Brief regering : Kabinetsreactie op het evaluatierapport van de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding
34 349 Instelling van een gedeeltelijk verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het onderwijs, het openbaar vervoer, overheidsgebouwen en de zorg (Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding)
Nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES EN DE STAATSSECRETARIS
VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2025
Op 17 juni 2024 is de «Evaluatie Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding»
aan de Tweede Kamer verzonden.1 Middels deze brief richten wij ons namens het kabinet op de conclusies uit het evaluatierapport.
Volledigheidshalve is het evaluatierapport bijgevoegd.
Deze kabinetsreactie gaat kort in op de aanleiding voor de wet en het evaluatierapport,
alvorens de belangrijkste conclusies uit het rapport aan bod komen met de appreciatie
van deze conclusies door het kabinet. Daarna volgt een aankondiging van de vervolgstappen
die het kabinet wil zetten, mede in het licht van de recent aangenomen motie-Yesilgöz-Zegerius
c.s.,2 de motie-Boon3 en de motie-Becker/Eerdmans.4 Tevens wordt een aantal nog openstaande toezeggingen behandeld in de bijlage bij
deze brief.
Aanleiding wet
Het dragen van gezichtsbedekkende kleding in de openbare ruimte is al geruime tijd
een onderwerp van politieke discussie.5 Aan deze discussie ligt een spanningsveld ten grondslag.6 Enerzijds wordt ervaren dat open communicatie tussen burgers wordt bemoeilijkt wanneer
sprake is van gezichtsbedekkende kleding, nu men hierdoor onherkenbaar wordt. Dit
kan effectieve dienstverlening in de weg staan en een onveilig gevoel geven. Anderzijds
geldt dat burgers in beginsel zelf moeten kunnen en mogen bepalen hoe zij zich kleden.7 Deze balanceeroefening resulteerde in 2019 in de totstandkoming en inwerkingtreding
van de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding (hierna: de Wgbk). Daarbij
gaat het om alle vormen van gezichtsbedekking waarbij het gezicht zodanig wordt bedekt
dat de drager ervan niet herkenbaar is.
Aanleiding evaluatierapport
Tijdens de parlementaire behandeling van de Wgbk is toegezegd de wet te evalueren.8 De evaluatie is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut en in juni 2024 aan de
Tweede Kamer verzonden.9 De evaluatie beoogt primair de vraag te beantwoorden of de Wgbk heeft bijgedragen
aan het doel van de wet, namelijk het stellen van een eenduidige norm voor welke vormen
van gezichtsbedekking op welke plaatsen wel en niet acceptabel zijn. Een tweede doel
van de evaluatie is om de uitvoerbaarheid van de wet voor professionals en de maatschappelijke
effecten in kaart te brengen, zicht te krijgen op het (mogelijke) effect op personen
die gezichtsbedekkende kleding dragen en een overzicht te bieden van ontwikkelingen
in andere Europese landen waar het vergelijkbare of andere verboden op het dragen
van gezichtsbedekkende kleding betreft.10
Deze evaluatie is uitgevoerd door middel van deskresearch en literatuurstudie, een
enquête en interviews met respondenten uit vier sectoren, te weten: het openbaar vervoer
(landelijke en regionale vervoersbedrijven voor trein, bus, tram en metro), het onderwijs
(primair onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs), de
zorg (ziekenhuiszorg, huisartsenzorg, GGD/JGZ en ggz) en overheid (gemeenten, politie,
rechtspraak).11
Conclusies en appreciatie
Allereerst blijkt uit de evaluatie dat de hoofdvraag van het onderzoek, namelijk in
welke mate de Wgbk heeft bijgedragen aan het stellen van een eenduidige norm voor
welke vormen van gezichtsbedekking op welke plaatsen wel en niet acceptabel zijn,
zich niet eenvoudig laat beantwoorden. Wij maken uit het rapport op dat het lastig
is gebleken om een goed representatief beeld te krijgen van de uitvoerbaarheid van
de wet voor professionals. Dat komt onder andere omdat het niet voor alle sectoren
eenvoudig was een beeld te schetsen van de effecten van de Wgbk. Niet in alle sectoren
hebben voldoende respondenten meegewerkt aan het onderzoek, waardoor de uitkomsten
van de evaluatie niet voor alle sectoren representatief te noemen is.12 Het Verwey-Jonker Instituut heeft bovendien gesignaleerd dat het de vraag is in hoeverre
een evaluatie van de effecten van de wet echt mogelijk is, nu er zo weinig ervaring
is met handhaving.13 Niettemin lezen wij in het evaluatierapport vier hoofdconclusies.
De eerste conclusie heeft betrekking op de normstelling in de wet en het effect daarvan.
In algemene zin concludeert het Verwey-Jonker Instituut dat de wet een beperkte en
indirecte bijdrage levert aan het verbeteren van de communicatie en het gevoel van
veiligheid in de openbare ruimte.14 Omdat de wet duidelijk maakt wat precies waar is toegestaan en wat niet, voorkomt
de wet discussie en is een verbod, op basis van de wet of op basis van de eigen huisregels,
over het algemeen goed uitvoerbaar.15 De wet richt zich bovendien op alle vormen van gezichtsbedekkende kleding, waardoor
professionals het voordeel van onpartijdigheid ervaren. Volgens de evaluatie vinden
professionals het sinds inwerkingtreding van de wet (in 2019) dan ook gemakkelijker
om dragers van gezichtsbedekkende kleding aan te spreken. Het kabinet onderschrijft
de gesignaleerde voordelen van neutraliteit en eenduidigheid.
De tweede conclusie heeft betrekking op de bekendheid en toepassing van de wet. Het
onderzoek wijst uit dat gezichtsbedekkende kleding, en in het bijzonder de nikab of
boerka, zeer weinig wordt waargenomen.16 Echter, dit kan volgens het kabinet ook liggen aan de gebrekkige registratie van
overtredingen door de politie, in het onderwijs en het openbaar vervoer.17 Sinds de wet geldt, zijn er niet of nauwelijks incidenten gemeld en er is in vijf
jaar tijd geen enkele keer een boete gegeven of op grond van de wet een proces-verbaal
uitgeschreven.18
De derde conclusie is dat de richtlijnen voor handhaving van de wet bij veel professionals
niet goed bekend zijn. De meeste sectoren die bij de evaluatie betrokken zijn, hebben
aangegeven meer te voelen voor de uitvoering van hun eigen huisregels dan voor handhaving
van de Wgbk. De onderzoekers concluderen dat er over het algemeen wel overeenkomsten
zijn in hoe de diverse sectoren met de wet omgaan, maar dat er geen eenduidigheid
is in de handhaving.19 Tussen en binnen sectoren bestaan verschillen wat betreft de prioriteit van handhaving
van de Wgbk en ook de manier van handhaven kan verschillen. Het kabinet herkent de
geconstateerde problemen rondom de bekendheid en handhaving van het verbod. Bij de
hierna aan te kondigen aanpassing van het verbod zal bijzondere aandacht uitgaan naar
handhavingsvraagstukken, zoals in het domein van het openbaar vervoer nu al het geval
is.20
De vierde conclusie heeft betrekking op de impact van de wet op personen die gezichtsbedekkende
kleding dragen. Uit het evaluatierapport volgt dat de Wgbk een sterk negatief effect
heeft op de kleine groep vrouwen (zo’n 100 tot 400) die een nikab of boerka als gezichtsbedekking
draagt.21 Uit interviews blijkt dat deze groep een toename van negatieve opmerkingen ervaart
sinds de wet er is en dat zij vaker door omstanders of professionals negatief worden
bejegend. Dit draagt volgens de onderzoekers bij aan een groter gevoel van onveiligheid
bij deze vrouwen en beïnvloedt hun algehele welbevinden. Als gevolg vermijden zij
vaker plaatsen waar een verbod geldt, waardoor hun communicatie met professionals
juist is verslechterd. De wetgever is bij de totstandkoming van de wet reeds ingegaan
op de omstandigheid dat het gedeeltelijke verbod op het dragen van gezichtsbedekkende
kleding voor vrouwen die deze kleding dragen om religieuze redenen een indirect onderscheid
naar geslacht of religie vormt. Daarvoor bestaat evenwel een objectieve rechtvaardiging
die is gelegen in het belang van onderlinge communicatie om een kwalitatief verantwoorde
dienstverlening en veilige omgeving te waarborgen.22 Dat neemt niet weg dat voor verbaal en/of fysiek geweld noch voor discriminatie van
mensen op grond van hun religieuze uitingen plaats hoort te zijn. Hiervoor staan bestaande
meldkanalen en aangiftemogelijkheden open.
Samenvattend
Alles overziend is het niet vreemd dat de professionals die bij de evaluatie zijn
betrokken slechts een beperkte meerwaarde ervaren van de Wgbk, gelet op de geringe
casuïstiek en het gebrek aan handhaving. De meerwaarde van de Wgbk wordt volgens het
kabinet echter niet alleen bepaald door de manier waarop of de frequentie waarmee
de Wgbk wordt gehandhaafd; ook het normstellende effect van de wet speelt een belangrijke
rol. Deze constatering vindt steun in het evaluatierapport, waarin naar voren komt
dat professionals van mening zijn dat de wet helpt om de eigen huisregels beter te
handhaven en duidelijker te maken wat wel en niet is toegestaan. Ook wordt gesignaleerd
dat de Wgbk het makkelijker maakt om dragers van gezichtsbedekkende kleding aan te
spreken op hun identificeerbaarheid. Van de norm die de Wgbk stelt, gaat dus een ondersteunende
werking uit die professionals helpt aan te sturen op open communicatie. Het kabinet
ziet hierin een indirect verband met het doel van de wet, namelijk het stellen van
een uniforme en eenduidige norm met betrekking tot de vraag welke vormen van gezichtsbedekking
op welke plaatsen wel en niet acceptabel worden geacht. Dit wordt onderschreven door
het feit dat de politie volgens het evaluatierapport signalen krijgt dat personen
hun kleding aanpassen wanneer zij naar het politiebureau gaan, bijvoorbeeld om aangifte
te doen of als onderdeel van de inburgeringscursus.23 Het kabinet hecht veel waarde aan die preventieve werking van het in de Wgbk verankerde
verbod.
Vervolgstappen
Voor de identificatie van personen en het bevorderen van een open en vrije samenleving
waarin vrij kan worden gecommuniceerd is het van belang dat we zichtbaar zijn voor
elkaar. Uit de evaluatie blijkt dat het afnemen van gezichtsbedekkende kleding in
communicatie met anderen zelfs als fatsoensnorm kan worden gezien.24 De Wgbk tracht dit belang en deze norm te vatten in een helder afgebakend verbod
dat specifieke sectoren helpt de open communicatie te bevorderen teneinde de dienstverlening
te verbeteren en het gevoel van veiligheid te vergroten. Wij zijn van mening dat de
Wgbk daarin is geslaagd. De wet stelt een duidelijke norm over wat wel en niet is
toegestaan met betrekking tot gezichtsbedekkende kleding in door de wet aangewezen
sectoren.
Tegelijkertijd vinden wij het van belang dat de identificatie van personen en de bevordering
van een open en vrije samenleving niet stopt bij de drempel van het ziekenhuis, het
klaslokaal, het gemeentehuis of het openbaar vervoer. Samenleven doen we immers ook
in andere openbare ruimten. Derhalve vindt dit kabinet, indachtig de eerder genoemde
moties Yesilgöz-Zegerius c.s. en Becker/Eerdmans, dat de open en vrije samenleving
erbij gebaat is om het verbod op gezichtsbedekkende kleding uit te breiden. Wij zullen
daarom uitwerken hoe deze uitbreiding in wetgeving eruit kan komen te zien binnen
de kaders van de Grondwet en internationale verdragen, en nemen daarbij ook een uitbreiding
conform het voorstel in de eerder genoemde motie-Boon in overweging. Daarbij laten
wij ons inspireren door de wijze waarop het verbod op gezichtsbedekkende kleding is
vormgegeven in onder andere Frankrijk en Denemarken. Onze ambitie is om toe te werken
naar een algeheel verbod op gezichtsbedekkende kleding in de publieke ruimte.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
F. Rijkaart
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. Rijkaart, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid