Brief regering : Kabinetsreactie onderzoeken Wet studiefinanciering BES
24 724 Studiefinanciering
Nr. 248
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 september 2025
Voor Caribisch-Nederlandse studenten1 en voor Europees-Nederlandse studenten2 kennen we verschillende stelsels van studiefinanciering, mede gelet op de andere
context waarin deze studenten (gaan) studeren. Zo is er in Caribisch Nederland3 één mbo-instelling, het MBO Bonaire, en is er geen hogeschool of universiteit. Dat
zorgt ervoor dat veel studenten moeten verhuizen naar een ander (ei)land om een opleiding
te volgen aan een mbo-instelling, hogeschool of universiteit. Dat brengt logischerwijs
andere kosten met zich mee dan voor Europees-Nederlandse studenten, die veel vaker
thuis kunnen blijven wonen. De verschillende studiefinancieringssystemen zijn geregeld
in twee aparte wetten, met andere vormen van studiefinanciering en een andere schaal
van studentenaantallen.
Studenten uit Caribisch Nederland ontvangen studiefinanciering op grond van de Wet
Studiefinanciering BES (WSF BES). Studenten uit Bonaire, Saba en Sint Eustatius krijgen
hiermee de mogelijkheid om te studeren in de Caribische regio, in Europees Nederland,
in de Verenigde Staten of in Canada. Afgelopen jaren heeft mijn ministerie signalen
ontvangen dat de studiefinancieringsbedragen uit de WSF BES niet (meer) toereikend
zouden zijn om (voor een belangrijk deel) te kunnen voorzien in de kosten die studenten
maken voor huisvesting, levensonderhoud, collegegeld en een aantal andere kostenposten.
Daarnaast wordt sinds 2019 het uitgangspunt comply or explain gehanteerd waar het gaat om wetgeving voor Caribisch Nederland. Dit principe gaat
ervan uit dat beleidsintensiveringen in Europees Nederland op een zelfde manier van
toepassing zijn op Caribisch Nederland, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen.
In dat geval kunnen er maatwerkregelingen worden genomen, die beoordeeld worden op
het effect voor de inwoners van Caribisch Nederland.
Dit alles is aanleiding geweest om een tweetal onderzoeken te laten uitvoeren naar
de WSF BES. Eén naar de toereikendheid van de studiefinancieringsbedragen (hierna:
normbedragen), afgerond in april 2024,4 en een tweede onderzoek waarin een vergelijking is gemaakt tussen de WSF BES en de
Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) waar Europees-Nederlandse studenten gebruik
van maken.5 Dit onderzoek is afgerond in februari 2025. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door
Andersson Elffers Felix (AEF).
Met deze brief reageer ik op de uitkomsten van deze twee onderzoeken. Ik zie reden
om naar aanleiding van deze onderzoeken maatregelen te nemen voor Caribisch-Nederlandse
studenten die vallen onder de WSF BES. Voor deze maatregelen trek ik structureel € 1,2
miljoen uit binnen de OCW-begroting.
Resultaten onderzoeken
Normbedragen
AEF heeft in april 2024 het onderzoeksrapport «Naar
navolgbare normen» opgeleverd.6 Dit rapport heeft mijn ambtsvoorganger reeds bij brief van 13 mei 2024 aangeboden
aan uw Kamer.7 In dit financieel-economische onderzoek heeft AEF gekeken naar de normbedragen uit
de WSF BES en in hoeverre die aansluiten bij de (minimale) kosten die studenten maken
als ze gaan studeren op één van de bestemmingen uit de WSF BES. Daarvoor heeft AEF
in kaart gebracht wat de daadwerkelijke kosten zijn die de studenten hebben op de
verschillende studiebestemmingen om te kunnen voorzien in boeken, collegegeld, openbaar
vervoer, huisvesting, levensonderhoud, verzekeringen en vervoer naar een ander (ei)land.
AEF heeft ook rekening gehouden met het eigen verdienvermogen van de student. Vervolgens
heeft AEF dit afgezet tegen de huidige normbedragen uit de WSF BES. Het normbedrag
wordt vervolgens gezien als ontoereikend als dit bedrag minder is dan de daadwerkelijke
kosten die studenten hebben op de studiebestemming verminderd met het eigen verdienvermogen.
Belangrijke context daarbij is dat studenten uit Caribisch Nederland over het algemeen
niet kunnen rekenen op een bijdrage van hun ouders zoals in Europees Nederland, omdat
sprake is van omvangrijke armoede in Caribisch Nederland.8 Daarnaast bestaat er geen aanvullende beurs in de WSF BES. Voornaamste inkomstenbron
van studenten uit Caribisch Nederland is dan ook de studiefinanciering en de eventuele
inkomsten uit een bijbaan.9
De WSF BES in het kort
De WSF BES kent 4 categorieën normbedragen afhankelijk van de studiebestemming: 1)
het eigen eiland, 2) één van de andere openbare lichamen of één van de andere landen
van het Koninkrijk, 3) de overige Caribische regio, zoals de Dominicaanse Republiek,
of 4) de Verenigde Staten of Canada. Sinds 2011 ontvangen jaarlijks ongeveer in totaal
tussen de 300 en de 500 studenten studiefinanciering op grond van de WSF BES.
Ook kent de WSF BES los van de normbedragen een opstarttoelage: een eenmalige toelage
voor Caribisch-Nederlandse studenten die gaan studeren in Europees Nederland. Deze
opstarttoelage is bedoeld om de eerste kosten van het verhuizen naar Europees Nederland
te kunnen betalen: kosten voor de reis, (winter)kleding, meubilair etc. Eenmaal in
Europees Nederland ontvangen zij studiefinanciering op grond van de WSF 2000. Gemiddeld
80 studenten ontvangen jaarlijks een opstarttoelage.
De WSF BES kent in vergelijking met de WSF 2000 een eenvoudigere opzet. Zo kent de
WSF BES twee kernelementen: de basisbeurs en de lening (gezamenlijk het normbedrag
per studiebestemming), terwijl de WSF 2000 vijf kernelementen kent: de basisbeurs,
aanvullende beurs, lening, studentenreisvoorziening (waaronder het studentenreisproduct)
en het collegegeldkrediet.
AEF komt tot de conclusie dat de normbedragen niet op alle studiebestemmingen toereikend
zijn.10 Dit is weergegeven in onderstaande tabel.11
Tabel 1. (on)toereikendheid normbedragen WSF BES
Toereikend
Ontoereikend
Mbo
– Eigen eiland
– Overige Caribische regio
– VS en Canada
– Opstarttoelage (Europees Nederland)
– Ander openbaar lichaam of land binnen het Koninkrijk
Hbo of wo
– Eigen eiland
– Overige Caribische regio
– Opstarttoelage (Europees Nederland)
– Ander openbaar lichaam of land binnen het Koninkrijk
– VS en Canada1
X Noot
1
Een verklaring voor het verschil in toereikendheid van de normbedragen voor de VS
en Canada bij mbo (wel toereikend) en hbo/wo (niet-toereikend) is grotendeels gelegen
in het collegegeld dat voor hbo/wo-studenten over het algemeen hoger is in de VS dan
voor mbo-studenten.
De mate van ontoereikendheid verschilt. Zo is het normbedrag dat hbo- of wo-studenten
ontvangen als ze gaan studeren op Sint Maarten veel ontoereikender dan het normbedrag
dat studenten ontvangen voor een studie in de VS of Canada of Curaçao, vanwege het
hoge collegegeld op Sint Maarten.
Aanbevelingen
AEF beveelt aan om alle normbedragen te herijken ten opzichte van de kosten die studenten
maken op de verschillende studiebestemmingen. Hoe hoog de exacte normbedragen zouden
moeten luiden laat AEF in het midden, vanwege de normatieve keuzes die hieronder liggen.
Daarbij moet immers een afweging worden gemaakt tussen de verantwoordelijkheid van
de overheid voor het financieel toegankelijk maken van het volgen van een vervolgopleiding
en de eigen verantwoordelijkheid van de student om de financiën te regelen om te kunnen
studeren. Wel geeft AEF een marge mee waarbinnen de normbedragen kunnen worden gezien
als toereikend.
Daarnaast beveelt AEF aan om onderscheid te maken binnen de categorie normbedragen
ander openbaar lichaam of land binnen het Koninkrijk. De kosten voor studeren op Bonaire
(ander openbaar lichaam), Aruba, Curaçao en Sint Maarten (andere landen binnen Koninkrijk)
verschillen namelijk aanzienlijk van elkaar, terwijl de studenten hetzelfde normbedrag
krijgen. Daarnaast constateert AEF dat de opstarttoelage, voor Caribisch-Nederlandse
studenten die in Europees Nederland gaan studeren, toereikend is.
Verder komt AEF in het rapport tot de conclusie dat de wijze waarop de normbedragen
worden geïndexeerd beter kan om meer tegemoet te komen aan de daadwerkelijke kostenstijgingen
waar de studenten op de verschillende studiebestemmingen mee te maken hebben. Op dit
moment worden de normbedragen geïndexeerd aan de hand van de snelst stijgende consumentenprijsindex
(CPI) van één van de eilanden van Caribisch Nederland. AEF beveelt echter aan om de
normbedragen te indexeren aan de hand van de relevante CPI voor de studiebestemmingen
om de daadwerkelijke kostenstijgingen op de verschillende studiebestemmingen beter
te vangen in de indexatie.12
Daarnaast beveelt AEF aan om periodiek te bezien of er grote kosten zijn die niet
gevangen worden in de indexatie, zoals een verhoging van de collegegelden, en als
dat het geval is de normbedragen daarop te herijken. Als laatste beveelt AEF aan om
een uitwonendenbeurs te introduceren voor studenten op Bonaire die op het eigen eiland
willen (blijven) studeren aan het MBO Bonaire. En te overwegen een opstarttoelage
te introduceren voor de andere bestemmingen binnen de WSF BES en dus niet uitsluitend
voor het studeren in Europees Nederland.13
Vergelijking WSF BES en WSF 2000
Het onderzoek «Een land, Twee stelsels» van AEF vergelijkt de WSF BES met de WSF 2000 en identificeert 34 verschillen.14 Deze verschillen komen voort uit 4 factoren: Ten eerste is de WSF BES gemodelleerd
naar de WSF 2000, alleen is de WSF BES sinds 2011 niet mee veranderd met de WSF 2000.
Ten tweede is de WSF BES voor een deel gebaseerd op oude regelingen uit de voormalige
Nederlandse Antillen. Ten derde is de WSF BES vanwege de kleine doelgroep eenvoudiger
opgezet dan de WSF 2000. Ten vierde verschilt de context van Caribisch Nederland en
de studiebestemmingen binnen de WSF BES sterk van die in Europees Nederland. Zo is
een studentenreisproduct niet haalbaar, omdat er op de studiebestemmingen soms geen
of weinig openbaar vervoer is, en bovendien zou, waar er wel openbaar vervoer is,
een apart studentenreisproduct moeten worden geregeld afhankelijk van de studiebestemming.
AEF constateert dat verschillen die voortkomen uit de context van Caribisch Nederland
vaak een positieve impact hebben op Caribisch-Nederlandse studenten en een breder
pallet aan studiekeuzes mogelijk maken voor Caribisch-Nederlandse studenten ten opzichte
van Europees-Nederlandse studenten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het ontbreken van
een minimumleeftijd in de WSF BES om aanspraak op studiefinanciering te maken15 of het eenvoudiger kunnen meenemen van de studiefinanciering in het mbo naar een
ander land.16
Echter, al met al resulteren de verschillen tussen beide wetten in een lager voorzieningenniveau
voor Caribisch-Nederlandse studenten, bijvoorbeeld door de afwezigheid in de WSF BES
van een aanvullende beurs, uitwonendenbeurs en het studentenreisproduct. Dit resulteert
erin dat Caribisch-Nederlandse studenten hogere studieschulden opbouwen in vergelijking
met studenten die studiefinanciering ontvangen op basis van de WSF 2000. Ook bij terugbetaling
kent de WSF BES een aantal minder financieel gunstige terugbetalingsvoorwaarden. Dit
komt onder andere door een kortere terugbetaaltermijn en een hoger maandelijks aflospercentage
per maand (boven de draagkrachtvrije voet) ten opzichte van de WSF 2000. Het is goed
om op te merken dat in de WSF BES net als in de WSF 2000 het mogelijk is om in uitzonderlijke
gevallen maatwerk toe te passen als een persoon met een studieschuld (debiteur) contact
opneemt bij bijvoorbeeld betalingsproblemen. Daarbij is het instrumentarium van de
WSF BES ten opzichte van de WSF 2000 beperkter om via maatwerk iets te betekenen voor
de debiteur.
Naast de hiervoor genoemde financiële effecten, identificeert AEF ook andere (negatieve
en positieve) effecten op studenten en de maatschappij. Zo leidt de afwezigheid van
het studentenreisproduct of een specifieke vergoeding in de reiskosten ertoe dat studenten
vanwege de reiskosten en afwezigheid van (openbaar) vervoersmiddelen soms moeite hebben
om (betaalbaar) te reizen tussen hun huis en studie. Ook leidt de afwezigheid van
een beurs voor uitwonende studenten op eigen eiland tot minder mogelijkheden voor
ontwikkeling van zelfstandigheid en leidt het tot een gevoel van ongelijkheid volgens
AEF.
De opstarttoelage leidt daarnaast zowel tot positieve als negatieve effecten. De opstarttoelage
maakt het in positieve zin mogelijk om in Europees Nederland te studeren wat anders
in veel gevallen geen mogelijkheid was geweest vanwege de hoge kosten die een verhuizing
naar Europees Nederland met zich meebrengt. Als negatief effect erkent AEF dat dit
leidt tot een hogere studieschuld. Los daarvan beschrijft AEF dat de opstarttoelage
de studiekeuze van studenten lijkt te beïnvloeden, omdat de opstarttoelage er alleen
is voor studenten die in Europees Nederland gaan studeren. AEF stelt dat professionals
aangeven dat dit studenten motiveert om voor een opleiding in Europees Nederland te
kiezen in plaats van een opleiding in de regio.
Ook besteedt AEF in het onderzoek aandacht aan hoe negatieve effecten van bepaalde
verschillen zouden kunnen worden weggenomen. Voor een zestal verschillen met de grootste
effecten presenteert AEF meerdere alternatieven die tot een vergelijkbaar voorzieningenniveau
leiden als in de WSF 2000. Dit zijn onder meer de afwezigheid van de aanvullende beurs,
het studentenreisproduct en de 1-februari-regeling.17 Per alternatief besteedt AEF aandacht aan in hoeverre het alternatief de negatieve
effecten wegneemt, hoeveel geld een alternatief kost, en heeft AEF aandacht voor de
implementatie en de uitvoering.
Aanbevelingen
In het onderzoek komt AEF tot de conclusie dat hoewel de verschillen in sommige gevallen
tot nadelige effecten voor Caribisch-Nederlandse studenten leiden, de ontoereikendheid
van sommige normbedragen het grootste knelpunt is. Dit probleem overstijgt de negatieve
effecten van de verschillen tussen de wetten, waardoor AEF ook in dit onderzoek aanbeveelt
de normbedragen voor de Caribisch-Nederlandse studenten zo snel mogelijk te verhogen.
Maatregelen
In mijn positie als Minister van OCW zie ik het als mijn verantwoordelijkheid om de
financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Zo moeten studenten uit
Caribisch Nederland op grond van de WSF BES in staat gesteld worden om te kunnen studeren
op de verschillende studiebestemmingen, en in het bijzonder ook in de Caribische regio.
Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken is dit nu onvoldoende het geval. Daarom
trek ik een structureel budget van € 1,2 miljoen uit binnen mijn eigen begroting om
hiervoor maatregelen te nemen en de financiële toegankelijkheid van studeren voor
Caribisch-Nederlandse studenten beter te waarborgen. Ik weeg hierbij mee dat er omvangrijke
armoede heerst in Caribisch Nederland en dat deze studenten minder kunnen leunen op
een bijdrage van ouders aan de studie, terwijl een aanvullende beurs in de WSF BES
ontbreekt.
De komende tijd zal ik eerste stappen zetten om de maatregelen die ik wil nemen uit
te werken in een wetsvoorstel dat de WSF BES wijzigt, en waarover het gesprek met
uw Kamer wordt aangegaan. Daarbij wil ik in ieder geval kijken naar een verhoging
van de normbedragen en zal ik daarnaast kijken naar andere maatregelen op basis van
de inzichten uit de twee rapporten. Waarbij ik ook zal meewegen in hoeverre die maatregelen
bijdragen aan het wegnemen van financiële belemmeringen voor Caribisch-Nederlandse
studenten om in de Caribische regio te blijven en daar te gaan studeren.
Ik vind het zeer belangrijk dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is. Eerder onderzocht
de Commissie sociaal minimum Caribisch Nederland hoe een eenvoudig en effectief systeem
voor een sociaal minimum ingevoerd kan worden op Bonaire, Saba en Sint Eustatius.
De commissievoorzitter, Glenn Thodé, stelde destijds bij het uitkomen van het onderzoeksrapport
eind 2023: «Er is in Caribisch Nederland nog geen complex stelsel van regelingen zoals we in
het Europese deel van Nederland kennen, dus dat maakt eenvoudige oplossingen mogelijk».18 Geïnspireerd op die gedachte wil ik werken aan het wetsvoorstel met als doel een
zoveel als mogelijk gelijkwaardig voorzieningenniveau binnen de WSF BES te creëren
ten opzichte van de WSF 2000, waarbij we oplossingen bieden in de WSF BES die relatief
eenvoudig uit te voeren zijn en waarbij rekenschap wordt gegeven van de andere context,
andere aantallen studenten en kleinschalige uitvoeringscapaciteit. Dit uiteraard binnen
de mogelijkheden van het vrijgemaakte budget op mijn begroting.
Vanwege de andere context, andere aantallen studenten en kleinschalige uitvoeringscapaciteit
zal het wetsvoorstel er niet toe leiden dat de WSF BES gelijk zal zijn met de WSF
2000, maar zal het wel zoveel als mogelijk leiden tot gelijkwaardige financiële mogelijkheden
voor studenten om een vervolgopleiding te kunnen volgen.
Ik zal uw Kamer voor de zomer van 2026 informeren over de voortgang van dit traject.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Moes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G. Moes, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap