Brief regering : Innovaties en vooruitgang in diervoeder
36 800 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2026
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 oktober 2025
Op 23 januari 2024 is uw Kamer geïnformeerd over het belang van een veerkrachtige
en duurzame productie van diervoeder zodat voldoende, veilig en duurzaam (dierlijk)
voedsel wordt geproduceerd (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 20). De inzet toen was om meer verschillende bronnen van diervoedergrondstoffen aan
te boren, zoals eiwitrijke gewassen uit Europa en reststromen. Zo wordt de EU niet
alleen minder afhankelijk van grondstoffen van buitenlandse leveranciers, maar wordt
de diervoederproductie ook veerkrachtiger en toekomstbestendiger. Hier zet ik nog
steeds op in, evenals de sector. In deze brief wil ik u informeren over de voortgang
van het project Duurzaam Diervoeder van Nevedi. Daarnaast praat ik u graag bij over
de rol van diervoeder in het reduceren van methaanemissie. Hier is nationaal, Europees
en internationaal steeds meer aandacht voor.
Diervoedersector loopt voorop in Europa
De Nederlandse mengvoederindustrie (Nevedi) heeft in mei 2022 een plan gepresenteerd
voor het project Duurzaam Diervoeder 2030, dat uiteindelijk in juli 2024 heeft geresulteerd
in een Monitor Duurzaam Diervoeder én doelen per dierlijke keten op een set van indicatoren
die betrekking hebben op:
– klimaat (carbon footprint),
– biodiversiteit (conversie vrije soja en palmolie),
– circulariteit (aandeel rest- en bijproducten en voormalig levensmiddelen in diervoeder),
en
– Europese herkomst (aandeel grondstoffen afkomstig uit Europa)
Ik heb Wageningen Social & Economic Research (WSER, voorheen WECR) gevraagd de haalbaarheid
en het ambitieniveau van de doelen van Nevedi te evalueren. Deze concludeert dat de
doelen in de Duurzaam Diervoeder Monitor grotendeels haalbaar te noemen zijn. Bij
een aantal sectoren en indicatoren zijn wel extra inspanningen nodig om de doelen
te bereiken. Zo vraagt het realiseren van de doelen met betrekking tot het percentage
rest- en bijproducten en voormalig levensmiddelen aanvullende acties met andere partijen
in de dierlijke productieketens. De beschikbaarheid van deze stromen én concurrentie
met energie- en meststoffensectoren om deze grondstoffen spelen daarbij een belangrijke
rol.
Ook is een vergelijking gedaan met andere Europese landen. Daarover concludeert WSER
dat Nevedi binnen Europa voorop loopt in het formuleren van kwantitatieve, meetbare
duurzaamheidsdoelen met KPI’s per deelsector en in het meten van prestaties van die
KPI’s. WSER raadt dan ook aan om de ervaringen te delen met andere Europese landen.
Dit is een mooi compliment voor de Nederlandse mengvoederindustrie.
De ambities die de mengvoederindustrie stelt komen overeen met de ambities van mijn
ministerie, zoals ook beschreven in mijn brief van 23 januari 2024 (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 20). De doelen van Nevedi en die van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur (LVVN) voor het gebruik van rest- en bijproducten en voormalig levensmiddelen
zijn echter niet vergelijkbaar. Dit komt omdat er uiteenlopende definities zijn gehanteerd.
Bij het opstellen van de doelen van LVVN zijn in deze categorie ook grondstoffen meegenomen
die niet geschikt zijn of worden gebruikt voor voedsel. Nevedi heeft reststromen gedefinieerd
op basis van economische allocatie, waarbij gekeken wordt naar de economische drijfveer
om iets te produceren. Hierdoor verandert in de tijd welke producten gezien worden
als reststroom. Deze definitie en de eerder genoemde schaarste en concurrentie op
reststromen, zorgen ervoor dat een doelstelling van 38% als ambitieus mag worden beschouwd.
Dit zijn de sectortotaal doelen uit het rapport van WSER naast die van LVVN:
Indicator
Doelen Nevedi voor 2030
Doelen LVVN voor 2030
Kg CO2-eq/ton diervoeder
– 34%
– 30%
% conversie-vrije soja en palmolie
100%
100%
% rest- en bijproducten en voormalige voedingsmiddelen
38%
70%
% grondstoffen uit geografisch Europa
78%
80%
Ik kijk tevreden naar de inspanningen van Nevedi en zal met interesse de vorderingen
rondom het behalen van de doelen volgen. Tegelijkertijd spoor ik de sector aan hun
verantwoordelijkheid te blijven nemen om de doelen ook daadwerkelijk te gaan halen
en daar waar mogelijk ambities aan te scherpen. Ook blijf ik graag in gesprek met
de sector om te onderzoeken of en hoe ik vanuit mijn rol kan ondersteunen in het behalen
van de doelen.
Kansen voor methaanreducerende voeraanpassingen
Methaanreducerende voeraanpassingen verlagen de uitstoot van methaan (CH4), een krachtig broeikasgas, en dragen bij aan een duurzamere veehouderij. In Europa
wordt het gebruik hiervan in verschillende lidstaten al gestimuleerd1. In de Kamerbrief Vervolgpakket «Nederland van het slot» (Kamerstuk 35 334, nr. 413) heb ik aangegeven extra te willen investeren in onder andere doelsturing op het
boerenerf en om vooruitlopend op bedrijfsemissienormen ammoniak- en broeikasgasemissies
stapsgewijs verder te verlagen. Ik denk daarbij ook aan onderzoek, (door)ontwikkeling
en toepassing van voer- en managementmaatregelen. Het totale pakket moet de komende
tijd nog verder worden uitgewerkt, maar ik zou graag het gebruik van methaanreducerende
voeraanpassingen willen stimuleren én kennis opdoen die benut kan worden in de uitwerking
van doelsturing.
Er zijn al diverse private initiatieven en pilots rondom het gebruik van deze toevoegingen
aan veevoer. Zo heeft FrieslandCampina met DSM en Agrifirm in 2022 een pilot gedraaid
met 158 melkveebedrijven met in totaal 20.000 koeien. De proef verlaagde de uitstoot
met ongeveer 10.000 ton CO2-eq. en liet zien dat het additief zonder merkbare effecten op diergezondheid, melkproductie
of melksamenstelling inpasbaar is.
Ongeveer 75–80% van de methaanuitstoot in de veehouderij is afkomstig van enterisch
methaan. Dit methaan komt voornamelijk vrij bij de vertering van voer in de pens van
melkvee en dat wordt uitgescheiden via de ademhaling of door boeren van de koe. Mondiaal
is al veel aandacht voor reductie van dit broeikasgas via innovatieve toevoegingen
aan het rantsoen van melkkoeien. Zo is er bijvoorbeeld methaanreductie te behalen
via het toepassen van 3-nitrooxypropanol, nitraat, vetten en rood zeewier.
Het is belangrijk om in Nederland verdere kennis en ervaring op te doen van deze innovaties,
om onze sterke positie te behouden en om te kunnen benutten in bedrijfsgerichte doelsturing.
Want hoewel deze voeraanpassingen bewezen effectief zijn, is er geen vaststaand percentage
methaanemissiereductie te garanderen omdat het effect afhankelijk is van verschillende factoren,
zoals de mate van weidegang en het aandeel snijmais in het rantsoen. Daarnaast laat
de praktijk ook zien dat methaanreducerende voeraanpassingen minimaal worden ingezet
binnen de sector omdat de kosten niet (volledig) worden gefinancierd in de markt.
Door meer grootschalige praktijkervaring op te doen, wordt kennis en ervaring opgedaan
over doelbereik, hoe kosten kunnen worden gedragen en over de acceptatie van het gebruik
van methaanreducerende voeraanpassingen. Dit ook in samenhang met andere landen waar
veel aandacht is voor de potentie van methaanreductie via veevoer.
Methaanreductie via het voeren van zeewier
Rood zeewier, met name de soort Asparagopsis taxiformis, kan de methaanuitstoot van vee drastisch verminderen. Asparagopsis taxiformis bevat namelijk de stof bromoform. Uit diverse studies blijkt dat bromoform de vorming
van methaan in de pens van koeien kan remmen. Omdat veel van deze studies gericht
zijn op het reductiepotentieel, en minder op de gevolgen voor het dier én de consument
van de melk van deze koeien, heb ik BuRO gevraagd een wetenschappelijk onderbouwd
advies uit te brengen over de gezondheidseffecten op mens en dier wanneer dit zeewier
toegevoegd wordt aan het rantsoen van melkvee. Methaanreducerende voeraanpassingen
moeten namelijk voldoen aan de wettelijke eisen die gelden voor diervoeder: voer moet
veilig zijn, en geen nadelige effecten hebben voor milieu en dierwelzijn. Dat betekent
dat niet alleen voedselveiligheid, maar ook diergezondheid en -welzijn een basisvoorwaarde
zijn waar diervoeder aan moet voldoen zoals ook vastgelegd in de Europese wetgeving
(Vo. 767/2009).
Het BuRO-rapport concludeert dat het onwaarschijnlijk is dat het toevoegen van zeewier
aan het voer van koeien zal leiden tot bromoformgehalten in koemelk die risico’s opleveren
voor de gezondheid van de mens. De stof bromoform komt wel in de melk terecht, maar
de hoeveelheid die schadelijk is voor de mens ligt ruim 7x boven de gehaltes die in
de literatuur worden gerapporteerd. De gerapporteerde gehaltes komen o.a. uit studies
waar de dieren een hoeveelheid zeewier kregen waarbij de methaanemissie verminderde.
Daarnaast komt bromoform niet meetbaar terecht in het vlees schapen en koeien; bij
geiten is hier geen onderzoek over gevonden.
Wel concluderen de onderzoekers dat er een risico bestaat voor de veiligheid van koeien
en schapen bij het gebruik van zeewier, omdat onderzoeken aantonen dat bromoform in
de effectieve concentraties de pens al binnen enkele weken kan beschadigen. BuRO laat
echter ook weten dat onvoldoende informatie beschikbaar is om de precieze risico’s
op maagbeschadiging te bepalen. Zo is het namelijk nog niet mogelijk om te berekenen
vanaf welke hoeveelheden zeewier in het voer er negatieve effecten zijn te verwachten
op de gezondheid van het dier. Met andere woorden: er kan nog geen maximale dosering
worden vastgesteld. Ook over de lange termijn gevolgen van langdurig gebruik van zeewier
is onvoldoende bekend. BuRO adviseert dan ook meer onderzoek te doen. Tot slot adviseert
BuRO om dierwelzijn, diergezondheid en volksgezondheid altijd te betrekken bij diervoederinnovaties
gericht op het behalen van klimaatdoelen. En om de diervoederwetgeving te herzien,
zodat diervoedergrondstoffen die een actieve stof bevatten, en specifiek om die reden
aan dieren worden gevoederd, een volledige veiligheidsbeoordeling ondergaan voordat
ze gebruikt worden.
Ik heb met interesse kennisgenomen van het rapport, de conclusies en de aanbevelingen.
Ik onderschrijf het belang van volksgezondheid, diergezondheid en dierenwelzijn bij
de ontwikkeling van dit soort innovaties zoals vastgelegd in de Europese wetgeving
(Vo. 767/2009). Er ligt dus een verantwoordelijkheid bij diervoederbedrijven om aan
te kunnen tonen dat voeders die Asparagopsis zeewier bevatten aan deze wettelijke eisen voldoen. Ik roep de bedrijven die dit
zeewier produceren en verwerken in diervoeder dan ook op om verder onderzoek te doen
naar de veiligheid voor het dier. Daarnaast raad ik veehouders die dit zeewier toepassen
aan dat zij de gezondheid van hun dieren extra monitoren tijdens en na het gebruik.
Ik zal op mijn beurt de aanbevelingen van BuRO meenemen in de gesprekken die ik voer
met onze partners in Europa. Samen met de andere lidstaten bepaal ik wat de eventuele
vervolgstappen zijn en hoe Nederland hieraan kan bijdragen.
Samen zetten we grote uitdagingen om in nieuwe kansen
De diervoedersector heeft een onmisbare rol in het produceren van veilig en voldoende
dierlijk voedsel. De uitdagingen waar we voor staan zijn groot. Het is nog nooit belangrijker
geweest dat wij hier in ons land én in Europa zorgen voor onze onafhankelijkheid en
weerbaarheid. Dat we schaarse grondstoffen zo hoogwaardig mogelijk benutten. Dat we
binnen de grenzen van het klimaat en de natuur diervoeder produceren en dat het óók
nog gezond, betaalbaar en veilig is. Dat vereist een ambitieuze inzet. Het vraagt
om innoveren, slim omgaan met grondstoffen en reststromen en nieuwe kansen pakken.
Waarbij een goede samenwerking van groot belang is om de nieuwe kansen te verzilveren.
Een mooi voorbeeld hiervan is de sectoraanpak gericht op het verlagen van ruw eiwit
in het melkveerantsoen. Een gezamenlijk initiatief dat ervoor zorgt dat koeien minder
ammoniak uitstoten en daarmee een belangrijk onderdeel zijn van zowel de aanpak mestmarkt
als de stikstofaanpak. Dat is de ondernemersgeest waar ons land, en zeker ook onze
landbouw sector, groot mee is geworden en waarom ze nog steeds tot de mondiale top
behoort. Als Minister kijk ik met tevredenheid terug op wat is bereikt en zal ik daar
waar mogelijk de sector steunen in haar verdere inzet voor een toekomstbestendig en
robuust voedselsysteem.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur