Brief regering : Kabinetsreactie WODC-onderzoek “De stilte achteraf – De langetermijngevolgen van de schoolgijzeling in Bovensmilde (1977)”
36 800 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2026
Nr. 9
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 september 2025
Op 23 mei 1977 gebeurde iets ondenkbaars: die dag werden leerlingen en leraren van
de lagere school in het Drentse dorp Bovensmilde gegijzeld door vier Molukse jongeren,
onder andere om van de Nederlandse overheid te eisen dat Molukse plegers van eerdere
gijzelingsacties zouden worden vrijgelaten. Na vier dagen werden alle kinderen en
één leraar vrijgelaten, nadat sommige kinderen ziek waren geworden. Op 11 juni 1977,
na twintig dagen, werd de gijzeling beëindigd, en werden de vier overige leraren bevrijd.
De impact van deze gebeurtenis was heel groot. In de eerste plaats op de getroffen
leerlingen, leraren en hun naasten. En ook op de rest van het dorp en daarbuiten.
Nooit eerder had zich een vergelijkbare situatie voorgedaan in Nederland. Toch blijkt
de bekendheid met de schoolgijzeling onder de Nederlandse bevolking, anno 2025, beperkt.
De gelijktijdig begonnen treinkaping bij De Punt is verankerd in het collectief geheugen.
Dat geldt niet voor de schoolgijzeling in Bovensmilde. Voor een deel van de getroffenen
werkt de gijzeling echter – ook na al die tijd – nog steeds door in hun dagelijks
leven. In 2006 vroegen oud-leerlingen aandacht voor deze historie in Bovensmilde en
de nog altijd «lege» grasvelden waar hun oude school stond. Ze richtten de plek samen
met bewoners opnieuw in. Ook kwamen er gedenktekens. In 2022 vroegen andere oud-leerlingen
aandacht voor de gevolgen van deze gijzeling. Lid Ellian (VVD) heeft, naar aanleiding
van zijn aanwezigheid bij de 45-jarige herdenking van de gijzeling in 2022, vervolgens
bij het Kabinet aandacht gevraagd voor deze groep.1 De toenmalige Minister voor Rechtsbescherming heeft besloten te bezien wat hij voor
deze getroffenen kan betekenen en een project opgestart («Erkenning en ondersteuning
getroffenen schoolgijzeling Bovensmilde», afgekort EOGB) om op een zorgvuldige manier
en zoveel als mogelijk in samenspraak met de getroffenen invulling te geven aan dit
proces.2
Om de behoeften van getroffenen en de aangewezen vervolgstappen in kaart te brengen,
heeft mijn ambtsvoorganger het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) gevraagd
onafhankelijk onderzoek te (laten) doen. ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum heeft,
in opdracht van het WODC, onderzoek uitgevoerd om inzicht te krijgen in de langetermijngevolgen
van de gijzeling voor getroffenen. Gedurende het onderzoek is op verzoek van het projectteam
door ARQ een telefonisch contactpunt ingericht, bemand door getrainde hulpverleners.
Getroffenen en betrokkenen konden hier terecht met vragen over het onderzoek. Daarnaast
bood het contactpunt een luisterend oor en dacht het mee over passende zorg en hulpvragen
voor voormalig gegijzelden en hun naasten.
In aanwezigheid van de getroffenen die aan het onderzoek hebben meegewerkt, heb ik
het onderzoeksrapport vandaag in Drenthe van de onderzoekers in ontvangst mogen nemen.
Dit was een heel indrukwekkende bijeenkomst. Hierbij bied ik uw Kamer het rapport
«De stilte achteraf – De langetermijngevolgen van de schoolgijzeling in Bovensmilde
(1977)» en bijbehorende beleidsreactie aan. In deze brief geef ik achtereenvolgens
een samenvatting van de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen van de onderzoekers.
Daarna schets ik hoe ik invulling wil geven aan de aanbevelingen.
Uitkomsten ARQ-onderzoek
Het onderzoek geeft inzicht in de langetermijngevolgen van de gijzeling voor getroffenen
en in de behoeften van getroffenen. Onder getroffenen wordt verstaan: leerlingen en
leraren die tijdens de schoolgijzeling gegijzeld waren; hun naasten van toen, die
de gijzeling van dichtbij meemaakten; hun naasten van nu, die de gijzeling zelf niet
hebben meegemaakt en/of hun gegijzelde dierbare destijds nog niet kenden, en andere
betrokkenen, zoals niet-gegijzelde leraren, niet-gegijzelde leerlingen en omwonenden.
De nadruk in het onderzoek ligt op de voormalig gegijzelden en hun naasten.
In 1977 telde de school een populatie van 120 kinderen. Op de dag van de gijzeling
was een aantal kinderen niet op school, en een aantal (Molukse) kinderen werd aan
het begin van de gijzeling naar huis gestuurd. In totaal zijn 105 kinderen gegijzeld
gehouden. Aan het onderzoek namen deel: 45 voormalig gegijzelde leerlingen, 1 voormalig
gegijzelde leraar, 2 niet-gegijzelde oud-leraren, 2 niet-gegijzelde leerlingen van
Molukse afkomst (van wie één leerling gedeeltelijk heeft deelgenomen), 1 niet-gegijzelde
leerling die nabij de school woonde, en 25 naasten. Van deze 25 naasten maakten 11
de gijzeling als omstander mee. De overige 14 waren ten tijde van de gijzeling nog
niet betrokken; zij kenden hun dierbare toen nog niet en hebben de gijzeling in Bovensmilde
niet meegemaakt.
De bevindingen uit dit onderzoek zijn gebaseerd op vragenlijsten, interviews en groepssessies.
In hoeverre deze deelnemers aan het onderzoek representatief zijn voor alle getroffenen,
is niet vast te stellen.
Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van de volgende onderzoeksvragen:
1. Wat zijn de langetermijngevolgen van de gijzeling in Bovensmilde voor getroffenen?
2. Welke behoeften met betrekking tot erkenning en ondersteuning leven onder getroffenen
in relatie tot de gijzeling?
3. Welke aanbevelingen kunnen worden geformuleerd met betrekking tot manieren waarop
de overheid (rijksoverheid, uitvoeringsinstanties, gemeenten) tegemoet kan komen aan
de behoeften van getroffenen?
In het onderzoek benoemen de onderzoekers dat niet zonder meer kan worden gezegd dat
de Nederlandse overheid destijds, in de tijdsgeest van de jaren zeventig, meer had
kunnen doen of beter had kunnen handelen dan dat zij heeft gedaan. Nederland werd
door de schoolgijzeling geconfronteerd met een ongekende crisis, waarna de overheid
direct handelde: er kwam een crisisdienst, opvang voor familie, en inzet van politie,
militairen, medici en hulpverleners. Onder leiding van de Centrale Beleids-en Ondersteuningsgroep
Nazorg ex-gegijzelden (CBOG) startten nazorgprogramma’s voor kinderen en ouders, met
samenwerking tussen huisartsen, maatschappelijk werkers en psychiaters. De school
ontving professionele begeleiding en organiseerde activiteiten en uitjes. Ouders kregen
professionele ondersteuning. Voor kinderen was vanuit de overheid extra beveiliging
in de nasleep geregeld om ze te beschermen. Ook kende de overheid een eenmalige financiële
tegemoetkoming toe uit solidariteit en medeleven.
Tegelijkertijd, zo benadrukken de onderzoekers, speelde de schoolgijzeling zich ook
af in een andere tijdsgeest, waarin minder aandacht bestond voor trauma, emotie en
de belevingswereld van kinderen, en opvang en zorg na rampen en crises nog maar net
in opkomst waren. Het concept posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de hulporganisatie
Slachtofferhulp Nederland (SHN) bestonden nog niet. Ook waren er nog geen richtlijnen
voor psychosociale hulp en opvang, waren verantwoordelijkheden wettelijk nauwelijks
vastgelegd en kregen financiële regelingen voor immateriële (psychische) schade weinig
aandacht.
Voordat ik hieronder, per onderzoeksvraag, aan de uitkomsten van het onderzoek toekom,
hecht ik er belang aan te benoemen dat de onderzoekers aangeven dat er grote verschillen
(kunnen) bestaan tussen de ervaringen en behoeftes van getroffenen. Die kunnen in
deze brief niet allemaal separaat worden benoemd. De onderzoekers hebben daarom de
rode draden benoemd in hetgeen bij de getroffenen is opgehaald. Zonder daarbij de
indruk te willen wekken dat deze signalen eenduidig zijn en dat de andere geluiden
niet worden gehoord of op waarde worden geschat.
Onderzoeksvraag 1: Wat zijn de langetermijngevolgen van de gijzeling in Bovensmilde
voor getroffenen?
Voor het merendeel van de deelnemende gegijzelde leerlingen was de schoolgijzeling
een (zeer) negatieve ervaring, gekenmerkt door emoties van bedreiging, angst en stress.
Toch, zo geven de onderzoekers aan, rapporteert de meerderheid geen blijvende negatieve
gevolgen. Een aanzienlijke minderheid ervaart echter ernstige mentale klachten en
ontevredenheid over hun kwaliteit van leven en mentale gezondheid. Een kwart (24%)
van de deelnemende leerlingen heeft vermoedelijke PTSS, met klachten als nachtmerries,
waakzaamheid en onveiligheidsgevoelens. Het is niet vast te stellen of deze klachten
(uitsluitend) voorkomen uit de gijzeling, of (mede) samenhangen met andere traumatische
ervaringen en met andere factoren. Wel staat vast dat de schoolgijzeling voldoet aan
de criteria van een potentieel traumatische gebeurtenis en dat de deelnemers klachten
en problemen rapporteren die zij zelf aan de gijzeling toeschrijven. Andere groepen
getroffenen – zoals naasten, gegijzelde en niet-gegijzelde oud-leraren, en niet-gegijzelde
leerlingen – rapporteren over het algemeen minder vaak negatieve gevolgen, en zijn
vaker tevreden met hun kwaliteit van leven en mentale gezondheid. In enkele gevallen
waren de gevolgen voor naasten en omwonenden eveneens zeer ingrijpend, of zelfs traumatisch.
Sommige naasten werden ongewild mantelzorger of kostwinner.
Onderzoeksvraag 2: Welke behoeften met betrekking tot erkenning en ondersteuning leven
in relatie tot de gijzeling?
De onderzoekers onderscheiden drie verschillenden elementen: steun, erkenning en houdingen
binnen en tussen gemeenschappen om deze vraag te beantwoorden.
Steun
Ruim een op de vijf deelnemende gegijzelde leerlingen en bijna een op de zes naasten
heeft momenteel behoefte aan ondersteuning. Leerlingen geven aan dat dit volgens hen
gerelateerd is aan de schoolgijzeling. Naasten geven aan dat de behoefte aan steun
in de helft van de gevallen met zekerheid gerelateerd is aan de schoolgijzeling. Leerlingen
en naasten zoeken vooral hulp bij verwerking en het omgaan met posttraumatische klachten.
In de nasleep van de gijzeling ontbrak het leerlingen aan brede steun vanuit de directe
omgeving en officiële instanties. De minste steun werd ervaren van de rijksoverheid,
gemeente en hulpverlening. Ook ervoer bijna de helft weinig tot nauwelijks steun van
het eigen gezin en de eigen familie. Wanneer wel steun werd ervaren, was dit vaak
beperkt. In de jaren daarna vonden sommige betrokkenen steun in lotgenotencontact,
professionele hulp, herdenkingsinitiatieven en het delen van ervaringen. De overige
deelnemende getroffenen (niet-zijnde leerlingen of naasten) geven aan op dit moment
geen behoefte te hebben aan ondersteuning.
Erkenning
De meeste deelnemende gegijzelde leerlingen hebben aangegeven geen erkenning te (hebben)
ervaren vanuit de rijksoverheid, de gemeente en de samenleving. Zij houden de toenmalige
regering medeverantwoordelijk voor de aanleiding van de gijzeling en het gebrek aan
nazorg na de gebeurtenis. Ook verwijten zij de regering te bagatelliseren wat hen
is overkomen. Hun klachten en de gevolgen voor hun leven worden volgens hen onvoldoende
gezien. Ook van de gemeente hebben zij in de nasleep en de jaren erna nauwelijks steun
ervaren. Tegenover dit gemis staat dat veel leerlingen juist wél steun vonden bij
partners en lotgenoten, wat hielp in de verwerking. Leraren voelden zich over het
algemeen wél erkend. Een leerling van Molukse afkomst geeft aan zich niet erkend te
voelen door overheid en media en voelde zich door de gijzeling soms buitengesloten
op school. Voor naasten staat erkenning vooral in het teken van recht doen aan hun
gegijzelde dierbaren. Sommigen wensen daarnaast meer aandacht voor de weerslag op
hun eigen leven.
Houdingen binnen en tussen gemeenschappen
De onderzoekers zien een brede bereidheid onder de deelnemende gegijzelde leerlingen,
leerkrachten, naasten en de betrokken leerling van Molukse afkomst om het gesprek
aan te gaan en samen te werken aan de verwerking van de schoolgijzeling op gemeenschapsniveau.
Tegelijk is er ook een minderheid van de gegijzelde leerlingen die hier afwijzend
tegenover staat.3
Onderzoeksvraag 3. Welke aanbevelingen kunnen worden geformuleerd met betrekking tot
manieren waarop de overheid (rijk, uitvoering, gemeenten) tegemoet kan komen aan de
behoeften van voormalig gegijzelden en hun naasten?
Op basis van hun bevindingen uit het onderzoek, formuleren de onderzoekers vijf aanbevelingen.
1. Richt een steunpunt in voor getroffenen.
Faciliteer een laagdrempelig steunpunt waar getroffenen terecht kunnen voor psychische,
psychosociale en praktische hulp, inclusief toeleiding naar gespecialiseerde traumazorg
en lotgenotencontact. Zorg voor langdurige beschikbaarheid, betrokken casemanagement
en expliciete aandacht voor naasten.
2. Ontwikkel een handreiking voor hulpverleners en getroffenen.
Stel een praktische handreiking op met informatie over de historische context, gevolgen
van de gijzeling en passende bejegening. Richt deze op professionals (zoals huisartsen,
GGZ, maatschappelijke organisaties), maar maak deze ook beschikbaar voor getroffenen
zelf, zodat zij deze kunnen inzetten bij gesprekken met hulpverleners en uitvoerende
instanties.
3. Richt een informatie- en herinneringspunt in.
Bied een centrale plek voor betrouwbare informatie over de schoolgijzeling, persoonlijke
verhalen en educatief materiaal. Dit punt draagt bij aan publieke erkenning en maatschappelijke
bewustwording over de schoolgijzeling. Overweeg samenwerking met erfgoedinstellingen
en borg structureel beheer en onderhoud.
4. Verken wat overheden kunnen betekenen voor getroffenen.
Erken dat de nazorg destijds tekort is geschoten en verken of een financiële tegemoetkoming
passend is voor getroffenen met aanhoudende posttraumatische klachten of geleden schade.
Overweeg aansluiting bij bestaande regelingen zoals het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Combineer een eventuele tegemoetkoming met publieke erkenning en onderhoud van gedenktekens.
5. Verken draagvlak voor herstelgerichte ontmoetingen tussen gemeenschappen.
Ondersteun herstelgerichte initiatieven tussen de Molukse en Nederlandse gemeenschappen
voor wie daaraan behoefte heeft. Verken het draagvlak bij de Molukse gemeenschap en
betrek bestaande initiatieven. Organiseer bijeenkomsten vanuit een herstelrechtelijk
en dialogisch kader. Niet iedereen wil verbinding; sommigen zijn uitgesproken tegen
verzoening. Respecteer dit. Deelname mag nooit worden afgedwongen, maar ook niet worden
belemmerd voor wie er wel behoefte aan heeft.
Op grond van al het voorgaande komen de onderzoekers tot slot tot een aantal lessen
en inzichten inzake erkenning en ondersteuning, die voor de preventie en beperking
van problemen bij toekomstige vergelijkbare gebeurtenissen van waarde zouden kunnen
zijn. Enkele belangrijke inzichten zijn dat er geen doden of gewonden hoeven te vallen
voor de ontwikkeling van aanhoudende ernstige traumatische klachten, en dat kinderen
bijzonder kwetsbaar zijn voor trauma’s als gijzeling. Verder constateren de onderzoekers
een grote verscheidenheid in individuele traumatische reacties na de schoolgijzeling.
Ook benoemen zij dat posttraumatische klachten die samenhangen met de gijzeling lang
niet altijd vanzelf verdwijnen en dat herstel en ondersteuning veel meer tijd vergen
dan we geneigd zijn te denken.4
Beleidsreactie
Ik ben de onderzoekers erkentelijk voor het grondige onderzoek dat zij hebben uitgevoerd.
Uit het indrukwekkende rapport dat ARQ heeft opgeleverd komt duidelijk naar voren
hoe (de nasleep van) de gijzeling niet alleen de gegijzelden, maar ook hun gezinnen
van herkomst, huidige partners, andere dierbaren en gemeenschappen in Bovensmilde
(zowel de Nederlandse als de Molukse) heeft geraakt – en nog altijd raakt. Het onderzoek
laat ook zien dat de ervaringen, gevolgen en behoeften binnen en tussen groepen getroffenen
variëren. Daarom zijn er gerichte aanbevelingen voor specifieke groepen getroffenen
waarmee wordt getracht recht te doen aan wat mensen nodig hebben. De onderzoekers
geven duidelijk aan dat de aanbevelingen bedoeld zijn als mogelijkheden en niet als
verplichtingen of standaardoplossingen waar iedereen aan zou moeten deelnemen. Niet
iedere getroffene zal zich aangesproken voelen om deel te nemen aan lotgenotencontacten
of verbindende activiteiten tussen gemeenschappen, of zal zich willen aanmelden bij
het steunpunt. En dat is hun goed recht.
Erkenning voor getroffenen
Uit het onderzoek komt naar voren dat bij een deel van de deelnemers, de behoefte
leeft aan publieke excuses. De onderzoekers hebben ook benoemd dat de overheid in
1977 een aantal maatregelen heeft getroffen ter ondersteuning en begeleiding van de
getroffenen van de gijzeling en dat niet zonder meer kan worden gezegd dat de Nederlandse
overheid destijds, in de tijdsgeest van de jaren zeventig, meer of beter had kunnen
handelen dan dat zij heeft gedaan. De onderzoekers geven dan ook in hun aanbevelingen
aan dat een publiek excuus minder voor de hand ligt. In het licht daarvan zie ik geen
aanleiding voor een publiek excuus voor de keuzes die de overheden hebben gemaakt
op het gebied van ondersteuning en begeleiding na de schoolgijzeling. Tegelijk constateer
ik dat wat er destijds vanuit de overheid is gedaan een deel van de getroffenen niet
heeft bereikt en dat voor een deel van hen simpelweg meer nodig was (en is) om te
kunnen omgaan met wat hen is overkomen. Ondanks alle goede bedoelingen en acties destijds
vanuit de overheid blijkt dat een deel van de getroffenen zich niet gezien en gehoord
voelt en het gevoel heeft dat de gijzeling is gebagatelliseerd. Dit onderzoeksrapport
maakt duidelijk welke gevolgen dat voor een deel van de getroffenen heeft gehad. Het
is belangrijk dat dat nu in beeld is gebracht, zodat we hierop kunnen handelen voor
de getroffenen die daar behoefte aan hebben.
Ik erken dat de gijzeling voor een deel van de getroffenen grote gevolgen heeft gehad.
En dat zij te kampen hebben, of hebben gehad, met leed en trauma. Ik zet daarom ter
uitvoering van de aanbevelingen in op een aantal maatregelen met als doel hulp en
ondersteuning te bieden aan die getroffenen. Met dit geheel aan maatregelen wil ik
graag bijdragen aan de door de onderzoekers aanbevolen publieke erkenning.
Zorg en ondersteuning, inrichten steunpunt voor getroffenen
Gedurende het onderzoek is zowel via het eerdergenoemde contactpunt als bij de projectgroep
al een aantal signalen binnengekomen rondom zorg, hulp en ondersteuning. Naar aanleiding
daarvan is, al gedurende het onderzoek, een aantal acties in gang gezet. Dat zijn:
– Het via het contactpunt doorgeleiden door ARQ van een aantal getroffenen naar passende
zorg.
– Het informeren van mensen over bestaande regelingen en voorzieningen met betrekking
tot tegemoetkomingen.
– Het onder de aandacht brengen van deze problematiek bij het UWV. Resultaat daarvan
is dat het UWV intern een centraal punt heeft ingericht, met kennis en expertise over
de gijzeling;
– Het verzorgen door ARQ van een online webinar voor huisartsenpraktijken in de regio
over verwerking van en ondersteuning bij schokkende gebeurtenissen.
Ik ga zorgen dat er voor getroffenen van de schoolgijzeling die kampen met psychische-
en psychosociale klachten die zij toeschrijven aan de gijzeling, een centrale plek
komt waar zij terecht kunnen voor de toeleiding naar zorg, steun, praktische hulp
en lotgenotencontact. Het eerdergenoemde contactpunt heeft hierin een rol vervuld,
maar met getroffenen kijk ik welke vorm hiervoor het beste past. Voor de deelnemers
waarvan is gebleken dat zij kampen met ernstige traumaklachten als gevolg van de schoolgijzeling
en behoefte hebben aan gespecialiseerde psychische zorg op maat, vind ik het belangrijk
dat zij snel geholpen kunnen worden toeleiding naar de juiste zorg, ook in de tussenliggende
periode waarin dit centrale steunpunt er nog niet is. Daarvoor zet ik in op het langer
openhouden van het bestaande contactpunt tot het moment dat het steunpunt is ingericht.
In dit kader kijk ik ook naar de aanbeveling om te verkennen of mensen een financiële
tegemoetkoming kunnen krijgen die door hun gijzeling nog steeds aanhoudende posttraumatische
klachten of schade hebben. De overheid is niet direct verantwoordelijk voor de schade
en daarom ligt een aparte financiële tegemoetkoming niet voor de hand.5 Wel kan per persoon worden gekeken of extra hulp nodig is en worden geholpen bij
het aanvragen bij bestaande regelingen en fondsen.
Opstellen handreiking voor professionals
Er wordt een praktische handreiking voor professionals (huisartsen, GGZ, maatschappelijke
organisaties) opgesteld, met informatie over de context en gevolgen van de gijzeling
en passende bejegening. Daarnaast wil ik, voor zover daar bij getroffenen behoefte
aan bestaat, het optekenen van individuele verhalen faciliteren. Sommigen geven immers
aan het moeilijk te vinden het verhaal telkens weer opnieuw aan diverse instanties
of hulpverleners te moeten vertellen. Het laten optekenen van het levensverhaal ontlast
hen hiervan. Dat is primair bedoeld voor eigen gebruik door de getroffenen en zij
kunnen zelf bepalen of en met wie zij dit delen. Dat kan zijn een naaste, een behandelaar
of hulpverlener zijn; of een breder publiek, bijvoorbeeld via het in te richten informatie-
of herinneringspunt. Hierbij zij opgemerkt dat een dergelijk verhaal niet gedeeld
hóeft te worden; uit eerdere ervaringen in andere contexten is bekend dat het helend
kan zijn het eigen verhaal goed opgeschreven terug te kunnen lezen. In die zin kan
het optekenen van het verhaal ook een vorm van ondersteuning zijn.
Inrichten informatie- en herinneringspunt
Samen met de getroffenen wil ik kijken hoe een informatie- en herinneringspunt kan
worden ingericht. Het is van belang om het zwijgen over de gijzeling, dat door de
getroffenen wordt ervaren, te doorbreken en publieke bekendheid te geven aan de schoolgijzeling
en de gevolgen daarvan voor getroffenen. In gesprek met getroffenen kan onder meer
worden bezien welke informatie moet worden ontsloten, waar het informatiepunt kan
worden geplaatst, of het fysiek en/of online toegankelijk moet zijn, of aansluiting
kan worden gezocht bij bestaande organisaties, of een inbedding in de lokale context
– bijvoorbeeld bij historische verenigingen in de regio – voor de hand ligt, of het
een statisch document wordt of een levend document dat aangevuld wordt, en wie verantwoordelijk
is voor het beheer.
Gedenkteken en onderhoud
Getroffenen benadrukken het belang van goed onderhouden monumenten, die een belangrijke
rol spelen in de herdenking, betekenisgeving en verwerking van de schoolgijzeling.
De onderzoekers adviseren daarom de gemeente Midden-Drenthe coulant te zijn en het
onderhoud over te nemen van het bestaande monument en bij eventuele nieuwe monumenten
vooraf heldere afspraken te maken met alle betrokken initiatiefnemers over beheer
en instandhouding. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2024 middelen beschikbaar gesteld,
zodat het bestaande en door de inwoners van Bovensmilde gezamenlijk gerealiseerde
monument met de tekst «Wij willen samen leven» opgeknapt kon worden. Dat is inmiddels
gerealiseerd door de gemeente Midden-Drenthe. Naast het mozaïek, is er bij sommige
deelnemers behoefte aan het plaatsen van een gedenkteken bij de «nieuwe» school in
Bovensmilde. Dit is een van de onderwerpen waarover het projectteam samen met de mensen
om wie het gaat de komende periode in gesprek wil gaan, om te bezien hoe breed het
draagvlak hiervoor is, om ideeën op te halen en om te bezien of en hoe daar invulling
aan kan worden gegeven.
Ondersteuning herstelgerichte initiatieven inwoners
De onderzoekers bevelen aan om herstelgerichte initiatieven tussen de Molukse en Nederlandse
gemeenschappen in Bovensmilde te ondersteunen en bevelen aan dat de gemeente Midden-Drenthe
hier een leidende rol neemt en het draagvlak in kaart brengt. Uit het onderzoek komt
ook naar voren, dat niet iedereen behoefte heeft aan dit soort initiatieven. Ik ben
het met de onderzoekers eens dat niemand verplicht is om hieraan mee te doen en niemand
zich bezwaard hoeft te voelen over zijn of haar keuze hierin. Het is goed om hierbij
op te merken dat er, zowel aan Molukse als aan Nederlandse zijde, geen sprake is van
«de» gemeenschap: er is sprake van een verscheidenheid aan perspectieven en behoeften,
ongeacht de achtergrond van inwoners. Daarnaast is het goed om op te merken dat vanuit
bewoners van Bovensmilde zelf al van alles is georganiseerd in het teken van samen
leven, zoals de stichting Brink Baru en de stichting De school van Bovensmilde. De
gemeente heeft al geruime tijd initiatieven ontplooid die hier aan bijdragen, door
het faciliteren en ondersteunen van initiatieven uit de bevolking die zijn gericht
op het samenleven in Bovensmilde, zoals voormelde stichtingen, het Buurtinfohuis,
en door (financiële) bijdragen aan monumenten en herdenking. Zoals eerder gemeld maakt
de gemeente onderdeel uit van de projectgroep EOGB. Daarin ontsluit de gemeente de
hiervoor genoemde sociale structuren voor de doelen van de projectgroep en levert
de gemeente kennis over de bestaande organisaties en faciliteiten. De gemeente heeft
aangegeven hierop te blijven inzetten als het een relatie heeft met inwoners van Bovensmilde.
Ik ben graag bereid de gemeente hierin te ondersteunen met kennis, expertise en capaciteit
vanuit de projectgroep.
Ter afsluiting
Ik wil de getroffenen van de schoolgijzeling in Bovensmilde en hun naasten, die hebben
deelgenomen aan het onderzoek danken voor hun openheid en vertrouwen. Het is belangrijk
dat zij via het onderzoek van ARQ een stem hebben gekregen, dat de stilte achteraf
daarmee is doorbroken. Ik heb deze stemmen gehoord en het heeft mij geraakt. En ik
hoop dat de deelname aan het onderzoek en de opvolging van voorstellen zoals beschreven
in deze brief kunnen bijdragen aan erkenning en herstel, voor hen die daar behoefte
aan hebben. Daarbij is het van wezenlijk belang, dat de totstandkoming en vormgeving
van de voorstellen tot erkenning en ondersteuning zoveel als mogelijk in samenspraak
met de getroffenen die daar behoefte aan hebben worden gedaan, zodat ze aansluiten
bij de behoeften van de mensen om wie het gaat. Erkenning en herstel beginnen immers
met luisteren. Dat is gebeurd middels dit onderzoek, en dat blijf ik doen door de
manier waarop invulling wordt gegeven aan het vervolg. Door deze aanpak handel ik
in lijn met het door dit kabinet in gang gezette werken vanuit de principes van herstelrecht
zoals toegezegd naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman «Herstel
bieden, een vak apart» en vindt ondersteuning plaats door het overheidsbrede programma
Erkenning en Herstel.6 Uw Kamer informeer ik over de stand van zaken van erkenningsmaatregelen in de volgende
voortgangsbrief over de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
A.C.L. Rutte
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.C.L. Rutte, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid