Brief regering : Fiche: Voorstel Verordening en Besluit Horizon Europa– het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie voor de periode 2028–2034
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4154
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 21 fiches die werden opgesteld
                  door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
               
Daarbij geldt dat fiches 1 t/m 17 in samenhang dienen te worden gelezen met de kabinetsappreciatie
                  van de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het eigenmiddelenbesluit
                  (EMB). Deze kwam uw Kamer separaat toe.
               
Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader.
Fiche: [MFK] Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen.
Fiche: [MFK] Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening.
Fiche: [MFK] Voorwaarden voor steun voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Ocean
                     Pact, het maritieme en aquacultuur beleid.
                  
Fiche: [MFK] Voorstel nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2027.
Fiche: [MFK] Verordening EFRO met inbegrip van Interreg en het Cohesiefonds.
Fiche: [MFK] EU-steun voor asiel, migratie en integratie.
Fiche: [MFK] EU-steun voor het Schengengebied, geïntegreerd grensbeheer en visumbeleid.
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid.
Fiche: [MFK] Verordening tot instelling van het Europees Sociaal Fonds.
Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds.
Fiche: [MFK] Voorstel Verordening en Besluit Horizon Europa – het Europese kaderprogramma
                     voor onderzoek en innovatie.
                  
Fiche: [MFK] Connecting Europe Facility.
Fiche: [MFK] Verordening Uniemechanisme en financiering paraatheid en respons noodsituaties
                     gezondheid.
                  
Fiche: [MFK] Voorstel Commissie programma AgoraEU.
Fiche: [MFK] Verordening Erasmus+ programma.
Fiche: [MFK] Voorstel verordening voor de oprichting van Global Europe.
Fiche: Chemie Actieplan.
Fiche: ECHA-verordening.
Fiche: EU Voorradenstrategie.
Fiche: EU-strategie borgen beschikbaarheid medische tegenmaatregelen ter versterking
                     crisisparaatheid en gezondheidsbeveiliging.
                  
De Minister van Buitenlandse Zaken,
                  D.M. van Weel
Fiche: Voorstel Verordening en Besluit Horizon Europa – het Europese kaderprogramma
                  voor onderzoek en innovatie voor de periode 2028–2034
               
1. Algemene gegevens
               
a) Titels voorstellen
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL establishing
                        Horizon Europe, the Framework Programme for Research and Innovation, for the period
                        2028–2034 laying down its rules for participation and dissemination, and repealing
                        Regulation (EU) 2021/695
                     
Proposal for a COUNCIL DECISION on establishing the Specific Programme implementing
                        Horizon Europe – the Framework Programme for Research and Innovation for the period
                        2028–2034, laying down the rules for participation and dissemination under that Programme,
                        and repealing Decision (EU) 2021/764
                     
Vanwege de samenhang tussen deze voorstellen worden ze in één BNC-fiche behandeld,
                        en samen aangeduid als «het voorstel».
                     
In dit fiche wordt het kaderprogramma aangeduid met de Engelse titel, Horizon Europe.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
16 juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM (2025) 543
COM (2025) 544
d) EUR-Lex
EUR-Lex – COM:2025:543:FIN – EN – EUR-Lex
EUR-Lex – 52025PC0544 – EN – EUR-Lex
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SEC(2025)555
SWD(2025) 555-556
f) Behandelingstraject (Europese) Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
                        en het Ministerie van Economische Zaken
                     
h) Rechtsbasis
Het voorstel voor de verordening is gebaseerd op artikel 173, lid 3; artikel 182,
                        lid 1; artikel 183 en artikel 188, tweede alinea; alsook op artikel 322, lid 1, punt
                        a van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het voorstel
                        voor het specifieke programma is gebaseerd op artikel 182, lid 4 van het verdrag.
                     
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
               
a) Inhoud voorstel
Op 16 juli jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) als onderdeel
                  van het pakket voor een nieuw Meerjarig Financieel Kader (MFK) een voorstel voor het
                  tiende Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (O&I) voor de periode 2028–2034,
                  genaamd Horizon Europe. Het voorstel positioneert O&I in het hart van de Europese
                  beleids- en investeringsstrategie. Het programma, met een voorzien budget van 175
                  miljard euro, beoogt vereenvoudiging, strategische focus en snellere uitvoering te
                  combineren met ondersteuning voor de hele O&I-keten – van fundamenteel onderzoek tot
                  marktintroductie van innovaties.
               
Door O&I centraal te stellen in het economisch en investeringsbeleid van de EU, beoogt
                  het programma het concurrentievermogen, de duurzaamheid, veiligheid en weerbaarheid
                  van de Unie te versterken. In de context van mondiale uitdagingen zoals klimaatverandering,
                  biodiversiteitsverlies, volksgezondheid, geopolitieke spanningen, technologische transformaties
                  en demografische ontwikkelingen, acht de Commissie structurele investeringen in O&I
                  onmisbaar.
               
Het programma beoogt onder meer de wetenschappelijke vrijheid en openheid te bevorderen,
                  Europa’s kennisbasis te versterken met duidelijke Europese meerwaarde, onderzoekscarrières
                  aantrekkelijker te maken en talent uit Europa en daarbuiten aan te trekken en te behouden,
                  publieke en private investeringen te mobiliseren over de hele innovatieketen – van
                  fundamenteel onderzoek tot marktintroductie, samenhang en complementariteit tussen
                  EU-financiering en nationale investeringen te verbeteren, de inzet van EU-middelen
                  te richten op strategische domeinen zoals de interne markt, digitalisering, groene
                  transitie, veiligheid, sociale cohesie en weerbaarheid en de toegang tot financiering
                  te vereenvoudigen via snellere, gebruiksvriendelijke en geharmoniseerde procedures.
               
In overeenstemming met de aanbevelingen uit het Draghi-rapport1 zal het programma zich richten op strategische prioriteiten, met behoud van ruimte
                  voor bottom-up onderzoek, publiek-private samenwerking versterken in een vereenvoudigd landschap,
                  meer ondersteuning bieden aan baanbrekende en disruptieve innovaties en de toegankelijkheid
                  voor begunstigden vergroten.
               
Er wordt een nauwe koppeling voorzien met het Europees Concurrentievermogenfonds (hierna:
                  ECF), om een doorstroming te garanderen van fundamenteel onderzoek naar toegepaste
                  innovatie, startups en scale-ups en, waar relevant, industriebeleid. Er komt één gemeenschappelijke
                  set regels (single rulebook) voor beide instrumenten.
               
Het voorstel omvat de mogelijkheid tot ondersteuning van projecten met dual-use toepassingen (zowel een civiele als een militaire toepassing). Niet-EU-landen behouden
                  de mogelijkheid zich te associëren aan het kaderprogramma. Het programma zorgt waar
                  nodig voor een multidisciplinaire aanpak en integreert sociale en geesteswetenschappen
                  (SGW) in alle onderdelen, inclusief specifieke oproepen voor SGW-gerelateerde onderwerpen.
                  Het programma levert een belangrijke bijdrage aan het verhogen van publieke en private
                  investeringen in O&I in de lidstaten, en het bereiken van de doelstelling om minimaal
                  3% van het bruto binnenlands product (bbp) van de EU aan O&I te besteden.
               
Het programma bestaat uit vier pijlers; I) Excellente Wetenschape, II) Concurrentievermogen en Maatschappij, III) Innovatie en IV) Europese onderzoeksruimte
De eerste pijler, genaamd «Excellente Wetenschap», heeft als doel de wetenschappelijke
                  basis van de EU te versterken, toptalent aan te trekken en excellent onderzoek in
                  Europa te bevorderen. Het bevat de onderdelen Europese Onderzoeksraad (European Research Council; hierna: ERC), Marie Sklodowska-Curie Actions (hierna: MSCA) en Science for EU Policies via ondersteuning van het Joint Research Centre (hierna: JRC). Indicatief budget voor deze pijler is 44 miljard euro.
               
De tweede pijler, genaamd «Concurrentievermogen en Maatschappij», heeft als doel samenwerkingsgerichte
                  O&I (collaborative research) te ondersteunen op gebieden met een grote maatschappelijke impact. De thematische
                  prioritering van het onderdeel Concurrentievermogen van pijler II komt overeen met
                  het ECF. In de werkprogramma’s van het ECF2 wordt richting gegeven aan het samenwerkingsgerichte O&I binnen het onderdeel Concurrentievermogen.
               
Het onderdeel Maatschappij ondersteunt activiteiten die mondiale maatschappelijke
                  uitdagingen aanpakken, zoals het versterken van democratische waarden, bestrijden
                  van desinformatie, bevorderen van inclusie en groei en het behandelen van demografische
                  en intergenerationele vraagstukken, inclusief migratie en integratie. Daarnaast draagt
                  het onderdeel Maatschappij tot en met 2030 bij aan het behalen van de doelen van de
                  EU-missies zoals geïdentificeerd onder het huidige Horizon Europe-programma. Het onderdeel
                  Maatschappij ondersteunt tevens het O&I-gedeelte van de New European Bauhaus voorziening m.b.t. de leefomgeving. Indicatief budget voor deze pijler betreft 75,9
                  miljard euro, waarvan 68,3 miljard euro voor het onderdeel concurrentievermogen en
                  7,6 miljard euro voor het onderdeel Maatschappij.
               
De derde pijler, genaamd «Innovatie», heeft als doel innovatie in Europa te ondersteunen,
                  met een focus op het bevorderen van de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten
                  en businessmodellen. Het bestaat uit de European Innovation Council (hierna: EIC) en innovatieve ecosystemen. De EIC zal worden uitgebreid om gefaseerd
                  financiering te bieden voor hoogrisico- en disruptieve projecten en zal een sterke
                  focus introduceren op startups in de defensie- en dual-use sector. Indicatief budget voor deze pijler betreft 38,8 miljard euro.
               
De vierde pijler, «Europese Onderzoeksruimte», heeft als doel de ontwikkeling van
                  de Europese Onderzoeksruimte (hierna: ERA) te ondersteunen, met focus op het bevorderen
                  van excellentie, inclusiviteit en impact. Het bevat de onderdelen ERA-policies, Research and Technology Infrastructures en Widening Participation and Spreading Excellence. De Commissie stelt een nieuwe aanpak voor in het onderdeel gericht op het verbreden
                  van de deelname over de hele ERA. Widening landen worden voortaan ingedeeld in twee categorieën: widening landen en transitielanden. De bijdrage voor de eerste categorie wordt meer voorwaardelijk
                  aan nationale investeringen in O&I. Indicatief budget voor deze pijler betreft 16,3
                  miljard euro, waarvan 5,3 miljard voor het onderdeel Widening Participation.
               
b) Impact assessment Commissie
Het impact assessment voor Horizon Europe is onderdeel van het impact assessment voor
                  het ECF. Het is gericht op het al dan niet samenvoegen van bestaande programma’s in
                  één concurrentievermogenfonds. Dit heeft ertoe geleid dat er twee voorstellen zijn
                  opgesteld, één voor het ECF en één voor een eigenstandig kaderprogramma voor O&I,
                  om de integriteit van O&I en de voorwaarden uit artikel 182 van de VWEU te waarborgen.
                  Het impact assessment van de Commissie gaat inhoudelijk niet in op de samenhang tussen
                  Horizon Europe en het ECF en op het toepassen van dual-use en defensiegerelateerde O&I onder Horizon Europe.
               
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
               
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 20251 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK en
                  de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie voor
                  het volgend MFK3 is de basis voor de Nederlandse onderhandelingspositie en leidend t.o.v. de BNC-fiches
                  over de onderliggende MFK-voorstellen. De overkoepelende Nederlandse inzet richt zich
                  op een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK waarbij de focus gelegd
                  dient te worden op strategische prioriteiten. In het licht van huidige geopolitieke
                  spanningen is een financieel weerbaar Europa van groot belang voor onze veiligheid
                  en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe MFK en het eigenmiddelenbesluit komen
                  bovendien in een tijd waarin veel lidstaten te maken hebben met budgettaire uitdagingen
                  door hoge schulden en oplopende tekorten. Door de grote toekomstige uitdagingen en
                  budgettaire situatie van lidstaten is het kabinet van mening dat de EU in het MFK
                  scherp moet herprioriteren en kritisch moet kijken naar de besteding van Europese
                  publieke middelen.
               
Middelen op de EU-begroting dienen besteed te worden waar de meeste EU-toegevoegde
                  waarde zit. De belangrijkste inhoudelijke prioriteiten voor het MFK zijn het versterken
                  van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt en inzet op onderzoek
                  en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid, en veiligheid en
                  defensie.
               
Zoals het rapport van Draghi duidelijk heeft gemaakt, is de versterking van het Europees
                  concurrentievermogen essentieel voor de toekomst van de EU. Draghi benadrukt het belang
                  van het huidige Horizon Europe (2021–2027) en de opvolger ervan voor het stimuleren
                  van innovatie en concurrentievermogen in Europa. Het kabinet onderschrijft in reactie
                  op dit rapport4 dat O&I de katalysatoren zijn voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van
                  belang om in te zetten op het volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel
                  onderzoek tot toegepast onderzoek, ontwikkeling en innovatie en meer aandacht voor
                  valorisatie. Investeringen in O&I zijn een randvoorwaarde voor het oplossen van maatschappelijke
                  uitdagingen, het versterken van het concurrentievermogen en de weerbaarheid van Nederland
                  en de EU.
               
Een eigenstandig EU-kaderprogramma voor O&I met toegewijd budget is daarom belangrijk
                  voor zowel Europa als voor Nederland. Nederlandse universiteiten, hogescholen, onderzoeksinstellingen,
                  overheden en bedrijven doen zeer succesvol mee in het huidige kaderprogramma, Horizon
                  Europe.5 Het kaderprogramma stelt het Nederlandse kennisveld en het innovatieve bedrijfsleven
                  in staat om mee te doen met de internationale top. Het programma stimuleert zowel
                  publieke als private investeringen in O&I in Nederland en ondersteunt zo de doelstelling
                  om minstens 3% van het bbp te besteden aan onderzoek en ontwikkeling. Het belang van
                  het faciliteren van de aansluiting bij Europese O&I-initiatieven heeft het kabinet
                  recent benadrukt in de Kamerbrief over 3%-R&D-actieplan.6
Het kabinet zet zich al lange tijd in voor een sterk, op excellentie en impact gebaseerd
                  kaderprogramma. Alleen inzet op O&I dat excellent is, is zinvol. In het vision paper over het tiende kaderprogramma onderschrijft het kabinet de noodzaak van voortzetting
                  van het succes van Horizon Europe.7 Het kaderprogramma dient op een samenhangende en integrale wijze het hele spectrum
                  van O&I te ondersteunen: van fundamenteel onderzoek tot innovatie, commercialisatie
                  en maatschappelijke impact, en van nieuwsgierigheid-gedreven tot thematisch gestuurd
                  O&I. Het is belangrijk om de impact te versterken door meer strategische keuzes te
                  maken binnen de thematisch georiënteerde onderdelen van het kaderprogramma voor strategische
                  onderzoeksgebieden en technologieën. Belangrijke uitgangspunten zijn daarom dat de
                  beste projectvoorstellen worden geselecteerd door middel van open competitie, op basis
                  van excellentie en impact, en dat open en veilige internationale samenwerking mogelijk
                  wordt gemaakt. Op deze wijze kunnen O&I-ecosystemen op strategische thema’s binnen
                  Europa floreren en groeien.
               
Het kabinet stimuleert op dit moment Nederlandse deelname aan Horizon Europe (2021–2027)
                  door ondersteuning van indieners via een National Contact Point (NCP), belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Daarnaast komt
                  de subsidieregeling matching Horizon Europe8 publiek-gefinancierde deelnemers tegemoet in de eigen bijdrage (matchingsdruk) die
                  samenhangt met hun deelname aan het huidige kaderprogramma. Tenslotte investeert het
                  kabinet onder het huidige kaderprogramma, via via de Nederlandse Organisatie voor
                  Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en diverse regelingen, in de Horizon Europe-partnerschappen
                  zodat op strategische thema’s meerjarig kan worden samengewerkt met internationale
                  partners en de Commissie.
               
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Concurrentievermogen, waaronder O&I, is één van de prioriteiten van het nieuwe MFK
                  en dient als zodanig sterk verankerd te zijn. Nederland beoordeelt het voorstel op
                  hoofdlijnen positief. Het voorstel is grotendeels in lijn met het Nederlandse vision paper: een eigenstandig, coherent en ambitieus kaderprogramma, dat via de principes van
                  excellentie en impact de hele kennisketen ondersteunt. Het kabinet is verheugd dat
                  het voorstel voor het nieuwe kaderprogramma voortbouwt op veertig jaar ervaring met
                  kaderprogramma’s en specifiek de pijlerstructuur uit het huidige Horizon Europe-kaderprogramma
                  (2021–2027) grotendeels voortzet. Ook is het kabinet zeer positief over de aangekondigde
                  versterking van de ERC en de EIC.9 Het kabinet onderschrijft de beoogde verhoudingen van het voorstel voor het versterken
                  van het fundament van O&I.10 Beiden zijn essentieel voor de kennisketen. Het voorstel sluit goed aan bij de adviezen
                  van Draghi, die onderstrepen dat O&I katalysatoren zijn voor productiviteit, welvaart
                  en veiligheid,11 en bij het Nederlandse vision paper. Een breed scala aan grote uitdagingen op het terrein van o.a. (cyber)veiligheid,
                  effecten van klimaatverandering, landbouw, gezondheid en transport dienen in de gezamenlijke
                  Europese context opgepakt te worden. Door de verbinding tussen het ECF en Horizon
                  Europe kunnen de O&I-activiteiten met betrekking tot fundamenteel onderzoek, samenwerkingsgericht
                  onderzoek en de ondersteuning van hoogtechnologische startups aansluiting vinden bij
                  het ECF-beleid.
               
In algemene zin merkt het kabinet op dat het voorstel voornamelijk de hoofdlijnen
                  voor het programma schetst, waardoor de uitwerking via werkprogramma’s een bepalendere
                  rol krijgt (o.a. geplaatst onder het ECF). Hier is het kabinet kritisch op omdat dit
                  kan leiden tot te veel sturing vanuit de Commissie of te weinig sturing en aansluiting
                  op O&I-beleid vanuit lidstaten. Betrokkenheid van lidstaten borgt een effectieve en
                  samenhangende Europese inzet. Het kabinet stuurt aan op een governance-structuur en programmering die de gezamenlijke verantwoordelijkheid tussen lidstaten
                  en de Commissie reflecteert en de O&I belangen prioriteert. Ook acht het kabinet het
                  van belang dat veldpartijen, zoals universiteiten, hogescholen, kennisinstellingen,
                  mkb en industrie een rol hebben in het vormgeven van de werkprogramma’s. Het betrekken
                  van verschillende perspectieven en actoren kan complex zijn, maar faciliteert het
                  maken van strategische keuzes vanuit een breder perspectief. Het kabinet zet in algemene
                  zin in op een helder onderscheid en complementariteit tussen O&I-activiteiten binnen
                  Horizon Europe en activiteiten die uitvoering geven aan industriebeleid binnen het
                  ECF. Tevens vraagt het kabinet aandacht voor de belangrijke bijdrage van O&I aan maatschappelijke
                  opgaven en transities. Regelgeving die betrekking heeft op Horizon Europe dient daarbij
                  voldoende toegesneden te zijn op het ondersteunen van O&I en de juiste balans tussen
                  openheid en veiligheid te borgen, ook met het oog op toepassing van dual-use- en defensie-O&I. Het is belangrijk dat bovenstaande concreter wordt uitgewerkt om
                  uitvoerbaarheid van het programma te borgen.
               
Het kabinet is tevreden dat excellentie en impact expliciet worden benoemd als selectiecriteria.
                  Deze criteria kunnen sterker worden benadrukt als overkoepelende uitgangspunten, in
                  het bijzonder ook voor die onderdelen van Horizon Europe die via het ECF worden vormgegeven.
                  Open competitie is essentieel om excellentie te bevorderen en dient over het gehele
                  kaderprogramma plaats te vinden.
               
Het kabinet verwelkomt de sterke inzet van de Commissie op vereenvoudiging binnen
                  Horizon Europe om administratieve lasten en complexiteit te verminderen, en zo snelheid
                  en flexibiliteit voor begunstigden te vergroten. Het kaderprogramma wordt onder meer
                  vereenvoudigd door het werkprogramma korter en minder directief te maken, het aantal
                  onderwerpen te verminderen en open thema’s in te voeren die meer keuzevrijheid aan
                  aanvragers geven. Ook de toepassing van lumpsumfinanciering en andere vereenvoudigde
                  kostopties wordt uitgebreid. De maximale tijd om een subsidie toe te kennen wordt
                  teruggebracht van acht tot zeven maanden. Hierbij wordt een stap gemaakt om versnelling
                  aan te brengen waarbij excellentie in de evaluatieprocedure geborgd blijft. Het kabinet
                  is tegen het voorstel om bijdragen voor personele inzet niet meer te baseren op daadwerkelijke
                  salariskosten, maar op één standaardtarief voor personeel. De ervaring met het huidige
                  programma, waarin beide opties mogelijk zijn, leert dat één standaardtarief voor personeel
                  voor Nederlandse deelnemers financieel zeer negatief uitvalt door de relatief hoge
                  salariskosten in ons land.
               
De gemeenschappelijke set spelregels van het ECF zal van toepassing zijn op Horizon
                     Europe, maar bevat weinig detailinformatie. Het is daardoor onduidelijk in hoeverre
                     deze gemeenschappelijke set spelregels ook goed toegesneden is op O&I-financiering,
                     bijvoorbeeld voor de mate van risico’s die nodig zijn. Het kabinet zet zich ervoor
                     in dat regelgeving van het ECF voldoende toegesneden dient te zijn op het ondersteunen
                     van O&I in Horizon Europe en hierbij de juiste balans te vinden tussen openheid en
                     veiligheid, zeker met het oog op het toestaan van dual-use-onderzoek. Het kabinet pleit voor het gelijktrekken van eigendomscontroleprocedures
                     tussen Horizon en het ECF voor de calls die dit vereisen, met een grote rol voor de
                     Commissie maar met behoud van adequate betrokkenheid van lidstaten.
                  
Het voorstel benoemt onder meer dat het potentieel voor innovatieve aanbesteding wordt
                     onderbenut. Dit is een belemmering voor de interne markt en daarmee voor het onderling
                     verbinden van O&I-ecosystemen. Het is daarom van belang dat, zoals voorgesteld, inkoop
                     van innovatieve oplossingen onderdeel blijft van het instrumentarium en gericht worden
                     ingezet.
                  
Het kabinet verwelkomt dat open science het uitgangspunt blijft in het kaderprogramma, met een nog striktere nadruk op FAIR
                  principes,12 onder het adagium «open waar mogelijk, gesloten waar nodig». Het kabinet mist specifieke
                  voorstellen om de benodigde disseminatie van resultaten uit O&I-projecten vorm te
                  geven.
               
Het kabinet steunt de voortzetting van de mogelijkheden voor samenwerking met niet
                  EU-landen in het kaderprogramma, met associatie als meest nauwe vorm. Open en strategische
                  samenwerking met niet-EU-lidstaten, gebaseerd op excellentie, impact, gedeelde waarden,
                  respect voor rechtsstaatprincipes en de wederkerigheid van mensenrechten, is essentieel
                  voor de wereldwijde impact van Europees O&I. Door in mondiale samenwerking Europese
                  waarden uit te dragen, zoals open wetenschap, academische vrijheid, gendergelijkheid
                  en wetenschappelijke integriteit, kan het kaderprogramma Europa’s aantrekkingskracht
                  en wereldwijde positie versterken. Het kabinet merkt op dat de Commissie hierbij in
                  algemene zin aandacht heeft voor de balans tussen de risico’s en voordelen in de samenwerking
                  met andere landen. Het kabinet volgt de afweging dat er bij de EIC-activiteiten gericht
                  op defensie wordt aangesloten bij de associatievoorwaarden van het defensieonderdeel
                  in het ECF. Het kabinet stelt echter vast dat het voorstel nog te weinig duidelijkheid
                  verschaft over veilige internationale samenwerking op strategische gevoelige thema’s
                  zoals dual-use O&I. Ook ontbreken volgens het kabinet afdoende waarborgen die voorzien in mogelijkheden
                  om samenwerkingen met niet-EU landen tussentijds te herzien, indien daar aanleiding
                  toe is.
               
Het kabinet mist een duidelijke verwijzing in het voorstel naar de randvoorwaarden
                  die nodig zijn om veilig samen te werken. Voor Nederland is het belangrijk dat kennisveiligheidsmaatregelen,
                  waar relevant en noodzakelijk, worden benoemd als een voorwaarde voor deelname aan
                  Horizon Europe en worden verankerd in de gemeenschappelijke set spelregels van het
                  ECF. Het kabinet zet zich actief in voor het bevorderen van een gelijk speelveld op
                  het gebied van kennisveiligheidsbeleid in de EU om te voorkomen dat potentiële risicovolle
                  samenwerkingen gefaciliteerd worden binnen het kaderprogramma en te borgen dat Nederland
                  een aantrekkelijke plek blijft voor internationaal talent en wetenschappelijke mondiale
                  samenwerking.
               
Het kabinet verwelkomt de intentie om in Horizon Europe dual-use O&I toe te staan om het potentieel aan synergie tussen civiele en defensiegerelateerde
                  O&I beter te benutten. Aangezien het voorstel onvoldoende duidelijkheid schept over
                  de nadere uitwerking benadrukt het kabinet met het oog hierop de noodzaak voor heldere
                  regelgeving, opgesteld in samenspraak met lidstaten, waarin duidelijke deelnamevoorwaarden,
                  evaluatie- en geschiktheidscriteria, verantwoordelijkheidsafspraken, implementatiemodaliteiten
                  en monitoringsmechanismen staan beschreven. Als aandachtspunten hierbij benadrukt
                  het kabinet onder andere het belang van openheid en tussentijdse bijsturingsmogelijkheden
                  voor samenwerkingsmogelijkheden met niet-EU landen, het waarborgen van de toegankelijkheid
                  voor civiele partijen, proportionele veiligheidseisen, het inbedden van ethische kaders
                  en de toepassing van open science.
               
Als overkoepelend uitgangspunt hecht het kabinet eraan dat het zwaartepunt van de
                  beschikbare middelen en de programmering van het kaderprogramma bij civiele toepassingen
                  ligt, gezien de op defensie toegespitste O&I-mogelijkheden in het ECF. De samenhang
                  met dit onderdeel in het ECF is op dit moment nog onvoldoende duidelijk en verdient
                  wat het kabinet betreft nadere duiding. Het kabinet zet in op het faciliteren van
                  goede mogelijkheden voor synergie tussen civiele en dual-use O&I-activiteiten in Horizon met op defensie gerichte O&I-activiteiten in het ECF,
                  ook om duplicatie te voorkomen.
               
Het kabinet ziet dat de toenemende focus op dual-use in de Europese context ook nationale inzet vereist. Om het huidige succes van Nederlandse
                  kennisinstellingen en bedrijven in het kaderprogramma voort te zetten is het belangrijk
                  de aansluiting van Nederlandse deelname te borgen. Het kabinet erkent de noodzaak
                  om het Nederlandse O&I-veld hierop voor te bereiden.
               
Het kabinet verwelkomt de intentie voor een strategisch, coherent thematisch portfolio
                  met partnerschappen zonder onderlinge duplicatie, dat conform het voorstel voorziet
                  in meerdere vormen van samenwerking tussen betrokken actoren: publiek-publiek, publiek-privaat
                  en publiek-publiek-privaat. Deze grensoverschrijdende partnerschappen versterken de
                  nationale inzet op O&I. Het kabinet wijst erop dat, indien daar noodzaak toe is, de
                  mogelijkheid voor medegefinancierde partnerschappen die geen joint undertaking betreffen moet blijven bestaan. Ook wijst het kabinet op het belang van de mogelijkheid
                  voor partners om in-kind bijdragen te leveren. Met het oog op vereenvoudiging, voorspelbaarheid en gebruiksvriendelijkheid
                  voor begunstigden acht het kabinet het acceptabel om regels, waar mogelijk, te harmoniseren
                  en te vereenvoudigen. Het kabinet is benieuwd naar de nadere uitwerking van de voorgestelde
                  synergie met het ECF. Het kabinet onderschrijft de noodzaak voor pan-Europese thematische
                  relevantie als selectiecriterium, maar plaatst vraagtekens bij de voorgestelde «gebalanceerde
                  geografische verdeling aan partners binnen lidstaten» ter uitwerking van dit criterium.
                  Ook hier moeten excellentie en impact de leidende criteria zijn.
               
Het kabinet verwelkomt dat multidisciplinariteit, waaronder integratie van SGW, wordt
                  benoemd als uitgangspunt. Het kabinet vraagt zich af hoe dit perspectief, in de juiste
                  mate, op de juiste manier wordt meegenomen in de programmering die via het ECF verloopt.
                  Samenwerking over de volle breedte van de wetenschap is van groot belang voor vernieuwing
                  waarbij er voldoende oog moet zijn voor de maatschappelijke impact van O&I.
               
Pijler I: Excellente wetenschap
Het kabinet verwelkomt het behoud van een aparte pijler gericht op excellente wetenschap.
                  Dit is de kraamkamer van maatschappelijke en economische innovatie, en daarmee essentieel
                  voor ons concurrentievermogen. In de voorstellen voor Horizon Europe en het ECF wordt
                  meer nadruk gelegd op innovatie en opschaling. Het is van belang om daarnaast aan
                  de excellente kennisbasis te blijven bouwen, om ook in de toekomst innovatief te blijven,
                  academische vrijheid en nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek te garanderen en te zorgen
                  dat het benodigde talent in de EU blijft. Pijler I is een voedingsbodem voor pijlers
                  II en III. Om die reden verwelkomt het kabinet de aandacht voor ongebonden fundamenteel
                  onderzoek.
               
De ERC is voor Nederland en de EU een zeer succesvol instrument om de meest excellente
                  wetenschappers aan te trekken en baanbrekende, risicovolle, fundamenteel wetenschappelijke
                  onderzoeksprojecten te ondersteunen. De ERC laat bij uitstek de meerwaarde van op
                  excellentie gebaseerde open competitie zien en is met het bottom-up karakter een goede aanvulling op de top-down ingerichte tweede pijler. De ERC heeft zich de afgelopen jaren getoond als belangrijkste
                  bron voor patenten en Nobelprijswinnaars binnen het kaderprogramma. De ERC legt daarmee
                  een onmisbare basis voor een innovatief Europa. Het kabinet steunt het voorstel van
                  de Commissie om de rol van de ERC te verstevigen. Het kabinet ziet het bottom-up karakter, de focus op excellentie en de onafhankelijkheid van de ERC als voornaamste
                  succesfactoren, en zal zich inzetten om deze te blijven waarborgen.
               
Het kabinet is voorstander van MSCA omdat het bijdraagt aan de excellente kennisbasis
                  van de EU door internationale en intersectorale mobiliteit van onderzoekers te versterken
                  en jonge wetenschappers op te leiden. Er worden wijzigingen voorgesteld die inzet
                  op thematische, top-down sturing mogelijk maken en afwijken van het excellentiecriterium. Het kabinet is hier
                  geen voorstander van. Het bottom-up karakter van MSCA anticipeert in een vroeg stadium op opkomende onderwerpen, zoals
                  AI.13 Dit onderstreept het belang van nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek voor het toekomstige
                  concurrentievermogen van de EU.
               
Het kabinet ondersteunt de verwijzingen rondom het borgen van goede werkomstandigheden
                  van onderzoekers. Het kabinet ziet daarbij graag een brede opvatting over erkenning
                  van talent, conform het programma Erkennen & Waarderen. Het succes van de Nederlands
                  deelname aan het kaderprogramma en het vermogen om het beste talent aan te trekken
                  en te behouden valt en staat ook bij goede (nationale) voorwaarden rondom arbeidsmobiliteit.14
Het kabinet verwelkomt het voortzetten van het JRC onder Horizon Europe. De JRC richt
                  zich voornamelijk op de vier thematische beleidskaders uit het onderdeel Concurrentievermogen
                  uit de tweede pijler, gelinkt aan het ECF. Het kabinet vraagt hierbij ook aandacht
                  voor andere relevante maatschappelijke uitdagingen, bijvoorbeeld zoals gedefinieerd
                  onderdeel Maatschappij van de tweede pijler. Samenwerking tussen het JRC en kennisinstellingen
                  in de lidstaten is wat Nederland betreft van belang voor het ondersteunen van de beleidsdoelen
                  van de EU.
               
Pijler II: Concurrentievermogen en Maatschappij
Het kabinet waardeert dat er een koppeling wordt gemaakt tussen het ECF en pijler
                  II ten aanzien van de thematische sturing. De samenhang van de inzet op vier policy windows (i) de schone transitie en industriële decarbonisatie; (ii) gezondheid, biotechnologie,
                  landbouw en bioeconomie; (iii) digitaal leiderschap; en (iv) weerbaarheid en veiligheid,
                  defensie-industrie en ruimtevaart is van belang om O&I-beleid en industriebeleid op
                  elkaar aan te laten sluiten. Het policy window schone transitie en industriële decarbonisatie lijkt ruimte te bieden voor nucleaire
                  ontwikkelingen, zoals kernenergie. Dat kan het kabinet verwelkomen. Daarbij is het
                  kabinet benieuwd naar de aansluiting van Horizon Europe op het (nog te publiceren)
                  voorstel voor Euratom ten aanzien van nucleaire innovaties.
               
De policy windows zijn echter heel breed. Voor O&I-beleid gaat het erom dat vernieuwende en risicovolle
                  ontwikkelingen ondersteund worden, waarvoor excellentie en impact van belang zijn.
                  Om te bepalen welke langetermijninvesteringen nodig zijn ten behoeve van het concurrentievermogen
                  en maatschappelijke doelen vindt het kabinet het belangrijk om meer focus aan te brengen
                  in strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden. Er wordt echter nog
                  onvoldoende voorzien in het maken van scherpere keuzes voor strategische onderzoeksprioriteiten
                  en technologiegebieden. Het kabinet dringt aan op het inrichten van een strategisch
                  proces, zoals nationaal is doorlopen met de Nationale Technologiestrategie, om deze
                  focus aan te brengen.
               
Bij het maken van strategische keuzes binnen het kaderprogramma, alsook de programmering
                  die daarop volgt, is inspraak van experts en overheden nodig. Daardoor houden de keuzes
                  die worden gemaakt rekening met de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen, (lokale)
                  kennis van maatschappelijke uitdagingen en doorbraakinnovaties. In het O&I-domein
                  is het in het bijzonder van belang open te staan voor nieuwe ontwikkelingen en inzichten
                  en verder te kijken dan belangen van gevestigde partijen. Ook is het van belang om
                  Europees en nationaal beleid beter op elkaar af te stemmen. Het kabinet pleit dan
                  ook voor een overkoepelend comité voor pijler II, met vertegenwoordigers van lidstaten,
                  universiteiten, kennisinstellingen, hogescholen, bedrijven en durfinvesteerders. Daarmee
                  wordt uitdrukking gegeven aan het samenwerkingsgerichte element van deze pijler. Dit
                  comité moet sturing kunnen geven aan de focus die binnen de policy windows wordt aangebracht op strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden,
                  bijvoorbeeld in kwantum, biotechnologie of kunstmatige intelligentie, alsook in de
                  programmering.
               
De inbedding van het op defensie toegespitste onderdeel in het kaderprogramma en de
                  verhouding met het betreffende policy window van het ECF is onduidelijk. Het kabinet acht dit onderdeel het best op zijn plaats
                  in het ECF, zonder inbedding in Horizon Europe, gezien de substantieel andere doelgroep
                  en regels die collaboratief onderzoek in dit onderzoeksdomein met zich meebrengt.
                  Het kabinet vindt het belangrijk dat er ook aandacht is voor civiele veiligheid en
                  weerbaarheid.
               
In het kader van goede besluitvorming is het kabinet positief over het concept van
                  een Observatory of Emerging Technologies dat beleid met feiten dient te onderbouwen. De oplegger bij het voorstel voor de
                  verordening refereert aan zogenaamde «moonshots», die niet worden benoemd in het voorstel zelf. Moonshots zijn voorbeelden van aansprekende O&I-uitdagingen, die onder andere via Horizon Europe
                  zouden kunnen worden gefinancierd. Het kabinet vraagt de Commissie om duidelijkheid
                  te verschaffen over deze moonshots, en de financiering daarvan, mede op basis van de lessen die zijn getrokken uit de
                  uitvoering van missies.15 Het kabinet is ook benieuwd naar de verhouding tussen moonshots en de partnerschappen.
               
Voor het kabinet is het belangrijk dat, conform de adviezen van Letta16 en Draghi, kennisontwikkeling en opschaling beter worden geïntegreerd en verbonden
                  om het EU-concurrentievermogen te versterken. Het kabinet vindt het daarom belangrijk
                  dat er wordt ingezet op grensoverschrijdende O&I-ecosystemen die strategische onderzoeksprioriteiten
                  en technologiegebieden langdurig, gericht en substantieel ondersteunen, met voldoende
                  aandacht voor de gehele kennisketen: van fundamenteel onderzoek richting introductie
                  op de markt. Hierdoor wordt de samenwerking tussen publieke en private deelnemers,
                  inclusief innovatief mkb, bevorderd en kunnen we de weg van idee tot markt borgen.17
Het is onduidelijk hoe het onderdeel Maatschappij, dat eigenstandig onder Horizon
                  Europe wordt uitgevoerd, zich verhoudt tot het onderdeel Concurrentievermogen van
                  pijler II en het ECF. Maatschappelijke innovaties leveren immers een belangrijke bijdrage
                  aan het Europees concurrentievermogen en vice versa. De New European Bauhaus Facility en de missies worden voortgezet onder dit deel. Het is goed om thematisch voort te
                  bouwen op dat wat onder de huidige programmaperiode is ingezet. Het kabinet is echter
                  kritisch op het gebrek aan samenhang tussen deze instrumenten ten opzichte van de
                  rest van het programma.
               
Pijler III: Innovatie
Het kabinet verwelkomt het voortzetten van de EIC binnen Horizon Europe en in het
                  bijzonder de versterkte inzet op dit onderdeel. Ook de versimpelingsvoorstellen voor
                  de EIC worden in algemene zin verwelkomd. Meer focus op uitdaging-gedreven, hoog-risicovolle
                  financiering in verschillende fasen (de «ARPA-aanpak») is positief, al benadrukt het
                  kabinet daarnaast de toegevoegde waarde van voortzetting van het bestaande EIC-instrumentarium,
                  zonder «ARPA-aanpak». In het bijzonder de Accelerator is van belang voor de ondersteuning van hoogtechnologische startups. Als algemeen
                  uitgangspunt benadrukt het kabinet het belang van een balans tussen thematisch-gedreven
                  en bottom-up mogelijkheden voor bedrijven binnen de EIC.
               
Het kabinet vraagt zich af hoe de eveneens voorgestelde «DARPA»-aanpak18 in de EIC zich verhoudt tot de onder het ECF voorziene inzet op defensie-gerelateerde
                  startups en scale-ups. Het kabinet is vanwege deze verdubbeling van mening dat het
                  budgettaire zwaartepunt binnen de EIC bij niet-defensie-gerelateerde activiteiten
                  moet liggen mede gezien de uitdagingen rondom concurrentievermogen die verder reiken
                  dan defensie alleen. Bij de uitwerking van de «DARPA»-aanpak benadrukt het kabinet
                  het belang van op excellentie-gebaseerde open competitie. De aandachtspunten, zoals
                  hierboven benoemd onder dual-use worden hierbij in acht genomen.
               
Het kabinet is kritisch op het voornemen om het mogelijk te maken financiering vanuit
                  het Transition-instrument, onderdeel van de EIC, zonder voorafgaande call gebaseerd op open competitie
                  en excellentie beschikbaar te stellen.
               
Voor het instrument voor innovatieve ecosystemen wil het kabinet de succesvolle aanpak
                  onder het huidige kaderprogramma voortzetten. Dit stimuleert namelijk internationale
                  samenwerking en private investeringen ten aanzien van bottom-up marktgedreven O&I-projecten van innovatief mkb. Het kabinet streeft naar een integrale
                  aanpak voor ecosystemen, in samenhang met de door het kabinet gewenste ecosystemenaanpak
                  onder pijler II.
               
Het kabinet hecht er tenslotte aan dat dit voorstel coherent en complementair is aan
                  het ECF, het Innovation Fund, Single Market Programme en Connecting Europe Facility. Het kabinet pleit hierbij in het bijzonder voor een adequate aansluiting van de
                  EIC-Accelerator en het Scaleup Europe Fund19 met de onder het ECF voorziene opschalingsfaciliteit en voor complementariteit met
                  het European Tech Champions Initiative (ETCI).
               
Pijler IV: Europese Onderzoeksruimte
Het kabinet verwelkomt de aandacht voor de rol van het kaderprogramma in de vervolmaking
                  van de Europese Onderzoeksruimte, waar relevant in synergie met andere programma’s
                  zoals Erasmus+. Het kabinet is voorstander van het ondersteunen van zowel onderzoeks-
                  als technologie-infrastructuren via Horizon Europe. Onderzoeksinfrastructuren bevorderen
                  wetenschappelijke en technologische vooruitgang door netwerken en (digitale) middelen
                  te bundelen en toegang te bieden tot geavanceerd onderzoek, data en rekenfaciliteiten.
                  Technologie-infrastructuren spelen een cruciale rol in de technologische ontwikkeling
                  door het testen en opschalen van nieuwe en innovatieve technologieën, door het bieden
                  van relevante faciliteiten, apparatuur, capaciteit en ondersteunende diensten. Hoewel
                  het kabinet voorstander is van de mogelijkheid om maximaal 20% bij te dragen aan de
                  bouw van cruciale, wereldwijde faciliteiten, wil het kabinet ervoor waken dat een
                  (te) groot deel van het budget naar één of enkele zeer kostbare, grote faciliteiten
                  gaat en er (te) weinig ruimte overblijft voor het financieren van cruciale, kleinere,
                  maar even belangrijke, infrastructuren. Hierbij moet ook aandacht zijn voor het updaten
                  en exploiteren van de Europese infrastructuur. Het kabinet steunt de verdere ontwikkeling
                  van de FAIR-principes via onder meer het verder verbreden en verankeren van de European Open Science Cloud. De verplaatsing van het onderdeel «infrastructuren» van de pijler I naar een pijler
                  IV mag niet betekenen dat er ingeboet wordt aan excellentie als uitgangspunt voor
                  dit instrument.
               
Het kabinet steunt de aanpak om «widening landen» op te delen in twee categorieën omdat het succes van dit onderdeel zich uiteindelijk
                  bewijst wanneer landen geen extra steun meer nodig hebben. Ook is het kabinet voorstander
                  van het voorstel om de extra steun voor de widening landen voorwaardelijk te maken aan een verhoging van investeringen in O&I op nationaal
                  niveau. Het kabinet is van mening dat voor het verder opbouwen van nationale capaciteiten
                  het cohesiebeleid benut kan worden.
               
c) Eerste inschatting van krachtenveld
In een tussentijds evaluatierapport heeft het Europese Parlement de noodzaak onderschreven
                  van een eigenstandig Horizon Europe, waarbij de opzet van het huidige kaderprogramma,
                  dat nog loopt tot en met 2027, grotendeels overeind blijft. Binnen het parlement zijn
                  er wel zorgen dat de Commissie te veel macht krijgt en de gewenste hervormingen, voorgesteld
                  door Draghi en Letta, niet goed van de grond komen. Het voorstel wordt behandeld in
                  de Commissie industrie, onderzoek en energie (ITRE) van het Europese Parlement. De
                  verwachte rapporteur voor het voorstel is Christian Ehler (EVP, Duitsland).
               
De voorgestelde structuur van het programma wordt door lidstaten gesteund. Lidstaten
                  hebben in het verleden eensgezind gepleit voor een eigenstandig, op excellentie gebaseerd
                  programma voor O&I dat voortbouwt op de ervaring met de voorgaande programma’s. Voor
                  meerdere lidstaten geldt dat zij het voorstel zullen beoordelen in het perspectief
                  van de uitkomsten van de MFK-onderhandeling. Lidstaten vragen aandacht voor medezeggenschap
                  en willen weten hoe Horizon Europe in de praktijk samenhangt met het ECF.
               
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
               
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
                  kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
                  in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
                  Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
                  is gebaseerd op de artikelen 173, lid 3; artikel 182, lid 1; artikel 183 en artikel
                  188, tweede alinea; alsook op artikel 322, lid 1, punt a VWEU.
               
Artikel 173, lid 3 geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen te nemen ter verwezenlijking
                  van de doelstellingen in artikel 173, lid 1, die erop gericht zijn omstandigheden
                  te creëren die nodig zijn voor het concurrentievermogen van de EU-industrie. Op basis
                  van artikel 182, lid 1 VWEU heeft de EU de bevoegdheid om een meerjarig kaderprogramma
                  voor onderzoek en technologische ontwikkeling vast te stellen. Op grond van artikel
                  183 VWEU kan de EU bepaalde regels voor de tenuitvoerlegging van het meerjarig kaderprogramma
                  vaststellen (ten aanzien van deelnemingen voor ondernemingen, onderzoekscentra en
                  universiteiten, en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten). Artikel 188,
                  tweede alinea is een procedurele bepaling en geeft aan dat de aanvullende bepalingen
                  betreffende de meerjarige kaderprogramma’s, vervat in de artikelen 183 tot en met
                  185 VWEU, worden vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure. Artikel 322, lid
                  1 punt a geeft de EU de bevoegdheid om financiële regels vast te stellen. Het voorstel
                  voor het specifieke programma is gebaseerd op artikel 182, lid 4 VWEU. Artikel 182,
                  lid 4 VWEU geeft de Raad de bevoegdheid om specifieke programma’s vast te stellen
                  ter implementatie van het meerjarig kaderprogramma. Het kabinet kan zich vinden in
                  deze rechtsgrondslagen.
               
Op het terrein van industrie is er sprake van een ondersteunende bevoegdheid van de
                  EU (artikel 6 VWEU). Op het terrein van O&I is sprake van een gedeelde bevoegdheid
                  tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid 3 VWEU).
               
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
                  kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
                  kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
                  of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
                  uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op
                  centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
                  of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
                  subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit
                  is positief. Het voorstel heeft tot doel via O&I het concurrentievermogen, de duurzaamheid,
                  veiligheid en weerbaarheid van de EU te versterken. Gezien de schaalgrootte die benodigd
                  is om deze doelstellingen het hoofd te bieden kan dit onvoldoende door de lidstaten
                  op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is een EU-aanpak
                  nodig. Samenwerking op basis van excellentie, impact en open competitie creëert de
                  schaalgrootte die nodig is om te komen tot de beste oplossingen om grensoverschrijdende
                  uitdagingen het hoofd te bieden, nieuwe economische kansen te ontwikkelen en de kennisbasis
                  te versterken. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
               
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
                  kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
                  nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
                  Het beleid van de Commissie is gericht op het bereiken van de Verdragsdoelstelling
                  op het terrein van Onderzoek, technologische ontwikkeling en ruimtevaart en Industrie.
                  Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
                  voorstel heeft tot doel via O&I het concurrentievermogen, de duurzaamheid, veiligheid
                  en weerbaarheid van de EU te versterken. Het voorgestelde optreden is geschikt om
                  deze doelstelling te bereiken omdat het kaderprogramma, in aanvulling op nationale
                  initiatieven, een stabiele basis biedt voor risicovolle en langetermijninvesteringen
                  in O&I, waardoor ontwikkelingen worden versneld en impact wordt vergroot. Bovendien
                  gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat het voorstel zich
                  richt op samenwerking en internationale competitie die het niveau van lidstaten overstijgt.
                  Daarnaast laat het voorstel voldoende ruimte aan de lidstaten: in aanvulling op nationale
                  initiatieven is het Europese kaderprogramma goed gepositioneerd om risicovolle en
                  langetermijninvesteringen in onderzoek en innovatie te bieden.
               
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
                  aspecten
               
a) Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over de toekomst van Horizon Europe zijn wat betreft de financiële
                  aspecten, integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–2034. Nederland
                  hecht eraan dat besprekingen over Horizon Europe niet vooruitlopen op de integrale
                  besluitvorming betreffende de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet
                  van Nederland bij Horizon Europe moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende Nederlandse
                  inzet in de MFK-onderhandelingen zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus
                  gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK. Dit vraagt scherpe keuzes. Binnen dit kader
                  blijft vanzelfsprekend de ruimte bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het
                  verloop van de onderhandelingen. De verdeling van de middelen is opgenomen in artikel
                  6 van de conceptverordening (pagina 24).
               
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/of medeoverheden
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten
                  aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie
                  van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in
                  de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. Eventuele budgettaire gevolgen
                  voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
                  departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op
                  de EU-afdrachten die volgen uit de MFK-onderhandelingen dienen gedekt te worden op de Rijksbegroting.
               
In de effectbeoordeling van het ECF, gelinkt aan dit voorstel, stelt de Commissie
                  dat er kostenvoordelen kunnen optreden omwille van versimpeling en verbeterde coördinatie
                  tussen programma’s. Dit gaat wel gepaard met initiële aanpassingskosten. De Commissie
                  benoemt dat deze eenmalige aanpassingskosten hoog kunnen uitvallen voor aanvragers,
                  begunstigden en organisaties die ingesteld zijn op de huidige structuur. Mogelijk
                  heeft dit daardoor ook impact op uitvoeringsorganisaties. Van de ordegrootte van deze
                  effecten kan nog geen precieze inschatting worden gemaakt. De effectbeoordeling richt
                  zich niet concreet op de mogelijke financiële impact van het voorgestelde nieuwe Horizon
                  Europe programma. Aangezien dit programma in grote lijnen voortbouwt op het voorgaande
                  programma, zullen de initiële aanpassingskosten naar verwachting beperkt blijven voor
                  Horizon Europe.
               
Indien er in het kader van Horizon Europe programma’s worden opgezet waarbij cofinanciering
                  vanuit de rijksoverheid en/of medeoverheden vereist is, bijvoorbeeld bij initiatieven
                  (partnerschappen) in het kader van artikel 185 of artikel 187, VWEU, wordt hierover
                  door de Raad apart besloten en vindt in Nederland een afzonderlijke integrale beoordeling
                  plaats van het nieuwe Commissievoorstel.
               
Het kabinet heeft ter stimulering van het succes van Nederlandse deelnemers onder
                  het huidige Horizon Europe (2021–2028) maatregelen genomen, zoals eerder benoemd in
                  het fiche. Hieronder vallen onder meer de ondersteuning vanuit RVO als National Contact Point en de subsidieregeling matching Horizon Europe.
               
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Zowel universiteiten, hogescholen, kennisinstellingen, bedrijfsleven als overheden
                  kunnen in aanmerking komen voor de middelen die ter beschikking worden gesteld. Deelnemers
                  die gebruik maken van financiering uit Horizon Europe moeten voldoen aan de regelgeving
                  die de Commissie oplegt bij het verstrekken van middelen. De Commissie heeft in haar
                  voorstel een flink aantal vereenvoudigende maatregelen genomen, zoals hierboven geschetst,
                  waardoor de regeldruk naar verwachting afneemt. Hierbij valt te denken aan vereenvoudiging
                  van procedures en vermindering van administratieve lasten. Dit is met name belangrijk
                  voor het faciliteren van nieuwe of minder ervaren deelnemers. Het kabinet is daarbij
                  waakzaam op maatregelen die vooral vereenvoudigend werken voor de Commissie zelf,
                  en nadelig kunnen zijn voor deelnemers.
               
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De verwachting is dat Horizon Europe eigenstandig en in samenhang met het ECF zal
                  bijdragen aan het vergroten van de Europese concurrentiekracht. Het accent in het
                  voorstel ligt, meer dan in het lopende kaderprogramma, op het vergroten van de impact
                  van het kaderprogramma op het concurrentievermogen van de EU, maar het heeft ook een
                  belangrijke impact op zowel wetenschappelijk, economisch, als maatschappelijk niveau.
                  Daarnaast is internationale samenwerking een belangrijk onderdeel van het kaderprogramma,
                  en vaak onderdeel van bredere afspraken tussen de Commissie en derde landen. Dit is
                  van belang met het oog op wetenschapsdiplomatie en stelt de EU in staat tot nauwere
                  samenwerking met hoogontwikkelde landen op gebied van technologisch onderzoek.
               
6. Implicaties juridisch
               
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
                     (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Niet van toepassing.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De voorstellen voor de verordening en voor het specifieke programma bevatten geen
                  gedelegeerde bevoegdheden. Wel bevatten de voorstellen een aantal bevoegdheden voor
                  de Commissie om uitvoeringshandelingen vast te stellen.
               
Ten eerste krijgt de Commissie een bevoegdheid in het voorstel voor de verordening
                  toegekend voor de werking van het «Mutual Insurance Mechanism» (MIM) (artikel 30, lid 2, voorstel verordening). De Commissie stelt bij uitvoeringshandeling
                  specifieke regels vast voor de werking van het MIM. Het toekennen van deze bevoegdheden
                  acht het kabinet mogelijk, omdat het niet- essentiële onderdelen van de basishandeling
                  betreft. Het toekennen van deze bevoegdheid aan de Commissie acht het kabinet wenselijk
                  zodat de Commissie, als manager van het MIM, snel en flexibel kan optreden. De keuze
                  voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering
                  van de verordening en niet om een wijziging/aanvulling van de verordening. De uitvoeringshandelingen
                  worden zonder comitologieprocedure vastgesteld. Toepassing van deze procedure is hier
                  volgens het kabinet op zijn plaats, omdat het kabinet het wenselijk acht dat de Commissie
                  snel en flexibel kan optreden met betrekking tot het MIM.
               
Het voorstel voor het specifieke programma van Horizon Europe bevat voor de Commissie
                  bevoegdheden om uitvoeringshandelingen vast te stellen. Deze zien op het vaststellen
                  van specifieke werkprogramma’s ter implementatie van de acties onder bepaalde componenten
                  (artikel 4, lid 2 voorstel specifiek programma), waaronder: European Research Council
                  (ERC); European Innovation Council (EIC); Marie Skłodowska-Curie-acties (MSCA), mondiale
                  maatschappelijke uitdagingen, EU-missies, nieuwe Europese Bauhaus-faciliteit, innovatie-ecosystemen,
                  hervorming en verbetering van het Europese R&I-systeem, onderzoeks- en technologische
                  infrastructuren, en het JJRC. Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat
                  het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze
                  bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat wanneer de programma’s in direct beheer
                  van de Commissie worden uitgevoerd de benodigde snelheid wordt geborgd. De keuze voor
                  uitvoering in plaats van delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering
                  van het werkprogramma volgens eenvormige voorwaarden en niet om wijziging/aanvulling
                  van het programma.
               
De Wetenschappelijke raad van de ERC doet een voorstel aan de Commissie voor het werkprogramma
                  van de ERC (zie artikel 4, tweede lid onder a, voorstel specifiek programma). Toepassing
                  van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats om de onafhankelijkheid
                  van de ERC te waarborgen. In het geval de Commissie van mening is dat de Wetenschappelijke
                  raad van de ERC de voorwaarden uit deze Council Decision niet heeft nageleefd kan de Commissie maatregelen nemen om de continuïteit in de
                  uitvoering van het specifieke programma en de verwezenlijking van de doelstellingen
                  ervan te waarborgen, waarbij zij de afwijkingen van de standpunten van de Wetenschappelijke
                  Raad van de ERC uiteenzet en naar behoren motiveert (zie artikel 7, lid 4 voorstel
                  specifiek programma).
               
De uitvoeringhandelingen van de onderdelen benoemd onder artikel 4, lid 2, onder b
                  en c, van het voorstel specifiek programma worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure
                  als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is
                  hier volgens het kabinet op zijn plaats, omdat deze werkprogramma’s aanzienlijke implicaties
                  hebben voor lidstaten en de aansluiting met nationale prioriteiten daarom moet worden
                  geborgd.
               
De Commissie stelt het werkprogramma voor het JRC vast met inachtneming van het advies
                  van de Raad van Beheer van de JRC («Board of Governors»), zonder toepassing van de
                  comitologieprocedure (zie artikel 4, lid 2, onder d). Deze zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid
                  is hier volgens het kabinet op zijn plaats om de onafhankelijkheid van het JRC te
                  waarborgen. De voorziene onafhankelijke rol van het JRC en de relatief beperkte directe
                  belangen van individuele lidstaten, evenals de beperkte reikwijdte en het relatief
                  geringe budget van dit onderdeel in Horizon Europe, rechtvaardigen deze procedure.
                  Invloed van de lidstaten is reeds voldoende geborgd via hun rol in de Raad van Beheer
                  die toezicht houdt op de activiteiten en strategische richting van het JRC. Deze Raad
                  van Beheer bestaat namelijk uit door lidstaten afgevaardigde experts en adviseert
                  de Directeur-Generaal en de Europese Commissie over de strategische rol van het JRC.
               
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
                     inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het streven is om het voorstel in 2028 in werking te laten treden. Dit is haalbaar
                  als de bredere onderhandelingen over het MFK tijdig afgerond worden.
               
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Horizon Europe wordt gemonitord via het performance framework.20 Het performance framework voorziet in een uitvoeringsrapport tijdens de uitvoeringsfase van het voorstel, net
                  als een terugblikkende evaluatie. Dit acht het kabinet wenselijk omdat het daarbij
                  mogelijk is om tussentijds bij te sturen en achteraf inzicht te hebben in behaalde
                  resultaten.
               
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
               
Het voorstel zal naar verwachting bijdragen aan het verlagen van administratieve lasten
                  voor uitvoerders en begunstigden. Het is echter nog niet mogelijk om een precieze
                  inschatting te maken van deze impact.
               
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
               
Horizon Europe zal samenwerking met derde landen stimuleren op basis van gemeenschappelijk
                  belang en wederzijds voordeel. Nader te bepalen laag- tot middeninkomenslanden kunnen
                  ook zonder associatie bij deelname in aanmerking komen voor financiering uit dit programma.
               
Indieners
- 
              
                  Indiener
D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.