Brief regering : Reactie op verzoek commissie over de Periodieke rapportage kennis en innovatiebeleid LVVN
33 009 Innovatiebeleid
Nr. 171
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2025
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de vaste commissie voor Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de Periodieke Rapportage Kennis en Innovatie
(Kamerstuk 33 009, nr. 162), ingezonden 12 september 2025.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
1
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat evaluaties op instrumentniveau
in de toekomst voldoende inzicht bieden in de doelmatigheid van die instrumenten en
in de samenhang daarvan met andere beleidsinstrumenten?
Antwoord
LVVN heeft op basis van bestaande theorie en praktijkervaring een hernieuwd kader
opgesteld voor de analyse van doelmatigheid van beleid. Dit kader bestaat uit drie
stappen die uniform toegepast kunnen worden op alle beleidsinstrumenten die onder
artikel 23 vallen. In het kader wordt in meer detail beschreven hoe onderzoeksbureaus
doelmatigheid kunnen onderzoeken en is er gericht aandacht gevraagd voor de samenhang
met het instrumentarium. Het kader is voorgelegd aan de experts van de Beleidskwaliteit
en Evaluatiecommissie (BEC) van EZ/KGG/LVVN en aan het Plan Bureau voor de Leefomgeving
(PBL) en daarmee afgestemd voor gebruik.
Inmiddels hebben er al twee pilots plaatsgevonden waarin de nieuwe methode wordt toegepast.
In beide gevallen is geconcludeerd dat de nieuwe aanpak verbeterde inzichten geeft
in doelmatigheid. In de evaluatie van de WOT Voedselveiligheid beleid (die nog in
2025 gepubliceerd wordt), kunt u de uitwerking van de methode voor het eerst in een
publicatie terugzien.
2
Waarom heeft u ervoor gekozen te reageren op de aanbevelingen zoals die door de onafhankelijk
deskundige zijn geclusterd en niet op alle afzonderlijke aanbevelingen uit de periodieke
rapportage?
Antwoord
Berenschot heeft in haar rapport een clustering aangebracht in de aanbevelingen naar
de thema’s: doelmatigheid, doeltreffendheid, samenhang van het kennisbeleid en basisinfrastructuur.
Om in de reactie op de aanbevelingen de onderlinge samenhang niet kwijt te raken hebben
we gekozen om een clustering te hanteren. Hierbij is gekozen om de indeling zoals
de onafhankelijke deskundige hanteerde te volgen aangezien die een scherper en meer
gericht beeld gaf dan de clustering van Berenschot. Door deze structuur aan te houden
is er een poging gedaan een meer omvattende en strategische terugkoppeling te geven
in de appreciatie, dan slechts het «afwerken» van een lijst aanbevelingen.
3
Bent u voornemens structureel meer te investeren in de gewenste basisinfrastructuur,
in het bijzonder in Wageningen Research, en het begrotingsinstrumentarium daarop in
te richten? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De begrotingsstructuur 2026 is inmiddels zodanig aangepast dat de bijdrage aan onder
andere WR direct herleidbaar is. In de bijbehorende begrotingstekst zal ik inzicht
geven in de financiering specifiek ten behoeve van de basisinfrastructuur. Belangrijk
is dat het kabinet naast de aanbevelingen van de periodieke rapportage ook de aanbevelingen
van de TO2 evaluatie mee zal nemen (Kamerstuk 32 637, nr. 694). Samen met de Minister van EZ, als stelselverantwoordelijk voor toegepast onderzoek,
zal ik kijken hoe we invulling kunnen geven aan de adviezen van Berenschot over basisinfrastructuur
voor LVVN belangrijke kennisinstellingen. Een volgend kabinet kan een besluit nemen
over extra investeringen.
4
Bent u voornemens de aanbevelingen negen en tien uit de periodieke rapportage op te
volgen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Beide aanbevelingen zullen worden opgevolgd. Jaarlijks wordt de kennis geprogrammeerd
die nodig is voor het ontwikkelen van beleid en voor de uitvoering van wettelijke
onderzoekstaken. Dit wordt gedaan in overleg met beleidsdirecties en onderzoeksinstellingen.
Hieronder wordt ingegaan hoe de specifieke aanbevelingen opgevolgd gaan worden:
Aanbeveling 9: Maak onderscheid tussen de programmering met kennisvragen ten behoeve
van toegepast onderzoek en programmering van onderzoek voor innovatie. Hanteer de
meerjarige innovatiemissies niet kunstmatig als kader voor al het toegepaste onderzoek,
maar zet deze gericht in om vernieuwende kennis te verbinden met de instrumenten voor
innovatiebevordering.
Het belang van een duidelijk onderscheid tussen programmering van kennisvragen ten
behoeve van beleid en toegepast onderzoek enerzijds, en de programmering van onderzoek
voor innovatie anderzijds wordt door het ministerie onderschreven. Vanuit de meerjarige
innovatiemissies worden er kaders gebruikt voor het uitzetten van toegepast onderzoek,
deze willen we nog gerichter inzetten om vernieuwende kennis te verbinden met de instrumenten
voor innovatiebevordering.
Daarmee wordt het proces van programmering van kennis en innovatie versterkt, in samenhang
met het bredere kennis- en innovatiebeleid. Ook werk ik aan een bredere kennisstrategie
die richting geeft aan de programmering van kennis voor beleid, kennis voor strategie
en kennis en innovatie voor de samenleving. Eveneens werk ik aan een aanpak voor innovatie
als onderdeel van een samenhangend kennis- en innovatiesysteem met instrumenten voor
verschillende innovatiefases. Kennis en innovatie zijn daarin gekoppeld: er is kennis
nodig voor innovatie en innovatie levert kennis op.
Aanbeveling 10: Versterk of ondersteun de vraagarticulatie voor beleidsondersteunend
onderzoek.
Een specifieke vraagarticulatie voor beleidsondersteunend onderzoek is voor goed beleid
van groot belang. Mijn departement zet zich ervoor in om de juiste vaardigheden en
ondersteuning op de juiste plek in de organisatie te plaatsen om dit structureel te
borgen. Bij de lopende reorganisatie van het Ministerie van LNVN wordt de verantwoordelijkheid
voor begeleiding en ondersteuning bij vraagarticulatie belegd bij de centraal georganiseerde
directie Strategie, Kennis en Innovatie. Daarmee wordt deze taak structureel geborgd
en versterken wij de kwaliteit van het articuleren van onderzoeksvragen.
5
Welke mogelijkheden ziet u – in afwachting van de evaluatie van de Regeling periodiek
evaluatieonderzoek – om zelf al de zeggingskracht van periodieke rapportages te vergroten?
Antwoord
Mijn departement heeft de structuur van begrotingsartikel 23 en het daarbij behorende
thema in de Strategische Evaluatie Agenda (SEA), geheel herzien. Hierdoor is de evaluatiestructuur
van dit artikel sterk verbeterd, middels de planning van verschillende thematische
evaluaties wordt er voor gezorgd dat de punten die onderbelicht waren in deze periodieke
rapportage beter worden gedekt. De thematische evaluaties zullen daarnaast goede aanvullende
inzichten geven om het beleid ook ex-durante te verbeteren.
Wat betreft de periodieke rapportages van artikel 21 (Agro) en 22 (Natuur), is het
departement gebonden aan de vereisten van de comptabiliteitswet en wordt daar (net
als bij onderliggende periodieke rapportage) zorgvuldig aan voldaan.
6
Kunt u toelichten wat u bedoelt als u in uw kabinetsreactie aangeeft dat de evaluaties
in de komende periode (2025–2031) in een geharmoniseerde vorm moeten worden uitgevoerd?
Welke stappen gaat u zetten om dat te borgen?
Antwoord
Zie vraag 1 en vraag 5.
7
Kunt u toelichten waarom de kabinetsreactie op de periodieke rapportage kennis- en
innovatiebeleid bijna een half jaar op zich heeft laten wachten? Ziet u mogelijkheden
dit proces te versnellen? Zo ja, hoe beoogt u dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De evaluatie door Berenschot heeft langer geduurd door de gevolgen van de taakstellingsmaatregelen
op de Rijksoverheid. Daarnaast is er meer tijd genomen om de bevindingen en aanbevelingen
goed te formuleren en te laten landen, juist in het licht van de taakstelling. Het
schrijven van een kabinetsreactie op een dergelijk omvattend rapport vraagt doorgaans
veel tijd en inzet. Door omstandigheden is het niet gelukt om direct na het verschijnen
van het rapport voldoende capaciteit te bundelen om binnen een redelijke termijn een
kabinetsreactie te schrijven. Daarbovenop kende de interne doorlooptijd van dit rapport
als gevolg van het vallen van het kabinet ook vertraging. Dit is tot een minimum beperkt
gebleven.
8
Kunt u – in lijn met de brief Versterking rijksbrede evaluatiestelsel – aangeven over
de opvolging van welke aanbevelingen uit de periodieke rapportage u in het vervolg
jaarlijks gaat rapporteren?
Antwoord
Ik ben voornemens om vanaf het volgende rapportage moment, tenminste op elke aanbeveling
een reflectie te geven, totdat ik kan concluderen dat de aanbeveling: vervallen, onderhanden of afgerond is. Op deze manier wordt er invulling gegeven aan de afspraken die zijn gemaakt in
de Kamerbrief «Versterking Rijksbrede Evaluatiestelsel».
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur