Brief regering : Beleidsreactie op vier rapporten van de NZa inzake de uitvoering van de Wet langdurige zorg
34 104 Langdurige zorg
Nr. 451
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 september 2025
Inleiding
Hierbij ontvangt u de beleidsreactie op de volgende vier rapporten van de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa):
1. Het onderzoek «Tussen wal en voordeur? Toezichtsonderzoek naar het nakomen van de
zorgplicht door zorgkantoren bij cliënten met een VV4-indicatie».
2. Het onderzoek «Invulling zorgplicht voor cliënten op snijvlak gehandicaptenzorg en
geestelijke gezondheidszorg».
3. Het «Samenvattend rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2023–2024».
4. Het rapport «De kosten van onze langdurige zorg in 2023».
Eind vorig jaar stuurde ik u de rapporten genoemd onder 1 en 21 en begin dit jaar de rapporten onder 3 en 4.2 Inmiddels is het Hoofdlijnenakkoord ouderenzorg (HLO) door partijen ondertekend en
met een brief van 11 juli jl. voorzien van een korte toelichting aan uw Kamer verzonden.3 Een groot deel van de aanbevelingen van de NZa wordt met (de uitwerking van) het
HLO opgepakt.
De hoofdpunten uit deze brief zijn:
• De NZa geeft aan dat er veel goed gaat bij de uitvoering van de Wlz door zorgkantoren.
Zorgkantoren spannen zich in om cliënten te helpen aan tijdige en passende zorg van
goede kwaliteit. De zorgkantoren werken samen met zorgaanbieders, overheidspartijen
en andere veldpartijen. Op regiotafels zoeken zorgkantoren met zorgaanbieders naar
oplossingen voor knelpunten.
• De NZa stelt dat de zorgkantoren beter moeten sturen op de kwaliteit van de zorg thuis.
Om de zorg toegankelijk te houden zet ik erop in dat de zorg thuis als volwaardig
alternatief gezien wordt voor zorg in een verpleeghuis. Hierover heb ik in het Hoofdlijnenakkoord
Ouderenzorg (HLO) met de relevante partijen afspraken gemaakt. De Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) en de NZa zijn hierbij betrokken.
• De NZa concludeert dat zorgkantoren zich inspannen om cliënten te helpen aan tijdige
en passende zorg van goede kwaliteit. De NZa verwacht daarbij dat zorgkantoren op
onderdelen meer regie zullen nemen.
• Ten aanzien van de invulling van de zorgplicht, specifiek op het snijvlak van de gehandicaptenzorg
(GHZ) en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), geeft de NZa aan dat zorgkantoren zich
inspannen om passende zorg te leveren, maar dat voor de langere termijn meer inspanningen
van zorgkantoren nodig zijn. Hier zet ik met de bestuurlijke afspraken complexe zorg
(GHZ) op in.
• De NZa concludeert dat de zorgkosten die aan de uitvoering van de Wlz worden uitgegeven
in 2023 € 32,7 miljard bedragen. Hiervan is € 29,5 miljard rechtmatig (90,2%), € 3,1 miljard
onzeker (9,5%) en € 33 miljoen onrechtmatig (0,1%). De onzekerheden hebben vooral
betrekking op het budgethoudersportaal (pgb 2.0) en de daarbij afgegeven afkeurende
verklaring door de Audit Dienst Rijk (ADR). De voornaamste onrechtmatigheden ontstaan
bij de uitbetalingen van het pgb door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Ik ben aan
de slag gegaan met de gewenste verbeteringen van de beheersing van het portaal. Dat
kost de nodige tijd. Het is nog onzeker of in 2025 de beheersing van het portaal voldoende
verbeterd zal zijn.
Onderstaand ontvangt u mijn beleidsreactie op elk van de afzonderlijke rapporten.
NZa-rapport Tussen wal en voordeur: Toezichtsonderzoek naar het nakomen van de zorgplicht
door zorgkantoren bij cliënten met een VV4-indicatie
Bevindingen NZa
Het NZa-rapport «Tussen Wal en Voordeur?» betreft een onderzoek naar de zorgplicht
die zorgkantoren hebben voor Wlz-cliënten die zorg thuis ontvangen op basis van een
VV4-indicatie. De NZa ziet het verschil tussen de wettelijke aanspraken en de dagelijkse
zorgpraktijk. De NZa geeft aan dat de meeste zorgkantoren in navolging van het kabinetsbeleid
van scheiden wonen en zorg hun beleid hebben aangepast. Voor cliënten met de VV4-indicatie
geldt inmiddels het uitgangspunt «thuis, als het kan». Dit houdt voor deze groep in
dat hun zorg in principe thuis geboden wordt, tenzij dit niet verantwoord en passend
kan. Het doel van dit beleid is om de schaarse verpleeghuiscapaciteit beschikbaar
te houden voor de meest kwetsbare Wlz-cliënten. De NZa erkent dat zorgkantoren keuzes
moeten maken om de toenemende schaarste zo goed mogelijk te kunnen verdelen. Tegelijkertijd
hebben de keuzes die gemaakt worden gevolgen voor de invulling van de zorgplicht,
omdat de zorg thuis organiseren meer van zorgkantoren vraagt dan het organiseren van
(tijdelijke) overbruggingszorg. Zorg thuis betekent dat deze zorg een gelijkwaardig
alternatief moet zijn voor zorg in een verpleeghuis. De NZa ziet deze ontwikkeling
naar zorg thuis daarom als een belangrijke, ingrijpende transformatie in de zorg voor
cliënten in de Wlz. Een transformatie die volgens de NZa langzaam op gang komt, nog
niet is voltooid en een transformatie van zorgkantoren vraagt om vanuit hun zorgplicht
te zorgen dat zorg «achter de voordeur» daadwerkelijk doelmatig en verantwoord is.
Dat is naar het oordeel van de NZa een uitdaging voor alle partijen in de langdurige
zorg en vraagt daarom ook veel van zorgkantoren.
De NZa constateert in het onderzoek dat de laatste jaren niet alle cliënten met een
Wlz-indicatie meer vanzelfsprekend terecht kunnen in een verpleeghuis. Voor cliënten
met de VV4-indicatie betekent dit dat zij steeds vaker en langer thuis wonen en zorg
krijgen. Een concrete visie van zorgkantoren op deze grote verandering acht de NZa
essentieel. Ook is het aan zorgkantoren om beter te zicht te krijgen op de vraag of
de zorg thuis verantwoord en passend is.
De NZa geeft bijvoorbeeld aan dat het helpt om duidelijk in contracten te beschrijven
wat zorgkantoren van zorgaanbieders verwachten over zorg thuis. Zorgkantoren kunnen
niet zonder meer verwachten dat zorgaanbieders automatisch goede zorg verlenen. Toetsen
of daar sprake van is wordt een stuk makkelijker als je aan de voorkant expliciet
contractuele afspraken maakt met als uitgangspunt dat de zorg thuis verantwoord en
doelmatig wordt verleend. De NZa verwacht van zorgkantoren dat zij meer zicht krijgen
op de zorg achter de voordeur om er vanuit hun rol als hoeder van de zorgplicht voor
te zorgen dat het zorgkantoor meer inzicht krijgt in de vraag of de geleverde zorg
bij cliënten die thuis blijven wonen kwalitatief op orde is.
De NZa erkent dat zorgkantoren keuzes moeten maken om de toenemende schaarste zo goed
mogelijk te kunnen verdelen. Tegelijkertijd hebben de keuzes die gemaakt worden gevolgen
voor de invulling van de zorgplicht. De NZa is van oordeel dat er verbetering mogelijk
is op de volgende hoofdpunten:
1. De zorgkantoren voorzien in de benodigde doelmatige en kwalitatief goede zorg. Dat
wil zeggen dat de zorgkantoren volgens de NZa onder andere een genuanceerder en gedetailleerder
beeld krijgen van de groep VV4-cliënten, zodat zij zorgaanbod en zorgvraag beter kunnen
matchen. Daarnaast zouden de zorgkantoren het begrip «thuis tenzij» moeten uitwerken,
in kaart moeten brengen welke woonvormen het best passend zijn voor de VV4-geïndiceerden
en bij een geformaliseerd «thuis, tenzij»-beleid de effecten op de ontwikkeling van
de zorgvraag van dit beleid beter in kaart moeten brengen.
2. De cliënt kan een bewuste keuze maken tussen vormen van zorg in natura (zin) en persoonsgebonden
budget (pgb) en tussen zorgaanbieders. Dat wil zeggen dat de zorgkantoren de cliënt
van meer en betere informatie voorzien over het «thuis tenzij»-beleid en van informatie
voorzien om een bewuste keuze te maken voor een bepaalde zorgvorm of een aanbieder
en deze keuze ook beter vastleggen.
3. De NZa verwacht van zorgkantoren dat zij beter vaststellen of cliënten die thuis blijven
wonen, tijdig passende zorg ontvangen, bijvoorbeeld door regelmatiger telefonisch
contact op te nemen met de cliënt.
4. De NZa verwacht van zorgkantoren dat zij meer zicht krijgen op de zorg achter de voordeur
bijvoorbeeld door steeksproefsgewijs de passendheid van de zorg te controleren.
Reactie
Onze ouderen willen het liefst zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving blijven
wonen, in de buurt die ze kennen en met mensen die hen dierbaar zijn. Als het niet
noodzakelijk is, willen ze liever niet in het verpleeghuis opgenomen worden. Dit kan
alleen als ondersteuning en zorg buiten het verpleeghuis voor hen goed georganiseerd
is.
Deze behoefte heeft zich vertaald naar beleid, zoals onder andere de aanpak met de
Minister van VRO om 290.000 woningen voor ouderen te realiseren, de visie op de eerstelijnszorg
en het inzetten op het scheiden van wonen en zorg. Ook als mensen kwetsbaarder worden
en een Wlz-indicatie van het CIZ krijgen, kan de ondersteuning en zorg thuis worden
georganiseerd. Ik verwacht van de zorgkantoren dat zij dit beleid ondersteunen en
hier met het inkoopbeleid en hun contracten met zorgaanbieders een goede invulling
aan geven. Dit betekent dat zorgkantoren met zorgaanbieders afspraken maken over de
kwaliteit van de zorg die thuis geleverd wordt, dat zij goede voorbeelden delen en
hier expliciete afspraken met zorgaanbieders over maken. Ook verwacht ik dat zorgkantoren
sturen op een zo goed mogelijke verdeling van de schaarse verpleeghuiscapaciteit.
Daarbij verwacht ik dat zij vanuit hun zorgplicht ervoor zorgen dat cliënten van alle
zorgzwaartes passende zorg krijgen.
Ik onderschrijf het oordeel van de NZa dat het zorgkantoren zou helpen om een duidelijke
visie te ontwikkelen op hoe de zorg te organiseren voor Wlz-cliënten die thuis wonen.
Echter, dit is niet een opgave voor de zorgkantoren alleen. De NZa geeft als voorbeeld
dat ten behoeve van passende zorg thuis, de ondersteuning van mantelzorgers ook een
belangrijk punt is. Mantelzorgondersteuning maakt echter geen onderdeel uit van de
Wlz-aanspraak. In het HLO wordt beoogd ook het versterken van de mantelzorgondersteuning
mee te nemen.
Ook voldoende geschikte woningen en een passende woonomgeving zijn belangrijke randvoorwaarden
voor kwaliteit van leven als je ouder wordt. In het regeerprogramma zijn de ideeën
van het kabinet op de bouwopgaven nader uitgewerkt. Het kabinet houdt vast aan de
gemaakte afspraken van de realisatie van 290.000 woningen die geschikt zijn voor ouderen.
Geclusterde zelfstandige woonvormen voor ouderen vallen hier ook onder. Voor ouderen
voor wie een plek in het verpleeghuis nog niet aan de orde is, maar de zorgafhankelijkheid
wel al gevorderd is, onderzoekt de regering de mogelijkheden voor de terugkeer van
verzorgingshuizen (een gezamenlijk huis met toezicht in de nacht).
Vervolg op het NZa-rapport
Naar aanleiding van het verschijnen van het NZa-rapport heb ik de uitkomsten en aanbevelingen
besproken met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de NZa. De NZa heeft daarbij aangegeven
dat zij van plan is om vanaf 2024 te starten met vervolgonderzoeken naar nieuwe clientgroepen
binnen de Wlz en de zorgkantoren opnieuw te vragen of op basis van nadere doorrekeningen
de aanbevelingen van dit onderzoek voldoende zijn opgevolgd. Dat is ook een moment
voor de NZa en de zorgkantoren om samen terug te kijken op de laatste onderzoeken
en vooruit te kijken naar de nieuwe onderzoeken.
VWS, ZN en de NZa hebben op basis van de aanbevelingen afspraken gemaakt dat zorgkantoren
duidelijk aangeven wat zij nu direct kunnen oppakken en welke aanbevelingen meer tijd
vragen om goed gevolg aan te geven. De NZa ziet daarbij dat sprake is van een overgangsperiode,
maar verwacht wel dat de zorgkantoren een regierol pakken in het besef dat niet alles
makkelijk uit te voeren is. Daarbij hanteert de NZa de aanpak dat de NZa het «wat»
beschrijft, maar dat de zorgkantoren verantwoordelijk zijn voor het «hoe». Ik onderschrijf
deze aanpak van de Wlz-uitvoerders/zorgkantoren en de NZa, waarbij er ook ruimte is voor dialoog om nader te
bepalen hoe invulling kan worden gegeven aan deze verwachting.
De verbeterpunten waarmee zorgkantoren hebben aangegeven nu al gezamenlijk aan de
slag te kunnen betreffen in ieder geval een verdere aanpak van de wachtlijsten, met
als belangrijkste acties:
• Het inzetten op meer inzicht in de wachtsituatie van cliënten die (bewust) wachten
op zorg «thuis»;
• Het ontwikkelen van beleid om de status van wachtenden («Actief Plaatsen – met zorg
– wacht op voorkeursplek») die een aantal keer een passende plek hebben geweigerd,
eventueel om te zetten naar een andere wachtstatus indien de situatie daar beter bij
aansluit;
• Het in samenwerking met de gehandicaptenzorgsector uitwerken van een duurzame aanpak
om een beter inzicht te krijgen in de wachtsituatie van cliënten met een Wlz-indicatie.
Waarbij aandacht is voor verbetermogelijkheden in het samenspel tussen verantwoordelijkheden
van zorgkantoren en zorgaanbieders hierbij.
De genoemde acties van de zorgkantoren geven mij het vertrouwen dat zorgkantoren actief
acteren op de aanbevelingen van de NZa. Ik blijf in nauw overleg met de zorgkantoren
en de NZa over het plan van aanpak van de zorgkantoren om de aanbevelingen van dit
belangrijke rapport uitwerking te geven. De acties uit het HLO zullen hierin een leidende
rol spelen.
NZa-rapport Invulling zorgplicht voor cliënten op snijvlak gehandicaptenzorg en geestelijke
gezondheidszorg
Bevindingen NZa
Het NZa-rapport «Invulling zorgplicht voor cliënten op snijvlak gehandicaptenzorg
en geestelijke gezondheidszorg» betreft een onderzoek naar deze bijzondere cliëntgroep.
De kernpunten van het rapport zijn:
• Zorgkantoren en zorgaanbieders ervaren moeilijkheden om voor deze specifieke cliëntgroep
tijdig een passende plek te vinden. Dit komt doordat niet meteen duidelijk is of de
zorg gericht moet zijn op een (licht) verstandelijke beperking, een behandeling in
de geestelijke gezondheidszorg of een combinatie hiervan.
• Ook zijn voor deze doelgroep de omstandigheden waarin de zorg geleverd wordt essentieel
voor de zorg aan en levenskwaliteit van de cliënt. De vereiste omstandigheden voor
het leveren van goede zorg zijn veelal nog onduidelijk bij de aanvang van zorglevering.
Reactie
Uit het rapport blijkt dat het de zorgkantoren over het algemeen voor deze specifieke
cliëntgroep voldoende lukt om passende zorg van goede kwaliteit te bieden.
Het aandachtspunt is dat dit echter niet altijd tijdig lukt, omdat het meer tijd vraagt
om voor deze cliënten inzicht te krijgen in wat de meest passende zorg is en welke
omstandigheden deze zorg vereisen. Dat het zorgkantoren uiteindelijk lukt om wel de
juiste zorg te leveren vind ik een mooie prestatie van de zorgkantoren. Dat deze zorg
niet altijd tijdig wordt geleverd vind ik echter verontrustend. Als mogelijke oplossing
om tijdiger de juiste zorg voor deze cliëntgroep te organiseren, geeft de NZa aan
dat het van belang is dat zorgkantoren regie voeren op het organiseren van zorg in
de regio en hierin – ook ten aanzien van deze cliëntgroep – proactief handelen. Daarbij
merkt de NZa in het bijzonder op dat zij voor de lange termijn van zorgkantoren verwacht
dat zij beter zicht krijgen op de zorgvraag van deze cliënten, dat zij beter zicht
krijgen op het beschikbare zorgaanbod en dat zij werk maken van een nog betere aansluiting
tussen de zorgvraag en het zorgaanbod.
Ik onderschrijf deze verwachting van de NZa. De verdere verbetering van zorg voor
cliënten op het snijvlak gehandicaptenzorg en GGZ vind ik van belang. De aandachts-
en verbeterpunten die de NZa aanreikt, neem ik ook mee in de bestuurlijke afspraken
complexe zorg (GHZ). Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 30 januari 20254 over het Gehandicaptenbeleid.
Samenvattend rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2023–2024
Bevindingen NZa
Het «Samenvattend rapport Uitvoering Wet langdurige zorg 2023–2024» is een samenvatting
van de eerdergenoemde rapporten, de uitkomst van de dialoog die de NZa voert met de
zorgkantoren en de uitvoeringsverslagen van de zorgkantoren over de uitvoering van
de Wlz en geeft de belangrijkste bevindingen uit deze bronnen weer. Het door de zorgkantoren
pakken van regie via de zorginkoop en het daarbij hanteren van gedifferentieerde inkoop,
zijn sleutelbegrippen in dit NZa-rapport. Hieronder volgt per hoofdstuk mijn beleidsreactie.
Proactiever toezicht nodig op uitbestede taken
De NZa geeft aan dat er veel goed gaat bij de uitvoering van de Wlz door zorgkantoren.
Zorgkantoren spannen zich serieus in om cliënten te helpen aan tijdige en passende
zorg van goede kwaliteit en om tot oplossingen te komen voor de toenemende zorgkloof.
Zij werken hierbij samen met zorgaanbieders, andere zorgkantoren, overheidspartijen
en andere veldpartijen. Op regiotafels zoeken zorgkantoren met zorgaanbieders naar
oplossingen voor knelpunten.
Maar een aantal zaken kan ook beter, zoals het mandateren van taken door zorgkantoren
aan derden.
Wlz-uitvoerders zijn belast met de uitvoering van de Wlz en in het bijzonder met de
uitvoering van de zorgplicht. Nederland is op basis van de Wlz in 31 zorgkantoorregio’s
verdeeld. Voor elke regio is een regionaal zorgkantoor aangewezen. Wlz-uitvoerders
hebben afgesproken dat zij de uitvoering van de zorgplicht onderling aan hun zorgkantoren
mandateren. Dat betekent dat zij in hun respectievelijke zorgkantoorregio’s verantwoordelijk
zijn voor alle verzekerden met een Wlz-indicatie, ook als het niet hun eigen verzekerden
zijn.
Het zorgkantoor mandateert op zijn beurt weer taken uit aan zorgaanbieders zoals bijvoorbeeld
het wachtlijstbeheer, het tijdig organiseren van (overbruggings)zorg en het monitoren
van de kwaliteit en passendheid van zorg. De uitbesteding van taken aan zorgaanbieders
hebben zorgkantoren uitgeschreven in het Voorschrift Zorgtoewijzing. Ook bij uitbestede
taken blijft de individuele Wlz-uitvoerder eindverantwoordelijk voor de zorgplicht
en moet de Wlz-uitvoerder hierover afspraken maken met zorgkantoren.
Zorgkantoren hebben, aldus de NZa, echter onvoldoende inzicht in de uitvoering van
de taken die zij uitbesteden of die namens hen worden uitgevoerd.
Wlz-uitvoerders kunnen hierdoor onvoldoende onderbouwen en aantonen in hoeverre zij
hun zorgplicht naleven. Ook laten zorgkantoren mogelijkheden liggen om nadrukkelijker
te (kunnen) waarborgen dat cliënten gedurende de looptijd van hun indicatie tijdige
en passende zorg van goede kwaliteit ontvangen die doelmatig is. Dit sluit aan op
de inzichten uit het NZa-rapport «Tussen wal en voordeur?».
Ik onderschrijf de conclusie van de NZa dat de zorgkantoren actief zouden moeten sturen
op de wijze waarop de uitbestede taken worden ingevuld en dat de uitvoering van de
uitbestede taken ook door hen moet worden gemonitord. Op welke manier de zorgkantoren
hieraan invulling geven is aan hen.
De huidige aanwijzing van de Wlz-uitvoerders per regio als zorgkantoor5 loopt af op 31 december 2025. Het is mijn voornemen deze aanwijzing te continueren
voor de periode 2026–2030. In dat kader is opnieuw gesproken over het Convenant Wlz-uitvoerings-
en verantwoordingsstructuur 2021–2025. Dit convenant bevat bepalingen over de mandatering
van de uitvoering van de zorgplicht door de zorgkantoren onderling. Bij het nemen
van het besluit over de aanwijzing zijn de aanbevelingen van de NZa meegenomen. Zo
wordt het nieuwe convenant aangevuld met de volgende onderdelen:
• zorgkantoren zullen onderling goede voorbeelden delen om van elkaar te leren;
• zorgkantoren bepalen onderling vroegtijdig welke door de NZa aangegeven verbeter-
en aandachtspunten gezamenlijk worden opgepakt;
• zorgkantoren maken onderling afspraken over het delen van resultaatsinformatie zodat
zij zich een oordeel kunnen vormen over de uitvoering van de aan elkaar uitbestede
zorgplicht;
zorgkantoren willen ten behoeve van hun verzekerden op begrijpelijke wijze gaan berichten
over de uitvoering van de Wlz en de resultaten daarvan.
Wachtlijstbeheer
De afgelopen jaren hebben zorgkantoren grote stappen gezet in het wachtlijstbeheer.
De status van wachtenden is anders vormgegeven, waardoor zorgkantoren veel actiever
en beter zijn gaan sturen op wachtenden in de categorieën «urgent plaatsen» of «actief
plaatsen». Wanneer voor deze cliënten de streefnorm dreigt te worden overschreden,
nemen zorgkantoren proactief contact op met de zorgaanbieders. Gezamenlijk wordt dan
beoordeeld of en hoe deze cliënten alsnog tijdig bemiddeld worden naar een passende
plek. Zorgkantoren vinden het belangrijker dat cliënten op een passende plek komen,
dan dat zij sneller worden opgenomen maar op een minder passende plek. De NZa geeft
aan deze afweging goed te kunnen volgen, mits er bij zorgkantoren voldoende inzicht
is in waarom cliënten langer wachten dan de streefnorm en, wanneer zorgkantoren ook
een actueel beeld hebben, in hoeverre deze situatie nog verantwoord is. Deze afweging
van de zorgkantoren kan ik volgen en onderschrijven.
Voor het wachtlijstbeheer voor cliënten met de wachtstatus «wacht op voorkeur», verwijzen
de meeste zorgkantoren naar (uitbestedings)afspraken hierover met de zorgaanbieders.
De verzekerden in deze categorie wonen thuis en krijgen de zorg die ze nodig hebben.
Wel willen deze verzekerden graag binnen een jaar opgenomen worden op een plek die
hun voorkeur heeft bijvoorbeeld bij een zorgaanbieder in hun woonplaats of omdat hun
partner al is opgenomen. Als het binnen negen maanden nog niet duidelijk is of er
een plaats voor hen vrijkomt, neemt de zorgaanbieder of het zorgkantoor waar ze op
de wachtlijst staan, contact met hen op. Wat de betreffende persoon wil, is hierbij
het belangrijkste. De cliënt kan een aanbod weigeren en blijft dan gewoon op de wachtlijst
staan. Wanneer tweemaal een aanbod wordt geweigerd, kan het zijn dat hun wachtstatus
wordt aanpast. Bijvoorbeeld naar «wacht uit voorzorg» als betrokkenen op verantwoorde
wijze langer kunnen wachten. Dit gaat altijd in overleg met betrokkenen en hun naasten.6
Over het algemeen zijn de hiervoor beschreven verzekerden cliënten die wachten op
een plek in het verpleeghuis. Zorgkantoren kunnen, volgens de NZa, onvoldoende onderbouwen
en aantonen waarom cliënten met de wachtstatus «wacht op voorkeur», langer dan de
streefnorm wachten op een passende plek. Evenmin kunnen zorgkantoren voldoende onderbouwen
en aantonen dat deze situatie voor deze cliënten verantwoord en passend is. De komende
periode heeft dit vraagstuk – de mate van zorgbehoevendheid van cliënten op de wachtlijst
met status «wacht op voorkeur» – nadrukkelijk de aandacht in het toezicht door de
NZa.
Ik vind het belangrijk dat de NZa in overleg gaat met zorgkantoren over de wijze waarop
het inzicht in het passend en verantwoord zijn van de overbruggingszorg voor deze
groep die op de wachtlijst staat, verder verbeterd kan worden. Daaronder valt ook
hoe zorgkantoren hier beter op kunnen gaan sturen, waarbij het wel proportioneel moet
zijn wat van zorgkantoren verwacht kan worden. Zij hebben niet de capaciteit om bij
iedere cliënt achter de voordeur te gaan kijken, waardoor zij mede afhankelijk zijn
van de informatie die door de zorgaanbieders wordt aangeleverd.
Uit het NZa-rapport komt uit het uitvoeringsverslag van één zorgkantoor naar voren
dat het van belang is om goed zicht te hebben op de passendheid en kwaliteit van zorg
thuis. Bij 12% van de locatiebezoeken aan zorgaanbieders die zorg thuis leverden in
de Verpleging en Verzorging sector, bleek de kwaliteit niet voldoende op orde. Bij
kleine zorgaanbieders was dit zelfs 25%. Ook het onderzoek van de IGJ naar de kwaliteit
van Wlz-zorg thuis7 onderstreept het belang van monitoring door het zorgkantoor, aldus de NZa. De IGJ
constateerde dat de kwaliteit van de zorg thuis vaak onder de maat is. De IGJ zag
ook goede voorbeelden, waarbij het opviel dat deze zorgaanbieders een visie en specifiek
beleid hebben op langer thuis wonen.
Zoals eerder aangegeven in deze brief zijn in het HLO afspraken gemaakt om te onderzoeken
of en welke aanscherping er mogelijk en nodig is om inzicht te in de wachtsituatie
van cliënten te vergroten.
Signaleren en acteren bij dreigende discontinuïteit van zorg
De NZa heeft zorgen over het tijdig signaleren en acteren op dreigende discontinuïteit
van (het doorlopen van) zorg aan verzekerden door zorgkantoren.
Dit naar aanleiding van twee overmachtsmeldingen van één zorgkantoor en een informatieverzoek
over signalen via het Early Warning System over dreigende discontinuïteit van zorg
aan alle zorgkantoren. De risico’s bij de zorgaanbieders kunnen op financieel gebied
liggen (bijvoorbeeld verslechterende liquiditeit), maar kunnen ook meer kwalitatief
van aard zijn (bijvoorbeeld nieuwbouwplannen). Zorgkantoren ervaren in de praktijk
een dilemma. Het gaat om precaire informatie die ze in het belang van hun zorgplicht
niet te vroeg willen delen omdat dat verstorend kan werken in gesprekken met aanbieders
over oplossingen, maar ook niet te laat want dan zijn er wellicht weinig handelingsopties
meer.
Ik deel deze zorgen van de NZa en heb oog voor het dilemma van de zorgkantoren. De
NZa houdt mij goed op de hoogte van de gesprekken die zij hierover voert met zorgkantoren
en zorgverzekeraars. Naar aanleiding van deze gesprekken zien zowel de NZa als ik
dat het aantal vroegtijdige meldingen (over mogelijke discontinuïteit van zorg) door
zorgkantoren de afgelopen tijd is toegenomen. Dit blijft een belangrijk aandachtspunt.
Er worden zorgvuldige werkafspraken gemaakt over het melden van situaties van discontinuïteit
van zorg zowel tussen zorgkantoren en de NZa als tussen zorgkantoren onderling. Deze
afspraken moeten helpend zijn bij het nakomen van de zorgplicht van zorgkantoren jegens
hun verzekerden en zoveel mogelijk de continuïteit van de zorg waarborgen.
Ik ga samen met de NZa dit jaar de vroegsignaleringsafspraken evalueren, zodra de
NZa haar gesprekken hierover heeft afgerond met de zorgkantoren en zorgverzekeraars.
NZa-rapport De kosten van onze langdurige zorg in 2023
Bevindingen NZa in vergelijking met eerdere jaren
Naar aanleiding van het rapport van de NZa over de kosten van de langdurige zorg in
2023, maak ik graag een vergelijking met de kosten van de langdurige zorg in 2021
en 2022. Onderstaande tabel vergelijkt de cijfers over 2023 met het beeld dat de NZa
heeft opgemaakt over de jaren 2021 en 2022. Wat opvalt is dat:
• het percentage onrechtmatige Wlz-uitgaven is gedaald van 0,8 procent in 2021 naar 0,2 procent in 2022 en 0,1 procent in 2023.
Dit is te danken aan afspraken over de verantwoording van mondzorg, waardoor deze
met ingang van verslagjaar 2022 rechtmatig zijn. Ook is het bedrag aan onrechtmatige
uitbetalingen van pgb door de SVB afgenomen.
• Het percentage onzekere Wlz-uitgaven is toegenomen van 0,7 procent in 2021 naar 6,9 procent
in 2022 en 9,5 procent in 2023. De toename van deze onzekerheid hangt samen met toegenomen
gebruik van het pgb-budgethoudersportaal.
PGB en mondzorg
Ten aanzien van het pgb is er verbetering te zien in de rechtmatigheid, maar moeten
er ook nog de nodige stappen worden gezet om de rechtmatigheid verder te verbeteren.
Met de introductie van het trekkingsrecht pgb in de Wlz ontstonden veel problemen
in de uitvoering en uitbetaling van het pgb. Het originele pgb-systeem (pgb 1.0) gaat
vooral via schriftelijke administratie en vraagt veel handmatig werk om tot correctie
uitbetaling over te kunnen gaan. Hierop is in 2018 een online budgethoudersportaal
(pgb 2.0) geïntroduceerd. In het budgethoudersportaal werken Wlz-uitvoerders, de SVB,
cliënten (of hun vertegenwoordiger) en zorgaanbieders samen aan een juiste en rechtmatige
besteding van het pgb.
Vanaf 2018 zijn de eerste zorgkantoorregio’s overgestapt naar dit systeem. In 2022
zijn de laatste zorgkantoorregio’s overgestapt op deze online omgeving, ten behoeve
van de pgb-administratie.
De ADR concludeerde over 2022 dat het IT-beheer onvoldoende is, en verstrekte daarom
een afkeurend oordeel. De SVB en alle zorgkantoren stellen de financiële rechtmatigheid
van hun wettelijke taken vast. Het afkeurend oordeel van de ADR leidt zowel bij de
SVB als bij de zorgkantoren tot het oordeel «onzeker» qua rechtmatigheid.
De NZa constateerde over 2023 dat VWS aan de slag is gegaan met de gewenste verbeteringen
van de aantoonbare beheersing van het portaal. Deze verbeteringen kosten echter veel
tijd. Dat betekent dat de huidige situatie in ieder geval ook voor 2024 heeft gegolden.
Het is nog onzeker of in 2025 de beheersing van het portaal voldoende verbeterd zal
zijn.
Ten aanzien van de declaraties van mondzorg zijn er goede afspraken gemaakt en zijn
deze kosten met ingang van het verslagjaar 2022 rechtmatig, waardoor het percentage
onrechtmatige kosten is verkleind. Wel moet worden opgemerkt dat het vaststellen van
onrechtmatigheden lastig is, vanwege het ontbreken van normen. Ook hebben zorgkantoren
te maken met weerstand op het moment dat zij daadwerkelijk overgaan tot terugvordering.
Afronding
Ik wil de NZa bedanken voor haar uitvoerige onderzoeken naar de uitvoering van de
Wlz. Uit verschillende rapporten komt naar voren dat er veel goed gaat, maar dat er
ook nog de nodige verbeteringen mogelijk zijn. Met als doel om ervoor te zorgen dat
niet alleen de cliënt in het hier en nu de zorg krijgt die hij nodig heeft, maar de
toegang ook voor de toekomstige cliënt geborgd wordt. Met de totstandkoming van het
HLO zijn hiervoor belangrijke stappen gezet. Bij het maken van deze afspraken zijn
ook de uitkomsten van de onderzoeken van de NZa meegenomen om gerichte afspraken te
maken om de kwaliteit en toegankelijkheid van de Wlz-zorg te verbeteren. Daarnaast
is voor het behoud van een goede toekomstbestendige langdurige zorg een transformatie
nodig die ik samen met alle partijen wil bevorderen. Daarom zijn in het HLO ook afspraken
gemaakt over bijvoorbeeld reablement, mantelzorg(ondersteuning) en passende ondersteuning
en zorg.
Voor de sector gehandicaptenzorg verwijs ik naar de acties genoemd in mijn bovengenoemde
brief van 30 januari 2025 over het Gehandicaptenbeleid.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
N.J.F. Pouw-Verweij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
N.J.F. Pouw-Verweij, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport