Brief regering : Briefrapport en kennisnotitie van RIVM over laagfrequent geluid in Nederland
29 383 Regelgeving Ruimtelijke Ordening en Milieu
Nr. 440
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 september 2025
Hierbij stuur ik u, mede namens de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, twee
rapporten van het RIVM over laagfrequent geluid (LFG, ofwel geluid met lage tonen).
Aanleiding om opdracht hiertoe te geven, was de eerder door het RIVM gesignaleerde
toename in meldingen en hinder van LFG in Nederland1. Om meer grip te krijgen op deze complexe problematiek en de aanpak ervan heeft het
RIVM twee verschillende inventarisaties uitgevoerd, resulterend in het briefrapport
«Inventarisatie van meldingen, meetmethoden en effecten van laagfrequent geluid (LFG)
in Nederland» en in de kennisnotitie «Meldingen van Laagfrequent Geluid: samenwerking
in de regio». Ik informeer u hieronder eerst over de uitkomsten van de onderzoeken,
waarna ik inga op het handelingsperspectief vanuit het Rijk.
Uitkomsten onderzoeken
Het briefrapport «Inventarisatie van meldingen, meetmethoden en effecten van problematiek
van LFG in Nederland» bestaat uit drie onderdelen:
1. Een inventarisatie van de aard en het aantal meldingen van LFG.
2. Meting van LFG door omgevingsdiensten naar aanleiding van meldingen.
3. Een overzicht van recente literatuur over (gezondheids)effecten van LFG.
De inventarisatie van de meldingen (1) geeft een wisselend beeld: hoewel het aantal
meldingen ten opzichte van het begin van de registratie is toegenomen, fluctueren
de aantallen in de tijd voor de meeste onderzochte meldpunten en nemen deze de laatste
jaren weer wat af. Ook landelijk fluctueert de beleving van LFG in de woonomgeving:
het percentage van een doorsnede van de Nederlandse bevolking dat aangeeft ernstige
hinder door LFG te ervaren varieert van 2016 tot 2023 tussen 2,2 tot 3,2 procent,
en het percentage dat aangeeft ernstige slaapverstoring door LFG te ervaren varieert
tussen 1,9 en 2,5 procent. Uit gegevens van de GGD’en blijkt dat ongeveer driekwart
van de melders van LFG de hierdoor ervaren hinder benoemt als belangrijkste gezondheidseffect.
Bij meldingen wordt lang niet altijd een bron vermeld en in veel gevallen blijkt de
relatie met een specifieke bron niet te leggen. Bij GGD’en wordt slechts bij minder
dan 10% van de meldingen een bron genoemd, met als meest genoemde bronnen binnenshuis
buren/bewonersgedrag, ventilatiesystemen en elektrische apparaten, en buitenshuis
bedrijf/industriegebied, transformatorhuisjes en windturbines.
De inventarisatie van meetmethoden (2) brengt de praktijk in kaart van LFG-metingen
door omgevingsdiensten (OD’s) bij meldingen. Bij de meeste OD’s wordt in driekwart
van de gevallen geen LFG vastgesteld wanneer er bij een melding wordt gemeten. Wanneer
er wel LFG is vastgesteld, geldt dat het merendeel van de OD’s in minder dan een kwart
van de gevallen een bron vindt. Uit de inventarisatie blijkt dat er zowel overeenkomsten
als grote verschillen zijn tussen OD’s in de aanpak bij meldingen en dat er behoefte
is aan een duidelijke methode.
In het overzicht van recente literatuur (3) zijn zes studies naar boven gekomen, die
deel uitmaken van één overkoepelend onderzoeksproject naar de effecten van geluid
van windturbines. Deze bieden elk onvoldoende bewijs om te concluderen of LFG wel
of geen effect heeft op de onderzochte gezondheidsuitkomsten. Dit is in lijn met de
eerdere stand van zaken van de kennis over de samenhang tussen LFG en gezondheidseffecten,
zoals beschreven in de Kamerbrief van 20212.
Ten behoeve van de kennisnotitie «Meldingen van Laagfrequent Geluid: samenwerking
in de regio» heeft het RIVM diverse OD’s, GGD’en, audiologen en een gemeente gesproken
over hoe zij samenwerken om mensen die hinder ervaren van LFG te helpen. Hierbij onderscheiden
zich drie situaties:
• Er is meetbaar LFG in de leefomgeving aanwezig en een bron aan te wijzen. In dit geval
kan getracht worden het LFG te elimineren of te verminderen.
• Er is meetbaar LFG in de leefomgeving, maar een bron is niet te lokaliseren.
• Er is geen LFG meetbaar in de leefomgeving. De melder wordt geadviseerd om andere
oorzaken uit te sluiten.
Bij elk van deze situaties is het belangrijk dat partijen goed samenwerken om te zorgen
dat gehinderden zo goed mogelijk worden geholpen bij het omgaan met klachten. Uit
het onderzoek van het RIVM blijkt dat er grote verschillen zijn tussen regio’s in
hoe de samenwerking is ingericht en ook in de mate waarin concrete afspraken bestaan
tussen de partijen. In sommige regio’s is de samenwerking nauwelijks uitgewerkt, en
in meerdere regio’s vormt financiering een knelpunt.
Handelingsperspectief
Het beperken van hinderlijk geluid is van belang voor een gezonde leefomgeving. Het
briefrapport van het RIVM laat zien dat mensen ernstige hinder van LFG ervaren. Het
rapport geeft meer inzicht in de aard en omvang van de problematiek van LFG en de
fluctuerende ontwikkeling hiervan in de tijd. Het laat ook zien dat bij metingen vaak
geen LFG wordt vastgesteld en dat waar dit wel het geval is de metingen veelal niet
gekoppeld kunnen worden aan een specifieke bron. Dat maakt het probleem niet minder,
maar maakt een aanpak ervan wel ingewikkeld.
Regelgeving in de vorm van een aparte beoordeling van LFG is daarbij geen voor de
hand liggende optie. Voor geluidbronnen waarbij LFG onderdeel uitmaakt van het totale
geluid biedt de bestaande geluidregelgeving over het algemeen al voldoende bescherming
tegen hinder en slaapverstoring. Er is daarnaast vanuit gezondheidskundig oogpunt
geen onderbouwing voor een aparte normering van LFG. Wanneer het geluid tonaal van
aard is, zoals bij een bromtoon, geldt meestal al een toeslag op het verwachte of
gemeten geluidniveau om rekening te houden met extra hinderlijkheid. Gemeenten hebben
daarnaast mogelijkheden om lokaal aanvullende eisen te stellen aan LFG vanuit specifieke
bronnen. Handhaving is echter in het merendeel van de gevallen niet mogelijk, omdat
er vaak geen meetbaar LFG of specifieke bron wordt aangetroffen.
We zetten daarom nu in op een verbeterde aanpak bij meldingen en een harmonisatieslag
op het gebied van registreren en meten. Met een vergelijkbare registratie van meldingen
over LFG kunnen we beter trends evalueren om een goed beeld op te bouwen van het probleem
en van vaak voorkomende bronnen. Ook willen we een vinger aan de pols houden door
hinder en slaapverstoring vanwege LFG te blijven monitoren in landelijk onderzoek
naar de beleving van de woonomgeving. Daarnaast richten we ons op harmonisatie van
de aanpak bij meldingen door kennisuitwisseling en samenwerking tussen partijen te
faciliteren.
In de kennisnotitie doet het RIVM een aantal aanbevelingen om de samenwerking in de
regio te verbeteren, waarvan enkele op landelijk niveau opgepakt kunnen worden. Een
aantal van deze aanbevelingen is al belegd binnen bestaande opdrachten aan het RIVM,
namelijk de aanbevelingen die zien op een landelijke website en de partijen betrokken
bij de scholing van GGD’en. Kleinschalig onderhoud van de site Laagfrequent geluid en bromtonen3 is voorzien binnen de bestaande programmering. Ook ziet het RIVM mogelijkheden om
andere partijen te betrekken bij de scholing die zij op het gebied van LFG aanbieden
aan GGD’en.
Aanvullend hierop adviseert het RIVM om kennisuitwisseling te faciliteren met landelijke
kennisbijeenkomsten. Hierbij kan onder andere door partijen worden gewerkt aan een
blauwdruk voor regionale samenwerking tussen GGD’en, audiologische centra, OD’s en
gemeenten. Deze blauwdruk zou onder andere aandacht moeten besteden aan werkwijze,
(de onderlinge samenhang van) mogelijkheden en verantwoordelijkheden die partijen
hebben bij het helpen van gehinderden en de nazorg van meldingen. Het RIVM schetst
een mogelijke rol voor de landelijke overheid in het faciliteren van dit proces, waarbij
de definitieve invulling en afspraken regionaal moeten worden gemaakt.
Wij sluiten ons aan bij de stelling van het RIVM dat het aan de regio’s zelf is om
onderlinge samenwerkingsafspraken te maken. Een blauwdruk kan hierin ondersteunen,
maar regionaal maatwerk moet daarbij mogelijk blijven. Nog dit jaar zal het RIVM partijen
bij elkaar brengen in een landelijke bijeenkomst met als doel kennis uit te wisselen
en elementen van een blauwdruk met elkaar te verkennen.
Daarnaast zijn wij verheugd met de wijze waarop het RIVM licht werpt op de problematiek
rond LFG en met de goede voorbeelden die bij dit onderzoek ook naar voren zijn gekomen,
onder andere uit de regio Limburg. Wij zullen de aanbevelingen die het RIVM doet actief
onder de aandacht brengen van lokale en provinciale bestuurders en willen partijen
in de regio’s waar nog geen solide samenwerkingsrelaties zijn, aanmoedigen met elkaar
hieraan te gaan werken. Gemeenten hebben hierbij een belangrijke rol om te zorgen
dat hun GGD en OD adequate financiering ontvangen om goed samen te kunnen werken bij
het bijstaan van gehinderden.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
A.A. Aartsen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat