Brief regering : Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4153
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 21 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Daarbij geldt dat fiches 1 t/m 17 in samenhang dienen te worden gelezen met de kabinetsappreciatie
van de voorstellen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) en het eigenmiddelenbesluit
(EMB). Deze kwam uw Kamer separaat toe.
Fiche: [MFK] Meerjarig Financieel Kader Prestatiekader.
Fiche: [MFK] Oprichting Europees Fonds Nationale en Regionale Partnerschap plannen.
Fiche: [MFK] Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening.
Fiche: [MFK] Voorwaarden voor steun voor het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Ocean
Pact, het maritieme en aquacultuur beleid.
Fiche: [MFK] Voorstel nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2027.
Fiche: [MFK] Verordening EFRO met inbegrip van Interreg en het Cohesiefonds.
Fiche: [MFK] EU-steun voor asiel, migratie en integratie.
Fiche: [MFK] EU-steun voor het Schengengebied, geïntegreerd grensbeheer en visumbeleid.
Fiche: [MFK] Verordening tot oprichting ondersteuningsinstrument interne veiligheid.
Fiche: [MFK] Verordening tot instelling van het Europees Sociaal Fonds.
Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds.
Fiche: [MFK] Voorstel Verordening en Besluit Horizon Europa – het Europese kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie.
Fiche: [MFK] Connecting Europe Facility.
Fiche: [MFK] Verordening Uniemechanisme en financiering paraatheid en respons noodsituaties
gezondheid.
Fiche: [MFK] Voorstel Commissie programma AgoraEU.
Fiche: [MFK] Verordening Erasmus+ programma.
Fiche: [MFK] Voorstel verordening voor de oprichting van Global Europe.
Fiche: Chemie Actieplan.
Fiche: ECHA-verordening.
Fiche: EU Voorradenstrategie.
Fiche: EU-strategie borgen beschikbaarheid medische tegenmaatregelen ter versterking
crisisparaatheid en gezondheidsbeveiliging.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
D.M. van Weel
Fiche: [MFK] Europees Concurrentievermogenfonds
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling
van het Europees Concurrentievermogenfonds, inclusief het specifieke programma voor
defensie onderzoeks- en innovatieactiviteiten, en het intrekken van Verordeningen
(EU) 2021/522, (EU) 2021/694, (EU) 2021/697 en (EU) 2021/783, het intrekken van bepalingen
van Verordeningen (EU) 2023/588 en (EU) 2023/1525, (EU), en het wijzigen van Verordening
2023/2418, (EU) [EDIP].
b) Datum ontvangst Commissiedocument
17 juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 555
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2025%3A555%3A…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2025) 555
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Concurrentievermogen
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Klimaat
en Groene Groei, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Ministerie van Defensie,
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, Ministerie van Buitenlandse Zaken.
h) Rechtsbasis
Artikelen 43, lid 2, 168, lid 5, 172, eerste paragraaf, 173, lid 3, eerste paragraaf,
175, eerste paragraaf, 182, lid 4, 183 in combinatie met 188, tweede paragraaf, 189,
lid 2, 192, lid 1, 194, lid 2, 212, lid 2 en 322, lid 1, sub a, van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie (VWEU).
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 17 juli jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een voorstel
voor een Europees Concurrentievermogenfonds (hierna: het voorstel of het ECF) als
onderdeel van het pakket voor een nieuw Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2028–2034.
Dit voorstel beoogt twaalf programma's1 onder het huidige MFK samen te voegen tot één raamwerk met als overkoepelend doel
het versterken van het EU-concurrentievermogen, in het bijzonder in strategische sectoren en technologieën die daarvoor cruciaal
zijn. Het voorstel focust op het gehele traject van collaboratief onderzoek tot opschaling,
innovatie, industriële en infrastructurele uitrol en productie, inclusief vaardigheden
ter ondersteuning van projecten en bedrijven, waaronder het midden- en kleinbedrijf
(mkb), start-ups, grotere ondernemingen, universiteiten en onderzoeksinstellingen.
Het raamwerk moet ervoor zorgen dat een hefboom wordt gecreëerd om private, institutionele
en nationale investeringen aan te trekken.
Het voorstel bestaat uit vier thematische vensters, met elk een voorgesteld apart
budget:2 (i) de schone transitie en industriële decarbonisatie (€ 26,2 miljard),3 (ii) gezondheid, biotechnologie, landbouw en bio-economie (€ 22,6 miljard), (iii) digitaal
leiderschap (€ 54,8 miljard) en (iv) weerbaarheid en veiligheid, defensie-industrie
en ruimtevaart (€ 130,7 miljard). Deze thematische vensters moeten verder worden uitgewerkt
en geïmplementeerd in werkprogramma’s via uitvoeringshandelingen. Deze vier vensters
moeten ook bijdragen aan de economische veiligheid en weerbaarheid van de EU en het
verminderen en voorkomen van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Het eerste venster moet bijdragen aan de ondersteuning van de decarbonisatie van de
Europese industrie, inclusief mkb en energie-intensieve sectoren, de productie van
schone technologieën en de bijbehorende toeleveringsketens, en aan de transitie naar
een duurzame, circulaire, energie-, water- en hulpbronnenefficiënte, klimaatneutrale
en weerbare economie. Dit omvat het gebruik door de industrie van decarbonisatietechnologieën
en andere oplossingen voor hun industriële processen en activiteiten, evenals de decarbonisatie
van de energievoorziening, de bevordering van energie-efficiëntie, het gebruik van
hernieuwbare en schone energieoplossingen, de ontwikkeling van flexibiliteit in het
energiesysteem, het creëren van koplopersmarkten voor schone producten, en de ontwikkeling,
weerbaarheid, integratie en digitalisering van energie- en vervoersinfrastructuren
en -systemen. Ook omvat dit het stimuleren van slimme mobiliteit en duurzame alternatieve
brandstoffen, het bevorderen van de duurzame blauwe economie, de ontwikkeling van
innovatieve op de natuur gebaseerde businessmodellen en vraaggestuurde oplossingen
voor schone en koolstofarme gebouwen, transport en industrie, en het opschalen van
de productie die bijdraagt aan de strategische autonomie van Europa.
Het tweede venster moet bijdragen aan het bevorderen van innovatie en concurrentievermogen
in de gezondheidssector, terwijl tegelijkertijd de leveringszekerheid, industriële
capaciteit en bekwaamheid worden gewaarborgd om toekomstige ernstige grensoverschrijdende
bedreigingen voor de volksgezondheid het hoofd te bieden. Ook moet het venster bijdragen
aan het verbeteren en beschermen van de publieke en algemene gezondheid door gezondheidsbevordering
en ziektepreventie gedurende de hele levensloop te prioriteren via een gezondheids-in-alle-beleidssectoren-benadering
en het One Health-beleid, en door innovatie en weerbaarheid van gezondheidssystemen te versterken.
Ook moet het bijdragen aan de ontwikkeling, schaalbare productie en toepassing, beschikbaarheid
en toegankelijkheid van geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, diagnostiek en andere
medische tegenmaatregelen. Tevens moet het bijdragen aan het bevorderen van een innovatieve
en concurrerende bio-economie in de Unie, waaronder op het gebied van biogebaseerde
materialen en producten, bioproductie, innovatieve voedingsmiddelen en biochemische
stoffen, inclusief steun aan mkb, start-ups en scale-ups. Het moet ook bijdragen aan
de ontwikkeling, schaalbare productie en toepassing, beschikbaarheid en toegankelijkheid
van innovaties binnen de bio-economie, waaronder die gebaseerd op sectoroverschrijdende,
geavanceerde biotechnologie, en aan het versterken van toeleveringsketens en het vergroten
van hun weerbaarheid. Tot slot moet het bijdragen aan het bevorderen van het concurrentievermogen,
de duurzaamheid en de weerbaarheid van de landbouw, visserij en aquacultuur, bosbouw
en plattelands- en kustgebieden, en hun rol in de transitie naar een klimaatneutrale,
klimaatrobuuste, water-efficiënte en natuurpositieve economie, evenals de bescherming
van natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit, terwijl tegelijkertijd wordt bijgedragen
aan de langetermijn-voedselzekerheid in de Unie.
Het derde venster moet bijdragen aan het bevorderen van innovatie en concurrentievermogen
van de digitale sector als essentieel element voor een concurrerende en veilige Unie,
en om de voordelen van digitalisering ten goede te laten komen aan burgers en de samenleving,
overheidsinstanties en bedrijven in de hele Unie. Dit omvat, maar is niet beperkt
tot, ondersteuning van de volledige digitale waarde- en toeleveringsketens en bijbehorende
activiteiten, waaronder steun aan start-ups, scale-ups en mkb. Daarbij wordt onder
meer ingezet op het bereiken van leiderschap in digitale en AI-technologieën, onder
andere via technologieoverdracht en innovatie, en via geavanceerde infrastructuren
zoals door AI aangedreven digitale tweelingen4. Ook wordt gestreefd naar technologische soevereiniteit door het opbouwen van weerbare
digitale ecosystemen en het waarborgen van een hoog niveau van cyberbeveiliging binnen
de Unie. Daarnaast wordt het potentieel van digitale technologieën voor bedrijven
en burgers benut door het inzetten van geavanceerde digitale toepassingen en diensten,
infrastructuren, capaciteiten en competenties, en door de interoperabiliteit binnen
de Unie te versterken. Dit houdt onder meer in dat bedrijven, waaronder mkb, kleinere
midcapbedrijven, start-ups en scale-ups, worden ondersteund in hun digitaliseringsproces.
Verder wordt de digitale transformatie en interoperabiliteit van de publieke en private
sectoren bevorderd via de snelle toepassing van AI, digitale portemonnee-technologieën
zoals de EU Digitale Identiteitsportemonnee en vertrouwensdiensten, evenals de toekomstige
Europese bedrijfsportemonnees en andere innovatieve digitale oplossingen. Tot slot
wordt ook ondersteuning geboden aan de culturele en creatieve sectoren, als aanvulling
op het AgoraEU-programma.
Het vierde venster bestaat uit vier deelvensters. In het eerste deelvenster voor weerbaarheid
van waardeketens wordt ingezet op het versterken van de weerbaarheid van Europa door
de capaciteit van de Unie te vergroten op het gebied van exploratie, winning, verwerking
en recycling van grondstoffen, en door het diversifiëren van toeleveringsbronnen en
markten. Daarbij wordt gestreefd naar een betere en tijdige beschikbaarheid van deze
producten, onder meer door het verkorten van levertijden, het reserveren van productieslots
of het aanleggen van voorraden van producten, tussenproducten of grondstoffen. Het
tweede deelvenster moet de industriële paraatheid op defensiegebied van de Unie bevorderen
door het versterken van het concurrentievermogen, het aanpassingsvermogen en de slagkracht
van de Europese Defensietechnologische en -Industriële Basis (EDTIB), met inbegrip
van steun aan start-ups, scale-ups en mkb, en het stimuleren van een innovatief EU-defensie-ecosysteem.
Dit omvat gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van
defensieproducten en -technologieën, waaronder disruptieve technologieën voor defensiedoeleinden.
Daarnaast wordt samenwerking gestimuleerd gedurende de volledige levenscyclus van
defensiematerieel, in het bijzonder op het gebied van gezamenlijke aanbestedingen
en de ontwikkeling van Europese defensieprojecten van gemeenschappelijk belang. Ook
wordt aandacht besteed aan de aanpassing van de industrie aan structurele veranderingen.
Het derde deelvenster voor ruimtevaartbeleid richt zich op het ontwikkelen, in stand
houden en exploiteren van ruimtesystemen, en het leveren van geavanceerde, op ruimte
gebaseerde informatie, data en diensten ter ondersteuning van het beleid van de Unie,
met name op het gebied van veiligheid, defensie, duurzame groei, milieubescherming
en klimaatresistentie, wereldwijde betrokkenheid en strategische onafhankelijkheid.
Daarbij wordt gestreefd naar het maximaliseren van de sociaaleconomische voordelen
van ruimteactiviteiten, onder meer door het bevorderen van de ontwikkeling van een
innovatieve en concurrerende ruimte-economie binnen de Unie en het ondersteunen van
de totstandkoming van een echte interne markt voor ruimteactiviteiten. Dit omvat ook
gezamenlijke onderzoeks- en innovatieactiviteiten op het gebied van ruimteproducten
en -technologieën, en steun aan mkb. Ook wordt ingezet op het vergroten van de veiligheid,
beveiliging en duurzaamheid van alle ruimteactiviteiten, en het versterken van de
rol van de Unie als mondiale speler in de ruimtevaartsector. Tot slot moet het vierde
deelvenster bijdragen aan het versterken van het concurrentievermogen en het aanpassingsvermogen
van de Europese civiele veiligheidsindustrie. Dit is gericht op de toepassingsgebieden
veiligheid, weerbaarheid van kritieke en dual-use infrastructuren, technologieën waaronder
kritieke energie-infrastructuur, en oplossingen voor de controle van goederen en personen
aan de grenzen, de bescherming van grenzen, maritieme veiligheid, douaneveiligheid
en civiele paraatheid tegen veiligheidsdreigingen. Daarnaast wordt ingezet op het
versterken van de capaciteiten van de relevante eindgebruikers in de civiele veiligheidssector.
Ook wordt een EU-bedrijvennetwerk voorgesteld onder het ECF om Europese bedrijven
te ondersteunen, gericht op met name mkb, start-ups, scale-ups en kleine mid-caps.
Het voorstel bevat daarbij bedrijfsondersteuning, zoals bedrijfsadvies, capaciteitsopbouw
of hulp bij toegang tot financiering.
Naast de vier thematische vensters bevat het voorstel een overkoepelend instrument
dat onder andere voortbouwt op het InvestEU-programma onder het huidige MFK (hierna:
ECF InvestEU). ECF InvestEU beschikt over een breed scala aan financiële instrumenten,
zoals leningen, garanties en eigen vermogen waarmee private en publieke investeringen
kunnen worden aangetrokken. Het voorgestelde minimumbedrag aan EU-steun dat kan worden
verstrekt via ECF InvestEU bedraagt € 17 miljard. De maximale budgettaire garantie
van ECF-InvestEU bedraagt € 70 miljard, met een provisie van 50%. ECF InvestEU kan
bijdragen aan alle doelen van de thematische vensters. Ondernemingen moeten in de
hele levenscyclus ondersteund worden: van de start-up fase naar opschaling met oog
voor de gehele waardeketen. Om opschaling te promoten dient er een opschalingsfaciliteit
te worden opgezet samen met de Europese Investeringsbank (EIB) en nationale promotie-instellingen
(NPBI’s). Voor de continuïteit wordt onder ECF InvestEU gebruikgemaakt van uitvoerende
partners.5 Bestaande contracten kunnen doorlopen, de huidige financiële producten zullen deels
hetzelfde blijven en middelen van de vorige periode mogen ook in het nieuwe MFK worden
gebruikt, inclusief de terugbetalingen en rente-inkomsten. Ook blijft het voor lidstaten
mogelijk om aan hen gealloceerde middelen in andere EU-programma's over te hevelen
naar een lidstaatluik onder ECF InvestEU.
De Commissie stelt één set aan regels voor die van toepassing zijn op de gehele reikwijdte
van het ECF om zo toegang tot en gebruik van EU-middelen te vereenvoudigen. Deze voorwaarden
behelzen onder andere bescherming van de financiële en strategische, veiligheids-,
defensie- en openbare ordebelangen van de Unie. Ook introduceert het voorstel een
«concurrentievermogenzegel» voor projecten die in ieder geval de minimumvereisten
van een toekenningsprocedure onder het ECF hebben behaald. Lidstaten zouden deze projecten
vervolgens kunnen steunen, direct of via een bijdrage aan het ECF. Strategische projecten
onder de Critical Raw Materials Act (CRMA), Net Zero Industry Act (NZIA) en Critical
Medicines Act (CMA) krijgen dit zegel rechtstreeks toegekend. Toekenningsprocedures
moeten tevens, om strategische en economische veiligheidsbelangen te beschermen, ten
minste één van de criteria toepassen die toezien op preferentiële voorwaarden voor
entiteiten in de EU. Voorbeelden zijn locatiebeperkingen, overdrachtsbeperkingen,
aanbod- en inhoudsbeperkingen of controlebeperkingen.
Implementatie van de steun onder het voorstel kan in alle vormen die het Financieel
Reglement toelaat, in het bijzonder subsidies, prijzen, aanbestedingen, niet-financiële
donaties, begrotingsgaranties en financiële instrumenten. In geval van begrotingsgaranties
of financiële instrumenten moet de steun via ECF InvestEU lopen. Het voorstel maakt
het ook mogelijk om met terugwerkende kracht productieprojecten te steunen die begonnen
waren vóór het moment van indiening van een aanvraag om het weerbaarheidsdoel te ondersteunen.
Vanuit het ECF wordt het ook mogelijk om specifieke projecten te steunen die binnen
de Important Projects of Common European Interest (IPCEI’s) vallen. Daarnaast creëert de Commissie drie mogelijke interventies (versnelde,
gerichte en aanmoedigingsinterventies) voor EU-steun van dwingend publiek belang of
kritieke tijdsgevoeligheid. Deze toekenningsprocedures mogen dan afwijken van normale
procedures of krijgen uitzonderingen van EU-wetgeving. De Commissie stelt verder voor
om een Raad van Strategische Belanghebbenden op te richten, die advies zal geven over
de algehele koers van het ECF. Aanstelling van zijn leden gebeurt door de Commissie,
na een open oproep voor nominaties en/of blijken van belangstelling.
In het voorstel wordt ook aangekondigd dat het ECF nauw gelinkt is aan het eigenstandige
tiende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie6 (hierna: Horizon Europe), onder meer via geïntegreerde werkprogramma's en aansluiting
bij de set aan regels onder dit voorstel. Hiermee moet een naadloos investeringstraject
van onderzoek tot start-up, scale-up en wereldwijde productie worden gegarandeerd.
Ook is een sterke link voorzien tussen het ECF en de gemoderniseerde Connecting Europe Facility7 (hierna: CEF), vanwege de synergiën tussen trans-Europese netwerken in energie en
transport die worden ondersteund door CEF en infrastructuurprojecten binnen het ECF.
Voor deze voorstellen zijn separate BNC-fiches opgesteld. Daarnaast moeten synergiën
worden gewaarborgd tussen het ECF enerzijds en het Innovatiefonds (IF), Single Market Programme (SMP) en het Global Europe instrument anderzijds. Voor het IF op ondersteuning van
industriële decarbonisatie en innovatie op het gebied van schone technologieën, voor
het SMP op digitale technologieën, pan-Europese digitale openbare infrastructuur en
digitale oplossingen op het gebied van douane en belastingen, en voor het Global Europe
instrument op ondersteuning van concurrentiekracht wereldwijd, het diversifiëren van
toeleveringsbronnen en het versterken van Europese exportkansen. Ook zal de Industrial Decarbonisation Bank (IDB) worden ondergebracht in het ECF, al wordt deze in dit voorstel niet verder
uitgewerkt. De Commissie komt naar verwachting medio 2026 met een voorstel voor de
IDB.
b) Impact assessment Commissie
Het voorstel is gebaseerd op uitgebreide analyses van impact assessments, tussentijdse evaluaties voor de programma's uit het huidige MFK die binnen
de scope van het voorstel vallen en op beschikbare ex-post evaluaties van programma's
uit het MFK 2014–2020. Het kabinet is van mening dat de impact assessments en evaluaties
waarnaar verwezen wordt voldoende basis bieden voor het voorstel.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De Kamerbrief van 28 maart 2025 over de Nederlandse inzet voor het volgend MFK8 en de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van de MFK-voorstellen van de Commissie
voor het volgend MFK is de basis voor de Nederlandse onderhandelingspositie en leidend
t.o.v. de BNC-fiches over de onderliggende MFK-voorstellen. De overkoepelende Nederlandse
inzet richt zich op een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar MFK waarbij
de focus gelegd dient te worden op strategische prioriteiten. In het licht van huidige
geopolitieke spanningen is een financieel weerbaar Europa van groot belang voor onze
veiligheid en welvaart. De voorstellen voor het nieuwe MFK en eigenmiddelenbesluit
komen bovendien in een tijd waarin veel lidstaten te maken hebben met budgettaire
uitdagingen door hoge schulden en oplopende tekorten. Door de grote toekomstige uitdagingen
en budgettaire situatie van lidstaten is het kabinet van mening dat de EU in het MFK
scherp moet herprioriteren en kritisch moet kijken naar de besteding van Europese
publieke middelen. Middelen op de EU-begroting dienen besteed te worden waar de meeste
EU-toegevoegde waarde zit. De belangrijkste inhoudelijke prioriteiten voor het MFK
zijn het versterken van het Europees concurrentievermogen met een sterke interne markt
en inzet op onderzoek en innovatie als fundament, een stevig migratie- en asielbeleid,
en veiligheid en defensie.
Zoals de rapporten van Draghi9 en Letta10 duidelijk hebben gemaakt, is de versterking van het Europese concurrentievermogen
essentieel voor de toekomst van de EU. Daarbij vindt het kabinet het belangrijk dat
de EU-begroting bijdraagt aan grotere innovatiekracht en versterking van de Europese
economische veiligheid door onder andere het verminderen van risicovolle strategische
afhankelijkheden, waaronder voor geneesmiddelen en medische producten van landen buiten
de EU.11 Het gaat bij het versterken van het concurrentievermogen nadrukkelijk ook om een
breder pakket dan enkel publieke financiering. Het is juist van belang dat de EU-begroting
een bijdrage levert aan het stimuleren van private investeringen. Het gaat daarnaast
om verdere verdieping en versterking van de interne markt met een hoogwaardige digitale
en fysieke infrastructuur, de kapitaalmarktunie, de groene en digitale (twin) transities,
en menselijk kapitaal. Het kabinet is van mening dat onderzoek, technologie, innovatie,
vaardigheden en infrastructurele projecten de sleutel zijn naar een versterkte concurrentiepositie
en is daarom voorstander om dit sterker te verankeren in het volgend MFK. Ook dient
de EU-begroting de klimaat- en energietransitie en decarbonisatie van de industrie
te ondersteunen, aangezien deze een belangrijk fundament zijn voor het bredere Europese
concurrentievermogen en onze weerbaarheid. Onder het versterken van het concurrentievermogen
vallen naast het verhogen van productiviteit ook het veiligstellen van de leveringszekerheid
van kritieke grondstoffen en producten, het versterken van de defensie-industrie en
onderzoek en innovatie bij defensie-gerelateerde technologie.
Tevens heeft het kabinet in december jl. zijn visie op het EU-concurrentievermogen met de Kamer gedeeld.12 Een concurrerende economie, gebouwd op florerende bedrijven, is belangrijk voor onze
brede welvaart omdat deze zorgt voor meer kwalitatieve banen en hogere inkomens, betere
producten en diensten en voldoende belastinginkomsten om publieke voorzieningen te
financieren. Recente ontwikkelingen zetten de concurrentiepositie echter onder druk,
zoals de achterblijvende productiviteitsgroei, een verhard geopolitiek klimaat, relatief
hoge energieprijzen, klimaatverandering en demografische ontwikkelingen. Daarom heeft
het kabinet langs zes thema’s zijn visie uitgewerkt voor het EU-concurrentievermogen.13
Europa moet zelf meer verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen veiligheid en zelfstandiger
worden op het gebied van defensie. De EU moet hieraan bijdragen. De nationale en Europese
veiligheid, weerbaarheid en defensie dienen te worden versterkt en de EU kan daar
een belangrijke rol in spelen.14 Het kabinet is van mening dat het significant toegenomen belang en noodzaak van veiligheid,
civiele weerbaarheid en defensie ook dient te worden weerspiegeld in het MFK. In het
volgende MFK moeten daarom militaire mobiliteit, in samenhang met civiele infrastructuur
(dual-use), en de verschillende facetten van de versterking van de Europese defensie-industrie
terugkomen (onderzoek & ontwikkeling, aanschaf, industrialisatie, productiecapaciteit
en weerbaarheid).15
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet ondersteunt het belang dat de Commissie via dit voorstel geeft aan het
versterken van het Europese concurrentievermogen, met als fundament een sterke interne
markt en inzet op onderzoek en innovatie, en (economische) veiligheid en defensie,
onder meer door het inzetten op het aantrekken van private investeringen. Het kabinet
benadrukt daarbij het belang van de verhoging van productiviteitsgroei. Dit voorstel
kan een significante bijdrage leveren aan het adresseren van de uitdagingen die Draghi,
Letta en Niinistö in hun rapporten constateerden. Ook kan het kabinet zich vinden
in het samenvoegen van verschillende bestaande programma's onder één raamwerk in het
voorstel. Dit kan bijdragen aan de vereenvoudiging van het MFK en het verlagen van
administratieve lasten voor uitvoerders en begunstigden. Het kabinet onderstreept
het belang van een naadloos investeringstraject van onderzoek tot start-up, scale-up
en wereldwijde productie. Het kabinet verwelkomt de vier thematische vensters in het
voorstel, aangezien deze aansluiten bij de economische en geopolitieke uitdagingen
waar de EU voor staat. Daarbij is het wel van belang dat de reikwijdte van het voorstel
zich daadwerkelijk richt op het versterken van het EU-concurrentievermogen, weerbaarheid,
(economische) veiligheid en defensie, wat niet overal in het voorstel het geval lijkt
te zijn. Binnen deze vensters acht het kabinet het daarom van belang dat waar mogelijk
wordt gefocust op de meest strategische technologieën en sectoren aan de hand van
vier criteria: (i) impact op de geo-economische veiligheid van de EU; (ii) bijdrage
aan de Europese economie en groeipotentieel; (iii) bijdrage aan dringende maatschappelijke
uitdagingen; en (iv) de huidige positie van Europa, zoals marktaandeel en technologisch
gereedheidsniveau. Hiermee wordt niet-doelmatige besteding van middelen voorkomen.
Een scherpe prioritering aan de hand van deze criteria, mede voor een toekomstgericht
EU-industriebeleid, is ook in lijn met het groeimarktenrapport16 en de Nationale Technologiestrategie.17
Ook vindt het kabinet het van belang dat besteding van middelen over de gehele breedte
van het ECF zoveel als mogelijk op basis van excellentie en impact en in open competitie
plaatsvindt. Het kabinet vindt de inzet op de weerbaarheid van waardeketens in de
interne markt positief en onderschrijft het belang van inzet op diversificatie van
toeleveringsbronnen. Daarbij geldt voor het kabinet dat het stimuleren van het diversifiëren
van toeleveringsbronnen niet onbedoeld tot nieuwe belemmeringen voor het bedrijfsleven
in de interne markt mag leiden. Daarnaast verwelkomt het kabinet de aandacht die de
Commissie geeft aan het mkb en de economische ecosystemen, inclusief steden, waar
het mkb onderdeel van uitmaakt. Ook de mogelijkheden voor bedrijfsondersteuning en
het EU-bedrijvennetwerk kunnen potentieel bijdragen aan een sterker bedrijfsleven,
waarbij dit wel complementair moet zijn aan bestaande initiatieven. Ook onderschrijft
het kabinet dat een goed opgeleide beroepsbevolking met de juiste vaardigheden essentieel
is voor het concurrentievermogen van de EU. Het kabinet verwelkomt dan ook de aandacht
in het voorstel voor het ontwikkelen van vaardigheden, in het bijzonder in strategische
kraptesectoren.
Het kabinet verwelkomt de focus van het eerste venster. Dit venster kan een bijdrage
leveren aan de voorgestelde doelstelling om minstens 35% van het MFK te spenderen
aan klimaat en milieu. In den brede is het hierbij belangrijk helder te definiëren
wat binnen de reikwijdte van de schone transitie en industriële decarbonisatie valt.
Daarbij steunt het kabinet de sterke focus op groene technologieën en de energietransitie,
evenals de aandacht voor het bevorderen van de circulaire economie, elektriciteitsnetten,
duurzame energiebronnen, de bevordering van energie-efficiëntie, de ontwikkeling van
flexibiliteit in het energiesysteem en de link tussen dit venster en CEF-energie.
Ook verwelkomt het kabinet de focus binnen dit venster op de bevordering van de circulaire
economie en de verduurzaming en verschoning van de industrie ten behoeve van een schone
leefomgeving en economie. Hierbij ziet het kabinet koppelkansen tussen investeringen
in milieu, natuur en klimaat.
Koolstofverwijderingstechnieken worden niet genoemd onder de activiteiten die gesteund
kunnen worden. Het kabinet is van mening dat de opschaling van deze technieken onderdeel
moeten zijn van dit venster, ook om nieuwe schone technologieën te stimuleren die
noodzakelijk zijn voor de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050. Ook de Europese
nucleaire waarde- en brandstofketen, nucleair onderzoek en kennisontwikkeling, en
innovatie van veelbelovende nucleaire technologieën dienen onderdeel van het venster
te zijn. Het kabinet ziet graag de uitwerking hiervan binnen de voorgestelde technologie-neutrale
aanpak.
Een ander aandachtspunt is de rol van het IF binnen het ECF, waarbij momenteel onduidelijk
is hoe de relatie tussen het IF en het ECF wordt vormgegeven. Hierbij vindt het kabinet
van belang dat ETS-gelden die via het IF nu geoormerkt zijn voor innovatieve projecten
en technieken die significant bijdragen aan de CO2-reductie in de EU, op deze doelstellingen gefocust blijven. Hoewel het kabinet positief
is over de aandacht voor de verduurzaming van de (grondstoffen- en energie-intensieve)
industrie, is verdere concretisering over welke specifieke (toekomstbestendige) sectoren,
activiteiten en toepassingen hieronder vallen noodzakelijk om de link met het EU-concurrentievermogen
en weerbaarheid in dit venster beter te waarborgen. Het kabinet pleit voor meer aandacht
voor de opschaling en commercialisatie van industriële en schone markttoepassingen.
In dat kader is het ook van belang dat de relatie tussen het ECF en de in de Clean Industrial Deal aangekondigde IDB verder uitgewerkt wordt.
Het kabinet verwelkomt de aandacht in het tweede venster voor een innovatieve, digitale,
weerbare en sterke gezondheidssector en het daarbij waarborgen van de leveringszekerheid
en industriële (productie)capaciteit en paraatheid. Verder steunt het kabinet de aandacht
voor de bevordering en bescherming van de volksgezondheid en het gebruik van digitale
middelen en gezondheidsdata in het gezondheidssysteem. Ook moet ingezet worden op
het verminderen en voorkomen van risicovolle strategische afhankelijkheden voor geneesmiddelen
en medische producten van landen buiten de EU.
Het kabinet verwelkomt de aandacht voor de ondersteuning van het opschalen van kansrijke
biotechnologische innovaties en onderstreept het belang van een innovatieve, concurrerende
en duurzame bio-economie. Daarbij wijst het kabinet op het belang van de juiste cascaderingsprincipes
en duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen.18 Ook onderkent het kabinet het belang van een concurrerende, schone, duurzame en weerbare
landbouw, visserij en aquacultuur, bosbouw en plattelands- en kustgebieden en de rol
die zij kunnen spelen bij diverse ecologische opgaven. Wel is het kabinet van mening
de steun hieraan onder dit voorstel aantoonbaar complementair moet zijn aan de ondersteuning
onder de nationale en regionale partnerschapsplannen.
Het kabinet steunt de inzet op het bevorderen van een innovatieve en concurrerende
digitale sector onder het venster voor digitaal leiderschap, waarbij ook moet worden
ingezet op het verminderen en voorkomen van risicovolle strategische afhankelijkheden
en op het aangaan van internationale partnerschappen. Wat het kabinet betreft zouden
zes digitale kerntechnologieën moeten worden geprioriteerd: halfgeleiders, kwantum,
AI, netwerktechnologie (o.a. 6G), cloud en cyberveiligheid.19 Daarnaast wil het kabinet prioriteit geven aan de digitale infrastructuur, waaronder
zeekabels. Ook ten aanzien van digitaal leiderschap in de publieke sector acht het
kabinet het van belang dat primair wordt ingezet op deze kerntechnologieën. Via de
inzet op deze technologieën kan worden geborgd dat ondersteuning vanuit het ECF daadwerkelijk
bijdraagt aan het versterken van het concurrentievermogen en de weerbaarheid van de
Europese economie, samenleving en publieke sector, waarvan Europese burgers, bedrijven,
kennisinstellingen en overheden de vruchten plukken.
Het kabinet verwelkomt de aandacht voor defensie(-industrie) in het ECF waarbij grotendeels
wordt voortgebouwd op bestaande EU-defensieprogramma’s. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat het ECF bijdraagt aan een Europese
defensie-industrie waarin de militaire behoeften leidend zijn. Daarom zet het kabinet
zich ervoor in dat projecten die onder het ECF worden gefinancierd aansluiten bij
de plannings- en ontwikkelingsprocessen van de NAVO en EU. Door het versterken van
het concurrentievermogen van de defensie-industrie zal de EU een industrieel apparaat
en productiecapaciteit hebben die beter zijn aangepast aan de realiteit van haar huidige
en toekomstige veiligheidsbehoeften. Het kabinet zet zich ervoor in dat de rol van
het mkb, start-ups en scale-ups binnen het ECF voor dit doel geborgd wordt. Het is
van belang dat grensoverschrijdende industriële samenwerking een centraal onderdeel
is voor gezamenlijke aanschaf, capaciteitsontwikkeling, materieelsamenwerking, productiecapaciteit
en leveringszekerheid. Uiteindelijk moet dit leiden tot het Europeaniseren van defensietoeleveringsketens,
met meer concurrentie en een gelijker speelveld. Ook steunt het kabinet dat het ECF
inzet op gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van defensieproducten
en -technologieën voor defensiedoeleinden, waarbij het faciliteren van synergie met
Horizon Europe een aandachtspunt is. Het kabinet acht het van belang dat het ECF waar
wenselijk openstaat voor defensie-industriële samenwerking met belangrijke niet-EU-partners.
Dit mag echter niet ten koste gaan van het streven om de strategische zelfstandigheid
van de EU op de lange termijn te vergroten en risicovolle strategische afhankelijkheden
te verminderen en voorkomen. De gevolgen voor de gereedstelling van Europese krijgsmachten
zijn hierin een belangrijke wegingsfactor.
Het kabinet verwelkomt de aandacht voor ruimtevaart waarbij grotendeels wordt voortgebouwd
op het bestaande EU-ruimtevaartprogramma. Ook de ruimtevaartsector is namelijk gebaat
bij voorspelbaarheid en investeringszekerheid, mede vanwege de lange doorlooptijden,
technologische complexiteit en kapitaalintensiteit van ruimtevaartactiviteiten. Verder
is een heldere rolverdeling tussen de Europese Commissie, ESA, EUSPA en de lidstaten
essentieel voor een effectieve uitvoering van het EU-ruimtevaartbeleid.20 Het kabinet ondersteunt daarnaast de nadruk op defensie- en dual-use toepassingen
binnen het ruimtevaartdomein. Het is van belang om het civiele en militaire industriebeleid
beter met elkaar te verbinden, zodat het Europese ruimtevaartecosysteem wordt versterkt.
Tot slot pleit het kabinet voor meer aandacht in het voorstel voor het bevorderen
van het gebruik van ruimtevaartdata en -diensten om het maatschappelijk en economisch
rendement van de ruimtevaart te vergroten.
Het kabinet verwelkomt daarnaast de aandacht voor grondstoffen in het voorstel. Dit
kan bijdragen aan het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden van
derde landen en het vergroten van de strategische weerbaarheid van de EU op het gebied
van kritieke technologieën, medische producten en grondstoffen. Met betrekking tot
de aankoop en opslag van grondstoffen is het kabinet positief over het streven om
in samenwerking met lidstaten en industrie strategische voorraden van kritieke grondstoffen
op te bouwen. Dergelijke voorraden vergroten de leveringszekerheid van industrie en
helpen verstoringen in de toeleveringsketens op te vangen. Wat betreft het deelvenster
over veiligheid en civiele weerbaarheid verwelkomt het kabinet dat het ECF de beleidsdoelen
van een veiliger en weerbaarder Europa ondersteunt. Het kabinet erkent de synergie
die de Commissie onderstreept tussen het ECF en recente EU-strategieën op het gebied
van civiele en militaire paraatheid, interne veiligheid en defensie. Wel acht het
kabinet het van belang dat overlap van financiering met andere MFK-programma’s wordt
voorkomen en zeker te stellen dat de beleidsdoelstellingen op een integrale en gecoördineerde
manier worden opgepakt.
Het kabinet verwelkomt de rol voor ECF InvestEU onder dit voorstel. Uit de interim-evaluatie21 is gebleken dat het programma in staat is een hefboom te creëren en private partijen
te stimuleren tot het aangaan van meer risicovolle investeringen. Om deze reden dienen
dergelijke financieringsinstrumenten een belangrijk aandeel te vormen van het ECF-budget.
Het behoud van het open karakter is positief en het kabinet steunt dat organisaties
die onder het huidige InvestEU de status als uitvoerende partner hebben, zoals Invest-NL,
deze status behouden. Tegelijkertijd dient de rol van de EIB geborgd te blijven door
de EIB, net als onder het huidige InvestEU programma, een vaste allocatie te geven
en zo de EIB, en tevens de andere uitvoerende partners, zekerheid te bieden en in
staat te stellen lange termijnbeleid te voeren. Het is verder positief dat er aandacht
is voorzien voor opschaling, aangezien er momenteel nog altijd onvoldoende privaat
kapitaal binnen de EU is voor opschalingsfinanciering, onder andere vanwege de relatief
kleine, risico-averse en gefragmenteerde durfkapitaalmarkt. Het kabinet dringt daarom
aan op substantiële mogelijkheden voor investeringen in eigen vermogen en durfkapitaal
binnen de op te richten opschalingsfaciliteit en op een adequate aansluiting met de
European Innovation Council
Accelerator. Het kabinet heeft daarbij nog vragen bij de vormgeving van deze faciliteit en de
verhouding met het Scaleup Europe Fund en het European Tech Champions Initiative (ETCI).22
Het direct koppelen van de middelen aan de vier vensters van het ECF kan volgens het
kabinet helpen bij het verstrekken van gerichte steun voor de ontwikkeling van strategische
technologieën. Wel ziet het kabinet graag nog een verduidelijking van de mogelijkheden
om middelen onder de vier vensters in te zetten via het ECF InvestEU instrument en
acht het daarbij van belang dat de juiste balans wordt gevonden tussen voorspelbaarheid
voor investeerders en uitvoerende partners en flexibiliteit. Het kabinet staat positief
tegenover het vergroten van de mogelijkheid om terugbetalingen uit oude instrumenten
te combineren onder ECF InvestEU. Dit is een effectieve manier om de garanties onder
ECF InvestEU te financieren zonder de afdrachten te verhogen. De mogelijkheid om steun
te combineren met andere programma’s buiten het ECF kan positief zijn, zeker waar
het gaat om het gebruik van het lidstaatluik. Wanneer via ECF InvestEU andere programma’s
gesteund worden, dienen wel de voorwaarden uit dit voorstel van toepassing te zijn
en is het van belang dat het excellentiecriterium voldoende geborgd is. Ook dient
het financieringsinstrumentarium van ECF InvestEU goed te worden bezien in samenhang
met andere Europese instrumenten en programma’s.
Zoals aangegeven acht het kabinet het van groot belang dat besteding van middelen
over de gehele breedte van het ECF zoveel als mogelijk op basis van excellentie en
impact plaatsvindt, met zo min mogelijk mogelijkheden om hiervan af te wijken. Voor
onderzoek en innovatie dienen excellentie en impact altijd de leidende criteria te
zijn. Hierdoor krijgen innovatieve ideeën en projecten de ruimte. Alleen zo kan het
voorstel op een effectieve en doelmatige manier bijdragen aan een sterker EU-concurrentievermogen
en de economische veiligheid vergroten, omdat zo middelen terechtkomen daar waar deze
de meeste (Europese) toegevoegde waarde hebben. In het verlengde hiervan heeft het
kabinet tevens vragen bij mogelijkheden voor toekenning van middelen via de drie vormen
van interventies, met ruimte voor afwijking van de reguliere procedures of EU-wetgeving.
Het kabinet ziet deze graag beter ingekaderd om zo veel als mogelijk excellentie en
impact en open competitie leidend te laten zijn. Dit geldt eveneens voor de mogelijkheid
om specifiek productieprojecten te steunen die begonnen waren vóór indiening van een
projectvoorstel, zonder beperking in tijd.
Ook acht het kabinet het van belang dat het voorstel voldoende lange termijn (investerings)zekerheid
en stabiliteit biedt aan begunstigden. Vergaande flexibiliteit in de allocatie van
middelen binnen het voorstel doet hieraan af. Het kabinet zal zich ervoor inzetten
dat lange termijn (investerings)zekerheid voldoende geborgd wordt. Ook heeft het kabinet
vragen bij de mate waarin het voorstel later nog dient te worden uitgewerkt. Het kabinet
acht het van belang dat het voorliggende voorstel in voldoende mate en met adequate
betrokkenheid van de Raad wordt uitgewerkt, ook om zo zekerheid aan potentiële begunstigden
te bieden en horizontale consistentie tussen de thematische vensters van het ECF te
borgen.
Het kabinet heeft vragen bij de mogelijkheid voor lidstaten om projecten met een concurrentievermogenzegel
direct of indirect van steun te kunnen voorzien, en zal daarom om verduidelijking
vragen hoe dit zich verhoudt tot de staatssteunregels. Voorts onderschrijft het kabinet
de doelstelling van de Commissie om de strategische belangen van de EU te beschermen
en maatregelen te nemen tegen ongewenste invloeden of risicovolle strategische afhankelijkheden.
Tegelijkertijd hecht het kabinet daarbij veel waarde aan proportionaliteit, waarbij
verregaand overheidsingrijpen vooral voor de hand ligt indien er sprake is van (toekomstige)
risicovolle strategische afhankelijkheden. Daarom is het kabinet terughoudend en heeft
het vragen bij de reikwijdte en gerichtheid van de voorgestelde preferentiële voorwaarden
en verschillende soorten beperkingen die hieronder vallen. Deze zouden beter afgebakend
moeten worden tot daadwerkelijke (economische) veiligheidsbelangen. Voor het kabinet
is hierbij conformiteit met internationale verplichtingen, zoals WTO-regelgeving, van belang. Het kabinet staat in beginsel open voor de mogelijkheid om IPCEI’s
te ondersteunen vanuit het ECF. Daarbij is het wel van belang dat daarvoor heldere
voorwaarden gelden. Onder andere dat excellentie leidend blijft, IPCEI-projecten onder
dezelfde criteria meedingen met niet-IPCEI-projecten, de IPCEI-kaders hier onverkort
gelden en niet worden opgerekt. Ook vindt het kabinet het in beginsel positief dat
stakeholders nauw betrokken worden bij implementatie van het ECF via een Belanghebbendenraad,
maar heeft het wel vragen bij de vormgeving en de borging van de onafhankelijkheid
van de raad. Het voorstel verschaft namelijk nog geen duidelijkheid over de regels
voor de selectie en samenstelling van deze raad. Het kabinet hecht er tot slot aan
dat dit voorstel coherent en complementair is aan Horizon Europe, het IF, het SMP,
de CEF en andere EU-programma’s. Zo kijkt het kabinet scherp mee hoe de verbinding
tussen het ECF en Horizon Europe vorm krijgt, specifiek op de governance, aangezien
voor zowel de inhoudelijke programmering van het collaboratieve onderzoek als de regelgeving
Horizon Europe volgend lijkt te zijn aan het ECF. Er dient een helder onderscheid
te zijn tussen onderzoeks- en innovatieactiviteiten onder Horizon Europe en activiteiten
die uitvoering geven aan industriebeleid binnen dit voorstel. Het kabinet pleit voor
het stroomlijnen van eigendomscontroleprocedures tussen Horizon Europe en het ECF
voor de calls die dit vereisen, met een grote rol voor de Commissie maar behoud van
adequate betrokkenheid van lidstaten. Positief is ook de beoogde synergie met het
Global Europe Fund, wat bij kan dragen aan het concurrentievermogen en weerbaarheid van onze economie.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Er is onder lidstaten in zijn algemeenheid een breed gedeeld gevoel van urgentie dat
de EU meer moet doen ter versterking van het concurrentievermogen. Meerdere lidstaten
hebben aangegeven voorstander te zijn van modernisering van het MFK, waar enkele andere
lidstaten de rol van landbouw en cohesie binnen het MFK benadrukken. Veel lidstaten
steunen de vereenvoudiging die via dit voorstel wordt geprobeerd te bereiken en het
belang van synergiën en overlap voorkomen tussen het ECF en andere fondsen. Daarnaast
hechten veel lidstaten aan het belang van excellentie onder het ECF, waar enkele andere
lidstaten geografische spreiding en balans benadrukten.
Het Europees Parlement (EP) heeft nog geen formeel standpunt ingenomen. Ook is nog
niet duidelijk in welke EP-commissies het voorstel wordt behandeld en wie worden aangesteld
als rapporteurs.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 43,
lid 2, 168, lid 5, 172, eerste paragraaf, 173, lid 3, eerste paragraaf, 175, eerste
paragraaf, 182, lid 4, 183 in combinatie met 188, tweede paragraaf, 189, lid 2, 192,
lid 1, 194, lid 2, 212, lid 2 en 322, lid 1, sub a, van het VWEU.
Artikel 43, lid 2, biedt een grondslag voor het instellen van de gemeenschappelijke
ordening van de landbouwmarkten en het vaststellen van overige bepalingen die nodig
zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na
te streven. Artikel 168, lid 5, VWEU, biedt een grondslag voor het vaststellen van
stimuleringsmaatregelen die gericht zijn op de bescherming en de verbetering van de
menselijke gezondheid en met name de bestrijding van grote grensoverschrijdende bedreigingen
van de gezondheid, maatregelen betreffende de controle van, de alarmering bij en de
bestrijding van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid. Op grond
van Artikel 172, eerste paragraaf, VWEU, kunnen de Uniewetgevers richtsnoeren en andere
maatregelen vaststellen om de coördinatie tussen lidstaten op het gebied van trans-Europese
netwerken te bevorderen. Daarnaast biedt artikel 173, lid 3, eerste paragraaf, VWEU,
een grondslag voor de Uniewetgevers om specifieke maatregelen vast te stellen ter
ondersteuning van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen om het concurrentievermogen
van de industrie van de EU te ondersteunen. Ten aanzien van artikel 175 VWEU, constateert
het kabinet dat de eerste paragraaf van dat artikel geen grondslag biedt voor een
EU-optreden. Het kabinet is van mening dat artikel 175, derde paragraaf de juiste
grondslag biedt voor het beoogde EU-optreden. Dit zal het kabinet onder de aandacht
brengen bij de Commissie. Artikel 175, derde paragraaf, VWEU, biedt een grondslag
voor de EU om (indien noodzakelijk) buiten haar optreden via de structuurfondsen,
de Europese Investeringsbank en andere bestaande financieringsinstrumenten, maatregelen
te nemen ter ondersteuning van de versterking van de economische, sociale en territoriale
samenhang. De Raad is op grond van artikel 182, lid 4, bevoegd om, na raadpleging
van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité, onder het kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie specifieke programma’s vast te stellen. Artikel 183 in
combinatie met artikel 188, VWEU, geeft de EU de bevoegdheid om voor de tenuitvoerlegging
van het meerjarenkaderprogramma de regels voor deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra
en universiteiten, en de regels voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten te
bepalen. Artikel 189, lid 2, VWEU, biedt een grondslag om maatregelen vast te stellen
die het ruimtevaartbeleid van de Unie ondersteunen ter bevordering van de wetenschappelijke
en technologische vooruitgang, het industriële concurrentievermogen en de uitvoering
van haar beleid, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke of bestuursrechtelijke
bepalingen van de lidstaten. Artikel 192, lid 1, VWEU voorziet in een grondslag voor
het vaststellen van activiteiten voor het behouden, beschermen en verbeteren van de
kwaliteit van het milieu, het ondersteunen van de transitie naar schone energie en
het bijdragen aan het mitigeren van klimaatverandering. Op grond van artikel 194,
lid 2, VWEU is de EU bevoegd om op het gebied van energie maatregelen vast te stellen
die noodzakelijk zijn om de werking van de energiemarkt te waarborgen, de continuïteit
van de energievoorziening in de Unie te waarborgen, energie-efficiëntie, energiebesparing
en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren en de interconnectie
van energienetwerken te bevorderen. Artikel 212, lid 2, VWEU biedt een grondslag voor
het vaststellen van maatregelen voor de uitvoering van economische, financiële en
technische samenwerking, met inbegrip van bijstand op met name financieel gebied,
met derde landen die geen ontwikkelingsland zijn. Artikel 322, lid 1, sub a, VWEU,
stelt de EU de financiële regels vast, met name betreffende de wijze waarop de begroting
wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording
wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien. Het kabinet kan zich vinden in deze
rechtsgrondslagen. Op de terreinen landbouw en visserij (artikel 4, lid 2, sub d,
VWEU); trans-Europese netwerken (artikel 4, lid 2, sub h, VWEU); economische, sociale
en territoriale samenhang (artikel 4, lid 2, sub c, VWEU); milieu(artikel 4, lid 2,
sub e, VWEU); en energie (artikel 4, lid 2, sub i) is sprake van een gedeelde bevoegdheid
tussen de EU en de lidstaten. Op het terrein onderzoek, innovatie, technologische
ontwikkeling en de ruimte (artikel 4, lid 3, VWEU), heeft de EU een parallelle bevoegdheid
met de lidstaten. Op de terreinen bescherming en verbetering van de menselijke gezondheid
(artikel 6, sub a, VWEU) en industrie (artikel 6, sub b, VWEU) is er sprake van een
aanvullende bevoegdheid van de EU.
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de EU. Dit houdt in dat het kabinet
op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer
sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend,
toetst of het overwegen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal
of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van
het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft als hoofddoel het versterken
van het EU-concurrentievermogen, in het bijzonder in strategische sectoren en technologieën
die daarvoor cruciaal zijn. Gezien de grensoverschrijdende spillover effecten (externaliteiten) van investeringen ter versterking van het EU-concurrentievermogen,
de verduurzaming of economische weerbaarheid en veiligheid van de EU, is het kabinet
van oordeel dat dit onvoldoende door de lidstaten op nationaal, regionaal of lokaal
niveau kan worden verwezenlijkt. Coördinatie en investeringen op Europees niveau bieden
aantoonbaar meerwaarde omdat daarmee schaalvoordelen, toegevoegde waarde van investeringen
en kostenefficiëntie worden geborgd ten opzichte van investeringen door individuele lidstaten.
Bovendien kan de voorgestelde opzet bijdragen aan het bevorderen en bewaken van het
gelijke speelveld op de interne markt. Om die redenen is optreden op het niveau van
de EU gerechtvaardigd.
Overigens is de subsidiariteitstoets niet van toepassing voor zover het voorstel ziet
op de bevoegdheid van de EU om de financiële regels van de EU begroting vast te stellen
(artikel 322, lid 1, sub a, VWEU). Dat is een bevoegdheid die, gezien zijn aard, enkel
door de EU kan worden uitgeoefend. Daarmee is de subsidiariteitstoets niet van toepassing.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
voorstel heeft als hoofddoel het versterken van het EU-concurrentievermogen, in het bijzonder in strategische sectoren en technologieën die daarvoor cruciaal
zijn. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat
goed vormgegeven publieke investeringen op basis van excellentie en impact bijdragen
aan het mobiliseren van private investeringen en het versterken van de innovatiekracht,
decarbonisatie, weerbaarheid en productiviteitsgroei van de EU. Bovendien gaat het
voorstel niet verder dan noodzakelijk omdat het voldoende ruimte laat aan lidstaten
om, middels nationale publieke investeringen of andere concurrentievermogen bevorderende
maatregelen, op te treden op de beleidsterreinen die het voorstel raakt.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De onderhandelingen over de toekomst van het ECF zijn wat betreft de financiële aspecten,
integraal onderdeel van de onderhandelingen over het MFK 2028–2034. Het kabinet hecht
eraan dat besprekingen over dit voorstel niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming
betreffende de budgettaire omvang van het MFK. De beleidsmatige inzet van het kabinet
bij het ECF moet ondersteunend zijn aan de overkoepelende kabinetsinzet in de MFK-onderhandelingen
zoals hierboven toegelicht, te weten een ambitieus gemoderniseerd en financieel houdbaar
MFK. Dit vraagt scherpe keuzes. Binnen dit kader blijft vanzelfsprekend de ruimte
bestaan om op de inhoud actief in te spelen op het verloop van de onderhandelingen.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of medeoverheden
Het kabinet zet in op een beperking van de stijging van de Nederlandse afdrachten
aan de EU. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie
van een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in
de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. Eventuele budgettaire gevolgen
voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, conform de regels van de budgetdiscipline. Eventuele tegenvallers op
de EU-afdrachten die volgen uit de MFK-onderhandelingen dienen gedekt te worden op de Rijksbegroting.
De Commissie stelt dat het voorstel geen significante impact heeft op de begrotingen
van nationale overheden. Daarnaast voorziet de Commissie in haar effectbeoordeling
dat er kostenvoordelen kunnen optreden omwille van versimpeling en verbeterde coördinatie
tussen programma’s, deze gaan wel gepaard met initiële aanpassingskosten. De Commissie
benoemt dat deze eenmalige aanpassingskosten hoog kunnen uitvallen voor aanvragers,
begunstigden en organisaties die ingesteld zijn op de huidige structuur. Mogelijk
heeft dit daardoor impact op toezicht en uitvoeringsorganisaties. Verder zitten er
door de versimpeling en samenvoeging van bestaande programma’s ook potentiële besparingen
op administratieve lasten bij uitvoering en toezicht. Van bovengenoemde effecten kan
nog geen precieze inschatting worden gemaakt.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Zowel bedrijven, waaronder het mkb, start-ups, scale-ups en grote ondernemingen, als
universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen worden in het voorstel aangemerkt
als (potentieel) begunstigden van de middelen. Dit betekent dat de financiële consequenties
voor deze organisaties potentieel gunstig zijn, zonder dat op dit moment een inschatting
te geven is van de hoogte hiervan. De verwachting is dat dit voorstel leidt tot minder
regeldruk, onder meer door het samenvoegen van programma's uit het huidige MFK en
het instellen van één toegangsloket voor begunstigden. Het kabinet zal er in de verdere
uitwerking van het voorstel wel op blijven toezien dat de regeldruk ook daadwerkelijk
wordt verminderd ten opzichte van de huidige situatie.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel moet bijdragen aan het versterken van het Europese concurrentievermogen,
door de productiviteitsgroei te verhogen. Het fundament hiervoor is een sterke interne
markt en inzet op onderzoek en innovatie, en (economische) veiligheid en defensie,
onder meer door het mobiliseren van private investeringen en het verlagen van regeldruk.
Dit alles kan ook weer bijdragen aan het creëren en behouden van kwalitatieve banen.
Zoals aangegeven in de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen, zijn dit een aantal belangrijke elementen voor het versterken van het lange
termijn concurrentievermogen van de Unie. Voor het gewenste effect is het wel van
belang dat via het voorstel ook daadwerkelijk de noodzakelijke aanvullende private
investeringen worden gemobiliseerd en dat middelen zo veel als mogelijk op basis van
excellentie en impact besteed worden.
Het voorstel van de Commissie heeft geopolitieke aspecten. Zo moet het voorstel bijdragen
aan de positie van de EU in strategische technologieën en sectoren en in het verlengde
daarvan de weerbaarheid van de EU. Het voorstel heeft mogelijk gevolgen voor de relatie
met derde landen via de voorgestelde EU preferentiële voorwaarden.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Niet van toepassing.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Onder het voorstel worden meerdere delegatiebevoegdheden aan de Commissie toegekend
(art. 21, lid 7; art. 60, lid 6; art. 62, lid 4 en lid 7). Zo krijgt de Commissie
de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen om het provisiepercentage
en de budgettaire garantie onder ECF InvestEU aan te passen met maximaal 20% (artikel 21,
lid 7, van het voorstel). Verder krijgt de Commissie de bevoegdheid om gedelegeerde
handelingen vast te stellen ter aanvulling van het Copernicus-gegevens- en informatiebeleid
met betrekking tot de veiligheidsbeperkingen en de specificaties, voorwaarden en procedures
voor de toegang tot en het gebruik van Copernicus-gegevens en Copernicus-informatie
(artikel 60, lid 6, van het voorstel). Ook kan de Commissie via gedelegeerde handelingen
de taken van het Space Surveillance and Tracking (SST) Partnership aanvullen (artikel 62,
lid 4, van het voorstel), evenals de lijst met «non-core users» (artikel 62, lid 7,
van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet
essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden
acht het kabinet wenselijk, omdat dit de flexibiliteit en het inspelen op nieuwe uitdagingen
op deze terreinen kan bevorderen. Delegatie i.p.v. uitvoering ligt hier voor de hand
omdat bij elk van de bevoegdheden er een (niet-essentiële) toevoeging of aanpassing
van de basishandeling plaatsvindt. Het kabinet acht deze bevoegdheden voldoende afgebakend.
Daarnaast bevat het voorstel bevoegdheden voor de Commissie om uitvoeringshandelingen
vast te stellen. Het kabinet staat deels positief en deels negatief tegenover de uitvoeringshandelingen.
Het betreft allereerst de bevoegdheid om de werkprogramma’s vast te stellen voor de
doelen onder de vier vensters en de horizontale activiteiten onder hoofdstuk drie
van het voorstel (artikel 15, lid 3, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden
is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning
van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat op deze manier binnen de kaders
van de verordening kan worden ingespeeld op nieuwe uitdagingen op deze terreinen.
De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om
uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld volgens de raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 4 van verordening
182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet niet wenselijk
vanwege de mogelijk aanzienlijke implicaties voor de begroting Het kabinet is daarom
voorstander van het toepassen van de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5
van verordening 182/2011.
Dit betreft daarnaast de bevoegdheid voor de Commissie om de werkprogramma’s vast
te stellen voor de doelen onder de deelvensters voor defensie-industriebeleid, ruimtevaartbeleid
en op civiele weerbaarheidsindustrie (artikel 15, lid 4, van het voorstel). Het toekennen
van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet essentiële onderdelen van de basishandeling
betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat op deze
manier binnen de kaders van de verordening kan worden ingespeeld op nieuwe uitdagingen
op deze terreinen. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand
omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld
in artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens
het kabinet op zijn plaats vanwege de mogelijk aanzienlijke implicaties van deze programma’s
op het gebied van veiligheid.
Dit betreft daarnaast de bevoegdheid voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast
te stellen die onmiddellijk van kracht worden in geval van gemotiveerde dwingende
redenen van urgentie in verband met het feit dat een werkprogramma niet is vastgesteld
voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar van de uitvoering van de begroting,
welke van kracht blijven gedurende de periode van begrotingsuitvoering (artikel 15,
lid 5, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het
niet essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Het kabinet acht het toekennen
van deze bevoegdheid wenselijk, omdat dit kan bijdragen aan het versnellen van procedures.
Daarbij is de definitie van «gemotiveerde dwingende redenen van urgentie» voor het
kabinet wel een aandachtspunt, omdat dit ruimte voor interpretatie overlaat. De keuze
voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering
van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden
onmiddellijk toepasselijk volgens de spoedprocedure als bedoeld in artikel 8 van verordening
182/2011, in combinatie met de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening
182/2011. Toepassing van de onderzoeksprocedure acht het kabinet op zijn plaats vanwege
mogelijk aanzienlijke implicaties voor de begroting. Toepassing van de spoedprocedure
is hier volgens het kabinet echter niet op zijn plaats omdat het verstrijken van de
deadline op zichzelf voor het kabinet onvoldoende motivering is als dwingende redenen
van urgentie. Het kabinet zal daarom bij de Commissie navraag doen naar de overwegingen
voor het toekennen van deze bevoegdheden en de bovengenoemde aandachtspunten meenemen
in de onderhandelingen.
Dit betreft daarnaast de bevoegdheid voor de Commissie om uitvoeringshandelingen vast
te stellen die onmiddellijk van kracht worden in geval van gemotiveerde dwingende
redenen van urgentie in verband met de noodzaak om onmiddellijk te reageren op een
crisis of andere soortgelijke en naar behoren onderbouwde noodgevallen (artikel 15,
lid 6, van het voorstel). Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het
niet-essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid
acht het kabinet wenselijk, omdat dit het snel handelen in gevallen van crisissituaties
mogelijk maakt. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie ligt hier voor de hand omdat
het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen
worden onmiddellijk toepasselijk volgens de procedure als bedoeld in artikel 8 van
verordening 182/2011, in combinatie met artikel 5 van verordening 182/2011. Toepassing
van de onderzoeksprocedure acht het kabinet op zijn plaats vanwege de potentieel significante
gevolgen op het gebied van veiligheid. Toepassing van de spoedprocedure kan hier volgens
het kabinet op zijn plaats zijn. Het kabinet is echter van mening dat de definitie
van crisis en noodgevallen onvoldoende is afgebakend in deze bepaling en overweging
88 van de preambule. Dat is wel van belang om te voorkomen dat het ECF, als lange
termijn investeringsfonds, wordt ingezet als crisisinstrument. Het kabinet zal zich
daarom inzetten voor een betere afbakening van de definitie van crisis en noodgevallen
in het voorstel en een inhoudelijke aanpassing van de bevoegdheid.
Ook krijgt de Commissie de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen onder
het defensie-industrie deelvenster. Dit betreft de bevoegdheid om European Defence Projects of Common Interest (EDPCI) te identificeren (artikel 45, lid 2, van het voorstel). Het toekennen van
deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen van de basishandeling
betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet echter niet wenselijk,
omdat middels deze bevoegdheid te veel zeggenschap over prioriteitsstelling, defensieplanning-
en aanschafprocessen wordt toegekend aan de Commissie. Bij het identificeren van EDPCIs
moet de input van de lidstaten doorslaggevend zijn en moet gebruik worden gemaakt
van bestaande gremia als de EDA en instrumenten als de Capability Development Priorities (CDP) en de Coordinated Annual Review on Defence (CARD). Het kabinet zet in op de procedure zoals opgenomen in de Raadsconclusies
voor EDIP, waarbij de EDPCI's worden aangewezen via een uitvoeringsbesluit van de
Raad. Op deze wijze krijgen de lidstaten meer zeggenschap over de keuzes voor EDPCI's.
Het kabinet is van oordeel dat een dergelijke bevoegdheid voor de Raad in dit geval
op zijn plaats is. Het identificeren van EDPCI houdt direct verband met het defensiebeleid
van de lidstaten. Ook raakt het aan het gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid
van de Unie (artikel 291, lid 2 VWEU en artikel 24 VEU) waarbinnen de lidstaten in
de Raad zeggenschap houden over dat beleid. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie
ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige
voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure
als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011. De toepassing van deze procedure
is hier volgens het kabinet op zijn plaats vanwege de aanzienlijke implicaties op
het gebied van veiligheid.
Ook krijgt de Commissie de bevoegdheid om uitvoeringshandelingen onder het ruimtevaartbeleid
deelvenster vast te stellen. Zo krijgt de Commissie de bevoegdheid om maatregelen
vast te stellen die nodig zijn om een toegangsbeleid voor Positioning, Navigation
& Timing (PNT)-gegevens en -diensten vast te stellen en te reguleren (artikel 59,
lid 5, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om technische specificaties
vast te stellen voor de acties (definitie, implementatie, handhaving en monitoring
van civiel publiek beleid) onder lid 4 van artikel 60 (artikel 60, lid 5, sub d, van
het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om technische specificaties vast
te stellen met betrekking tot de in artikel 60, lid 8, van het voorstel genoemde acties
m.b.t. infrastructuur, diensten en datatoegang- en verdeling die in aanmerking komen
voor EOGS (artikel 60, lid 9, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid
om de dienstenportefeuille voor GOVSATCOM-diensten en IRIS2-overheidsdiensten vast te stellen (artikel 61, lid 6, van het voorstel); de Commissie
krijgt de bevoegdheid om de operationele vereisten voor GOVSATCOM-diensten en IRIS2-overheidsdiensten vast te stellen (artikel 61, lid 7, van het voorstel); de Commissie
krijgt de bevoegdheid om de gedetailleerde regels voor het delen en prioriteren van
GOVSATCOM-capaciteiten, -diensten en -gebruikersapparatuur en voor de verstrekking
van IRIS2-overheidsdiensten vast te stellen (artikel 61, lid 8, van het voorstel) de Commissie
krijgt de bevoegdheid om in geval van capaciteitstekort een prijsbeleid vaststellen
(artikel 61, lid 9, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om gedetailleerde
regels vast te stellen voor de opname van een lidstaat in een later stadium in het
SST-partnerschap (artikel 62, lid 3, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid
om operationele en toegangseisen vast te stellen, evenals de veiligheids- en technische
specificaties voor SST-diensten (artikel 62, lid 8, van het voorstel); de Commissie
krijgt de bevoegdheid om gedetailleerde bepalingen vast te stellen betreffende de
toegang tot SST-diensten door SST-gebruikers en de relevante procedures (artikel 62,
lid 10 van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om gedetailleerde bepalingen
vast te stellen met betrekking tot SWE-diensten, waaronder eisen en technische specificaties
met betrekking tot die diensten (artikel 64, lid 4, van het voorstel); de Commissie
krijgt de bevoegdheid om de criteria vast te stellen aan de hand waarvan wordt bepaald
welke mogelijkheid om direct of indirect via een of meer tussenliggende rechtspersonen
beslissende invloed uit te oefenen op een rechtspersoon van invloed kan zijn op de
veiligheid, integriteit en weerbaarheid van de operationele systemen van de Unie,
rekening houdend met de doelstelling om de strategische autonomie van de Unie te bevorderen,
met name op het gebied van technologie in sleuteltechnologieën en waardeketens (artikel 69,
lid 4, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om wanneer het nodig
is om de governance, beveiliging en levering van diensten onder het deelvenster voor
ruimtevaartbeleid verder te definiëren en specificeren, de catalogus van geleverde
diensten aan te vullen en de technische en operationele vereisten vast te stellen
die nodig zijn voor de uitvoering en ontwikkeling van de onderdelen onder dit deelvenster
(artikel 75, lid 1, sub d, van het voorstel); de Commissie krijgt de bevoegdheid om
de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om de locatie van de grondinfrastructuur
te bepalen volgens een open en transparant proces, waarbij een goed financieel beheer
en de bescherming van de veiligheid en de openbare orde van de Unie en haar lidstaten
worden gewaarborgd (artikel 75, lid 1, sub e, van het voorstel); de Commissie zorgt
ervoor dat voor elk nieuw onderdeel een risico- en dreigingsanalyse wordt uitgevoerd
en dat deze voor de bestaande onderdelen wordt bijgehouden. Op basis van die analyse
stelt zij voor elk onderdeel de algemene veiligheidseisen vast via uitvoeringshandelingen
(artikel 77, lid 3, van het voorstel).
Het toekennen van deze bevoegdheden is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheden acht het kabinet wenselijk,
omdat de uitvoeringshandelingen geen inhoudelijke beleidskeuzen vastleggen, maar technische
details die niet passen in primaire wetgeving. De keuze voor uitvoering i.p.v. delegatie
ligt hier voor de hand omdat het gaat om uitvoering van de verordening volgens eenvormige
voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure
als bedoeld in artikel 5 van verordening 182/2011 (voor artikel 61, lid 9; artikel 62,
lid 3; artikel 62, lid 8; artikel 62, lid 10; artikel 64, lid 4; artikel 77, lid 3)
en raadplegingsprocedure als bedoeld in artikel 4 van verordening 182/2011 (voor artikel 59,
lid 5; artikel 60, lid 5, sub d; artikel 60, lid 9; artikel 75, lid 1, sub d; artikel 75,
lid 1, sub e). Ten aanzien van artikel 69, lid 4 stelt de Commissie een zelfstandige
uitvoeringsbevoegdheid voor. Voor artikel 61, lid 6 tot en met 8lijkt de Commissie
een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid voor te stellen. Op basis van de lezing van
het voorstel vermoedt het kabinet dat dit een vergissing is en dat in feite toepassing
van de onderzoeksprocedure voorzien is. Mocht voor artikel 61, lid 6 tot en met 8,
wel een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid worden opgenomen is dat wat het kabinet
betreft niet op zijn plaats. Dit geldt hoe dan ook voor de voorgestelde uitvoeringsbevoegdheid
in artikel 69, lid 4. Het kabinet hecht namelijk aan voldoende betrokkenheid van de
lidstaten in dit kader, wat in het geval van een zelfstandige uitvoeringsbevoegdheid
onvoldoende geborgd is. Het kabinet zal hierover navraag doen bij de Commissie en
zo nodig inzetten op het toepassen van de onderzoeksprocedure. Voor de overige bevoegdheden
waarvoor de onderzoeksprocedure geldt, is dit volgens het kabinet op zijn plaats vanwege:
de aanzienlijke implicaties van deze bevoegdheden voor het prijsbeleid van GOVSATCOM-diensten
en IRIS2-overheidsdiensten (artikel 61, lid 9 tot en met 12); vanwege de algemene strekking
van de eisen voor de latere inclusie van lidstaten tot het SST Partnership (artikel 62,
lid 3); vanwege algemene strekking van de operationele eisen, toelatingseisen, veiligheidseisen
technische eisen voor SST diensten (artikel 62, lid 8); vanwege de algemene strekking
van de toegangseisen tot SST-diensten door SST-gebruikers en bijbehorende procedures
(artikel 68, lid 10); vanwege algemene strekking van de eisen en technische specificaties
ten aanzien van SWE-diensten (artikel 64, lid 4); vanwege de veiligheidsimplicaties
van de algemene veiligheidseisen (artikel 77, lid 3). Toepassing van de raadplegingsprocedure
in de overige gevallen (artikel 59, lid 5; artikel 60, lid 5, sub d; artikel 60, lid 9;
artikel 75, lid 1, sub d; artikel 75, lid 1, sub e) is hier volgens het kabinet op
zijn plaats, omdat deze niet vallen onder de situaties waarin de onderzoeksprocedure
van toepassing is.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het voorstel voorziet in een inwerkingtreding op 1 januari 2028. Dit is haalbaar als
de bredere onderhandelingen over het MFK tijdig afgerond worden.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Het voorstel zal, zoals alle programma’s onder het MFK, worden gemonitord via het
performance framework.23 Dat voorziet in een uitvoeringsrapport tijdens de uitvoeringsfase van het voorstel,
net als een terugblikkende evaluatie die zal worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 34,
lid 3, van Verordening (EU, Euratom) 2024/2509. Voor de begrotingsgarantie en financiële
instrumenten zal een vereenvoudigde toepassing van het performance framework worden gebruikt. De inzet van marktgestuurde instrumenten vereist vereenvoudigingsinspanningen
om private investeringen aan te trekken voor de ondersteuning van EU-beleidsgebieden.
De evaluatie van het programma zal worden uitgevoerd in overeenstemming met de richtsnoeren
van de Commissie voor betere regelgeving en zal gebaseerd zijn op indicatoren die
relevant zijn voor de doelstellingen van het programma. Het kabinet vindt deze evaluaties
wenselijk en kan hier zodoende mee instemmen.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het samenvoegen van verschillende bestaande programma's onder één raamwerk in het
voorstel zal naar verwachting bijdragen aan het verlagen van administratieve lasten
voor uitvoerders en begunstigden. Het is echter nog niet mogelijk om een precieze
inschatting te maken van deze impact.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden anders dan de genoemde consequenties voor
derde landen in het algemeen, zoals aangegeven onder onderdeel 5d.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Buitenlandse Zaken