Brief regering : Beleidsadvies ten aanzien van maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen (MAUG)
29 477 Geneesmiddelenbeleid
Nr. 953
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 oktober 2025
Op 15 oktober 2025 boden Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut), de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit consument en markt (ACM) mij het adviesrapport
«Naar maatschappelijk aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen» aan. Hierbij doe ik
u het advies toekomen.
Het onderwerp van stijgende prijzen van en de uitgaven aan geneesmiddelen heeft al
geruime tijd de aandacht van de Tweede Kamer. Bij Motie Kuiken1 heeft de Tweede Kamer in 2021 de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport gevraagd om het Zorginstituut, de NZa en de ACM «te vragen te adviseren over een zwaarwegend integraal beleidsadvies over het geneesmiddelenbeleid,
met name gericht op betaalbaarheid en toegankelijkheid». Op basis van de motie vroeg de Minister van VWS om een gezamenlijke werkagenda
op te stellen en een beleidsadvies voor wat maatschappelijk aanvaardbare prijzen en
uitgaven van geneesmiddelen zijn. Het gaat dus zowel om een normatief kader, als om
concrete stappen om dat kader na te leven. Het Zorginstituut, ACM en NZa hebben dit
toegespitst op de vraag hoe de prijzen van dure medicijnen maatschappelijk aanvaardbaar
te krijgen en te houden zijn.
Het is bijzonder dat drie zelfstandige bestuursorganen op deze manier samenwerkten,
ieder vanuit de eigen rol en kijk op geneesmiddelenmarkt. Juist bij dit complexe onderwerp
is dit van grote waarde. Ik wil dan ook mijn waardering uitspreken voor de inspanningen
van de betrokkenen en de uitkomsten ervan. In de aanpak zijn naast literatuuronderzoek,
gesprekken met experts en stakeholders ook burgers betrokken bij hun onderzoek. Dit
burgerforum werd door de Radboud Universiteit uitgevoerd. De uitkomsten daarvan heb
ik al eerder met u gedeeld2.
Het adviesrapport bestaat grotendeels uit een werkagenda. Zo geven de drie zelfstandige
bestuursorganen weer welke stappen ze zelf gaan zetten in vervolg op het advies en
geeft men adviezen aan mij als Minister voor beleidsaanpassingen. De werkagenda is
daarmee de praktische vertaling van een normatief kader voor wat als maatschappelijk
aanvaardbare uitgaven aan geneesmiddelen zou moeten gelden.
Allereerst gaat het Zorginstituut het beoordelingskader verder ontwikkelen op basis
van in het advies uitgewerkte uitgangspunten. Dit betekent dat het Zorginstituut de
uitgangspunten waar mogelijk gaat kwantificeren, uiteindelijk leidend tot concretere
kortingsadviezen in een vergoedingsadvies aan de Minister van VWS. De uitgangspunten
zijn de volgende.
1. Gezondheidswinst centraal – Hoe meer gezondheidswinst een medicijn oplevert, hoe meer
we bereid zijn voor het medicijn te betalen.
2. Gezondheidswinst bij patiënten met hoge ziektelast heeft hogere maatschappelijke waarde
– Hoe ernstiger de aandoening van de patiënten, hoe hoger de maximale referentiewaarde.
3. Onzekerheid over effectiviteit en kosteneffectiviteit beïnvloedt de maatschappelijk
aanvaardbare prijs – Hoe minder zekerheid er is dat het medicijn daadwerkelijk gezondheidswinst
oplevert voor de patiënt, hoe lager de maatschappelijk aanvaardbare prijs kan zijn.
4. Macrokostenbeslag beïnvloedt de maatschappelijk aanvaardbare prijs – Hoe hoger de
totale uitgaven aan één medicijn voor alle patiënten (het macrokostenbeslag), hoe
lager het maatschappelijk aanvaardbare prijsniveau voor dat medicijn.
5. De maatschappelijk aanvaardbare prijs is dynamisch – Wanneer het aannemelijk is dat
de investeringen zijn terugverdiend, daalt de maatschappelijk aanvaardbare prijs van
het medicijn.
6. Mate van innovatie beïnvloedt de maatschappelijk aanvaardbare prijs – Bij minder vernieuwende
medicijnen, zoals indicatie-uitbreidingen, kan de maatschappelijk aanvaardbare prijs
lager liggen.
De meeste uitgangspunten zijn niet nieuw, en maken al deel uit van de adviespraktijk
van het Zorginstituut, maar zijn nu dus herbevestigd en nader onderbouwd. Een aantal
uitgangspunten is wel nieuw, of is voor het eerst uitgewerkt. Dit omdat de drie zbo’s,
op basis van literatuuronderzoek, interviews met experts, eigen kennis en ervaring,
en een burgerraadpleging, concluderen dat een aanscherping van het prijs- en vergoedingsbeleid
van dure geneesmiddelen in Nederland nodig is.
Ik zie voordelen van het kwantificeren van de genoemde uitgangspunten. Daarmee wordt
een advies aan mij concreter en kan ik hopelijk sneller tot een vergoedingsbesluit
komen. Ik hoef kwalitatieve elementen van een advies dan niet meer zelf te vertalen
naar een kwantitatieve onderhandelinzet. Het gevolg is wel dat ik waarschijnlijk vaker
«nee» moet gaan zeggen tegen een vraagprijs van een fabrikant, waardoor patiënten
geen toegang krijgen tot geneesmiddelen met mogelijke meerwaarde, omdat er geen sprake
is van een maatschappelijk aanvaardbare prijs. Omdat ik het belangrijk vind dat de
toepassing van het nieuwe normatieve kader, zeker als dat dergelijke ingrijpende gevolgen
kan hebben, ook democratisch gelegitimeerd is, wil ik uw Kamer hier nadrukkelijk op
wijzen.
Uw Kamer heeft zoals gezegd zelf om dit advies gevraagd. Ik ga er daarom van uit dat
uw Kamer, net als ik, de uitgangspunten en de doorontwikkeling van het beoordelingskader
steunt en deze uitgangspunten actief zal uitdragen in het maatschappelijk debat. Net
zoals nu de pakketadviezen van het Zorginstituut voor mij leidend zijn in mijn besluit
over de vergoeding van geneesmiddelen, zal dit ook zo blijven zodra ik adviezen ontvang
op basis van het geactualiseerde beoordelingskader. Dit geactualiseerde beoordelingskader
zal mij ook helpen om nog beter inzicht te geven in de afwegingen bij mijn besluiten
tot het wel of niet vergoeden van een geneesmiddel.
De NZa gaat verkennen of het mogelijk is om de maximumtarieven voor de add-on geneesmiddelen
zo vast te stellen dat deze aansluiten bij wat de drie bestuursorganen maatschappelijk
aanvaardbaar vinden. Ik ga graag hierover in gesprek met de NZa zodra de resultaten
van de verkenning beschikbaar zijn.
De ACM wil graag een inroepbevoegdheid krijgen, hiertoe is in juni 2025 een wetsvoorstel
ingediend door lid Bushoff. Dit houdt in dat de ACM ook fusies en overnames kan beoordelen
die niet meldingsplichtig zijn bij de ACM (omdat zij de omzetdrempels niet halen),
als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat zich mededingingsproblemen kunnen
voordoen. De ACM onderzoekt ook de mogelijkheid van een zogeheten new competition tool. Hiermee kan de ACM na marktonderzoek aan specifieke ondernemingen voorschriften
opleggen die de concurrentie bevorderen. Zonder dat de ACM daarbij een overtreding
van de mededingingswet vaststelt. Ik steun deze stappen die de ACM al zet en zal dit
ook kenbaar maken bij mijn collega van Economische Zaken.
Ook zijn enkele adviezen specifiek aan mij gericht. Dit betreft het onderwerp versterking
concurrentie. Ik zal daar begin volgend jaar mijn appreciatie op geven. Hierbij betrek
ik onder meer de lopende trajecten herziening van de Wet geneesmiddelenprijzen, doorstart
Geneesmiddelenvergoedingssysteem, en toekomstbestendig stelsel geneesmiddelen (TSG).
Met de discussie over het meer centraal stellen van de behoefte vanuit de samenleving
als basis voor geneesmiddelontwikkeling en -vergoeding3 en die rond maatschappelijke aanvaardbaarheid van uitgaven aan geneesmiddelen, neemt
Nederland een actieve rol in het Europees debat rond de houdbaarheid van het geneesmiddelenbeleid.
Bij mijn appreciatie zal ik dan ook goed bekijken hoe de relevante uitkomsten van
dit advies kunnen bijdragen aan de internationale discussie.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
J.A. Bruijn
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Bruijn, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport