Brief regering : Fiche: [MFK] Connecting Europe Facility
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4155
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 21 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Daarbij geldt dat fiches 1 t/m 17 in samenhang dienen te worden gelezen met de kabinetsappreciatie
van de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het eigenmiddelenbesluit
(EMB). Deze kwam uw Kamer separaat toe.
Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader.
Fiche: [MFK] Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen.
Fiche: [MFK] Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening.
Fiche: [MFK] Voorwaarden voor steun voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Ocean
Pact, het maritieme en aquacultuur beleid.
Fiche: [MFK] Voorstel nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2027.
Fiche: [MFK] Verordening EFRO met inbegrip van Interreg en het Cohesiefonds.
Fiche: [MFK] EU-steun voor asiel, migratie en integratie.
Fiche: [MFK] EU-steun voor het Schengengebied, geïntegreerd grensbeheer en visumbeleid.
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid.
Fiche: [MFK] Verordening tot instelling van het Europees Sociaal Fonds.
Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds.
Fiche: [MFK] Voorstel Verordening en Besluit Horizon Europa – het Europese kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie.
Fiche: [MFK] Connecting Europe Facility.
Fiche: [MFK] Verordening Uniemechanisme en financiering paraatheid en respons noodsituaties
gezondheid.
Fiche: [MFK] Voorstel Commissie programma AgoraEU.
Fiche: [MFK] Verordening Erasmus+ programma.
Fiche: [MFK] Voorstel verordening voor de oprichting van Global Europe.
Fiche: Chemie Actieplan.
Fiche: ECHA-verordening.
Fiche: EU Voorradenstrategie.
Fiche: EU-strategie borgen beschikbaarheid medische tegenmaatregelen ter versterking
crisisparaatheid en gezondheidsbeveiliging.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
D.M. van Weel
Fiche: [MFK] Connecting Europe Facility
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling
van het Connecting Europe Facility, tot aanpassing van Verordening (EU) 2024/1679 en tot intrekking van Verordening
(EU) 2021/1153
b) Datum ontvangst Commissiedocument
17 juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 547 final
d) EUR-Lex
https://eur-lex.Europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52025PC0547
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2025) 565
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in nauwe samenwerking met het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei
h) Rechtsbasis
Artikel 172, eerste paragraaf, 194, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie (hierna: VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 17 juli 2025 publiceerde de Europese Commissie (hierna: Commissie) een voorstel
voor het Connecting Europe Facility (hierna: voorstel) als onderdeel van het pakket voor een nieuw Meerjarig Financieel
Kader (MFK). De Commissie stelt een bedrag voor van 81,4 miljard euro voor het Connecting Europe Facility (hierna: CEF), waarvan 51,5 miljard is bedoeld voor transport, inclusief militaire
mobiliteit, en 29,9 miljard voor energie.
Het voorstel is een continuering van het CEF-programma, dat sinds 2014 bestaat.1 Het CEF is een EU financieringsinstrument dat bedoeld is om economische groei te
bevorderen, banen te creëren en het concurrentievermogen van de EU te verbeteren door
middel van investeringen in Europese infrastructuur.2 Het doel van het CEF is het co-financieren van de bouw, ontwikkeling, beveiliging,
modernisering en voltooiing van de trans-Europese netwerken voor transport en energie,
vastgelegd in Verordening (EU) 2024/1679 (hierna: TEN-T verordening) en Verordening
(EU) 2022/869 (hierna: TEN-E verordening). De onderliggende doelstellingen zijn bevorderen
van een goed functionerende interne markt, snel en efficiënt civiel en militair transport
van goederen en personeel over de netwerken, toegang tot veilige, betaalbare en duurzame
energie en grensoverschrijdende samenwerking op gebied van (hernieuwbare) energie.
Het CEF beoogt ook om synergiën tussen transport en energiesectoren te vergroten en
CEF-regels te simplificeren, onder andere door duidelijkere aansluiting van het CEF
bij «National and Regional Partnership Plans» (hierna: NRPP).
Er worden specifieke doelstellingen voorgesteld voor de transport- en energiesector.
Voor het transportonderdeel is CEF bedoeld om bij te dragen aan de voltooiing van
het trans-Europese Transport (hierna: TEN-T) netwerk, met een focus op het kern- en
uitgebreide kernnetwerk in 2030 en 2040. CEF-financiering is daarom bestemd voor 1) projecten
van gemeenschappelijk belang om een verbonden, interoperabel, gedecarboniseerd, slim,
veilig, duurzaam, weerbaar, beveiligd en multimodaal transportnetwerk te realiseren,
zoals vastgelegd in de TEN-T verordening, alsook 2) het aanpassen van het TEN-T netwerk
zodat het geschikt wordt voor zowel civiel als militair transport, zogeheten dual-use infrastructuur. Voor de realisatie van het TEN-T netwerk in punt 1 stelt de Commissie
in het voorstel voor om specifieke aandacht te vestigen op (i) projecten van gemeenschappelijk
belang met een grensoverschrijdend karakter, waaronder projecten die zijn opgenomen
in de bijlage bij het voorstel, (ii) projecten van gemeenschappelijk belang die bijdragen
aan het slimmer en weerbaar maken en het verduurzamen van het TEN-T netwerk, en (iii) grensoverschrijdende
projecten waarbij derde landen zijn betrokken.
Het energiegedeelte van CEF heeft als doel om bij te dragen aan de bevordering van
de integratie van de interne energiemarkt, het waarborgen van leveringszekerheid en
weerbaarheid, de verduurzaming van de economie, en het stimuleren van grensoverschrijdende
samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie. Verder heeft het CEF als doel
om bij te dragen aan de betaalbaarheid van de energievoorziening en het concurrentievermogen
van de Europese economie. Deze projecten moeten bijdragen aan kostenbesparing, systeemintegratie,
leveringszekerheid, concurrentievermogen of innovatie, vergeleken met nationale alternatieven.
Het CEF bepaalt verder dat deze financiering bedoeld is voor belangrijke grensoverschrijdende
energie projecten met duidelijke financiële obstakels die zonder CEF steun anders
niet gerealiseerd zouden kunnen worden.
Voor het energieonderdeel geldt dat de Commissie CEF ziet als een essentieel instrument
om de Energie-unie te voltooien door financiering te verstrekken aan, ten eerste,
belangrijke Europese grensoverschrijdende energieprojecten in het kader van trans-Europese
energie netwerken (hierna: TEN-E) op het gebied van elektriciteit, waterstof, elektrolyse,
CO2- en wind-op-zee-netten, integratie van opslagcapaciteiten en digitalisering van het
netwerk. Deze projecten moeten de status hebben van gemeenschappelijk Europees belang
of van wederzijds belang zoals vastgesteld in artikel 18 onder de huidige TEN-E verordening.
Ten tweede, het CEF moet samenwerking faciliteren op gebied van hernieuwbare energie
door financiële steun te verlenen aan de projecten, die gebaseerd zijn op een samenwerkingsovereenkomst
tussen lidstaten in het kader van de Richtlijn Hernieuwbare Energie of via een aanbestedingsprocedure
voor hernieuwbare energieprojecten in het kader van het financieringsmechanisme van
de EU voor hernieuwbare energie zoals vastgesteld in artikel 33 van de Verordening
(EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en klimaatactie. Het voorstel onderstreept het belang van investeringen
in grensoverschrijdende netwerken mede met het oog op de groeiende behoefte voor grensoverschrijdende
capaciteit.
De Commissie behoudt het CEF in direct beheer, wat betekent dat zij samen met uitvoeringsorganisatie
European Climate, Infrastructure and Environment Executive Agency (hierna: CINEA) de calls uitzetten en financiering toekennen. Daarnaast legt het voorstel nadruk op het stroomlijnen
van de MFK-financieringsmogelijkheden. Projecten die uit andere bronnen al financiering
hebben ontvangen, kunnen nog steeds in aanmerking komen voor CEF-financiering. Dat
betekent dat verschillende bronnen financiering gecombineerd mogen worden, mits deze
steeds andere delen en kosten van het project dekken. Het CEF staat open voor derde
landen, mits zij opgenomen zijn in de trans-Europese netwerken en er een associatieovereenkomst
is gesloten. Het voorstel houdt ook vast aan het competitieve selectiesysteem om projectaanvragen
goed te keuren, en houdt als regel aan dat maximaal 50 procent van het project kan
worden gefinancierd uit het CEF. Andere percentages zijn mogelijk in sommige gevallen,
bijvoorbeeld voor perifere regio’s en EU-lidstaten met een significant lager bruto
binnenlands product.
Het voorstel bevat twee wijzigingen ten aanzien van de huidige CEF-verordening. De
eerste wijziging heeft betrekking op het transportdeel en betreft het veranderen van
de rechtsgrondslag van de CEF-verordening naar de TEN-T verordening door het aanpassen
van Artikel 48 van de TEN-T verordening, door een derde paragraaf toe te voegen. Met
deze aanpassing geven de lidstaten de Commissie het recht om een uitvoeringshandeling
aan te nemen, waarin de infrastructurele vereisten voor de dual-use infrastructuur worden gespecificeerd. De tweede wijziging heeft betrekking op het
transport- en energiedeel en houdt in dat de implementatie van het CEF volledig verder
wordt gespecificeerd in de werkprogramma’s horend bij de trans-Europese netwerken.
Voor deze werkprogramma’s worden de lidstaten geconsulteerd via een raadplegingsprocedure,
waarna het werkprogramma aangenomen wordt door de Commissie als uitvoeringshandeling.
b) Impact assessment Commissie
Het voorstel is gebaseerd op beschikbare ex-post evaluaties3 van CEF 2014–2020 en de tussentijdse evaluatie van CEF 2021–2027. Het CEF heeft een
absorptiegraad van meer dan negentig procent gerealiseerd in de vorige MFK-periode,
wat betekent dat nagenoeg het volledige budget is ingezet voor de doelen van de CEF-projecten.
Bovendien is het CEF-budget voor militaire mobiliteit in de huidige MFK-periode al
volledig toegewezen en daarmee uitgeput. De Commissie geeft aan dat het op dit moment
nog te vroeg is om conclusies te trekken over de huidige CEF-periode, gezien het langetermijnproces
bij infrastructurele investeringen. Wel concludeert de Commissie dat het CEF goed
functioneert om grensoverschrijdende infrastructurele projecten te stimuleren en dat
het de verwachting is dat er positieve resultaten op de output van het CEF-programma
volgen. Verder is het voorstel ook gebaseerd op een impact assessment. Daarin heeft
de Commissie gewogen of de doelen van de trans-Europese netwerken gerealiseerd kunnen
worden wanneer de verordeningen geïmplementeerd zouden worden met financiering uit
de nationale enveloppen. De Commissie concludeerde dat een Europees programma nodig
is om de voorspelbaarheid en stabiliteit van financiering voor grensoverschrijdende
projecten te garanderen. Bovendien zouden de administratieve lasten significant toenemen
voor de lidstaten, en zouden grensoverschrijdende projecten het afleggen tegen andere
nationale belangen. De Commissie ziet het NRPP als aanvullend op de EU-financiering
voor de trans-Europese netwerken. Op grond van bovenstaande is het kabinet van mening
dat de impact assessment en evaluaties voldoende basis bieden voor het voorstel.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 20251 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK en
de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie voor
het volgend FK is de basis voor de Nederlandse onderhandelingspositie en leidend t.o.v.
de BNC-fiches over de onderliggende MFK-voorstellen. De overkoepelende Nederlandse
inzet richt zich op een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK waarbij
de focus gelegd dient te worden op strategische prioriteiten. In het licht van huidige
geopolitieke spanningen is een financieel weerbaar Europa van groot belang voor onze
veiligheid en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe MFK en het eigenmiddelenbesluit
komen bovendien in een tijd waarin veel lidstaten te maken hebben met budgettaire
uitdagingen door hoge schulden en oplopende tekorten. Door de grote toekomstige uitdagingen
en budgettaire situatie van lidstaten is het kabinet van mening dat de EU in het MFK
scherp moet herprioriteren en kritisch moet kijken naar de besteding van Europese
publieke middelen.
Middelen op de EU-begroting dienen besteed te worden waar de meeste EU-toegevoegde
waarde zit. De belangrijkste inhoudelijke prioriteiten voor het MFK zijn het versterken
van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt en inzet op onderzoek
en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en
defensie.
De Nederlandse positie ten aanzien van de transport-pijler van het CEF is vastgesteld
in een recent non-paper en zet in op vier essentiële investeringsrichtingen: (i) connectiviteit
als uitgangspunt, (ii) militaire mobiliteit met mogelijkheid om de extra kosten die
gemaakt worden om kunstwerken4 te laten voldoen aan de militaire eisen meegefinancierd kunnen worden, (iii) toekomstbestendige
en klimaatweerbare netwerken, en (iv) modernisering en digitalisering.
Op meerdere beleidsterreinen op transportvlak wordt gewerkt aan een implementatiestrategie
voor het TEN-T netwerk. Op gebied van spoor hangt het voorstel nauw samen met onder
andere het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer, Programma Toekomstbeeld Openbaar Vervoer
2040, de ontwikkeling van spoorgoederencorridors, internationaal personenvervoer en
diverse implementatieprojecten voor de exploitatie van 740-meter goederentreinen.
Op gebied van luchtvaart gaat dit onder andere over de aanleg van infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen en duurzame vliegtuigvoorzieningen. Daarnaast houdt Nederland
zich actief bezig met de implementatie van Single European Sky, wat zich onder andere richt op de digitalisering van de luchtverkeersleiding in
Europa. Op gebied van vaarwegen wordt gewerkt aan de instandhoudingsopgave om het
vaarwegennetwerk voldoende beschikbaar en betrouwbaar te maken en houden in de toekomst.
Daarnaast is klimaatadaptatie een forse opgave waaraan wordt gewerkt om ook in de
toekomst te zorgen voor een robuust netwerk, o.a. via de programma’s Ruimte voor de
Rivier 2.0 en Klimaatbestendige Netwerken (KBN). Nederland houdt zich ook bezig met
een digitaliseringsslag in de transportsector, onder andere door de uitrol van het
European Rail Traffic Management System (hierna: ERTMS) en de intelligente transport systemen (hierna: ITS) op de wegen en
vaarwegen. Daarbij vindt het kabinet, naast nationale investeringen, een versnelde
uitrol van duurzame laad- en tankinfrastructuur in de hele EU van groot belang, met
name voor zware bedrijfsvoertuigen.
Op vlak van energie hecht het kabinet belang aan de realisatie van de trans-Europese
Netwerken voor energie. In de recente Kamerbrief over EU concurrentievermogen zegt
het kabinet in te zetten op de juiste voorwaarden voor de concurrerende economie.5 In dat kader wil het kabinet zich richten op betere integratie van de Europese energiemarkt
om de energiekosten te verlagen en op een duurzame EU, die de afgesproken doelen voor
onder andere energie en klimaat behaalt. In de komende jaren liggen er grote en belangrijke
uitdagingen op het gebied van uitbreiding en modernisering van de energie-infrastructuur
en van de grensoverschrijdende verbindingen in Europa om de energietransitie en CO2-reductie te bevorderen, verduurzaming en concurrentievermogen van de Europese industrie
te bewerkstelligen, leveringszekerheid te waarborgen en zo bij te dragen aan de weerbaarheid
van de EU. Dit gaat ook gepaard met grote financiële uitdagingen voor de komende jaren.
Het CEF kan hierin een ondersteunende rol spelen door de realisatie van belangrijke
grensoverschrijdende energieprojecten te ondersteunen en te versnellen, die een hoge
Europese meerwaarde hebben en anders niet van de grond zouden komen.
De totstandkoming en financiering van energieprojecten moet in eerste instantie bij
(gereguleerde) marktpartijen liggen. De inzet van EU-middelen mag niet leiden tot
marktverstoring en moet een Europese toegevoegde waarde hebben. Daarom beschouwt het
kabinet behoud van cofinanciering door de initiatiefnemers van de projecten als belangrijk
om de juiste prikkels bij deze partijen te houden.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt het voorstel en beoordeelt het voorstel positief met een aantal
aandachtspunten. Deze aandachtspunten hebben betrekking op het gebrek aan concrete
coördinatie met andere fondsen en MFK-voorstellen, onvoorspelbare financiering voor
transport en het vooruitschuiven van het maken van keuzes naar de werkprogramma’s
(verderop in de tekst toegelicht). Het kabinet deelt de analyse van de Commissie zoals
deze gemaakt is in de impact assessment. Het CEF is nodig om grensoverschrijdende
projecten op gebied van transport en energie te stimuleren en daarmee bij te dragen
aan de realisatie van de trans-Europese netwerken. De doelen in het CEF dragen tevens
bij aan het versterken van de weerbaarheid en veiligheid van de EU en het behalen
van de klimaatdoelen voor mobiliteit. Daarom wordt het CEF door het kabinet beschouwd
als een programma met een hoge Europese toegevoegde waarde. Het kabinet deelt en steunt
de overkoepelende doelen van het voorstel. In het bijzonder verwelkomt het kabinet
de nadruk op de synergiën tussen de transport- en energiesector om zo tot een kosten-efficiënte
manier van uitgaven te komen. Het kabinet vindt het echter teleurstellend dat de digitaliseringscomponent,
welke onderdeel uitmaakte van de drie synergetische sectoren in CEF 2021–2027, beperkte
aandacht krijgt in dit voorstel, terwijl de digitaliseringsopgave in de transportsector
aanzienlijk is. Een voorbeeld van die opgave is de implementatie van ERTMS op het
spoor. Specifieke aandacht voor digitalisering lijkt te zijn verplaatst naar het ECF,
waardoor het kabinet zal inzetten op een sterkte samenhang met het ECF om digitaliseringsontwikkelingen
op het terrein van mobiliteit en transport te ondersteunen. Het kabinet zet in Europees
verband in op versterking van het concurrentievermogen, waar ook de fysieke energie-infrastructuur
deel van uitmaakt. Het kabinet erkent ook de meerwaarde van het gebruik van plaats-
en tijdbepaling met Global Navigation Satellite System door zogenaamde positioning, navigation, and timing en van aardobservatie voor monitoring en zal inzetten op het expliciete gebruik van
Galileo dan wel Copernicus-data in de monitoring.
Het kabinet staat positief tegenover het behoud van het competitieve selectiesysteem
om transport en energie projectaanvragen goed te keuren. De Commissie beargumenteert
dat dit systeem het mogelijk maakt om de meest «volwassen» projecten te selecteren
en op die manier het beste bijdraagt aan de uitrol van het trans-Europe netwerk. Het
kabinet zal zich wel inzetten voor een efficiënte uitwerking van het versimpelingsvoorstel
voor projectenaanvragen en voor een verduidelijking van de inrichting van het selectiesysteem
in deze MFK-periode.
De TEN-T en TEN-E opgaven zijn groot, zowel financieel als geografisch, waardoor naast
nationale inzet, een Europese aanpak voor het CEF essentieel is. Het direct beheer
van het CEF door de Commissie, ondersteund door CINEA is nodig vanwege de bestaande
kennis binnen beide instanties en de gezamenlijke Europese aanpak.Het is ook positief
dat de Commissie breder kijkt dan het CEF voor het financieren van de TEN-T en TEN-E
opgave. De ingebouwde flexibiliteit door het mogelijk maken van financiering uit verschillende
MFK-programma’s draagt daaraan bij, waardoor potentieel meer middelen gemobiliseerd
kunnen worden voor het realiseren van de TEN-T en TEN-E netwerken. Het vergroten van
de samenhang met andere MFK-programma’s, zoals het Performance Framework5 en het NRPP acht het kabinet positief. Het NRPP kan daarbij complementair zijn aan
het CEF om projecten op de netwerken uit te voeren. Ook kan het kabinet zich goed
vinden in de voorgestelde nauwe samenhang met het ECF en GE. Een versterking van de
samenhang van CEF tussen het LIFE-programma en European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund zal ook deel uitmaken van de kabinetsinzet in de onderhandelingen. Wel ziet het kabinet
een aandachtspunt in de nadruk die de Commissie legt op de complementariteit van het
NRPP op het CEF. De mogelijkheden binnen het NRPP om transport, mobiliteits- en energiedoelen
te financieren lijken beperkt, terwijl de CEF-verordening stelt dat nationale opgaves
uit dat instrument gefinancierd kunnen worden. In de onderhandelingen zal het kabinet
zich inzetten om hier duidelijkheid over te verkrijgen.
Het kabinet deelt de overkoepelende doelen omtrent transport in het voorstel, echter
ziet het wel waarde in het specificeren van de term «grensoverschrijdend karakter».
Conform de inzet in eerdergenoemd non-paper, zal het kabinet zich inzetten voor een
brede interpretatie van projecten met een grensoverschrijdend karakter. De redenatie
vanuit het connectiviteitsbeginsel zou moeten leiden tot het toekennen van financiering
aan projecten die in een lidstaat uitgevoerd worden, maar van dusdanig gemeenschappelijk
belang zijn omdat ze een systeemversterkende werking hebben op het internationale
TEN-T netwerk. Het kabinet verwelkomt dan ook het benoemen van de ontwikkeling van
achterlandverbindingen van TEN-T netwerken als projecten met een sterke grensoverschrijdende
dimensie. Aanvullend zou het kabinet graag zien dat ook spoor- en vaarwegprojecten,
die bijdragen aan een sterk TEN-T netwerk als grensoverschrijdend worden beschouwd.
Het kabinet zal zich inzetten om de indicatieve lijst in de bijlage van de verordening
met projecten van gemeenschappelijk belang, met grensoverschrijdende trajecten aan
te kunnen aanvullen in de onderhandelingen. Positief is dat de verbindingen Groningen
– Oldenburg, Arnhem – Emmerich – Oberhausen, Antwerpen – Venlo – Mönchengladbach en
Gent – Terneuzen reeds op deze lijst zijn opgenomen. Daarnaast ondersteunt het kabinet
maatregelen om onder andere de governance van de spoorgoederencorridors inclusief
verbindingen voor internationale personenvervoer te faciliteren om de connectiviteit
van de dienstverlening op het TEN-T netwerk te bevorderen. Dit kan bijvoorbeeld door
pilot projecten binnen het CEF.
Het kabinet verwelkomt de nadruk op militaire mobiliteit en de noodzaak in investeringen
om infrastructuur dual-use te gebruiken. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen inzetten op de inrichting
van het selectieproces voor dual-use infrastructuurprojecten, zodat prioriteit wordt gegeven aan projecten die het meest
urgent zijn vanuit militair oogpunt.6 Bovendien is het kabinet positief over de formulering «aanpassen» van het netwerk
om het te prepareren voor militaire mobiliteit. Deze brede bewoording betekent dat
er mogelijkheden zijn om de extra kosten die gemaakt worden om kunstwerken te laten
voldoen aan de militaire eisen meegefinancierd kunnen worden. Instandhouding van bestaande
functionaliteit van infrastructuur is een taak van de lidstaten. Het kabinet steunt
het voorstel van de Commissie dat bij vernieuwing van infrastructuur alleen CEF-financiering
mogelijk is indien de functionaliteiten van de infrastructuur verbeteren in relatie
tot weerbaarheid, waaronder militaire mobiliteit vereisten, en TEN-T standaarden.
In voorbereiding op het MFK heeft de Commissie op basis van input van de lidstaten
zogenoemde «quick wins» bottlenecks geïdentificeerd, die knelpunten vormen op de vier prioritaire militaire corridors.
Het kabinet zal er in de onderhandelingen op inzetten om in het voorstel te verduidelijken
dat de lijst met bottlenecks een levend document is, waar nieuwe opgaven en projecten aan toegevoegd kunnen worden.
Dit biedt de mogelijkheid continu laatste inzichten te benutten, bijvoorbeeld volgend
uit onderzoeken die o.l.v. ProRail en RWS worden gedaan naar knelpunten op de Nederlandse
infrastructuur ook in relatie tot de instandhoudingsopgave. Ook zal het kabinet zich
inzetten om duidelijkheid te verkrijgen over welke eisen leidend zijn: de militaire
eisen, zoals voorgesteld in de doelen van het voorstel, of de dual-use eisen, zoals voorgesteld in de toevoeging van lid 3 van artikel 48 van de TEN-T verordening.
Deze verduidelijking is cruciaal want het verschil in grootte van de aanpassingsopgave
kan financieel zeer significant zijn. Een belangrijke disclaimer bij de inzet op militaire
mobiliteit is dat civiel gebruik van het netwerk zo veel mogelijk doorgang moet vinden
op momenten van grootschalige militaire verplaatsingen. Vereisten voor militaire mobiliteit
kunnen met deze toevoeging van artikel 48, lid 3 ook een Europees karakter krijgen.
Wat betreft de twee wijzigingen in het voorstel heeft het kabinet een aantal opmerkingen.
De wijziging van Artikel 48 door de toevoeging van lid drie over het opnemen van een
clausule waarin lidstaten de Commissie het recht geven om een uitvoeringshandeling
aan te nemen, waarin de infrastructurele vereisten voor de dual-use infrastructuur worden gespecificeerd beschouwt het kabinet als positief. De Commissie
onderbouwt deze wijziging met het argument dat de bestaande infrastructurele vereisten
gebaseerd zijn op de CEF-verordening 2021–2027 en dat de TEN-T-verordening uit 2024
een geschiktere rechtsgrondslag biedt. De wijziging van de rechtsgrondslag heeft niet
automatisch als gevolg dat de inhoud van de infrastructurele vereisten op het TEN-T
kernnetwerk, uitgebreid kernnetwerk en uitgebreid netwerk aangepast worden. Dit gebeurt
pas wanneer er een nieuwe uitvoeringshandeling wordt opgenomen op basis van het aangepaste
Artikel 48(3). Het kabinet deelt en steunt deze analyse.
Het voorstel van de Commissie geeft minder richting aan de prioriteiten voor financiering
van transport en energie, die nader worden uitgewerkt in de CEF-werkprogramma’s in
lijn met de Financiële Regels in Verordening (EU) 2024/2509. Dit is een verandering
ten opzichte van de huidige CEF-verordening, waarin nader was uitgewerkt hoe en waaraan
CEF-financiering werd toegekend. Het kabinet plaatst hier een drietal aandachtspunten
bij, waarvan het tweede aandachtspunt alleen geldt voor het transportdeel.
Ten eerste, het voorstel ontbreekt afbakening van de scope van de CEF-verordening
door het gebrek aan concrete coördinatie met andere fondsen en MFK-voorstellen. Het
kabinet is positief over de mogelijkheid om projecten voor transport en energie uit
verschillende MFK programma’s te financieren, echter geeft het voorstel geen duidelijkheid hoe de verschillende
MFK programma’s, onder andere ECF, Global Europe (GE) en specifiek voor transport de voormalige Alternative Fuel Infrastructure Facility (AFIF), zich tot elkaar verhouden. Dit beperkt de mate van voorspelbaarheid van financiering,
terwijl infrastructuurinvestering juist vaak lange termijn investeringen zijn. Het
kabinet zal zich inzetten om deze duidelijkheid te verkrijgen om te voorkomen dat
projecten op gebied van duurzame brandstofinfrastructuur en interoperabele mobiliteit,
zoals ERTMS of ITS en acties voor technische bijstand, zoals de financiering van het
comité CESNI7, buiten de relevante fondsen vallen. Het kabinet zal inbrengen dat het belangrijk
is voor transport om een bredere definitie van «grensoverschrijdend» te hanteren,
alsook een uitwerking van de terminologie «slim en duurzaam». Het voorstel laat ten
aanzien van transport en mobiliteit de AFIF nu buiten beschouwing, terwijl Nederlandse
aanvragen in dit fonds relatief succesvol zijn. Het kabinet deelt de focus die het
voorstel legt op het slimmer en weerbaar maken en het verduurzamen van het TEN-T netwerk
en zo bij te dragen aan de klimaatdoelen, en daarom zal het kabinet zich inzetten
om dit instrument te behouden binnen CEF-definitie van «slim en duurzaam», gezien
de succesvolle bijdrage van de AFIF aan het verduurzamen en verschonen van het TEN-T
netwerk. Het kabinet acht het CEF essentieel voor de verdere uitrol van duurzame laad-
en tankinfrastructuur om een dekkend netwerk te creëren langs het TEN-T netwerk in
de EU. Publieke en private investeringen in de uitrol van zware laadinfrastructuur
zijn van groot belang om de transitie naar emissievrij wegvervoer te versnellen. Dit
draagt bij aan het behalen van de klimaatdoelen voor de mobiliteitssector en investeringszekerheid
voor Nederlandse bedrijven, die zich bezighouden met de aanleg van laadinfrastructuur
of de productie van elektrische zware bedrijfsvoertuigen. De versnelde uitrol van
laadinfrastructuur moet gepaard gaan met mitigerende maatregelen om netcongestie te
bestrijden en schaarse netcapaciteit optimaal te benutten. Maatregelen als onderdeel
van het CEF die bijvoorbeeld de installatie van lokale elektriciteitsopslag ondersteunen,
kunnen een oplossing bieden voor netcongestie rond publieke en private laadinfrastructuur.
Ten tweede, in het voorstel ontbreekt een plan voor de voorspelbaarheid van financiering.
Dit punt geldt specifiek voor transport, vanwege de verschillende mate van sturing,
die de TEN-E verordening wel geeft en de TEN-T verordening niet. Specifiek betekent
dit dat de TEN-E verordening energiecategorieën en projecten specificeert waarvoor
CEF-financiering kan worden gebruikt. Voortbordurend op bovenstaand argument en het
vooruitschuiven van de besluiten over financieringsprioriteiten, vormt de onvoorspelbaarheid
van de financiering een grote uitdaging. Voor transport is het voorstel niet concreet
welke projecten aanspraak maken op financiering, zoals momenteel gespecificeerd in
de CEF-verordening 2021–2027. Op nationaal niveau worden meerjarige infrastructurele
planningen gemaakt, waarvoor meerjarige financieringszekerheid nodig is. Het kabinet
staat positief tegenover het inbouwen van een bepaalde mate van flexibiliteit om bij
te sturen, zoals in CEF 2021–2027 gebeurde met het uitbreken van de oorlog in Oekraïne.
Echter, het overlaten van de financiële planning aan (mogelijk) eenjarige werkprogramma’s
biedt te weinig voorspelbaarheid en bemoeilijkt daarmee de uitvoerbaarheid omdat het
niet aansluit op de meerjarige planning die uitvoerders hanteren. Partijen en project
promotors kunnen zich niet tijdig voorbereiden op de lange aanvraagprocedures, en
het is lastig te anticiperen voor welke thematiek en/of modaliteit geld beschikbaar
komt en wanneer gedurende de looptijd CEF 2028–2034. Ook potentiële wisselingen tussen
de prioriteiten van de werkprogramma’s dragen bij aan de onzekerheid. Het kabinet
zal zich daarom tijdens de onderhandelingen inzetten om meer voorspelbaarheid te verkrijgen
met betrekking tot de financiering.
Ten derde, het voorstel beperkt de invloed van lidstaten op de inhoud van de werkprogramma’s
doordat de uitwerking van de werkprogramma’s via uitvoeringshandelingen zal plaatsvinden
op basis van een raadplegingsprocedure. Het kabinet heeft vraagtekens bij deze aanpak.
In nauwe samenhang met het bovenstaande argument over voorspelbare financiering, maken
de lidstaten een meerjarige planning voor infrastructurele investeringen. Het CEF
kent een co-financieringssysteem, waarbij de CEF-financiering de nationale financiering
aanvult om een project te realiseren. Het afschalen van de rol van de lidstaten in
het opstellen van de uitwerking van de werkprogramma’s is onwenselijk omdat discrepanties
tussen de nationale plannen en werkprogramma’s kunnen ontstaan. Het kabinet zal een
betere afstemming van de afzonderlijke nationale planningen tussen buurlanden stimuleren.
Het kabinet zal zich inzetten om voldoende inspraak van de lidstaten te garanderen
in het CEF-werkprogramma door in de onderhandelingen in te zetten op vastleggen van
keuzes in de verordening, die nu door de Commissie worden doorgeschoven naar de werkprogramma’s.
Tegelijkertijd zal het kabinet in de onderhandelingen ook inzetten op het aanpassen
van de raadplegingsprocedure naar de onderzoeksprocedure. Met deze inzet poogt het
kabinet voldoende inspraak van de lidstaten te garanderen, in plaats van dat de Commissie
via een uitvoeringshandeling met een raadplegingsprocedure bepaalt hoe de werkprogramma’s
worden uitgewerkt. Het kabinet zal ook inzetten op het borgen van een sterke relatie
tussen het CEF-werkprogramma en de nog vast te stellen werkplannen van de TEN-T corridors.
Het kabinet staat positief tegenover de doelen van CEF op het gebied van energie,
waarmee invulling wordt gegeven aan de Nederlandse inzet en prioriteiten op gebied
van de energietransitie, duurzaamheid, weerbaarheid en versterking van het Europees
concurrentievermogen, waar ook de fysieke energie-infrastructuur deel van uitmaakt.
Het kabinet onderschrijft het belang van de uitbreiding en modernisering van het Europees
energienetwerk voor de integratie van de Europese interne energiemarkt en versnelling
van de verduurzaming van het Europees energiesysteem. Voor de realisatie van deze
ambitie is onder andere ook afstemming met de provincies essentieel.
Het kabinet acht de voorgestelde reikwijdte voor het energiedeel in het CEF passend.
Ook kunnen CEF-middelen onderhandelingen met andere landen over kostendeling voor
grensoverschrijdende energie-infrastructuurprojecten in zekere mate bevorderen. Het
kabinet is positief over de aansluiting van het CEF op de TEN-E-verordening wat betreft
de financiering van projecten die de status hebben van gemeenschappelijk Europees
belang of van wederzijds belang onder de TEN-E-verordening. Sinds de herziening van
de TEN-E verordening in 2022 is de financieringsbehoefte voor de energie projecten
aanzienlijk gegroeid, dit komt mede door de toevoeging van met name waterstof en elektrolyse
aan de TEN-E categorieën die in aanmerking kunnen komen voor CEF-financiering. Ten
aanzien van de selectie van grensoverschrijdende projecten op het gebied van hernieuwbare
energie is het kabinet positief over het voorstel uit artikel 11 waarin wordt voorzien
in een jaarlijkse selectie van grensoverschrijdende hernieuwbare energieprojecten
op basis van transparante criteria en procedures. Het kabinet waardeert de nadruk
op projecten die bijdragen aan kostenefficiëntie, systeemintegratie, innovatie en
leveringszekerheid op EU-niveau. Zoals boven genoemd wil het kabinet hoe dan ook meer
duidelijkheid over de inspraak van lidstaten bij de uitvoering van het CEF ten aanzien
van projecten op het gebied van hernieuwbare energie.
Ten slotte is het kabinet ook reëel over de mogelijkheden om aanvullende Europese
financiering aan projecten te verbinden. Ervaringen met het CEF in de afgelopen jaren
laten zien dat er voor een groot aantal projecten een beroep gedaan wordt op het CEF,
ook in de toekomst houdt het kabinet er daarom rekening mee dat niet elke aanvraag
zal worden gehonoreerd.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De verwachting is dat andere lidstaten positief staan tegenover de continuering van
het CEF. Dit signaal werd in de aanloop naar het voorstel unaniem afgegeven, en daar
is gehoor aan gegeven door de Commissie. Ook is de verwachting dat andere lidstaten
de doelen van het voorstel zullen onderschrijven. Echter, het is een realistische
inschatting dat andere lidstaten ook kritisch zullen kijken naar het gebrek aan concrete
coördinatie met andere fondsen en MFK-voorstellen, de onvoorspelbaarheid van financiering
voor het transportdeel, en het vooruitschuiven van het maken van keuzes naar de werkprogramma’s.
De positie van het Europees Parlement (EP) is nog niet bekend. Het voorstel wordt
naar verwachting behandeld in de Commissie Budget (BUDG) en de Commissie vervoer en
toerisme (TRAN). Het is nog niet duidelijk wie zijn aangesteld als rapporteurs.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op de artikelen 172, eerste paragraaf, en 194, tweede lid, van het VWEU.
Artikel 172, eerste paragraaf, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen te nemen
die bijdragen aan de totstandbrenging en ontwikkeling van trans-Europese netwerken
op het gebied van vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur. Deze maatregelen
kunnen inhouden het verlenen van steun aan door de lidstaten gesteunde projecten van
gemeenschappelijk belang. Artikel 194, tweede lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid
om de werking van de energiemarkt te waarborgen; de continuïteit van de energievoorziening
in de Unie te waarborgen; en energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling
van nieuwe en duurzame energie te stimuleren.
Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen. Zowel op het terrein van trans-Europese
netwerken als op het terrein van energie is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen
de EU en de lidstaten op grond van artikel 4, tweede lid, onder h en i, VWEU.
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op
centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit
is positief. Het doel van het voorstel is het co-financieren van het bouwen, ontwikkelen,
beveiligen, moderniseren en voltooien van de trans-Europese netwerken voor transport
en energie, respectievelijk vastgelegd in Verordening (EU) 2024/1679 en Verordening
(EU) 2022/869. De verplichtingen die volgen uit deze verordeningen hebben vaak een
grensoverschrijdend en complex karakter. Om deze reden kan financiering voor projecten
om te voldoen aan de verplichtingen onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal
of lokaal niveau worden verwezenlijkt en is een EU-aanpak nodig. Bovendien is het
kosten-efficiënt om op zoek te gaan naar de synergiën tussen de sectoren. Een centraal
beheerd CEF is essentieel om de grensoverschrijdende projecten te stimuleren en zicht
te houden op een evenredige verdeling van middelen tussen de lidstaten om de uitrol
van de trans-Europese netwerk overal mogelijk te maken. Hiermee wordt de realisatie
van de trans-Europese netwerken haalbaarder in de hele EU en daarom is optreden op
het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
doel van het voorstel is het co-financieren van het bouwen, ontwikkelen, beveiligen,
moderniseren en voltooien van de trans-Europese netwerken voor transport en energie,
respectievelijk vastgelegd in Verordening (EU) 2024/1679 en Verordening (EU) 2022/869.
Het kabinet vindt het CEF-programma een geschikt instrument om het doel te bereiken,
omdat Europese financiering nodig is om voornamelijk de grensoverschrijdende component
van een Europees netwerk te financieren. De lidstaten zijn het unaniem eens over de
toegevoegde waarde van het CEF als centraal beheerd instrument om een trans-Europees
netwerk te realiseren. Het instrument gaat niet verder dan noodzakelijk, en een minder
ingrijpend instrument is niet realistisch om de verplichtingen uit de verordeningen
van de trans-Europese netwerken te behalen.8
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over de toekomst van het CEF zijn wat betreft de financiële aspecten,
integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–20234. Nederland hecht
eraan dat besprekingen over het CEF niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming
betreffende de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet van Nederland
bij het CEF moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende Nederlandse inzet in de
MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd
en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend
de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of medeoverheden
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten
aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie
van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in
de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. Eventuele budgettaire gevolgen
voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op
de EU-afdrachten die volgen uit de MFK onderhandelingen dienen gedekt te worden op
de Rijksbegroting.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Er zullen naar verwachting positieve gevolgen zijn voor de regeldruk voor het bedrijfsleven
en de burgers. Het voorstel stelt voor een versimpeling door te voeren, welke nog
wel nader uitgewerkt moet worden. Hierdoor kan het aanvraagproces voor het indienen
van projecten mogelijk eenvoudiger worden, wat een positieve impact heeft op het bedrijfsleven
en burgers.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De concurrentiekracht van de EU en Nederland wordt versterkt door dit instrument.
De trans-Europese netwerken hebben als doel sneller en efficiënter vervoer van personen
en goederen en het voorzien in een stabiele en duurzame energielevering. Door de expliciete
nadruk op het zoeken van synergiën tussen de twee sectoren kunnen kosten worden bespaard
en dubbel werk worden voorkomen.
Het voorstel heeft beperkte invloed op de geopolitieke positie van de EU en Nederland.
Wel versterkt het voorstel de banden met de derde landen die aangesloten zijn op de
trans-Europese netwerken.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Niet van toepassing.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel bevat een bevoegdheid voor de Commissie om gedelegeerde handelingen vast
te stellen (artikel 11 lid 4 en artikel 13). Artikel 11 lid 4 verplicht de Commissie
om de verordening aan te vullen met de selectiecriteria en -procedure voor grensoverschrijdende
projecten op gebied van hernieuwbare energie. Artikel 13 geeft de Commissie de bevoegdheid
om overeenkomstig artikel 15 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlage
bij de verordening te wijzigen (de indicatieve lijst van projecten van gemeenschappelijk
belang met een grensoverschrijdend karakter). Het kabinet merkt op dat de verwijzing
naar artikel 15 onjuist is; dit moet artikel 14 zijn. Toekenning van deze bevoegdheid
aan de Commissie is mogelijk omdat het niet-essentiële onderdelen van het voorstel
betreft. Toekenning van de delegatiebevoegdheden is ook wenselijk omdat daarmee voorzien
kan worden in de benodigde flexibiliteit voor het aanpassen van de lijst van projecten.
Het kabinet zet wel in op een bespreking van de bijlage tijdens de onderhandelingen,
zoals toegelicht in 3b.
Het kabinet acht deze gedelegeerde bevoegdheid voldoende afgebakend. Artikel 14 bakent
de gedelegeerde bevoegdheid procedureel af overeenkomstig de afspraken uit het Interinstitutioneel
Akkoord Beter Wetgeven (IIA) tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese
Unie en de Europese Commissie. De gedelegeerde bevoegdheid geldt tot 31 december 2034.
Omdat dit de datum is waarop dit CEF-programma afloopt, hoeft het voorstel niet te
voorzien in een verlenging van de bevoegdheidsdelegatie. De Commissie moet bij het
voorbereiden van gedelegeerde handelingen door elke lidstaat aangewezen deskundigen
raadplegen, en het Europees Parlement en de Raad hebben een recht van bezwaar.
Het voorstel bevat twee grondslagen voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen
(artikel 12 lid 3 en artikel 16). Artikel 12 lid 3 verplicht de Commissie om uitvoeringshandelingen
vast te stellen over de werkprogramma’s van CEF. Toekenning van deze uitvoeringsbevoegdheid
aan de Commissie is niet mogelijk omdat het essentiële onderdelen van het voorstel
betreft. De inhoud van de werkprogramma’s is in het huidige voorstel niet voldoende
ingekaderd zoals toegelicht in 3b). De toekenning van deze bevoegdheden is volgens
het kabinet echter wel wenselijk, omdat daarmee voorzien wordt in de benodigde snelheid
om de werkprogramma’s vast te stellen. Het kabinet zet in op het opnemen van essentiële
onderdelen in de tekst van de verordening, waarna toekenning van deze bevoegdheden
wel mogelijk wordt. De keuze voor uitvoering in plaats van delegatie ligt hier voor
de hand, omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden.
De uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure
als bedoeld in artikel 4 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is
volgens het kabinet niet op zijn plaats omdat de onderzoeksprocedure de aangewezen
procedure is als het gaat om programma’s met een aanzienlijke implicatie, op basis
artikel 2, lid 2, sub b, onder i) van Verordening (EU) 182/2011. De voorgestelde CEF-verordening
is een MFK-programma als aanvulling op de nationale begroting om infrastructurele
projecten te co-financieren en daarom zou de onderzoeksprocedure in plaats van de
raadplegingsprocedure van toepassing moeten zijn. De Commissie licht in het voorstel
niet toe waarom de raadplegingsprocedure wordt voorgesteld in plaats van de onderzoeksprocedure.
Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen inzetten op het aanwijzen van de onderzoeksprocedure.
Daarnaast voorziet het voorstel in artikel 16 in een wijziging van de TEN-T verordening
op basis waarvan de Commissie een uitvoeringshandeling kan vaststellen waarin zij
de infrastructurele vereisten van bepaalde infrastructuur (dual use) specificeert. Onder de CEF-verordening 2021–2027 beschikt de Commissie al over deze
bevoegdheid. Het toekennen van deze uitvoeringsbevoegdheid onder de TEN-T verordening
is mogelijk, omdat het geen essentiële onderdelen van de TEN-T verordening betreft.
De toekenning van deze bevoegdheid is ook wenselijk, omdat hiermee niet de gewone
wetgevingsprocedure hoeft te worden belast. Bovendien kan het kabinet zich vinden
in de onderbouwing dat deze bevoegdheid meer op zijn plaats is in de TEN-T verordening
dan in de CEF-verordening. Net als de bestaande grondslag voor de uitvoeringsbevoegdheid
in de huidige CEF-verordening (artikel 12 lid 2 van de CEF-verordening) wordt de uitvoeringshandeling
vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening
182/2011. Toepassing van deze procedure is volgens het kabinet op zijn plaats, omdat
het gaat om uitvoeringshandelingen van algemene strekking.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De voorgestelde datum van inwerkingtreding is de twintigste dag na die van de bekendmaking
ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening wordt van toepassing
op 1 januari 2028.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel zal worden gemonitord via het performance framework voor het volgende MFK. Dat voorziet in een uitvoeringsrapport tijdens de uitvoeringsfase
van het voorstel, net als een terugblikkende evaluatie die zal worden uitgevoerd overeenkomstig
artikel 34, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2024/2509. Voor de begrotingsgarantie
en financiële instrumenten zal een vereenvoudigde toepassing van het performance framework worden gebruikt. De inzet van marktgestuurde instrumenten vereist vereenvoudigingsinspanningen
om private investeringen aan te trekken voor de ondersteuning van EU-beleidsgebieden.
De evaluatie van het programma zal worden uitgevoerd in overeenstemming met de richtsnoeren
van de Commissie voor betere regelgeving en zal gebaseerd zijn op indicatoren die
relevant zijn voor de doelstellingen van het programma. Het kabinet vindt deze evaluaties
wenselijk en kan hier zodoende mee instemmen.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het samenvoegen van verschillende bestaande programma’s onder één raamwerk in het
voorstel zal naar verwachting bijdragen aan het verlagen van administratieve lasten
voor uitvoerders en begunstigden. Door de nieuwe fondsenstructuur wordt er een verschuiving
van de verdeling van beleidsdossiers en de uitvoering daarvan verwacht. Projecten
die nodig zijn voor het realiseren van het TEN-T netwerk, die eerder alleen gefinancierd
werden door het CEF, zullen nu ook onder andere MFK-voorstellen vallen (het ECF en
NRPP). Ook is voorgesteld om een toenemend aandeel van de middelen via lump sums en unit contributions te verdelen. Dit versimpelt de financiële onderbouwing van projecten voor projectontwikkelaars
en het beoordelen daarvan door CINEA. Een complicerende factor is de onvoorspelbaarheid
van financiering. Dit kan een vertragend element zijn om tijdig (markt)partijen te
informeren over de aanstaande calls. De precieze implicaties voor de uitvoering blijven echter onduidelijk tot de verordening
van kracht is waardoor het nog niet mogelijk om een nadere inschatting te maken. Het
staat daarentegen vast dat de uitvoering gebaat is bij stabiele en voorspelbare financiering.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden anders dan de genoemde consequenties voor
derde landen in het algemeen, zoals aangegeven onder onderdeel 5d.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken