Brief regering : Reactie op het tussenverslag rapporteurs REACH herziening en brief commissie IenW aan Europese Commissie
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4177
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 september 2025
Op 10 juni 2025 kwam het tussenverslag beschikbaar van de door de vaste Kamercommissie
voor Infrastructuur en Waterstaat (hierna commissie IenW) aangewezen rapporteurs voor
de voorgenomen herziening van de REACH-verordening over chemische stoffen (Kamerstuk
22 112, nr. 4079). Het kabinet is van mening dat dit tussenverslag een nuttig overzicht geeft van
de belangrijkste onderwerpen. Op 18 juni stuurde de voorzitter van de commissie IenW
een brief aan de Eurocommissarissen Roswall en Séjourné over de voorlopige bevindingen.
Het kabinet deelt de waardering van de commissie IenW voor de actieve dialoog van
de Europese Commissie over de REACH-herziening. Het kabinet hoopt samen met de commissie
IenW dat dit de Europese Commissie in staat stelt een gebalanceerd voorstel te doen.
Dit houdt in een voorstel dat de bescherming van mens en milieu verbetert en de Europese
chemische industrie stimuleert te investeren in innovaties die de groene en digitale
transities mogelijk maken. Zo kan worden voorkomen dat Europa voor cruciale chemische
stoffen en technologieën afhankelijk wordt van andere landen. Het kabinet reageert
in deze brief op de onderwerpen die in de brief aan de eurocommissarissen worden genoemd.
Raakvlakken met andere wetgeving
Er zijn belangrijke raakvlakken tussen de REACH-verordening en andere beleidsinstrumenten.
Het kabinet herkent de oproep van de commissie IenW om breder te kijken dan naar de
REACH-verordening in isolement. Zo is er bijvoorbeeld een sterke samenhang tussen
de inzet in het kader van Advanced Materials for Industrial Leadership1, 2 en het onderzoeken en beheersen van de risico’s van deze innovaties voor veiligheid
en duurzaamheid. Het is van belang dat definities in verschillende wetgevingen consistent
zijn en dat procedures uitsluitend verschillen wanneer daar een goede inhoudelijke
reden voor is. De uitwerking die gegeven wordt aan het uitgangspunt one substance, one assessment helpt daarbij,3 inclusief het bij ECHA in te richten Common Data Platform4 en het in de voorgestelde ECHA Basic Regulation5 opgenomen mechanisme om waar mogelijk verschillen in de beoordeling van chemische
stoffen voor verschillende toepassingen weg te nemen. Dit komt de samenhang, uitvoerbaarheid
en rechtmatigheid van het beleid ten goede. Deze voorstellen kunnen bijdragen aan
het vereenvoudigen van de uitvoering. Het geeft sneller duidelijkheid aan het bedrijfsleven
en meer zekerheid aan de burger.
Safe and Sustainable by Design
De commissie IenW benadrukt het belang van Safe and Sustainable by Design (SSbD) en geeft aan dat een op innovatie gericht instrumentarium nodig is om SSbD
te bevorderen. Deze aanpak is door de Europese Commissie geïntroduceerd in de Europese
strategie voor duurzame chemische stoffen (CSS)6 mede op initiatief van Nederland. Bedrijven hebben echter behoefte aan ondersteuning
om SSbD in praktijk te brengen, zo blijkt uit een essaybundel die op initiatief van
mijn ministerie tot stand is gekomen.7 Op verzoek van het Europees Parlement is de Europese Commissie een pilot gestart
om te testen hoe een netwerk van substitutiecentra bedrijven zo goed mogelijk kan
ondersteunen.8 Het kabinet denkt hierbij aan kennis over de eigenschappen van chemische stoffen
en niet-chemische alternatieven, risico-beoordelingsmethodes, samenwerking in de keten,
relevante regelgeving, financieringsopties en een overzicht van de beschikbare experts.
De oprichting van een expertisecentrum Safe and Sustainable by Design is opgenomen als mijlpaal in de Routekaart van het Nationaal Programma Verduurzaming
Industrie (actie CI18), en voorzien voor het vierde kwartaal van 2027.9
Versnellen van de besluitvorming
Het kabinet deelt de mening van de commissie IenW dat de autorisatie- en restrictieprocedures
geoptimaliseerd dienen te worden, mede om bedrijven tijdig duidelijkheid te kunnen
geven. Ook dit kan bijdragen aan een verdere vereenvoudiging van de uitvoering. Er
zou systematisch bij de beoordeling of er voor een bepaalde stof risicobeheersmaatregelen
nodig zijn, moeten worden gewogen welke instrumenten en maatregelen het meest geschikt
zijn om de risico’s te beheersen. Hierbij moet ook naar maatregelen zoals wetgeving
worden gekeken, onder andere de arbeidsomstandighedenwetgeving, of productspecifieke
wetgeving zoals de Biocidenverordening.
Het kabinet is voorstander van het in samenhang beoordelen van eigenschappen van groepen
van stoffen met vergelijkbare structuur of toepassing (zoals bisfenolen of brandvertragers).
Dit voorkomt dat bedrijven investeren in alternatieve stoffen waarvan later blijkt
dat deze vergelijkbare risico’s hebben als de oorspronkelijke stof. Want als die vervangende
stof vervolgens ook wordt verboden moet een betrokken bedrijf opnieuw op zoek naar
een alternatief en opnieuw hun proces aanpassen. Ook leidt dit mogelijk tot een snellere
verbetering van het beschermingsniveau. Van belang is dat de voorwaarden waaraan de
groepsaanpak moet voldoen en de wijze waarop stoffen in samenhang worden beoordeeld,
duidelijk zijn voor de beoordelaar en de industrie, zodat het voor eenieder helder
en voorspelbaar is welke stoffen onder eenzelfde groep kunnen vallen. Daarbij is het
van belang dat de groepsaanpak niet onnodig beperkend werkt voor bedrijven bij de
ontwikkeling van veiligere alternatieven en dat de gevolgen voor de administratieve
lasten voor bedrijven zorgvuldig worden meegewogen.
De Tweede Kamer heeft gevraagd de risico’s van blootstelling aan verschillende stoffen
mee te nemen. De beoordeling van de risico’s van alle stoffen individueel kan leiden
tot een onderschatting van de effecten van blootstelling. Door de introductie van
een extra risicofactor kan hier rekening mee worden gehouden. De inzet van het kabinet
is te komen tot een risicofactor die proportioneel is. Het kabinet wacht voor verdere
invulling het voorstel van de Europese Commissie af.
De generieke benadering van risicomanagement (GRA), opgenomen in artikel 68(2) van
REACH, bevat de mogelijkheid om maatregelen te nemen zonder een volledige risicobeoordeling
voor alle stoffen en toepassingen uit te voeren, met name ter bescherming van kwetsbare
groepen. Tot nu toe is de GRA alleen toegepast op kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische
stoffen in consumentenproducten. De Europese Strategie voor duurzame chemische stoffen
kondigt een stapsgewijze uitbreiding aan van deze generieke benadering van risicomanagement
naar andere gevarenklassen en andere kwetsbare groepen. Het verdient de voorkeur om
de generieke benadering van risicomanagement daarbuiten alleen toe te passen op initiatief
van de Europese Commissie. Het kabinet vindt het van belang dat de Europese Commissie
relevante voorstellen onderbouwt door aan te geven wat de effectiviteit en proportionaliteit
van de maatregel is met betrekking tot het beperken van het risico voor mens of milieu
en de sociaaleconomische gevolgen. Zo wordt een gelijk speelveld bevorderd. Het kabinet
is daarom voorstander van duidelijke voorwaarden waaraan de generieke benadering van
risicomanagement moet voldoen, voordat de Europese Commissie de generieke benadering
kan inroepen.
Identificatie van gevaareigenschappen en validatie van testmethoden
Op initiatief van Nederland heeft de Milieuraad bevestigd dat er deugdelijke testmethoden
nodig zijn om de gevolgen van blootstelling aan chemische stoffen te identificeren
en tegelijkertijd dierproeven zoveel mogelijk worden vermeden. Ook is de Europese
Commissie gevraagd om een Europese strategie voor ontwikkeling en validatie van testmethoden.10 Met nieuwe gevalideerde testmethodes wordt het mogelijk om sneller, eenvoudiger en
goedkoper de risico’s van stoffen vast te stellen. Dit geeft sneller duidelijkheid
voor het bedrijfsleven en meer zekerheid voor de burger tegen minder administratieve
lasten. De Europese Commissie gaat hiermee aan de slag. Nederland ondersteunt hierin
actief.
Mijn departement heeft ook financieel bijgedragen aan het PEPPER-platform,11 een Frans initiatief dat gericht is op validatie van methodes om op hormoonverstoring
te testen.12 Het RIVM verzorgt de Nederlandse inbreng in het OECD Testrichtlijnenprogramma en
verricht daar veel werk om tot internationaal geharmoniseerde testrichtlijnen te komen.
De Nederlandse inzet is nadrukkelijk gericht op het terugdringen van dierproeven.13
Alternatieven voor dierproeven
In reactie op een Europees burgerinitiatief stelt de Europese Commissie de Roadmap Towards Phasing Out Animal Testing for Chemical Safety Assessments op.14 Dit is een omvangrijk stappenplan voor de uitfasering van dierproeven bij wettelijk
voorgeschreven chemische veiligheidstests. Hieronder valt ook de validatie en toelating
van proefdiervrije methodes. Vanuit onder meer het interdepartementale programma Transitie
Proefdiervrije Innovatie (TPI) wordt actief meegedacht met de Europese Commissie en
gepleit voor een aanpak die breder kijkt dan de technische uitdaging alleen. Daarbij
deelt de TPI de Nederlandse ervaringen met de samenwerking tussen ontwikkelaars van
methodes, opdrachtgevers van testen, testlaboratoria, maatschappelijke organisaties,
beleidsmakers, experts die de wettelijke toetsing van chemische stoffen uitvoeren
en andere gebruikers. Het kabinet verwacht dat dit de uitvoerbaarheid en het draagvlak
voor de Roadmap vergroot.
Het kabinet draagt ook bij aan de validatie, acceptatie en implementatie van proefdiervrije
methodes op diverse manieren. De Nationale Wetenschapsagenda draagt M€ 10 bij aan
Het Virtual Human Platform for Safety Assessment (VHP4Safety),15 waarin wordt gewerkt aan een blauwdruk van een veiligheidsbeoordeling zonder tussenkomst
van dierproeven, waar zowel industrie als autoriteiten gebruik van kunnen maken. Daarnaast
zal in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda volgend jaar een tweede ronde
van start gaan waarvoor M€ 3,6 beschikbaar wordt gesteld. ZonMw zet in opdracht van
het kabinet de subsidieoproep ValNAM in samenwerking met Duitsland uit, waar met een
gezamenlijk budget van M€ 7,5 validatieprojecten uitgezet gaan worden. Duitse en Nederlandse
consortia werken hierbij samen aan validatie van proefdiervrije methodes in een regulatoire
context.16 Vanuit het Groeifonds is tot en met 2034 in totaal M€ 124,5 (deels voorwaardelijk)
toegekend aan het Centrum voor Proefdiervrije biomedische Translatie. Op dit moment
lopen er drie vanuit de Nationale Wetenschapsagenda gefinancierde projecten gericht
op acceptatie en implementatie van bestaande proefdiervrije methodes voor de beoordeling
van de veiligheid van stoffen voor de mens.17
Handhaving en naleving
Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid zijn al jaren belangrijke
criteria waaraan in Nederland beleid wordt getoetst. Toezicht en handhaving zijn in
principe nationale aangelegenheden. De rol van Europa hierbij is het bevorderen van
de uitwisseling van kennis en ervaringen, harmonisatie van de handhaving, stellingname
over casuïstiek, eenduidige interpretatie van de regelgeving, EU-inspectieprojecten,
communicatie resultaten, aanbevelingen en verbeterpunten. Daarbij wordt gewerkt aan
het eenduidig gezamenlijk invulling geven aan de handhaafbaarheidstoetsen voor REACH
zoals in het proces van nieuwe restricties, ondersteund door netwerken en dataplatforms.
Dit alles komt de naleving van de regelgeving ten goede. De subsidiariteit leidt ook
tot verschillen in de nationale implementatie die resulteren in een ongelijk speelveld.18 Het is wenselijk die verschillen te beperken en het uitvoeren van audits van de wijze
waarop toezicht en handhaving in de lidstaten worden geïmplementeerd en uitgevoerd
kan hierbij behulpzaam zijn19 maar mogelijk zijn er ook alternatieven. Het doel is dat de handhaving in de EU beter
en meer geharmoniseerd wordt bij zo weinig mogelijk aanvullende administratieve verplichtingen.
Het is belangrijk dat de samenwerking op het gebied van toezicht en handhaving van
de veiligheid van producten van buiten Europa die worden aangeschaft worden geïntensiveerd.
Tot slot
De Europese Commissie heeft recent meerdere calls for evidence,20
public consultations,21 mededelingen en wetgevingsvoorstellen uitgebracht die relevant zijn voor het beleid
gericht op de veiligheid van stoffen. Het kabinet zal zoals gebruikelijk de voorgenomen
reacties en appreciaties met het parlement delen, onder meer via BNC-fiches. Aangezien
een proces van zorgvuldige interdepartementale afstemming voorafgaat aan het vaststellen
van deze fiches kan het kabinet hierop in deze brief niet vooruitlopen. In de rest
van 2025 verwacht ik nog veel meer relevante vragen, ideeën en voorstellen van de
Europese Commissie.
Het kabinet stelt het op prijs dat de commissie IenW de inzichten met betrekking tot
de REACH-herziening met de Europese Commissie heeft gedeeld, en hoopt dat deze zich
daar terdege rekenschap van geeft. De reactie laat zien dat de Tweede Kamer en het
kabinet het op de hoofdlijnen van het stoffenbeleid eens zijn. REACH levert, maar
het moet sneller en beter. Ik zie toekomstige gedachtewisselingen met de Kamer over
de verder vormgeving van het stoffenbeleid met veel plezier tegemoet.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
A.A. Aartsen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat