Brief regering : Verzamelbrief bodem en ondergrond
30 015 Bodembeleid
Nr. 139
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2025
Met deze brief informeer ik mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
over verschillende onderwerpen ten aanzien van bodem en ondergrond. De volgende zaken
komen aan de orde.
1. De invulling van de motie Wingelaar inzake toepassing van op industriële afvalstromen
gebaseerde bouwstoffen.
2. De invulling van de motie lid Wingelaar c.s. over Beaumix.
3. De vaststellingsovereenkomst met Granuliet Import Benelux B.V.
4. Het onderzoek ecologische risicobeoordeling van micro- en nanoplastics
5. Het verbetertraject diepe plassen.
6. Toezegging uitvoering motie Kostić en Soepboer.
1. Motie Wingelaar inzake toepassing van op industriële afvalstromen gebaseerde bouwstoffen
In de motie van het lid Wingelaar c.s. van 27 mei 20251 wordt de regering verzocht om te komen tot een systematiek waarin beter kan worden
geborgd dat voor de toepassing van op industriële afvalstromen gebaseerde bouwstoffen
bewezen moet worden dat er geen milieuschade veroorzaakt wordt.
De huidige regelgeving voor het op de markt brengen én toepassen van secundaire bouwstoffen2 op of in de bodem heeft als basis een systematiek die is gericht op het voorkomen
van milieuschade. De bouwstof moet voldoen aan de milieukwaliteitseisen zoals opgenomen
in de Regeling Bodemkwaliteit 2022. Het toepassen van bouwstoffen is geregeld in het
Besluit activiteiten leefomgeving.
In deze regelgeving zijn voorschriften (en de zorgplicht) opgenomen die bedrijven
in acht moeten nemen:
– De producent die de secundaire bouwstof op de markt wil brengen, is ervoor verantwoordelijk
dat eerst is onderzocht en aangetoond dat de bouwstof voldoet aan de milieukwaliteitseisen
(samenstelling en uitloging). Dit is geborgd middels een stelsel van certificering
en erkenning (Kwalibo). Vervolgens verklaart de producent in een milieuverklaring
bodemkwaliteit dat de bouwstof voldoet aan deze milieukwaliteitseisen en verstrekt
deze aan het bedrijf dat de bouwstof wil toepassen.
– Een bedrijf mag de bouwstof toepassen in overeenstemming met de regels in het Besluit
activiteiten leefomgeving. Hierin is bepaald dat het bedrijf moet beschikken over
een milieuverklaring bodemkwaliteit, de zorgplicht in acht moeten nemen en niet grotere
hoeveelheden van de bouwstof mag toepassen dan functioneel nodig is.
Bij een goede opvolging van deze voorschriften wordt geborgd dat milieuschade wordt
voorkomen. Deze systematiek is vergelijkbaar met de gehanteerde systematiek in andere
domeinen van het milieubeleid.
Nieuwe inzichten uit onderzoek, bevindingen van het toezicht en ontwikkelingen in
de markt kunnen aanleiding zijn om de normen en voorschriften in deze systematiek
(de bodemregelgeving) aan te scherpen of uit te breiden. In die context is in 2023
gestart met de herijking van de bodemregelgeving. Solide, toekomstbestendige kaders
in de regelgeving zijn nodig om aan te sluiten op de ontwikkelingen en inzichten.
In dit kader wordt al gewerkt aan een aantal maatregelen ten aanzien van secundaire
bouwstoffen.
In de brief van 22 september jl. over staalslakken heb ik aangegeven naar de toekomst
toe te willen kunnen staan voor een systeem waarin secundaire bouwstoffen verantwoord
kunnen worden toegepast en er geen milieu- en gezondheidsschade wordt veroorzaakt.3 Ik wil de weg die is ingeslagen voortzetten en een stevig beleidskader voor de hele
keten van secundaire bouwstoffen neerzetten waarbij producenten hun verantwoordelijkheid
nemen voor de kwaliteit van het materiaal, waarbij goed geregistreerd is waar secundaire
bouwstoffen worden toegepast en waarin de toezichthouders in staat worden gesteld
hun rol te vervullen. Toegezegd is uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren
over de vervolgaanpak van het beleidskader secundaire bouwstoffen4.
2. Motie lid Wingelaar c.s. over Beaumix
In de motie van het lid Wingelaar c.s. van 3 juni 20255 wordt de regering verzocht om te voorkomen dat Beaumix toegepast wordt bij de verbreding
van de A2 zolang het onderzoek naar Beaumix loopt.
Gewassen AVI-bodemas
Beaumix is een merknaam voor een product bestaande uit gewassen AVI-bodemas. Dat is
as die resteert na afvalverbranding van huisvuil; deze wordt gereinigd (metaalverwijdering
en schoonspoelen), om ervoor te zorgen dat het product voldoet aan de milieukwaliteitseisen
voor niet-vormgegeven bouwstoffen uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Gewassen AVI-bodemas
is een relatief schoon materiaal, waarvan de kwaliteit vooraf is onderzocht en geborgd
middels een certificeringsproces. Daarmee onderscheidt gewassen AVI-bodemas zich duidelijk
van andere typen AVI-bodemas. In het commissiedebat Circulaire economie van 11 september
jongstleden heb ik benadrukt dat bodemassen verantwoord te gebruiken zijn als bouwstof.
In dat kader ben ik voornemens in het Circulair Materialen Plan op te nemen dat vanaf
2026 alle bodemas moet voldoen aan de eisen voor niet-vormgegeven bouwstoffen uit
de Regeling bodemkwaliteit 2022.
Onderzoek
In deze motie en een eerdere motie van de leden Wingelaar en Gabriëls van 26 september
20246 wordt gerefereerd aan onderzoek naar Beaumix. Omdat er geen onderzoek loopt specifiek
naar gewassen AVI-bodemas, ga ik ervan uit dat het hierbij gaat over onderzoeken naar
secundaire bouwstoffen in het kader van de herijking van de bodemregelgeving. Met
de brief van 9 september 20247 aan uw Kamer zijn twee RIVM onderzoeksrapporten daarover aangeboden en in de verzamelbrief
bodem en ondergrond van 12 november 2024 is beschreven hoe wordt omgegaan met de aanbevelingen
uit deze rapporten.
De onderzoeksresultaten hebben geen aanleiding gegeven om het normeringskader of de
kwaliteitseisen voor gewassen AVI-bodemas aan te scherpen. Ook is het voor gewassen
AVI-bodemas niet nodig gebleken om maatregelen te nemen in fase 1 van de herijking
van de bodemregelgeving (i.e. het aanpakken van actuele knelpunten in de huidige uitvoeringspraktijk
binnen het huidige wettelijke kader). Verder wijs ik op fase 2 van de herijking van
de bodemregelgeving en het aangekondigde beleidskader secundaire bouwstoffen waarmee
ik de grip op een juiste toepassing van dergelijke bouwstoffen wil versterken.
Verbreding A2 in Limburg
Rijkswaterstaat is opdrachtgever voor de verbreding van de A2 in Limburg. Opdrachtnemers
van Rijkswaterstaat hebben in beginsel ruimte om te kiezen welke materialen worden
gebruikt om het werk te maken. Boskalis, aan wie de opdracht is gegund, heeft gekozen
om Beaumix te gebruiken als materiaal voor de verbreding van de A2. Op 19 december
2024 is in een brief aan Provincie Limburg ingegaan op de regels en systematiek rondom
de toepassing van Beaumix bij de verbreding van de A2. Beaumix kan verantwoord worden
toegepast mits wordt voldaan aan de bodemregelgeving, waaronder de zorgplicht. In
de uitvoeringspraktijk (zoals bij de verbreding van de A2 in Limburg) zorgen de aannemer
en Rijkswaterstaat voor een juiste toepassing binnen deze wettelijke kaders. Door
het bevoegd gezag ter plaatse kan worden opgetreden als er in een concreet geval sprake
is van overtreding van de bodemregelgeving, waaronder de zorgplicht. Uit (controle)
onderzoek dat de Omgevingsdienst Midden Limburg eerder dit jaar heeft uitgevoerd naar
de kwaliteit van een grote partij Beaumix (bestemd voor de verbreding van de A2) volgde
dat de milieuhygiënische kwaliteit (samenstelling en uitloogwaarden) voldoet aan de
eisen uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Toepassing van de Beaumix is daarom toegestaan.
Het gebruik van gewassen AVI-bodemas in plaats van een primair gewonnen grondstof,
zoals zand of grind, vermindert de noodzaak om winningen op land of in water te starten
of te continueren en draagt bij aan ons streven naar een circulaire economie in 2050.
3. Vaststellingsovereenkomst met Graniet Import Benelux B.V.
Er zijn medio 2021 gesprekken gestart tussen het Ministerie van IenW en de firma Graniet
Import Benelux B.V. (GIB) om op minnelijke wijze te komen tot beëindiging van een
civielrechtelijk geschil tussen partijen. GIB is leverancier van granuliet en heeft
de Staat aansprakelijk gesteld voor geleden schade, als gevolg van het handelen van
de Staat in het granulietdossier. Partijen hebben eind 2023 een vaststellingsovereenkomst
gesloten. Onderdeel van deze overeenkomst is zoals gebruikelijk een geheimhoudingsbeding.
Hieronder valt niet de mededeling dat de Staat ter finale kwijting aan GIB een schikkingsbedrag
van 17 miljoen euro heeft betaald en dat met deze overeenkomst het (juridisch) geschil
tussen beide partijen is beëindigd8.
4. Onderzoek ecologische risicobeoordeling van micro- en nanoplastics
Micro- en nanoplastics zijn stukjes plastic kleiner dan 5 mm. Microplastics kunnen
ontstaan door afbraak van plastic afval, slijtage van producten die wij dagelijks
gebruiken, zoals autobanden, of worden bewust aan producten toegevoegd. Micro- en
nanoplastics worden in alle milieucompartimenten teruggevonden: in water, lucht en
bodem. Ook is vastgesteld dat deze deeltjes aanwezig zijn in ons lichaam, onder andere
in de longen, het bloed en de hersenen. Er wordt steeds meer bekend over de schadelijkheid
van microplastics voor onze gezondheid en voor het milieu. Maar er is ook nog veel
onduidelijk. Ingezet wordt enerzijds op het aanpakken van de grootste bronnen door
in te zetten op circulair plastic, en anderzijds op het terugdringen van de belasting
van het milieu.
Een belangrijk onderdeel is ook kennisontwikkeling om meer inzicht te krijgen in de
risico’s van microplastics. Zo richt het MOMENTUM-programma, dat IenW samen met het
Ministerie van VWS financiert, zich op de effecten van microplastics op de humane
gezondheid. Daarnaast is het van belang om de risico’s voor het milieu te kunnen beoordelen.
In dat kader bied ik u het onderzoeksrapport Op weg naar een ecologische risicobeoordeling van microplastics voor beleidsdoeleinden van het RIVM aan (zie bijlage). Wageningen Universiteit heeft een methode ontwikkeld
om de risico’s van microplastics voor het milieu in te schatten. Het RIVM heeft met
dit rapport die methode beoordeeld op haar bruikbaarheid voor het Ministerie van IenW.
Het RIVM concludeert dat de methode geschikt is voor het inschatten van de huidige
risico's van microplastics in het milieu. Voor de aanpak van microplastics zijn echter
nog veel aanvullende stappen nodig. Inmiddels is door het RIVM een vervolgonderzoek
gestart, waarvan de resultaten worden verwacht in de eerste helft van 2026.
5. Verbetertraject diepe plassen
In juli 2022 is, na een beleidsonderzoek, gestart met een verbetertraject voor het
diepe-plassen-beleid.9 Hiermee komt meer de nadruk te liggen op de kwaliteit van de leefomgeving. Hieronder
is weergegeven welke stappen zijn genomen om de bouwstenen voor vergunningverlening,
ecologie, regierol voor provincies en monitoring grondstromen te ontwikkelen. Aansluitend
informeer ik u over de langjarige monitoring acrylamide.
Ecologische waarde diepe plassen
In het verbetertraject voor het diepe-plassen-beleid is opgenomen dat bij de ruimtelijke
ontwikkeling van een diepe plas de ecologische waarde een belangrijk aspect is dat
bij het besluitvormingsproces rondom verondiepen moet worden meegewogen. Een objectief
ecologisch toetsingskader is daarbij van belang.
In dit kader heeft het bureau AKWA_NIOO opdracht gekregen om te onderzoeken of er
meetbare ecologische criteria voor diepe plassen bepaald kunnen worden die ondersteunend
zijn bij de beslissing om te verondiepen. Deze criteria zouden een beeld moeten geven
van de ecologische waarde van een plas en de mogelijke ecologische verbetering die
kan ontstaan als er verondiept zou worden. Er is in het onderzoek specifiek gekeken
naar vijf binnendijkse diepe plassen in de provincie Noord-Brabant, waarvan veel ecologische
data beschikbaar zijn. Met deze brief wordt het rapport van dit onderzoek aangeboden
met daarin de analyse van die ecologische data.
Het rapport geeft een eerste aanzet naar een methodiek en indicatoren om de ecologische
kwaliteit van de plas te beoordelen. Het is in dit onderzoek ook duidelijk geworden
dat het ontwikkelen van een uniforme beoordeling ingewikkeld is, diepe plassen en
hun ecologie blijken onderling sterk van elkaar te verschillen. Verondiepen mag het
tijdig bereiken van een goede ecologische toestand niet in gevaar brengen en het mag
ook niet leiden tot achteruitgang van de aanwezige ecologische toestand. Ik laat in
een vervolgtraject onderzoeken of de doelstellingen van de KRW afdoende borgen dat
verondiepingen ook bijdragen aan de ecologie in diepe plassen en wat aanvullende stappen
kunnen zijn.
Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber van 2 december
2020, waarin wordt gevraagd naar meetbare ecologische criteria die leidend kunnen
worden gemaakt in het diepe-plassen-beleid.10
Regierol provincies en gemeentes
In het verbetertraject is gekeken naar verschillende invullingen van een regierol
voor de provincies en of gemeentes. Er zijn vier opties bekeken (van ingrijpend naar
minder ingrijpend):
– Bevoegd gezag overdragen van de waterbeheerder (Rijkswaterstaat of Waterschap) naar
de provincie,
– De provincie een coördinerende regierol geven,
– Het opstellen van een convenant of gedragscode waarin publieke en private partners
samen afspraken maken over de wijze waarop er met verondiepingsprojecten moet worden
omgegaan,
– Per project instellen van een bestuurlijke stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers
van verschillende overheidspartijen, die adviseert over de plannen voor verondieping
en ook toeziet op de uitvoering hiervan.
Deze opties heeft Twynstra en Gudde in opdracht van IenW met alle betrokkenen verder
verkend. Ook hier is een rapport van gemaakt dat u bij deze wordt aangeboden.
Een sterkere regierol van provincies zou kunnen helpen om een beter evenwicht te ontwikkelen
tussen het regionale aanbod van grond en bagger en het aantal verondiepingen binnen
een regio. Dat zou een manier kunnen zijn om grip te krijgen op de looptijd van verondiepingen
en de ervaren overlast die dat soms met zich meebrengt. Uit het onderzoek van Twynstra
en Gudde blijkt dat er grote verschillen zijn in het aantal verondiepingen per provincie
en de rol die provincies daarbij voor zichzelf zien. Provincies willen de mogelijkheden
die de Omgevingswet lijkt te bieden verder verkennen. Uit het onderzoek blijkt de
wens om dit met elkaar op te pakken en «best practices» te bespreken. Ik ben met het
IPO in overleg hoe mogelijke vervolgstappen eruit kunnen zien.
Tweejaarlijkse monitoring grondstromen diepe plassen
De eerste monitoring is inmiddels uitgevoerd en de resultaten bied ik u bij deze aan.
De focus in deze eerste versie lag op het inventariseren van grondstromen vanuit het
buitenland naar Nederlandse diepe plassen. Het blijkt dat gemiddeld 7% van het toegepaste
materiaal in diepe plassen uit het buitenland komt en dan voornamelijk uit België
en Duitsland. Dat materiaal gaat dan overwegend naar plassen die ook in of nabij de
Nederlandse grensregio’s liggen. In juli 2025 wordt de opdracht voor de volgende monitoring
verstrekt.
Langjarige monitoring acrylamide
In 2023 is in de brief over de Literatuurverkenning polyacrylamide11 toegezegd om langjarig te monitoren op de aanwezigheid van acrylamide in diepe plassen
en te onderzoeken of het gebruik van biobased polyacrylamide kan worden gestimuleerd.
In het kader van de langjarige monitoring is inmiddels een laboratoriummonitoring
van start gegaan. Daar wordt onderzocht of acrylamide in hele lage concentraties te
detecteren is. Dit sluit aan bij de openstaande laatste kennisvragen van het RIVM
over de mogelijke aanwezigheid van acrylamide in hele lage concentraties. Daarnaast
zal in de gemeentes West Maas en Waal & Land van Cuijck ook in het veld gemeten worden.
De wijze van monitoring in het veld hangt af van de resultaten van de laboratoriumstudie,
zodat ook de laatste kennisleemtes geadresseerd worden. Ik informeer u verder als
de resultaten van de laboratoriummonitoring en veldmonitoring bekend zijn. Dit is
naar verwachting medio 2026.
6. Toezegging uitvoering motie Kostić en Soepboer
In het Commissiedebat Leefomgeving en Externe Veiligheid van 30 september jl. (Kamerstuk
28 089, nr. 341) heb ik uw Kamer toegezegd uw Kamer schriftelijk te informeren over de uitvoering
van de motie van de leden Kostić en Soepboer, waarin de regering wordt verzocht om
met een voorstel te komen om sterker te borgen dat vervuilers zelf de kosten van de
schade die ze met vervuiling door PFAS en de onjuiste toepassing van staalslak veroorzaken
gaan betalen, en niet de belastingbetaler.12 In de verzamelbrief bodem en ondergrond 17 april 2025 is de uitvoering van deze motie
reeds beschreven.13 Samengevat is in de regelgeving (o.a. middels de zorgplicht) invulling gegeven aan
het beginsel om de kosten van milieuverontreiniging zoveel mogelijk op de veroorzaker
te verhalen. Bij alle bodemsaneringen wordt gekeken in welke mate de kosten op de
veroorzaker te verhalen zijn. Om het bevoegd gezag te ondersteunen bij invulling van
de genoemde zorgplichtbepaling is een handreiking zorgplicht onder artikel 13 van
de Wet bodembescherming bij bodemverontreiniging met PFAS gepubliceerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
A.A. Aartsen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat