Brief regering : Eerste weegmoment in het kader van de maximale mestproductie
33 037 Mestbeleid
Nr. 611
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2025
Recent heb ik in het kader van de zware voorhangprocedure bij beide Kamers van de
Staten-Generaal een tweetal ontwerpbesluiten en bijbehorende nota’s van toelichting
voorgehangen1. Met beide ontwerpbesluiten beoog ik nog in 2025 te stoppen met afromen in de varkens-
en pluimveehouderij. Dat is de uitkomst van het eerste weegmoment in het kader van
de Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie (TZ202506-092).
Met deze brief wil ik de Kamer informeren over de door mij gemaakte afweging, zoals
ook toegezegd in het commissiedebat Stikstof- en Mestbeleid van 18 juni 2025 (Kamerstuk
35 334, nr. 404).
Inleiding
De mestproductie in Nederland mag niet hoger zijn dan de in artikel 18a van de Meststoffenwet
opgenomen mestproductieplafonds. Afroming van productierechten is een maatregel om
de mestproductie te verlagen en zo te borgen dat de sectorale mestproductieplafonds,
en daardoor ook het nationale plafond, niet worden overschreden. Ook de Landelijke
beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) en de Landelijke
beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) zijn maatregelen
die bijdragen aan vermindering van de mestproductie.
Verwachte mestproductie 2025
Recent heb ik de Kamer geïnformeerd over de door het CBS verwachte mestproductie in
20252. Het CBS verwacht op basis van de tweede kwartaalrapportage 2025 van de Monitor fosfaat-
en stikstofexcretie dat de mestproductie van pluimvee in 2025 wat betreft stikstof
lager zal zijn dan het sectorale plafond en wat betreft fosfaat nagenoeg gelijk zal
zijn aan het sectorale plafond (zie tabel 1). Zoals in mijn brief aangegeven is de
onzekerheid in de prognose van het CBS relatief groot en het effect van deelname aan
Lbv en Lbv-plus komt beperkt tot uiting in de prognose van het CBS. Ik verwacht dan
ook dat de dalende trend voortzet en dat de pluimveehouderij ook wat betreft fosfaat
in 2025 onder het sectorale plafond komt. Dat ligt anders voor de andere sectoren.
Ondanks de relatief grote onzekerheid zal de mestproductie in de melkveehouderij en
de varkenshouderij, volgens de CBS prognose, naar verwachting in 2025 boven de sectorale
plafonds uitkomen.
Tabel 1: Tweede kwartaalrapportage over de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie
van de Nederlandse veestapel over 2025 (in miljoen kg)
Fosfaat
Stikstof
Plafond 2025
1e kw 2025
2e kw 2025
Plafond 2025
1e kw 2025
2e kw 2025
Nationaal
135,0
142,7
140,6
440,0
433,7
428,1
Melkvee
71,8
73,6
73,8
267,8
252,8
252,8
Varkens
27,8
32,3
30,2
70,3
80,1
75,1
Pluimvee1
20,3
20,7
20,4
48,4
48,5
48,1
Overig2
15,1
16,1
16,1
53,5
52,4
52,1
N.B. Door afrondingen kan de som van de cijfers afwijken van het totaal.
X Noot
1
Het sectoraal plafond voor de pluimveehouderij heeft alleen betrekking op de mestproductie
van die diersoorten waarop het stelsel van pluimveerechten van toepassing is, te weten
kippen en kalkoenen.
X Noot
2
Voor «overig» is in de Msw geen sectoraal plafond opgenomen. Het hier vermelde plafond
is de voor «overig» beschikbare mestproductieruimte die is afgeleid van het nationale
plafond en de plafonds voor melkvee, varkens en pluimvee.
Ingeschatte mestproductie op basis van deelname Lbv en Lbv-plus
Op 15 juni 2025 stonden er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in
het kader van de Lbv en Lbv-plus 1.152 verleningsbeschikkingen3 geregistreerd. Van de veehouders met een verleningsbeschikking op die datum hebben
er 1.029, oftewel 89%, voldaan aan het eerste vereiste waarmee aanspraak gemaakt kan
worden op uitbetaling van het eerste subsidievoorschot: het tekenen van de in de bijlage
bij de subsidieregeling opgenomen modelovereenkomst.
Veehouders die in het kader van de Lbv of de Lbv-plus een subsidieaanvraag hebben
ingediend, hebben daarbij moeten aangeven hoeveel productierechten doorgehaald moeten
worden. Hiermee is het mogelijk om een indicatie te krijgen van het potentiële effect
van deelname aan deze regelingen op de mestproductie vanuit de melkvee-, varkens-
en pluimveehouderij. De vleeskalverhouderij kent geen systeem van productierechten,
maar door uit te gaan van het gemiddeld aantal in een kalenderjaar gehouden dieren,
is het ook voor deze sector mogelijk om een indicatie te krijgen van het potentiële
effect van deelname aan deze regelingen op de mestproductie.
Op basis van de op 15 juni 2025 bij RVO geregistreerde verleningsbeschikkingen gaat
het om 2.493.956 fosfaatrechten, 1.367.254 varkensrechten, 7.552.298 pluimveerechten
en 116.021 vleeskalveren. Als al deze veehouders daadwerkelijk besluiten tot beëindiging
over te gaan, dus bij 100% deelname, dan komt het potentiële effect op de nationale
mestproductie uit op een vermindering van 11,8 miljoen kilogram fosfaat en 32,6 miljoen
kilogram stikstof.
Omdat deelnemers aan Lbv en Lbv-plus tot een jaar na definitieve acceptatie van de
verleningsbeschikking de tijd hebben om hun dieren weg te doen, zal het volledige
effect van Lbv en Lbv-plus niet al in 2025 maar in de loop van de twee jaren daarna
tot uiting komen in de mestproductiecijfers. Uitgaande van het scenario met een deelnamepercentage
van 80%, wat ik gelet op de eerder genoemde 89% als een realistisch scenario beschouw,
is de inschatting dat de mestproductie in Nederland ook op termijn boven (+2,2 miljoen
kg) het nationale fosfaatproductieplafond van 135,0 miljoen kilogram fosfaat uitkomt.
In het 80%-scenario zal ook de melkveehouderij het sectorale fosfaatproductieplafond
overschrijden (+2,9 miljoen kg), terwijl de mestproductie in de varkenshouderij gelijk
zal zijn aan het sectorale fosfaatplafond. De mestproductie van de pluimveehouderij
zal in het 80%-scenario ruimschoots (–2,1 miljoen kg) onder het sectorale fosfaatproductieplafond
uitkomen. In het 80%-scenario zal de stikstofproductie zowel nationaal als ook voor
de drie sectoren uitkomen onder het betreffende stikstofplafond. Een en ander is inzichtelijk
gemaakt in tabel 2.
Tabel 2: Inschatting van de mestproductie op termijn (2026/2027) op basis van de gerealiseerde
mestproductie 2024 en het potentiële effect van deelname aan Lbv en Lbv-plus bij 80%
deelname (in miljoen kg)
Nationaal
Melkvee
Varkens
Pluimvee
fosfaat
stikstof
fosfaat
stikstof
fosfaat
stikstof
fosfaat
stikstof
Productie1
146,7
448,9
76,7
265,2
32,3
80,1
20,7
48,5
Effect2
9,5
26,2
2,0
7,1
4,5
12,2
2,5
5,0
Inschatting
137,2
422,7
74,7
258,1
27,8
67,9
18,2
43,5
Plafond
135,0
440,0
71,8
267,8
27,8
70,3
20,3
48,4
Overschrijding3
+2,2
– 17,3
+2,9
– 9,7
0,0
– 2,4
– 2,1
– 4,9
X Noot
1
Betreft de in 2024 gerealiseerde mestproductie (bron: CBS)
X Noot
2
Betreft het potentiële effect op de mestproductie bij 80% deelname aan Lbv en Lbv-plus
op basis van de op 15 juni 2025 bij RVO geregistreerde verleningsbeschikkingen
X Noot
3
Er is sprake van een overschrijding van het plafond als het vermelde getal positief
(+) is. Is het getal negatief (–) dan is er sprake van een onderschrijding van het
plafond.
Effect afromingsmaatregel in de varkens- en pluimveehouderij
Sinds 1 januari 2025 vindt er afroming plaats bij de overgang van varkens- en pluimveerechten
buiten familieverband en bij bedrijfsoverdrachten. Bij de invoering hiervan was al
duidelijk dat de impact van de maatregel op de individuele sectoren groot was en is.
Dit geldt in het bijzonder voor bedrijven van jonge landbouwers die bij de bedrijfsovername
geen aankoop van dierrechten konden financieren. Deze landbouwers zijn grotendeels
afhankelijk van leasecontracten. Op mijn verzoek heeft RVO een monitor opgezet om
het effect van de afromingsmaatregel in beeld te brengen. In tabel 3 zijn cijfers
opgenomen over het aantal transacties tot en met mei 2025 in vergelijking met dezelfde
periode in het jaar ervoor toen nog geen afroming plaatsvond. Daarbij is ingezoomd
op een aantal specifieke transacties, namelijk leasetransacties en transacties waarbij
jonge landbouwers betrokken zijn.
Tabel 3: Transacties van varkensrechten en pluimveerechten
Varkenshouderij
Pluimveehouderij
t/m mei 2024
t/m mei 2025
t/m mei 2024
t/m mei 2025
totaal aantal transacties
381
71
278
59
aantal leasetransacties
71
0
70
1
aantal transacties met afroming
0
13
0
21
aantal transacties met betrokkenheid jonge landbouwer
54
5
51
3
aantal leasetransacties met betrokkenheid jonge landbouwer
16
0
12
0
Uit deze tabel blijkt dat het totaal aantal transacties in de varkens- en pluimveehouderij
aanzienlijk is afgenomen sinds de inwerkingtreding van de afromingsmaatregel in deze
sectoren. Het aantal leasetransacties is in de periode tot juni 2025 zo goed als geheel
tot stilstand gekomen. Ook het aantal transacties met betrokkenheid van een jonge
landbouwer is, in vergelijking met dezelfde periode vorig jaar, fors afgenomen. Aandachtspunt
hierbij is dat het aantal transacties richting het einde van het jaar in voorgaande
jaren fors toenam, terwijl voornoemde vergelijking dus ziet op de eerste vijf maanden
van dit jaar.
Weging
De productierechtenstelsels in de Meststoffenwet zijn er, elk voor hun sector, op
gericht te borgen dat de sectorale mestproductie onder de sectorale mestproductieplafonds
blijft. Voor afroming, of in het geval van het fosfaatrechtenstelsel voor een afroming
met meer dan 10%, is geen aanleiding als een sector aan de sectorale plafonds voldoet.
Naar verwachting zal de mestproductie in de pluimveehouderij al in 2025 onder het
sectorale mestproductieplafond liggen. De sectorale plafonds voor varkens en melkvee
zullen in 2025 naar verwachting wel overschreden worden. Mijn inschatting is dat,
als gevolg van deelname vanuit de varkenshouderij aan de Lbv en Lbv-plus, op termijn
op jaarbasis ook de mestproductie in deze sector lager zal zijn dan het sectorale
mestproductieplafond.
Het nationale mestproductieplafond zal naar verwachting in 2025 worden overschreden,
waarmee de betreffende voorwaarde van de derogatiebeschikking overtreden wordt. Het
effect van het stoppen van afromen in de varkens- en pluimveehouderij op de mestproductie
zal echter naar verwachting maar in geringe mate aan die overschrijding bijdragen.
Gelet op de verwachting dat de mestproductie in de varkens- en pluimveesector op termijn
onder de sectorplafonds komt en de systematiek van de Meststoffenwet, kies ik ervoor
om de afroming in de varkens- en pluimveehouderij zo snel als mogelijk stop te zetten.
Instandhouding van de afroming zou immers mogelijk betekenen dat het aantal rechten
in deze sectoren verder wordt beperkt dan nodig voor het voldoen aan de sectorplafonds.
Vervolg
Zoals aangegeven streef ik ernaar op zo kort mogelijke termijn, nog in 2025, te stoppen
met afroming in de varkens- en pluimveehouderij en de afromingspercentages zo spoedig
mogelijk op nul procent vast te stellen. Daarvoor maak ik gebruik van de mogelijkheid
in de Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie om deze
afromingspercentages voortaan bij algemene maatregel van bestuur te regelen en heb
ik in dat kader reeds twee ontwerpbesluiten (pluimvee-amvb en varkens-amvb) en bijbehorende
nota’s van toelichting in het kader van de zware voorhangprocedure bij beide Kamers
der Staten-Generaal voorgehangen.
Ik wil uw Kamer vragen te bespoedigen dat deze wijzigingen al dit jaar kunnen ingaan
en reken op uw begrip dat de voorhang deels in het (verkiezings-)reces valt en dat
ik de ontwerpbesluiten direct na afloop van de voorhangtermijn van vier weken voor
advies zal voorleggen aan de Raad van State. Op die manier kunnen de besluiten nog
dit jaar van kracht worden en hebben varkens- en pluimveehouders die (deels) afhankelijk
zijn van lease, nog dit jaar de mogelijkheid om zonder afroming voldoende rechten
te verwerven voor het aantal dieren dat zij in dit jaar op hun bedrijf houden.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Indieners
-
Indiener
F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur