Brief regering : Fiche: [MFK] Verordening Erasmus+ programma 2028-2034
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4158
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 21 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Daarbij geldt dat fiches 1 t/m 17 in samenhang dienen te worden gelezen met de kabinetsappreciatie
van de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het eigenmiddelenbesluit
(EMB). Deze kwam uw Kamer separaat toe.
Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader.
Fiche: [MFK] Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen.
Fiche: [MFK] Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening.
Fiche: [MFK] Voorwaarden voor steun voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Ocean
Pact, het maritieme en aquacultuur beleid.
Fiche: [MFK] Voorstel nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2027.
Fiche: [MFK] Verordening EFRO met inbegrip van Interreg en het Cohesiefonds.
Fiche: [MFK] EU-steun voor asiel, migratie en integratie.
Fiche: [MFK] EU-steun voor het Schengengebied, geïntegreerd grensbeheer en visumbeleid.
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid.
Fiche: [MFK] Verordening tot instelling van het Europees Sociaal Fonds.
Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds.
Fiche: [MFK] Voorstel Verordening en Besluit Horizon Europa – het Europese kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie.
Fiche: [MFK] Connecting Europe Facility.
Fiche: [MFK] Verordening Uniemechanisme en financiering paraatheid en respons noodsituaties
gezondheid.
Fiche: [MFK] Voorstel Commissie programma AgoraEU.
Fiche: [MFK] Verordening Erasmus+ programma.
Fiche: [MFK] Voorstel verordening voor de oprichting van Global Europe.
Fiche: Chemie Actieplan.
Fiche: ECHA-verordening.
Fiche: EU Voorradenstrategie.
Fiche: EU-strategie borgen beschikbaarheid medische tegenmaatregelen ter versterking
crisisparaatheid en gezondheidsbeveiliging.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
D.M. van Weel
Fiche: [MFK] Verordening Erasmus+ programma 2028–2034
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Regulation of the European Parliament and of the Council establishing the Erasmus+
programme for the period 2028–2034, and repealing Regulations (EU) 2021/817 And (EU)
2021/88
b) Datum ontvangst Commissiedocument
16 juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM (2025)549
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025PC0549…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2025) 550–551, SEC(2025) 547
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport (OJCS)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in nauwe samenwerking met het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
h) Rechtsbasis
Artikelen 165, lid 4, 166, lid 4 en 214, lid 5, van het Verdrag betreffende de Werking
van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Dit voorstel is onderdeel van het pakket aan voorstellen dat de Europese Commissie
(hierna «de Commissie») heeft uitgebracht in het kader van het Meerjarig Financieel
Kader (hierna «MFK») voor 2028–2034. Erasmus+ is het EU-programma voor onderwijs,
training, jeugd, sport en vrijwilligerswerk voor de periode 2028–2034. De Commissie
stelt voor om de programma’s onder Erasmus+ (omvat onderwijs, training, jeugd en sport)
en Europees Solidariteitskorps (omvat vrijwilligerswerk, hierna «ESC») samen te voegen
tot één programma Erasmus+.
Verder stelt de Commissie voor het programma Erasmus+ te versimpelen door het langs
twee pijlers in plaats van de drie actielijnen van het huidige programma in te richten.
De eerste pijler («leermogelijkheden») komt overeen met de actielijn 1 van het huidige
programma. Deze pijler richt zich op het stimuleren van leer- en mobiliteitsmogelijkheden
in alle onderwijssectoren: hoger onderwijs, beroepsonderwijs, funderend onderwijs
(inclusief voorschoolse educatie) en volwassenenonderwijs. Ook in de jeugdsector worden
mobiliteitsinitiatieven ondersteund, zoals via DiscoverEU, jeugdparticipatieprojecten
en de mobiliteit van jeugdwerkers. Bovendien biedt het programma vrijwilligersmogelijkheden
via het ESC en humanitaire vrijwilligersactiviteiten. In de sportsector wordt voor
mobiliteitsprojecten steun geboden aan sporters, sportmedewerkers en vrijwilligers
in de amateursport. Deze leerervaringen kunnen worden aangevuld met voorbereidende
maatregelen, zoals taalondersteuning, virtuele samenwerking en onderwijs over Europese
waarden en integratie. Daarnaast richt de eerste pijler zich op talentontwikkeling
en excellentie, o.a. via Erasmus+ beurzen voor strategische velden, Erasmus Mundus-beurzen,
Jean Monnet-acties en ondersteuning aan instellingen van Europees belang zoals het
Europacollege en het European University Institute.
De tweede pijler («ondersteuning capaciteitsopbouw») zal de huidige actielijn 2 (partnerschappen
voor samenwerking) en actielijn 3 (beleidsexperimenten) vervangen. Deze pijler ondersteunt samenwerking tussen organisaties
en instellingen door middel van partnerschappen. Dit omvat zowel kleinschalige als
grootschalige samenwerkingen. Partnerschappen voor excellentie en innovatie worden
ook onder deze pijler geschaard, waaronder bestaande initiatieven zoals Europese Universiteiten
Allianties, Centres of Vocational Excellence (hierna CoVE’s), joint study programmes en sportallianties. Daarnaast draagt deze pijler bij aan beleidsontwikkeling binnen
de EU op het gebied van onderwijs, jeugd, vaardigheden en sport, zoals beleidsexperimenten
en implementatie van nieuwe beleidsinstrumenten. Tot slot wordt ook ingezet op het
versterken van digitale tools, virtuele leeromgevingen en communicatie, om zo de impact
en zichtbaarheid van het programma te vergroten.
Volgens de Commissie laat het nieuwe Erasmus+ voorstel een duidelijke verschuiving
zien in de horizontale prioriteiten: de sociale dimensie – inclusie, waarden, democratie
en participatie – krijgt meer gewicht, mede door de integratie van ESC. Tegelijkertijd
wordt er in het voorstel niet meer gesproken over duurzaamheid/groene transitie als
expliciete prioriteit. Daarnaast is er een sterkere economische en arbeidsmarktgerichte
insteek terug te zien in het voorstel door de verwijzing naar de Vaardigheidsunie1 en het concurrentievermogen van de EU. Ook weerbaarheid speelt een grotere rol in
het voorstel en sluit zo aan bij de aanbevelingen uit onder andere het Niinistö-rapport
over brede maatschappelijke weerbaarheid2 en de paraatheidsuniestrategie.3
De internationale dimensie van het toekomstige Erasmus+ programma beoogt leermobiliteit,
samenwerking en beleidsdialoog met derde landen die niet geassocieerd zijn met het
programma te ondersteunen. Doel is om bij te dragen aan de mondiale rol en concurrentiekracht
van de EU, met inachtneming van de economische veiligheid van de Unie. Daarbij wordt
voortgebouwd op de ervaringen van eerdere programma's. Het programma streeft naar
versterkte synergieën met andere EU-instrumenten, met name Global Europe en de Global Gateway-strategie, in het licht van bredere beleidskaders op het gebied van onderwijs, jeugd
en sport. Speciale aandacht gaat uit naar de betrokkenheid van kandidaat-lidstaten
en potentiële kandidaten bij EU-initiatieven zoals de Europese Onderwijsruimte en
de Vaardigheidsunie, om hen dichter bij hun doel van toetreding tot de Unie te brengen.
Ter ondersteuning van deze internationale component wordt aanvullende financiering
voorzien via het Global Europe-instrument.
b) Impact assessment Commissie
Het voorstel wordt ondersteund door een impact assessment. Hierbij is gebruik gemaakt
van de resultaten uit de tussentijdse evaluatie van het huidige Erasmus+ programma,
een stakeholderconsultatie en een open consultatie. De Commissie heeft drie beleidsopties
onderzocht: (1) voortzetting van Erasmus+ en het ESC als afzonderlijke programma’s,
(2) samenvoeging van deze twee programma’s op basis van hun gedeelde doelen, en (3) volledige
integratie met andere programma’s zoals CERV en Creative Europe onder één instrument. De tweede optie kwam als beste naar voren vanwege de grotere
efficiëntie, flexibiliteit en samenhang, zonder dat dit ten koste gaat van toegankelijkheid
of beleidsfocus. Andere opties, zoals stopzetting van de financiering, werden verworpen
wegens het grote belang en de meerwaarde van de EU-inzet. De doelgerichte fusie werd
als meest doeltreffend en proportioneel beoordeeld en zal volgens de Commissie leiden
tot vereenvoudiging van de financiering, vermindering van administratieve lasten en
betere benutting van het EU-budget.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 2025 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK en
de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie voor
het volgend MFK is de basis voor de Nederlandse onderhandelingspositie en leidend
t.o.v. de BNC-fiches over de onderliggende MFK-voorstellen. De overkoepelende Nederlandse
inzet richt zich op een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK waarbij
de focus gelegd dient te worden op strategische prioriteiten. In het licht van huidige
geopolitieke spanningen is een financieel weerbaar Europa van groot belang voor onze
veiligheid en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe MFK en het eigenmiddelenbesluit
komen bovendien in een tijd waarin veel lidstaten te maken hebben met budgettaire
uitdagingen door hoge schulden en oplopende tekorten. Door de grote toekomstige uitdagingen
en budgettaire situatie van lidstaten is het kabinet van mening dat de EU in het MFK
scherp moet herprioriteren en kritisch moet kijken naar de besteding van Europese
publieke middelen.
Middelen op de EU-begroting dienen besteed te worden waar de meeste EU-toegevoegde
waarde zit. De belangrijkste inhoudelijke prioriteiten voor het MFK zijn het versterken
van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt en inzet op onderzoek
en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en
defensie.
Het kabinet onderstreept de positieve invloed van internationalisering en erkent dat
er een toegevoegde waarde is voor onderwijsdeelnemers, docenten, jeugd-, sport- en
onderwijsinstellingen, de samenleving en de (kennis)economie.4 Nederland maakt goed gebruik van het huidige Erasmus+ programma. In veel sectoren
is sprake van een grote overvraag van de financiële mogelijkheden binnen Erasmus+.
Verder zet het kabinet in op versterking van de Europese Onderwijsruimte,5 mede in relatie tot de Vaardigheidsunie6 en het creëren van een gelijk speelveld binnen Europa om gebalanceerde mobiliteit
te stimuleren.
De focus binnen het Nederlandse beleid voor primair en voortgezet onderwijs ligt op
het structureel verankeren van internationalisering in het schoolbeleid, met nadruk
op het vergroten van deelname aan grensoverschrijdende leeractiviteiten. Dit draagt
bij aan betekenisvol en kwaliteitsvol onderwijs door het ontwikkelen van internationale
competenties bij leerlingen.7 Verder wordt ingezet op samenwerking met eTwinning, uitbreiding van naamsbekendheid via Leiderschapsacademies en ondersteuning van lerarenopleidingen,
waarbij ook opleiders en schoolleiders worden gestimuleerd om Erasmus+ te benutten
voor professionalisering.
In het mbo richt de nationale beleidsinzet m.b.t. Erasmus+ zich op het verdiepen van
de beleidsmatige inbedding van internationalisering, het verbreden van de deelname,
het bevorderen van inclusie en het opbouwen van voor de arbeidsmarkt relevante vaardigheden.8 Hoewel mbo-studenten steeds vaker buitenlandervaring opdoen, blijft verbreding naar
ondervertegenwoordigde sectoren en mbo 1 en 2 een prioriteit, net als het vergroten
van het aandeel deelnemers met fewer opportunities. Mobiliteit van groepen en gerichte communicatie over extra subsidies en ondersteuning
moeten bijdragen aan inclusie. Daarnaast stimuleert het Nationaal Agentschap Erasmus+
(Onderwijs en Training) het gebruik van blended mobility en de ontwikkeling van digitale vaardigheden, in lijn met de ambities uit de werkagenda
mbo 2023–20279 en de Europese doelstelling om 15% van de mbo-studenten een internationale ervaring
te bieden.10
In het Nederlandse hbo en wo-beleid ligt de focus wat betreft Erasmus+ onder meer
op het verbreden van deelname, het waarborgen van kwaliteit en het vergroten van impact,
met speciale aandacht voor gebalanceerde mobiliteit. Erasmus+ bevordert gelijke kansen
voor uitgaande studiepuntmobiliteit via studie of stage, waardoor studenten hun arbeidsmarktkansen
vergroten. Blended mobility – een combinatie van fysieke en virtuele mobiliteit – wint aan populariteit vanwege
de flexibiliteit en toegankelijkheid, met name via Blended Intensive Programmes (BIP’s), die samenwerking stimuleren tussen meerdere instellingen. Het kabinet erkent
de meerwaarde van de Europese Universiteiten Allianties (EUI) als proeftuinen voor
grensoverschrijdende samenwerking, innovatie, inclusie en gebalanceerde mobiliteit,
en benadrukt het belang van brede kennisdeling zodat het hele hbo en wo profiteert.
Het kabinet is voorstander van het wegnemen van barrières bij transnationale samenwerking.
Tegelijkertijd is het kabinet kritisch op het uit maart 2024 afkomstige voorstel van
de Commissie voor een gemeenschappelijke Europese graad, en zet het kabinet zich in
om eerst toe te werken naar een gemeenschappelijke Europese graad label.11
Het Nederlandse beleid voor volwasseneneducatie in internationale context richt zich
op het bereiken van nieuwe aanvragers en het vergroten van de kwaliteit en impact
van projecten, vooral voor kwetsbare volwassenen met lage basisvaardigheden of een
afstand tot de arbeidsmarkt.
In het huidige programma zet Nederland zich binnen de jeugd-, jongerenwerk- en sportsector
in op het bevorderen van de persoonlijke ontwikkeling van jongeren. Hierin is Nederland
in het bijzonder succesvol in het bereiken van kansarme jongeren. Daarnaast wordt
ingezet op het versterken van sociale vaardigheden en soft skills van jongeren, om
hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Ook speelt het programma een belangrijke
rol in het stimuleren van actief burgerschap, het versterken van democratische waarden
en EU-waarden, maatschappelijke betrokkenheid en sociale inclusie van jongeren.
Het programma wordt verder succesvol benut om bij te dragen aan bredere maatschappelijke
doelen, waarbij sport mensen van uiteenlopende achtergronden met elkaar verbindt en
aanzet tot een actieve, gezonde leefstijl. Daarbij is er binnen Erasmus+ Sport nadrukkelijk
aandacht voor het versterken van waarden als integriteit, gelijke kansen en leren
via sport. Deze inzet sluit naadloos aan bij het Nederlandse sportbeleid en vindt
brede steun binnen de sector.
Het kabinet heeft een nationale evaluatie laten uitvoeren van de huidige programma’s
Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps. De uitkomsten hiervan zijn positief.
Het beschikbare budget wordt volledig benut en projectdoelen worden over het algemeen
bereikt. Volgens de evaluatie hebben de programma’s een significant effect op de internationaliseringsstrategieën
van deelnemende organisaties evenals op de kwaliteit van hun aanbod, personeel en
deelnemers.12
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is over het algemeen positief over het voorstel voor het toekomstige Erasmus+
programma. Het voorstel van de Commissie sluit goed aan bij de Nederlandse inzet op
het gebied van de Europese Onderwijsruimte,13 Vaardigheidsunie14 en stimuleren van gebalanceerde mobiliteit. Verder acht het kabinet het positief
dat de Commissie de huidige acties m.b.t. sport, jongerenparticipatie, leermobiliteit
voor jeugdigen, jeugdwerkers en vrijwilligerswerk wil voortzetten. Het biedt de mogelijkheid
om voort te bouwen op de koers van de vorige programmaperiode en continuïteit te waarborgen. De evaluatie van de implementatie van Erasmus+
in Nederland in de vorige periode was overwegend positief, en het is van belang dat
deze positieve lijn wordt doorgezet. Verschillende voorgestelde wijzigingen komen
bovendien tegemoet aan de aanbevelingen uit deze evaluatie.
Het kabinet steunt de Commissie in het streven naar vereenvoudiging van Erasmus+ en
verwelkomt het behoud van de onderdelen (mobiliteit maar ook partnerschappen) van
het vorige Erasmus+ programma. Het kabinet heeft echter een aantal aandachtspunten.
Ten eerste is er onduidelijkheid over de toekomstige ondersteuning van bestaande partnerschappen
zoals de Europese Universiteiten Allianties en CoVE’s. Hoewel de Commissie inzet op
lange termijn strategische samenwerking, is het onduidelijk of het nieuwe Erasmus+
programma huidige allianties en CoVE’s zal blijven ondersteunen of dat het alleen
inzet op een uitbreiding van de allianties en CoVE’s. Het kabinet zal de Commissie
vragen of steun aan bestaande partnerschappen zal worden gecontinueerd. Ten tweede
zet de Commissie in op het introduceren van een gemeenschappelijke Europese graad.
Het kabinet is kritisch op dit voorstel en zet zich in om middels een verdere inzet
langs de lijnen van het Bologna-proces eerst toe te werken naar een gemeenschappelijke
Europese graad label, en vervolgens na zorgvuldige evaluatie te besluiten of een gemeenschappelijke
Europese graad daarna waardevol is. Ten derde introduceert de Commissie een nieuwe
maatregel: beurzen voor «strategische onderwijsvelden». Het kabinet waardeert dat
de Commissie zich wil inzetten op versterkte relevantie van het programma door beter
aan te sluiten op Europese strategische prioriteiten. Het is echter nog onduidelijk
wat met wat «strategisch» bedoeld wordt en met welk doel deze beurzen worden verstrekt.
Het kabinet denkt graag mee over deze strategische prioriteiten en vindt het daarbij
belangrijk dat academische vrijheid en institutionele autonomie gewaarborgd blijven
en dat Erasmus+ een politiek neutraal programma blijft. Ten vierde is het door de
nieuwe structuur met twee hoofdpijlers des te belangrijker dat, binnen de beschikbare
middelen, voor de afzonderlijke activiteiten in de twee pijlers voldoende middelen
(incl. een vast percentage) beschikbaar worden gesteld om de ambities binnen alle
acties te verwezenlijken. Het mag bijvoorbeeld niet zo zijn dat de middelen binnen
de tweede pijler onevenwichtig worden verdeeld waardoor er meer dan voldoende budget
is voor beleidsexperimenten terwijl er onvoldoende budget beschikbaar is voor het
verwezenlijken van de ambities op het gebied van partnerschappen.
Verder zijn er in het voorstel geen expliciete verwijzingen meer naar de groene transitie
als horizontale prioriteit van het programma, terwijl juist uit de nationale tussentijdse
evaluaties blijkt dat de bestaande horizontale prioriteiten goed hebben gefunctioneerd.15 Het kabinet acht het dus wenselijk om de horizontale prioriteit duurzaamheid en groene
transitie in het voorstel op te nemen. Ook zijn de specifieke doelstellingen van het
programma zodanig breed geformuleerd dat er weinig scherpte in richting of focus zichtbaar
is. Dat vindt het kabinet niet wenselijk. Verder richt het voorstel zich op het bevorderen
van vaardigheden door middel van investeringen in de recent opgezette Vaardigheidsunie.
Het kabinet verwelkomt deze Unie en de aandacht hiervoor in het voorstel. Hiermee
wordt aangesloten bij de analyse in het Draghi-rapport en het Concurrentievermogen
Kompas dat een goed opgeleide beroepsbevolking met de juiste vaardigheden essentieel
is voor het concurrentievermogen van de EU.
Het kabinet zal zich er tegelijkertijd voor inzetten dat ook de Europese Onderwijsruimte
als zelfstandige entiteit blijft bestaan, waarbij onderwijs(-beleid) naast de bijdrage aan maatschappelijke opgaven en arbeidsmarkt ook belangrijke
doelstellingen gericht op individuele ontwikkeling, leermobiliteit, burgerschap en
inclusie heeft.16 Het kabinet vindt dat de Vaardigheidsunie en de Europese Onderwijsruimte elkaar moeten
aanvullen in plaats van verdringen, met Erasmus+ als verbindend programma dat aan
beide uitvoering geeft.
Het kabinet heeft ook aandachtspunten bij de voorstellen voor de jeugdsector binnen
Erasmus+. Zo ontbreekt vaak een duidelijke link tussen jeugdactiviteiten en de kerndoelen
van het programma (zoals democratie, actief burgerschap en Europese identiteit). Ook
krijgt het jongerenwerk weinig aandacht, terwijl dit essentieel is voor het veilig
en gezond opgroeien van jongeren. Daarom is het nodig om het vrijwillig en professioneel
jeugd- en jongerenwerk te blijven positioneren. Daar zal het kabinet zich voor inzetten.
Wat betreft het onderbrengen van het ESC in Erasmus+ begrijpt het kabinet de motieven
van de Commissie, maar vreest het voor verlies van de unieke en toegevoegde waarde
van ESC en benadrukt het belang van eenvoudige procedures voor jeugdwerkorganisaties
en nieuwkomers.
Het kabinet verwelkomt de mogelijkheden tot verdere versterking van de sportsector
binnen Erasmus+. Zo acht het kabinet het waardevol om te verkennen hoe de toegang
voor kleinere en nieuwe sportorganisaties kan worden vergemakkelijkt, bijvoorbeeld
door te kijken naar het verlagen van de administratieve lasten. Ook acht het kabinet
het nuttig om te onderzoeken hoe succesvolle projecten beter geborgd en benut kunnen
worden binnen het programma. Daarnaast kan een limiet op het aantal aanvragen per
organisatie mogelijk bijdragen aan een bredere spreiding van kansen. Tot slot vindt
het kabinet het wenselijk om Erasmus+ beter te laten inspelen op de veranderende sportpraktijk,
door in de toekomst meer ruimte te bieden aan digitale en informeel georganiseerde
sportinitiatieven. Het kabinet staat positief tegenover de voorstellen voor de jeugd-
en sportsector onder het Erasmus+ programma, maar blijft erop toezien dat deze voorstellen
niet verder uitbreiden.
Het kabinet acht de versterkte internationale dimensie van het Erasmus+ voorstel positief
en strategisch relevant. Het programma biedt concrete kansen om onderwijs, training,
jeugd, sport, vrijwilligerswerk en mobiliteit beter te verbinden met bredere Europese
externe prioriteiten en strategische belangen. Wat de associatie van (potentiële)
kandidaat-lidstaten betreft, ondersteunt het kabinet de bijdrage die Erasmus+ kan
leveren om hen geleidelijk dichter bij hun doel van toetreding tot de Unie te brengen.
Het kabinet houdt tegelijkertijd streng vast aan de eisen voor EU-lidmaatschap, inclusief
de zogenoemde Kopenhagen-criteria.
Een breder aandachtspunt van het kabinet is de governance van het programma. De rol van de lidstaten, zoals via het programmacomité, waarin
de nationale autoriteiten vertegenwoordigd zijn, wordt in het voorstel niet benoemd.
Het kabinet acht het wenselijk dat duidelijk wordt waar besluitvorming over het werkprogramma
en de budgetverdeling plaatsvindt en dat de positie van de lidstaten binnen de governance-structuur stevig genoeg en helder is, mede in relatie tot het naleven van de comitologieregels
van de EU en de praktijk van vorige programma’s.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Op basis van eerdere uitspraken is de verwachting dat de meeste lidstaten grotendeels
positief zullen zijn over de inhoud van het voorstel. Wel leven er vragen over de
samenhang met andere fondsen, de samenvoeging van ESC met Erasmus+, de governance en de internationale dimensie en associatie van (potentiële) kandidaat-lidstaten
met het programma.
Het Europees Parlement heeft nog geen specifiek standpunt ingenomen over het voorstel
maar heeft zich in het verleden wel positief uitgesproken over een verhoging van het
budget voor het programma Erasmus+.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op de artikelen 165, lid 4, 166, lid 4 en 214, lid 5, VWEU. Op grond
van deze bepalingen hebben het EP en de Raad, op voorstel van de Commissie, de bevoegdheid
tot het nemen van (stimulerings)maatregelen op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding,
jongeren en sport en tot het opstellen van regels voor de activiteiten van het Europees
vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening. Het kabinet kan zich vinden in
deze rechtsgrondslagen. Op het terrein van onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en
sport is sprake van een ondersteunende bevoegdheid van de EU (artikel 6, onder e,
VWEU). De EU is bevoegd te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen, waarbij
de nadruk ligt op het versterken van samenwerking en de ontwikkeling van gezamenlijke
initiatieven. Op het terrein van humanitaire hulp is sprake van een parallelle bevoegdheid
van de EU (artikel 4, lid 4 VWEU). De uitoefening van deze bevoegdheid door de EU
belet de lidstaten niet om hun eigen bevoegdheid uit te oefenen.
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op
centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit
is positief. De voorgestelde verordening heeft tot doel de educatieve, professionele
en persoonlijke ontwikkeling van deelnemers in onderwijs, training, jeugd en sport,
in Europa en daarbuiten te ondersteunen en te bevorderen. Erasmus+ biedt mogelijkheden
om buitenlandervaringen door leermobiliteit en samenwerkingsprojecten in onderwijs
en training, jeugd, sport en vrijwilligerswerk op te doen. Gezien de internationale/transnationale
aard van het programma kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal
of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-brede aanpak nodig. Door het
gemeenschappelijk kader en de financiële ondersteuning die de EU binnen het programma
Erasmus+ biedt, wordt het gelijk speelveld op het terrein van onderwijs, training,
jeugd en sport binnen de hele Unie verbeterd en worden belemmeringen voor mobiliteit
en samenwerkingen weggenomen. Bovendien draagt de EU-aanpak bij aan het aanpakken
van grensoverschrijdende problematiek, zoals het erkennen van diploma’s en kwalificaties,
het bevorderen van sociale inclusie en het stimuleren van intercultureel begrip tussen
jongeren uit verschillende lidstaten. Om die redenen is optreden op het niveau van
de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De verordening
heeft tot doel de educatieve, professionele en persoonlijke ontwikkeling van deelnemers
in onderwijs, training, jeugd en sport, in Europa en daarbuiten te ondersteunen en
te bevorderen. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken,
omdat EU-actie nodig is om de nodige massa en schaalgrootte te bereiken voor impact
op instellingen op het gebied van onderwijs, jeugd, sport en vrijwilligerswerk. Bovendien
gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat er voldoende balans
tussen centrale (door de Commissie beheerde) acties en decentrale (door de Nationale
Agentschappen beheerde) acties is.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over de toekomst van Erasmus+ zijn wat betreft de financiële aspecten,
integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–2034. Nederland hecht
eraan dat besprekingen over Erasmus+ niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming
betreffende de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland
bij Erasmus+ moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende Nederlandse inzet in de
MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd
en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend
de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten
aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie
van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in
de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. Eventuele budgettaire gevolgen
voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op
de EU-afdrachten die volgen uit de MFK onderhandelingen dienen gedekt te worden op
de Rijksbegroting.
Een deel van het programma zal decentraal (d.w.z. nationaal) worden uitgevoerd door
Nationale Agentschappen, zoals dat nu ook al het geval is bij de uitvoering van Erasmus+.
De betrokken departementen dragen de uitvoeringskosten op basis van cofinanciering
met de Commissie. Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke
departementen, conform de regels van de budgetdiscipline. Bij een verhoogd budget
voor Erasmus+ ligt het in de lijn der verwachtingen dat de bijdrage van de Rijksoverheid
aan de uitvoeringskosten ook beperkt zal toenemen. Daarnaast bevat het huidige voorstel
een strakker kader voor wat betreft de nationale bijdrage aan de Nationale Agentschappen,
namelijk dat deze minimaal gelijk is aan de bijdrage van de Commissie voor programmamanagement.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Voor Nederland is het van belang dat het nieuwe programma Erasmus+ voor alle betrokkene
partijen (overheidsdiensten, Nationaal Agentschappen, onderwijsinstellingen, jeugd-
en sportinstellingen en individuen) een verlaging van de administratieve lasten impliceert.
De verwachting is dat in het nieuwe Erasmus+ programma de administratieve lasten zullen
afnemen en aanmeldingsformulieren en -tools meer gericht zullen zijn op specifieke
doelgroepen, zoals kleinere organisaties. Nederland zal kritisch toezien op het afnemen
van de administratieve lasten, daarbij ook rekening houdend met de belangrijke waarde
van flexibiliteit voor nationale invulling van het programma.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het nieuwe Erasmus+ programma 2028–2034 zal de EU-concurrentiekracht versterken door het ontwikkelen van competenties en vaardigheden en door het
bevorderen van strategische transnationale samenwerkingen. Erasmus+ heeft ook een
bredere maatschappelijke impact op langere termijn. Door nauwere synergieën met andere
EU-instrumenten en programma’s, zoals Horizon Europe en het Europees Concurrentiefonds,
draagt het bij aan modernisering en hervormingen in onderwijs, training en vaardigheden,
wat essentieel is voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt en industrie. Geopolitiek
gezien bevordert het programma de Europese identiteit/waarden, sociale cohesie en
veerkracht, waardoor de EU beter gepositioneerd is om wereldwijd haar positie en invloed
te vergroten en om voorbereid te zijn op globale uitdagingen en concurrentiedruk.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het programma is gebaseerd op een verordening die rechtstreeks zal werken, en leidt
niet tot wijzigingen van regelgeving voor de rijksoverheid en decentrale overheden.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
In het voorstel zijn geen passages opgenomen waarin de Commissie bevoegdheid krijgt
voor gedelegeerde of uitvoeringshandelingen. De Commissie zal verdere criteria voor
de uitvoering opnemen in de werkprogramma’s. Het kabinet ziet de nadere uitwerking
van de werkprogramma’s tegemoet en zal sturen op een duidelijk gedefinieerde rol voor
de lidstaten. Lidstaten moeten tijdig worden meegenomen en invloed kunnen uitoefenen
op de jaarlijkse werkprogramma’s via het Erasmus+ programmacomité.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan
in het Publicatieblad van de Europese Unie. De toepassing start per 1 januari 2028.
Dit is haalbaar indien voordien de brede MFK-onderhandelingen afgerond (kunnen) worden.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het programma loopt eind 2034 af. In het voorstel is geen sprake van een tussentijdse
evaluatie in de loop van het programma of een eindevaluatie van het huidige programma
over de implementatie en de impact van het programma, zoals dit wel het geval is bij
de verordening voor het huidige programma. Het kabinet is voorstander van een tussentijdse-
en eindevaluatie, omdat lidstaten dan in de positie worden gebracht om in samenspraak
met de Commissie wijzigingen in het programma door te voeren. Het kabinet zal tijdens
de onderhandelingen vragen om het opnemen van een tussentijdse-/eindevaluatie.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het Europees Uitvoerend Agentschap onderwijs en cultuur (EACEA) is verantwoordelijk
voor de uitvoering van de centrale acties. De decentrale acties worden uitgevoerd
door één of meerdere Nationale Agentschappen in de lidstaten. Bij de uitvoering van
het huidige Erasmus+ programma, heeft Nederland één Nationaal Agentschap voor Onderwijs
& Training (Nuffic) en één Nationaal Agentschap voor Jeugd (NJi). Aangezien het hierbij
gaat om een voortzetting van een reeds bestaand programma, is de verwachting dat de
implicaties voor de uitvoering gering zijn.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Het voorstel is, net als het huidige Erasmus+ programma, ook gericht op internationale
mobiliteit en samenwerkingsprojecten tussen EU- lidstaten en ontwikkelingslanden.
Doel hiervan is om als EU een belangrijk inspirerend en innovatief model te zijn voor
de onderwijs-, opleidings-, jeugd- en sportstelsels van ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden
kunnen deelnemen aan bepaalde acties, overeenkomstig artikel 14 van het voorstel,
voor ondersteuning om hun stelsels op deze gebieden te transformeren maar ook om samen
met de EU te werken aan bestaande en opkomende mondiale uitdagingen (zoals klimaatverandering,
digitalisering, bedreigingen voor de democratie en inclusie). Naar verwachting zal
het volgende programma dus blijven bijdragen aan hervormingen van onderwijs, opleidings-,
jeugd- en sportstelsel in ontwikkelingslanden via een nauwere samenwerking met de
EU.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken