Brief regering : Beoordeling van kandidaat-ministers en staatssecretarissen
28 754 Beoordeling van kandidaat-Ministers en -Staatssecretarissen
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 september 2025
Algemeen
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 en 12 november 2024 is verzocht om een
brief inzake de omgang met de financiële en zakelijke belangen van (aantredend) bewindspersonen.
In de kabinetsformatie en bij het aantreden van nieuwe bewindspersonen is het voorkomen
van de schijn van niet-objectieve besluitvorming, ook in relatie tot zakelijke en
financiële belangen van cruciaal belang. Het kader hiervoor is uiteengezet in een
brief van Minister-President Balkenende in 2002,1 en is nadien, ook op initiatief van de Tweede Kamer, in 2021 aangevuld.2 Naar aanleiding hiervan heb ik de Tweede Kamer op 6 december 2024 gemeld dat ik aanleiding
heb gezien om het bestaande kader opnieuw tegen het licht te houden, ook ten behoeve
van volgende formaties en degenen die hierbij betrokken zullen zijn.3 Het resultaat hiervan is neergelegd in deze brief. Met deze brief kunnen de genoemde
brieven uit 2002 en 2021 als vervallen worden beschouwd.
Daarbij zij opgemerkt dat de omgang met de financiële en zakelijke belangen onderdeel
zijn van een formatieproces, dat zelf ook een ontwikkeling heeft doorgemaakt. Sinds
de wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer in 2012 neemt de Tweede
Kamer het initiatief om te komen tot de vorming van een nieuw kabinet. In de praktijk
heeft dit tot gevolg gehad dat de fase van inhoudelijke onderhandelingen wordt afgerond
met een debat in de Tweede Kamer voordat wordt overgegaan tot de fase waarin een formateur
wordt benoemd en het kabinet wordt bemenst. Bij de formatie van 2023–24 heeft de Tweede
Kamer tevens aantredend bewindspersonen uitgenodigd voor een hoorzitting in de Tweede
Kamer. Inmiddels heeft de Tweede Kamer bij motie uitgesproken een openbare kennismaking
niet voorafgaande aan de benoeming als bewindspersoon te organiseren en niet het karakter
van een hoorzitting te geven.4
Ondanks deze veranderingen blijft het formatieproces gebaseerd op enkele vaste uitgangspunten.
Allereerst hebben kandidaat bewindspersonen een eigen verantwoordelijkheid om zich
te verantwoorden voor alle zaken binnen hun privéleven die relevant kunnen zijn voor
het functioneren als bewindspersoon. Daarnaast hebben politieke partijen in zijn algemeenheid
een rol bij de rekrutering voor politieke functies, die overigens van partij tot partij
kan verschillen. Zo is denkbaar dat er binnen partijverband al gesprekken plaatsvinden
met beoogde kandidaten.
Het is goed gebruik dat de fractievoorzitters van de deelnemende fracties de beoogde
kandidaten aandragen bij de formateur. Begeleiding van kandidaten tot aan het gesprek
met de formateur en voorafgaand aan beëdiging ligt op het pad van politieke partijen
en/of fracties. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld het «self-assessment
risicoanalyse integriteit kandidaat», waarin bijvoorbeeld ook openbare uitlatingen
op sociale media een onderwerp is.5 Daarnaast kan een partijvoorzitter op grond van de regeling naslag Wiv 2017 naslag
laten doen naar een (kandidaat) volksvertegenwoordiger.
De formateur heeft een dynamische verantwoordelijkheid, die naar de omstandigheden
van het geval steeds weer in wijsheid moet worden ingevuld. In de kern heeft de formateur
de verantwoordelijkheid tot het geven van een opdracht tot het uitvoeren van de hierna
genoemde drie onderzoeken, waarmee de kandidaat geacht wordt in te stemmen bij het
aanvaarden van zijn kandidaatstelling, het voeren van een gesprek met de kandidaat-bewindspersoon
om alle voor de benoeming relevante aspecten aan de orde te hebben, waaronder (niet-limitatief)
de (neven)functies en andere nevenactiviteiten, de zakelijke en financiële belangen en
de gezondheid van de kandidaat in het licht van de veeleisendheid van het ambt, en
uiteindelijk de verantwoordelijkheid tot het aanbieden van de ontwerpbesluiten tot
benoeming van de kandidaat-bewindspersonen aan de Koning voorafgaand aan de beëdiging.
Voor de kwaliteit van het gesprek tussen de kandidaat en de formateur is het van groot
belang dat alle stappen zorgvuldig worden doorlopen. In dit gesprek zal alles aan
de orde dienen te komen dat relevant is voor het toekomstig functioneren van de kandidaat.
Feitenonderzoeken
Bij alle kandidaten vinden, voorafgaand aan de uitnodiging voor het gesprek met de
formateur, een drietal feitenonderzoeken plaats. Indien één van de feitenonderzoeken
hier aanleiding toe geeft, kan de formateur bezwaren zien voor het uitnodigen van
een beoogd kandidaat voor een gesprek. Het ligt daarbij voor de hand dat de formateur
hierover contact heeft met de fractievoorzitter die de kandidaat heeft aangedragen
voor overleg over de ontstane situatie. De fractievoorzitter kan in dat geval bijvoorbeeld
besluiten om de beoogde kandidaat terug te trekken. De formateur kan de uitkomst van
een van de feitenonderzoeken ook opbrengen tijdens het gesprek met de kandidaat. Dit
laat onverlet dat het ook op de weg van de kandidaat ligt om relevante feiten op te
brengen in het gesprek.
Justitiële antecedenten
In het justitieel documentatieregister wordt nagegaan of er ten aanzien van de kandidaat
strafrechtelijk relevante gegevens zijn. Het onderzoek beperkt zich tot afgeronde
zaken die tot een strafrechtelijke veroordeling hebben geleid. Het onderzoek is niet
beperkt tot feiten die relevant zijn in het kader van bijvoorbeeld een VOG, maar omvat
ook andere strafrechtelijke gegevens. Ook feiten die in een verder verleden liggen
kunnen hieronder vallen. Dit is van belang voor de kwaliteit van het gesprek tussen
de beoogde kandidaat en de formateur. De feitelijke gegevens worden zonder oordeel
aangeleverd ten behoeve van de formateur.
AIVD
Door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) wordt nagegaan of er in
de dossiers bij deze dienst ten aanzien van de kandidaat relevante gegevens beschikbaar
zijn, die zijn verzameld in verband met de in artikel 6 WIV 2017 vastgelegde taken
van de AIVD. De AIVD kan alleen verdergaand nieuw onderzoek doen naar de antecedenten
van de kandidaat indien een ernstig vermoeden bestaat dat de bescherming van de in
artikel 6 bedoelde belangen wordt bedreigd.
Het onderzoek van de AIVD levert dus alleen informatie op voor zover de dienst in
het verleden om wat voor reden dan ook de kandidaat is «tegengekomen» en over hem
of haar bij die gelegenheid informatie is vastgelegd. Het spreekt voor zich dat de
informatie die wordt aangetroffen door de AIVD, vanwege bronbescherming en omdat gegevens
inzage kunnen geven in de actuele werkwijze van de AIVD of lopende onderzoeken in
gevaar kunnen brengen, geheim blijft. De formateur krijgt slechts bericht als hier
aanleiding toe is omdat betrokkene in nadelige zin voorkomt in de dossiers.
Het is, gelet op de beperkingen van de naslag, niet uit te sluiten dat er in dit verband
relevante feiten en omstandigheden bestaan ten aanzien van de betrokkene die bij de
AIVD niet bekend zijn, en tijdens het onderzoek dus niet naar boven kunnen komen.
Het ligt in dergelijke gevallen op de weg van de kandidaat zelf om hierover in het
gesprek met de formateur inlichtingen te verschaffen.
Belastingdienst
Door de Belastingdienst wordt het fiscale dossier van de kandidaat bekeken. Op grond
daarvan geeft de Belastingdienst een algemeen oordeel over het fiscale gedrag van
betrokkene, en maakt melding van eventuele vanuit de fiscaliteit risicovolle aspecten.
De concrete cijfers met betrekking tot inkomen en vermogen van de kandidaat blijven
overigens beschermd en worden dus niet aan de formateur meegedeeld.
Het onderzoek van de Belastingdienst heeft beperkingen die inherent zijn aan de werking
van het fiscale systeem. Ten eerste bestaat alleen inzicht in financiële gegevens
die via de belastingaangiften en de behandeling daarvan bij de Belastingdienst bekend
zijn geworden. Ten tweede heeft de dienst alleen inzicht in de jaren waarover aangifte
is gedaan, en wordt teruggekeken tot een periode van 5 jaar. Het is voor kandidaat-bewindspersonen
goed om te beseffen dat ook andere elementen van fiscaal gedrag onderwerp kunnen worden
van maatschappelijk debat, en het is derhalve goed om, wanneer hiervoor een specifieke
aanleiding zou zijn, hier bij stil te staan in het gesprek met de formateur.
Functies, nevenfuncties en andere activiteiten
Het uitgangspunt bij aanvaarding van een functie als bewindspersoon is dat alle functies
én nevenfuncties per direct worden opgezegd, dan wel dat alle benodigde stappen hiervoor
worden genomen voorafgaand aan het aantreden als bewindspersoon, om de schijn van
niet-objectieve besluitvorming te vermijden. Dit omvat ook onbetaalde activiteiten.
Alleen wanneer er een specifieke aanleiding voor is, kan de formateur hier op verzoek
van de kandidaat een uitzondering voor maken. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan de
situatie waarin de kandidaat-bewindspersoon als hoogleraar nog een promovendus begeleidt
in de laatste fase van de promotie of bestuurder is van een vereniging van eigenaren
die bestaat uit één persoon. Onder omstandigheden kunnen feitelijke werkzaamheden,
bijvoorbeeld het geven van catechisatie, worden toegestaan. Het ligt voor de hand
om bij twijfelgevallen de formateur te raadplegen.
Wanneer een functie niet per ommegaande kan worden beëindigd, bijvoorbeeld omdat iemand
per koninklijk besluit moet worden ontslagen uit een huidige functie, dan verklaart
de kandidaat-bewindspersoon ten overstaan van de formateur dat met ingang van de dag
van de benoeming geen werkzaamheden meer zullen worden verricht voor de functie, en
wordt de procedure tot beëindiging van de functie onverwijld gestart.
Het is evenmin toegestaan om afspraken over vervolgfuncties te maken, of afspraken
over terugkeer naar een eerdere functie te continueren tijdens de periode als bewindspersoon,
om de schijn van niet-objectieve besluitvorming te vermijden. Indien een kandidaat-bewindspersoon
nog aanspraak heeft op terugkeer naar een eerdere functie, bijvoorbeeld naar de rechterlijke
macht of een ministerie vanwege eerder verleend politiek verlof, dan dient de kandidaat-bewindspersoon
deze aanspraken op te zeggen.
Financiële en zakelijke belangen
Omgang met persoonlijke zakelijke en financiële belangen bij aantreden en tijdens
de ambtsperiode
Een belangrijk uitgangspunt in Nederland is de gelijke benoembaarheid in openbare
ambten. Dit betekent dat op mensen met zeer uiteenlopende achtergronden en levensloop,
ook op het punt van zakelijke en financiële belangen, op enig moment een beroep kan
worden gedaan om een openbaar ambt te vervullen. Om te voorkomen dat de aanwezigheid
van zakelijke en financiële belangen als zodanig het functioneren van een aantredend
bewindspersoon belemmert door de schijn van vooringenomenheid bij besluitvorming te
wekken is een goede omgang met dit belang van cruciale betekenis. Een helder kader
hiervoor is van belang voor het voorkomen van de schijn van vooringenomenheid. Het
is onwenselijk als voortdurende onduidelijkheid over de aanvaardbaarheid van bepaalde
zakelijke en financiële belangen het toekomstig functioneren als bewindspersoon na
aantreden zou belemmeren.
In het gesprek tussen formateur en kandidaat wordt, om iedere schijn van niet-objectieve
besluitvorming te vermijden, systematisch nagegaan of betrokkene zeggenschapsrechten
heeft inzake relevante financiële of zakelijke belangen. Waar dat het geval is dient
betrokkene ofwel volledig afstand te doen van deze belangen, ofwel een regeling te
treffen waarbij hij/zij de zeggenschapsrechten gedurende de ambtsperiode niet kan
of zal uitoefenen. Het kader, zoals hieronder en in bijlage I vormgegeven berust op
een balans in verschillende uitgangspunten waarbij naast de belangen van transparantie
en het voorkomen van de schijn van vooringenomenheid ook recht wordt gedaan aan de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van die van derden zoals
partner, gezin en familie, en een gelijke benoembaarheid in de openbare dienst, inclusief
de aantrekkelijkheid van de openbare dienst.
In de bijlage I is een geactualiseerde (niet-limitatieve) opsomming gegeven van zakelijke
en financiële belangen, het risico van (schijnbare) belangenverstrengeling en mogelijk
te treffen voorzieningen. De te treffen voorziening bij zakelijke belangen die een
risico vormen voor (schijnbare) belangenverstrengeling en de te treffen voorziening
is mede afhankelijk van de aard en omvang van het belang, waarbij ook de proportionaliteit
in het oog wordt gehouden. Het is primair aan de aantredend bewindspersoon om verantwoordelijkheid
te nemen voor het treffen van een voorziening en hierover de formateur in te lichten.
In de praktijk wordt betrokkene hierbij gewezen op de mogelijkheid om gebruik te maken
van de diensten van de Landsadvocaat, die hierover kan ondersteunen en adviseren en,
met toestemming van de beoogde kandidaat, hierover relevante inlichtingen aan de formateur
te verstrekken, ter voorbereiding op het gesprek tussen formateur en de kandidaat.
Het spreekt voor zich dat de formateur zich nooit zelfstandig een volledig beeld kan
vormen van de zakelijke belangen van betrokkene en de juridische vormgeving daarvan.
Hij moet bij de beoordeling van de zakelijke belangen en de gekozen oplossingsrichting
afgaan op de informatie die de kandidaat-bewindspersoon verstrekt. Derhalve kan hij
ook niet anders dan op hoofdlijnen beoordelen of betrokkene een adequate oplossing
kiest voor geconstateerde probleempunten, die ook proportioneel is gelet op de inbreuk
in de persoonlijke levenssfeer van betrokkene zelf, en ook van derden. De formateur
kan ook niet controleren of betrokkene vervolgens op een juiste wijze uitvoering geeft
aan die afspraken. De verantwoordelijkheid voor de gekozen oplossingsrichting en de
juiste uitvoering daarvan blijven derhalve volledig bij de kandidaat-bewindspersoon
rusten, ook na aantreden.
Partner en andere personen in de nabijheid van de aantredend bewindspersoon
Het uitgangspunt ten aanzien van de partner van de aantredend bewindspersoon blijft
in zijn algemeenheid dat mensen als zelfstandige individuen worden beschouwd, en belangen,
noch werkzaamheden van de partner buiten de huwelijkse gemeenschap relevant zijn voor
de formateur.6 Tegelijkertijd zijn er in de afgelopen jaren situaties geweest waarin de werkzaamheden
en/of de (gepercipieerde) belangen van de partner onderwerp zijn geworden van maatschappelijk
en parlementair debat, waardoor het toch zinvol is wanneer hiervoor aandacht bestaat
bij de kandidaat-bewindspersoon. In gevallen waarin voorzienbaar is dat de werkzaamheden
of belangen van de partner onderwerp van maatschappelijk debat zouden kunnen worden,
bijvoorbeeld omdat de partner werkzaam is op een terrein waarop de bewindspersoon
verantwoordelijkheid draagt, kan de kandidaat-bewindspersoon hiervan melding maken
aan de formateur.
De gekozen oplossing is in dergelijke situaties afhankelijk van de omstandigheden
van het geval. Wanneer bijvoorbeeld een partner werkzaam is bij de rijksoverheid of
daar anderszins een relevante relatie mee heeft, is het goed gebruik om hierover de
secretaris-generaal van het betreffende ministerie in te lichten, en, zo nodig, een
passende voorziening te treffen om de schijn van vooringenomenheid te voorkomen.
Ten aanzien van andere personen in de omgeving, bijvoorbeeld ouders, broers of zussen,
ooms, tantes, neven, nichten of (meerderjarige) kinderen geldt dat niet verwacht kan
worden dat de aantredend bewindspersoon kennis heeft van de (actuele) zakelijke en
financiële belangen, of deze redelijkerwijs kan vergaren zonder inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer van betrokkenen. Daarbij dient voorts bedacht te worden dat het vergaren
en/of openbaar maken van dergelijke gegevens door de kandidaat-bewindspersoon ten
onrechte de indruk kan wekken dat de aantredend bewindspersoon enige verantwoordelijkheid
draagt. Alleen wanneer hier bijzondere aanleiding toe is die maakt dat deze informatie
relevant is voor het toekomstig functioneren van de aantredend bewindspersoon, kan
de kandidaat-bewindspersoon hiervan melding maken aan de formateur, en kan de formateur
besluiten om hiervan melding te maken in de brief aan de Tweede Kamer.
Communicatie over de omgang met de zakelijke en financiële belangen
Het is gebruikelijk dat de formateur de Tweede Kamer na afronding van de formatie
per brief informeert over de zakelijke en financiële belangen bij de aantredend bewindspersonen
en de omgang hiermee, inclusief de eventueel getroffen voorzieningen. De mate van
detail kan hierbij van geval tot geval verschillen, waarbij het uitgangspunt daarbij
is dat alle informatie bekend wordt die relevant is voor de verantwoording over het
voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling bij aantredend bewindspersonen
jegens de Tweede Kamer. Zakelijke en financiële belangen uit het verleden worden in
beginsel niet relevant geacht. Het ligt dan ook niet op het pad van de formateur om
hierover te communiceren. Onder omstandigheden kunnen evenwel ook reeds afgestoten
belangen onderwerp worden van maatschappelijk en politiek debat. Het is in dat geval
aan betrokkene zelf om te wegen of en op welke wijze hij of zij hierover wil communiceren.
Dit betekent dat alle relevante elementen van de omgang met de zakelijke en financiële
belangen bekend worden. In gevallen waarin het mogelijk zal zijn om, zoals ook de
motie Sneller (Kamerstuk 35 925 III, nr. 9) verzoekt, daarbij de namen van betrokken vennootschappen te noemen, zal dit ook
worden gedaan, bijvoorbeeld wanneer de aantredend bewindspersoon een aanmerkelijk
belang heeft in een besloten vennootschap. Er zijn echter praktische en meer principiële
grenzen aan de openbaarheid van deze belangen. Allereerst kunnen belangen van derden
zich verzetten tegen het openbaar maken van informatie. Denk bijvoorbeeld aan het
verstrekken van een hypothecaire lening, waarbij de belangen van de betrokkene geraakt
worden door het bekend worden van details over deze lening. Daarnaast betekent het
op afstand plaatsen van zakelijke en financiële belangen dat wijzigingen in deze belangen
buiten instemming van betrokkene tot stand komen. Niet in alle gevallen zal een bewindspersoon
ook actuele kennis hebben van bijvoorbeeld wijzigingen in aandelenposities die door
een beleggingsfonds of door een beheerder worden gedaan. Een volledig overzicht hiervan
zou derhalve al snel aan actualiteitswaarde verliezen, en schijnzekerheid creëren.
Het periodiek melden van mutaties is potentieel zeer belastend voor een bewindspersoon
en zou juist de ongewenste situatie in de hand werken dat een bewindspersoon zich
tijdens de ambtsperiode nog voortdurend bezig zou moeten houden met zijn zakelijke
en financiële belangen. Bovendien zou met een periodieke rapportage ten onrechte de
indruk kunnen worden gewekt dat betrokkene nog steeds invloed uitoefent op de op afstand
geplaatste belangen.
Gezondheid
De formateur stelt iedere kandidaat-bewindspersoon de vraag of hij/zij zich bewust
is van de zware fysieke eisen die het ambt stelt en of hij/zij zich daar toe in staat
acht. Een medische keuring maakt geen standaard onderdeel uit van de procedure. Ook
ten aanzien van de fysieke geschiktheid van een kandidaat geldt dat het de verantwoordelijkheid
van de betrokkene is om naar waarheid te antwoorden en zijn persoonlijke situatie,
i.c. zijn gezondheid goed te beoordelen. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor het
belang van het behouden van een goede gezondheid gedurende het ambt.
Overige relevante aspecten
Sluitstuk van het gesprek is dat stelt de formateur de vraag stelt of er overigens
nog feiten zijn uit heden of verleden van de kandidaat die hij moet kennen omdat ze
op enig moment van negatieve invloed kunnen worden op het functioneren van de kandidaat
als bewindspersoon, dan wel het kabinet in een moeilijke situatie zouden kunnen brengen.
Daarbij gaat het ten eerste om zaken die eerder bekend zijn geworden, maar die in
het licht van de nieuwe verantwoordelijkheid als bewindspersoon een andere lading
zouden kunnen krijgen. Ten tweede gaat het om zaken die tot nu toe onbekend zijn gebleven,
niet uit de onderzoeken en het gesprek naar voren zijn gekomen, en negatieve gevolgen
kunnen hebben indien ze op enig moment wel bekend worden.
Na afloop van het gesprek dient de kandidaat het besprokene schriftelijk te bevestigen
door middel van een brief aan de formateur waarvan het standaardmodel is bijgevoegd
als bijlage II. Het bovenstaande is van overeenkomstige toepassing bij een tussentijdse
benoeming van een bewindspersoon, met dien verstande dat de Minister-President dan
de verantwoordelijkheden draagt die de formateur ten tijde van de formatie heeft.
Tot slot
Integriteit na het aantreden als bewindspersoon
Na het aantreden als bewindspersoon geldt onverminderd dat bewindspersonen in al hun
handelen de schijn van niet-objectieve besluitvorming en de schijn van belangenverstrengeling
dienen te vermijden. Het zogenaamde Blauwe boek, Handboek voor bewindspersonen bevat
in hoofdstuk 6.6 een overzicht van belangrijke integriteitsregels gedurende het ambt.
Daarnaast is ook de gedragscode voor bewindspersonen hier relevant. Hierin is onder
andere opgenomen dat bewindspersonen niet deelnemen aan de besluitvorming over zaken
die zijn of haar partner, kinderen, andere familie, zakenrelaties, belangen of vroegere
functies raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening.
Het belang van integriteit na het aantreden wordt door de formateur in het gesprek
onder de aandacht gebracht. Bij vragen na het aantreden als bewindspersoon kunnen
bewindspersonen terecht bij de secretaris-generaal van hun ministerie, of bij de secretaris-generaal
van het Ministerie van Algemene Zaken.
De te treffen voorziening ten aanzien van de zakelijke en financiële belangen dient
duurzaam te zijn voor de gehele ambtsperiode. Tijdens de ambtsperiode mag een bewindspersoon
geen financieel of zakelijk belang creëren dat in strijd is met voornoemde richtlijnen.
Dit neemt niet weg dat er situaties kunnen zijn waarin een bewindspersoon gedurende
de ambtsperiode, bijvoorbeeld op algemene titel vanwege het aanvaarden van een erfenis
of een schenking, zakelijke en financiële belangen verkrijgt die kunnen leiden tot
een schijn van vooringenomenheid. Bij het verkrijgen van een dergelijk belang dient
een bewindspersoon hiervoor een voorziening te treffen en hiervan melding te maken
aan de Tweede Kamer. Omdat het verwerven van dergelijke belangen uit de aard der zaak
zal plaatsvinden in de persoonlijke levenssfeer van de betrokken bewindspersoon en
de Minister-President hiervan niet zelfstandig kennis kan verwerven, rust deze verplichting
op de bewindspersoon zelf.
Integriteit van oud-bewindspersonen
Bij het aanvaarden van een nieuwe werkkring is het in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid
van gewezen bewindspersonen om belangen op een zorgvuldige manier te scheiden, zodat
er geen (schijn van) belangenverstrengeling ontstaat. In dat kader is het gewenst
dat een bewindspersoon bij het aanvaarden van een functie na afloop van zijn ambtsperiode
zo handelt dat daarmee niet de schijn wordt gewekt dat hij tijdens zijn ambtsuitoefening
onzuiver heeft gehandeld, c.q. verkeerd omgaat met de kennis die hij tijdens die periode
heeft opgedaan.
Een (schijn van) belangenverstrengeling kan immers afbreuk doen aan draagvlak voor
het beleid en het gezag van de overheid.
Op het handelen van oud-bewindspersonen zijn de regels van privaat- en publiekrecht
van normale toepassing, waaronder de in het Wetboek van Strafrecht (artikelen 98 e.v.
en 272) neergelegde geheimhoudingsverplichtingen. Daarnaast geldt dat voormalige bewindspersonen
gedurende een periode van twee jaar na hun afreden niet vanuit een bedrijf, een semipublieke
organisatie of een lobbyorganisatie optreden als bemiddelaar, lobbyist of tussenpersoon
in zakelijke contacten met medewerkers van het voormalige eigen ministerie. Dit lobbyverbod
geldt ook voor aanpalende beleidsterreinen waarmee de gewezen bewindspersoon tijdens
het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. De secretaris-generaal van het desbetreffende
ministerie heef de mogelijkheid een uitzondering op dit lobbyverbod toe te staan.
Ten laatste merk ik op dat op dit moment een wetsvoorstel regels integriteit en vervolgfuncties
bewindspersonen bij de Eerste Kamer aanhangig is. Het wetsvoorstel stelt voor Ministers
en Staatssecretarissen regels aan vervolgfuncties en lobbyactiviteiten, na afloop
van hun ambtsvervulling zodat er geen (risico van) belangenverstrengeling ontstaat.
Concrete maatregelen zijn een lobbyverbod en een draaideurverbod gedurende twee jaar
na aftreden. Verder moeten zittende en gewezen bewindspersonen gedurende een periode
van twee jaar na hun aftreden advies aanvragen bij het Adviescollege rechtspositie
politiek ambtsdragers (hierna: Arpa) alvorens zij een bestuursfunctie aanvaarden in
de private of een deel van de semipublieke sector. Deze gedragsregels voor bewindspersonen
na afloop van hun ambtsperiode worden door de formateur onder de aandacht gebracht
in het gesprek met de kandidaat-bewindspersonen. Zowel de bewindspersonen van het
kabinet Rutte IV als de huidige bewindspersonen en eerdere bewindspersonen in het
kabinet Schoof hebben besloten zich, vooruitlopend op de aanvaarding en inwerkingtreding
van het wetsvoorstel alvast aan de regels van dit wetsvoorstel te houden.
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
H.W.M. Schoof
BIJLAGE I
A. Geen sprake van een risico van (schijnbare) belangenverstrengeling, waarvoor geen
voorziening hoeft te worden getroffen:
1. Liquide middelen;
2. Roerende en onroerende goederen die niet commercieel worden geëxploiteerd, zoals de
eigen woning en de vakantiewoning voor eigen gebruik,7 vervoersmiddelen, huisraad etc;
3. Roerende en onroerende goederen die commercieel worden geëxploiteerd zonder dat betrokkene
invloed heeft op beheer en exploitatie;
4. Aandelen in openbare, breed (geografisch en sectoraal) gespreide beleggingsfondsen;
5. Aandelen in ondernemingen in het kader van een beleggingshypotheek in verband met
onroerend goed;
6. Kapitaalopbouw in het kader van (een of meer) pensioenvoorzieningen waarover feitelijk
in redelijkheid niet vrijelijk kan worden beschikt gedurende de ambtsperiode.
B. Wel sprake van een risico van (schijnbare) belangenverstrengeling, waarvoor een
voorziening noodzakelijk is:
1. Aandelen of risicodragende participaties/investeringen in individuele beursgenoteerde
én niet-beursgenoteerde ondernemingen, voor zover de gecumuleerde waarde hiervan op
het moment van aanvaarding van de functie hoger ligt dan 25.000 euro;8
2. Roerende en onroerende goederen die commercieel worden geëxploiteerd, waarbij de betrokkene
invloed heeft op het beheer en de exploitatie;
3. Aandelen of risicodragende participaties/investeringen in (sterk geconcentreerde)
beleggingsfondsen, in het bijzonder wanneer deze gerelateerd zijn aan een sector die
raakt aan de beoogde portefeuille;
4. Opties op aandelen die tijdens de ambtsperiode kunnen worden uitgeoefend;
5. Obligaties van beursgenoteerde én niet-beursgenoteerde ondernemingen;
6. Rentedragende leningen aan bedrijven en personen;
7. Financiële en zakelijke belangen van een partner indien er sprake is van een huwelijk
in (beperkte of volledige) gemeenschap van goederen.
De te treffen voorzieningen, mede in relatie tot de aard en omvang van het belang
1. Vervreemding van het eigendom, c.q. afstand doen van het optierecht;
2. Omzetten van aandelen in individuele ondernemingen en geconcentreerde beleggingsfondsen
in aandelen in openbare, breed (geografisch en sectoraal) gespreide (index)beleggingsfondsen;
3. Het op afstand plaatsen van de zeggenschap en het beheer over het eigendom, zodanig
dat tijdens de ambtsperiode hierop geen enkele invloed kan worden uitgeoefend. Een
geaccepteerde vorm hiervoor is het onderbrengen van het eigendom in een beheersstichting
waarvan onafhankelijke derden het bestuur vormen (niet zijnde partner of familieleden);
of
4. Het vastleggen (door middel van een schriftelijke verklaring) dat aandelen of participaties
niet zullen worden verhandeld tijdens de ambtsperiode. Het is aan te bevelen in dit
geval een inventarisatie van de omvang en samenstelling van de aandelen- en participatieportefeuille
bij de brief aan de formateur te voegen ten einde later indien nodig te kunnen staven
dat de toezegging gestand is gedaan.
Voor bewindspersonen van Financiën geldt dat zij gezien de bijzondere bevoegdheden
die zij hebben voor de financiële markten ook bij aandelen in openbare, breed gespreide
beleggingsfondsen een van de hierboven onder 1, 3 en 4 genoemde voorzieningen dienen
te treffen.
BIJLAGE II
Aan de formateur
Geachte heer/mevrouw [naam formateur]
Refererend aan het gesprek dat ik had op [datum gesprek] over de voordracht van mij
ter benoeming als Minister/Staatssecretaris in het kabinet deel ik u het volgende
mede.
1. Ik heb van u een afschrift van de brief van Minister-President Schoof aan de Tweede
Kamer ontvangen over de procedure inzake aantredend bewindspersonen en de omgang met
zakelijke en financiële belangen van aantredende bewindspersonen. Wij hebben de onderwerpen
in deze brief systematisch tijdens het gesprek doorgenomen. Daarbij heb ik alle in
dat verband relevante feiten en omstandigheden mijnerzijds volledig en naar waarheid
aan u gemeld.
2. Met ingang van [datum gesprek] heb ik alle betaalde en onbetaalde (neven-)functies
en andere nevenactiviteiten neergelegd, danwel de benodigde stappen hiertoe ondernomen.
Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het
aanvaarden of hervatten van (neven-) functies en andere nevenactiviteiten na afloop
van mijn ambtsperiode als Staatssecretaris.
3. Ik bezit geen voor de uitoefening van het ambt van Minister/Staatssecretaris relevante
financiële en zakelijke belangen die het risico in zich dragen van (schijnbare) belangenverstrengeling.
Dan wel: Voor de financiële en zakelijke belangen die het risico in zich droegen van
de schijn van belangenverstrengeling heb ik een adequate voorziening getroffen.
4. Ik realiseer mij dat ik tijdens en na mijn ambtsperiode gebonden ben aan een geheimhoudingsverplichting
ten aanzien van hetgeen wordt besproken of geschiedt in de ministerraad en onderraden,
en ten aanzien van gegevens waar ik overigens ambtshalve van kennisneem. Voorts onderschrijf
ik dat ik bij het aanvaarden van een functie na afloop van mijn ambtsperiode zo dien
te handelen dat daarmee niet de schijn wordt gewekt dat ik tijdens mijn ambtsuitoefening
onzuiver heb gehandeld, c.q. verkeerd omga met de kennis die ik tijdens die periode
heb opgedaan.
In bijlage treft u aan een door mij geautoriseerd curriculum vitae.
Hoogachtend,
Indieners
-
Indiener
H.W.M. Schoof, minister van Algemene Zaken