Brief regering : Advies procesregisseur over clustering omroepen in omroephuizen
32 827 Toekomst mediabeleid
Nr. 373 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2025
Op 4 april heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over zijn plannen voor
de hervorming van de landelijke publieke omroep.1 Deze plannen vloeiden voort uit het regeerprogramma van dit kabinet. Op 14 april
vond een notaoverleg plaats over de plannen (Kamerstuk 32 827, nr. 368). Uit dit debat bleek dat er breed draagvlak bestaat in de Kamer om de landelijke
publieke omroep te hervormen. In datzelfde debat is aan de Kamer toegezegd een onafhankelijk
procesregisseur aan te stellen. Deze procesregisseur heeft als opdracht gekregen te
onderzoeken op welke wijze de huidige omroepen zich zouden kunnen clusteren tot omroephuizen.
Op 28 mei is uw Kamer aanvullend geïnformeerd over deze opdracht en de kaders voor
de clustering.2
Inmiddels is het advies van de procesregisseur gereed en kan ik dat met uw Kamer delen.
Het advies is bijgevoegd bij deze brief. Ik dank de procesregisseur en zijn team voor
het advies dat zij hebben opgeleverd. Ik ga in deze brief in op de kern van het advies
en hoe het zich op hoofdlijnen verhoudt tot de kaders die eerder met uw Kamer zijn
gedeeld. Tot slot sta ik ook stil bij de vervolgstappen.
Het advies van de procesregisseur en de recente publiciteit laten zien dat het de
omroepen tot nu toe niet is gelukt om gezamenlijk tot een breed gedragen clustering
te komen. Ondanks de uitgesproken bereidheid om samen te werken, wordt er verschillend
gedacht over de invulling van de gestelde kaders en blijken er verschillen in belangen
en voorkeuren te zijn. Daarom is het van belang dat de politiek richting geeft en
de eerder geformuleerde kaders verder verheldert en aanscherpt, zodat de publieke
omroep als geheel duurzaam sterk en goed bestuurbaar kan worden georganiseerd, in
het belang van zijn maatschappelijke opdracht.
Gevolgd proces
De procesregisseur is op basis van de kaders zoals geschetst in bovengenoemde Kamerbrieven
aan de slag gegaan met het verkennen van de mogelijkheden tot clustering van omroepen
in omroephuizen. Daartoe heeft hij in verschillende gespreksrondes met alle huidige
(aspirant-)omroepen en de NPO gesproken. Daarnaast is onder andere gesproken met de Centrale
Ondernemingsraad (COR) van de landelijke publieke omroep, de Nederlandse Contentproducenten
(NCP), de heer Pieter van Geel van het Adviescollege Publieke Omroep en BCG.
Op basis van deze input zijn verschillende varianten van de clustering uitgewerkt,
die gepresenteerd zijn aan omroepen en in een volgende ronde weer met betrokken partijen
besproken zijn.
De NTR heeft ervoor gekozen niet mee te doen in het clusteringsproces. Zij onderzoeken
eerst de optie om aansluiting bij de NOS te realiseren. In dit kader zijn diverse
gesprekken tussen NOS en NTR gevoerd, maar dit onderzoek is nog niet afgerond. Verder
heeft de procesregisseur de huidige aspirant-omroepen (Ongehoord Nederland en Omroep
Zwart) niet opgenomen in de verschillende varianten die zijn besproken. Zoals eerder
aangegeven komt elke omroepvereniging in aanmerking voor een plek in een omroephuis,
ook de aspirant-omroepen. De procesregisseur geeft aan dat de plaatsing van beide
aspirant-omroepen in een specifieke clustering aan de orde zou kunnen zijn na de in
het voorjaar van 2026 voorziene evaluatie van beide omroepen door de evaluatiecommissie.
Kern van het advies
De procesregisseur en zijn team hebben in een relatief kort tijdsbestek met veel verschillende
partijen gesproken om te komen tot een advies over een voorgenomen clustering die
zowel voldoet aan de meegegeven kaders als op voldoende draagvlak kan rekenen. Zij
komen in het advies tot de conclusie dat deze variant niet volledig gevonden is. Alle
omroepen zijn het met elkaar eens dat het huidige bestel aangepast moet worden. De
sluiting van het bestel en de vorming van omroephuizen kan op zichzelf rekenen op
draagvlak onder de huidige omroepen. Er is breed welwillendheid om mee te denken en
werken aan deze hervorming. Het moet echter ook benoemd worden dat niet alle omroepen
het eens zijn met elk van de kaders waarbinnen deze aanpassing vormgegeven zou moeten
worden. Ook wordt verschillend gedacht over welke variant van clustering de voorkeur
heeft. Dit bleek ook uit de recente media-uitingen van de omroepen zelf.
Het advies benoemt vervolgens twee specifieke varianten van clustering die niet op
volledig draagvlak kunnen rekenen bij alle omroepen en niet geheel voldoen aan alle
kaders, maar wel enige mate van draagvlak hebben en voldoen aan een deel van de kaders.
Dit betreft een variant van vijf omroephuizen en een variant van vier omroephuizen.
Er zijn ook varianten die beter voldoen aan de gestelde kaders maar op weinig draagvlak
kunnen rekenen. Daarnaast vermeldt het advies dat een deel van de omroepen een variant
met drie omroephuizen het meest geschikte model acht, hoewel het aantal van drie omroephuizen
buiten de eerder gedeelde kaders valt. Daarnaast brengt deze variant een grotere bestuurlijke
complexiteit binnen het omroephuis zelf met zich mee omdat een groter aantal partijen
daarin verenigd moet worden.
Ten slotte benoemt het advies een aantal elementen voor een vervolgproces dat op basis
van dit advies in gang zou kunnen worden gezet. Dit zou kunnen leiden tot meer gedragen
varianten voor clustering die beter voldoen aan de kaders. Onderdeel van dit proces
zou onder andere het aanscherpen van de kaders moeten zijn met daarbij uiteraard genoeg
oog voor het belang van de pluriformiteit van het aanbod, naast het onderzoeken wat
er nodig zou zijn voor de zogeheten fusieomroepen en stand-alone omroepen om te overwegen
met elkaar in een omroephuis samen te gaan.3
Ik merk daarbij op dat een hervorming van deze omvang nooit zonder ongemak of teleurstellingen
bij bestaande partijen vorm zal krijgen. Als stelselverantwoordelijk Minister heb
ik echter het maatschappelijk belang van de publieke omroep als geheel te waarborgen.
Verhouding tot de kaders
In eerdergenoemde brieven is het belang benoemd van het beschouwen van de hervorming
als een samenhangend pakket aan maatregelen die nauw met elkaar samenhangen. Het aanpassen
van afzonderlijke onderdelen kan ervoor zorgen dat de optelsom niet langer klopt en
leidt tot een ineffectieve hervorming. Zo is het clusterproces en het verminderen
van de bestuurlijke drukte vormgegeven vanuit het uitgangspunt dat het bestel wordt
gesloten voor nieuwe organisaties. Als dit laatste niet langer het geval zou zijn,
is de clustering met de nu gestelde kaders geen effectieve maatregel. Dit is slechts
een voorbeeld van samenhang die op veel plekken in de hervorming terugkomt, en geldt
ook voor de clustering zelf. Het is om die reden dat de Kamerbrief over de clustering
van 28 mei stelt dat omroepen weliswaar zelf gaan over met wie zij uiteindelijk wensen
samen te gaan binnen een omroephuis, maar dat dit wel binnen de gestelde kaders zou
moeten gebeuren. Alleen op die manier wordt de publieke omroep als geheel duurzaam
versterkt.
De procesregisseur constateert in zijn advies dat er geen variant gevonden is die
voldoet aan alle geschetste kaders. Ook speelt er bij mogelijke varianten een aantal
overkoepelende vragen:
– Nog niet alle partijen hebben een plek gevonden in de voorgestelde variant. Het is
de vraag of het eventueel op een later moment toevoegen van partijen aan de varianten,
bijvoorbeeld de aspirant-omroepen, leidt tot het opnieuw moeten overwegen van alle
combinaties. Dit omdat niet alleen het afzonderlijke omroephuis een logisch geheel
moet vormen, maar ook het geheel aan omroephuizen. Een verschuiving in het ene huis
kan dus leiden tot noodzakelijke verschuivingen in andere huizen.
– Het is de vraag of bij de verschillende voorgestelde varianten van omroephuizen in
voldoende mate voldaan wordt aan het criterium van passende inhoudelijke verwantschap.
Dit is belangrijk omdat het omroephuis alleen zo als één geheel kan opereren. Het
risico van het ontstaan van «mini NPO’s» waarbinnen concurrentie binnen het huis bestaat
om middelen en aanbod, blijft dan bestaan. Dit risico is in sommige varianten aanzienlijk
groter dan in andere varianten, maar nooit helemaal onvermijdelijk.
– Sommige partijen lijken steun voor een bepaalde variant uit te spreken op voorwaarde
dat er afstand kan worden gedaan van een aantal van de eerder gedeelde kaders. Zo
willen niet alle partijen dat het omroephuis een stichting is waarbij alle medewerkers
in dienst zijn van het omroephuis.
– Zoals in het advies van de procesregisseur vermeld, zijn er wellicht een tweetal varianten
die op draagvlak kunnen rekenen in de zin dat er een mogelijkheid bestaat dat omroepen
vrijwillig tot de vorming van deze omroephuizen zouden kunnen komen. Echter hebben
verschillende omroepen andere voorkeursvarianten en kan deze vrijwilligheid enkel
in stand worden gehouden als aan een aantal kaders niet voldaan hoeft te worden, zoals
aangegeven in het punt hierboven.
Ik constateer op basis van het advies en de voorstellen voor een vervolgproces dat
er door alle partijen binnen de publieke omroep heel serieus is nagedacht over het
zetten van een stap richting omroephuizen. Dat toont hun welwillendheid om verder
te werken aan deze hervorming en dat vind ik positief. Ik zie ook dat sommige omroepen
in Hilversum concrete stappen aangekondigd hebben. Zo hebben sommige omroepen kenbaar
gemaakt met elkaar een omroephuis te willen vormen of welk aantal zij het meest wenselijk
vinden. Ik wil benadrukken dat het aan de politiek is om de bredere hervorming en
de kaders waaraan omroephuizen moeten voldoen invulling te geven. Deze kaders, waaronder
het wettelijk vastgelegde aantal omroephuizen, zullen hun beslag krijgen in de Mediawet
2008. Binnen deze wettelijke kaders is het aan omroepen om in een logische clustering
op te gaan in de verschillende omroephuizen. Het advies laat zien dat de politiek
aan zet is om duidelijkheid te geven over de precieze kaders. Ik vind het daarom niet
verstandig dat omroepen vooruitlopend hierop nu al zelfstandig stappen zetten om een
omroephuis te vormen en wil hen dan ook oproepen dit niet te doen. Ik zal hierover
op korte termijn met hen in gesprek treden.
Temeer omdat deze stappen de ruimte beperken om uiteindelijk tot een samenhangend
totaalplaatje te komen. De afspraken die nu tussen omroepen worden gemaakt, kunnen
er immers toe leiden dat de resterende omroepen in de vervolgstappen van de herziening
minder mogelijkheden hebben om op een logische en evenwichtige manier samen te clusteren.
Daarmee wordt het moeilijker om te komen tot een inrichting van het geheel die past
bij de door het kabinet gestelde kaders en doelstellingen van de hervorming. Om tot
een gedragen en werkbare uitkomst te komen, is het daarom wenselijk dat vervolgstappen
zoveel mogelijk met duidelijke kaders en het totaalplaatje voor ogen worden gezet.
Ik ben blij dat dit advies er nu ligt. Deze input kan nu een plek krijgen in het wetsvoorstel
waaraan doorgewerkt wordt, zodat er duidelijkheid komt over de kaders.
Vervolgstappen komende periode
Zoals gezegd wordt de komende periode doorgewerkt aan de bredere hervorming van de
landelijke publieke omroep en bijbehorend wetsvoorstel. Dit advies wordt daarbij nu
als input meegenomen. Dat alles binnen de kaders die eerder met uw Kamer zijn gedeeld,
en er zullen uiteraard geen onomkeerbare stappen genomen worden zonder met uw Kamer
daarover in overleg te treden. Vanzelfsprekend blijft mijn departement in de tussentijd
met omroepen en NPO in gesprek. In deze gesprekken zullen ook de elementen worden
meegenomen waarvan de procesregisseur in zijn advies aangeeft dat het goed is als
een vervolgproces hier aandacht aan geeft.
Ik vind het belangrijk dat er doorgewerkt wordt, omdat we bij deze hervorming geen
tijd te verliezen hebben. Een nieuwe concessieperiode gaat in op 1 januari 2029. Dat
betekent dat voor die tijd het volledige parlementaire proces van wetgeving doorlopen
moet zijn, en de betrokken partijen vervolgens genoeg tijd moeten krijgen om de hervorming
daadwerkelijk te implementeren in hun organisaties. Om hiervoor voldoende tijd te
creëren zou het wetgevingsproces in de zomer van 2027 afgerond moeten zijn. Dat is
voor een grote stelselherziening als het type dat nu wordt voorgesteld binnen het
geschetste tijdpad zeer uitdagend. Als deze planning niet gehaald wordt, is het eerstvolgende
moment dat de landelijke publieke omroep hervormd kan worden de start van de volgende
concessieperiode: 1 januari 2034.
De grote uitdagingen waar de publieke omroep voor staat in het kader van zichtbaarheid,
vindbaarheid en herkenbaarheid, én de noodzaak om het aantal bestuurlijke spelers
drastisch terug te brengen en rust in het bestel te creëren, laten een dergelijk uitstel
niet toe. Dit wordt ook door omroepen en NPO zo gevoeld. Nu is gebleken dat er verschillende
opvattingen bestaan over hoe de hervorming precies moet worden gerealiseerd, is het
des te belangrijker dat de politiek meer regie pakt door ervoor te zorgen dat het
wetsvoorstel duidelijke kaders bevat. De publieke omroep met al zijn makers en medewerkers
vervult een cruciale rol in onze democratie en die moeten we ook voor de toekomst
garanderen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Moes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Moes, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap