Brief regering : Fiche: [MFK] Voorstel verordening voor de oprichting van Global Europe
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4159
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 21 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Daarbij geldt dat fiches 1 t/m 17 in samenhang dienen te worden gelezen met de kabinetsappreciatie
van de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het eigenmiddelenbesluit
(EMB). Deze kwam uw Kamer separaat toe.
Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader.
Fiche: [MFK] Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen.
Fiche: [MFK] Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening.
Fiche: [MFK] Voorwaarden voor steun voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Ocean
Pact, het maritieme en aquacultuur beleid.
Fiche: [MFK] Voorstel nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2027.
Fiche: [MFK] Verordening EFRO met inbegrip van Interreg en het Cohesiefonds.
Fiche: [MFK] EU-steun voor asiel, migratie en integratie.
Fiche: [MFK] EU-steun voor het Schengengebied, geïntegreerd grensbeheer en visumbeleid.
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid.
Fiche: [MFK] Verordening tot instelling van het Europees Sociaal Fonds.
Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds.
Fiche: [MFK] Voorstel Verordening en Besluit Horizon Europa- het Europese kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie.
Fiche: [MFK] Connecting Europe Facility.
Fiche: [MFK] Verordening Uniemechanisme en financiering paraatheid en respons noodsituaties
gezondheid.
Fiche: [MFK] Voorstel Commissie programma AgoraEU.
Fiche: [MFK] Verordening Erasmus+ programma.
Fiche: [MFK] Voorstel verordening voor de oprichting van Global Europe.
Fiche: Chemie Actieplan.
Fiche: ECHA-verordening.
Fiche: EU Voorradenstrategie.
Fiche: EU-strategie borgen beschikbaarheid medische tegenmaatregelen ter versterking
crisisparaatheid en gezondheidsbeveiliging.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
D.M. van Weel
Fiche: [MFK] Voorstel verordening voor de oprichting van Global Europe
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a regulation of the European Parliament and the of the Council establishing
Global Europe
b) Datum ontvangst Commissiedocument
juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 551
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2025%3A551%3A…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2025) 552
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Buitenlandse Zaken
h) Rechtsbasis
Artikelen 209, 212 en 322 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
(VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Het voorstel van de Europese Commissie (hierna: Commissie) betreft de oprichting van
het instrument Global Europe als de externe pijler van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2028–2034. Het instrument
vormt de kern van het EU-externe optreden met een totaalbudget van 200,309 miljard
euro (lopende prijzen). De Commissie positioneert het instrument ter bescherming en
bevordering van strategische belangen van de EU in een context van toenemende geopolitieke
spanningen en geo-economische concurrentie. Volgens de Commissie vereist deze context een geïntegreerd en
flexibel instrument dat duurzame partnerschappen versterkt en dat zowel voorspelbaarheid
als flexibiliteit waarborgt.
Aan de basis van het voorstel liggen vier richtinggevende principes: vereenvoudiging,
coherentie, flexibiliteit en impact. Ter operationalisering hiervan worden ontwikkelingssamenwerking,
mensenrechten en democratie, nabuurschap, uitbreiding, het bevorderen van multilateralisme,
het nakomen van internationale afspraken en humanitaire hulp samengebracht in één
geïntegreerd kader1. Het specifieke karakter van elk beleidsterrein blijft behouden. Het instrument bouwt
voort op NDICI-Global Europe (2021–2027)2, het IPA III-instrument3, de Oekraïne Faciliteit4 en de recente groeiplannen voor de Westelijke Balkan5 en Moldavië6. Ook integreert het voorstel de Global Gateway-strategie door de inzet op duurzame partnerschappen met derde landen centraal te
stellen. Daarnaast wordt expliciet de nadruk gelegd op de koppeling en complementariteit
met het European Competitiveness Fund (ECF), de Connecting Europe Facility (CEF) en Horizon Europe.
Het instrument is opgebouwd uit vijf regionale pijlers: Europa (43,174 miljard euro);
Noord-Afrika, Midden-Oosten en de Golf (42,934 miljard euro); Sub-Sahara Afrika (60,531
miljard euro); Azië en de Pacific (17,050 miljard euro); Amerika’s en het Caribisch
gebied (9,144 miljard euro). Daarnaast is er een mondiale pijler (12,668 miljard euro)
en een centrale niet-toegewezen reserve (de zogenaamde «cushion») voor opkomende uitdagingen en prioriteiten (14,808 miljard euro). Bovenop het totaalbudget
van 200,309 miljard euro zal het totaal van de giften, budgettaire garanties en leningen
voor Oekraïne op basis van het voorstel maximaal 100 miljard euro bedragen voor deze
MFK-periode.
Elke pijler bestaat uit een geprogrammeerd en een niet-geprogrammeerd deel. De niet-geprogrammeerde
delen worden niet vooraf vastgesteld en bestrijken onder meer humanitaire hulp, crisisrespons,
macro-financiële bijstand, weerbaarheid en concurrentievermogen. Humanitaire hulp,
met een indicatief budget van 25 miljard euro, blijft juridisch verankerd in de bestaande
Humanitaire Hulpverordening.
Het Global Europe instrument vergroot flexibiliteit door herschikking van middelen tussen pijlers en
onderdelen, hergebruik van terugvloeiende fondsen en overschotten uit garanties, overdrachten
tussen verschillende onderdelen van het MFK en snelle inzet van middelen bij crises,
onder specifieke voorwaarden ook zonder aanbesteding.
Het voorstel herbevestigt dat het instrument moet bijdragen aan het staande collectieve
EU-doel dat 0,7% van het BNI wordt uitgegeven aan officiële ontwikkelingshulp (ODA).7 Minimaal 90% van de uitgaven binnen het Global instrument moet kwalificeren als officiële ontwikkelingshulp (ODA). De Commissie
krijgt de bevoegdheid om dit percentage bij gedelegeerde handeling aan te passen
Global Europe ondersteunt mede het economische buitenlandbeleid van de EU en voorziet in een nieuwe
aanpak op ontwikkelingssamenwerking. Hierbij wordt sterk ingezet op het samenbrengen
van hulp en handel in brede partnerschappen die de wederzijdse belangen van partnerlanden
en de EU moeten dienen. Deze aanpak komt tot uitdrukking in de twee componenten concurrentievermogen
en weerbaarheid. Hierbij is aandacht voor de diversificatie van waarde- en toeleveringsketens
en voor verantwoord ondernemen. Binnen deze twee thema’s wordt ruimte gereserveerd
voor waarde-gedreven Global Gateway-investeringen op de vijf deelterreinen van digitalisering, klimaat en energie, transport,
gezondheid, en onderwijs en ontwikkeling. De financiering kan de vorm nemen van een
mix van privaat en publiek kapitaal (blended finance), exportkredietverzekeringen en directe giften aan Europese bedrijven waar ze in het
strategische belang van de Unie zijn.
Het voorstel bevat tevens de contouren van een financieel steunpakket voor Oekraïne
van maximaal 100 miljard euro, dat gericht is op herstel, wederopbouw en ondersteuning
bij hervormingen in het kader van EU-toetreding. Binnen dit steunpakket kunnen zowel
de niet-terugbetaalbare steun en budgettaire garanties als leningen aan Oekraïne worden
verstrekt. De Commissie stelt voor de verhouding tussen beide niet vooraf vast te
leggen. De niet-terugbetaalbare steun zal jaarlijks worden vastgesteld, gefinancierd
buiten het MFK-uitgavenplafond, en komt uit een aparte Oekraïne Reserve, net als de
budgettaire garanties die kunnen worden afgegeven tot maximaal 48 miljard euro met
een voorzieningspercentage van 70%. Daarnaast blijft macro-financiële bijstand in
de vorm van leningen aan Oekraïne mogelijk, welke tegen de headroom
8 van het MFK worden gegarandeerd. Gezien de grote omvang en onvoorspelbaarheid van
noden in Oekraïne, wil de Commissie een flexibeler systeem dan de huidige Oekraïne
Faciliteit, die eind 2027 afloopt.
De Commissie erkent in het voorstel dat een specifieke aanpak noodzakelijk is voor
inzet in fragiele contexten en conflictgebieden. Daarbij voorziet het voorstel ook
in deze omgevingen in ondersteuning op goed bestuur, rechtsstaatbevordering en institutionele
opbouw. Dergelijke inzet kan plaatsvinden via de regionale pijlers, maar ook via het
niet-geprogrammeerde deel van het instrument – waaronder crisisrespons, wederopbouw
en preventieve interventies.
Migratie wordt door de Commissie aangeduid als horizontale prioriteit, zonder aparte
budgetlijn. Programmatische inzet kan betrekking hebben op terugkeer, grensbeheer
en partnerschappen met herkomst- en doorreislanden, in het kader van bredere ontwikkelings-
of politieke relaties.
Het voorstel stelt een flexibele inzet van middelen voor om te kunnen reageren op
doorlopende en opkomende migratie- en ontheemdingsuitdagingen, onder andere via een
nog niet gedefinieerd sturingsmechanisme. Daarnaast stelt het voorstel dat de Commissie
betalingen of de implementatie van programma’s kan stopzetten tot er voldoende medewerking
is in het geval dat een partnerland onvoldoende tegemoet komt aan diens verplichting
om de terugkeer van zijn burgers te faciliteren. Dit laatste is nieuw ten aanzien
van de eerdere inzet op migratie.
Kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten9 komen in aanmerking voor steun onder de regionale pijler voor Europa. De Commissie
stelt dat deze steun prestatiegericht moet zijn en bij moet dragen aan politieke hervormingen,
sociaaleconomische ontwikkeling en convergentie met het EU-acquis. Voor de uitvoering
van dit onderdeel van de verordening wil de Commissie een uitvoeringshandeling aannemen,
waarin het ontwerp en de inhoud van de prestatiegerichte plannen nader worden uitgewerkt.
Het instrument bestaat uit verschillende implementatie- en uitvoeringsmechanismen,
namelijk giften, aanbestedingen, en multilaterale bijdragen; beleidsdialogen; macro-financiële
bijstand; investeringssteun via blending en garanties.
Het voorstel bevat regels over wie kan deelnemen aan aanbestedingen en het aanvragen
van subsidies, met eventuele mogelijkheden tot beperking in lijn met internationale
verplichtingen van de Unie.
De Commissie stelt voor om ook buiten macro-financiële bijstand leningen aan derde
landen te verstrekken (zogenaamde «beleidsleningen») met middelen die de Unie op de
kapitaalmarkt leent, zoals eerder is gedaan in de Westelijke Balkan-faciliteit en
de faciliteit voor Moldavië.
De investeringsfaciliteit EFSD+ wordt beëindigd in zijn huidige vorm als losstaand
fonds. Blending en garanties blijven beschikbaar binnen het instrument. De garanties vallen onder
toezicht van een nieuw op te richten Global Europe Investment Board, die verantwoordelijk is voor de strategische aansturing en coördinatie van investeringsactiviteiten.
Terugvloeiende fondsen en overschotten uit garanties kunnen opnieuw worden ingezet
binnen het instrument. Exportkredietverzekeraars worden expliciet erkend. De Europese
Investeringsbank (EIB) blijft een strategisch uitvoeringspartner, naast andere Europese
en internationale instellingen.
De Commissie behoudt de mogelijkheid tot gedelegeerde samenwerking (delegated cooperation ofwel indirect management) met lidstaten of hun agentschappen voor implementatie van programma’s. De acties
gefinancierd onder de Regeling zullen worden geïmplementeerd zowel via direct management
(via het EC Hoofdkantoor en Delegaties) als via indirect management waarbij gebruik
wordt gemaakt van organisaties van lidstaten die daarvoor zijn geaccrediteerd.
De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het instrument. De strategische
kaders worden vastgelegd in meerjarige programmeringsdocumenten op regionaal, nationaal
en thematisch niveau, aangevuld met jaarlijkse werkprogramma’s en actieplannen.
Deze programma’s en plannen worden aangenomen via uitvoeringshandelingen van de Commissie,
die voor een bindend advies aan een comité van vertegenwoordigers van de lidstaten
moeten worden voorgelegd. De Commissie krijgt eenzelfde uitvoeringsbevoegdheid met
betrekking tot het vaststellen van het ontwerp en de inhoud van de prestatiegerichte
plannen waarop steun aan (potentiële) kandidaat-lidstaten en andere landen uit de
Oostelijke Nabuurschapsregio wordt gebaseerd.
De Commissie kan wijzigingen voor niet-essentiële onderdelen van de verordening doorvoeren
door middel van gedelegeerde bevoegdheden. In het instrument krijgt de Commissie gedelegeerde
bevoegdheden met betrekking tot de lijst met specifieke doelstellingen en het wijzigen
van het minimale percentage van uitgaven dat kwalificeert als officiële ontwikkelingshulp
(ODA) volgens de OESO. Daarnaast krijgt de Commissie ook gedelegeerde bevoegdheden
in het kader van het maximale bedrag aan EU-steun via garanties, het voorzieningspercentage
en de gerelateerde financieringsvoorwaarden. De Commissie dient voor concrete wijzigingsvoorstellen
een groep van experts van de lidstaten te raadplegen. De Raad en het Europees Parlement
kunnen bezwaar maken tegen een door de Commissie voorgestelde wijzigingshandeling.
Het voorstel voorziet verder in versterkte rapportageverplichtingen, onder meer over
beleidsresultaten, ODA-impact en financieel beheer.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft een impact assessment uitgevoerd gericht op de integratie van de
externe financieringsinstrumenten. De analyse concludeert dat de huidige instrumenten
– NDICI-GE, IPA III, en de faciliteiten voor Oekraïne, Westelijke Balkan en Moldavië
– onvoldoende wendbaar en coherent zijn. Drie opties werden overwogen: 1) nieuw evenwicht
tussen programmeerbare en niet-geprogrammeerde acties 2) vereenvoudiging van de architectuur
3) nieuwe instrumenten creëren en bestaande instrumenten actualiseren.
De Commissie kiest optie 2 vanwege de verwachte efficiëntiewinst en beleidscoherentie.
Vereenvoudiging van de architectuur kan de strategische belangen en doelstellingen
op de lange termijn van de EU, evenals de doelstellingen op de kortere termijn en
de crisisrespons effectief en efficiënt ondersteunen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 2025 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK en
de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie voor
het volgend MFK is de basis voor de Nederlandse onderhandelingspositie en leidend
bij conflicterende formuleringen. De overkoepelende Nederlandse inzet richt zich op
een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK waarbij de focus gelegd dient
te worden op strategische prioriteiten.
In het licht van huidige geopolitieke spanningen is een financieel weerbaar Europa
van groot belang voor onze veiligheid en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe
MFK en EMB komen bovendien in een tijd waarin veel lidstaten te maken hebben met budgettaire
uitdagingen door hoge schulden en oplopende tekorten. Door de grote toekomstige uitdagingen
en budgettaire situatie van lidstaten is het kabinet van mening dat de EU in het MFK
scherp moet herprioriteren en kritisch moet kijken naar de besteding van Europese
publieke middelen.
Middelen op de EU-begroting dienen besteed te worden waar de meeste EU-toegevoegde
waarde zit. De belangrijkste inhoudelijke prioriteiten voor het MFK zijn het versterken
van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt en inzet op onderzoek
en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en
defensie.
In de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp van 20 februari 202510 is het kabinetsbeleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp
uiteengezet. Nederland blijft zich inzetten voor de sociaaleconomische ontwikkeling
van lage- en middeninkomenslanden en voor hulp aan mensen in nood. De inzet richt
zich op de strategische belangen handel en economie, veiligheid en stabiliteit, en
migratie. Dit wordt nagestreefd via programma’s en diplomatieke inzet op de thema’s
voedselzekerheid, watermanagement en gezondheid. Voor gezondheid volgt het kabinet
de Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie, waarmee nadrukkelijk wordt ingezet op
een geïntegreerde intersectorale aanpak.11 Het kabinet zet ook in op het versterken van lokale productie en leveringszekerheid
van medische producten.12
Gendergelijkheid en klimaat zijn dwarsdoorsnijdende thema’s, vanuit internationale
afspraken op dit terrein. Multilaterale organisaties, waaronder de VN, zijn hierbij
belangrijke partners, zowel op uitvoerend als normatief vlak. Ten aanzien van humanitaire
hulp zet het kabinet drie elementen centraal: complementariteit, effectiviteit en
het waarborgen van ongehinderde toegang. Meerjarige, flexibele financiering via vaste
humanitaire partners is daarbij een belangrijk instrument.13 De inzet op migratie richt zich op opvang in de regio en migratiesamenwerking met
betrokken landen.
In de Beleidsbrief Buitenlandse Handel van 28 mei 202514 legt het kabinet zich in een tijd van schuivende machtsverhoudingen toe op een realistisch
handelsbeleid ter bescherming van Nederlandse belangen waarbij welvaart en weerbaarheid
leidend zijn. Ook wordt ingegaan op het belang van leveringszekerheid van producten,
grondstoffen en energie, en verantwoord ondernemen.
Ten aanzien van kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten van de EU onderstreept
het kabinet, conform het Regeerprogramma15, zeer kritisch tegenover verdere uitbreiding van de EU te staan en streng vast te
houden aan de eisen voor EU-lidmaatschap, inclusief de zogenoemde Kopenhagen-criteria.
Hervormingen op het gebied van goed bestuur, transparantie en de rechtsstaat zijn
belangrijk en waar mogelijk ondersteunt Nederland daarbij. Er worden geen concessies
gedaan aan deze criteria.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Hoewel de uitwerking van het voorstel op onderdelen nog gaande is, en nadere uitleg
van de Commissie wordt verwacht, ook over hoe bedragen zijn opgebouwd, constateert
het kabinet dat het voorstel aanzienlijk strategischer en politieker is ingestoken
dan voorgaande instrumenten. Dat sluit aan bij het streven van de EU om haar geopolitieke
slagkracht te vergroten. Dit lijkt mede geïnspireerd te zijn door het Draghi-rapport16, en in lijn te zijn met de Nederlandse beleidsagenda Buitenlandse Handel. Het kabinet
ondersteunt deze koers, op voorwaarde dat duurzame ontwikkelingsdoelen en humanitaire
principes geborgd blijven. Het kabinet verwelkomt met name de koppeling van de externe
inzet aan wederzijdse belangen op het gebied van veiligheid en stabiliteit, migratie,
economische weerbaarheid en strategisch concurrentievermogen. Tegelijkertijd zal het
kabinet erop toezien dat deze inzet ook blijft bijdragen aan voedselzekerheid, watermanagement
en gezondheid.
Het kabinet verwelkomt de integratie van bestaande instrumenten tot één geïntegreerd
extern instrument en de voorgestelde vereenvoudiging van de begrotingsarchitectuur.
Het is hierbij van belang dat de doelgerichtheid en meetbaarheid van de (resultaten
van) het instrument voldoende geborgd blijven. Heldere governance, mogelijkheden tot strategische politieke sturing door de lidstaten en afdoende verantwoording
zijn daarvoor randvoorwaarden.
De voorgestelde governance-architectuur wordt door het kabinet in de basis werkbaar geacht. De combinatie van
uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen komen in grote mate overeen met
hoe dit binnen de huidige NDICI-verordening is geregeld. Wel acht het kabinet aanpassing
op enkele onderdelen wenselijk. Het kabinet zet in op meer politieke sturing door
de Raad. Daarbij verdient de ruim gedefinieerde centrale niet-toegewezen reserve («cushion») bijzondere aandacht. Het kabinet pleit voor duidelijke en heldere criteria voor
het aanspreken van de reserve; periodieke rapportage over de aanwending van deze reserve;
en een verduidelijking dat hier sprake is van een uitvoeringsbevoegdheid van de Commissie
waarop de onderzoeksprocedure uit de comitologieverordening van toepassing is. Voor
een gedetailleerde appreciatie van de bevoegdheden zie onderdeel 6.
Een duidelijke afbakening van mandaten blijft verder onmisbaar. Sommige beleidsdomeinen,
zoals ontwikkelingssamenwerking en uitbreidingssteun, mogen niet ongericht in elkaar
overlopen. Dit is van belang voor effectieve sturing, maatwerk in partnerschappen
en toetsbaarheid. Cruciaal hierbij zijn de borging van het humanitairrechtelijk kader,
de conditionaliteit bij steun aan kandidaat-lidstaten, en voldoende sturing vanuit
de Raad bij macro-financiële bijstand.
De leningen die de Unie aangaat voor het financieren van leningen aan derde landen
via macro-financiële en beleidsleningen worden gegarandeerd met het gemeenschappelijk
voorzieningfonds, dat wordt gevoed met de budgetten die beschikbaar zijn voor Global
Europe. Daarmee ontstaat er geen risico op hogere EU-afdrachten en wordt geen garantie
opgenomen op de begroting van het Ministerie van Financiën, zoals bij gemeenschappelijke
schuld die onder de headroom van het Eigenmiddelenbesluit wordt gegarandeerd wel het geval is. Als de mogelijkheden
tot het verstrekken van dergelijke leningen aan derde landen verder gaan dan dit type
faciliteiten zal het kabinet daar kritisch naar kijken.
De overheveling van humanitaire hulp naar de geografische pijlers kan bijdragen aan
een geïntegreerde aanpak, mits de onafhankelijkheid en naleving van humanitair recht
volledig gewaarborgd blijven. Nederland steunt het integreren van hulpvormen – zoals
noodhulp, ontwikkelingssamenwerking en vredesopbouw – binnen de zogeheten humanitarian-development-peace nexus.17
Het kabinet is voorstander van een landenbenadering boven thematische programmering
en onderschrijft het vervallen van afzonderlijke thematische budgetten. Tegelijkertijd
is het cruciaal dat deze verschuiving niet leidt tot een verzwakking van de inzet
op fundamentele Europese waarden, zoals mensenrechten, democratie, rechtsstaat, goed
bestuur, fundamentele vrijheden, of de inzet op het versterken van de internationale
rechtsorde en multilaterale samenwerking, inclusief het nakomen van internationale
afspraken. Het kabinet acht het cruciaal dat er voldoende financiële ruimte binnen
de beschikbare middelen van de Global Europe pilaar wordt gewaarborgd voor deze prioriteiten,
onder meer via stabiele, meerjarige kernfinanciering aan VN-organisaties, in aanvulling
op geoormerkte bijdragen, conform het VN Funding Compact. Ook zet het kabinet erop in dat binnen de landenbenadering helder wordt gemaakt
hoe aan diverse dwarsdoorsnijdende thema’s wordt gewerkt, zodat de Raad hier effectief
op kan sturen.
Conflict-sensitieve programmering is eveneens van groot belang, met specifieke aandacht
voor lokaal eigenaarschap. Het kabinet onderstreept het belang van betekenisvolle
participatie van het maatschappelijk middenveld, waaronder ngo’s, (vrouwelijke) mensenrechtenverdedigers,
jongeren, gemarginaliseerde groepen, en lokale overheden, in alle fasen van de beleids-
en programmeringscyclus. Ook de horizontale verankering van het «do no significant
harm»-principe wordt nadrukkelijk ondersteund.
Het kabinet zet, vanuit het huidige OS-, nabuurschap- en uitbreidingsbeleid, geografisch
in op «in en nabij» Europa – met name Oekraïne, (potentiële) kandidaat-lidstaten en
het Oostelijke Nabuurschap – evenals regio’s zoals de Hoorn van Afrika, West-Afrika
inclusief de Sahel, de Grote Meren, Noord-Afrika, en het Midden-Oosten. In het kader
van het bredere buitenlandbeleid zet het kabinet ook gericht in op partnerschappen
met opkomende landen. In fragiele en door conflict getroffen contexten acht het kabinet
het van belang dat de inzet nauw aansluit op lokale behoeften en ontwikkelingsdoelen.
Ook de toegang van de Caribische delen van het Koninkrijk tot financiering onder de
mondiale pijler en het aangekondigde instrument voor de Landen en Gebieden Overzee
krijgt nadrukkelijke aandacht van het kabinet, gelet op het belang voor deze regio’s.18 Het kabinet zet er daarnaast op in dat de geografische pijlers ook aansluiten bij
beleidsterreinen zoals economische weerbaarheid, diversificatie van waarden- en toeleveringsketens
en bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Het kabinet acht het bijvoorbeeld
van belang dat de EU aan EU-grondstoffenpartnerschappen kan bijdragen, ook buiten
de hierboven genoemde prioritaire regio’s.
Nederland blijft Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel onverminderd steunen
in tijd van oorlog, herstel en wederopbouw, zo lang als dat nodig is. Het kabinet
was eerder, in lijn met Kamermoties, positief over de Oekraïne Faciliteit die eind
2027 afloopt, waarmee de financiële EU-steun aan Oekraïne structureler vorm te geven
is met een instrument. Het kabinet is positief over het voorstel voor de Oekraïne
Reserve en over de mogelijkheid tot het continueren van leningen en ziet de verdere
uitwerking hiervan met belangstelling tegemoet. Mogelijke leningen aan Oekraïne die
gefinancierd worden door schulduitgifte van de Unie beschouwt het kabinet als de facto
voortzetting van het bestaande beleid ten aanzien van Oekraïne en daarmee in lijn
met de kabinetsinzet. Het kabinet vindt het van groot belang dat de EU haar fair share van de steun aan Oekraïne blijft leveren. Dit ook met inachtneming van de grote omvang
en de onvoorspelbaarheid van de noden in Oekraïne.19 Het kabinet zal net zoals bij de Oekraïne Faciliteit het belang van conditionaliteit
benadrukken in het nieuwe instrument.
Het kabinet ondersteunt prestatiegerichte steun aan kandidaat-lidstaten, gericht op
het behalen van de Kopenhagencriteria, fundamentele hervormingen en overname, implementatie
en handhaving van het EU-acquis. Het kabinet is voorstander van sterke conditionaliteit:
duidelijke voorwaarden en gevolgen bij het niet behalen van resultaatafspraken zijn
essentieel. Het kabinet verwelkomt de link tussen steun aan kandidaat-lidstaten en
hervormingen in prestatiegerichte plannen. Tenslotte onderstreept het kabinet dat
steun aan kandidaat-lidstaten tegemoet moet komen aan EU-belangen in deze landen en
dat er voldoende flexibiliteit moet zijn om te kunnen inspelen op ontwikkelingen en
noden. Het kabinet zal de uitvoeringshandeling van de Commissie kritisch toetsen aan
deze randvoorwaarden.
Het kabinet verwelkomt de inzet op het tegengaan van irreguliere migratie en steun
aan gedwongen ontheemden en gastgemeenschappen. Belangrijk is dat brede partnerschappen
worden vormgegeven die zowel de belangen van Nederland, de EU, als de behoeften van
partnerlanden dienen, met waarborging van het internationaal recht, inclusief mensenrechten
en vluchtelingenrecht, en nationale competenties. Het kabinet vindt het bevorderen
van samenwerking met derde landen op effectieve terugkeer van belang. Het kabinet
acht voldoende financiering binnen de beschikbare middelen van de Global Europe pilaar
noodzakelijk voor het bereiken van migratiedoelstellingen en pleit voor adequate en
duidelijk gedefinieerde sturingsmogelijkheden voor lidstaten.
Ook ondersteunt het kabinet het streven om Global Europe sterker te positioneren als instrument voor economisch buitenlandbeleid. In de huidige
geopolitieke context zijn investeringen in concurrentievermogen en economische weerbaarheid
noodzakelijk – met brede partnerschappen die recht doen aan de behoeften van zowel
partnerlanden als de EU.
Positief is ook de beoogde synergie met het ECF, CEF en Horizon Europe, waarmee onder meer de verbinding tussen intern en extern beleid wordt versterkt.
Het kabinet acht het cruciaal dat er voldoende financiële ruimte binnen de beschikbare
middelen van de Global Europe pilaar wordt gewaarborgd voor de concurrentievermogen- en weerbaarheidsdoelstellingen.
De Global Gateway-strategie is een kansrijk vehikel voor duurzame investeringen waarbij zowel ontwikkelingsimpact
als de strategische belangen van de EU en haar lidstaten elkaar versterken. Het biedt
kansen voor versterking van de internationale positie van Europa en vergroting van
het Nederlandse en Europese verdienvermogen, mede via betere aansluiting op de markten
van opkomende economieën. Deze aanpak sluit goed aan bij de Nederlandse ervaring met
het combineren van hulp en handel. Het kabinet onderstreept de meerwaarde van het
mobiliseren van private financiering voor ontwikkeling en bepleit een actieve rol
voor de private sector, onder meer via de voorgestelde Global Europe Investment Board.
Daarnaast neemt het kabinet kennis van de mogelijkheid tot directe steun aan private
entiteiten gevestigd in EU-lidstaten voor investeringen die in het strategische belang
van de Unie zijn. Dit biedt mogelijk interessante aanknopingspunten voor het versterken
hiervan, onder voorwaarde van borging van onder andere het gelijke speelveld, excellentie
en proportionaliteit. De juridische aspecten van dit voorstel zullen nog nader worden
bezien.
Het kabinet steunt het voorstel van de Commissie om via een versterkt investeringsraamwerk
private financiering voor duurzame ontwikkeling in partnerlanden te mobiliseren. Instrumenten
zoals garanties, risicodeling, en herinzet van terugvloeiende middelen kunnen daaraan
effectief bijdragen, mits ze goed zijn ingericht. De inzet moet aantoonbare ontwikkelingsimpact
hebben en waar mogelijk aansluiten bij het Europese, en met name Nederlandse, bedrijfsleven
en de strategische belangen van de Unie. Heldere kaders, uitvoeringscapaciteit en
goed toezicht binnen de Commissie zijn essentieel om het juiste evenwicht te waarborgen.
Het kabinet zal de extra flexibiliteit die de Commissie voorstelt ten aanzien van
het terugvloeien van fondsen en opnieuw inzetten van overschotten uit garanties nader
bestuderen.
Het kabinet verwelkomt dat in lijn met de Team Europe-aanpak acties onder indirect beheer bij voorkeur worden toevertrouwd aan bestaande
uitvoeringspartners, zoals EIB en EBRD, en in aanmerking komende organisaties uit
de EU-lidstaten (zoals FMO).
In lijn met de motie-Kamminga vindt het kabinet het daarnaast van groot belang dat
geaccrediteerde organisaties, waaronder Nederlandse uitvoerders, voldoende toegang
hebben tot financieringsmogelijkheden voor de uitvoering van Global Gateway.20 Hiervoor is eenduidigheid binnen het instrumentarium noodzakelijk, zodat partners
duidelijk weten waar zij terecht kunnen. Verdere versterking van mobilisatie van private
financiering vraagt bovendien om een instrumentarium dat aansluit bij de mogelijkheden
en behoeften van bedrijven, ontwikkelingsbanken, exportkredietverzekeraars en andere
relevante actoren, zodat zij ook in staat zijn deze financiering te leveren. Ook is
het van belang dat de administratieve lasten zo laag mogelijk worden gehouden, Nederland
zet daarom in op harmonisatie met rapportage- eisen en toezicht van lidstaten en geaccrediteerde
organisaties.
Wat betreft (contra)garanties voor exportkredietverzekeraars is het kabinet positief,
mits deze kostendekkend zijn en passen binnen OESO-, WTO- en ODA-kaders. Uiteraard
is de inzet dat (ook) Nederlandse bedrijven hiervan gebruik kunnen maken en niet alleen
lidstaten met ontoereikende eigen exportvoorzieningen.
Tot slot onderstreept het kabinet het belang van een instrument met lage administratieve
lasten, waarin subsidies, garanties, leningen, aandelenkapitaal en verzekeringen effectief
kunnen worden gecombineerd over de volledige levenscyclus van projecten.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
In de Raad verwelkomt een aantal lidstaten net als het kabinet de vereenvoudiging
van het instrument. Een aantal lidstaten zal zich mogelijk tegen het samenbrengen
van verschillende beleidsterreinen in hetzelfde instrument keren en pleiten voor afzonderlijke
instrumenten.
De versterkte focus op veiligheid, migratie en concurrentievermogen zal op brede steun
kunnen rekenen. Tegelijkertijd zullen sommige lidstaten benadrukken dat het specifieke
karakter van ontwikkelingssamenwerking en met name humanitaire hulp behouden dient
te blijven.
Het krachtenveld in het Europees Parlement ten aanzien van het voorstel is op het
moment van schrijven nog onbekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen, toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 209, 212 en 322 VWEU. Op grond van artikel 209 VWEU is de
EU bevoegd om de maatregelen vast te stellen die nodig zijn voor de uitvoering van
het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, die betrekking kunnen hebben op meerjarenprogramma's
voor samenwerking met ontwikkelingslanden of op thematische programma's. Op grond
van artikel 212 VWEU is de EU bevoegd maatregelen vast te stellen die nodig zijn voor
de uitvoering van activiteiten voor economische, financiële en technische samenwerking,
met inbegrip van bijstand op met name financieel gebied, met derde landen die geen
ontwikkelingsland zijn. Artikel 322(1) VWEU verleent de EU de bevoegdheid om a) de
financiële regels vast te stellen, met name betreffende de wijze waarop de begroting
wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording
wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien en b) de regels vast te stellen betreffende
de controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren, met name van ordonnateurs
en rekenplichtigen.21 Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen. De EU heeft een parallelle
bevoegdheid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (artikel 4(4) VWEU) en een
gedeelde bevoegdheid op het gebied van economische, sociale en territoriale samenhang
(artikel 4(2)(c) VWEU).
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op
centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit
is positief. De verordening heeft tot doel om EU-belangen wereldwijd te beschermen
en te bevorderen met een geïntegreerd en flexibel instrument. Als deelnemer aan de
meeste multilaterale processen staat de EU doorlopend in contact met multilaterale
en regionale partners op voor Nederland belangrijke beleidsterreinen. In vergelijking
tot afzonderlijke acties van lidstaten kan de EU, samen met lidstaten, een grotere
impact hebben door het afstemmen van gezamenlijke posities. Als wereldwijde beschermer
van het multilateralisme en een op regels gebaseerde orde beschikt de EU over de geloofwaardigheid
om op te treden als «honest broker» en op te komen voor belangrijke internationale mensenrechteninstrumenten. Het drukmiddel
dat dit oplevert in multilaterale en regionale fora stelt de EU in staat om haar beleid
en waarden globaal te projecteren en mondiale standaarden te beïnvloeden. Gezien de
unieke positie van de EU kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal
of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak nodig.
De subsidiariteit is niet van toepassing voor zover het voorstel betrekking heeft
op het vaststellen van financiële regels en regels betreffende de controle van de
verantwoordelijkheid van de financiële actoren, aangezien deze bevoegdheid gezien
zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief met kanttekeningen.
De verordening heeft tot doel om EU-belangen wereldwijd te beschermen en te bevorderen
met een geïntegreerd en flexibel instrument. Het voorgestelde optreden is grotendeels
geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat een beter geïntegreerd en flexibel
instrument bijdraagt aan meer samenhang en slagkracht. Bovendien gaat het voorgestelde
optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat het geïntegreerde karakter van het instrument
leidt tot vermindering van overlap tussen bestaande financieringsinstrumenten en tot
efficiëntere inzet van middelen. Door thematische en geografische financiering onder
één verordening te brengen, wordt administratieve complexiteit verminderd, wat proportioneel
is met het oog op de doelstelling van meer samenhangend extern beleid. Tegelijkertijd
plaatst het kabinet kanttekeningen bij enkele elementen die mogelijk verder gaan dan
noodzakelijk. De verdere uitwerking van de macro-financiële bijstand zal door het
kabinet nauwlettend worden gevolgd om te waarborgen dat dit niet leidt tot een structurele
uitbreiding van het instrument buiten bestaande toetsingskaders.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over Global Europe zijn wat betreft de financiële aspecten, integraal
onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–2034. Nederland hecht eraan dat
besprekingen over Global Europe niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende
de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland bij Global Europe moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen
zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar
MFK. Dit vraagt scherpe keuzes. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte
bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten
aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie
van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in
de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. Eventuele budgettaire gevolgen
voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op
de EU-afdrachten die volgen uit de MFK-onderhandelingen dienen gedekt te worden op
de Rijksbegroting.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Nederlandse organisaties en het Nederlands bedrijfsleven kunnen in aanmerking komen
voor uitvoering van de programma’s. Dit kan onder andere via gedelegeerde samenwerking,
reguliere aanbestedingen en giften. Daarnaast kunnen Nederlandse organisaties en bedrijven
profiteren van directe steun in de vorm van giften wanneer zij betrokken zijn bij
projecten die in de strategische belangen van de Unie zijn en de doelen van Global Europe ondersteunen. Nederland zet in op een verlichting van administratieve lasten door
vereenvoudiging ten opzichte van de huidige rapportage vereisten.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorgestelde instrument is bedoeld ter bescherming en bevordering van strategische
belangen van de EU in een context van toenemende geopolitieke spanningen en economische
concurrentie. Het kabinet constateert dat het voorstel aanzienlijk strategischer en
politieker is ingestoken dan voorgaande instrumenten. Hiermee kan de EU mogelijkerwijs
haar geopolitieke slagkracht vergroten.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft geen gevolgen voor nationale of decentrale regelgeving.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel voorziet in drie gedelegeerde bevoegdheden en in zes uitvoeringsbevoegdheden
voor de Commissie.
Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast
te stellen om bijlage II (de specifieke doelstellingen) te wijzigen (artikel 4, lid
2). Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet om een essentieel
onderdeel van de basishandeling gaat, maar om een wijziging van de specifieke doelstellingen
van het instrument. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat
het enkel toeziet op de wijziging van de specifieke doelstellingen van de geografische
pijlers en het onnodig bezwarend zou zijn om hiermee de gewone wetgevingsprocedure
te belasten. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat het gaat om
aanpassing van de bijlage.
Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast
te stellen om het percentage uit artikel 6, lid 6, aan te passen dat als Official
Development Assistance (ODA) moet kwalificeren (artikel 6, lid 6). Het kabinet vraagt
zich af of het toekennen van deze bevoegdheid mogelijk is, omdat dit mogelijk een
essentieel onderdeel van het voorstel betreft en zal hierover vragen stellen tijdens
de onderhandelingen. Toekenning van deze bevoegdheid is niet wenselijk, omdat een
dergelijk besluit met het oog op de grote beleidsinhoudelijke gevolgen een grotere
betrokkenheid van de lidstaten vergt. Het kabinet zal dan ook inzetten op het niet
toekennen van deze bevoegdheid dan wel het nader afbakenen ervan. Delegatie i.p.v.
uitvoering ligt hier voor de hand omdat het om wijziging van het voorstel gaat.
Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast
te stellen om de voorzieningspercentages en maximale steunpercentages uit artikel
24, leden 1–3, aan te passen (art. 24, lid 5). Het toekennen van deze bevoegdheid
is mogelijk, omdat het niet om een essentieel onderdeel gaat. Het kabinet acht toekenning
van deze bevoegdheid wenselijk, omdat het de Commissie de mogelijkheid biedt om in
te spelen op marktveranderingen en het efficiënter gebruik van middelen. Delegatie
i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand omdat het een aanpassing van het voorstel
betreft. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend, maar zal in de onderhandelingen
aandacht vragen voor het voldoen aan duidelijke transparantie-eisen, mede gezien de
budgettaire impact van budgettaire garanties. Wat betreft de duur van de delegatie
geldt voor alle gedelegeerde de bevoegdheden dat deze aan de Commissie worden toegekend
voor onbepaalde tijd. Het kabinet geeft voorkeur aan toekenning voor bepaalde tijd
met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie
naar behoren geëvalueerd kan worden. Het kabinet zal daarop inzetten tijdens de onderhandelingen.
Het voorstel bevat bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te
stellen met meerjarige indicatieve programma’s (MIPs) en om deze te herzien (artikel
17, leden 1 en 2). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen
essentieel onderdeel van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden
acht het kabinet wenselijk, mits er structurele politieke betrokkenheid is van de
Raad, met name via de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking (RBZ-O). Het
kabinet zal in de onderhandelingen inzetten op verankering van een strategische dialoog
over programmering en prioriteiten. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt
hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van het voorstel via programmering.
De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld
in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens
het kabinet op zijn plaats omdat het gaat om programma’s met significante implicaties
(art. 2, lid 2, onder b, onder i, verordening 182/2011).
Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast
te stellen om MIPs in dringende omstandigheden te wijzigen via onmiddellijk toepasselijke
uitvoeringshandelingen. Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het
geen essentieel onderdeel betreft. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt
hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van jaarlijkse programma’s. De uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld volgens de spoedprocedure als bedoeld in artikel 8 van verordening
182/2011. Door het toevoegen van een spoedprocedure kan er door de EU sneller worden
opgetreden, mochten de omstandigheden hierom vragen. Het kabinet steunt deze toevoeging.
De spoedprocedure dient nog wel verder te worden uitgewerkt in het voorstel zodat
er meer duidelijkheid komt over wanneer deze bevoegdheid precies kan worden ingezet.
De dwingende redenen van urgentie kunnen immers nog nader worden gespecificeerd. Het
kabinet zal hierop inzetten tijdens de onderhandelingen.
Het voorstel bevat bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te
stellen voor actieplannen en maatregelen (artikel 19, leden 1 en 2). Het toekennen
van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het geen essentieel onderdeel betreft. Toekenning
van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk, omdat hiermee niet de gewone wetgevingsprocedure
hoeft te worden belast, waardoor de benodigde snelheid en flexibiliteit voor de uitvoering
worden gewaarborgd. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand
omdat het gaat om uitvoering van het instrument. De uitvoeringshandelingen worden
deels vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening
182/2011 (artikel 19, lid 1), deels via een zelfstandige bevoegdheid voor de Commissie
(artikel 19, lid 2). Bij een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid hebben de experts
uit de lidstaten geen rol via een comité. Het kabinet is geen voorstander van deze
zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid in afwijking van verordening 182/2011. Het kabinet
zal ervoor pleiten om ook bij deze bevoegdheid een comitologieprocedure toe te passen
overeenkomstig verordening 182/2011. Volgens het kabinet zou de onderzoeksprocedure
voor de hand liggen (artikel 2, lid 2, sub a, in samenhang met artikel 5 van verordening
182/2011).
Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast
te om actieplannen of wijzigingen daaraan vast te stellen via onmiddellijk toepasselijke
uitvoeringshandelingen (artikel 19, lid 4). Het toekennen van deze bevoegdheid is
mogelijk, omdat het geen essentieel onderdeel betreft. De keuze voor uitvoering i.p.v.
delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de actieplannen en maatregelen in crisissituaties. De uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld volgens de spoedprocedure als bedoeld in artikel 8 van verordening
182/2011. Door het toevoegen van een spoedprocedure kan er door de EU sneller worden
opgetreden, mochten de omstandigheden hierom vragen. Het kabinet steunt deze toevoeging.
De spoedprocedure dient nog wel verder te worden uitgewerkt in het voorstel zodat
er meer duidelijkheid komt over wanneer deze bevoegdheid precies kan worden ingezet.
De dwingende redenen van urgentie kunnen immers nog nader worden gespecificeerd. Het
kabinet zal hierop inzetten tijdens de onderhandelingen.
Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om uitvoeringsbesluiten vast
te stellen ter beschikbaarstelling van beleidsgerichte leningen aan partnerlanden
en om de beschikbaarheidsperiode te bepalen. Het toekennen van deze bevoegdheid is
mogelijk, omdat het geen essentieel onderdeel betreft. Toekenning van deze bevoegdheid
aan de Commissie acht het kabinet niet wenselijk vanwege vermenging van politieke
met financiële aspecten, terwijl deze steun een hoger niveau van politieke controle
vergt. Volgens het kabinet dient dit uitvoeringsbesluit door de Raad te worden vastgesteld
en kan de motivering daarvoor in de preambule van het voorstel worden opgenomen. Het
kabinet zal hierop inzetten tijdens de onderhandelingen. De keuze voor uitvoering
i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het om individuele beschikkingen gaat.
De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld
in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens
het kabinet op zijn plaats (art. 2, lid 2, onder b, onder i, verordening 182/2011).
Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast
te stellen over het ontwerp en de inhoud van de prestatiegerichte plannen waarop steun
aan (potentiële) kandidaat-lidstaten en andere landen uit de Oostelijke Nabuurschapsregio
gebaseerd wordt (artikel 31). Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat
het geen essentieel onderdeel betreft. Toekenning van deze bevoegdheid aan de Commissie
acht het kabinet niet wenselijk omdat de Raad meer sturing moet kunnen geven aan de
kaders en voorwaarden voor steun aan kandidaat-lidstaten, om bijvoorbeeld de mate
van conditionaliteit te kunnen bepalen. Volgens het kabinet dient deze uitvoeringshandeling
door de Raad te worden vastgesteld en kan de motivering daarvoor in de preambule van
het voorstel worden opgenomen. Het kabinet zal hierop inzetten tijdens de onderhandelingen.
De keuze voor uitvoering in plaats van delegatie ligt hier hoe dan ook voor de hand
(ook als de Raad hierover zou besluiten) omdat het gaat om uitvoering volgens eenvormige
voorwaarden. In het huidige voorstel worden de uitvoeringshandelingen vastgesteld
volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011.
Mocht deze bevoegdheid niet bij de Raad worden belegd, dan is Toepassing van deze
procedure is volgens het kabinet op zijn plaats (art. 2, lid 2, onder b, onder i,
verordening 182/2011).
Het voorstel lijkt in artikel 7 ook nog te voorzien in een bijkomende uitvoeringsbevoegdheid
voor de Commissie. Volgens deze bepaling kan de Commissie beslissen over de inzet
van de centrale niet-toegewezen reserve («cushion») voor bepaalde doeleinden zoals
het bevorderen van nieuwe door de EU geleide of internationale initiatieven of prioriteiten.
Deze bevoegdheid van de Commissie is onvoldoende afgebakend omdat de doeleinden waarvoor
dit kan worden ingezet te ruim zijn geformuleerd. Het kabinet zal hier duidelijk aandacht
voor vragen tijdens de onderhandelingen. Bovendien is het onduidelijk welke procedure
van toepassing is op de uitoefening van deze bevoegdheid, omdat er wordt verwezen
naar artikelen 17 en 19 van verordening 1257/96. Het kabinet zal hier tijdens de onderhandelingen
opheldering over vragen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening treedt in werking op de eerste dag na publicatie in het EU-publicatieblad
en wordt van toepassing vanaf 1 januari 2028. Het kabinet acht dit haalbaar.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel bevat geen evaluatie-/horizonbepaling.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De uitvoering van het instrument Global Europe ligt bij de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO).
Gezien de brede toepasbaarheid van dit externe financieringsinstrument is een duidelijke
taakverdeling binnen de Commissie cruciaal. Verschillende Commissarissen zijn verantwoordelijk
voor onderdelen van het instrument, wat een gecoördineerde aanpak vereist om beleidscoherentie
te waarborgen. De betrokkenheid van de lidstaten blijft gewaarborgd via de beheerscomités,
die functioneren binnen het kader van de comitologieprocedures. In dit verband is
het voor het kabinet essentieel dat de rol van de Commissie bij de vaststelling van
gedelegeerde handelingen niet leidt tot een verschuiving van bevoegdheden ten nadele
van de lidstaten. Het kabinet acht het van belang dat de bestaande comitologieregels
gehandhaafd blijven en dat de Commissie geen ruimere discretionaire bevoegdheid verkrijgt
dan onder de huidige beheersstructuur.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Door het bundelen van instrumenten beoogt de EU meer samenhang, flexibiliteit en impact
in haar externe optreden. Voor ontwikkelingslanden betekent dit enerzijds kansen op
meer geïntegreerde ondersteuning. Daarnaast kan de inzet op investeringen via blending en garanties bijdragen aan mobilisatie van private financiering en structurele economische
ontwikkeling, mits goed ingebed in lokale contexten en begeleid door capaciteitsopbouw.
Nederland zet er in de onderhandelingen op in dat de coherentie tussen intern en extern
beleid verder versterkt wordt, waarbij de implicaties van intern EU beleid voor relaties
met landen van buiten de Unie integraal onderdeel zijn van de afwegingen bij totstandkoming
van beleid.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.