Brief regering : Uitvoering Pakket voor Groene Groei
33 043 Groene economische groei in Nederland (Green Deal)
Nr. 119
BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2025
De klimaat- en energietransitie is één van de meest fundamentele opgaves van deze
tijd. Geopolitieke ontwikkelingen en dreigingen wereldwijd tonen eens te meer het
belang van een weerbaar en betaalbaar energiesysteem, een toekomstbestendige economie
en een energievoorziening die minder afhankelijk is van onbetrouwbare regimes. De
realiteit van 2025 is hard: spanningen in de wereld nemen toe en bondgenoten stellen
vaker hun eigen belang voorop. Mede hierdoor maakt de afhankelijkheid van andere landen
ons kwetsbaar. Een goed doordachte transitie is daarmee urgenter dan ooit. Energie-,
industrie- en klimaatbeleid zijn geen bijzaak, maar strategische prioriteit. Zonder
energie geen krachtige economie, geen warm huis in de winter en geen defensie. Het
voedt onze welvaart, onze veiligheid en onze vrijheid.
De transitie biedt volop kansen voor innovatieve bedrijven, voor hoogwaardige en blijvende
werkgelegenheid, voor een gezondere leefomgeving en voor nieuwe technologie die ons
concurrentievermogen vergroot. Klimaat- en energiebeleid is niet slechts een kostenpost,
maar een noodzakelijke investering in strategische autonomie en economische slagkracht:
de kosten van niets doen zullen aanzienlijk hoger zijn.1
Zo is een toekomstbestendige industrie van essentieel belang. Bedrijven in Nederland
beschikken over grote innovatiekracht, hebben goed opgeleide mensen in dienst en verwerken
grondstoffen die onze transitie faciliteren. De industrie is een onmisbare schakel
en vergroot bovendien onze weerbaarheid en onafhankelijkheid van ons land. Het is
duidelijk dat de Nederlandse industrie voor een lastige verduurzamingsopgave staat
omdat de randvoorwaarden nog niet overal goed op orde zijn. Voor grootverbruikers
zijn de energiekosten in Nederland, in het bijzonder de kosten voor elektriciteit,
hoger dan in omliggende landen, wat betaalbare elektrificatie belemmert en zorgt voor
een ongelijk speelveld. Hierdoor zijn er zorgen over de concurrentiepositie ten opzichte
van landen om ons heen. Daarom is een stabiel, voorspelbaar en aantrekkelijk vestigingsklimaat
voor bedrijven cruciaal. We hebben in het voorjaar maatregelen aangekondigd voor een
eerlijker speelveld met onze buurlanden, versnelling van de verzwaring van het stroomnet
en een impuls gegeven aan elektrificatie en de ontwikkeling van CO2-opslag. Daar gaan we mee verder. Het kabinet ondersteunt ondernemers, mensen thuis
en maatschappelijke instellingen in alle sectoren die versneld willen verduurzamen
en hun uitstoot versneld willen verlagen.
De klimaat- en energietransitie is complex. Plannen die een aantal jaren geleden zijn
gemaakt blijken niet uitvoerbaar of niet haalbaar in het gewenste tempo dat voorzien
was. Daarnaast zijn de onderdelen van het systeem sterk van elkaar afhankelijk. Door
de nu hoge stroomkosten en netcongestie loopt elektrificatie van de industrie achter,
dit zorgt voor achterblijvende stroomvraag, wat op zijn beurt de business case voor
windenergie op zee onder druk zet. In de sector mobiliteit zet de elektrificatie door,
wel kan netcongestie zorgen voor een langere inzet van (bio)brandstoffen en waterstof
in de komende jaren. Ook in de verduurzaming van de gebouwde omgeving gelden zulke
afhankelijkheden. Zo is het van belang dat er voldoende goed geschoolde installateurs
zijn om de isolatiemaatregelen uit te voeren en warmtepompen te plaatsen. Zonder voldoende
mensen loopt de verduurzaming vertraging op. Verduurzamen van de woningmarkt is niet
alleen goed voor het klimaat, maar ook belangrijk voor het dempen van de energierekening
van huishoudens en daarmee voor het draagvlak in de maatschappij voor de transitie.
Alle schakels in het systeem zijn van belang, een onderdeel weghalen of wijzigen heeft
direct gevolgen voor het geheel. In die realiteit moet het kabinet keuzes maken, met
beperkte financiële middelen, en oog op andere belangrijke thema’s, zoals onze veiligheid,
onze woningmarkt en de portemonnee van mensen thuis. Ook een volgend kabinet krijgt
te maken met deze ingewikkelde afwegingen – ook in budgettaire zin – om onze afgesproken
doelen en ambities te realiseren. Binnen de bestaande onzekerheden moeten keuzes gemaakt
worden; wachten op volledige helderheid vertraagt en vergroot de uitdagingen. Omgaan
met onzekerheden is inherent aan transities. Op koers blijven voor het behalen van
onze doelen vraagt daarom flexibiliteit en wendbaarheid als ontwikkelingen anders
gaan dan gepland.
Met de maatregelen in deze brief zorgt het kabinet ervoor dat we voortgang kunnen
blijven maken. Zo verlengen we de IKC voor elektrificatie waarmee we ook de stroomvraag
te stimuleren zodat de business case voor windenergie op zee verbetert. Zo bouwen
we verder aan de transitie, waarbij we niet moeten vergeten dat er al enorme stappen
zijn gezet: door mensen thuis, door bedrijven en door maatschappelijke instellingen.
Dit laat zien dat we het kunnen in Nederland, als we ons niet laten afleiden en de
schouders eronder zetten.
Uitvoering Pakket voor Groene Groei
In het voorjaar presenteerde het kabinet het Pakket voor Klimaat en Groene Groei.2 Dit pakket bevat aanvullende maatregelen voor de klimaat, energie en industrie-opgave
en is gericht op het verbeteren van de randvoorwaarden voor verduurzaming. Het kabinet
heeft daarbij, gegeven de financiële realiteit van beperkte middelen, keuzes moeten
maken die het beste de Nederlandse prioriteiten dienen. Die prioriteiten richten zich
op de betaalbaarheid en leveringszekerheid van energie voor huishoudens en bedrijven,
veiligheid, de kansen voor onze bedrijven om mondiaal te concurreren, het behalen
van de klimaatdoelen en het draagvlak en handelingsperspectief voor verandering in
de samenleving en staan – in lijn met de motie-Eerdmans – nadrukkelijk naast elkaar.3
Een aantal van de maatregelen uit het voorjaar is in de afgelopen maanden verder uitgewerkt
en hiervan doet het kabinet verder verslag in deze brief met de technische uitwerking
ervan in de bijlagen. Het kabinet kondigt daarbij ook enkele maatregelen aan voor
windenergie op zee, zie hiervoor een aparte brief «Actieplan windenergie op zee».
Daarnaast bevat deze brief het definitieve Meerjarenprogramma 2026 met Klimaatfondsbegroting
(bijlage A), de uitwerking van de amortisatievariant om de netkosten te verdelen (bijlage
C) en de CO2-heffing industrie (bijlage D). Met de maatregelen in deze brief zet het kabinet stappen
die essentieel zijn om voortgang te maken.
Ook biedt het kabinet de Kamer de Klimaat- en Energienota aan (bijlage B). De Klimaat-
en Energienota 2025 is de eerste volledig geïntegreerde nota waarin het klimaat- en
energiebeleid in samenhang wordt gepresenteerd. In de Klimaat- en Energienota legt
het kabinet verantwoording af over het gevoerde klimaat- en energiebeleid en specifiek
over de voortgang die het afgelopen jaar is geboekt. Daarbij wordt gekeken in hoeverre
Nederland op koers ligt om de nationale klimaat- en energiedoelstellingen te halen
en te voldoen aan de nationale verplichtingen die volgen uit het Europese klimaat-
en energiebeleid. Daarnaast wordt bekeken of de ontwikkeling van het energiesysteem
nog in lijn is met de route zoals uiteengezet in het Nationaal Plan Energiesysteem
(NPE). Ook vindt, indien noodzakelijk, herijking plaats.
Klimaat- en Energieverkenning (KEV)
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bevestigt met de jaarlijkse KEV wederom
dat de uitstootvermindering die we voor het tussenjaar 2030 als streefdoel hebben
een enorme opgave blijkt. De vorige KEV uit 2024 liet zien dat de broeikasgasuitstoot
in Nederland naar verwachting daalt met 45–52% in 2030 ten opzichte van 1990. Het
doel was om het 2030 doel van 55% CO2-reductie in 2030 binnen bereik te brengen. Het PBL verwacht in de KEV 2025 een CO2-reductie van 46,8–54,5% in 2030. Dat is een mooie verbetering, maar we zijn er nog
niet. Er is blijvend aandacht nodig voor de transitie, ook in de komende periode.
Het kabinet blijft inzetten op de uitvoering van maatregelen, het op orde brengen
van de randvoorwaarden en het zetten van logische (vervolg)stappen in de sectoren
om te zorgen dat onze uitstoot blijft dalen en het doel de komende jaren binnen bereik
komt.
Ondertussen moeten we voor ogen houden dat 2030 niet het eindpunt is. Veel maatregelen
en investeringen die we nu doen, hebben pas effect ná 2030. Vandaar ook dat we in
het vijfjaarlijkse klimaatplan vooruitkijken naar 2035 en we in Europa nu kijken naar
wat we in 2040 voor elkaar moeten krijgen om klimaatneutraal in 2050 te zijn.4
5 De stappen die we nu zetten zijn allemaal tussentijdse stappen op weg naar 2050.
De komende jaren moeten dus ook maatregelen genomen worden die na 2030 effect hebben.
Randvoorwaarden verder op orde brengen
De verdere uitwerking van maatregelen is cruciaal, het gaat erom dat we de plannen
omzetten in de praktijk. Zo concludeert het PBL dat een deel van de eerder aangekondigde
maatregelen nog onvoldoende zijn uitgewerkt. Het kabinet heeft afgelopen maanden doorgewerkt
aan bijvoorbeeld de komende tenders voor wind op zee, middelen voor het op gang brengen
van de collectieve warmtemarkt (bijvoorbeeld met de Nationale Deelneming Warmte uit
het Klimaatfonds) en subsidie voor doorgang van CCS-project Aramis (eveneens uit het
Klimaatfonds). Ook is door het kabinet het startpakket «Nederland van het slot» gepresenteerd
op 25 april jl., dat naast stikstofreductie ook een positief klimaateffect kent. De
(effecten van) maatregelen uit augustus zijn niet meegenomen in de KEV 2025.
Voortgang versnellingspakket netcongestie
Het kabinet is samen met TenneT, regionale netbeheerders, provincies en gemeenten
gestart met de implementatie van het versnellingspakket netcongestie dat onderdeel
vormt van het Pakket voor Groene Groei van dit voorjaar.6 Nog voor de zomer is het kabinet gestart met 26 hoogspanningsprojecten waarbij de
nieuwe werkwijze wordt toegepast en doorontwikkeld. TenneT heeft elk van deze 26 projecten
grondig doorgelicht en gekeken welke projecten het meest gebaat zijn bij welke specifieke
versnellingsmaatregel. Per project wordt er een plan van aanpak opgesteld met de betrokken
netbeheerders, provincies en gemeenten om de realisatie te versnellen of vertraging
te voorkomen. Naar verwachting kunnen in november definitieve afspraken per project
worden gemaakt over bevoegd gezag, toepassing nieuwe werkwijze en de inzet van versnellingsmaatregelen.
Het kabinet is parallel hieraan gestart met de implementatie van de aanpak voor kortere
procedures via wetgeving en beleid. Eind september informeert het kabinet de Kamer
uitgebreid over de voortgang. Voor het wetgevingsprogramma netcongestie is extra juridische
capaciteit gealloceerd. De komende maanden worden aanpassingen aan wet- en regelgeving
in hoog tempo – en zorgvuldig – uitgewerkt. Momenteel ligt het voorstel gedoogplicht,
onderdeel van de Verzamelwet Klimaat en Groene Groei, al in de Tweede Kamer. Ook gaat
binnenkort het ontwerpbesluit voor de procedurele versnellingen van elektriciteitsprojecten
vanaf 21 kV in procedure vanwege zwaarwegend maatschappelijk belang. Het wetsvoorstel
Wet versterking regie volkshuisvesting, dat momenteel bij de Eerste Kamer ligt, bevat
de grondslag hiervoor.
Verdere elektrificatie en amortisatie
Met de uitwerking van het Pakket voor Groene Groei heeft het kabinet onderzocht welke
maatregelen kunnen bijdragen aan verdere elektrificatie van productieprocessen door
bedrijven en de betaalbaarheid daarvan. Het is duidelijk dat de nettarieven de komende
jaren sterk gaan toenemen; dit is een grote zorg voor (betaalbare) elektrificatie
van bedrijven in Nederland, de concurrentiekracht van de Nederlandse industrie en
de energierekening van huishoudens. In opvolging van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) uit het voorjaar heeft het kabinet onderzocht of amortisatie van de kosten van
de noodzakelijke investeringen in het stroomnet mogelijk is om de netkosten voor huishoudens,
bedrijven en instellingen in komende jaren te dempen; hiermee wordt invulling gegeven
aan de motie-Flach/Grinwis.7
8 Uit dit onderzoek blijkt helaas dat amortisatie van de investeringskosten maar heel
beperkt kan bijdragen aan lagere tarieven. Door de beperkte en onzekere daling van
de tarieven is er op dit moment onvoldoende grond voor een dergelijke majeure ingreep;
de juridische en budgettaire randvoorwaarden (o.a. geen effect op het EMU-saldo) ontbreken
eveneens. In bijlage C van deze brief vindt de Kamer een verdere toelichting over
amortisatie van de investeringskosten ten behoeve van het stroomnet en licht het kabinet
deze conclusie verder toe. Omdat dit vraagstuk urgent blijft, gaat het kabinet alternatieve
opties om de nettarieven te verlagen verder uitwerken, gericht op besluitvorming in
de formatie; hiermee wordt ook opvolging gegeven aan de toezegging aan het lid de
Groot, zoals gedaan in het commissiedebat Verduurzaming Industrie van 10 september
jl.9 De verwachting is echter wel dat eventuele maatregelen met een significant dempend
effect op de nettarieven evenredige – en langjarige – budgettaire consequenties zullen
hebben.
CO2-heffing industrie
Het is de brede wens van de Kamer en het kabinet om te zorgen voor een gelijker Europees
speelveld. Het kabinet wil in dit krachtenveld een betrouwbare partner zijn, die de
condities creëert waarmee de industrie in Nederland daadwerkelijk kan verduurzamen
en zich blijvend kan meten met internationale spelers. De aangenomen motie-Inge van
Dijk c.s. verzocht het kabinet de CO2-heffing industrie zo snel mogelijk af te schaffen. Daarnaast verzocht de motie van
de leden Flach en Vermeer van 2 juli jl. het kabinet om het in de Kamerbrief van 1 juli
jl. aangekondigde onderzoek naar onder andere de financiële consequenties zo snel
mogelijk uit te voeren en afschaffing van de CO2-heffing als uitgangspunt te nemen om zekerheid te bieden aan de industrie.
Een conclusie op basis van de door het kabinet uitgevoerde analyse is dat het haalbaar
is om de internationale concurrentieverschillen die optreden door de CO2-heffing zoveel mogelijk te vermijden. Om dit te realiseren heeft het kabinet besloten
om voor ETS1-installaties en lachgasinstallaties de belastbare uitstoot vanaf 2026
aanzienlijk te verlagen én het bedrag dat over de uitstoot moet worden betaald te
verminderen.
De CO2-heffing op nul zetten zou een terugdraai van een van de twee mijlpalen uit het Nederlandse
Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) betekenen, wat een financiële tegenvaller voor Nederland
zou betekenen van maximaal € 1,2 mld. (maximaal € 600 mln. per mijlpaal).10 Deze financiële tegenvaller is niet gedekt. Via de door het kabinet gekozen route
komt het kabinet alsnog tegemoet aan de Kamer en stelt het kabinet de nationale CO2-heffing effectief buiten werking op een verantwoorde wijze. In bijlage D van deze
brief vindt de Kamer een verdere toelichting over de vormgeving van de CO2-heffing en een nadere uitwerking van de uitzoekpunten zoals benoemd in de Kamerbrief
van 1 juli jl. Met deze brief en bijlage D worden daarmee motie-Inge van Dijk c.s.
en motie-Flach en Vermeer afgedaan.11
12 Tevens wordt hiermee invulling gegeven aan de toezegging van 3 september 2025 om
de Kamer te informeren over wat de afschaffing van de nationale CO2-heffing betekent voor duurzame bedrijven.13
Voor de langere termijn is een breder gesprek nodig over de verduurzaming van de industrie,
ook voor de jaren in en kort na 2030 en richting 2040 en verder. In de genoemde bijlage
D over de CO2-heffing zal nader worden ingegaan op het overleg met de industrie en andere stakeholders
over borgende maatregelen en verduurzaming voor de langere termijn. Dit overleg staat
onder leiding van Bernard Wientjes als onafhankelijk voorzitter. In dit overleg zijn
verder deelnemers gevraagd op basis van hun expertise. Deelnemers zijn vertegenwoordigers
vanuit verschillende industriële ETS1-sectoren, de wetenschap, NGO’s, de RVO, de NEa
en relevante beleidsdepartementen. Met bijlage D1 is de taakopdracht meegezonden.
Het eindrapport van deze overlegtafel wordt 1 november 2025 verwacht.
Het kabinet erkent de moeilijkheden om te elektrificeren binnen de industrie en heeft
daarom in het Pakket voor Groene Groei besloten de IKC-ETS met drie jaar te verlengen.
Om verdere verlichting te kunnen bieden en om de elektriciteitskosten concurrerend
te maken is besloten om de IKC-ETS regeling met een extra jaar te verlengen tot en
met 2028. Het kabinet stelt hiervoor € 150 mln. beschikbaar. Dit komt bovenop de € 496,6 mln.
voor 2025 tot en met 2027 uit de voorjaarsbesluitvorming. Het kabinet gaat daarnaast,
zoals reeds genoemd, alternatieve opties om de netkosten en nettarieven te drukken
voor huishoudens, bedrijven en maatschappelijke instellingen verder uitwerken, gericht
op besluitvorming in de formatie.14 In deze verdere uitwerking wordt ook het onderzoek in navolging van motie-Postma
meegenomen waarin de elektriciteitskosten voor de industrie in Nederland zijn vergeleken
met die in buurlanden voor 2025 en 2030.15 De centrale kwantitatieve resultaten van het onderzoek zijn meegenomen in de energiemonitor,
een bijlage (B2) van de Klimaat en Energienota.
Wind op Zee
Windenergie op zee vervult een sleutelrol in de energietransitie. De wereldwijd verslechterde
businesscase van windparken op zee kan er echter toe leiden dat – zonder ingrijpen
van de overheid – de uitrol van windenergie op zee stokt. Het kabinet neemt met het
Actieplan windenergie op zee daarom een aantal acties om te voorkomen dat de ontwikkeling
van windparken op zee komend jaar stilvalt en om de aanleg van een windpark op zee
aantrekkelijker te maken. Om de slagingskans van tenders voor windparken op zee te
vergroten is het kabinet voornemens om in 2026 2 GW aan windparken op zee met subsidie
te vergunnen en treft daar momenteel alle voorbereidingen voor. Hiervoor is reeds
€ 948,3 mln. vrijgemaakt uit het Klimaatfonds.
Daarnaast wordt in het reeds genoemde Actieplan windenergie op zee een overzicht gegeven
van maatregelen waarmee verdere elektrificatie een impuls kan krijgen. Dit actieplan
werkt ook onderdelen uit van de Actieagenda elektrificatie industrie die recent met
de Kamer is gedeeld. Het actieplan gaat daarnaast in op additionele maatregelen die
een volgend kabinet kan nemen om de uitrol van windparken te continueren en zo vertragingskosten
bij TenneT te voorkomen. Die vertragingskosten zouden zich op termijn kunnen vertalen
in hogere tarieven voor burgers, maatschappelijke instellingen en bedrijven. Deze
maatregelen kennen mogelijk een groot budgettair beslag en zijn nog niet gedekt.
Zoals eerder toegelicht kiest het kabinet ervoor niet langer op 50 GW in 2040 aan
te sturen vanwege de bijgestelde verwachting van de ontwikkeling van de vraag naar
elektriciteit en waterstof, met name door de ontwikkelingen in de industrie.16 Windenergie op zee zal naar verwachting doorgroeien tot 30 tot 40 GW in 2040. Het
kabinet plant dus met een realistische blik naar wat kan én naar wat nodig is. Het
tempo van de uitrol moet consistent zijn en goed in balans met zowel de ruimte op
zee en de ecologische draagkracht, als de vraagontwikkeling. Er zal daarbij eerst
naar ruimte voor visserij worden gekeken. Ook bij de plannen voor windenergie op zee
is het dus van belang dat we flexibel blijven en ons snel kunnen aanpassen aan wijzigende
omstandigheden in de sector en aan de vraagkant. Dit geeft investeerders en ontwikkelaars
duidelijkheid, voorkomt overspanning van het elektriciteitsnet en houdt de energietransitie
betaalbaar voor burgers en bedrijven.
Advies Plastictafel en dekking budgettaire opgave plasticheffing
Voor de zomer heeft het kabinet de Plastictafel om advies gevraagd om de markt voor
circulair plastic te bevorderen. Het kabinet is de Plastictafel erkentelijk voor het
eindrapport met daarin voorstellen.17 Het effectueren van het voorgestelde maatregelenpakket is afhankelijk van de nadere
uitwerking van de voorstellen en is een gedeelde opgave voor bedrijven en overheden.
In de tabel in bijlage 0.3 geeft het kabinet een eerste handelingsrichting.18
Het kabinet constateert dat de Plastictafel geen gedragen voorstellen heeft gedaan
voor alternatieven op de plasticheffing, waarmee een budgettaire opbrengst van € 567 mln.
vanaf 2028 werd beoogd. Het kabinet heeft, in lijn met de voorjaarsbesluitvorming,
daarom gekozen voor een pakket maatregelen in het afvaldomein om de budgettaire derving
van het niet doorgaan van de circulaire plasticheffing te dekken en om CO2-reductie te realiseren. Deze maatregelen worden opgenomen in het Belastingplan 2026.
Het kabinet erkent het belang van investeringszekerheid voor afvalverbrandingsinstallaties,
ook gegeven de zorgen vanuit de afvalsector over de lastenstijging door de afvalmaatregelen.
Een onlangs ingestelde Werkgroep Afvalsector is verzocht om te komen tot een schriftelijke
overeenkomst die investeringszekerheid biedt voor verduurzaming van afvalverbranding.
Het kabinet biedt ook aan deze werkgroep de mogelijkheid om te komen met een lijst
van opties voor uitwerking van (alternatieven voor) de generieke tariefsverhoging
in de afvalstoffenbelasting en de verhoging van de CO2-heffing voor AVI’s, binnen het domein van de afvalsector. Besluitvorming hierover
is beoogd bij Voorjaarsnota 2026.
Glastuinbouw
Voor de glastuinbouw is dit voorjaar onder meer besloten dat de sector per 2027 deel
gaat nemen aan ETS2 en de bijmengverplichting groen gas en hiervoor wordt gecompenseerd
tot de hoogte van het nieuwe CO2-tarief dat nodig is om het 2030 restemissiedoel van de sector (4,3 Mton) met voldoende
zekerheid te halen.19 In het voorjaar van 2026 wordt geëvalueerd of de uitgewerkte compensatie passend
is. Als de voorgestelde compensatie niet uitgevoerd kan worden wordt gekeken naar
alternatieven. Als dat niet lukt, kunnen de afspraken worden heroverwogen. Het huidige
pakket is verwerkt in de Miljoenennota van dit jaar met een post voor compensatie
voor de sector, de definitieve maatvoering wordt verwerkt in de Miljoennota met Prinsjesdag
2026. De tariefstudie om de hoogte van het tarief te bepalen is inmiddels gefinaliseerd
en wordt in september met uw Kamer gedeeld. Daarnaast werkt het kabinet samen met
de sector aan de verdere uitwerking van een randvoorwaardenpakket, waarvoor € 200 mln.
is gereserveerd in het Klimaatfonds. Het Actieprogramma randvoorwaarden voor de glastuinbouw
zal kort na Prinsjesdag met de Kamer worden gedeeld.
Betaalbare energierekening
In de augustusbesluitvorming is opnieuw gekeken naar de ontwikkeling van lasten en
de betaalbaarheid van energie. Om de kosten voor de energierekening te dempen is in
het voorjaar besloten om de belastingvermindering in de energiebelasting incidenteel
met € 200 mln. te verhogen per jaar in 2026, 2027 en 2028. Deze tijdelijke vermindering
van de energiebelasting wordt nu aangepast naar een structurele vermindering van € 100 mln.
Daarmee verschuiven we van tijdelijke impulsen naar een blijvende verlichting van
de energierekening. Deze keuze past in een realistische benadering van de transitie,
in de wetenschap dat de elektriciteitskosten hoog blijven. En wie wil dat burgers
de omslag steunen, moet zorgen dat de lasten voorspelbaar en draagbaar blijven. Zo
blijft ons klimaat- en energiebeleid niet alleen ambitieus, maar ook eerlijk en uitvoerbaar.
Daarnaast wordt de stadsverwarmingsregeling in de energiebelasting aangepast. De stadsverwarmingsregeling
houdt in dat als meer dan 50% van de input in een warmtenet voor stadsverwarming bestaat
uit restwarmte, aardwarmte of warmte opgewekt met vaste, vloeibare of gasvormige biomassa,
aquathermie, een lucht-water-warmtepomp of een elektrische boiler, dan niet het hoogste
tarief van de eerste schijf van toepassing is op alle gasinput van het warmtebedrijf,
maar de gasinput de degressieve tariefsystematiek doorloopt. Met de aanpassing kunnen
warmtebedrijven vanaf 2026 bij een terugval van het aandeel duurzaam opgewekte warmte
als gevolg van een calamiteit of vervanging van de warmtebron, gedurende een overgangstermijn
van maximaal 3 jaar, toch onder de degressieve energiebelasting vallen. Hiermee wordt
voorkomen dat verduurzaming van warmtenetten onrendabel wordt doordat de energiebelasting
tijdens werkzaamheden fors hoger uitvallen of dat deze kosten of die van calamiteiten
doorberekend worden aan de afnemers. Met de uitbreiding met calamiteiten is geen budgettaire
derving gemoeid. De budgettaire derving van de uitbreiding met de vervanging van warmtebronnen
(€ 7 mln. per jaar) wordt structureel gedekt via het algemene inkomstenkader.
Om de kosten voor autogebruik te beperken is besloten om de accijnskorting op benzine
en diesel met 1 jaar te verlengen in 2026. De accijnsverlichting leidt in 2026 tot
meer fossiele autokilometers, waardoor in dat jaar het energiegebruik en de emissies
van broeikasgassen toenemen.
Om de administratieve lasten voor het midden- en kleinbedrijf te beperken is besloten
om het Besluit CO2-reductie werkgebonden personenmobiliteit (Besluit WPM) aan te passen. Na die aanpassing
hoeven werkgevers in het mkb niet meer te rapporteren over de zakelijke en woon-werkreizen
van hun werknemers. Die verplichting geldt dan alleen nog voor organisaties met 250
of meer werknemers. De doelstelling uit het besluit wordt naar rato verlaagd naar
1,2 Mton in 2030.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de negatieve effecten op CO2-uitstoot van de accijnskorting en aanpassing van het besluit WPM structureel te compenseren
door verhoging van de brandstoftransitieverplichting. Naar verwachting zullen brandstofleveranciers
ervoor kiezen om die verhoging in te vullen door extra inzet van biobrandstoffen.
Daarnaast levert de pseudo-eindheffing voor fossiele brandstofauto’s uit het voorjaar
een hogere CO2-reductie op dan eerder ingeschat. Ook deze reductie wordt geborgd door verhoging
van de brandstoftransitieverplichting.
Ten opzichte van de raming uit de Klimaat- en Energieverkenning 2025 zorgt dit voor
een extra CO2-reductie in de mobiliteitssector en draagt dit positief bij aan het realiseren van
de 55%-reductiedoelstelling uit de Klimaatwet. Zodra alle bovengenoemde besluiten
onherroepelijk zijn, zal de brandstoftransitieverplichting voor het wegvervoer in
het besluit Energie Vervoer vanaf 2028 geleidelijk worden verhoogd, hetgeen leidt
tot een extra CO2-reductie van 0,4 Mton in 2030.
Daarbij gaat ook de Rode Diesel uit het Hoofdlijnenakkoord niet door ter dekking van
de accijnskorting, wat een positief effect heeft op emissiereductie. In plaats van
de herinvoering van rode diesel worden er aan de uitgavenkant alternatieve maatregelen
vormgegeven voor boeren, tuinders en loonwerkers.
Klimaatfonds
Een deel van de maatregelen die onderdeel zijn van het klimaat- en energiebeleid wordt
gefinancierd met middelen uit het Klimaatfonds. Op 25 april jl. heeft de Kamer het
ontwerpMeerjarenprogramma 2026 van het Klimaatfonds ontvangen. In bijlage A van deze
brief vindt u het definitieve Meerjarenprogramma 2026 en bijbehorende Klimaatfondsbegroting
voor 2026. Daarnaast vindt u in de bijlages (A2 en A3) de reflecties van het PBL en
TNO die gebruikt zijn in de onderbouwing van de verdeling van middelen.
Na beoordeling en politieke besluitvorming in augustus is het voorstel om in definitieve
MJP 2026 in totaal € 5,0 mld. over te hevelen voor 2026. Daarmee resteert er nog € 21,4
mld. in het fonds voor het MJP 2027. Hiervan is € 7,6 mld. toegekend onder voorwaarden
of gereserveerd voor specifieke maatregelen die nader worden uitgewerkt voor het MJP
2027. In totaal is € 13,6 mld. nog niet bestemd voor een specifieke maatregel. Deze
middelen vallen vooral onder het perceel kernenergie. De middelen die afgelopen augustus
zijn toegekend zijn onder andere voor de tijdige doorgang van Aramis en de aanpak
van knelpunten in de warmtetransitie. Er worden er in het Klimaatfonds middelen vrijgemaakt
ten behoeve van prioritaire dekking voor diverse problematiek Wind op zee (€ 948,3 mln.)
en verlenging van de IKC-ETS tot en met 2028 (€ 150 mln.).
Deze dekking wordt gevonden in ombuiging de posten CO2-vrije Gascentrales, Demonstratieproject 1 voor offshore elektrolyse en Aanlanding
demonstratieproject 1. Voor de post CO2-vrije gascentrales betekent dit dat de eerder aangekondigde bijmengsubsidie en -verplichting
komen te vervallen. Tot slot wordt er met het MJP ook een aantal moties en toezeggingen
afgedaan. De exacte financiële uitwerking van de fiscale maatregelen is opgenomen
in het Belastingplan 2026, dat door de Minister van Financiën aan de Kamer is aangeboden.
Daarnaast zijn op Prinsjesdag de ontwerpbegroting 2026 van het Ministerie van Klimaat
en Groene Groei en de ontwerpbegroting 2026 van het Klimaatfonds gepubliceerd. Budgettaire
wijzigingen in het huidige jaar (2025) zijn verwerkt in de suppletoire begrotingen
die ook op Prinsjesdag zijn gepubliceerd. Deze begrotingsstukken (en de Miljoenennota
van de Minister van Financiën) zijn te vinden op Rijksfinancien.nl.
Tot slot
Omdat de transitie niet mag stilvallen werkt het kabinet ook in deze demissionaire
periode door aan een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige industrie.
We zetten mede naar aanleiding van de KEV een aantal extra stappen om de effectiviteit
van het Pakket voor Groene Groei te vergroten en om de randvoorwaarden te verbeteren.
Daarnaast wordt het steeds belangrijker dat we ook kijken naar de periode ná 2030.
In de tussentijd voert dit kabinet de afgesproken maatregelen uit zodat ondernemers,
maatschappelijke instellingen en mensen thuis dóór kunnen. Met deze koers gaan we
naar het einddoel dat we voor ogen hebben: een sterk, schoon en weerbaar Nederland.
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
S.Th.M. Hermans
Indieners
-
Indiener
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.