Brief regering : Reactie op verzoek commissie over een brief van een burger over de vergoeding van materiële oorlogsschade na afloop van de Tweede Wereldoorlog
20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen
Nr. 216
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2025
Per brief van 12 maart 2025 heeft u gevraagd te reageren op een brief die de vaste
Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft ontvangen van een
betrokken burger. De brief heeft betrekking op de vergoeding van materiële oorlogsschade
na afloop van de Tweede Wereldoorlog.
De briefschrijver geeft aan dat Indische Nederlanders na afloop van de Tweede Wereldoorlog
zijn achtergesteld bij de afhandeling van de materiële oorlogsschade. Via de Wet op
de Materiële Oorlogsschade uit 1950 (WMO 1950) kwamen Nederlandse burgers in aanmerking
voor (gedeeltelijke) vergoeding van materiële oorlogsschade. Schade die buiten Europa
was geleden, bijvoorbeeld in Nederlands-Indië/Indonesië, kwam niet voor vergoeding
in aanmerking. De schrijver van de brief verzoekt de Kamer om «deze ongelijkheid recht
te zetten en alle Nederlanders, ongeacht hun herkomst, gelijkwaardig te behandelen».
In 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over deze kwestie.1 De rechtbank oordeelde dat bij de afhandeling van de materiële oorlogsschade, meer
dan zeventig jaar geleden, ten onrechte sprake is geweest van ongelijke behandeling
van Indische en Molukse Nederlanders ten opzichte van andere oorlogsslachtoffers.
Vanwege het tijdsverloop van ruim zeventig jaar is de vordering tot schadevergoeding
door de rechtbank afgewezen vanwege verjaring.
Naar aanleiding van deze uitspraak is toenmalig Staatssecretaris Van Ooijen in gesprek
gegaan met Stichting Japanse Ereschulden (JES), de belangenorganisatie die bovengenoemde
rechtszaak heeft aangespannen. Het doel van deze gesprekken was om tot een vorm van
erkenning te komen die recht doet aan de uitspraak van de rechtbank Den Haag. JES
gaf aan dat de enige acceptabele vorm van erkenning een financiële regeling is voor
alle Indische en Molukse oorlogsgetroffenen. Omdat deze vorm niet past binnen het
beleid van de collectieve erkenning van de Indische, Molukse, Papoea en Chinees-Indonesische
gemeenschappen en er sinds de Tweede Wereldoorlog al verschillende wetten en regelingen
zijn ingesteld die rechtsherstel en financiële genoegdoening beoogden, hebben de gesprekken
met JES helaas niet tot overeenstemming geleid over een gepaste wijze van erkenning.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld2, is sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog via verschillende wetten en regelingen
getracht te komen tot (individueel) rechtsherstel. Dit is gebeurd via onder andere
de volgende wetten en regelingen:
– Rehabilitatieregeling (1947–1949)
– Wet Indisch Geïnterneerden (1981)
– Het Gebaar (2000)
– Backpay-regeling (2015)
– Wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen:
• Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv 1973)
• Algemene Oorlogsongevallen Regeling (AOR 1946–1947)
• Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo 1981);
• Wetten buitengewoon pensioen:
▪ Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp 1947);
▪ Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Wbpzo 1946);
▪ Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Wiv 1983).
Momenteel ontvangen nog ongeveer 13.000 cliënten een oorlogspensioen en/of uitkering
en ben ik bezig om een Backpay-regeling voor weduwen en weduwnaars op te zetten. Desondanks
besef ik dat geen enkele regeling of wet de onvrede kan wegnemen die binnen een deel
van de Indische en Molukse gemeenschappen leeft over de afhandeling van het rechtsherstel
na afloop van de Tweede Wereldoorlog. Het leed en verdriet kunnen immers niet ongedaan
worden gemaakt of weggenomen worden door een financiële regeling.
Samenvattend zie ik, ondanks de terechte gevoelens van onvrede over datgene dat zich
ruim 70 jaar geleden heeft afgespeeld, geen mogelijkheden voor een aanvullende financiële
regeling. Via het beleid van de collectieve erkenning blijf ik mij inzetten voor blijvende
erkenning en verankering van de geschiedenis van gemeenschappen met wortels in Nederlands-Indië/Indonesië
binnen onze samenleving.
Ik hoop u zo voldoende te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J.Z.C.M. Tielen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport