Brief regering : Verslag informele bijeenkomst van milieu- en klimaatministers van 10-11 juli 2025
21 501-08 Milieuraad
Nr. 1006
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VAN
KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2025
Met deze brief ontvangt u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
en de Minister en Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
het verslag van de informele bijeenkomst van milieu- en klimaatministers die op 10
en 11 juli in Aalborg, Denemarken, plaatsvond.
Ook wordt de Kamer bijgevoegd non-paper toegestuurd omtrent koolstofverwijdering en
de inzet van ETS-middelen, conform de EU-informatievoorzieningsafspraken.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
A.A. Aartsen
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
I VERSLAG INFORMELE BIJEENKOMST VAN MILIEU EN KLIMAATMINISTERS D.D. 10–11 JULI 2025
Op 10 en 11 juli jl. heeft een informele bijeenkomst van milieu- en klimaatministers
plaatsgevonden in Aalborg, Denemarken. Deze informele bijeenkomst stond in het teken
van de voorbereidingen richting de VN-klimaatconferentie COP30 en de VN-onderhandelingen
voor een mondiaal plasticverdrag (INC5.2) die allebei later dit jaar plaatsvinden.
Ook waren er tijdens de informele bijeenkomst werksessies ingericht over de staat
van het Europese milieu in 2025 en richting 2030 en het Europees klimaatbeleid na
2030. Ook werd er door het Deens voorzitterschap een presentatie gegeven over de Overeenkomst
van een Groen Denemarken.
De weg naar Brazilie – UNFCCC COP30
Dit jaar vindt van 10 tot 21 november COP30 plaats in Belém, Brazilië. Tijdens de
gedachtewisseling over COP30 gaven de Europese milieu- en klimaatministers hun visie
op de prioriteiten en uitdagingen van de komende VN-klimaattop. Voorafgaand aan deze
gedachtewisseling deelde het Deens voorzitterschap een discussiestuk waarin vijf hoofdthema’s
werden geformuleerd: mitigatie en ambitie in Nationally Determined Contributions (NDC’s), klimaatadaptatie, klimaatfinanciering, mensenrechten en gendergelijkheid,
en de koppeling tussen onderhandelingen en de Climate Action Agenda.
Mitigatie werd door vrijwel alle lidstaten als een prioriteit gezien voor COP30. De
meeste lidstaten waren het erover eens dat het dichten van het gat tussen huidige
beloftes en wat nodig is om het 1,5 graden doel te halen de kernopgave van COP30 vormt.
Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte dat het uitfaseren van fossiele
brandstofsubsidies een onmisbaar onderdeel van klimaatmitigatie is. Ook onderstreepten
enkele lidstaten de noodzaak om grote uitstoters, zoals China, mee te krijgen in ambitieuze
actie. In dat kader riepen landen, waaronder Nederland, op om een ambitieus, wetenschappelijk
onderbouwde EU NDC, mede op basis van de 2040-doelstelling in te dienen vóór COP30,
als voorbeeld voor andere landen. Tijdige en transparante inlevering van de NDC’s
werd cruciaal genoemd voor geloofwaardigheid.
Voorts werd door een grote groep lidstaten adaptatie als een prioriteit gezien, waarbij
enkele lidstaten de kwetsbaarheid van kleine eilandstaten en de noodzaak van versnelling
benadrukten. Enkele lidstaten gaven aan dat adaptatie een van de pijlers van COP30
moet zijn, en dat de financiering daarvoor cruciaal is. Deze landen zagen COP30 als
een moment om klimaatadaptatie beter te integreren in de Climate Action Agenda en te koppelen aan concrete acties en financieringsstromen. De Braziliaanse voorzitter
van COP30 werd hierbij gesteund in het initiatief om adaptatie-indicatoren (het Belém Work Programme) centraal te stellen.
Vanwege het aangekondigde vertrek van de Verenigde Staten uit de Overeenkomst van
Parijs werd de rol van de EU als leider in het multilaterale klimaatproces door vrijwel
alle lidstaten genoemd. Tegen de achtergrond van geopolitieke spanningen wezen landen
op het belang van het uitdragen van een geloofwaardige EU-boodschap, intern en naar
de wereld toe. Een aantal landen is van mening dat samenwerking met grote economieën
zoals China noodzakelijk is om van het multilaterale onderhandelingsproces een succes
te maken.
Financiering blijft een gevoelig thema, waarbij een meerderheid van de lidstaten oproept
om discussies over klimaatfinanciering niet te heropenen, maar juist te focussen op
het maken van concrete afspraken over mitigatie en NDC’s. Tegelijkertijd erkenden
velen dat zowel publieke als private financiering essentieel blijft en dat EU-leiderschap
in klimaatfinanciering nodig is. Het aanpakken van subsidies voor fossiele brandstoffen
en het stimuleren van private investeringen worden als belangrijke instrumenten gezien
om klimaatfinanciering te versterken. Verschillende lidstaten wezen in dit verband
ook op het belang van hervormingen in internationale financiële instellingen.
Een groot aantal lidstaten gaf aan dat mensenrechten, gendergelijkheid en rechten
van inheemse volkeren expliciet moeten worden meegenomen in de onderhandelingen en
uitkomsten van COP30. Dit sluit aan bij de inzet van het Deens voorzitterschap dat
deze thema’s tot prioriteit maakte, naast enkele technische klimaatonderwerpen. Ook
koppelden enkele lidstaten de sociale rechtvaardigheid aan de noodzakelijke transitie
naar een koolstofarme economie en het verkrijgen van brede maatschappelijke steun.
Tot slot steunde een aantal lidstaten het idee om de formele VN-onderhandelingen te
verbinden met de bredere Climate Action Agenda. Dit moet leiden tot meer implementatiegerichte uitkomsten en een brug slaan tussen
politieke afspraken en concrete acties.
Het Europese milieu – state and outlook 2025 (SOER 2025) and the way ahead towards
2030 rapport
Tijdens de informele bijeenkomst van milieu- en klimaatministers presenteerde het
Europees Milieuagentschap (European Environmental Agency, EEA) de belangrijkste resultaten van het in september te verschijnen vijfjaarlijkse
rapport over de staat van het Europees milieu en EU-milieubeleid. De vooruitgang is
getoetst aan de 2030-doelstellingen opgenomen in het Achtste Milieuactieprogramma
(8ste MAP).
Volgens het nog te verschijnen EEA-rapport wordt er nog te weinig vooruitgang geboekt
in het terugdringen van de EU’s productie en consumptie van onder meer energie, infrastructuur,
industrie en voedsel. Vervolgens gaf de Commissie in een paneldiscussie met het Europese
Milieubureau (European Environmental Bureau, EEB) aan de implementatie van bestaand milieubeleid (voortgevloeid uit de Green
Deal) te willen prioriteren, om zodoende de staat van het Europese milieu te verbeteren.
Milieubeleid zal volgens de Commissie ook beter worden gelinkt aan andere sectoren
en fondsen. De lidstaten gaven bijna unaniem aan dat de acties vooral gericht moeten
zijn op het verder ontwikkelen en uitwerken van wetgeving voor, en uitvoering van,
een circulaire economie. Daarbij moet oog worden gehouden voor het faciliteren van
een gelijk speelveld en simplificatie van wet- en regelgeving t.b.v. de uitvoering.
Presentatie over de Overeenkomst van een Groen Denemarken
Het Deens voorzitterschap gaf tijdens de informele bijeenkomst van milieu- en klimaatministers
een presentatie over de Overeenkomst van een Groen Denemarken. De Overeenkomst ging
van start in juni 2024 en zet door middel van een samenwerkingsverband tussen de overheid,
de agrarische sector en milieuorganisaties onder andere in op een 55–65% emissiereductie
van de agrarische sector, herstel van biodiversiteit en veengebieden middels landhervorming,
en een verdubbeling van biologische landbouw.
De Deense landbouwsector is verantwoordelijk voor 25% van de totale Deense uitstoot.
Denemarken heeft onder meer een Green Land fonds van 5 miljard euro en een belasting op broeikasgassen voor de landbouwsector
in het leven geroepen om de Deense landbouwsector te verduurzamen en de uitstoot van
broeikasgassen met 70% te verlagen voor 2030.
De presentatie werd afgesloten met een bezoek aan het natuurgebied Store Vildmose,
waar de natuur na jaren van landbouw, veenontginning en intensief landgebruik langzaam
terugkeert.
Europees klimaatbeleid na 2030
Tijdens deze informele bijeenkomst wisselden Europese klimaat- en milieuministers
van gedachten over het Europese klimaatbeleid na 2030. Op 2 juli 2025 heeft de Europese
Commissie haar voorstel gepubliceerd voor het klimaatdoel voor 2040.1 De gedachtewisseling ging daardoor vooral over dit Europese tussendoel. Het kabinet
heeft de Tweede Kamer middels het gebruikelijke BNC-fiche op 29 augustus jl. geïnformeerd
over dit voorstel en het kabinetsstandpunt2.
Nagenoeg alle lidstaten, waaronder Nederland, plaatsten een studievoorbehoud omdat
de nationale posities op het moment van bespreking nog niet afgestemd waren. Een grote
groep lidstaten, waaronder Nederland, verwelkomden in algemene zin het Commissievoorstel
voor een netto broeikasgasreductiedoel van 90% in 2040 ten opzichte van 1990, in lijn
met het wetenschappelijk advies van de Europese Klimaatraad en de verplichtingen onder
de Overeenkomst van Parijs. Hierbij benadrukte Nederland dat het klimaatdoel effectief
gehaald kan worden voor het kabinet centraal staat, met een stevig uitvoeringspakket
om bedrijven en burgers de goede voorwaarden te bieden de transitie te kunnen maken.
Ook was er een groep terughoudende landen die aangaf dat ze het voorstel van de Commissie
niet kunnen steunen, o.a. vanwege zorgen over de haalbaarheid, economische impact
en nationale belangen zoals fossiele afhankelijkheid. Sommige terughoudende landen
verzochten daarom financiële ondersteuning bij verdere beleidsuitwerking.
Een grote meerderheid van de landen verwelkomde de link die in het voorstel wordt
gelegd met uitvoeringsmaatregelen, waaronder de Clean Industrial Deal (CID), en de
juiste randvoorwaarden zodat het doel haalbaar is. Nederland sprak zich positief uit
over de koppeling die wordt gemaakt met het oplossen van knelpunten in de uitvoerbaarheid
van de transitie en pleitte er cf. motie Erkens voor dat de Commissie, naast de reeds
gepresenteerde initiatieven, tijdig met concrete wetgevingsvoorstellen komt die structurele
knelpunten in de transitie aanpakken. Zo vroeg Nederland om een Europese aanpak voor
hoge netwerktarieven en een sterkere harmonisatie van de methodologie voor netwerktarieven,
ondersteuning bij het mitigeren van netcongestie, samenwerking bij de uitrol van (grensoverschrijdende)
infrastructuur voor energie en CO2, het versnellen en stroomlijnen van vergunningprocedures, en het waarborgen van voldoende
beschikbaarheid van financiering, duurzame energie en grondstoffen.
Veel lidstaten, waaronder Nederland, spraken hun steun uit voor een zekere mate van
flexibiliteit in het behalen van het 2040-doel, zolang dit in lijn is met milieu-integriteit
en de doelen van de Overeenkomst van Parijs.
Vanwege beleidsstabiliteit en investeringszekerheid spraken veel lidstaten zich uit
voor een tijdig besluit over een Europees tussendoel voor 2040 richting klimaatneutraliteit
in 2050. Een grote groep lidstaten, waaronder Nederland, wil dat de Europese Nationally Determined Contribution (NDC) voor 2035 gebaseerd zal zijn op het Europese tussendoel voor 2040.
Tot slot onderstreepte een groep lidstaten het belang van voldoende financiële middelen
voor de financiering van de transitie. Een grote groep landen verwees daarbij naar
het nieuwe Meerjarig Financieel Kader.
De weg naar een juridisch bindend instrument tegen plasticvervuiling
Van 5–14 augustus vonden in Genève de onderhandelingen plaats voor een wereldwijd
plasticverdrag. In aanloop naar deze onderhandelingen werd er tijdens de informele
bijeenkomst gesproken over de EU-inzet. Het Deens voorzitterschap en de Europese Commissie
gaven aan dat de onderhandelingen niet makkelijk zullen zijn en dat er vooral moet
worden geïdentificeerd wat de harde compromissen zijn waar de lidstaten het over eens
kunnen worden.
De meeste lidstaten gaven aan de eerder vastgestelde ambitie op artikel 3 van het
voorgestelde verdrag (gericht op het beheer van problematische plastic producten en
het verbieden van plastics die risico’s vormen voor de gezondheid van mens of milieu)
niet verder te willen verzwakken. Ook wilde een groot deel van de lidstaten niet tornen
aan de ambitie van artikel 6 dat zich richt op de levering van plastic en duurzame
productie. Wel zou de EU zich flexibel kunnen opstellen over het opnemen van opt-ins
en opt-outs en tijdsgebonden regelingen onder artikel 3, zolang hier duidelijke afspraken
over worden gemaakt, alsook op de tijdlijn van implementatie.
Door een groot aantal lidstaten werd het belang van het opnemen van de gehele levenscyclus
van plastic binnen het verdrag benadrukt. Ook gaf een aantal lidstaten aan dat er
moet worden gekeken naar (vrijwillige) financiële bijdragen, waarop een klein aantal
andere lidstaten werd aangegeven
De Commissie sloot af met de oproep aan de lidstaten om tijdens de onderhandelingen
in Genève een realistische en flexibele houding aan te nemen.
II NON-PAPER KOOLSTOFVERWIJDERING EN INZET ETS-MIDDELEN
Deze bijlage bevat het non-paper on analysing removals in the ETS dat op 27 mei jl. aan de Europese Commissie is gestuurd. Ondertekenaars Finland,
IJsland, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden roepen hierin de Commissie op
relevante zaken voor de ontwikkeling van koolstofverwijdering te analyseren ter voorbereiding
van onder meer de herziening van het EU ETS.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.A. Aartsen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei