Brief regering : Besluit kabinet over CETS 216 - het Verdrag van de Raad van Europa tegen handel in menselijke organen
32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid
Nr. 420 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 oktober 2025
Met deze brief wil ik u, mede namens de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport
en de Minister van Buitenlandse Zaken, informeren over het principebesluit om direct
te starten met de goedkeuringsprocedure van het op 25 maart 2015 te Santiago de Compostela
tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa tegen handel in menselijke organen
(RvE 216; hierna: het Verdrag).1 De brief is tevens een reactie op de motie van Tweede Kamerleden Krul en Slacht-Tichelman
om op korte termijn duidelijkheid te geven over de goedkeuring van het Verdrag.2
Illegale orgaanhandel en de Raad van Europa
Illegale orgaanhandel is een verwerpelijke misdaad. De wereldwijde vraag naar menselijke
organen voor transplantatiedoeleinden overstijgt al jaren het beschikbare aanbod.
Vanwege schaarste zijn wachtlijsten voor orgaantransplantatie ontstaan. Dit biedt
ruimte voor een illegale markt voor de handel in menselijke organen. Kwetsbare personen
kunnen worden gedwongen om organen af te staan. Gedwongen orgaanverwijdering is een
vorm van mensenhandel. Ook kan het onder slechte omstandigheden transplanteren van
een orgaan een gezondheidsgevaar betekenen voor de ontvanger. Door de aanhoudende
schaarste van organen blijft orgaanhandel een lucratieve activiteit voor criminelen
die vaak internationaal opereren. Deze orgaanhandel vormt daarmee een gevaar voor
donoren en ontvangers in binnen- en buitenland. Het is daarom van belang om internationale
samenwerking op dit gebied te faciliteren.
In 2021 is uw Kamer geïnformeerd over dit Verdrag, de verplichtingen die voortkomen
uit het Verdrag en ook de stand van zaken over het besluit over het wel of niet ondertekenen
ervan om uiteindelijke over te gaan tot het opstarten van de goedkeuringsprocedure.
In het kort heeft het Verdrag als doel het voorkomen en bestrijden van illegale orgaanhandel.3 Daartoe dienen verdragspartijen te beschikken over of te voorzien in specifieke wettelijke
strafbaarstellingen. Daarnaast vloeien er ook uitvoeringsverplichtingen voort uit
het Verdrag. Lidstaten worden opgeroepen, indien ze dit nog niet doen, tot effectieve
opsporing en vervolging van strafbare feiten, inrichting van preventieve maatregelen,
en internationale samenwerking.
Deze samenwerking vindt onder ander plaats op het gebied van vervolging en berechting
en deelname aan het Committee of the Parties, dat indien nodig samenkomt. Ook wordt opgeroepen tot de inrichting van een nationaal
contactpunt om (inter)nationale uitwisseling van informatie over criminele activiteiten
op het gebied van illegale orgaanhandel te faciliteren. Hier zal met de betrokken
partijen nog invulling aan worden gegeven. Over de voortgang van de implementatie
van het Verdrag wordt jaarlijks gerapporteerd door de Raad van Europa.
Proces voorafgaand aan besluit
In de brief van 2021 heeft het kabinet uw Kamer toegelicht dat zorgvuldig de wenselijkheid,
uitvoerbaarheid en meerwaarde van het Verdrag moet zijn onderzocht voordat gestart
kan worden met de goedkeuringsprocedure.4 In 2021 bestonden er nog onduidelijkheden waardoor deze afweging niet gemaakt kon
worden.
In 2021 was nog onvoldoende duidelijk of er sprake zou zijn van beleidsintensivering
voor politie en Openbaar Ministerie naar aanleiding van ratificatie van het Verdrag.
Uit de gesprekken die het Ministerie van Justitie en Veiligheid naar aanleiding hiervan
heeft gevoerd met zowel de Raad van Europa als de politie en het Openbaar Ministerie,
is gebleken dat er geen intensivering wordt verwacht van de werkzaamheden voor de
politie en het Openbaar Ministerie. Daarom hebben zowel politie als het Openbaar Ministerie
inmiddels geen bezwaar geuit om over te gaan tot de goedkeuring van het Verdrag.
Daarnaast is in de Kamerbrief van 2021 geconstateerd dat er een wetswijziging nodig
zou zijn om te kunnen voldoen aan het Verdrag. Specifiek gaat het om artikel 5 van
het Verdrag dat oproept tot een strafbaarstelling van het toepassen van een illegaal
verkregen orgaan. Een voorstel hiertoe is destijds gedaan door de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport als onderdeel van de Wet actualisering lichaamsmateriaalwetgeving.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is
deze strafbaarstelling geschrapt.5 De Raad van State adviseerde namelijk deze strafbaarstelling voor te leggen aan het
Openbaar Ministerie en politie voor deze strafbaarstelling in wetgeving op te nemen.
Conform dit advies is de strafbaarstelling voorgelegd aan het Openbaar Ministerie
en politie. Zij hebben opgemerkt dat bestaande strafbaarstellingen, waaronder de Wet
op Orgaandonatie (Wod) en artikel 273f Wetboek van Strafrecht, afdoende zijn om de
strafbaar gestelde gedraging al te kunnen aanpakken. Een wetswijziging blijkt dus
toch niet nodig om uitvoering te geven aan de bepalingen van het Verdrag.
Principebesluit en volgende stappen
Het kabinet ziet de wenselijkheid en meerwaarde van de ratificatie van het Verdrag
voor de strijd tegen illegale orgaanhandel en staat ook positief tegenover de uitvoerbaarheid
van de verdragsverplichtingen. Door de goedkeuring van het Verdrag kan het Koninkrijk
der Nederlanden namelijk inzetten op de nodige internationale samenwerking om illegale
orgaanhandel nog beter aan te pakken. Het stelt het Koninkrijk onder meer in staat
om te leren van best practices van andere bij het Verdrag aangesloten landen en internationale trends en ontwikkelingen
met betrekking tot orgaanhandel te bespreken. Naast deze internationale component
kan ratificatie ook bijdragen aan het verder vormgeven van de aanpak van orgaanhandel
op nationaal niveau. Zoals eerder aangegeven zien het Openbaar Ministerie en politie
geen uitvoeringsproblemen en ook is er geen wetswijziging nodig. Het kabinet neemt
daarom het principebesluit om de goedkeuringsprocedure te starten en zal in contact
treden met Caribisch Nederland en de Caribische landen binnen ons koninkrijk voor
medegelding.
Zodra de goedkeuringsstukken gereed zijn, zal het Verdrag ter instemming voor worden
gelegd aan de ministerraad, waarna een advies zal worden gevraagd aan de Afdeling
advisering van de Raad van State. Daarna zullende goedkeuringsstukken aan de Eerste
en Tweede Kamer worden voorgelegd. Indien beide Kamers het verdrag goedkeuren, kan
de regering het verdrag ratificeren.
Nadat het Verdrag in werking is getreden, zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid
deelnemen aan de jaarlijkse bijeenkomst van het Committee of the Parties. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal voor aanvang van elke bijeenkomst
input ophalen bij de verschillende departementen en uitvoeringsorganisaties en na
afloop een verslag uitbrengen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F. van Oosten, minister van Justitie en Veiligheid