit onderzoek is inmiddels met mij gedeeld. Ik heb naar
aanleiding daarvan met de NPO en het CvO aanvullende besparings- en inkomstenopties
verkend en met hen afgesproken dat zij die nader gaan onderzoeken.
Hoofdstuk 2: Landelijke publieke omroep (Inhoudelijk deel)
2.1. Inleiding
In dit hoofdstuk behandel ik een aantal inhoudelijke onderwerpen met betrekking tot
de landelijke publieke omroep. Ik maak enkele opmerkingen over de Terugblik over 2018
en de rapportage van het Commissariaat over de naleving van de Prestatieovereenkomst
in 2018. Vervolgens ga ik in op de arbeidsmarktpositie van omroepmedewerkers.
2.1. Terugblik 2018
De landelijke publieke omroep heeft de verantwoordelijkheid om zorgvuldig verslag
te doen van de wijze waarop het de publieke taak uitvoert en hoe het media-aanbod
door het publiek gewaardeerd wordt. De meerwaarde van de NPO voor de samenleving is
dan ook een belangrijk thema in de Prestatieovereenkomst over de periode 2016–2020.
Die meerwaarde wordt gemeten via kwaliteit, publieke waarden en pluriformiteit. Uit
de Terugblik 2018, die als bijlage bij deze brief is gevoegd1, blijkt onder meer dat het Nederlandse publiek de publieke waarden van de televisieprogramma’s
van de NPO gemiddeld als hoog tot zeer hoog beoordeelt.2
De publieke omroep heeft de ambitie een qua publieke waarden zo sterk mogelijk aanbod
te realiseren. Over circa 250 titels heen voldeed 93% van de televisieprogramma’s
aan de norm voor publieke waarden. Ook uit een online onderzoek naar de publieke waarden,
de mediavoorkeuren en het beeld dat mensen hebben van de NPO, komt naar voren dat
Nederlanders de publieke waarden bij de NPO herkennen en waarderen. Vooral op de publieke
waarden onafhankelijkheid, betrouwbaarheid, pluriformiteit, diversiteit, authenticiteit,
engagement en impact scoort de NPO flink hoger dan de commerciële omroepen. Die meerwaarde
wordt gemeten via kwaliteit, publieke waarden en pluriformiteit.
2.2. Naleving Prestatieovereenkomst 2016–2020
Het Commissariaat heeft gerapporteerd over de naleving van de Prestatieovereenkomst
in 2018. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de rapportage van het
Commissariaat die als bijlage bij deze brief is gevoegd. Het is goed om te zien dat
de NPO er in is geslaagd om het overgrote deel van de prestatieafspraken te realiseren
in 2018.
Het Commissariaat heeft in zijn jaarlijkse rapportage over de uitvoering van de Prestatieovereenkomst
over 2018 aangegeven dat de NPO niet geheel heeft voldaan aan afspraak 16, waarin
is opgenomen dat de NPO jaarlijks minimaal twee Telescoopfilms coproduceert. De NPO
heeft in 2018 slechts één Telescoopfilm gecoproduceerd. De NPO geeft hiervoor als
reden dat er niet genoeg kwaliteit is aangeleverd om een tweede Telescoopfilm te coproduceren.
Ik kan mij voorstellen dat de NPO deze keuze heeft gemaakt, omdat er voldaan moet
worden aan de binnen de NPO geldende kwaliteitscriteria. Wel zal ik samen met de NPO
bezien hoe op de langere termijn de productie, kwaliteit en zichtbaarheid van Nederlandse
culturele audiovisuele producties, waaronder films, kan worden versterkt. Hiermee
kan worden vermeden dat de NPO niet aan de Prestatieovereenkomst kan voldoen om redenen
van onvoldoende kwalitatief aanbod.
Ook zijn er op 5 maart 2019 in een overeenkomst met de NPO diverse prestatieafspraken
aangepast (Strct. 2019, nr. 22423). Zo bleek het meten van de doelstellingen voor radio in prestatieafspraak 7 in de
praktijk onvoldoende haalbaar, waardoor deze afspraak is gewijzigd. Daarnaast zijn
verschillende afspraken, waarvoor vanaf 2018 doelstellingen zouden worden afgesproken,
gewijzigd. Het gaat om de prestatieafspraken 9, 10, 11, 12, 27 en 28. Voor deze afspraken
geldt vanaf 2018 alleen de verplichting om te rapporteren wat het publiek vindt. Aan
deze afspraken worden geen specifieke doelstellingen gekoppeld.
Op grond van de beoordeling van de rapportage van de NPO en de bevindingen tijdens
de nadere toetsing bij de NPO, stelt het Commissariaat vast dat de rapportage van
de NPO over de naleving van de prestatieafspraken in 2018, met uitzondering van afspraak
16, voldoet aan de rapportagewijzer.
2.3. Arbeidsmarktpositie omroepmedewerkers
Bij een aantal gelegenheden is het afgelopen jaar de positie van de medewerkers ter
sprake gekomen. Zo heb ik in de visiebrief aangekondigd dat de mogelijkheid bekeken
zal worden om makers meer een stem te geven. Daarnaast heb ik tijdens het Algemeen
Overleg van 11 september jl. (Kamerstuk 32 827, nr. 176) uw Kamer toegezegd in te gaan op de arbeidsmarktpositie van NPO-medewerkers en programmamakers.
Hieronder ga ik op deze twee onderwerpen in, voornamelijk met betrekking tot medewerkers
met een vast of tijdelijk cao-contract in loondienst.
Overleg met makers
Bij de totstandkoming van programma’s is de inzet van de medewerkers van grote waarde.
Het produceren van programma’s is bovenal mensenwerk. De dialoog met makers bij de
processen van de NPO is iets wat de NPO zelf met de omroepen en producenten moet regelen.
Ik heb begrepen dat de NPO nadenkt over een vorm van interactie om makers op die manier
meer te betrekken. Ik volg de voortgang van deze ontwikkeling met belangstelling.
Arbeidsmarktpositie makers
Ik zie de kwetsbare positie waarin de medewerkers van (publieke) omroepen en buitenproducenten
zich bevinden. Tijdens het eerder genoemde Algemeen Overleg bracht uw Kamer deze arbeidsmarktpositie
ter sprake. Rondom dat overleg vroegen ook de makers zelf aandacht voor hun situatie
met een manifestatie voor de deur van uw Kamer.
Binnen het publieke bestel werken omroepen en NPO voor de programmering met het systeem
van Geld-op-Schema.3 Een omroep of producent krijgt in dat systeem betaald op het moment dat zijn programma
via de zogenoemde intekening in het uitzendschema is opgenomen. De onzekerheid die
dit met zich meebrengt, lijkt flexibilisering van arbeidscontracten in de hand te
werken. Omroepen die in het systeem van Geld-op-Schema zitten, werken met een verhouding
van ongeveer 60% vaste en 40% tijdelijke cao-contracten. Organisaties met een lumpsum-financiering
werken met ongeveer 80% vaste en 20% tijdelijke cao-contracten. Daarnaast wordt personeel
ingehuurd via payroll en op freelance/zzp-basis.
Het probleem van de flexibilisering wordt breder gevoeld in de samenleving. Het is
een onderwerp dat in eerste aanleg niet bij mijn ministerie ligt, maar bij mijn collega
van SZW. Per 1 januari 2020 zal nieuwe wetgeving rond arbeidsrelaties van kracht worden,
waardoor de periode van contracten wordt verlengd (Kamerstuk 35 074, nr. 2). Dat is een eerste stap. Daarnaast ga ik met betrokken partijen binnen de sector
in gesprek over de knelpunten die zij ervaren en op welke manier zij de arbeidspositie
van omroepmedewerkers kunnen verbeteren. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2020
over de uitkomst van die gesprekken informeren.
Hoofdstuk 3: Regionale publieke omroep (Inhoudelijk deel)
3.1. Inleiding
De regionale publieke omroepen zijn organisaties die midden in de samenleving staan.
Zij verzorgen nieuws en ander aanbod over wat zich dicht bij huis afspeelt; over de
provincie, streek en stad waar mensen zich thuis en betrokken bij voelen. Zij berichten
over zaken waarvoor in de landelijke media niet altijd aandacht is, maar die in het
leven van mensen een grote rol spelen.
Regionale omroepen zijn waakhonden van de decentrale democratie: ze informeren over
besluitvorming, belichten onderwerpen die uitdrukking geven aan regionale identiteit
en zijn kritische controleurs van de decentrale overheid. Ook de Raad voor Cultuur
onderstreept het belang van regionale omroepen in zijn recente advies over de visiebrief.4 De meerwaarde van de regionale omroepen staat voor het kabinet buiten kijf.
3.2. Waarde van samenwerking
Het kabinet acht het van groot belang dat de regionale omroepen hun krachten bundelen
om gezamenlijk uitdagingen aan te gaan en kansen te pakken. Hetzelfde geldt voor samenwerking
van regionale omroepen met de landelijke én lokale publieke omroepen. Uit de Begroting
20205 van de RPO blijkt dat dergelijke samenwerkingen ook in 2020 een speerpunt zijn van
de regionale omroepen. Regionale omroepen bundelen onderling de krachten, zoals in
de gezamenlijke onderzoeksredactie van de vier regionale omroepen in het noorden van
ons land (Omrop Fryslân, RTV Noord, RTV Drenthe en RTV Oost). Ook de samenwerking
tussen de regionale omroepen en de NOS blijft een onverminderd belangrijke pijler
in de Begroting 2020 van de RPO en wordt in 2020 verder verdiept dankzij een convenant
tussen de NOS en de dertien regionale omroepen. Hierin staan afspraken over verdere
krachtenbundeling op online-gebied. Ten slotte zetten de regionale omroepen meer en
meer in op samenwerking met lokale publieke omroepen, blijkens de Begroting 2020 van
de RPO. Een mooi voorbeeld hiervan is de steeds nauwere samenwerking tussen RTV Rijnmond
en de lokale omroepen in de omgeving van Rijnmond.
3.3. Versterking van samenwerking
Het kabinet zet zich ook in 2020 in om de hierboven beschreven publiek-publieke samenwerking
te versterken. Ten eerste doe ik dat met de subsidieregeling voor regionale omroepen
die per 1 april jl. is geopend (Stcrt. 2019, nr. 17117). Deze regeling heeft de zogenoemde «frictiekostenregeling B» vervangen, zoals ik
in mijn mediabegrotingsbrief van november 2018 aankondigde (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 91). In 2019 was er EUR 5,5 mln. beschikbaar in de subsidieregeling. Voor 2020 stel
ik een bedrag beschikbaar van minimaal EUR 8,9 mln.6 Ik ben verheugd dat het kabinet met deze middelen ook in 2020 bij kan blijven dragen
aan betekenisvolle samenwerkings- en innovatieprojecten van de regionale publieke
omroepen.
Daarnaast kondigde ik, zoals elders in deze brief beschreven, in mijn visiebrief aan
dat het kabinet incidenteel EUR 15 mln. in totaal voor de jaren 2019 – 2021 beschikbaar
stelt voor pilots met lokale omroepen en streekomroepen en verdere versterking van
samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen. Van dit bedrag is EUR 9
mln. bedoeld voor versterking van de samenwerking tussen regionale en lokale publieke
omroepen.
3.4. Evaluatie pilot regionale vensterprogrammering
In het regeerakkoord staat dat de realisatie van regionale vensterprogrammering op
de kanalen van de landelijke publieke omroep een goed voorbeeld is van het bevorderen
van samenwerking. Om die reden kondigde ik eind 2018 aan in 2.019 EUR 1,5 mln. beschikbaar
te stellen voor een pilot met regionale vensterprogrammering (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 91). Deze pilot is inmiddels afgerond. Op 9 oktober jl. ontving ik van het bestuur van
de RPO de evaluatie van de pilot, mede namens het bestuur van de NPO. De evaluatie
is als bijlage toegevoegd aan deze brief7.
De opzet van de pilot met regionale vensterprogrammering was als volgt. Gedurende
drie maanden – van 1 april 2019 tot en met 30 juni 2019 – was er in drie regio’s een
regionaal nieuwsvenster van 5 minuten te zien na het NOS Journaal van 18.00 uur op
NPO 2. De drie regionale omroepen die met een eigen nieuwsvenster meededen waren Omroep
Gelderland, RTV Rijnmond en Omrop Fryslân. De distributeurs die meewerkten aan de
pilot waren VodafoneZiggo, Kabelnoord en CAI Harderwijk. In de andere regio’s en bij
de overige distributeurs werd op NPO 2 in plaats van het venster een samenvatting
van regionieuws uit het hele land uitgezonden; Kijk op de Regio.
Op basis van de evaluatie constateer ik dat de pilot van toegevoegde waarde is geweest.
Ze heeft belangrijke informatie en ervaringen opgeleverd. Zo blijkt uit behoefte-onderzoek
dat in opdracht van de NPO en RPO voorafgaand aan de pilot is uitgevoerd dat 52% van
de respondenten geïnteresseerd is in een regionaal nieuwsvenster na het NOS-journaal
(35% «enigszins» en 17% «sterk geïnteresseerd»). Helaas is het blijkens de evaluatie
tijdens de pilot niet mogelijk gebleken om voldoende inzicht te krijgen in de kijkcijfers
en kijkerswaardering van de specifieke vensters van de drie deelnemende regionale
omroepen.8
De betrokken partijen concluderen dat het programmatisch gezien goed is gelukt om
vanuit de deelnemende regionale omroepen tijdens de pilot elke werkdag een regiovenster
te verzorgen dat voldeed aan de eisen voor inhoud, lengte en kwaliteit die waren afgesproken
tussen de NPO en RPO. De partijen concluderen verder dat de signaallevering aan de
deelnemende distributeurs en vervolgens aan abonnees voor het overgrote deel goed
is verlopen. Ik constateer bovendien dat de pilot de samenwerking tussen landelijke
en regionale publieke omroepen en de NPO en RPO verder heeft versterkt. Dat is van
grote waarde en verdient een compliment aan alle betrokkenen.
Tegelijkertijd blijkt uit de evaluatie dat een eventuele landelijke uitrol van regionale
nieuwsvensters forse implicaties met zich meebrengt. Zo stellen de NPO en RPO in de
evaluatie gezamenlijk als voorwaarde voor een landelijk uitrol dat alle kosten voor
een landelijke uitrol volledig moeten worden gefinancierd door OCW middels extra Rijksmiddelen.
De NPO en RPO begroten deze kosten blijkens de evaluatie op circa EUR 2,4 mln. aan
extra structurele kosten per jaar bij de NPO voor techniek en distributie en circa
EUR 4,7 mln. aan extra structurele kosten per jaar bij de regionale omroepen voor
de programmering. Verder blijkt uit de evaluatie dat de extra structurele kosten per
jaar op circa EUR 4 mln. in totaal begroot worden voor de vier grote distributeurs
voor noodzakelijke aanpassings- en operationele kosten voor hun distributienetwerken.9 Ik maak uit de begrote extra kosten bij de regionale omroepen op dat zij de programmering
voor regionale nieuwsvensters als aanvullend zien op hun bestaande programmering,
waarvoor dan ook aanvullende financiering gevraagd wordt. De mediabegroting biedt
geen ruimte om het begrote structurele extra bedrag per jaar van circa EUR 11,1 mln.
voor een landelijk dekkende uitrol van regionale vensters te compenseren.
Los van de forse financiële implicaties blijkt uit de evaluatie dat een landelijke
uitrol van regionale vensterprogrammering ook qua distributietechniek complex is.
De betrokken partijen constateren in de evaluatie dat «voor alle type netwerken [...]
aanpassingen gedaan moeten worden om een landelijke uitrol mogelijk te maken».10 In de evaluatie stelt de NPO in dit licht als voorwaarde voor landelijke uitrol:
«een schriftelijke garantie van de Minister van OCW dat alle distributeurs hun distributienetten
of door middel van innovatieve distributietechnieken geschikt moeten hebben gemaakt
voor doorgifte van de regiovensters, conform de regiogrenzen». Uit de evaluatie blijkt
echter dat op dit moment nog geen enkele distribiteur een distributienetwerk heeft
dat geschikt is voor een landelijke uitrol van regiovensters conform de provinciegrenzen.
De verwachting is dat het – los van de kosten – tijd vergt om de benodigde aanpassingen
aan de distributienetwerken bij de vier grote distributeurs te doen. Afhankelijk van
keuzes over fasering bij een eventuele uitrol, is de verwachting dat het 1–3 jaar
kost om de distributienetwerken in gereedheid te brengen voor landelijke uitrol van
vensterprogrammering.
Het kabinet erkent de kwetsbaarheid van regionale journalistiek en onderstreept daarom
in het regeerakkoord en de visiebrief de waarde van een stevige regionale publieke
omroep, met aanbod dat zichtbaar en toegankelijk is voor zoveel mogelijk mensen. Het
kabinet beschouwt regionale vensterprogrammering daarbij nog steeds als een veelbelovend
instrument. Tegelijkertijd geldt voor elk instrument dat de inzet ervan haalbaar,
betaalbaar en proportioneel moet zijn in relatie tot het beoogde doel. Ik concludeer
dat de technische en financiële implicaties en randvoorwaarden die worden geschetst
in de evaluatie dermate fors zijn, dat ik op dit moment geen betaalbare mogelijkheid
zie om regionale vensterprogrammering landelijk uit te rollen.
Ik ga daarom in gesprek met de NPO, RPO en grote distributeurs om te bezien in hoeverre
er alternatieve mogelijkheden zijn voor een (gefaseerde) opschaling van regionale
vensterprogrammering. Ik betrek de resultaten van deze gesprekken in de lopende uitwerking
van de maatregel uit de visiebrief om het derde net op termijn om te vormen tot een
kanaal waarvan het zenderprofiel overwegend gericht is op regionaal media-aanbod.
Hoofdstuk 4. Lokale omroep (Inhoudelijk deel)
4.1. Inleiding
De lokale publieke omroepen vormen de derde laag in het publieke mediabestel, naast
de landelijke publieke omroep en de dertien regionale publieke omroepen. Zij worden
bekostigd door gemeenten.11
De Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (hierna: NLPO) fungeert als het
samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de lokale publieke omroepen in Nederland.
De NLPO treedt daarbij op als belangenbehartiger en vertegenwoordiger van de sector
naar overheden en overige stakeholders. Voor de uitvoering van de activiteiten van
de NLPO (en de Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (hierna: OLON)) stel ik
in 2020 circa EUR 1,6 mln. ter beschikking.
4.2. Pilots professionalisering lokale publieke (streek)omroepen
Het afgelopen jaar heb ik uw Kamer met enige regelmaat op de hoogte gebracht van de
voortgang van de uitvoering van het regeerakkoord (Kamerstuk 32 827, nr. 154 en Kamerstuk 32 827, nr. 157). Op 4 september 2019 heb ik uw Kamer daarnaast geïnformeerd over de verdeling van
de incidentele middelen á EUR 15 mln. van het kabinet voor de jaren 2019–2021 (Kamerstuk
32 827, nr. 160). In die brief kondigde ik aan dat van deze middelen EUR 6 mln. bestemd is voor pilots
met lokale (streek)omroepen. Deze EUR 6 mln. verdeel ik over de jaren 2019 en 2020.
Voor beide jaren stel ik
EUR 3 miljoen per jaar beschikbaar. Daarmee geef ik ook gevolg aan de motie van het
lid Sneller c.s. (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 132).
In die brief kondigde ik tevens een onafhankelijke verkenner aan, belegd bij het Stimuleringsfonds
voor de Journalistiek (hierna: SvdJ). Uit het werk van de verkenner blijkt dat de
nieuwsvoorziening in de regio aan het verschralen is en dat van een controlerende
taak ten aanzien van de gemeente(raad) niet altijd sprake is. Daarnaast valt op dat
de extra financiering van de lokale publieke omroep uit allerlei verschillende bronnen
komt en soms ook aanzienlijk is.
Uit bijgevoegde brief van het SvdJ blijkt ook dat de diversiteit binnen de lokale
publieke omroepen en binnen de groep streekomroepen zo groot is, dat pilots met identieke
criteria voor alle aanvragers niet wenselijk zijn12. Om nog dit jaar tot toekenning te komen, wordt de pilotregeling half november gepubliceerd.
Streekomroepvorming is niet het doel van de regeling, maar streekomroepen kunnen er
wel van profiteren. Er zijn voorwaarden geïdentificeerd waar lokale publieke (streek)omroepen
bij de aanvraag voor een pilot aan moeten voldoen. Streekomroepen, lokale publieke
omroepen afzonderlijk of in samenwerking met collega-omroepen, hebben de mogelijkheid
aanvragen bij het SvdJ in te dienen om de pilots begin 2020 te laten starten. Hierbij
is rekening gehouden met de motie Sneller c.s. Ik geef hiermee ook uitvoering aan
mijn toezegging aan uw Kamer om te komen tot een regeling voor lokale publieke (streek)omroepen
(Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 149).
De pilots zijn gericht op het opdoen van leerervaringen over hoe lokale publieke (streek)omroepen
hun journalistieke aanbod kunnen versterken. De pilots zijn zo een onderdeel om tot
inzicht te komen in de wijze waarop lokale publieke (streek)omroepen georganiseerd
en gefinancierd kunnen worden, zoals beschreven in het regeerakkoord. Ik nodig ieder
van hen dan ook van harte uit gebruik te maken van de impuls.
4.3. Beleidsreactie advies organisatie en financiering lokale publieke omroepen
Op 10 september 2019 (Kamerstuk 32 827, nr. 161) heb ik uw Kamer laten weten dat de Minister van BZK en ik nog dit jaar terugkomen
op het gezamenlijke advies van de Raad voor Cultuur en Raad voor het Openbaar Bestuur
inzake de organisatie en financiering van lokale publieke omroepen. U ontvangt onze
reactie op het advies op korte termijn.
Hoofdstuk 5: Mediabegroting
5.1. Totaal beschikbaar budget
Artikel 15 van de Rijksbegroting van OCW (hierna: Rijksbegroting) regelt de bekostiging
van het mediabeleid (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 2). Deze wordt gevoed met rijksmiddelen (hierna: OCW-middelen) en de opbrengsten van
de Ster-reclame op de aanbodkanalen van de landelijke publieke omroep (hierna: Ster-inkomsten).
Op basis van de Rijksbegroting is de mediabegroting in deze brief opgesteld.
Voor 2020 is een totaalbedrag van EUR 1.048,4 mln. beschikbaar voor de bekostiging
van het mediabeleid in het begrotingsjaar 2020. Tabel 1 maakt de aansluiting inzichtelijk
tussen de Rijksbegroting voor 2020 en het totaal beschikbare budget op basis van de
mediabegroting voor 2020.
Tabel 1: Totaal beschikbaar budget mediabegroting 2020 inclusief consumentenprijsindexvergoeding
2020
Bedragen in EUR 1.000
2020
Stand totale uitgaven van Artikel 15 (Media) van de Rijksbegroting 2020
1.023.125
Mutatie consumentenprijsindexvergoeding 2020
12.918
Aanpassing raming Ster-inkomsten
12.346
Totaal beschikbaar budget mediabegroting 2020
1.048.389
OCW-middelen1
888.189
Ster-inkomsten
160.200
X Noot
1
Het onderdeel rijksmediabijdrage van de OCW-middelen wordt conform de Mediawet jaarlijks
bijgesteld met zowel de huishoudensindex als met de consumentenprijsindex.
Tabel 1 laat twee correcties zien die verband houden met actuele ontwikkelingen. De
eerste betreft een aanpassing in verband met de meest recente raming van het Centraal
Planbureau ten aanzien van de consumentenprijsindex. De tweede betreft een wijziging
van de raming van de Ster-inkomsten voor 2020. De Ster-inkomsten worden in de volgende
paragraaf toegelicht.
5.1.1. Raming van de Ster-inkomsten voor het jaar 2019
De Ster richt zich voor 2019 op een afdracht van EUR 173 mln. In de mediabegrotingsbrief
2019 is voorzichtigheidshalve uitgegaan van een bedrag van EUR 150 mln. Gedurende
een lopend begrotingsjaar wordt de raming niet aangepast, omdat die niet van invloed
is op het budget dat in het betreffende begrotingsjaar beschikbaar wordt gesteld.
Eventuele verschillen tussen raming en realisatie worden in het begrotingsjaar verwerkt
via de Algemene Mediareserve (Kamerstuk 35 210 VIII, nr. 3). De gerealiseerde Ster-inkomsten worden verantwoord in het OCW-jaarverslag over
het betreffende begrotingsjaar.
5.1.2. Raming van de Ster-inkomsten voor het jaar 2020 en 2021
De Ster heeft op 2 oktober jl. een raming naar mij gestuurd die voor 2020 uitgaat
van een bedrag EUR 190 mln. met een onzekerheidsmarge van 10% naar boven en beneden.
Gelet op de recente ontwikkelingen en de verwachte inkomsten voor dit jaar ga ik voor
2020 voorzichtigheidshalve uit van een lager bedrag.
De laatste stand van zaken is dat de Ster voor dit jaar streeft naar een afdracht
van EUR 173 mln. Volgend jaar zendt de landelijke publieke omroep grote sportevenementen
(Olympische Spelen en EK mannenvoetbal) uit en ik heb van de Ster begrepen dat zij
verwacht dat de uitzending van deze evenementen een extra inkomstenbedrag van (ten
minste) EUR 5 mln. kan opleveren. Als ik de lijn van 2019 doortrek naar 2020 ga ik
daarom uit van een bedrag van EUR 178 mln. (EUR 173 mln. plus EUR 5 mln.) bij verder
gelijkblijvende omstandigheden.
Het is echter onzeker of de omstandigheden hetzelfde blijven. Het gaat hierbij om
factoren als de ontwikkeling van de reclamemarkt, de ontwikkeling van kijk- en luistertijdaandeel
van de landelijke publieke omroep, het reclamebeleid van Talpa en RTL en de verzilveringsgraad
(effectiviteit) van de Ster. De ervaring leert dat deze factoren onzeker zijn. Met
het oog hierop heb ik er voorzichtigheidshalve voor gekozen om een onzekerheidsmarge
te hanteren, zoals de Ster dat in zijn raming ook toepast. De Ster gaat uit van een
bandbreedte van 10%. Uitgaande van het voorgenoemde bedrag van EUR 178 mln. betekent
dit voor het jaar 2020 een ondergrens van EUR 160 mln. Voor 2021 wordt uitgegaan van
EUR 155 mln., omdat in dat jaar geen grote sportevenementen worden uitgezonden.
De onderstaande tabel geeft de raming van de mediabegroting weer voor de jaren 2020
en 2021. Deze raming wordt tevens via de voorjaarsnota verwerkt in de Rijksbegroting.
Tabel 2: Raming reclame-inkomsten mediabegroting
Bedragen in EUR 1.000
2020
2021
Raming mediabegroting 2020
160.200
155.700
De voorjaarsnota kent een tijdshorizon tot en met het jaar 2024. Een onderdeel van
de voorjaarsnota is de raming van de verwachte Ster-inkomsten. De Ster heeft mij geen
meerjarenraming verstrekt. Ten behoeve van de voorjaarsnota worden daarom vooralsnog
de geraamde bedragen voor 2020 en 2021 doorgetrokken naar 2022 tot en met 2024: EUR
160 mln. voor de jaren 2022 en 2024 en EUR 155 mln. voor het jaar 2023. Hierbij past
de kanttekening dat de uitwerking van de visiebrief inzake de afbouw van Ster-reclame
erin kan resulteren dat de voorgenoemde meerjarenraming moet worden aangepast. In
dat geval zal ik uw Kamer hierover te zijner tijd informeren.
5.2. Uitgaven
De uitgaven van de mediabegroting voor 2020 zijn in tabel 3 weergegeven.14 De eerste kolom van deze tabel geeft inzicht in de uitgaven exclusief de consumentenprijsindexvergoeding
voor het begrotingsjaar 2020. De vaststelling van de consumentenprijsindexvergoeding
is gebaseerd op de raming die het Centraal Planbureau heeft afgegeven in de Macro
Economische Verkenningen, te weten 1,5%.15 De uitgaven inclusief consumentenprijsindexvergoeding zijn vermeld in de tweede kolom.
De definitieve hoogte van de consumentenprijsindexvergoeding voor 2020 wordt komend
voorjaar vastgesteld door de Minister van Financiën op basis van de raming van het
Centraal Planbureau in het Centraal Economisch Plan. De rijksmediabijdrage wordt op
basis hiervan aangepast. Eventuele verschillen tussen de twee ramingen worden verrekend
bij de vaststelling van het budget voor het begrotingsjaar 2021.
Op basis van deze systematiek vindt ook verrekening plaats van de consumentenprijsindexvergoeding
over het huidige begrotingsjaar. De bijbehorende bedragen zijn weergegeven in de derde
kolom van tabel 3. De consumentenprijsindex in het Centraal Economisch Plan voor 2019
(2,33%) ligt 0,07% lager dan die van de Macro Economische Verkenningen voor 2019 (2,4%)
waarvan de mediabegrotingsbrief 2019 uitging. Dit verschil wordt bij de vaststelling
van de budgetten voor het begrotingsjaar 2020 verrekend. Het totaalbedrag van de uitgaven
in 2020 is vermeld in de laatste kolom.
Tabel 3: Uitgaven mediabegroting 2020
Bedragen in EUR 1.000
2020 exclusief consumentenprijndexvergoeding
2020 inclusief consumentenprijsindexvergoeding
Correctie consumentenprijsindexvergoeding 2019
2020
Totaal
Landelijke publieke omroep
784.400
794.304
N.v.t.
794.304
Regionale publieke omroep
147.949
150.168
– 101
150.067
Samenwerkingsprojecten regionale publieke omroep1
7.923
7.923
N.v.t.
7.923
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)
23.380
23.731
– 16
23.715
Stichting Omroep Muziek (SOM)
16.473
16.720
– 11
16.708
Commissariaat voor de Media (CvdM)
4.715
4.786
– 3
4.782
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ)
2.189
2.221
– 1
2.220
Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)2
5.138
5.138
N.v.t.
5.138
Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO)
1.608
1.632
– 1
1.631
Mediawijsheid-expertisecentrum
1.557
1.581
– 1
1.580
Overige bekostiging media (Overige uitgaven mediabeleid)
780
791
– 1
791
Subsidies2
8.411
8.411
N.v.t.
8.411
Opdrachten2
442
442
N.v.t.
442
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties2
61
61
N.v.t.
61
Totaal uitgaven
1.005.025
1.017.909
– 136
1.017.773
Totaal beschikbaar budget
1.048.389
1.048.389
Mutatie Algemene Mediareserve
30.480
136
30.616
X Noot
1
Deze incidentele post wordt niet geïndexeerd met de consumentenprijsindex.
X Noot
2
Dit bedrag wordt geïndexeerd in overeenstemming met de loonprijsopgave. De hoogte
ervan wordt vastgesteld in 2020.
5.2.1. Budget landelijke publieke omroep
Op grond van de Mediawet kan de landelijke publieke omroep een beroep doen op een
zogenoemd minimumbudget. Dit minimumbudget wordt vervolgens jaarlijks geïndexeerd.
Tabel 4 laat zowel het minimumbudget als het toe te kennen budget zien gedurende 2019–2021.
Hierbij wordt uitgegaan van de aanname dat de huidige erkenningsperiode met een jaar
wordt verlengd. Met het oog hierop is een wijzigingsvoorstel van de Mediawet opgesteld
dat ter instemming wordt voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer.
Tabel 4: Minimumbudget en toe te kennen budgetten landelijke publieke omroep
Bedragen in EUR 1.000
2019
2020
2021
Minimumbudget Landelijke publieke omroep1
740.156
753.704
763.682
Motie Pechtold EUR 40 mln.
40.000
Visiebrief
40.000
40.000
Indexering Visiebrief2
600
1.006
Totaal toe te kennen budget Landelijke publieke omroep
780.156
794.304
804.688
X Noot
1
Het gaat hier om een inschatting van het minimumbudget 2021. Hierbij is voor 2021
vooralsnog uitgegaan van consumentenprijsindex van 1%.
X Noot
2
Het visiebriefbedrag wordt gedurende de duur van de resterende erkenningsperiode jaarlijks
bijgesteld met de consumentenprijsindex. Hierbij is voor 2021 vooralsnog uitgegaan
van 1%.
5.3. Algemene Mediareserve
De AMr vervult een belangrijke rol in de bekostigingssystematiek van de mediabegroting.
Tabel 5 geeft de verwachte ontwikkeling van de AMr weer voor 2019 en 2020. De beginstand
van 2019 is gebaseerd op de jaarrekening 2018 van het Commissariaat, dat de AMr beheert.
Het verschil tussen de begin- en eindstand van 2019 betreft het saldo van de gerealiseerde
en verwachte liquiditeitsmutaties in 2019. Deze mutaties zijn nader toegelicht in
bijlage 1A van deze brief. Voor 2019 wordt rekening gehouden met een aanvulling van
de AMr vanuit de Ster-inkomsten. Hierbij is uitgegaan van de raming van de Ster in
de Rijksbegroting. Op basis van de verwachte eindstand van 2019 is vervolgens met
inachtneming van de verwachte mutaties in 2020 een inschatting gemaakt van de eindstand
van 2020. Tabel 5 maakt in aanvulling op de verwachte eindstand van 2019 en 2020 inzichtelijk
hoeveel liquide middelen de AMr minimaal moet bevatten uitgaande van de rekening-courant
functie van de AMr. Het verschil tussen de verwachte eindstand en het minimumniveau
wordt ook in tabel 5 vermeld.
Tabel 5: Liquiditeits‐ en het minimumsaldo van de Algemene Mediareserve
Bedragen in EUR 1.000
2019
2020
Beginstand liquiditeitssaldo Algemene Mediareserve (jaar T)
3.654
19.711
Saldo van alle (verwachte) mutaties
16.057
5.132
Liquiditeitssaldo Algemene Mediareserve (ultimo jaar T)
19.711
24.844
Minimumniveau Algemene Mediareserve
7.964
8.612
Saldo Algemene Mediareserve (verschil liquiditeitssaldo en minimumniveau)
11.747
16.231
In het vervolg van dit hoofdstuk worden de twee grootste uitgavenposten van de mediabegroting
toegelicht aan de hand van de begrotingen van de landelijke en regionale publieke
omroep.
5.4. Begroting landelijke publieke omroep
Ik constateer dat de landelijke publieke omroep een hoger budget heeft aangevraagd
dan het minimumbudget dat op grond van de Mediawet beschikbaar is voor volgend jaar.
Het verschil wordt veroorzaakt door het feit dat de NPO een andere berekeningswijze
van het minimumbudget hanteert. Hierover heb ik uw Kamer in mijn mediabegrotingsbrieven
2018 en 2019 geïnformeerd.
In de begrotingsaanvraag is verder een bedrag van EUR 19,836 mln. meegenomen voor
de meerkosten van grote sportevenementen die verband houden met de uitzendrechten
van grote sportevenementen.23 Hiervoor is een bijdrage vanuit de AMr aangevraagd.
Ook constateer ik dat de NPO een budget aanvraagt van EUR 16,730 mln. voor de Stichting
Omroep Muziek (hierna: SOM). Ik heb echter voor de SOM een lager budget beschikbaar
van EUR 16,708 mln. Het verschil (EUR 0,022 mln.) heeft met de volgende twee redenen
te maken. In het beschikbare budget voor de SOM wordt rekening gehouden met de correctie
consumentenprijsindexvergoeding 2019, terwijl in de budgetaanvraag van de NPO dit
niet het geval is. Verder is het beschikbare budget van de SOM berekend met een consumentenprijsindexvergoeding
2019 van 2,33% en een consumentenprijsindexvergoeding 2020 van 1,5%. In de budgetaanvraag
van de NPO is echter gerekend met een geraamde consumentenprijsindex 2019 van 2,4%.
Het Commissariaat heeft conform de Mediawet een advies uitgebracht over de begrotingsaanvraag
van de NPO. Dit advies is als bijlage bij deze brief gevoegd.
Het Commissariaat is van mening dat de begroting op onderdelen minder transparant
is dan voorgaande jaren. Op grond van de prestatieovereenkomst heeft de NPO volgens
het Commissariaat de taak om «diversiteit zichtbaar te maken, vooroordelen af te breken
en verbondenheid te stimuleren. In het aanbod moet te zien en te horen zijn dat hij
er is voor alle burgers in Nederland». Het Commissariaat heeft inmiddels een aantal
jaren achtereen opgemerkt dat de NPO specifieker moet aangeven welke maatregelen daarvoor
nodig zijn. De Begroting 2020 laat op dit punt volgens het Commissariaat geen vooruitgang
zien. Deze aandachtspunten zal ik in gesprek met de NPO aan de orde stellen.
Op grond van het voorgaande stel ik het budget voor de landelijke publieke omroep
vast op EUR 830,849 mln. voor het jaar 2020. De verdeling van dit bedrag is inzichtelijk
gemaakt in tabel 6.
Tabel 6: Totaal vast te stellen budget landelijke publieke omroep inclusief budget
SOM voor het jaar 2020
Bedragen in EUR 1.000
2020
Budgetaanvraag NPO
Verschil
Totaal toe te kennen regulier budget Landelijke publieke omroep1
794.304
797.768
– 3.464
Meerkosten grote sportevenementen NPO
19.836
19.836
0
Budget SOM
16.708
16.730
– 22
Totaal vast te stellen budget landelijke publieke omroep inclusief budget SOM
830.849
834.334
– 3.485
X Noot
1
Inclusief budget CoBo.
5.5. Begroting 2020 RPO en regionale publieke omroepen
Het Commissariaat heeft de Begroting 2020 van de RPO en de individuele begrotingen
2020 van de dertien regionale publieke omroepen beoordeeld en mij schriftelijk geïnformeerd
over zijn bevindingen. De brief van het Commissariaat is bij deze brief gevoegd.
5.5.1. Algemeen
Het Concessiebeleidsplan 2018–2025 (hierna: CBP RPO) van de RPO was nog onvoldoende
concreet. Daarom is in 2018 met de RPO afgesproken dat zij in haar jaarlijkse begrotingen
de doelstellingen uit het CBP concretiseert en werkt aan een samenhangende distributiestrategie.
Met de Begroting 2019 werd door de RPO en regionale publieke omroepen al een betekenisvolle
stap voorwaarts gezet. Ik ben het met het Commissariaat eens dat zij die positieve
lijn in 2020 hebben doorgezet. Zo bevat de Begroting 2020 van de RPO een uitgewerkte
integrale distributiestrategie, inclusief aandacht voor de verschillende aanbodkanalen.
Ook zijn de begrotingen voor 2020 van alle regionale omroepen afgestemd op de begroting
van de RPO als het gaat om budget en uitwerking van de doelstellingen. Ik zie dit
als een positieve ontwikkeling en moedig de RPO en regionale omroepen aan om deze
samenwerking en onderlinge afstemming de komende jaren verder door te zetten.
Hierna ga ik in op enkele specifieke bevindingen van het Commissariaat over de Begroting
2020 van de RPO en de begrotingen 2020 van de regionale publieke omroepen.
5.5.2. Begroting 2020 RPO
De RPO heeft een sluitende begroting opgenomen voor haar werkzaamheden als stichting
in 2020. Deze begroting bedraagt EUR 838.516. Dit bedrag is inclusief de consumentenprijsindexvergoeding
van 1,5% voor 2020 en is exclusief de consumentenprijsindexvergoedingcorrectie 2019
van 0,07%.
De begroting van de RPO bevat een uitgewerkte integrale distributiestrategie. De distributiestrategie
is afgestemd op een analyse van de marktontwikkelingen. Het Commissariaat stelt dat
het hierbij, net als bij de vorige begrotingen van de RPO, wel een uitwerking mist
van de wijze waarop de verschillende doelgroepen, waaronder jongeren, zullen worden
bereikt. In dat licht merk ik op dat ik op dit moment met de RPO en het Overlegorgaan
Regionale Omroepen (hierna: ORO) werk aan een Prestatieovereenkomst. Het voornemen
is om in dit verband ook prestatieafspraken te maken over het bereik van de regionale
publieke omroepen.
In zijn advies over het CBP RPO constateerde het Commissariaat destijds dat de RPO
een concrete visie moest ontwikkelen op de manier waarop vorm wordt gegeven aan haar
wettelijke taken en daar in de jaarlijkse begrotingen op in moest gaan. Eén van deze
wettelijke taken is het bevorderen van een doelmatige inzet van de middelen die regionale
omroepen inzetten voor verzorging en verspreiding van media-aanbod.25 Het Commissariaat merkt op dat de RPO in haar Begroting 2020 nog geen concrete plannen
beschreven heeft voor de uitvoering van deze taak. Hoewel ik in de Begroting 2020
van de RPO constateer dat samenwerkingsactiviteiten van regionale omroepen «een doelmatige
en doeltreffende inzet van middelen» bevorderen, ben ik het met het Commissariaat
eens dat de RPO in haar volgende begroting explicieter op de uitvoering van deze taak
in moet gaan. Bijvoorbeeld als onderdeel van het «overzicht activiteiten RPO» dat
als bijlage 2 bij de Begroting 2020 van de RPO zit.
5.5.3. Begroting 2020 regionale publieke omroepen
Alle regionale publieke omroepen hebben hun begroting voor 2020 tijdig ingediend bij
het Commissariaat. In totaal bedraagt het aangevraagde bedrag EUR 149.283.774, inclusief
de consumentenprijsindexvergoeding van 1,5% voor 2020 en exclusief de consumentenprijsindexvergoedingcorrectie
2019 van 0,07%.
Het Commissariaat heeft de begrotingen van de regionale publieke omroepen beoordeeld.
Hierbij signaleert het Commissariaat dat de begrotingen zijn voorzien van een activiteitenplan,
waarbij het begrotingsmodel is toegepast dat in de Mediaregeling is voorgeschreven.
Verder concludeert het Commissariaat dat de regionale publieke omroepen een grote
stap hebben gezet in de uitwerking van de gezamenlijke doelstellingen. Wel constateert
het Commissariaat dat er verschillen zijn in de uitwerking en diepgang van de activiteitenplannen
en de toelichting op de posten in de begroting.
Verder merkt het Commissariaat op dat RTV Noord, RTV Drenthe, RTV Oost, Regionale
Omroep Flevoland, Stichting Samenwerkende Publieke Omroepen Midden Nederland, RTV
NH, Regionale Omroep West en Omroep Limburg de bijdrage aan de RPO niet afzonderlijk
in hun begroting hebben opgenomen. Ik ben het met het Commissariaat eens dat alle
regionale publieke omroepen hier transparant over moeten zijn in hun begroting.
Het Commissariaat stelt op grond van de ingediende begrotingen het budget voor 2020
van de regionale omroepen vast. Ik zal het Commissariaat vragen om bij de budgetvaststelling
zijn bevindingen waar mogelijk als voorwaarden mee te geven aan de betreffende omroepen.
5.6. Toelichting referenties VRT, BBC en RPO inzake besparingspotentieel overhead
Tijdens het Algemeen Overleg Media van 11 september jl. (Kamerstuk 32 827, nr. 176) heb ik aan het lid Sneller (D66) toegezegd een nadere toelichting te geven op de
berekeningswijze van het besparingspotentieel op overhead dat in de visiebrief is
benoemd. Met deze toelichting geef ik invulling aan deze toezegging.
Door de teruglopende Ster-inkomsten vanaf 2016 zijn de inkomsten en de kosten van
de landelijke publieke omroep niet meer met elkaar in balans. In reactie hierop heeft
het kabinet in zijn visie op de toekomst van het publieke omroepbestel (Kamerstuk
32 827, nr. 157) toegelicht dat de landelijke publieke omroep moet zoeken naar manieren om zijn kosten
te verlagen, waarbij de besparing op overhead als mogelijkheid is benoemd. Met het
oog hierop is een ruwe inschatting gemaakt van het besparingspotentieel met betrekking
tot de ondersteunende activiteiten van de NPO en omroepen. Deze inschatting is gedaan
op basis van referenties en externe documentatie en fungeert dus vooral als indicatie.
Er zijn drie referenties toegepast. Het kostenniveau van ondersteunende activiteiten
van de landelijke publieke omroep is vergeleken met dat van andere publieke omroepen:
VRT26 en BBC.27 Naast deze twee referenties is een vergelijking gemaakt met het besparingspotentieel
dat adviesbureau Turner in 2014 heeft becijferd dat mogelijk is wanneer de regionale
publieke omroepen hun ondersteunende activiteiten bundelen.28
Het besparingspotentieel is per referentie stapsgewijs berekend. Als eerste is per
referentie het aandeel overhead ten opzichte van de totale kosten berekend. Vervolgens
is dit relatieve aandeel overheadkosten toegepast op het totale kostenniveau van de
landelijke publieke omroep in 2017. De uitkomst hiervan is vervolgens gecorrigeerd
voor kosten die aan de identiteit van omroepen raken, zoals HR-advies en marketing.
De gecorrigeerde uitkomst is vervolgens vergeleken met het werkelijke kostenniveau
van de landelijke publieke omroep in 2017. Hieruit komt naar voren dat het kostenniveau
van de landelijke publieke omroep hoger ligt dan de becijferde referenties.
De NPO en het CvO baseren zich voor een inschatting van het besparingspotentieel inzake
overhead op een onderzoek dat in 2018 door Boston Consulting Group is uitgevoerd naar
besparingsopties inzake overhead. Het rapport van dit onderzoek is inmiddels met mij
gedeeld. Ik heb naar aanleiding daarvan met de NPO en het CvO aanvullende besparings-
en inkomstenopties verkend en met hen afgesproken dat zij die nader gaan onderzoeken.
5.7. Uitwerking toezegging onderzoek loon- en prijsbijstellingen in plaats van de consumentenprijsindexvergoeding
De motie van de leden Kwint en Van den Hul (Kamerstuk 35 042, nr. 15) vraagt om in kaart te brengen wat de gevolgen zouden zijn voor de mediabegroting
als er voortaan bij de indexering wordt uitgegaan van loon- en prijsbijstellingen
in plaats van consumentenprijsindexvergoeding. Met onderstaande toelichting geef ik
invulling aan de motie. Ik heb de vergelijking gedaan op basis van in het verleden
uitgekeerde loon- en prijsbijstellingen.
Onderstaande tabel bevat de percentages van de consumentenprijsindexvergoeding waarmee
de afgelopen vijf jaar de mediabegroting is geïndexeerd, afgezet tegen een samengesteld
(fictief) percentage van loon- en prijsbijstelling over dezelfde periode. Ik heb daarbij
voor de loon- en prijsbijstelling gebruik gemaakt van de door het Ministerie van Financiën
vastgestelde percentages. Voor het samengestelde percentage is een inschatting nodig
van de verhouding tussen personele kosten en materiële kosten bij de publieke omroep.
De loonkosten worden namelijk bijgesteld met de loonindices, de materiële kosten met
de prijsindices. Om de inschatting te maken, heb ik gebruik gemaakt van de Financiële
Terugblik 2018 van de NPO, waarin de lasten zijn gespecificeerd. Belemmerende factor
hierbij is dat de post directe productiekosten in de Financiële Terugblik niet verder
is uitgesplitst. Om die reden is de aanname gedaan dat deze post volledig uit materiële
kosten bestaat. Dat leidt tot onderstaande uitkomsten.
De tabel laat per jaar de consumentenprijsindex en het samengestelde percentage loon-
en prijsbijstelling zien. Deze twee indices worden in de tabel met elkaar volgtijdelijk
vergeleken door gebruik te maken van een fictieve startwaarde van 100. Deze startwaarde
is vervolgens jaarlijks bijgesteld aan de hand van de vermelde percentages van de
twee indices. De tabel laat zien dat op basis van de toegepaste percentages en de
gehanteerde aanname ten aanzien van de onderlinge verhouding loon- en materiële kosten
over de periode 2015–2019 nauwelijks verschil is in de cumulatieve bijstelling.
Jaar
Consumentprijsindex
Fictieve startwaarde 100
Samengesteld percentage loonprijsbijstelling
Fictieve startwaarde 100
2015
1,300%
100,0000
0,325%
100,0000
2016
1,200%
101,3000
0,982%
100,3248
2017
0,600%
102,5156
1,631%
101,3104
2018
1,400%
103,1307
1,889%
102,9627
2019
2,400%
104,5745
1,950%
104,9081
Bij deze conclusie past een paar kanttekeningen. De eerste is dat er een aanname is
gedaan ten aanzien van de onderlinge verhouding loon- en materiële kosten. Deze verhouding
is van invloed op de vergelijking in de tabel. Daarnaast is de vergelijking afhankelijk
van de gekozen periode. De gehanteerde periode is arbitrair gekozen. Een vergelijking
over een andere periode levert andere uitkomsten op. Tot slot kan op basis van deze
tabel geen voorspelling worden gedaan ten aanzien van toekomstige jaren, omdat deze
is gebaseerd op percentages in het verleden.
5.8. Onafhankelijke producties
De landelijke publieke omroepen besteedden in 2018 32% van het programmabudget aan
onafhankelijke producties die worden ingekocht bij zogenoemde buitenproducenten. Het
percentage laat daarmee een kleine stijging zien ten opzichte van het jaar ervoor
(0,1 procentpunt). Zowel in 2017 als in 2018 ligt het percentage echter ruimschoots
boven de minimale bestedingsverplichting van 16,5% die geldt op basis van de Mediawet.
Hoofdstuk 6: Brede ontwikkelingen mediabeleid
6.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een aantal brede ontwikkelingen binnen het mediabeleid geschetst.
In paragraaf 6.2 ga ik in op journalistiek, waaronder de inzet van de regeerakkoordmiddelen
voor onderzoeksjournalistiek. Paragraaf 6.3 gaat in op mediawijsheid en paragraaf
6.4 gaat over minderjarigenbescherming. In paragraaf 6.5 informeer ik u tot slot over
de voorgenomen beleidsdoorlichting media.
6.2. Journalistiek
6.2.1. Belang van kritische en onafhankelijke journalistiek
In een medialandschap waarin continu veranderingen plaatsvinden, is kritische en onafhankelijke
journalistiek een belangrijke constante van onverminderd grote betekenis. Het aankaarten
van maatschappelijke vraagstukken, het lichten van tegels die anders niet gelicht
worden, het verslagleggen van lokale, nationale en internationale gebeurtenissen:
dit en meer is de dagelijkse bezigheid van vele (foto-)journalisten in binnen- en
buitenland. Dat doen zij met hart voor hun vak en vanuit het besef dat zij een wezenlijke
bijdrage leveren aan onze democratische samenleving. Het is immers door hun werk dat
burgers zich kunnen informeren over maatschappelijke kwesties en hier een gedegen
mening over kunnen vormen, waarmee zij zich in het publieke debat kunnen mengen.
6.2.2. Inzet beschikbare middelen onderzoeksjournalistiek
Het kabinet heeft met het regeerakkoord laten zien dat zij het belang van gedegen
onderzoeksjournalistiek onderschrijft door structureel EUR 5 mln. per jaar vrij te
maken voor dit doel. Deze middelen worden door het SvdJ en het Fonds Bijzondere Journalistieke
Projecten verdeeld (hierna: FBJP). De reacties op de regelingen die door de fondsen
met deze middelen zijn uitgezet, zijn onverminderd positief. De aanvragen voor subsidiesteun
overstijgen de beschikbare budgetten, wat het belang van deze structurele impuls aan
de sector aantoont. Niettemin is het belangrijk om een vinger aan de pols te houden
bij de besteding van de middelen, om er zeker van te zijn dat deze besteding voldoet
aan de behoeften van de journalistiek, dan wel of wijzigingen nodig zijn. Hiertoe
worden regelmatig gesprekken gevoerd met de beide fondsen, ook om een doelmatige en
efficiënte besteding van het geld te waarborgen. De fondsen zelf monitoren en evalueren
de regelingen continu om zoveel mogelijk inzicht te krijgen in de kwaliteit van de
aanvragers en de voortgang van de projecten. Dit kan leiden tot aanpassingen in de
regelingen, om tot een doelmatiger uitkering van de subsidies te komen. In 2020 zal
een evaluatie van de besteding van de middelen plaatsvinden.29 Uw Kamer wordt over de uitkomsten hiervan nader geïnformeerd.
6.2.3. Arbeidsmarktpositie van journalisten
Sinds mijn aantreden heb ik met veel journalisten gesproken over hun arbeidsmarktpositie.
Ik ben onder de indruk van de toewijding die zij en hun vakgenoten aan de dag leggen
in hun streven naar waarheidsvinding. Om hun werk goed te kunnen doen, vind ik het
belangrijk dat journalisten onder redelijke voorwaarden een boterham kunnen verdienen
met hun werk. Daarvoor zijn inspanningen van verschillende partijen vereist. Net als
de Minister van OCW onderschrijf ik het belang van faire honoraria in de culturele
en de creatieve sector. Eén van de maatregelen uit de Arbeidsmarktagenda Culturele
en Creatieve Sector is de Fair Practice Code. Ik zie veel potentie in deze code, ook
voor de journalistieke sector. De Minister van OCW en ik onderzoeken gezamenlijk hoe
we collectieve onderhandeling door freelancers mogelijk kunnen maken, zonder dat het
in strijd is met Europese mededingingsregels. Dit naar aanleiding van de motie van
de leden Ellemeet en Asscher (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 19). Daarnaast neemt de overheid diverse maatregelen om de markt- en inkomenspositie
van zzp’ers te versterken. Met de recente voorstellen van de Minister van SZW voor
een minimumtarief voor zelfstandigen (Kamerstuk 35 074, M) en van de ACM voor een nieuwe visie op collectieve afspraken van zzp’ers ontstaan
er al meer mogelijkheden voor journalisten om collectieve afspraken te maken. 30 Tot slot is het van groot belang dat de journalistieke sector gebruik maakt van de
ruimte die er is, dan wel ontstaat, om zelf maatregelen te nemen om de positie en
de inkomsten van freelance journalisten te verbeteren.
6.2.4. Versterken van de positie van journalisten tegen bedreiging
In reactie op het rapport Een dreigend klimaat (2017)31 is de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten (nu: Stuurgroep PersVeilig32) vanaf de zomer van 2018 voortvarend aan de slag gegaan met de uitwerking van hun
akkoord.33 Deze afspraken zijn uitgemond in het veelomvattende project PersVeilig, dat op 4 november
jl. is gelanceerd. Delen van het project, zoals een website waar meldingen van bedreiging
kunnen worden gedaan en de verzwaarde strafeisen van het OM, waren al eerder in werking
getreden. Ik ben tevreden over de constructieve samenwerking en concrete resultaten
die de Stuurgroep laat zien. Ook in 2020 zet ik een deel van de middelen voor onderzoeksjournalistiek
in om de positie van journalisten tegen agressie, bedreiging en geweld te versterken.
6.2.5. Verlaagd btw-tarief
In het Belastingplan 2020 bent u geïnformeerd over de toepassing van het verlaagde
btw-tarief voor nieuws online (Kamerstuk 35 302, nr. 6). Het kabinet neemt vanaf volgend jaar het bestaande verschil in btw-behandeling
weg tussen het leveren en uitlenen van boeken, kranten en tijdschriften op een fysieke
drager of langs elektronische weg. Het verlaagde btw-tarief van 9% geldt dan ook voor
de toegangverlening tot nieuwswebsites van kranten, tijdschriften of journalistieke
onderzoeksplatforms.
6.2.6. Onderzoek aard en inzet juridische middelen tegen journalisten
In de mediabegrotingsbrief 2019 (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 91) ben ik ingegaan op het verzoek van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid
om te onderzoeken of wetgeving nodig is om praktijken inzake SLAPP (strategische civiele procedures met als doel het bewust frustreren van de werkzaamheden
van journalisten) tegen te gaan. Hiertoe is een uitvraag gedaan bij de rechtspraak
om de aard en omvang van het probleem in kaart te brengen. De uitkomsten van deze
uitvraag maken onvoldoende duidelijk in welke mate deze praktijken voorkomen. Daarom
heb ik de Nederlandse Vereniging van Journalisten (hierna: NVJ) gevraagd om binnen
het meldpunt «PersVeilig» (onderdeel van het eerder genoemde project PersVeilig) aandacht
te besteden aan juridische bedreigingen en informatie te verzamelen over de aard en
omvang van de gemelde bedreigingen.
6.3. Mediawijsheid
In de mediabegrotingsbrief 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over verschillende ontwikkelingen
op het terrein van mediawijsheid, waaronder de evaluatie van het Netwerk Mediawijsheid
en de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Van den Hul (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 36) inzake mediawijsheid onder senioren en volwassenen. De destijds geconsulteerde partijen
pleitten ervoor via samenwerking tussen reeds bestaande initiatieven vanuit de overheid,
maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven tot één samenhangende aanpak te
komen voor de doelgroep volwassenen – waaronder dus senioren. Ook constateerde ik
dat ik verwacht dat er met de ontwikkelingen in het curriculum voor primair en voortgezet
onderwijs geleidelijk ruimte voor het Netwerk Mediawijsheid ontstaat om zich op de
doelgroep volwassenen te oriënteren. Ik doe hieronder verslag van mijn conclusies
na het afgelopen oriënterende jaar en licht toe hoe de aanpak voor volwassenen vorm
krijgt.
Bij een veelheid aan maatschappelijke problemen speelt een digitale component een
grote rol: cybercrime, gezondheid, verslaving, ongelijkheid, inclusie, toegankelijke
overheid, desinformatie en digitale vaardigheden. Het is daarom belangrijk steeds
per doelstelling en per doelgroep een aanpak te kiezen die kansrijk is. Ik ben overtuigd
van de meerwaarde van een stabiele, flexibele en deskundige netwerkorganisatie die
professionele begeleiders en zorgverleners kan activeren en ondersteunen bij hun werkzaamheden.
Ik volg het Netwerk Mediawijsheid in de analyse dat het te vroeg is de aandacht voor
de jeugd nu al sterk terug te schroeven. Ik stem in met de gemaakte keuzen voor een
accent op de doelgroepen (licht) verstandelijk beperkten, ouderen (als nieuwe doelgroep
in de Week van de Mediawijsheid en via de Alliantie Digitaal Samenleven), en de jongvolwassenen
in het beroepsonderwijs voor zorg, onderwijs en journalistiek.
Gezien de veelheid aan problemen is het daarnaast wenselijk dat het Netwerk Mediawijsheid
bredere aansluiting vindt bij overheidsbeleid ten aanzien van maatschappelijke problematiek
die met digitalisering gepaard kan gaan. Een goed voorbeeld hiervan uit het afgelopen
jaar is de actieve deelname van het Netwerk Mediawijsheid in de Alliantie Digitaal
Samenleven. Tevens heeft de Minister van BZK recent voor twee jaar subsidie aan het
Netwerk Mediawijsheid verleend om het beroepsonderwijs voor zorg, onderwijs en journalistiek
te ondersteunen op gebied van weerbaarheid tegen desinformatie (Kamerstuk 30 821, nr. 91). Ik verwacht dat het Netwerk Mediawijsheid deze aanpak in de komende jaren naar
behoefte verder uit zal kunnen bouwen.
De continue ontwikkeling van de digitalisering van onze samenleving vormt een uitdaging
voor beleid en het ermee verbonden wetenschappelijke onderzoek. Het is daarom verstandig
dat het Netwerk Mediawijsheid ruimte in haar jaarplan maakt voor het samenbrengen
van relevante wetenschappers. Dit is van belang voor zowel het ondersteunen van professionele
begeleiders als voor het op termijn kunnen komen tot deugdelijke beleidsindicatoren.
Ik blijf met het Netwerk Mediawijsheid in gesprek over de ontwikkeling en positionering
van deze zogeheten wetenschappelijke raad en zal het toegezegde samenvattende onderzoek
naar de stand van de mediawijsheid in Nederland in samenwerking met deze wetenschappelijke
raad laten uitvoeren.
Ik heb er vertrouwen in dat in het afgelopen jaar een degelijk fundament is gelegd
om de mediawijsheid van volwassenen te versterken en beschouw de motie Westerveld/van
den Hul daarmee als afgedaan. Ik heb recentelijk positief beschikt op de aanvraag
van het Netwerk Mediawijsheid voor hun activiteiten voor het komende jaar.
6.4. Minderjarigenbescherming
Het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (hierna: NICAM)
voert namens mij zelfstandig beleid op het beschermen van minderjarigen tegen schadelijk
materiaal. In een brief heeft het NICAM-bestuur onlangs aangekondigd dat zij per 1 januari
2020 een reglementswijziging wil doorvoeren voor het Kijkwijzersysteem. De reglementswijziging
bestaat er uit dat er twee nieuwe leeftijdscategorieën worden toegevoegd. Op dit moment
hanteert NICAM de categorieën: Alle Leeftijden – 6 – 9 – 12 en 16. Straks wordt dat:
Alle Leeftijden – 6 – 9 – 12 – 14 – 16 en 18. Ook vindt er een wijziging plaats in
de regels voor uitzendtijden. Films en programma’s die geschikt zijn voor de categorieën
Alle Leeftijden, 6+ en 9+ mogen straks de gehele dag worden uitgezonden. Films en
programma’s met een classificatie van 12+ mogen alleen na 20.00 uur worden uitgezonden.
Films en programma’s met de classificatie 18+ mogen alleen tussen 0.00 u ’s nachts
en 6.00 u ’s ochtends worden uitgezonden. Daarnaast zal NICAM de komende jaren sterker
in gaan zetten op voorlichting van ouders en kinderen, en gaan samenwerken met organisaties
voor mediawijsheid om handvatten te ontwikkelen voor ouders om beter om te gaan met
de media-opvoeding van hun kinderen.
Ik ben voorstander van een scherpere classificatie van leeftijden, omdat een meer
genuanceerde classificatie bijdraagt aan een goede voorlichting van ouders. Daarnaast
geeft scherpe classificatie meer duidelijkheid over welke programma’s en films geschikt
zijn voor kinderen van verschillende leeftijden. Ook kan ik mij goed vinden in het
voornemen om meer te investeren in media-opvoeding en voorlichting van ouders en jongeren.
Ik begrijp de wens van NICAM om ook de uitzendtijden beter aan te laten sluiten op
de behoeftes van de bij NICAM aangesloten partijen. Ik vind echter ook dat het beschermen
van minderjarigen tegen schadelijk audiovisueel materiaal een kwetsbare en belangrijke
verantwoordelijkheid is, waar niet licht mee mag worden omgegaan. Daarom heb ik NICAM
gevraagd om mij een jaar na de implementatie van de nieuwe reglementen een zorgvuldige
evaluatie te sturen, waarin ook wordt ingegaan op de effecten van deze reglementswijziging
op kinderen en jongeren.
6.5. Beleidsdoorlichting Media
Met mijn brief van 18 september 2019 (Kamerstuk 31 511, nr. 35) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak van de beleidsdoorlichting media,
en u beloofd deze aanpak nader toe te lichten in deze begrotingsbrief. Ik heb vastgesteld
dat er veel (evaluatie)onderzoek beschikbaar is. Hiermee is een groot deel van het
mediabeleid afgedekt. Aanvullend onderzoek zal plaatsvinden voor witte vlekken, daar
waar dat nodig. De beleidsdoorlichting kan ons helpen vast te stellen waar verbeteringen
mogelijk zijn in de programmering van monitoring en evaluatie. Zo worden eind 2019/eerste
helft 2020 evaluaties van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (hierna: NIBG)
en het NICAM uitgevoerd. Ik heb u verder een gefaseerde en thematische aanpak voorgesteld,
met de mogelijkheid om niet alleen terug te kijken (verantwoorden) maar ook vooruit
te kijken (leren en verbeteren). Met deze aanpak wil ik aansluiten bij de Operatie Inzicht In Kwaliteit (Kamerstuk 31 865, nr. 156). Ik heb u ook gemeld dat de geplande timing van de beleidsdoorlichting interfereert
met de uitwerking van de visiebrief. Ik handhaaf de genoemde brede thema’s, maar geef
in aanvulling daarop de volgende nadere richting.
• Samenhang in het mediastelsel.
De kernvragen zijn hier: hoe doeltreffend en doelmatig is het huidige mediastelsel,
en hoe kan een grotere samenhang binnen het mediastelsel bijdragen aan een beter functioneren? De Raad voor Cultuur en Raad voor het
Openbaar bestuur kondigden in hun advies over de lokale omroepen aan een vervolgadvies
op te gaan stellen over de bredere publieke waarden en functies van lokale media en
nieuwsvoorziening. Bij het formuleren van een nadere adviesaanvraag is ook de Minister
van BZK betrokken. Ik hoop een advies rond de zomer van 2020 te kunnen ontvangen.
Als dit tot fundamentele nieuwe inzichten leidt, zal mogelijk meer verkennend en ontwerpend
onderzoek nodig zijn.
• Maatschappelijke waarden van de publieke omroep.
Hoe kunnen we de algemene waarden die ten grondslag liggen aan ons mediabeleid (onafhankelijkheid,
kwaliteit, pluriformiteit, toegankelijkheid) het beste operationaliseren? Eén van
de kernvragen hierbij is hoe we de externe pluriformiteit toekomstbestendig kunnen
maken. Zijn er andere vormen van maatschappelijke worteling denkbaar dan de huidige
lidmaatschappen van de omroepverenigingen? En als die andere vormen ontwikkeld worden:
hoe en door wie moet dit gemonitord en beoordeeld worden? Een verkenning van de manieren
waarop in andere sectoren wordt omgegaan met de voorwaarden voor vergunning- of subsidieverlening
kan daaraan dienstbaar zijn (2020).
• Doelmatigheid van de landelijke publieke omroep.
In december verschijnt het onderzoek over doelmatigheid bij de televisieprogrammering
van de landelijke publieke omroep van de Algemene Rekenkamer. Ik ga daar nu niet op
vooruit lopen, maar ik vind het belangrijk goed te monitoren hoe op doelmatigheid
en doeltreffendheid wordt gestuurd. In het wetsvoorstel dat in voorbereiding is, worden
daarom nieuwe voorschriften opgenomen over doelmatigheid en doeltreffendheid van de
gehele programmering. De NPO moet daarover gaan rapporteren (zie bijlage 1c, punt
14). Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer betreft de televisieprogrammering, omdat
het overgrote deel van het budget van de NPO hierop betrekking heeft. Ik ben geen
voorstander van nog een aanvullend onderzoek bij de NPO in deze periode, omdat de
NPO nu eerst de gelegenheid moet krijgen de nieuwe regels uit te voeren. Niettemin
behoort het onderwerp doelmatigheid in de beleidsdoorlichting thuis, en is het belangrijk
dat het onderliggende onderzoek voldoende dekkend is. Mogelijk betekent dat dat in
de toekomst aanvullend onderzoek nodig is op onderdelen die nu onvoldoende zijn afgedekt.
• Het toezicht op het stelsel.
Onafhankelijk toezicht, dat doeltreffend en doelmatig wordt georganiseerd, is cruciaal
voor het realiseren van de doelstellingen van het mediabeleid. Dat is daarom een belangrijk
onderdeel van een beleidsdoorlichting. Ontwikkelingen in het medialandschap, in het
bijzonder de grote vlucht van het media-aanbod en -gebruik via internet, maken nader
onderzoek naar het takenpakket en de governance van het Commissariaat noodzakelijk.34 Ik heb al aangekondigd dat ik dat onderzoek eind 2019 / begin 2020 zal laten doen.
De hierboven genoemde thema’s monden in 2021 uit in een synthese, waarin zowel wordt
teruggeblikt als vooruit gekeken. Tegen die tijd zijn de belangrijkste punten uit
mijn visiebrief uitgewerkt en de voorbereidingen voor de volgende concessieperiode
afgerond. Dat betekent dat de vooruitblik betrekking heeft op volgende kabinetsperiodes
en concessieperiodes. Ik stel u voor dat ik in 2021 bezie welke precieze vorm van
synthese het best passend is en die dan ook met uw Kamer deel.
Slot
Met deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de nadere uitwerking van en aanvulling
op artikel 15 (Media) uit de Rijksbegroting 2020 van het Ministerie van OCW. Ik kijk
uit naar de bespreking ervan met uw Kamer.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Bijlage 1A Algemene Mediareserve
Deze bijlage geeft een toelichting op tabel 5 van paragraaf 5.3 (Algemene Mediareserve)
van deze brief.
In de onderstaande tabel worden de mutaties van de AMr in 2019 getoond. De post «Dotatie/onttrekking
Algemene Mediareserve» is conform de Rijksbegroting 2020 voor het jaar 2019. Hierbij
is wat betreft de Ster-inkomsten uitgegaan van de raming zoals opgenomen in de Rijksbegroting
2020 voor 2019, omdat de raming van de Ster-inkomsten gedurende het lopende begrotingsjaar
niet wordt aangepast. In het Jaarverslag OCW over 2019 wordt een overzicht gegeven
van de mutaties in de AMr op basis van de gerealiseerde afdracht van Ster-inkomsten
in het jaar 2019.
Tabel 1: Ontwikkeling Algemene Mediareserve in 2019
Ontwikkeling Algemene Mediareserve in 2019 (Bedragen in EUR 1.000)
Liquide middelen ultimo 2018 conform jaarrekening Commissariaat voor de Media
3.654
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve jaar 2019 volgens
artikel 15 (media) van de Rijksbegroting 2020
58.921
Overige ontvangsten
249
Extra bevoorschotting inzake vonnis SZM
– 35
Schaderegeling landelijke publieke omroep
– 800
Tegenvaller CPI 2019 (2,33% i.p.v. 2,4%) overige-instellingen
– 136
Vooruitbetaalde bevoorschotting regionale publieke media-instellingen in 2018
469
Frictiekostenregeling regionale publieke omroep
– 2.611
Compensatie tegenvallende reclame-inkomsten aan de landelijke publieke omroep in 2019
– 40.000
Verwacht saldo liquide middelen Algemene Mediareserve ultimo 2019
19.711
Tabel 2 laat de verwachte mutaties in de AMr in 2020 zien. De post «Mutatie Algemene
Mediareserve inclusief correctie CPI 219 (2,33% i.p.v. 2,4%) overige instellingen»
van EUR 30,616 mln. sluit aan op de post «Mutatie Algemene Mediaserve» van tabel 3
(zie vierde kolom) van deze mediabegrotingsbrief (zie paragraaf 5.2). De tabel laat
zien dat voor 2020 wordt uitgegaan van aflossing van de lening vanuit de AMr aan de
NTR. Deze lening is gegeven bij de opsplitsing van de NOS en de NPS (voorganger van
de NTR) in de vorige eeuw. De lening werd door de NTR gebruikt voor de voorfinanciering
van programma’s. Deze voorfinanciering wordt overgenomen door de NPO wat resulteert
in aflossing van de lening aan de AMr. In tabel 2 van deze bijlage is geen rekening
gehouden met eventuele frictiekosten naar aanleiding van de maatregelen in de Visiebrief,
omdat de hoogte ervan nog niet bekend is.
Tabel 2: Ontwikkeling Algemene Mediareserve in 2020
Ontwikkeling Algemene Mediareserve in 2020 (Bedragen in EUR 1.000)
Verwacht saldo liquide middelen Algemene Mediareserve ultimo 2019
19.711
Grote sportevenementen landelijke publieke omroep 2020
– 19.836
Mutatie Algemene Mediareserve inclusief correctie
CPI 2019 (2,33% i.p.v. 2,4%) overige-instellingen
30.616
Schaderegeling landelijke publieke omroep
– 13.200
Correctie CPI 2018 (1,6% i.p.v. 1,4%) landelijke publieke omroep
– 1.174
Kosten afwikkeling 2.42-omroepen
– 100
Aflossing lening NTR
8.826
Verwacht saldo liquide middelen Algemene Mediareserve ultimo 2020
24.844
Bijlage 1B Aansluiting Rijksbegroting en mediabegroting
De onderstaande tabel maakt de aansluiting inzichtelijk tussen de Rijksbegroting en
de uitgaven van de mediabegroting die in deze brief zijn opgenomen (zie paragraaf
5.2). De verschillen tussen beide begrotingen worden hieronder toegelicht en worden
via de voorjaarsnota verwerkt in de Rijksbegroting.
Tabel 1: Aansluiting rijksbegroting en mediabegroting exclusief consumentenprijsindexvergoeding
Bedragen in EUR 1 mln.
Mediabegroting
(exclusief consumentenprijsindexvergoeding 2020)1
Rijksbegroting
Verschil
Landelijke publieke omroep (inclusief CoBo)
784
745
40
Regionale publieke omroep inclusief
Samenwerkingsprojecten regionale publieke omroep
156
157
– 2
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)
23
23
0
Stichting Omroep Muziek (SOM)
16
16
0
Commissariaat voor de Media (CvdM)
5
5
0
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ)
2
2
0
Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)
5
5
0
Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO)
2
2
0
Mediawijsheid-expertisecentrum
2
2
0
Overige uitgaven mediabeleid
1
1
0
Subsidies
8
8
0
Opdrachten
0,442
0,442
0
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties
0,061
0,061
0
Totaal
1.005
967
Post «Dotaties, bijdragen publieke omroep» van artikel 15 van de Rijksbegroting 2020
56
Post «Totale uitgaven» van artikel 15 van de Rijksbegroting 2020
1.023
X Noot
1
Zie kolom 1 van tabel 3 in paragraaf 5.2. van deze brief.
Landelijke publieke omroep
Het verschil van EUR 40 mln. hangt samen met de maatregel in de visiebrief om met
ingang van 2020 de rijksmediabijdrage structureel met EUR 40 mln. te verhogen (exclusief
indexering).
Regionale publieke omroep inclusief Samenwerkingsprojecten regionale publieke omroep
In de Rijksbegroting is per abuis een consumentenprijsindex van 1% opgenomen voor
het jaar 2020 wat deze post betreft. Dit heeft echter geen gevolgen voor de hoogte
van het beschikbare budget vanuit de mediabegroting voor de regionale publieke omroepen.
Bijlage 1C Overzicht uitwerking maatregelen visiebrief
Wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008
Hieronder is een overzicht opgenomen van alle maatregelen uit de visiebrief die in
het wetsvoorstel worden opgenomen.
Tijdpad: het grootste deel van de maatregelen uit de visiebrief wordt uitgewerkt in een wetsvoorstel
tot wijziging van de Mediawet 2008. Dit wetsvoorstel is op dit moment in voorbereiding.
Een concept is afgestemd met de NPO, RPO, het CvO en de Ster voor consultatie. Ook
is het wetsvoorstel naar diverse toetsorganen gestuurd. De input van deze toetsorganen
wordt verwerkt. Daarna zal het wetsvoorstel naar de ministerraad en vervolgens naar
de Raad van State worden gestuurd. Het streven is om dit wetsvoorstel in het tweede
kwartaal van 2020 bij uw Kamer in te kunnen dienen en de wet met ingang van 1 januari
2021 in werking te laten treden.
Versterken van de pluriformiteit
1. Andere legitimatiecriteria naast lidmaatschappen: in het wetsvoorstel wordt opgenomen dat omroepen in hun beleidsplan aangeven op welke
manier zij, anders dan door lidmaatschappen, maatschappelijk zijn geworteld.
2. Een betekenisvolle ledenbijdrage: in het wetsvoorstel wordt de minimum ledenbijdrage verhoogd naar EUR 8,50.
3. Tussentijdse verantwoording over identiteit: in de Mediawet 2008 is al geregeld dat het media-aanbod van een publieke omroep de
missie en identiteit van die omroep weerspiegelt. Hieraan wordt toegevoegd dat omroepen
hierover jaarlijks rapporteren in het bestuursverslag.
4. Het verlagen van de ledeneis: in het wetsvoorstel wordt geregeld dat de ledeneis voor de omroeporganisaties met
een (vaste) erkenning wordt verlaagd naar 100.000 leden. Voor de omroepen die op dit
moment een voorlopige erkenning hebben, wordt de eis verlaagd naar 50.000 leden.
5. Verhouding garantiebudgetten: in het wetsvoorstel wordt een nieuwe verhouding voor het verdelen van de garantiebudgetten
van de verschillende groepen omroeporganisaties geregeld. De verhoudingsgewijze verdeling
wordt als volgt: samenwerkingsomroep 3, stand-alone omroep 2, huidig aspiranten 1.
6. Betere benutting buitenproducenten: om het percentage onafhankelijke producties in het Mediabesluit 2008 te kunnen verhogen
naar 25% wordt in het wetsvoorstel de bandbreedte verruimd. Ook wordt geregeld dat
de bestedingen voor media-aanbod dat betrekking heeft op sport en media-aanbod dat
het karakter van een spel heeft, voortaan meetellen voor de berekening van het budgetpercentage
onafhankelijke producties.
Flexibeler programmering en distributie
7. Aanpassen verplichting 3 lineaire televisienetten: in het wetsvoorstel wordt de verplichting voor de NPO om drie lineaire televisienetten
te verzorgen aangepast.
8. NPO Start ook voor de regio: in het wetsvoorstel wordt geregeld dat media-aanbod van de regionale omroepen voortaan
ook terug te zien kan zijn via NPO Start.
9. Sterke en onafhankelijke (onderzoeks)journalistiek: in de publieke media-opdracht wordt verduidelijkt dat journalistiek een specifieke
taak van de publieke omroep is.
Versterking financieringsbasis
10. Verkleinen afhankelijkheid van reclame: in het wetsvoorstel wordt geregeld dat er een wettelijke grondslag is voor het reclameluw
maken van de kanalen van de NPO. Een uitzondering hierop is reclame rondom grote sportevenementen.
Ook regelt het wetsvoorstel een verbod op online reclame voor de publieke omroep.
Dit verbod geldt eveneens voor zover het gaat om media-aanbod rondom grote sportevenementen.
Versterken van de organisatie
11. Rol van het CvO: het CvO krijgt een versterkt adviesrecht bij de vaststelling van het concessiebeleidsplan
en de Prestatieovereenkomst. Ook krijgt het CvO een adviesrecht bij de vaststelling
van de jaarlijkse begroting en programmaplannen.
12. Rol raad van toezicht: in het wetsvoorstel wordt geregeld dat de raad van toezicht en het CvO overleggen
en dat de raad van toezicht werkt met gevoel voor het krachtenveld waarin de landelijke
publieke omroep functioneert en rekening houdt met de belangen van de publieke omroepen.
13. Betere en integrale sturing op inkomsten: in het wetsvoorstel wordt geregeld dat de inkomsten van de Ster voortaan direct worden
afgedragen aan de NPO.
14. Integrale verantwoording: de NPO rapporteert op grond van de Mediawet 2008 al over de realisering van de doelstellingen
in haar jaarlijkse Terugblik. Hieraan wordt toegevoegd dat verantwoording plaatsvindt
over de doelmatigheid en doeltreffendheid van die realisering.
15. Bundeling van toezicht: in het wetsvoorstel wordt geregeld dat het toezicht op de Governancecode van de NPO
bij het Commissariaat wordt belegd. Dit omvat het toezicht op de Governancecode en
het Beloningskader Presentatoren Publiek Omroep.
16. Sobere inrichting bestuurlijke organisatie: In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de bestuurlijke inrichting van de NPO, RPO,
landelijke en regionale publieke omroepen sober, doelmatig en evenwichtig is.
Versterken van de regio
17. Regionaal aanbod op landelijk aanbodkanaal: in het wetsvoorstel wordt de mogelijkheid geregeld voor de regionale omroepen om
hun media-aanbod mede te kunnen ontwikkelen voor de landelijke aanbodkanalen. Dit
is een belangrijke stap richting de realisatie van NPO Regio. Daarnaast verken ik
in hoeverre ik met aanvullende wettelijke aanpassingen het realiseren van een succesvol
NPO Regio kan faciliteren.
Mediabesluit 2008
Het Mediabesluit 2008 (hierna: Mediabesluit) zal worden gewijzigd om de volgende maatregelen
uit te werken:
18. Verduidelijken taak NOS regionaal nieuws: in het Mediabesluit wordt aan de taken van de NOS ook het verzorgen van regionaal
nieuws toegevoegd.
19. Scherper positioneren NTR: in het Mediabesluit worden de taken van de NTR aangescherpt.
20. Vaststellen percentage onafhankelijke producties op 25%: in het Mediabesluit wordt het percentage voor onafhankelijke producties vastgesteld
op 25%.
Tijdpad: De wijziging van het Mediabesluit zal na behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede
Kamer worden afgerond.
Ministeriële regeling en subsidieregeling
21. Matiging bezoldiging: er wordt een ministeriële regeling opgesteld in overleg met de mediasector waarin
een lager maximumsalaris wordt vastgelegd.
Tijdpad: Het streven is om deze regeling per 1 januari 2021 in werking te laten treden.
22. Versterking samenwerking regionale en lokale publieke omroepen: er is incidenteel EUR 15 mln. beschikbaar gesteld voor de jaren 2019–2021 voor verdere
versterking van de samenwerking tussen regionale en lokale publieke omroepen. Voor
EUR 6 mln. van deze middelen is een verkenning uitgevoerd naar de mate waarin en de
wijze waarop lokale publieke (streek)omroepen kunnen bijdragen aan de professionalisering
van het lokale omroepveld – en daarmee aan de verbetering van de nieuwsvoorziening
op lokaal (en regionaal) niveau. Op grond van de uitkomsten is een pilotregeling opgesteld.
Streekomroepen, lokale publieke omroepen, afzonderlijk of in samenwerking met collega-omroepen,
krijgen de mogelijkheid om aanvragen bij het SvdJ in te dienen. De regeling wordt
al in november opengesteld zodat de middelen zo mogelijk nog in 2019 kunnen worden
toegekend. De overige EUR 9 mln. is bedoeld voor verdere versterking van de samenwerking
tussen regionale en lokale omroepen.
Tijdpad: Op grond van de verkenning van het SvdJ is een pilotregeling opgesteld. De regeling
voor lokale publieke omroepen wordt opengesteld in november 2019 zodat de middelen
zo mogelijk nog in 2019 kunnen worden toegekend. Voor wat betreft de overige EUR 9
mln. worden overleggen gevoerd met de NOS, RPO en de NLPO. Ik zal uw Kamer op de hoogte
brengen van de uitkomsten van deze gesprekken.
Onderzoek
Voor een aantal maatregelen geldt dat eerst onderzocht zal worden of en hoe deze maatregelen
verder kunnen worden uitgewerkt.
23. Reguleren van de distributievergoeding: in het onderzoek zullen verschillende aspecten van de uitvoerbaarheid van regulering
van de distributievergoeding die de landelijke publieke omroep ontvangt van distributeurs
voor doorgifte van zijn aanbodkanalen worden meegenomen. Daarbij zal onder meer worden
gekeken naar de financiële impact van regulering (ook voor de consument), het nationale
en Europese regelgevend kader en de mate van marktverstoring.
Tijdpad: het onderzoek zal naar verwachting in de zomer van 2020 worden opgeleverd.
24. Het geven van prominence aan apps van de NPO: er zal worden onderzocht of in de wet geborgd kan worden dat de apps van de NPO een
duidelijk zichtbare positie hebben, de zogenoemde due prominence.
Tijdpad: het onderzoek zal naar verwachting eind 2020 worden opgeleverd.
Concessiebeleidsplan en Prestatieovereenkomst NPO
De volgende maatregelen worden uitgewerkt in het eerstvolgende concessiebeleidsplan
van de NPO en de Prestatieovereenkomst die met de NPO zal worden opgesteld naar aanleiding
van het concessiebeleidsplan van de NPO.
25. Kritische bezinning op kanalen: Hier zal overleg over worden gevoerd met de NPO in aanloop naar het concessiebeleidsplan
van de NPO.
26. Ruimte voor omroepen: Ruimte voor interactie met publiek en voor het eigen merk zal worden uitgewerkt in
overleg met de publieke omroepen en de NPO.
27. Meer inspraak makers: ook dit zal worden uitgewerkt in het traject met de NPO en de buitenproducenten.
28. Voorwaarden voor NPO Start Plus aanscherpen: dit zal worden meegenomen in de evaluatie van NPO Start Plus. In het concessiebeleidsplan
zal de NPO aangeven op welke manier hij verder wil met NPO Start Plus. Op dat moment
kunnen ook de voorwaarden worden aangescherpt.
Tijdpad: het concessiebeleidsplan van de NPO moet, indien het wetsvoorstel ter verlenging
van de concessieperiode tijdig wordt aangenomen, op 1 november 2020 worden ingediend.
Mede op basis van het concessiebeleidsplan wordt vervolgens een Prestatieovereenkomst
voor de duur van het concessiebeleidsplan gesloten met de NPO.
Versterking Nederlands cultureel audiovisueel aanbod
29. Integratie CoBo met Filmfonds: de jaarlijkse OCW-bijdrage aan het CoBo zal per ingang van de nieuwe concessieperiode
van de NPO naar het Filmfonds gaan.
30. Voor specifieke genres (drama, film, documentaires) directe toegang tot de NPO en
een hoger minimumpercentage: om te bezien hoe de positie van het Nederlands cultureel audiovisueel aanbod versterkt
kan worden, zal samen met de NPO en de buitenproducenten een traject worden gestart
gericht op het verbeteren en vormgeven van de toegang van buitenproducenten tot de
publieke omroep. Gestreefd wordt om in het najaar van 2020 een gezamenlijk convenant
te hebben.
Implementatie herziene audiovisuele mediadienstenrichtlijn (AVMSD)
31. Beschermen van kinderen: in het wetsvoorstel ter implementatie van de AVMSD worden regels met betrekking tot
bescherming van minderjarigen ook van toepassing verklaard voor online media-aanbod.
Tijdpad: het wetsvoorstel ter implementatie van de audiovisuele mediadienstenrichtlijn zal
op korte termijn naar de Tweede Kamer worden gestuurd. De richtlijn schrijft voor
dat de richtlijn uiterlijk op 19 september 2020 geïmplementeerd moet zijn.
Samenwerkingsagenda Nederlandse mediasector
32. Basisnieuwsvoorziening NOS: een aantal mediapartijen werkt met elkaar uit of er een publieke en onafhankelijke
basisnieuwsvoorziening kan worden gerealiseerd.
33. Bundeling Nederlands audiovisueel media-aanbod: een aantal mediapartijen werkt met elkaar uit hoe al het Nederlands media-aanbod
op één platform kan worden aangeboden.
Tijdpad: in juli 2019 hebben een aantal mediapartijen een samenwerkingsagenda voor de Nederlandse
mediasector vastgesteld. In deze agenda zijn verschillende doelen vastgesteld die
de betrokken partijen in werkgroepen zullen uitwerken. Eind januari 2020 staat een
bijeenkomst gepland waarin de partijen hun eerste resultaten zullen opleveren. Daarnaast
zullen er op regelmatige basis gesprekken blijven plaatsvinden met betrekking tot
publiek-private samenwerkingen met als doel snel actie te kunnen ondernemen indien
er beperkingen worden geconstateerd.
Maatregelen die in overleg met de sector worden vormgegeven
34. NPO Regio: Op termijn wordt het derde net omgevormd tot een kanaal waarvan het zenderprofiel
overwegend gericht is op aanbod met een regionaal karakter, NPO Regio.
Tijdpad: Voor het realiseren van een succesvol NPO Regio is nauwe samenwerking tussen de landelijke
en regionale omroepen nodig. Daarom zijn de eerste gesprekken over de invulling van
NPO Regio reeds gevoerd tussen mijn ministerie en een bestuurlijke delegatie namens
de RPO, NPO, regionale omroepen en landelijke omroepen. Ik streef ernaar om vóór de
zomer van 2020 overeenstemming te bereiken met de NPO, RPO en landelijke en regionale
omroepen over de verdere uitwerking van NPO Regio.
35. Andere legitimatiecriteria naast lidmaatschappen: er zijn gesprekken ingepland met onderzoekers en met de beleidsvoorbereiders van
de omroepen. Een eerste overleg met een afvaardiging van de omroepen heeft al plaatsgevonden.
Er zijn verschillende opties verkend, die nader zullen worden uitgewerkt. Doel is
om zo snel mogelijk tot een set van werkbare criteria te komen.
Tijdpad: De gesprekken met onderzoekers en de omroepen lopen. Indien mogelijk zal deze maatregel
nog worden meegenomen in het wetsvoorstel.
36. Bestuurlijke samenwerking / samengaan NTR en NOS, zonder inhoudelijke fusie: deze maatregel wordt uitgewerkt in overleg met de NTR en de NOS.
Tijdpad: De gesprekken hierover met de NTR en NOS lopen.
37. Vergroten doelmatigheid: Het doel is te komen tot een duurzame dekking van het verschil tussen het kostenniveau
en het beschikbare budget van de landelijke publieke omroep. Maatregelen zijn noodzakelijk
vanwege de structurele daling van de Ster-inkomsten sinds 2016. Ten aanzien van besparingen
op overhead baseren de NPO en het CvO zich op een onderzoek dat in 2018 door Boston
Consulting Group is uitgevoerd naar besparingsopties inzake overhead. Met NPO en het
CvO zijn aanvullende besparings- en inkomstenopties verkend. Deze worden door hen
nader onderzocht en uitgewerkt.
Tijdpad: De gesprekken hierover met de NPO en omroepen lopen.
38. Bundelen inkomstengenererende activiteiten: Onderzoeken van Twynstra Gudde en Ernst & Young constateren dat er sprake is van
vele verschillende inkomstenstromen, maar dat het ontbreekt aan integrale sturing
en beheersing. Dit kan bereikt worden door bundeling van inkomstengenererende activiteiten.
Tijdpad: Hierover zullen gesprekken met de NPO worden gevoerd in aanloop naar de eerstvolgende
begroting van de NPO.
Indieners
-
Indiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media