Brief regering : Kinderen in de asielopvang
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 3474
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ASIEL EN MIGRATIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 september 2025
Op 23 april jl. informeerde mijn ambtsvoorganger uw Kamer over de stand van zaken
van de situatie van kinderen onder wie alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv)
in de asielopvang.1 In deze brief is ook aangekondigd dat het COA een verkenning was gestart naar deze
doelgroep en dat op basis van de uitkomsten van deze verkenning uw Kamer zou worden
geïnformeerd over de concrete acties om de situatie voor kinderen inclusief amv in
de asielopvang te verbeteren. Dit laatste is nogmaals in het Commissiedebat Vreemdelingen-
en Asielbeleid van 18 juni jl. aan uw Kamer toegezegd.2 In de brief zouden ook de eerder aangenomen moties van het lid Van Nispen (SP) c.s.3,
4, de daaraan verbonden toezegging5, en de motie van het lid Van Baarle (DENK)6, betrokken worden. In deze brief doe ik de hierboven genoemde toezeggingen gestand
en geef ik daarmee ook reactie op de eerder ingediende brieven van de vaste commissie
van de Eerste Kamer voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad7 en de gezamenlijke brief van 17 juli jl.8 van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie van het Onderwijs, en de
Inspectie Justitie en Veiligheid.
De brief is als volgt opgebouwd:
I. Algemene noot
II. Stand van zaken met betrekking tot de opvang van amv
III. COA inventarisatie: resultaten en acties
IV. Reactie op gezamenlijke brief Inspecties
V. Vervolg
I. Algemene noot
Stabiliteit, veiligheid en perspectief voor kinderen in de opvang zijn uitgangspunten
die leidend zijn bij de inrichting van het opvanglandschap. Dit betekent dat de inzet
onverminderd gericht blijft op het afbouwen van noodopvang en het realiseren van voldoende
stabiele, reguliere opvangplekken, in samenwerking met gemeenten, schoolbesturen,
jeugdhulp, zorg en andere ketenpartners.
Verschillende instanties, waaronder de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie van het Onderwijs, de Kinderombudsman, UNICEF,
Nidos, het Kinderrechtencollectief en de Werkgroep Kind in azc hebben in het afgelopen
jaar hun zorgen geuit over de omstandigheden van kinderen in de noodopvang. Het Ministerie
van Asiel en Migratie heeft in de periode rond het zomerreces overleg gevoerd met
verschillende instanties en ketenpartners om te bezien welke maatregelen nodig en
mogelijk zijn om de situatie van kinderen in de opvang te verbeteren. Daarbij heeft
het Ministerie van Asiel en Migratie diverse noodopvanglocaties bezocht samen met
het COA en de Inspectie Justitie en Veiligheid.
Om meer inzicht te krijgen in de situatie van kinderen in de asielopvang heeft het
COA tussen 16 april en 16 mei van dit jaar een kwantitatieve verkenning uitgevoerd.
Hiermee is in kaart gebracht in welke mate locaties voldoen aan de diverse standaarden
om kinderen op te vangen en wat ervoor nodig is om verbeteringen hierin te realiseren.
Hierbij is niet alleen gekeken naar voorzieningen en aangeboden activiteiten op de
locaties, maar is ook gekeken naar de toegang tot onderwijs en zorg. Bij de interpretatie
van de uitkomsten zijn een aantal kanttekeningen van belang. In de eerste plaats geldt
voor een aantal voorzieningen, zoals huisvesting en specialistische zorg, dat er sprake
is van een bredere schaarste in Nederland. Binnen deze context moeten de voorzieningen
worden gerealiseerd, hetgeen niet altijd eenvoudig is. In de tweede plaats is de verkenning
kwantitatief van aard. Dat betekent dat gekeken is naar de aanwezigheid en feitelijke
toegang tot basisvoorzieningen, maar niet naar de kwaliteit van deze voorzieningen.
Voorts kunnen resultaten beïnvloed zijn door locatie-gebonden factoren, zoals een
recente opening of een specifieke functie (bijv. een hotel voor nareizigers of centrale
ontvangstlocatie). Daarnaast is de verkenning uitgevoerd aan de hand van een vragenlijst
met uitsluitend ja/nee-antwoorden, waarbij onderscheid is gemaakt tussen zogenoemde
«harde» en «zachte» criteria.9 In het geval van toegang tot onderwijs en zorg geldt dat wanneer één minderjarige
op de locatie geen feitelijke toegang had tot deze voorzieningen volgens de gehanteerde
definitie, dan in de vragenlijst met «nee» werd geantwoord voor de hele locatie. Het
kan dus voorkomen dat bijvoorbeeld in locaties waarin de vraag over toegang tot onderwijs
binnen de wettelijke termijn met «nee» is beantwoord, er één minderjarige was die
niet binnen de wettelijke termijn naar school ging terwijl de rest van de kinderen
die daar verblijven wél (tijdig) naar school kon. Tot slot betreffen de resultaten
alleen locaties in het beheer van het COA waar tijdens de inventarisatieperiode kinderen
of amv aanwezig waren. Tijdelijke gemeentelijke locaties en duurzame gemeentelijke
locaties zijn uitgesloten van deze inventarisatie.
In het vervolg van deze brief ga ik eerst, conform de motie van het lid Podt (D66),
in op de huidige stand van zaken met betrekking tot de opvang van amv. Hierna ga ik
in op de resultaten van de kwantitatieve verkenning van het COA en de acties die daaruit
voortvloeien. Daarbij ga ik ook in op de reeds gestarte trajecten om de situatie voor
kinderen in de asielopvang te verbeteren.
II. Stand van zaken met betrekking tot de opvang van amv
De afhankelijkheid van noodopvangvoorzieningen blijft onverminderd groot. Alhoewel
de kwaliteit van sommige noodopvanglocaties niet onderdoet voor die van reguliere
opvanglocaties, is deze situatie onwenselijk, in het bijzonder voor kinderen waaronder
amv. Een groot deel van de kinderen verblijft in de noodopvang. De druk op amv opvanglocaties
is tevens groot, zowel bij het COA als bij het Nidos. Een van de oorzaken van de capaciteitsdruk
is de moeizame doorstroom van amv naar vervolghuisvesting. Deze doorstroom kent verschillende
belemmeringen. Wanneer een amv een vergunning krijgt, zou deze jongere moeten doorstromen
naar één van de (kleinschalige) opvanglocaties van Nidos. Dit is echter niet altijd
mogelijk en momenteel bestaat er een wachtlijst voor de kleinschalige opvangplekken
van Nidos. De reden voor deze wachtlijst is ten eerste een tekort aan kleinschalige
opvanglocaties bij Nidos. Nidos is doorlopend in gesprek met gemeenten om tot nieuwe
opvanglocaties te komen. Daarnaast worden plekken binnen de opvangplekken van Nidos
bezet gehouden door jongeren die zouden moeten uitstromen naar reguliere vervolghuisvesting,
maar voor wie geen woning beschikbaar is. Daarnaast zorgt het gebrek aan reguliere
opvangcapaciteit (voor volwassen asielzoekers) voor stagnatie van uitstroom binnen
het COA van amv die meerderjarig worden terwijl zij nog in afwachting zijn van het
besluit op de asielaanvraag en naar een reguliere opvangplek dienen door te stromen.
In samenwerking met alle ketenpartners en betrokken ministeries monitort het Ministerie
van Asiel en Migratie de ontwikkelingen in de instroom en de bezettingscijfers nauwgezet.
III. COA inventarisatie
De kwantitatieve verkenning is door het COA uitgevoerd op alle locaties waar kinderen
worden opgevangen.10 Deze inventarisatie is uitgevoerd aan de hand van een vragenlijst met uitsluitend
ja/nee-antwoorden, waarbij onderscheid is gemaakt tussen zogenoemde harde en zachte
criteria. Harde criteria betreffen wettelijke verplichtingen waar het COA of samenwerkingspartners
aan moeten voldoen of verplichtingen voortkomend uit de opdracht van het COA, deze
zijn:
1. Toegang tot onderwijs (kinderen gaan zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen 3 maanden11 na aankomst in Nederland naar school).
2. Toegang tot eerstelijnszorg (kinderen hebben toegang tot huisartsenzorg).
3. Aanbod van spel en recreatie activiteiten (aanwezigheid van wekelijks activiteitenaanbod
voor kinderen (per leeftijdsgroep))
4. Aanwezigheid van een Aandachtsfunctionaris Huiselijk Geweld en Kindermishandeling
op locatie
5. Aanwezigheid van een Contactpersoon Kinderen op locatie.
De zachte criteria zijn gebaseerd op interne beleidskaders. Deze betreffen:
1. Privacy (kinderen overnachten met hun gezin in een eigen afgesloten ruimte/amv overnacht
in een afgesloten ruimte).
2. Aanwezigheid van kookfaciliteiten (kinderen/gezinnen zijn in de gelegenheid om zelfstandig
of in samenwerking met een cateraar te koken).
3. Speelmogelijkheden (kinderen hebben een binnen- en buitenruimte en spelmateriaal per
leeftijdsgroep tot hun beschikking).
4. Voorlichting (kinderen ontvangen voorlichting over veiligheid en het leven en wonen
op locatie).
5. Participatie (kinderen kunnen meedenken over zaken die relevant zijn voor hun welzijn).
Resultaten
In bijgevoegde infographic zijn de resultaten van de verkenning weergegeven. Uit de
resultaten komt naar voren dat opvanglocaties gemiddeld beter scoren op de harde criteria
(80%) dan op de zachte criteria (63%). Hiermee kan geconstateerd worden dat de aanwezigheid
van en feitelijke toegang tot basisvoorzieningen op de meeste bevraagde opvanglocaties
grotendeels op orde zijn. Daarnaast laten de resultaten zien dat noodopvanglocaties
gemiddeld lager scoren op het geheel (66%) dan azc’s (77%). Noodopvanglocaties kennen
meer variatie in kwaliteit en afwijking van normen. Daarnaast scoren locaties waarin
amv verblijven gemiddeld hoger (77%) dan locaties waarin kinderen in gezinnen verblijven
(68%). Dit is mede te verklaren door de gespecialiseerde begeleiding die op deze locaties
aanwezig is voor amv. Hieronder ga ik verder in op de resultaten per criteriacategorie.
Harde criteria
Uit de inventarisatie blijkt zoals eerder vermeld dat locaties over het algemeen hoger
scoren op de harde criteria dan op de zachte criteria. De toegang tot eerstelijnszorg
is in alle locaties volledig geborgd (100%) en de toegang tot onderwijs is met een
gemiddelde score van 84% grotendeels op orde. Voor de overige 16% van de locaties,
met name als het gaat om locaties waar amv verblijven, geldt dat niet alle minderjarigen
binnen de termijn van drie maanden toegang hebben gehad tot onderwijs op de gehanteerde
peildata. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de eerder gemaakte nuancering,
namelijk dat zodra één kind op locatie niet tijdig toegang verkreeg tot het onderwijs,
dan voor de hele locatie werd aangemerkt dat toegang tot onderwijs niet tijdig en
daarmee niet op orde was. Het is dan op basis van de inventarisatie niet duidelijk
hoeveel minderjarigen nog geen toegang hadden tot het onderwijs en met hoeveel maanden
de drie maanden termijn was overschreden op de gehanteerde peildata. Wel is het beleid
van het COA erop gericht dat er geen kinderen/jongeren geplaatst worden op locaties
waar langdurig/structureel in het geheel geen onderwijs door gemeenten aangeboden
kan worden. Het aanbod aan spel- en recreatieve activiteiten is op 79% van de locaties
geborgd, waarbij het met 96% het best gedekt is in locaties waar amv verblijven, gevolgd
door azc’s (88%), noodopvang (70%) en locaties met kinderen in gezinnen (69%). De
aanwezigheid van de Aandachtsfunctionaris Huiselijk geweld en Kindermishandeling is
met 69% het laagst scorende harde criterium. Met name in locaties waar amv verblijven
is dit percentage het laagst (59%), gevolgd door noodopvang (60%), en azc’s (79%).
Dit verschil hangt samen met het tijdelijke karakter van noodopvang en de benodigde
opleiding voor een aandachtsfunctionaris HGKM. Het verschil tussen locaties met gezinnen
en locaties met alleenstaande minderjarigen vraagt nader onderzoek. Een vergelijkbaar
beeld geldt voor de aanwezigheid van de functie Contactpersoon Kinderen: de borging
hiervan is het best geregeld in azc’s (81%), gevolgd door noodopvang (68%) en locaties
waar amv verblijven (61%). Deze rol is vaker aanwezig op azc’s en locaties met gezinnen
dan in noodopvang en locaties met alleenstaande minderjarigen, waar het aandachtsgebied
breder in het team van amv-locaties is belegd en de korte looptijd van noodopvang
structurele invulling bemoeilijkt.
Zachte criteria
Als het gaat om de zachte criteria is de voorlichting aan kinderen over veiligheid
en het wonen en leven op locatie met 43% het minst goed geborgd. Daarin is er een
groot verschil tussen de locaties waarin amv verblijven (63%) en de locaties waarin
kinderen in gezinnen verblijven (31%). Dit verschil wordt deels verklaard omdat in
de inventarisatie is uitgevraagd of kinderen zelf voorlichting ontvangen. Bij kinderen
in gezinnen loopt dit vaak via ouders, terwijl alleenstaande minderjarigen dit vaker
zelf ontvangen. De participatie van minderjarigen op locatie is het best gedekt in
locaties waar amv verblijven (96%). Ook voor deze criteria geldt dat er een groot
verschil is met locaties waarin kinderen met gezinnen verblijven (43%). Dit verschil
is te verklaren omdat betrokkenheid bij kinderen in gezinnen vaak via de ouders loopt
en bij alleenstaanden altijd direct met de jongere. Het verschil tussen azc’s (71%)
en noodopvang (54%) komt door de mate van stabiliteit op locatie, die bepalend is
voor het organiseren van participatie, zoals een jongerenraad. Verder blijkt uit de
verkenning dat locaties waar amv verblijven het laagst scoren op de criteria «privacy»
(37%). Dit is te verklaren omdat jongeren in amv locaties hun slaapkamer delen (gescheiden
naar geslacht en de indeling is beperkt tot maximaal twee personen per slaapkamer).
Azc’s en noodopvang scoren op deze criteria nagenoeg hetzelfde, 69% en 70% respectievelijk.
Desondanks geldt voor 88% van de locaties waarin kinderen in gezinnen verblijven dat
privacy in de vorm van een eigen kamer voor het gezin wel geborgd is. Verder is de
aanwezigheid van eigen kookfaciliteiten het best gedekt in azc’s (97%), in tegenstelling
tot noodopvang (66%). Veel noodopvanglocaties hebben geen keuken of de benodigde faciliteiten
waardoor bewoners niet zelf maaltijden kunnen verzorgen. Ze ontvangen daar geen eetgeld
zoals gebruikelijk en de cateraar verbonden aan de locatie verzorgt alle maaltijden.
Tot slot zijn de speelmogelijkheden in 85% van de opvanglocaties waarin amv en kinderen
in gezinnen verblijven geborgd, met een relatief klein verschil tussen locaties waarin
amv verblijven (91%) en locaties waarin kinderen in gezinnen verblijven (82%). Dit
is mede te verklaren doordat speelmogelijkheden onderdeel zijn van de «amv-methodiek»12 die gehanteerd wordt in locaties waarin amv verblijven. Tegelijkertijd beschikken
azc’s vaker over binnen- en buitenruimtes waarin activiteiten kunnen worden georganiseerd,
in tegenstelling tot noodopvanglocaties, waar faciliteiten zoals geschikte binnen-
en buitenruimtes minder vaak beschikbaar zijn.
Acties
De uitkomsten van de inventarisatie bieden verschillende aanknopingspunten om, binnen
de bestaande mogelijkheden van het huidige opvanglandschap, de situatie voor kinderen
in de opvang op een aantal punten te verbeteren. Om dit te realiseren is nauwe samenwerking
nodig met provincies, gemeenten, onderwijsinstellingen, uitvoerende organisaties en
het Rijk. Wat kinderen in de asielopvang immers het meest nodig hebben is stabiliteit:
een opvangplek waar zij kunnen aarden, relaties kunnen opbouwen en waarin de continuïteit
van het onderwijs, zorg en begeleiding geborgd is. Daarbij zet het COA zich er voor
in dat kinderen niet worden geplaatst op opvanglocaties waar hun veiligheid niet kan
worden geborgd. Tevens onderzoeken AenM en het COA of het mogelijk is om gezinnen
met kinderen en amv met voorrang te plaatsen op locaties waar de toegang tot onderwijs
gegarandeerd is. Hieronder ga ik verder in op de acties voor de komende tijd. Deze
zijn onderverdeeld in acties op de korte termijn en trajecten die reeds in gang zijn
gezet. Met onderstaande toelichting geef ik ook reactie op de eerder genoemde brief
van de inspecties, waarin aandacht wordt gevraagd voor de afbouw van noodopvanglocaties,
de borging van continuïteit van het onderwijs, zorg en begeleiding van minderjarigen
en het creëren van inzicht in de schoolgang van minderjarigen in de opvang.
Acties op de korte termijn
1. Alle locaties met kinderen organiseren binnen de mogelijkheden een wekelijks passend
aanbod van spel- en recreatieactiviteiten.
2. Meer locaties hebben een Contactpersoon Kinderen (CPK) en een opgeleide Aandachtsfunctionaris
Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (HGKM).
3. Het COA ontwikkelt een uniform landelijk voorlichtingsaanbod om kinderen en jongeren
voor te lichten.
4. Het COA blijft de verbeteringen en de leefomstandigheden van kinderen periodiek monitoren
om de kwaliteit van de opvang en begeleiding van kinderen en alleenstaande jongeren
structureel te blijven verbeteren.
Het COA is reeds aan de slag om de bovenstaande acties te implementeren. De bredere
inzet op het afbouwen van de afhankelijkheid van de noodopvang, tijdige toegang tot
onderwijs en zorg wordt in de beleidsreactie op de gezamenlijke brief van de Inspecties
nader toegelicht.
Beleidsreactie gezamenlijke brief Inspecties
1. Afhankelijkheid van de noodopvang verminderen en beperken verhuisbewegingen
Een belangrijke stap om stabiliteit te creëren in de asielopvang is de afbouw van
(tijdelijke) noodopvang. Het COA verwacht in het kader van de eerste cyclus van de
Spreidingswet 75.000 plekken te kunnen realiseren, waarvan voor ca. 70.000 meerjarige
(financiële) afspraken kunnen worden gemaakt met gemeenten. De gerealiseerde plekken
zullen er rechtstreeks aan bijdragen dat asielzoekers die nu in dure noodopvang verblijven
elders kunnen worden opgevangen. Bij Voorjaarsnota 2025 zijn de beschikbare middelen
voor de opvang van asielzoekers voor 2025 en 2026 bijgesteld op basis van de MPP.
Voor latere jaren zijn thans beperkt middelen beschikbaar voor het COA. Met de Asielnoodmaatregelenwet
en de Wet invoering tweestatusstelsel beoogt het kabinet de asielketen per direct
te ontlasten en de instroom van asielzoekers in Nederland te verminderen. Hiermee
verwacht het kabinet op den duur mindere opvangplekken nodig te hebben. Ik zet mij
ervoor in om op het gebruikelijke besluitvormingsmoment opnieuw te bekijken welke
middelen er meerjarig nodig zijn voor opvang en begeleiding. Om binnen de huidige
budgettaire kaders meerjarig 70.000 plekken vast te leggen en dure noodopvang te kunnen
afschalen, conform de motie Boomsma (Kamerstuk 19 637, nr. 3414), vindt dit plaats onder de voorwaarde dat deze plekken contractueel opzegbaar zijn
dan wel gebruikt kunnen worden voor de huisvesting van statushouders en andere doelgroepen.
Hierdoor blijft het financieel risico beperkt.
Daarnaast is een belangrijk knelpunt dat een aanzienlijk deel van de asielopvangcapaciteit
in gebruik is door statushouders die niet tijdig worden gehuisvest in een gemeente,
vanwege de schaarste op de woningmarkt. In samenhang met de voorgenomen wetswijzigingen
ten aanzien van het schrappen van de taakstelling, het verbod op voorrang voor statushouders
alsook het intrekken van de Spreidingswet, heeft het kabinet een samenhangend pakket
aan maatregelen aangekondigd. Dit pakket heeft tot doel de asielketen op de langere
termijn te ontlasten door bij te dragen aan de doorstroom van statushouders uit de
asielopvang. Ook bevat het maatregelen om onder andere meer huisvestingsmogelijkheden
voor statushouders te realiseren en te zorgen voor voldoende en stabiel aanbod van
betaalbare asielopvang. Uw Kamer is op 11 juli jl. over deze maatregelen geïnformeerd.
De huidige stand van het opvanglandschap met het tekort aan opvangplekken zorgt ervoor
dat asielzoekers worden geplaatst waar er in het land op dat moment bedden beschikbaar
zijn om vervolgens, indien er plekken beschikbaar zijn, in een reguliere locatie geplaatst
te worden. Deze situatie geldt ook voor kinderen en amv. Met het realiseren van meer
reguliere opvangplekken en bevorderen van doorstroom van statushouders naar huisvesting,
kan de noodopvang worden afgebouwd. Hiermee kunnen we ervoor zorgen dat kinderen,
onder wie amv, zo min mogelijk verhuizen als gevolg van het plaatsen in en sluiten
van tijdelijke noodopvang. Verhuizingen vinden op dit moment echter ook plaats als
gevolg van een volgende stap in het asielproces. Met de Uitvoeringsagenda Flexibilisering
Asielketen, die op dit moment wordt geïmplementeerd, wordt de asielprocedure losgekoppeld
van de opvang en kunnen proces-gerelateerde verhuisbewegingen verminderd worden.
2. Toegang tot onderwijs en inzicht in schoolgang van kinderen
Naast de maatregelen om voldoende stabiele reguliere opvang te organiseren is er aandacht
voor tijdige en passende toegang tot onderwijs voor leer- en kwalificatieplichtige
minderjarigen die verblijven in asielopvanglocaties.
Scholen, gemeenten en provincies slagen er vaak in om minderjarigen snel toegang tot
onderwijs te geven. Maar door de soms snelle opschaling van opvangvoorzieningen en
de plotselinge komst van leer- en kwalificatieplichtige kinderen kunnen scholen niet
altijd meteen in een (volledig) aanbod voorzien. Dit kan ertoe leiden dat voor sommige
minderjarige asielzoekers onderwijs niet binnen drie maanden na aankomst in Nederland
is geregeld, of dat het onderwijsaanbod minder goed aansluit op hun ontwikkeling.
Medewerkers van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW)
waren al vóór de inventarisatie van het COA in contact met de locaties met problemen
met de toeleiding naar onderwijs. Zij adviseren en ondersteunen gemeenten en scholen
in het vinden en implementeren van oplossingen. Ook netwerkorganisatie LOWAN ondersteunt
scholen bij het organiseren van onderwijs aan nieuwkomers, in opdracht van OCW.
Bij het sluiten van overeenkomsten met gemeenten voor het openen van een nieuwe opvanglocatie,
wijst het COA altijd op de verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies om onderwijs
tijdig te realiseren. Dit houdt in dat alle kinderen zo snel mogelijk, maar uiterlijk
binnen drie maanden nadat zij zijn aangekomen in Nederland onderwijs kunnen volgen.
Eventuele verhuisbewegingen hebben geen invloed op deze termijn.
In de uiterste situatie, als alle reguliere mogelijkheden ontoereikend blijken te
zijn door bijvoorbeeld een plots hoge instroom van leerlingen of personeelstekort,
kan een gemeente op basis van de Tijdelijke wet tijdelijke nieuwkomersvoorzieningen
in het onderwijs toestemming vragen aan de Minister van OCW om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening
(hierna: tnv) te starten. In een tnv krijgt het schoolbestuur tijdelijk de ruimte
het onderwijs anders in te richten op het gebied van onderwijstijd, curriculum, bevoegdheden
en onderwijshuisvesting. Een regulier onderwijsaanbod is echter altijd te verkiezen
boven een tijdelijke plek in een tnv. Sinds de wet van start is gegaan zijn er in
totaal 16 tnv’s gestart. Vrijwel alle tnv’s zijn na de afgelopen zomervakantie overgegaan
op een regulier onderwijsaanbod.
Los van de initiële toegang tot onderwijs, blijven verhuisbewegingen in de asielketen
een aandachtspunt ten aanzien van de continuïteit van het onderwijs. In de situatie
dat een kind vaak van opvanglocatie wisselt, moet er telkens een nieuwe school worden
gevonden en komt het regelmatig voor dat dit tijd kost en kinderen tijdelijk in het
geheel geen onderwijs ontvangen. Meer schoolwisselingen hebben ook effect op welbevinden
van leerlingen en goede begeleiding en het op tijd signaleren van eventuele problemen.
Dit onderstreept het belang van het afbouwen van de afhankelijkheid van noodopvang
en zo veel mogelijk inzetten op reguliere locaties, zodat kinderen minder hoeven te
verhuizen en zij hiermee meer continuïteit ervaren in hun onderwijs en algehele ontwikkeling.
Desalniettemin kan een verhuisbeweging niet altijd voorkomen worden.
Het COA, het Nidos, het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap beschikken niet over cijfers over hoeveel kinderen in de asielopvang
niet naar school gaan. In de opvangketen zijn het COA en gemeenten verantwoordelijk
voor een juiste en tijdige registratie in de basisregistratie personen (BRP). DUO
(Dienst Uitvoering Onderwijs) heeft toegang tot een selectie van de gegevens van kinderen
in de leerplichtige leeftijd uit de BRP. Het Besluit BRP schrijft voor dat asielzoekers
die in de opvang verblijven en nog geen zes maanden in Nederland zijn, nog niet ingeschreven
kunnen worden in de BRP. Asielzoekers worden pas in de BRP ingeschreven wanneer de
identiteit is vastgesteld en de verwachting is dat een inwilliging volgt.Zolang dit
nog niet het geval is, komen hun gegevens niet op deze manier bij DUO terecht. Wanneer
een asielzoeker zonder BRP-registratie wordt ingeschreven op een school, wordt voor
deze leerling een onderwijsnummer uitgegeven door DUO. Van asielzoekers die niet staan
ingeschreven op een school en die niet in de BRP staan ingeschreven hebben DUO en
OCW geen gegevens.
Het is primair wenselijk om de registratie nog beter te laten verlopen, maar gelet
op de druk op de asielketen en het aantal verhuizingen, wordt bezien welke mogelijkheden
er zijn om kinderen (nog) beter in beeld te krijgen en te volgen. OCW, A&M en het
COA erkennen het belang van deze gegevens. Daarom verkennen het COA en OCW op welke
wijze kinderen die bij het COA bekend zijn en nog geen BRP-inschrijving hebben beter
inzichtelijk kunnen worden gemaakt. Daarnaast volgt OCW in nauwe samenwerking met
leerplichtambtenaren ook welke leer- en kwalificatieplichtige jongeren in beeld zijn
bij een gemeente, maar nog geen onderwijsinschrijving hebben. Alleen kan hierbij geen
uitsplitsing worden gemaakt naar asielzoekers, omdat deze gegevens niet door leerplichtambtenaren
worden geregistreerd. Momenteel loopt een verkenning naar mogelijkheden om data van
het COA en OCW beter op elkaar aan te laten sluiten.
3. Toegang tot gezondheidszorg
De toegang tot medische zorg voor asielzoekers, inclusief kinderen en amv, loopt net
als voor andere inwoners in Nederland via de eerste lijn. Voor een laagdrempelige
toegang tot de eerste lijn is op of in de nabijheid van iedere opvanglocatie een huisartsenpraktijk
van GZA ingericht. Een opvangcentrum kan niet worden geopend voordat de toegang tot
de eerste lijn is geborgd. Naast een huisarts maken een doktersassistent, praktijkondersteuner
en een praktijkondersteuner GGZ deel uit van deze praktijk. Asielzoekers kunnen direct
bij deze huisartsenpraktijk terecht via het inloopspreekuur dan wel via een gemaakte
afspraken. Het maken van een afspraak kan rechtstreeks bij de huisartsenpraktijk maar
ook via de zogeheten Praktijklijn die 24/7 bereikbaar is. Voor eventuele spoed kan
112 worden gebeld. Mocht verdere of medisch-specialistische zorg nodig zijn dan kan
de huisarts doorverwijzen. Voor deze specialistische zorg wordt gebruik gemaakt van
dezelfde zorginstellingen die ook beschikbaar zijn voor andere inwoners van Nederland.
Met GGD-GHOR heeft het COA een contract afgesloten voor de publieke en jeugdgezondheidszorg.
Onder de jeugdgezondheidszorg valt ook het Rijksvaccinatieprogramma. Afspraak is dat
kinderen binnen 6 weken na aankomst in Nederland een intake krijgen. Door het inrichten
van een zogeheten registratieschil lukt het om de kinderen in de opvang goed in beeld
te hebben en de intake binnen de termijn te laten plaatsvinden. Ook bij verhuizingen
blijven de kinderen goed in beeld.
De verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp is belegd bij gemeenten. De Jeugdwet maakt
hierbij geen onderscheid in vreemdelingrechtelijke status. Dit betekent dat ook asielzoekerskinderen
op grond van de Jeugdwet in aanmerking komen voor jeugdhulp van de gemeenten. Het
COA organiseert multidisciplinaire overleggen specifiek voor kinderen op COA-locaties,
waar met toestemming van ouders de problematiek van het kind besproken kan worden
met de lokale huisarts en/of JGZ-arts. Ondanks dat de toegang tot de zorg in algemene
zin geborgd is, zijn er toch nog steeds voldoende uitdagingen die er in de praktijk
voor zorgen dat de zorg ook (tijdig) kan worden geboden. Verschillende rapporten,
onder andere van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, wijzen daar ook op. Een deel
van die uitdagingen spelen niet alleen voor asielzoekers maar meer algemeen in de
zorg. Zo zijn wachttijden in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), de jeugdhulp en
het tekort aan huisartsen een breder maatschappelijk vraagstuk. Aangezien asielzoekers
gebruik maken van dezelfde zorg(instellingen) speelt dit vraagstuk ook voor hen.
Net als bij het onderwijs blijven voor de continuïteit van de zorg met name de verhuisbewegingen
een punt van aandacht. Om de continuïteit van de zorg zo veel mogelijk te borgen hebben
het COA, de GGD en de GZA ten aanzien van verhuizingen afspraken vastgesteld in een
ketenrichtlijn continuïteit van zorg. Doel van deze richtlijn is het bieden van doorlopende kwalitatief goede zorg en
het voorkomen van medische risico’s bij verhuizing voor bewoners van COA locaties.
IV. Afsluitende noot en vervolg
De verkenning laat zien dat de aanwezigheid van en feitelijke toegang tot basisvoorzieningen
op de meeste (nood)opvanglocaties waar kinderen verblijven grotendeels op orde zijn.
Desalniettemin zie ik de noodzaak voor verbetering. In deze brief heb ik de uitkomsten
van de inventarisatie van het COA toegelicht en uiteengezet welke acties en trajecten
op dit moment worden gevolgd om, binnen de mogelijkheden van het huidige opvanglandschap,
de situatie van kinderen inclusief amv in de asielopvang zo veel mogelijk te verbeteren.
Hiermee geef ik uitvoering aan de toezegging TZ202509-002 die ik eerder aan uw Kamer
heb gedaan. Met bovenstaande acties en trajecten geef ik ook uitvoering aan de eerder
genoemde motie van het lid Van Baarle over maatregelen om het welzijn van kinderen
in de opvang te verbeteren, de motie van het lid Van Nispen c.s. over goede opvang
van kinderen in de asielopvang prioriteit geven en de daaraan verbonden toezegging
TZ202502-072 om in deze brief over het aanbod van voorzieningen en onderwijs voor
kinderen op noodopvanglocaties ook in te gaan op de stand van zaken van de uitvoering
van de motie die verzoekt kinderen op te vangen op locaties waar voorzieningen voor
kinderen zijn. Tot slot heb ik met deze brief reactie gegeven op de brieven van de
vaste commissie van de Eerste Kamer voor Immigratie en Asiel/JBZ-Raad.
Het COA en de betrokken ministeries en organisaties zullen de voortgang op de acties
en trajecten die zijn toegelicht in deze brief evenals de bredere situatie van kinderen
in de opvang nauwlettend blijven monitoren. Tegelijkertijd werken het COA en betrokken
ministeries en organisaties voortvarend aan de verbeteringen die direct bijdragen
aan het dagelijks leven van kinderen in de opvang. Met de Asielnoodmaatregelenwet
en de Wet invoering tweestatusstelsel beoogt het kabinet de asielketen per direct
te ontlasten en de instroom van asielzoekers in Nederland te verminderen. Alleen door
gezamenlijke inzet van het Ministerie van Asiel en Migratie en betrokken departementen,
ketenpartners, gemeenten, en maatschappelijke partners kan worden gezorgd voor een
opvang die recht doet aan de rechten en het welzijn van kinderen. Het kabinet acht
dit van het grootste belang en zal uw Kamer periodiek blijven informeren over de voortgang.
De Minister voor Asiel en Migratie, M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister voor Asiel en Migratie