Brief regering : Uitwerking Programma Vernieuwing Stalbeoordeling
28 973 Toekomst veehouderij
Nr. 283
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 september 2025
Eind vorig jaar is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitgangspunten van het Programma
Vernieuwing Stalbeoordeling1. Het stelsel van stalbeoordeling dient om (innovatieve) systemen, technieken en maatregelen
(hierna: emissiereductiemaatregelen) te beoordelen op de mate waarin emissies van
ammoniak, fijnstof, geur en broeikasgassen daarmee worden verminderd. Het stelsel
van stalbeoordeling vormt daarmee een bouwsteen voor vergunningverlening, doelsturing,
toepassing van continu meten en het met vertrouwen toepassen van maatregelen. Het
doel van dit programma is het verbeteren van het stelsel langs drie hoofdlijnen: publiek-private
verantwoordelijkheid voor stalbeoordeling; toevoegen van de mogelijkheid tot continue
bedrijfsmetingen; en integrale beoordeling van stalmaatregelen.
Zoals toegezegd, wordt de Kamer in deze brief, mede namens de Minister van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), geïnformeerd over de voortgang van het
programma en de uitwerking die daarbinnen plaatsvindt. Hierin komt ook de samenhang
met aanpalende trajecten aan de orde.
In deze brief komt achtereenvolgens het volgende aan de orde: 1. Uitwerking van de
eerder vastgestelde hoofdlijnen; 2. Voortgang van het normalisatietraject; 3. Voortgang
van de korte-termijnaanpak; 4. De appreciatie van een afgerond onderzoek naar borging
van emissiereductiemaatregelen; 5. Planning. Tevens wordt van de mogelijkheid gebruik
gemaakt om de toezegging aan het lid Van der Plas (BBB) af te doen2.
1. Uitwerking hoofdlijnen
Hoofdlijn 1: Publiek-private verantwoordelijkheid voor stalbeoordeling
Naar een robuust publiek-privaat stelsel voor emissiearme stalmaatregelen
Het nieuwe stelsel wordt gebaseerd op een logische en transparante verdeling van verantwoordelijkheden
tussen publieke en private partijen. Zoals in de hierboven aangehaalde Kamerbrief
uitgebreider is toegelicht, worden de beoordeling, vaststelling en registratie van
nieuwe emissiereductiemaatregelen in een privaat stelsel ondergebracht. De overheid
bepaalt de wettelijke randvoorwaarden en houdt daarbij toezicht op het functioneren
van dit stelsel en op het behalen van de publieke doelen.
Heldere verantwoordelijkheidsverdeling als uitgangspunt
Samen met het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN), de Raad voor Accreditatie (RvA),
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en diverse meetinstellingen wordt
momenteel uitgewerkt hoe een stelsel van conformiteitsbeoordeling onder accreditatie
kan worden ingericht om deze verdeling tussen publieke en private partijen vorm te
geven. Uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en rechtszekerheid zijn hierbij randvoorwaarden.
Ook wordt gewerkt aan het inzichtelijk maken van de kosten die de grotere gewenste
zekerheid binnen het nieuwe stelsel met zich meebrengt voor diverse partijen.
De instanties (zoals meetinstellingen) die binnen het stelsel activiteiten onder accreditatie
verrichten, worden gecontroleerd door de RvA om te garanderen dat ze deskundig, onpartijdig
en onafhankelijk hun werk doen. De RvA wordt bij de vormgeving van het stelsel nauw
betrokken om ervoor te zorgen dat dit op een juiste manier onder accreditatie gebracht
wordt. Hierbij wordt gezocht naar een stelsel dat zo veel mogelijk aansluit bij bestaande
normalisatienormen.
Toezicht
Na een kritisch signaal van drie rijksinspecties (Inspectie Leefomgeving en Transport
(ILT), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Inspectie SZW (ISZW))
in 2014 over certificatie heeft het toenmalige kabinet in 2016 het kabinetsstandpunt
over conformiteitsbeoordeling en accreditatie geactualiseerd (Kamerstuk 29 304, nr. 6). Hierin zijn voorwaarden opgenomen voor een functionerend stelsel van conformiteitsbeoordeling
onder accreditatie.
Eén van deze voorwaarden is dat de Rijksoverheid kwaliteitstoezicht dient te houden.
Het toezicht is erop gericht het stelsel goed te laten functioneren binnen de gestelde
wettelijke kaders, en zal aansluiten op de private controle binnen het stelsel dat
is belegd bij de RvA. Om toezicht te houden op het private stelsel van conformiteitsbeoordeling
worden alle normatieve documenten opgenomen in de wetgeving en moeten partijen die
activiteiten in het stelsel willen uitvoeren, naast een accreditatie of certificering
ook aangewezen worden door de betreffende bewindspersoon. Hiertoe worden wettelijke
gronden opgenomen. Het bevoegd gezag blijft, net als nu, via de omgevingsdienst verantwoordelijk
voor toezicht op de naleving van de vergunningen door vergunninghouders (de veehouder).
Momenteel wordt gewerkt aan het uitwerken van de toezichthoudende rollen:
1. Het beoordelen van aanvragen tot aanwijzing van Conformiteitsbeoordelende Instanties
(CBI’s);
2. Het publieke toezicht op de kwaliteit en effectiviteit van het stelsel.
Er worden momenteel gesprekken gevoerd met toezichthouders die deze rollen mogelijk
kunnen vervullen.
Zekerheid voor milieu en natuur
Het stelsel van stalbeoordeling vormt een basis voor de vergunningverlening: het gaat
om de generieke prestaties van emissiereductiemaatregelen. Dit is voldoende voor het
toetsen aan de huidige eisen voor de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit.
Indien de omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit dit vereist kan bovenop deze
basis extra zekerheid verkregen worden over specifieke emissies van individuele bedrijven.
Dat kan bijvoorbeeld via locatie-specifieke eisen, aanvullende aspecten in de beoordeling
of extra technische wettelijke eisen.
Hoofdlijn 2: Continue bedrijfsmetingen
Samenhang met doelsturing
In het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling wordt gewerkt aan het mogelijk maken
van continu meten als onderbouwing van de emissie in de omgevingsvergunning milieubelastende
activiteit en Natura-2000 activiteit. Dit geeft daarmee een extra optie voor vergunninghouders
om te voldoen aan de vereisten uit de vergunning. Een forfaitaire benadering blijft
daarnaast bestaan. Het mogelijk maken van continue metingen is een noodzakelijke bouwsteen
voor doelsturing. Met doelsturing wordt gewerkt aan de overgang naar bedrijfsspecifieke
normen voor onder meer broeikasgas- en stikstofemissie. Dit is een systeemverandering,
waarbij de agrarische ondernemer meetbaar en afrekenbaar moet voldoen aan deze bedrijfsspecifieke
emissienormen, maar de ruimte heeft om zelf te kiezen welke maatregelen genomen worden
om de doelen te halen. Over de voortgang van bedrijfsgerichte doelsturing wordt de
Tweede Kamer separaat geïnformeerd. Als deelonderwerp binnen de totaalaanpak voor
bedrijfsgerichte doelsturing lopen er voor emissies uit stallen een aantal specifieke
trajecten. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van stalmeetmethoden, datagebruik en
-uitwisseling en juridische aspecten. De voortgang op deze drie aspecten heeft de
Minister van LVVN in haar brief van 14 april jl. geschetst3.
Een randvoorwaarde voor het toepassen van continue bedrijfsmetingen in vergunningen
is dat de laatste stand van kennis uniform wordt toegepast.
De meetrichtlijnen4 die hiertoe worden opgesteld door verschillende kennisinstellingen vormen de basis
voor de nieuwe werkwijze voor metingen in stallen, ter vervanging van het Meetprotocol
2013a, zoals voorgeschreven in bijlage II van de Omgevingsregeling. Ook om te komen
tot emissiefactoren en emissiereductiepercentages zal, waar mogelijk, gebruik worden
gemaakt van continu meten in de stal met sensoren, naast referentiemetingen. Op deze
manier komt meer data beschikbaar voor een betrouwbaardere voorspelling van de gemiddelde
emissies in de praktijk. Een nieuwe versie van de meetrichtlijnen wordt in december
2025 verwacht. Deze richtlijnen vormen ook de wetenschappelijke basis van het traject
waarin onder leiding van NEN-normen worden opgesteld voor onder andere het meten van
stalemissies. De voortgang van dit traject wordt in paragraaf 2 verder toegelicht.
Hoofdlijn 3: Integrale beoordeling
In het huidige stelsel wordt in een emissiefactor primair de emissiereductie uit de
stal meegenomen. Momenteel wordt uitgewerkt of het mogelijk is om ook systeemonderdelen
die zich buiten de stal bevinden, maar onderdeel zijn van de emissiereductiemaatregel,
in de beoordeling mee te nemen. Dit zorgt voor een integrale beoordeling en zorgt
ervoor dat er nieuwe opties voor reductie beschikbaar komen. Hierin gaat specifiek
aandacht uit naar dagontmesting in combinatie met een externe mestopslag voor drijfmest
en mestverwerking.
Er wordt een mogelijkheid gecreëerd om de reductie van veldemissies bij aanwending
als apart getal in beeld te brengen. Mest kan worden bewerkt om een deel van de emissie
die zich voordoet bij het aanwenden van mest in het veld te voorkomen. Dit komt omdat
de samenstelling van de mest wijzigt. Bij stalmaatregelen waarvoor dit geldt, kan
deze informatie separaat worden meegenomen.
In het normalisatietraject worden deze thema’s verder uitgewerkt in de norm voor het
zogenaamde emissielabel (opvolger van emissiefactor, met daarin meer informatie).
Hier worden ook de in de vorige Kamerbrief genoemde randvoorwaarden, zoals de borging
van de werking van maatregelen, (brand)veiligheid, dierenwelzijn, het voorkomen van
afwenteling en robuustheid van stalmaatregelen uitgewerkt.
2. Voortgang normalisatietraject
Zoals eerder toegelicht werken we toe naar een publiek-private verantwoordelijkheid
voor stalbeoordeling. Hiervoor richten we een stelsel van conformiteitsbeoordeling
in waarin met vertrouwen emissiereductieprestaties worden aangetoond. Dit vertrouwen
wordt gebaseerd op een combinatie van private controles en publiek toezicht. Om dit
goed en uniform te laten functioneren zijn in normen vastgelegde publiek-private afspraken
nodig. Vandaar dat ik samen met de Minister van LVVN het NEN de opdracht gegeven heb
om deze te ontwikkelen voor het vaststellen van emissies uit stallen en de borging
van de werking van emissiereductiemaatregelen. Het gaat om normen voor: 1) validatie
van sensoren, 2) het meten voor continue emissiemonitoring, 3) representatief meten
in innovatieve stallen voor het emissielabel en 4) randvoorwaarden van het emissielabel,
inclusief de borging van de werking van maatregelen. Om te komen tot deze normen is
op 15 april jl. de «Normcommissie Stalemissies» ingesteld, waarin naast het Rijk verschillende partijen zitting nemen om
in consensus tot normen te komen. Hiervoor zijn drie werkgroepen ingesteld.
Om op basis van de NEN-normen een emissielabel te kunnen afgeven, wordt daarnaast
een certificatieschema opgesteld. In de norm worden eisen vastgelegd waar een product
of dienst aan moet voldoen. In het bijbehorende certificatieschema zal worden vastgelegd
op welke wijze certificatie-instellingen beoordelen of aan de eisen wordt voldaan
om uiteindelijk een emissielabel af te kunnen geven. Het inkooptraject om hiervoor
een onafhankelijk schemabeheerder te vinden, is momenteel gaande.
3. Voortgang korte termijn verbeteringen in stalbeoordeling
Doorontwikkeling systeembeschrijvingen
Op dit moment werkt de RVO aan de aanpassing van de systeembeschrijvingen van de systemen
op bijlage V en VI van de Omgevingsregeling. Met deze aanpassingen worden heldere
eisen gesteld om de borging van werking van systemen te verbeteren, waarbij er betere
informatievoorziening is over de aanleg van het systeem en meer aandacht uitgaat naar
correct gebruik, onderhoud en controle.
Aanpassing Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Generieke eisen om de borging van emissiereducerende systemen te verbeteren worden
opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Hierin wordt een verplichte
bouwmelding opgenomen, zodat tijdens kritieke momenten in de aanleg van een systeem,
beter toezicht gehouden kan worden op correcte installatie. Een opleververklaring,
die op dit moment alleen verplicht is bij luchtwassers, wordt verplicht gesteld voor
alle systemen. Ook wordt een handleiding voor juist gebruik en onderhoud verplicht
gesteld, waarbij essentieel onderhoud ook verplicht ingevuld moet worden. Deze maatregelen
sluiten aan op de aanbevelingen van het onderzoek naar de borging van emissiearme
systemen (zie paragraaf 4).
4. Onderzoek naar de borging van emissiearme systemen
Voor bestaande huisvestingssystemen en aanvullende technieken in de veehouderij op
bijlage V en VI van de Omgevingsregeling is in beeld gebracht hoe de werking technisch
en juridisch geborgd kan worden. Hierbij wordt gecategoriseerd naar werkingsprincipe.
De uitkomsten van dit onderzoek zijn in drie deelrapporten meegezonden (bijlage 1,
2 en 3: «Vervolgonderzoek borging emissiearme systemen»). Deelrapport A bevat de technische
aspecten, deelrapport B bevat de juridische aspecten en deelrapport C bevat de overkoepelende
analyse en conclusies. Ik dank de onderzoekers voor hun inspanningen. De Minister
van LVVN en ik nemen de aanbevelingen op hoofdlijnen over. Deelrapporten A en B vormen
de basis voor deel C. Hieronder worden daarom de aanbevelingen uit deelrapport C samengevat
weergegeven en ga ik in op de wijze waarop hieraan invulling gegeven wordt of zal
worden.
Samenvatting «Vervolgonderzoek borging emissiearme systemen»
Het onderzoek richt zich op de praktijktoepassing en borging van emissiearme systemen.
In deelrapport A is aan de hand van literatuuronderzoek en inventarisatie bij experts
een overzicht opgesteld van staltechnieken en managementmaatregelen en de daarbij
behorende faalfactoren en de mogelijke borgingsmechanismen. In deelrapport B zijn
met behulp van een analytisch kader de juridische aspecten in beeld gebracht. Dit
analytisch kader is tot stand gekomen door middel van een deskstudie en gesprekken
met vergunningverleners en toezichthouders van omgevingsdiensten. Het onderzoek concludeert
dat in de huidige situatie de faalfactoren voor het onvoldoende functioneren van emissiereducerende
techniek liggen in aanleg, onderhoud en gebruik van de techniek en dat deze dus onvoldoende
geborgd zijn. Aanbevolen wordt om deze onderdelen beter te borgen door middel van
verantwoordingseisen die zijn opgenomen in regelgeving, systeembeschrijvingen en vergunningen
met oog op correcte aanleg, gebruik, toezicht en handhaving.
De verdere invulling van het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling en dit onderliggende
onderzoek naar borging valt samen met een wijziging van de Omgevingsregeling waarin
onjuiste emissiefactoren van sommige systemen worden uitgefaseerd. Hierbij kunnen
onder meer de uitkomsten van dit onderzoek worden betrokken.
Beleidsreactie «Vervolgonderzoek borging emissiearme systemen»
Hieronder ga ik in de op de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers.
Emissiearme technieken worden voornamelijk verkeerd aangelegd en gebruikt
Het onderzoek concludeert dat de techniek zelf niet faalt, maar dat het gaat om het
gebruik ervan. Daarom wordt aanbevolen om te sturen op de werking van de techniek
of maatregel, in plaats van enkel op de aanwezigheid.
Daarnaast wordt aanbevolen om in de ontwikkelingsfase voldoende aandacht te hebben
voor faalfactoren die kunnen optreden bij toepassing in de praktijk, inclusief mogelijke
borgingsmechanismen. Deze aanbeveling wordt overgenomen door in regelgeving extra
eisen te stellen aan de werking en door hier in de doorontwikkeling van de systeembeschrijvingen
aandacht aan te besteden.
Dimensionering en afstemmen van staltechniekonderdelen
Het onderzoek concludeert dat het falen van de techniek vaak samenhangt met een onjuiste
dimensionering van de verschillende onderdelen van een staltechniek. Dat wil zeggen
dat de capaciteit, omvang of robuustheid te klein wordt gekozen. Aanbevolen wordt
om tijdens de installatie toe te zien op het juist installeren en op elkaar afstemmen
van de verschillende onderdelen door een onafhankelijke kwaliteitsborger. Deze aanbeveling
wordt overgenomen door in de doorontwikkeling van de systeembeschrijvingen meer aandacht
te besteden aan duidelijke voorschriften met betrekking tot dimensionering en afstemmen
van onderdelen tijdens de bouwfase. Daarnaast komt er een verplichte melding van bouw-gerelateerde onderdelen van de staltechniek aan bevoegd gezag, zodat er beter toezicht
mogelijk is tijdens de bouwfase.
Dierprestaties versus reductie ammoniakemissies
Het onderzoek concludeert dat veehouders de aanwezige staltechniek vaak in functie
stellen van de dierprestaties (bijv. productie en groei) en niet in functie van de
reductie van ammoniakemissie. Deze twee functies kunnen tegenstrijdig met elkaar zijn.
Het onderzoek adviseert ook hier te borgen op het resultaat van de staltechniek of
maatregel in plaats van op de aanwezigheid van de betreffende techniek.
In de doorontwikkeling van de systeembeschrijvingen wordt meer aandacht besteed aan
borging op werkzaamheid van de verschillende onderdelen.
Daarnaast stelt het onderzoek dat mechanismen die ook voordelen opleveren voor dier-
en/of economische prestaties sneller en beter geïmplementeerd zullen worden, nieuwe
innovatie moet daar dus meer in voorzien. In het programma is hier aandacht voor door
meer integraal te beoordelen, bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn.
Vindbaarheid van vereisten
Het onderzoekt concludeert dat in het huidige juridische stelsel vereisten niet erg
makkelijk raadpleegbaar zijn, maar dat de systematiek wel werkbaar lijkt in de praktijk.
Het stelt dat er vaak geen heldere materiële normen zijn opgenomen in de systeembeschrijvingen
en dat dit doorwerkt op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de praktijk. Daarom
worden bij de doorontwikkeling van de systeembeschrijvingen waar mogelijk heldere
voorschriften geformuleerd waarop toezicht gehouden kan worden.
Eisen aan gebruik en verantwoording nog veelal onbenut
Het onderzoek concludeert dat verantwoordingseisen onvoldoende benut worden in het
huidige juridische stelsel. Vanuit het programma wordt gewerkt aan een gelaagdheid
in de uitvoeringseisen voor emissiereductiemaatregelen, door generieke eisen op te
nemen in wetgeving, specifieke eisen voor een techniek op te nemen in de systeembeschrijvingen
en locatie-specifieke eisen in de vergunning.
Borging resultaat met relatief eenvoudige mechanismen
Het onderzoek concludeert dat soms met relatief eenvoudige mechanismen het resultaat
van een staltechniek beter geborgd kan worden. Een aanbeveling is om meetresultaten
of gelogde data digitaal beschikbaar te maken, waardoor de werking over een tijdspanne
gecontroleerd kan worden, in plaats van enkel tijdens aangekondigde fysieke controles.
Dit wordt overgenomen. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) wordt een grondslag
gecreëerd voor het vereisen van aan het bevoegd gezag digitaal beschikbaar stellen
van meet- en loggegevens van (onderdelen van) emissiereductiemaatregelen.
Daarnaast wordt aanbevolen dat deze informatie met betrekking tot de werking van de
techniek of maatregel voor de veehouder beter beschikbaar en toegankelijk zou moeten
zijn, bijvoorbeeld met een app. Hierdoor kan bij onvoldoende werking van een onderdeel
sneller worden gecorrigeerd. De invulling ervan is aan de ontwikkelaars van emissiereductiemaatregelen.
Verder wordt geconcludeerd dat frequent onderhoud van het systeem noodzakelijk kan
zijn voor het juist functioneren. Daarom wordt aanbevolen periodiek onderhoud te verplichten
en gebruiksinstructies te geven. Deze aanbeveling wordt overgenomen door onderhoudseisen
en gebruiksinstructies in de systeembeschrijving op te nemen. Een onderhoudscontract
tussen veehouder en leverancier kan hiervan een invulling zijn.
Kennis ten behoeve van ontwikkeling en operationalisering borging
Het onderzoek concludeert dat er een brede en praktische kennis nodig is om borgingsmechanismen
te ontwikkelen en te operationaliseren, maar doet daartoe geen aanbeveling. De Minister
van LVVN en ik zien bij bijeenkomsten over dit thema een grote opkomst. In de ontwikkeling
van emissiereductiemaatregelen wordt steeds meer aandacht besteed aan borging. Hierdoor
zal de kennis op dit vlak ook toenemen.
Onderscheid systeemaspecten emissiereductiemaatregelen
Het onderzoek concludeert dat door onderscheid te maken in verschillende systeemaspecten
van emissiereducerende maatregelen er een breder palet in beeld komt om te reguleren
door normstelling, toezicht en handhaving. Het onderzoek geeft als onderscheid: permanente
techniek, vervangbare/aanpasbare techniek, management/gebruik en doel. Per onderdeel
kunnen andere borgingsmechanismen en verantwoordingseisen worden opgesteld. Deze aanbeveling
wordt overgenomen door in de doorontwikkeling van de systeembeschrijving een zelfde
soort onderscheid te maken.
Juridische verankering van normen en eisen
Het onderzoek concludeert dat de juridische verankering van de eisen voor borging
op verschillende manieren kan plaatsvinden. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden
of eisen generiek zijn of specifiek. Daarbij kunnen generieke eisen opgenomen worden
in algemene regelgeving, specifieke eisen voor een bepaald systeem in de systeembeschrijvingen
en eisen in een specifieke veehouderij locatie in de vergunning. Deze aanbeveling
sluit aan op zowel het huidige als vernieuwde stelsel onder de Omgevingswet.
Doorwerking van regulering naar toezicht en handhaving
Het onderzoek concludeert dat de mogelijkheden om de juiste werking van maatregelen
te borgen kunnen resulteren in dubbele borging. Daarom wordt geadviseerd bij het stellen
van eisen de zekerheid van borging te wegen tegen de belasting die hierdoor wordt
veroorzaakt voor onder andere veehouders. Deze afweging maakt onderdeel uit van alle
beleidskeuzes die in het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling worden gemaakt, in
zowel het normalisatietraject als in het uitwerken van regelgeving.
Inrichting van toezicht en handhaving
Ten slotte concludeert het onderzoek dat de beschikbare capaciteit van omgevingsdiensten
voor toezicht en handhaving klein is. Daarom adviseert het onderzoek om regulering
efficiënt in te richten, bijvoorbeeld met digitale monitoring. Daarnaast adviseert
het onderzoek dat onderzocht kan worden of voor controles in de praktijk gebruikt
gemaakt kan worden van private kwaliteitsborgers. Hierbij kan mogelijk gebruik gemaakt
worden van partijen die nu al controles uitvoeren in de sector, in het kader van keurmerken
en certificaten.
Deze aanbeveling wordt overgenomen en verder uitgewerkt in het programma in gesprekken
met de NEN, schemabeheerders en certificerende instellingen.
5. Planning
De komende tijd zal de inhoud van het Programma Vernieuwing Stalbeoordeling verder
worden uitgewerkt in een aantal parallelle processen: wijzigingen in de regelgeving,
de ontwikkeling van normen, het in positie brengen van sleutelpartijen en het ontwikkelen
van een data-infrastructuur.
Lopend onderzoek naar de effecten van voorgenomen beleid
Zoals is aangekondigd, is voorafgaand aan de invoering van het beleid onderzoek gedaan
naar de uitgangspunten en of deze naar verwachting het beoogde effect zullen hebben.
Dit onderzoek is nog gaande.
Voorgenomen wijzigingen regelgeving
De wijziging van de regelgeving heeft betrekking op het Besluit activiteiten leefomgeving
(Bal), Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en de Omgevingsregeling (Or). Dit betreft
regelgeving onder de Omgevingswet. Deze wijzigingen kosten doorgaans twee jaar nadat
het ontwerp klaar is. De doorlooptijd van Bal/Bkl-wijzigingen is daarvan het langst.
Het Bal (ammoniak, fijnstof) en Bkl (geurhinder) bevatten normen en verplichtingen,
waarmee de basis voor stalbeoordeling gelegd wordt. Het stelsel van stalbeoordeling
zelf staat in de Omgevingsregeling. Om de stelselwijziging te faciliteren zijn enkele
kleine aanpassingen nodig in het Bal en Bkl. Die worden spoedig ter internetconsultatie
voorgelegd. In hetzelfde voorstel worden ook de hierboven vermelde verplichtingen
op het gebied van melding van bouwwerkzaamheden, monitoring, onderhoud en werkinstructies
opgenomen.
De daadwerkelijke stelselherziening wordt vervolgens later, naar verwachting begin
volgend jaar, in een wijziging van de Omgevingsregeling in internetconsultatie gebracht.
Normalisatietraject
De opdracht aan NEN loopt tot en met 2027. Aangezien de NEN-normen voor het emissielabel
(zowel de norm voor het meten als de randvoorwaarden en borgingsvereisten) goed toetsbaar
moeten zijn, is het van belang om dit traject af te stemmen op het opleveren van het
bijbehorende certificatieschema. Idealiter wordt daarom het schema gelijktijdig opgeleverd
met de normen. Het traject om met alle belanghebbenden (publiek en privaat) in consensus
tot de normen te komen, duurt volgens de verwachting van NEN tot 2028. Dit zijn gebruikelijke
doorlooptijden voor het opstellen van NEN-normen voor nieuwe onderwerpen zoals deze.
Tussentijdse resultaten, zoals concept NEN-normen of een concept certificatieschema,
zullen voor zover mogelijk worden benut in de tussentijd.
Sleutelpartijen
In het publiek-private stelsel verandert de rolverdeling. Publieke en private sleutelpartijen
moeten in positie gebracht zijn om hun rol goed te kunnen uitoefenen. Dit vindt gelijktijdig
plaats met de ontwikkeling en implementatie van de regelgeving, omdat deze partijen
hierin ook betrokken worden. Hiertoe vinden momenteel veel gesprekken plaats om al
deze partijen goed te betrekken bij de ontwikkeling van het nieuwe stelsel.
Gegevensuitwisseling
In het vernieuwde stelsel van stalbeoordeling zal gegevensuitwisseling plaatsvinden.
Het gaat daarbij bijvoorbeeld om meetgegevens voor emissielabels, voor continu meten,
en om elektronische monitoring. De infrastructuur waarmee publiek-private samenwerking
kan worden opgebouwd, wordt momenteel uitgewerkt. Deze uitwerking zal vorm krijgen
in een European data space. Dit is een structuur waarmee samenwerking gefaciliteerd
kan worden en partijen tegelijkertijd eigenaar van hun eigen data blijven. Om te voorkomen
dat systemen naast elkaar worden gebouwd en om te voldoen aan Europese- en nationale
regelgeving wordt onderzocht of kan worden aangesloten bij het gedane werk voor de
Data Space Fysieke Leefomgeving (DSFL) en het nog op te richten data-ecosysteem vanuit
het Programma Doelsturing. Ook wordt afgestemd met de taakgroep data- en sensorsysteem
onder het Regieorgaan «Versnellen innovatie emissiereductie duurzame veehouderij».
6. Aantal aanvragen Loket Advies Stalemissies
In het commissiedebat «Mestbeleid en Stikstof» van 18 juni jl. heeft de Minister van
LVVN toegezegd dat, op een zeker abstractieniveau, de Kamer een update zal ontvangen
over het aantal aanvragen en afwijzingen inzake plaatsing op de RAV-lijst5.
De Rav-lijst (bijlage bij de toenmalige Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)), waarin
emissiefactoren voor emissiearme stalsystemen en aanvullende technieken werden opgenomen,
bestaat niet meer sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024.
Sinds die datum worden deze emissiefactoren opgenomen in bijlage V en VI van de Omgevingsregeling.
Het Loket Advies Stalemissies bij RVO behandelt adviesaanvragen en aanvragen voor
het opnemen van emissiefactoren in bijlage V en VI van de Omgevingsregeling. In 2024
zijn er 17 adviesaanvragen binnengekomen, waarvan 89% is afgehandeld. Er zijn drie
emissiefactoren aangevraagd, hiervan zijn er twee toegekend, een is in behandeling
en er zijn geen aanvragen afgewezen. Hiermee beschouw ik deze toezegging als afgedaan.
Tot slot
De vernieuwing van het stelsel van stalbeoordeling is inmiddels enige tijd gaande
en zal zeker nog enkele jaren vergen, het gaat tenslotte om een stelselwijziging.
Desondanks ligt het tempo van deze complexe operatie hoog. Er is in het afgelopen
halfjaar door samenwerking van veel partijen grote vooruitgang geboekt en ook voor
de komende tijd liggen de verwachtingen hoog. De Minister van LVVN en ik zijn dan
ook vastbesloten dit op deze wijze voort te zetten. Zo leggen we een bouwsteen neer
die essentieel is voor de verdere verduurzaming van de veehouderij.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
A.A. Aartsen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat