Brief regering : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 29 en 30 september (Kamerstuk 21501-30-678)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 679
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 september 2025
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Economische Zaken over o.a. de brief van 16 september 2025 over
de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 29 en 30 september (Kamerstuk
21 501-30, nr. 678).
De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.
De vragen en opmerkingen zijn op 22 september 2025 aan de Minister van Economische
Zaken voorgelegd. Bij brief van 24 september 2025 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
3
II
Antwoord / Reactie van het kabinet
4
III
Volledige agenda
14
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
geannoteerde agenda voor de (formele) Raad voor Concurrentievermogen/Interne markt
en industrie, onderzoek en ruimtevaart op 29 en 30 september 2025 en andere stukken
voor het schriftelijk overleg. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de stukken dat Nederland bij onderhandelingen
over het European Competitiveness Fund inzet op een focus op de meest strategische
technologieën en sectoren. Welke technologieën en sectoren heeft het kabinet hierbij
voor ogen? Hoe wordt de keuze gemaakt of technologieën en sectoren al dan niet prioriteit
hebben? Hoe hangt deze prioritering samen met nationaal beleid? Maakt het kabinet
hierbij ook keuzes over de vraag welke technologieën of sectoren strategischer zijn
dan andere? Hoe vertaalt zich dit tot de middelen voor onderzoek, innovatie en breder
EZ-beleid die het kabinet tot zijn beschikking heeft? Kan het kabinet aangeven of
het concurrentievermogen van de Europese Unie (EU) een jaar na het Draghi-rapport
verbeterd is? Zo ja, kan het kabinet dit toelichten aan de hand van gekwantificeerde
grootheden? Zo nee, hoe kan dit? Het Draghi-rapport benoemt het feit dat er € 750
tot € 800 miljard additionele investeringen per jaar nodig zijn. Welk bedrag komt
er extra vrij met dit Europese fonds? Hoeveel extra private investeringen worden verwacht
door het instellen van dit fonds? Hoe staat het een jaar na het Draghi-rapport met
het behalen van deze € 750 tot € 800 miljard additionele investeringen en kan het
kabinet bij dit antwoord een zo goed mogelijk geschat bedrag noemen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben vervolgens enkele vragen over de voortgang
van de omnibussimplificatiepakketten. Deze leden vinden het een goede zaak om regels
tegen het licht te houden en hierbij te kijken of wet- en regelgeving beter kan, maar
deze leden zijn ook kritisch omdat dit kan leiden tot uitholling van noodzakelijke
wet- en regelgeving ten koste van mens en milieu. Kan het kabinet toezeggen dat het
geen voorstellen zal steunen die noodzakelijke wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op
het gebied van klimaat en milieu, uithollen? Indien het kabinet het belang hiervan
onderschrijft, hoe maakt het zich hiervoor dan hard in Brussel? Hoe wordt deze balans
gewaarborgd? Kan worden toegelicht wat de Nederlandse inzet is, in het bijzonder in
relatie tot het omschreven krachtenveld, waarbij sommige lidstaten meer nadruk leggen
op lastenverlichting en andere op betere implementatie of meer politieke zichtbaarheid?
Het kabinet wijst tevens op het belang van impact assessment (effectbeoordeling).
Zijn deze impact assessments een voorwaarde voor eventuele steun aan deze omnibuspakketten?
Zo ja, wat zijn de criteria voor steun waarop het kabinet deze impact assessments
zal beoordelen? Zo nee, waarom vraagt het kabinet hier dan naar?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het interessant om te lezen dat Oostenrijk
in de Raad wil spreken over territoriale leveringsbeperkingen. Kan het kabinet toelichten
wat de Oostenrijkse positie hierover is en wat het precies in de Raad zouden willen
bespreken? Kan het kabinet een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de
wetgeving hierover en kan worden aangegeven wat de plannen zijn voor de komende tijd
op dit beleidsterrein? Kan het kabinet, als de inzet van Nederland en Oostenrijk overeenkomen,
samen met Oostenrijk (en wellicht andere gelijkgezinden EU-lidstaten) optrekken, bijvoorbeeld
in de vorm van het schrijven van een non-paper?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben voorts enkele vragen over de brief
over onderzoek, innovatie en de nieuw strategie over startups en scale-ups. Hoeveel
additioneel geld is gemoeid met Horizon Europe en helpt het programma om de (investerings-)doelen
van het Draghi-rapport te bereiken? Zo nee, kan dan de conclusie worden getrokken
dat dit een (in andere opzichten waardevol) Europees programma is, maar dat dit niet
tot verbetering van de Europese concurrentiekracht in vergelijking met nu zal leiden?
Kan het kabinet kwantificeren hoeveel de nieuwe strategie op startups en scale-ups
gaat helpen bij het bereiken van een betere concurrentiepositie? Hoe is het huidige
startup- en vooral scale-upklimaat in Nederland in vergelijking met de Verenigde Staten?
Hoe zal dit met dit voorstel verbeteren? Wordt er daarmee genoeg gedaan om meer scale-ups
in Nederland te krijgen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en danken het kabinet
voor de geannoteerde agenda en de bijgevoegde fiches. Naar aanleiding hiervan hebben
zij de volgende vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben eerder gewezen op het risico van een subsidiewedloop
tussen lidstaten. Welke afspraken wil Nederland in de komende Raad voorstellen om
dit te voorkomen? Met welke lidstaten trekt Nederland hierin samen op?
De leden van de NSC-fractie constateren dat het kabinet positief staat tegenover de
Startup- en Scale-upstrategie en de horizontale interne-marktstrategie. Hoe gaat het
kabinet in de Raad aandringen op minder administratieve lasten en snellere toegang
tot kapitaal voor het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
De leden van de NSC-fractie constateren voorts dat de opvolger van Horizon Europe
(FP10, Net Framework Programme) dual-use (tweeërlei gebruik) onderzoek en innovatie
mogelijk maakt. Acht het kabinet het wenselijk dat militaire en civiele doelen in
hetzelfde programma worden gefinancierd? Hoe borgt het kabinet dat deze inzet op dual-use
niet ten koste gaat van fundamenteel civiel onderzoek?
De leden van de NSC-fractie stellen dat Europa sneller moet kunnen innoveren, maar
niet ten koste van veiligheid en duurzaamheid. Hoe gaat het kabinet in de Raad balanceren
tussen het versnellen van vergunningverlening en het borgen van maatschappelijke en
ecologische risico’s? Is het kabinet bereid te pleiten voor het gebruik van regulatory
sandboxes die ruimte bieden aan innovatie, maar waarin duidelijke randvoorwaarden
worden gesteld voor veiligheid en toezicht?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de BNC-fiches over het voorstel voor een Europese
ruimte verordening (EU Space Act) en de mededeling Vision for the European Space Economy
op de agenda van dit schriftelijk overleg staan. Hoe gaat het kabinet in de Raad inzetten
op versterking van de Europese autonomie in satellietdiensten en dataverwerking?
Deze leden zijn van mening dat de vestiging van buitenlandse hyperscale datacentra
in Nederland de strategische autonomie kan ondermijnen door hoge energieconsumptie
en buitenlandse zeggenschap over data. Is het kabinet bereid om in de Raad te pleiten
voor een Europees kader dat voorwaarden stelt aan dergelijke investeringen en dat
tegelijkertijd Europese cloud- en datadiensten versterkt? Hoe borgt het kabinet dat
de European Space Agency (ESA) en nationale ruimtevaartinitiatieven goed worden afgestemd
met de EU Space Act, zodat overlap en extra bureaucratie worden voorkomen?
De leden van de NSC-fractie stellen dat de maritieme maakindustrie van groot belang
is voor de strategische autonomie van Europa. Kan het kabinet toelichten hoe het Nederlands-Duitse
non-paper in Brussel wordt ingebracht en welke vervolgstappen Nederland ziet om dit
breder te verankeren in de Europese industriële prioriteiten? Is het kabinet bereid
om in de Raad te pleiten voor het opnemen van de maritieme sector als strategische
sector binnen de Clean Industrial Deal en het EU-kompas voor concurrentievermogen?
II. Antwoord / Reactie van het kabinet
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de Nieuw Sociaal Contract fractie hebben kennisgenomen van de stukken
en danken het kabinet voor de geannoteerde agenda en de bijgevoegde fiches. Naar aanleiding
hiervan hebben zij de volgende vragen.
1.
De leden van de NSC-fractie hebben eerder gewezen op het risico van een subsidiewedloop
tussen lidstaten. Welke afspraken wil Nederland in de komende Raad voorstellen om
dit te voorkomen? Met welke lidstaten trekt Nederland hierin samen op?
Antwoord
Voor het kabinet staat voorop dat versterking van het EU-concurrentievermogen niet zou moeten leiden tot een subsidiewedloop tussen lidstaten. Daarom zet
het kabinet, conform de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen, in op versterking van
randvoorwaarden. Ten aanzien van staatssteun is de positie van het kabinet terughoudend,
ten behoeve van het gelijke speelveld en de interne markt, en juist ook om die subsidiewedloop
te voorkomen. Voor het kabinet is het van belang dat staatssteun niet in isolement
gezien wordt, maar als onderdeel van het gehele EU-beleidsinstrumentarium zoals de
versterking van de interne markt en de kapitaalmarktunie en/of de inzet van het handelsinstrumentarium.
Dit neemt niet weg dat er in het licht van de groene en digitale transitie en in geval
van marktfalen gerichte en proportionele staatssteun nodig kan zijn. Het is derhalve
van belang dat de reguliere staatssteunkaders fit for purpose zijn en dat eventuele aanpassingen gebaseerd zijn op een gedegen probleemanalyse,
rekening houden met het belang van een gelijk speelveld op de interne markt. Hoewel
staatssteun niet als eigenstandig thema op de agenda van de aanstaande Raad voor Concurrentievermogen
staat, is dit een positie die Nederland samen met gelijkgestemde lidstaten structureel
uitdraagt.
2.
De leden constateren dat het kabinet positief staat tegenover de Startup- en Scale-upstrategie
en de horizontale interne-marktstrategie. Hoe gaat de regering in de Raad aandringen
op minder administratieve lasten en snellere toegang tot kapitaal voor het mkb?
Antwoord
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de Startup- en Scale-upstrategie1 onderstreept de regering het belang van de vermindering van onnodige regeldruk en
vereenvoudiging van bestaande wet- en regelgeving. Dit moet tot de verlaging van administratieve
lasten leiden, inclusief voor het mkb. Daarnaast zal de regering de effecten op regeldruk
van toekomstige voorstellen die uit de strategie voortvloeien goed in de gaten houden.
Deze inzet op de vermindering van administratieve lasten is ook bedoeld om toegang
tot bestaand kapitaal te versnellen. De regering pleit daarom in de Raad ook voor
het vergroten van de beschikbaarheid van durfkapitaal voor het innovative mkb, waarbij
de Europese Innovatieraad (EIC) een belangrijke rol speelt.
3.
De leden constateren dat de opvolger van Horizon Europe (KP10) dual-use onderzoek
en innovatie mogelijk maakt. Acht de regering het wenselijk dat militaire en civiele
doelen in hetzelfde programma worden gefinancierd? Hoe borgt de regering dat deze
inzet op dual-use niet ten koste gaat van fundamenteel civiel onderzoek?
Antwoord
Het kabinet steunt de inzet van de Europese Commissie (hierna de Commissie) om via
het volgende kaderprogramma tot een betere kruisbestuiving te komen tussen civiele
en defensiegerelateerde onderzoek en innovatie. Zeker in de huidige geopolitieke context
moeten we gebruik kunnen maken van veelbelovende onderzoeksresultaten die bij kunnen
dragen aan onze militaire veiligheid. Het voorstel van de Commissie om dual-use onderzoek en innovatie in het volgende kaderprogramma toe te staan, kan hier aan
bijdragen. Als overkoepelend uitgangspunt hecht het kabinet eraan dat het zwaartepunt
van de beschikbare middelen en de programmering van het kaderprogramma bij civiele
toepassingen ligt, gezien de op defensie toegespitste O&I-mogelijkheden in het ECF.
Maar daarbij moet er voldoende aandacht blijven voor de gehele kennisketen: van fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek tot toegepast onderzoek en vermarktbare innovatie. De pijlerstructuur
van het programma, waarin onder meer via de European Research Council ruimte is voor
nieuwsgierigheidsgedreven fundamenteel onderzoek, borgt dit al voor een belangrijk
deel. Daarnaast heeft het kabinet de Commissie verzocht om nadere toelichting te geven
op de vraag op welke manier het mogelijk maken van dual-use onderzoek en innovatie in Horizon Europe, invloed heeft op de voorgestelde principes
van het kaderprogramma. Het gaat dan bijvoorbeeld om uitgangspunten ten aanzien van
openheid, toegankelijkheid en internationale samenwerking op basis van Europese waarden,
zoals respect voor het internationaal humanitair recht.
4.
De leden van de NSC-fractie stellen dat Europa sneller moet kunnen innoveren, maar
niet ten koste van veiligheid en duurzaamheid. Hoe gaat de regering in de Raad balanceren
tussen het versnellen van vergunningverlening en het borgen van maatschappelijke en
ecologische risico’s?
Antwoord
Het kabinet onderschrijft het belang van versnelling van vergunningverlening voor
innovatie en de transitie naar een duurzame en concurrerende industrie. Tegelijkertijd
blijven onderwerpen als veiligheid, milieu en gezondheid leidende randvoorwaarden.
In het kader van de Industrial Decarbonisation Accelerator Act (IDAA) – als onderdeel van de Clean Industrial Deal – zal Nederland inzetten op maatregelen
die procedures stroomlijnen, versnellen en voorspelbaarder maken voor de industrie.
Hierbij kan gedacht worden aan versnelde en gecentraliseerde vergunningverlening bij
strategische projecten, het stroomlijnen van vergunningen voor afgebakende milieuzones
rond energie-intensieve industrie-clusters en het versnellen van vergunningverlening
als bedrijven effectief milieu-impact verminderen. Bij deze aanpak kan versnelling
van vergunningverlening voor innovatie en verduurzaming hand in hand laten gaan, terwijl
tegelijkertijd de maatschappelijke en milieubelangen gewaarborgd blijven.
5.
Is de regering bereid te pleiten voor het gebruik van regulatory sandboxes die ruimte
bieden aan innovatie, maar waarin duidelijke randvoorwaarden worden gesteld voor veiligheid
en toezicht?
Antwoord
Ja, aangezien regulatory sandboxes een belangrijke rol kunnen spelen in het versnellen van innovatieve ontwikkelingen
en toepassingen in een gecontroleerde omgeving, waarbij veiligheid en toezicht altijd
belangrijke randvoorwaarden zijn. Naar aanleiding van de aangenomen motie Dassen Grinwis2 onderzoekt het kabinet mogelijkheden voor regulatory sandboxes voor de Nationale Technologie Strategie.
6.
De leden constateren dat de EU Space Act en de Vision for the European Space Economy
op de agenda staan. Hoe gaat de regering in de Raad inzetten op versterking van de
Europese autonomie in satellietdiensten en dataverwerking?
Antwoord
Het kabinet zet zich in de Raad ervoor in dat de EU Space Act toekomstbestendig, technologie-
en dienstenneutraal wordt vormgegeven en voldoende ruimte laat voor nationaal beleid
waar dat passend is.3 Dit waarborgt zowel de veiligheid en betrouwbaarheid van satellietdiensten als een
gelijk speelveld voor bedrijven.
Daarnaast steunt het kabinet de inzet binnen het Europees Concurrentievermogenfonds
(ECF) op de ontwikkeling van kritieke ruimtevaarttechnologieën, nieuwe Europese capaciteiten
zoals in-orbit services, en het versterken van de industriële concurrentiekracht in de mondiale commerciële
ruimtevaartmarkten. Daarbij acht het kabinet het belangrijk dat steun onder het ECF
kan worden gekoppeld aan voorwaarden over eigendom, zeggenschap en toeleveringsketens,
zodat cruciale technologie en infrastructuur voor Europa behouden blijven.
7.
Hoe borgt de regering dat ESA en nationale ruimtevaartinitiatieven goed worden afgestemd
met de EU Space Act, zodat overlap en extra bureaucratie worden voorkomen?
Antwoord
Het kabinet onderkent dat de rol van ESA en de verhouding tot nationale wetgeving
en toezichthouders expliciet aandacht vragen. De status van ESA als onafhankelijke,
intergouvernementele organisatie moet worden gerespecteerd; Uniewetgeving mag de institutionele
autonomie van ESA en de verdragsverplichtingen van lidstaten niet onder druk zetten.
Het kabinet bepleit daarom in Europees verband dat de rol van ESA als technisch agentschap
van de lidstaten expliciet behouden blijft en dat lidstaten hun bestaande nationale
technische toetsingscapaciteit (zoals het Nederland Lucht- en Ruimtevaartcentrum en
de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur) kunnen blijven benutten. Daarnaast zet
het kabinet in op het voorkomen van dubbele administratieve lasten: Europese registraties
en certificaten mogen niet overlappen met nationale verplichtingen uit de Wet ruimtevaartactiviteiten
of internationale verdragen.
8.
De leden zijn van mening dat de vestiging van buitenlandse hyperscale datacenters
in Nederland de strategische autonomie kan ondermijnen door hoge energieconsumptie
en buitenlandse zeggenschap over data. Is de regering bereid om in de Raad te pleiten
voor een Europees kader dat voorwaarden stelt aan dergelijke investeringen en tegelijkertijd
Europese cloud- en datadiensten versterkt?
Antwoord
Het beschermen van de digitale open strategische autonomie en het stimuleren van Europese
cloud- en datadiensten staat op de agenda bij de Commissie.
Zo geeft de Commissie in haar recent gepubliceerde AI Continent Actieplan aan zich
te willen inzetten voor de ontwikkeling van voldoende duurzame en Europese datacentercapaciteit
voor cloud- en datadiensten, om de economische veiligheid en datazeggenschap in de
EU te waarborgen. Onderdeel van het AI Continent Actieplan is een voorstel voor een
Cloud & AI Development Act (CADA), die bepalingen zal bevatten om de ontwikkeling van energie-efficiënte Europese
datacenters te stimuleren.
Zoals uiteengezet in het BNC fiche – Mededeling AI Continent Action Plan4 – staat het kabinet in beginsel positief tegenover de plannen van de Commissie. De
uiteindelijke positie van het kabinet zal afhangen van de uitwerking van het wetsvoorstel
voor de CADA. Het is op dit moment nog niet bekend of het wetsvoorstel ook bepalingen
zal bevatten ten aanzien van voorwaarden aan investeringen in datacentercapaciteit.
Er wordt in Europees verband wel gewerkt aan het vormgeven van een nieuwe Important
Project of Common European Interest (IPCEI) om nationale publieke investeringen mogelijk
te maken in datacenterinfrastructuur in de EU.
In Nederland bestaan overigens al landelijke beperkingen op de vestiging van nieuwe
hyperscale datacentra, onder andere ingegeven door de energieconsumptie van dit type
datacenter. Met een aanpassing van het Besluit kwaliteit leefomgeving is per 1 januari
2024 de realisatie van nieuwe hyperscale datacentra5 verboden, met uitzondering van twee gebieden in de gemeenten Hollands Kroon en Het
Hogeland.
9.
De leden stellen dat de maritieme maakindustrie van groot belang is voor de strategische
autonomie van Europa. Kan de regering toelichten hoe het Nederlands-Duitse non-paper
in Brussel wordt ingebracht en welke vervolgstappen Nederland ziet om dit breder te
verankeren in de Europese industriële prioriteiten? Is de regering bereid om in de
Raad te pleiten voor het opnemen van de maritieme sector als strategische sector binnen
de Clean Industrial Deal en het EU-kompas voor concurrentievermogen?
Antwoord
De Clean Industrial Deal en het EU-kompas voor concurrentievermogen zijn beide mededelingen
van de Commissie waar het kabinet en de Europese Raad reeds een positie over hebben
ingenomen. Deze zijn gedeeld met Uw Kamer.6 Het kabinet acht de maritieme maakindustrie van belang voor de strategische autonomie
en het concurrentievermogen van Europa. In het EU-kompas voor concurrentievermogen
onderstreept de Commissie reeds het belang van mobiliteit, waarbij ook de maritieme
sector expliciet wordt benoemd. De Clean Industrial Deal biedt daarnaast perspectief
om de sector te verduurzamen en tegelijk competitief en weerbaar te maken. In de BNC-fiches
bij deze mededelingen heeft het kabinet deze aandacht verwelkomd. Daarnaast zal de
Commissie in 2026 een European Maritime Industry Strategy (EMIS) presenteren die ingaat op het borgen van de belangen van de maritieme sector.
Samen met Duitsland heeft Nederland inderdaad een non-paper opgesteld ter beïnvloeding
van deze strategie, dat inmiddels brede steun heeft gekregen van andere lidstaten.
Dit non-paper is met uw Kamer gedeeld en naar de Commissie gestuurd.7 Nederland brengt het paper actief onder de aandacht in gesprekken met de Commissie
en met andere lidstaten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
geannoteerde agenda voor de RvC en andere stukken voor het schriftelijk overleg. Zij
hebben hierover nog enkele vragen.
10.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat Nederland bij onderhandelingen over
het European Competitiveness Fund inzet op een focus op «de meest strategische technologieën
en sectoren». Welke technologieën en sectoren heeft de Minister hiermee voor ogen?
Hoe wordt de keuze gemaakt of technologieën en sectoren al dan niet prioriteit zijn?
Hoe hangt deze prioritering samen met nationaal beleid? Maakt de Minister hierbij
ook keuzes in welke technologieën of sectoren strategischer zijn dan andere? Hoe vertaalt
zich dit tot de middelen voor onderzoek, innovatie en breder EZ-beleid die de Minister
tot zijn beschikking heeft?
Antwoord
Het kabinet ondersteunt het belang dat de Commissie via het voorstel voor een Europees
Concurrentievermogenfonds (ECF) geeft aan het versterken van het Europese concurrentievermogen.8 Binnen de onder het ECF voorgestelde vensters acht het kabinet het van belang dat
wordt gefocust op de meest strategische technologieën en sectoren aan de hand van
vier criteria9: (i) impact op de geo-economische veiligheid van de EU; (ii) bijdrage aan de Europese
economie en groeipotentieel; (iii) bijdrage aan dringende maatschappelijke uitdagingen;
en (iv) huidige positie van de EU10. Een scherpe prioritering aan de hand van deze criteria, mede voor een toekomstgericht
EU-industriebeleid, is analoog aan het nationale beleid. Ik zal hier nader op ingaan
in mijn aankomende Kamerbrief over de vernieuwing van het industriebeleid.
11.
Kan de Minister aangeven of het concurrentievermogen van de EU een jaar na het Draghi-rapport
verbeterd is? Zo ja, kan de Minister dit toelichten aan de hand van gekwantificeerde
grootheden? Zo nee, hoe kan dit?
Antwoord
Mario Draghi heeft op 16 september j.l – een jaar na het uitkomen van het rapport
zelf aangegeven dat de uitdagingen voor het EU-concurrentievermogen scherper zijn geworden en dat het groeimodel van Europa verder verzwakt is.
Er zijn reeds goede initiatieven door de Commissie genomen (o.a. AI-gigafabrieken,
Clean Industrial Deal, omnibus versimpelingsvoorstellen), maar voorlopig wijzen cijfers
erop dat productiviteit, energieprijzen en technologische positie achterblijven bij
de VS en China. Tegelijkertijd merkt het kabinet op dat het versterken van het EU-concurrentievermogen een langdurig proces is waar pas over jaren de vruchten van geplukt
zullen worden. Dat maakt het niet minder urgent om snel aan de slag te gaan met het
verhogen van de arbeidsproductiviteit en een beter ondernemings- en invetseringsklimaat,
zodat we ook in de toekomst onze welvaart en publieke voorzieningen op peil kunnen
houden. Dit vereist wel dat we nu kiezen voor de toekomst. Daartoe heeft de Commissie
haar eerste voorstellen gepubliceerd, en nog meer aangekondigd. Het kabinet moedigt
de Commissie aan om hiermee voortvarend, maar ook op een gedegen wijze, verder mee
aan de slag te gaan. Het kabinet deelt de constatering van Draghi dat, een jaar na
zijn rapport, er nog veel werk te verzetten valt en de opgave niet minder urgent is
geworden.
12.
Draghi benoemt dat er € 750 tot € 800 miljard additionele investeringen jaarlijks
nodig zijn. Hoeveel geld komt er extra vrij met dit Europese fonds? Hoeveel extra
private investeringen worden verwacht door het instellen van dit fonds?
Antwoord
In zijn rapport benoemt Draghi dat de additionele investeringen een combinatie zouden
moeten zijn van private en publieke investeringen. Daarbij wijst hij op een historische
verdeling van 80% private investeringen en 20% publieke investeringen. De Commissie
stelt een budget voor het ECF voor van 234 miljard euro (in lopende prijzen) over
een periode van zeven jaar. Het is op voorhand niet mogelijk om te zeggen hoeveel
private investeringen hiermee gemobiliseerd zullen worden. Het kabinet zet in op een
ECF dat zo veel mogelijk privaat kapitaal mobiliseert. Het is juist van belang dat
de EU-begroting een bijdrage levert aan het stimuleren van private investeringen.
Het kabinet verwelkomt in dat kader de rol voor ECF InvestEU onder dit voorstel. Uit
de interim-evaluatie is gebleken dat dit programma in staat is een hefboom te creëren
en private partijen te stimuleren tot het aangaan van meer risicovolle investeringen.
Om deze reden dienen dergelijke financieringsinstrumenten een belangrijk aandeel te
vormen van het ECF-budget.11
13.
Hoe staat het een jaar na het Draghi-rapport met het behalen van deze € 750 tot € 800 miljard
additionele investeringen en kan de Minister bij dit antwoord een zo goed mogelijk
geschat bedrag noemen?
Antwoord
Er wordt momenteel geen specifiek overzicht bijgehouden van de benodigde investeringen
waar het Draghi rapport naar verwijst. Wel bestaan er diverse gegevens over de totale
investeringen in de Europese economie, onder andere verzameld door Eurostat, het IMF
en de ECB.
Het in vraag 13 genoemde voorstel voor het ECF kan aan de genoemde doelstelling met
Europese publieke middelen mogelijk een positieve bijdrage leveren. Het kabinet zet
zich daarbij in om zoveel mogelijk privaat kapitaal te mobiliseren bij de inzet van
dit instrument.
Daarnaast heeft het kabinet dit jaar in de Miljoenennota de nationale publieke investeringen
inzichtelijk gemaakt, inclusief de ontwikkeling en de uitsplitsing daarvan.
14.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de voortgang van
de omnibus-simplificatiepakketten. De leden vinden het goed om regels tegen het licht
te houden en hierbij de kijken of wet- en regelgeving beter kan, maar zijn ook kritisch
omdat dit kan leiden tot uitholling van noodzakelijke wet- en regelgeving ten koste
van mens en milieu. Kan de Minister toezeggen dat hij geen voorstellen zal steunen
die noodzakelijke wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op het gebied van klimaat en milieu)
uithollen? Als de Minister het belang hiervan onderschrijft: hoe maakt hij zich hiervoor
hard in Brussel? Hoe waarborgt hij deze balans?
Antwoord
Het kabinet onderschrijft het belang van robuuste wet- en regelgeving op het gebied
van klimaat, milieu en mensenrechten. Het uitgangspunt is daarom dat het kabinet alleen
voorstellen tot vereenvoudiging steunt als deze geen afbreuk doen aan de onderliggende
beleidsdoelstellingen. De inzet is minder lasten, niet minder ambitie. In de Raad
voor Concurrentievermogen benadrukt het kabinet het belang van een zorgvuldige aanpak,
waarbij regeldruk wordt verminderd zonder de kern van de regelgeving aan te tasten.
Het kabinet wijst er daarbij op dat impact assessments van belang zijn om de gevolgen
van vereenvoudigingsvoorstellen inzichtelijk te maken, waaronder voor het milieu,
de volksgezondheid, fundamentele rechten en uitvoerbaarheid.
Daarnaast pleit Nederland voor het betrekken van toezichthouders en uitvoeringsinstanties
bij de zogenoemde «reality checks» die de Commissie uitvoert bij bestaande regelgeving.12
15.
Kan hij toelichten wat de Nederlandse inzet is, in het bijzonder in relatie tot het
krachtenveld dat hij omschrijft waarbij sommige lidstaten meer nadruk leggen op lastenverlichting
en andere op betere implementatie of meer politieke zichtbaarheid?
Antwoord
Het kabinet staat achter de gezamenlijke Europese ambitie om regeldruk te verminderen
en benadrukt daarbij dat dit niet mag leiden tot uitholling van beleidsdoelen. Daarom
zet ik stevig in op zorgvuldige en betere wetgeving, met nadruk op het uitvoeren van
impact assessments, het betrekken van uitvoerders en het waarborgen van uitvoerbaarheid
– juist ook voor het mkb.
Het kabinet kiest daarbij voor een inhoudelijke aanpak gericht op reële vermindering
van onnodige lasten met behoud van het beschermingsniveau en duidelijke aandacht voor
uitvoerbaarheid en proportionaliteit.
Daarnaast pleit ik in de Raad voor zorgvuldigheid binnen het Raadsproces zelf door
op te roepen dat de Raad eigen impact assessments uitvoert als substantiële amendementen
worden voorgesteld – zodat regeldrukeffecten ook dan zichtbaar blijven.
16.
De Minister wijst op het belang van impact assessment: zijn deze impact assessments
een voorwaarde voor eventuele steun aan deze omnibuspakketten? Zo ja, wat zijn de
criteria voor steun waarop de Minister deze impact assessments zal beoordelen? Zo
nee, waarom vraagt de Minister dan naar deze impact assessments?
Antwoord
Impact assessments zijn een belangrijk instrument om de gevolgen van wetsvoorstellen
systematisch in beeld te brengen, ook bij omnibuspakketten. Het kabinet vindt het
belangrijk dat de Commissie bij elk voorstel voldoende inzicht geeft in de effecten
op bedrijven, overheden en het maatschappelijk belang, en pleit daarom consequent
voor goede impact assessments. Er kunnen echter gegronde redenen zijn (zoals een noodsituatie
of als er evident geen regeldrukeffecten zijn) waarom er geen impact assessment is
opgesteld. Het kabinet beziet dit kritisch per voorstel. Impact assessments zijn daarmee
geen absolute voorwaarde voor steun, maar wel een zwaarwegend element in de Nederlandse
beoordeling.
Daarbij let Nederland op of de voorgestelde vereenvoudiging daadwerkelijk merkbaar
is voor bedrijven (vooral het mkb). Of het beschermingsniveau van wetgeving behouden
blijft; of de uitvoerbaarheid voor ondernemers, toezichthouders en overheden geborgd
is en, zo ja, welke Europese en/of nationale financiële gevolgen er zijn.
Tot slot blijf ik de Commissie hier actief op aanspreken en breng het belang van degelijke
effectbeoordelingen meermaals onder de aandacht in de Raad voor Concurrentievermogen.
Verder zal het kabinet indien nodig zelf de effecten van EU-voorstellen in kaart brengen
als een impact assessment van de Commissie ontbreekt of vragen onbeantwoord laat en
er naar verwachting wel sprake is van regeldrukeffecten voor ondernemers. Dit kan
bijvoorbeeld via een MKB-toets of eigen regeldruk-onderzoek naar één of meerdere aspecten.
17.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het interessant om te lezen dat Oostenrijk
in de Raad wil spreken over territoriale leveringsbeperkingen. Kan de Minister toelichten
wat de Oostenrijkse positie hierover is en wat zij precies in de Raad zouden willen
bespreken?
Kan de Minister een update geven over hoe het er nu voor staat met de wetgeving hierover
en wat zijn plannen zijn voor de komende tijd op dit beleidsterrein? Kan hij, als
de inzet van Nederland en Oostenrijk overeenkomen, samen met Oostenrijk (en wellicht
andere gelijkgezinden EU-lidstaten) optrekken, bijvoorbeeld in de vorm van het schrijven
van een non-paper?
Antwoord
Voor zover mij bekend is ook Oostenrijk voorstander van een ambitieuze aanpak van
ongerechtvaardigde territoriale leveringsbeperkingen. Er is nog geen document ingediend
door Oostenrijk voor dit agendapunt tijdens de Raad.
De stand van zaken is dat de Commissie in haar interne marktstrategie van mei jl.
«instrumenten» heeft aangekondigd voor het vierde kwartaal van 2026.13 Het is niet bekend of dit wetgevende instrumenten zullen zijn. Hier pleit ik wel
voor in Brussel en dat zal ik ook doen tijdens deze Raad voor Concurrentievermogen.
Ik ben momenteel in overleg met lidstaten, waaronder Oostenrijk, om te verkennen in
hoeverre onze standpunten overeenkomen en of een gezamenlijk non-paper mogelijk is.
18.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de onderzoek, innovatie
en de nieuw strategie over startups en scaleups. Hoeveel additioneel geld is gemoeid
met Horizon Europe en helpt het programma om de (investerings)doelen van het Draghi-rapport
te bereiken? Zo nee, kan dan de conclusie worden getrokken dat dit een (in andere
opzichten waardevol) Europees programma is, maar dat dit niet tot verbetering van
de Europese concurrentiekracht in vergelijking met nu gaat leiden?
Antwoord
De Commissie heeft voorgesteld om voor het volgende Europese kaderprogramma voor onderzoek
en innovatie, Horizon Europe (2028–2034), 175 miljard euro te reserveren onder het volgende Meerjarig Financieel
Kader. Het budget voor het huidige kaderprogramma Horizon Europe (2021–2027) was bij
aanvang van het programma 95,5 miljard euro. Uit de interim-evaluatie van het huidige
programma blijkt dat elke geïnvesteerde euro 11 euro bijdraagt aan economische groei
in 2045. Daarmee levert het huidige programma een belangrijke bijdrage aan de verbetering
van Europese concurrentiekracht. Het volgende programma zal zich, nog meer dan het
huidige programma, richten op belangrijke strategische prioriteiten die bijdragen
aan het concurrentievermogen van de Europese Unie onder andere door een nauwe verbinding
die wordt gemaakt met het voorgestelde Europese Concurrentiefonds. Het kaderprogramma
levert daarmee een wezenlijke bijdrage aan de doelen van het Draghi-rapport. De startup
en scale-up strategie draagt hier ook sterk aan bij, doordat de voorwaarden en condities
voor startups en scale-ups om in Europa te floreren worden verbeterd. Zo levert een
verbeterde toegang tot kapitaal een essentiële bijdrage aan de Europese concurrentiekracht.
19.
Kan de Minister kwantificeren hoeveel de nieuwe strategie op startups en scaleups
gaat helpen bij het bereiken van een betere concurrentiepositie?
Antwoord
De nieuwe EU startup and scaleup strategy is één van de voorstellen die de Commissie in mei jl. gepresenteerd heeft als antwoord
op onder andere het Draghi-rapport. De Commissie erkent dat startups en scale-ups
de drijvende kracht zijn achter baanbrekende innovaties en duurzame groei en daarmee
de technologische soevereiniteit, strategische autonomie, economische groei en de
concurrentiepositie van de EU. Om deze bijdrage te vergroten is het van belang de
obstakels die startups en scale-ups bij het zakendoen ondervinden te verminderen,
zoals is aangegeven in het BNC-fiche.14 Ook Nederlandse startups en scale-ups ondervinden obstakels bij het zakendoen en
het aantrekken van investeringen binnen Europa. De 26 acties aangekondigd in de strategie
zijn juist bedoeld om deze obstakels aan te pakken en een bijdrage te leveren aan
het bereiken van een betere concurrentiepositie. De regering verwelkomt daarom ook
deze voorstellen. Hoeveel de nieuwe strategie daadwerkelijk gaat helpen is afhankelijk
van de uitwerking en ook de implementatie van de actiepunten door de lidstaten.
20.
Hoe is het huidige startup- en vooral scaleupklimaat in Nederland in vergelijking
met de VS? Hoe zal dit verbeteren met dit voorstel? Wordt er daarmee genoeg gedaan
om meer scaleups in Nederland te krijgen?
Antwoord
Nederland heeft een goede uitgangspositie en alles in huis om een sterk startup en
scale-up ecosysteem te hebben. Tientallen technologiebedrijven van Nederlandse bodem
hebben zich doorontwikkeld tot toonaangevende spelers op mondiaal niveau (zoals ASML,
Booking en Adyen). Tegelijkertijd blijft de doorgroei van Nederlandse startups tot
succesvolle scale-ups achter. De scale-up ratio in Nederland was in 2024 lager dan
in de VS (21,5% versus 54%). Dit wordt grotendeels toegeschreven aan het achterblijven
van grote investeringsrondes, onder andere en de beperkte aanwezigheid van en toegang
tot durfkapitaal, maar ook aan barrières op de Europese interne markt.15
Om dit te verbeteren onderneemt het kabinet diverse acties, zoals de aangekondigde
oprichting van een nationale investeringsinstelling door de fusie van Invest-NL en
Invest International. Daarnaast heeft het kabinet tijdens Prinsjesdag aangekondigd
om 200 miljoen euro te investeren in het European Tech Champion Initiative en 230 miljoen euro in innovatieve halfgeleiderprojecten. De Kamer is op 23 september16 – mede naar aanleiding van de motie Martens-America – middels een brief geïnformeerd
over de actieagenda van het kabinet voor start- en scale-ups (Kamerstuk 32 637, nr. 709).
Ook op Europees niveau wordt gewerkt aan een EU Startup en Scale-upstrategie. De ambitie
van de Commissie is om middels 26 actiepunten het beste startupecosysteem van de wereld
in Europa te ontwikkelen. De Commissie wil door de juiste prikkels gunstige condities
creëren om Europese startups en scale-ups in Europa te houden en meer startups te
laten doorgroeien naar scale-ups. Ik verwacht dat met de verschillende Commissievoorstellen
meer kansen in Europa kunnen worden gecreëerd voor onze startups en scale-ups waardoor
het opschalen versneld wordt en het verplaatsen naar bijvoorbeeld de VS zal worden
afgeremd. Met name de Europese Innovatieraad (EIC) zal hierbij een belangrijke rol
spelen door de toegang tot durfkapitaal te verbeteren.
III. Volledige agenda
Geannoteerde Agenda Raad voor Concurrentievermogen 29 en 30 september
Kamerstuk 21 501-30-678 – Brief Minister van Economische Zaken, V.P.G. Karremans – d.d. 16 september 2025
Fiche: Omnibus IV – Wijziging van verordeningen om bepaalde steunmaatregelen voor
het mkb uit te breiden naar small mid-cap ondernemingen en aanvullende vereenvoudigingsmaatregelen
Kamerstuk 22 112-4085 – Brief Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp – d.d. 20 juni 2025
Fiche: Mededeling horizontale interne-marktstrategie
Kamerstuk 22 112-4096 – Brief Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp – d.d. 1 juli 2025
Fiche: Mededeling The EU Startup and Scaleup Strategy: Choose Europe to start and
scale
Kamerstuk 22 112-4098 – Brief Minister van Buitenlandse Zaken, C.C.J. Veldkamp d.d. 4 juli 2025
Verslag informele Raad voor Concurrentievermogen 17 en 18 juli 2025
Kamerstuk 21 501-30-677 – Brief Minister van Economische Zaken, V.P.G. Karremans d.d. 27 augustus 2025
Fiche: Mededeling over a Vision for the European Space Economy
Kamerstuk 22 112-4118 – Brief Minister van Buitenlandse Zaken, R.P. Brekelmans d.d. 29 augustus 2025
Fiche: Verordening voor de EU Space Act
Kamerstuk 22 112-4117 – Brief Minister van Buitenlandse Zaken, R.P. Brekelmans d.d. 29 augustus 2025
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier