Brief regering : Langetermijnperspectief infrastructuur en woningbouw
29 435 Nota Ruimte
Nr. 270
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN VAN VOLKSHUISVESTING
EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 oktober 2025
Het kabinet heeft eind 2024 opdracht gegeven om een langetermijnperspectief en uitvoeringsstrategie
voor de bereikbaarheid van veranderend Nederland (woningbouw, economie en mobiliteit)
op te stellen. Bijgaand ontvangt uw Kamer de resultaten hiervan. De belangrijkste
aanbeveling is om te gaan werken vanuit een langetermijnperspectief, te zorgen voor
langjarige zekerheid en structureel voldoende financiële middelen te reserveren in
een realistisch kasritme.
Nederland in ontwikkeling
Nederland heeft een rijke planologische traditie om ontwikkelingen het hoofd te bieden
en in te spelen op wat komen gaat. Dit zal ook nodig zijn om de verwachte groei van
de bevolking1 in goede banen te leiden. De infrastructuur in Nederland vormt de ruggengraat van
onze samenleving én houdt onze delta veilig. Het is ook een harde randvoorwaarde voor
woningbouw, onze weerbaarheid en economische ontwikkeling. Zonder infra geen nieuwe
woningen, zonder infra geen militaire mobiliteit, en zonder infra zakt de economie
in elkaar.
Met de verdere groei van de bevolking houden we vast aan de bouw van structureel 100.000
woningen per jaar en is het versterken en uitbreiden van goede infrastructuur essentieel
om deze woningen ook goed te ontsluiten. Eén van de belangrijkste prioriteiten van
deze tijd blijft het terugdringen van het woningtekort. Ter illustratie, deze groei
van bijna 2 miljoen mensen leidt tot een woningbouwopgave van 1,65 miljoen woningen
om het huidige tekort voldoende terug te dringen en om aan de grotere vraag te voldoen.
De nieuwe Nationale Omgevingsvisie, de Ontwerp-Nota Ruimte, geeft richting aan de
ruimtelijke ontwikkeling van Nederland richting 2050 en verder. De doelstelling van
de Ontwerp-Nota Ruimte is om een balans te vinden tussen het beschermen en het benutten
van onze fysieke leefomgeving. De principes van nabijheid van wonen, werken en voorzieningen,
meervoudig ruimtegebruik en het voorkomen in plaats van creëren van nieuwe mobiliteit
zijn de uitgangspunten. Zo wordt bij het aanwijzen van nieuwe woningbouwlocaties bijvoorbeeld
rekening gehouden met goed benutten van ruimte op mobiliteitsnetwerken en de (ontwikkeling
van) de werkgelegenheid van deze locaties.
Met de verstedelijkingsinzet en een gebiedsgerichte ruimtelijk-economische strategie
(VISTA) in de Ontwerp Nota Ruimte kiest het kabinet voor versterking en uitbreiding
van het stedelijk netwerk Nederland en krachtige regio’s met een eigenstandig karakter.
Uit de mobiliteitsstudies, woningbouwprognoses en werkgelegenheidsdata, volgt dat
een ontwikkeling van infrastructuur op systeemniveau nodig is om de verwachte groei
van de bevolking en economie te accommoderen en daarmee wonen en werken bereikbaar
te houden. In de Ontwerp-Nota Ruimte en bijgevoegde projectentabel structuurversterkende
infra2 worden projecten beschreven die een schaalsprong op mobiliteit en woningbouw faciliteren.
Om nieuwe woningen te ontsluiten, zijn investeringen in infrastructuur ook in de toekomst
belangrijk, onder andere in structuurversterkende projecten. Anders raakt dit de verstedelijkingsopgave
in Nederland. Omgevingsplannen voor woningbouw kunnen stranden in juridische procedures
als de bereikbaarheid onvoldoende is. Voorbeelden hiervan zijn de IJmeerverbinding
tussen Amsterdam en Almere voor verdere woningbouw in Almere Pampus, de Merwedelijn
bij Utrecht voor de woningbouwlocatie Rijnenburg, en de kansen die de Lelylijn biedt
voor ontwikkelingen in Noord- Nederland.
Gezien de huidige geopolitieke situatie is het ook van belang oog te houden voor de
weerbaarheid van Nederland en ons brede mobiliteitssysteem (wegen, spoor, waterwegen,
lucht- en zeehavens). Dit vraagt niet alleen investeren in bestaande defensiecorridors,
maar ook om het ontsluiten van locaties die in het kader van het Nationaal Programma
Ruimte voor Defensie (NPRD) gerealiseerd gaan worden. De Ministeries van Defensie
en IenW bezien waar deze opgaven al een plek hebben of kunnen krijgen in het MIRT.
Daar waar de MIRT-systematiek niet passend is zal gezamenlijk worden gekeken naar
de mogelijkheden voor tijdige ingebruikname van benodigde infrastructuur gelet op
de noodzakelijke versterking van de krijgsmacht.
Probleemanalyse
De probleemanalyse laat het volgende zien:
• Het is de laatste jaren steeds moeilijker om structuurversterkende projecten op te
starten en uit te voeren. In meer of mindere mate is dat een gevolg van de krappe
arbeidsmarkt, de schaarse fysieke ruimte, beperkte vergunningverlening (o.a. vanwege
stikstof), netcongestie en schaarse financiële middelen. Zo zijn bijvoorbeeld de projecten
A4 Burgerveen – N14 bij Den Haag, de A50 tussen Eindhoven en Nijmegen en de A6 bij
Almere begin 2025 gepauzeerd. Zowel bij Rijkswaterstaat als ProRail is de uitvoeringscapaciteit
zeker tot 2030 te beperkt om nieuwe projecten op te starten.
• Een realistische lange termijn programmering en -strategie mist om focus aan te brengen
in het aantal structuurversterkende projecten. De huidige praktijk gericht op losse
projecten met nadruk op de regionale belangen verergert dit waardoor bovenstaande
beperkingen niet opgelost worden. In tijden van schaarste leidt dit tot versoberingen
over de hele linie in plaats van echt keuzes maken tussen projecten.
• Huidige wet- en regelgeving voor het aanleggen van infrastructuur werken op zichzelf
niet beperkend. Als een nieuw kabinet een impuls wil geven aan structuurversterkende
projecten dan vraagt dit daarom vooral om keuzes, prioritering en doorpakken op gekozen
projecten.
• Doordat er vanuit de overheid beperkt langjarig (structureel) perspectief wordt geboden
wordt de benodigde uitvoeringscapaciteit voor nieuwe aanleg bij uitvoeringsorganisaties
en marktpartijen niet verder versterkt.
• In Nederland is het niet gebruikelijk dat baathebbers zoals grondeigenaren, ontwikkelaars,
bedrijven en particulieren deelnemen aan de bekostiging van structuurversterkende
mobiliteitsinfrastructuur. In andere landen leveren deze partijen zeker bij investeringen
in stedelijke gebieden een (substantiële) bijdrage (zie bijlage voor voorbeelden).
• Het geld in het Mobiliteitsfonds is in toenemende mate nodig voor instandhouding van
bestaande infrastructuur3 of is gereserveerd voor lopende aanlegprojecten die ook te maken hebben met financiële
tegenvallers. In de afgelopen jaren is de jaarlijkse verlenging van het Mobiliteitsfonds
hiervoor meerdere malen gebruikt. Geld dat in die jaren eigenlijk nodig was om nieuwe
ontwikkelingen op te vangen. Daarbij is er sprake van een aflopend budgettair kader
binnen het Mobiliteitsfonds: van circa 10,8 miljard euro in 2030, naar circa 9,7 miljard
euro in 2031 en vanaf 2032 tot en met einde looptijd fonds (2039) is gemiddeld 9,4
miljard euro in totaal per jaar begroot. Ook als percentage van het bruto binnenlands
product (bbp) zie je deze periode een trend naar beneden.
• Met het Nationaal Groeifonds en de impulsen voor woningbouw en mobiliteit zijn de
afgelopen jaren incidenteel middelen beschikbaar gesteld. Daarbij is onvoldoende rekening
gehouden met scopewijzigingen, tegenvallers, omgevingsfactoren, realistische doorlooptijden
en instandhoudingskosten. Dit leidt bij de uitwerking in de MIRT-verkenning en planfase
tot vertraging en moeizame gesprekken over de dekking van de extra kosten.
Handelingsperspectief
Het onderzoeken, voorbereiden en uitvoeren van structuurversterkende projecten kent
doorlooptijden van 10 tot 25 jaar. Vanuit de inventarisatie is een aantal mogelijkheden
in beeld gekomen om de huidige praktijk te verbeteren. Hierbij is niet één handelingsperspectief
leidend, maar biedt de combinatie van onderstaande een handelingsperspectief voor
het tot uitvoering brengen van structuurversterkende projecten.
1. Werk vanuit een langetermijnperspectief dat zekerheid biedt en houdt hier aan vast
Naast een nationale ruimtelijke strategie – zoals weergegeven in de Ontwerp Nota Ruimte
– vraagt de bevolkingsgroei om structurele en langjarig afgestemde keuzes, programmering
en bekostiging van infrastructuur. Een voorspelbare langetermijnkoers draagt bovendien
bij aan korte termijn uitvoering. Partners zoals VNG, Aedes, Bouwend Nederland en
NEPROM geven aan dat verhoging van de bouwproductie en het investeringsklimaat gebaat
zijn bij koersvastheid en een actieve meerjarige regie vanuit het Rijk.
Door aan de voorkant duidelijkheid te creëren over benodigde structuurversterkende
projecten voor de komende 20 jaar en deze realistisch in de tijd – en binnen de wettelijke
kaders vanuit onder andere het behoud van natuur – uit te zetten binnen de beschikbare
budgetten bieden we duidelijkheid aan (mede)overheden en de markt. Door zekerheid
kunnen uitvoerders zich organiseren op de opgave en met medeoverheden doelmatig voorbereidingen
treffen.
2. Maak keuzes voor voldoende structurele uitvoeringscapaciteit en zet in op productiviteitsgroei
In 2023 is in opdracht van Rijkswaterstaat uitgebreid onderzoek gedaan door SEO naar
het arbeidsaanbod in de infrasector. Het arbeidsaanbod in de infrasector beweegt mee
met de economische conjunctuur, maar omvat in relatieve zin een constant deel van
de totale werkgelegenheid in Nederland. Arbeidsaanbod uit opleidingen is met anderhalf
procent van de werkgelegenheid in de infrasector een beperkte groep, terwijl de jaarlijkse
zijinstroom 4 procent van de werkgelegenheid betreft en via arbeidsmigratie 6 procent.
Uit dit onderzoek is gebleken dat op basis van de huidige trendontwikkelingen het
totale arbeidsaanbod in de infrasector niet veel meer zal toenemen richting 2035,
waardoor zijinstroom nog belangrijker wordt om maatschappelijke opgaven rond infrastructuur
en woningbouw te realiseren. Ook is het van belang om te blijven zoeken naar manieren
om arbeidsbesparingen in de infra- en bouwsector door te voeren. De behoefte aan buitenlandse
arbeidskrachten moet in samenhang worden afgewogen met doelstellingen op andere maatschappelijke
opgaven (bijvoorbeeld rakend aan de digitale en energie transitie), naast de doelstelling
om een gerichter arbeidsmigratiebeleid te voeren en gematigde bevolkingsgroei te bewerkstelligen.
De aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt vraagt om keuzes en een gerichte langetermijnstrategie,
zeker bij een vergrijzende bevolking. Met keuzes en prioritering door de overheid
kan de capaciteit vanuit de markt naar verwachting meegroeien. Hiernaast geven bouwbedrijven
aan dat het verbeteren van productiviteitsgroei de belangrijkste oplossing is voor
het vergroten van uitvoeringscapaciteit. Volgens hen moet daarvoor steviger ingezet
worden op standaardisatie, continuïteit en voorspelbaarheid van de bouwstroom, slimmer
aanbesteden, digitalisering en innovatie.
Met het oog op de stikstofproblematiek is het van belang dat op korte termijn keuzes
worden gemaakt zodat de vergunningverlening weer op gang kan komen. Op 25 april 2025
is een startpakket aangekondigd. Op 16 september is uw Kamer door de Minister van
LVVN geïnformeerd over het vervolgpakket «Nederland van het slot». Met dit vervolgpakket
zet het kabinet vervolgstappen met het op gang brengen van de vergunningverlening,
maar er zijn meer maatregelen nodig om de vergunningverlening volledig los te trekken.
Voor de wegprojecten blijft stikstof een grote belemmering. Omdat OV-projecten in
de gebruiksfase niet leiden tot stikstofuitstoot worden deze minder geraakt. Per project
wordt in de verkenning en planfase in beeld gebracht welke eventuele maatregelen nodig
zijn om mogelijke negatieve effecten op de natuur te voorkomen. Netcongestie blijft
een uitdaging voor de uitvoering van structuurversterkende projecten. Om de netcongestie
aan te pakken is het Landelijk Actieprogramma Netcongestie ontwikkeld. Het Ministerie
van KGG en de netbeheerders hebben extra middelen vrijgemaakt voor het verzwaren van
het energienetwerk en het oplossen van netcongestie in de komende 10 tot 15 jaar.
Ook hier is schaarste aan (technisch) personeel. Netcongestie heeft met name een link
met structuurversterkende spoorprojecten, maar heeft uiteraard ook invloed op de woningbouw
zelf.
3. Verken mogelijkheden om het proces van opstart en beheersing van structuurversterkende
projecten te verbeteren
De structuurversterkende projecten zorgen voor nieuwe ontwikkelingen, waarbij de baten
veelal later in de tijd optreden en veelal samenhangen met flankerend beleid bij de
bouw van woningen, economische ontwikkelingen en locatiekeuzes van voorzieningen.
Anders gezegd is er meer nodig dan alleen infrastructuur om te spreken van een succesvol
project. Het proces van besluitvorming over infraprojecten is beschreven in het MIRT.
Hierin zijn onder andere regels opgenomen wat ervoor nodig is om projecten te starten.
We hebben in essentie een goed werkend MIRT-proces. Bij dit proces geldt: indien voldoende
middelen gereserveerd zijn, kan verder worden gewerkt aan het project. Dit om verkeerde
bestuurlijke verwachtingen te voorkomen en overcommittering tegen te gaan. Dit houdt
onder meer concreet in dat voor de start van een verkenning zicht moet zijn op minimaal
75% van de geraamde kosten voor het project. Zo lang er onvoldoende middelen gereserveerd
zijn stokt de voorbereiding van deze projecten en lopen ook de woningbouwplannen vertraging
op.
Het is voor de start van de verkenning bij grote complexe projecten niet altijd mogelijk
een goede inschatting te maken van de kosten en baten. Ruimtelijke inpassing en varianten
kunnen soms maar beperkt worden uitgewerkt waardoor kansen voor alternatieve bekostiging
worden gemist. Dit zijn onderzoeken die bij voorkeur in een MIRT-verkenning plaatsvinden
omdat er dan een formele mogelijkheid is tot inspraak van belanghebbenden en leidt
tot een beter beheersbaar project vanuit de optiek van de uitvoeringsorganisaties.
Het is daardoor in de huidige situatie voorafgaand aan de MIRT-verkenning soms moeilijk
te zeggen of een structuurversterkend project kans van slagen heeft en welke partijen
zich hieraan willen committeren.
De huidige situatie zorgt daarmee voor een dilemma voor grote complexe projecten waarvan
de realisatie vele jaren in beslag neemt.
Het kabinet onderzoekt een oplossing hiervoor, zodat genoeg beslisinformatie beschikbaar
is om tot een goede afweging te komen zonder verwachtingen te wekken die niet waargemaakt
kunnen worden. Het is noodzakelijk om te zorgen voor een strakke afbakening en selectieve
toelating van structuurversterkende projecten. Niet alles kan tegelijk. De projecten
moeten (uiteindelijk) van dekking zijn voorzien, voordat er een definitief besluit
tot doorgang van een project kan worden genomen en met de uitvoering gestart kan worden.
Op dit moment ontbreekt het in het Mobiliteitsfonds aan middelen om dergelijke grote
structuurversterkende projecten te kunnen bekostigen. Uiteindelijk is het aan een
volgend kabinet om te besluiten of zij middelen beschikbaar stelt voor één of meerdere
structuurversterkende projecten.
4. Zorg structureel voor voldoende middelen in een realistisch kasritme en voorkom
incidentele budgetten
Het is belangrijk voor de toekomst structureel en gericht middelen te begroten voor
infrastructuur en structuurversterkende projecten. Dit kan bijvoorbeeld neerkomen
op een «spaarsysteem» middels structurele reserveringen op het Mobiliteitsfonds, wat
in lijn met de expertgroep Realistisch Ramen in een realistisch uitvoerbaar kasritme
zal moeten gebeuren4. De afgelopen jaren hebben laten zien dat toevoeging van incidentele projectbudgetten
(zoals voor de Lelylijn en het doortrekken van de Noord/Zuidlijn) niet automatisch
tot uitvoering van projecten leidt. Daarnaast zijn incidentele budgetten te ambitieus
begroot waardoor dit geld niet kon worden uitgegeven of naar latere jaren werd verschoven.
Dit concludeert ook de expertgroep Realistisch Ramen.
Het structureel reserveren kan op verschillende wijzen: een structurele ophoging vanaf
een bepaald moment of een verhoging van de extrapolatie – ook wel jaarlijkse verlenging
– van het Mobiliteitsfonds. Het is aan een volgend kabinet om hierover te beslissen
en om de hoogte en het jaar te bepalen wanneer een eventuele verhoging ingaat. Door
het structureel ophogen kan een langjarige projectenportefeuille gemaakt worden die
voorspelbaarheid en zekerheid biedt aan de markt en overheidspartijen. Door te werken
met een structurele ophoging vanaf 2031 heeft de markt de tijd om in te spelen op
de extra investeringen in infrastructuur en de daarvoor benodigde middelen (arbeid,
materialen, machines, etc.). Dit voorkomt onrealistische incidentele budgetten die
niet in de veronderstelde jaren uitgevoerd kunnen worden. Het heeft geen zin om het
budget voor 2030 op te hogen voor specifiek nieuwe structuurversterkende projecten
vanwege de niet beschikbare uitvoeringscapaciteit5. Rijkswaterstaat heeft laten zien dat er nog wel enige ruimte is om de omvang van
de onderhoudswerkzaamheden te verhogen voor 20306. In de breedte is het van belang dat de jaarlijkse productie stapgewijs te verhogen.
Voorbeeld structurele ophoging Mobiliteitsfonds
Om een idee te geven hoe een structurele verhoging eruit kan zien, is hieronder een
indicatief voorbeeld opgenomen. Met een structurele ophoging van € 1 miljard in 2031
oplopend naar € 2,5 miljard in 2050 kan € 35 tot € 50 miljard extra worden gereserveerd.
Deze ophoging zorgt vanaf 2030 voor een stabiel beschikbaar jaarlijks totaalbudget
van circa € 11 tot € 12 miljard binnen het Mobiliteitsfonds. Hierop kan de markt de
komende jaren inspelen en zich voorbereiden. Van dit budget kunnen voor 2050 bijvoorbeeld
enkele structuurversterkende projecten, diverse kleinere projecten, het dual use versterken
van militaire corridors en benodigde onderhoudswerkzaamheden worden gerealiseerd.
Hierbij kan op basis van een ingroeipad een indicatieve verdeling worden gehanteerd
van € 0,5 tot € 1 miljard voor nieuwe aanlegprojecten en € 0,5 tot € 1,5 miljard voor
instandhouding. Dit zou betekenen dat er de komende decennia circa € 10 tot 20 miljard
beschikbaar komt voor nieuwe structuurversterkende infrastructuur. Uiteraard zijn
deze bedragen indicatief en ter illustratie. De benodigde jaarlijkse omvang van het
Mobiliteitsfonds is hierboven stabiel verondersteld, maar dit fluctueert over de tijd.
De verwachting is dat de instandhoudingsopgave ook na 2030 nog verder zal toenemen.
Tegelijkertijd is ook de maximale absorptiecapaciteit bij de uitvoeringsorganisaties
en de markt beperkt. Dit kan daarmee impact hebben op de benodigde structurele verhoging
of de ruimte voor nieuwe projecten.
Alternatieve bekostiging
Naast bekostiging vanuit overheden zijn er kansen voor bijdragen vanuit baathebbers.
Partijen zoals grondeigenaren, ontwikkelaars, bedrijven en particulieren profiteren
van investeringen in mobiliteitsinfrastructuur in hun directe omgeving. Denk aan een
betere bereikbaarheid, private investeringsmogelijkheden of waardevermeerdering van
vastgoed. Het betrekken van baathebbers bij de bekostiging van infrastructuur sluit
aan bij het profijtbeginsel: wie profiteert van een overheidsvoorziening, draagt naar
verhouding bij aan de kosten ervan. Het inzetten van deze vormen van bekostiging is
kansrijk, maar zal lang niet de volledige kosten dekken. Publiek geld blijft dus nodig.
De vorm en omvang van alternatieve bekostiging dient per project en gebied specifiek
te worden uitgewerkt. In gebieden waar sprake is van autonome demografische en economische
groei zijn de mogelijkheden voor alternatieve bekostiging groter dan in regio’s waarbij
meer stimulering vanuit de overheid nodig is. Opties voor bekostiging door baathebbers
zijn uitgewerkt in de bijlage van deze brief. Hiermee wordt invulling gegeven aan
de toezegging van het lid Stoffer (SGP) bij het commissiedebat MIRT van 2 juli 2025.
Aandachtspunten
Bij het onderzoek naar een langetermijnperspectief zijn de volgende aandachtspunten
naar voren gekomen:
• Bovenstaande oplossingsrichtingen zijn geen keuzemenu, maar zijn allemaal nodig om
echt stappen te kunnen zetten.
• Houdt voldoende rekening met de grote opgave bij beheer en onderhoud om het afgesproken
basiskwaliteitsniveau te waarborgen voordat gestart wordt met aanleg van nieuwe infrastructuur.
De Staat van de Infrastructuur rapportage die uw Kamer jaarlijks ontvangt, laat zien
dat de conditie van de netwerken zichtbaar en meetbaar verslechtert. Het is daarom
van belang dat het maakbare productievolume op instandhouding omhooggaat. Daarbij
zijn genoeg beschikbare middelen van belang en genoeg beschikbare arbeidscapaciteit.
De start van nieuwe langjarige en structuurversterkende aanlegprojecten mag niet ten
koste gaan van arbeidskrachten die juist nodig zijn voor instandhouding. De diverse
infrastructurele ambities ten aanzien van onder meer de instandhouding, aanleg van
nieuwe infrastructuur, woningbouw en de energietransitie zullen daarom in onderlinge
samenhang moeten worden beschouwd.
• Realisme in ambities is cruciaal bij een structurele ophoging van middelen, juist
om teleurstellingen achteraf te voorkomen. De opstapeling van wensen en projecten
met onvoldoende middelen is contraproductief. Daarbij geldt dat investeringsimpulsen
door recente kabinetten ook te ambitieus in tijd waren begroot, zoals ook aangegeven
door de expertgroep Realistisch Ramen.
• Om meer langjarige zekerheid voor markt en medeoverheden te bieden is het verstandig
om spaarmiddelen voor aanleg van structuurversterkende infra voor woningbouw separaat
te verantwoorden op het Mobiliteitsfonds en te koppelen aan de ambities uit de Ontwerp
Nota Ruimte. Zo kunnen deze middelen niet zonder meer naar andere prioriteiten vloeien
en is brede afstemming in het kabinet nodig over de inzet van deze middelen.
• Vanwege de schaarste aan uitvoerend personeel is efficiënte omgang met huidige capaciteit
en inzet op vergroting arbeidsproductiviteit en -capaciteit van groot belang. Dit
dient in onderlinge samenhang beschouwd te worden met andere infrastructurele ambities,
zoals instandhouding infra, woningbouw en de energietransitie. Van belang is met name
om langjarig duidelijkheid te verschaffen zodat de sector en uitvoeringsorganisaties
zich kunnen voorbereiden op een hogere productie. In gesprek met de sector kunnen
maatregelen besproken worden die de productiviteit vergroten, zoals door standaardisering,
betere vergunningverlening, bundeling van opdrachten, digitalisering en innovatie.
• Ook voor de toekomstige versterking van de weerbaarheid van Nederland wordt gekeken
naar structurele investeringen in o.a. infrastructuur. Dit geldt voor zogenaamde Host
Nation Support-taken en de militaire corridors en investeringen in het kader van het
Nationaal Programma Ruimte voor Defensie.
Vervolg
Het is aan een volgend kabinet om – in aansluiting op de Ontwerp-Nota Ruimte – besluiten
te nemen over een langjarig gerichte strategie voor programmering en bekostiging van
infrastructuur. De probleemanalyse, de lijst met mogelijke structuurversterkende projecten,
varianten van alternatieve bekostiging en de in deze brief geschetste oplossingsrichtingen
dragen hieraan bij.
Om Nederland voor de toekomst bereikbaar, weerbaar, en economisch sterk en vitaal
te houden zijn gerichte keuzes nodig. Woningbouw op grote schaal is alleen mogelijk
als nieuwe gebieden goed bereikbaar zijn. Gezien de samenhang tussen woningbouw en
infra en gelet op de lange doorlooptijden is het nodig om als Rijk regie te nemen
op structuurversterkende infraprojecten met een langetermijnperspectief om Nederland
ook in de toekomst veilig, leefbaar en bereikbaar te houden. Tegelijkertijd blijft
gecontinueerde inzet op ontsluiting van woningbouw op de korte termijn (WoKT) en de
middellange termijn – alswel het opvangen van bestaande tekorten op infrastructuur
van belang om zo snel en zo veel mogelijk bereikbare woningen te bouwen in heel Nederland.
Ter beantwoording van de motie Welzijn/Vijlbrief7 wordt verkend hoe een investeringskader hierop kan worden ingericht.
De Ontwerp-Nota Ruimte geeft een beeld van mogelijke structuurversterkende projecten
voor de lange termijn. Indien de Kamer en een volgend Kabinet de volgende stap wil
zetten op het komen tot uitvoering van structuurversterkende projecten is het advies
om een ontwikkelstrategie op te stellen in nauwe samenwerking met de Nota Ruimte,
waarbij de in de Ontwerp-Nota Ruimte benoemde structuurversterkende projecten uitgezet
worden in de tijd, zodat voorafgaand aan de besluitvorming van een structuurversterkend
project een realistische inschatting wordt gemaakt van benodigde middelen en mogelijke
belemmeringen ten aanzien van stikstof, arbeidscapaciteit en andere op te lossen knelpunten.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
R. Tieman
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. Tieman, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening