Brief regering : Regionaal Historische Centra - besluiten tot uittreding gemeenschappelijke regelingen en toelichting verdere samenwerking
36 804 Besluiten tot uittreding uit de gemeenschappelijke regelingen van Regionaal Historische Centra
A/ Nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op
4 september 2025.
De wens dat de deelneming door het Rijk krachtens een wet dient te geschieden kan
door of namens een van beide Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste
Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk
op 2 oktober 2025.
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 september 2025
Hierbij bied ik u aan de ontwerpbesluiten tot uittreding uit de gemeenschappelijke
regelingen van Regionaal Historische Centra (RHC’s) en informeer ik u over de afspraken
die ik met hen maak over de toekomstige samenwerking.
De voorlegging van deze ontwerpbesluiten tot uittreding aan uw Kamer geschiedt in
het kader van artikel 94, tweede lid, of 97, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke
regelingen. Deze artikelen bieden uw Kamer gedurende vier weken de mogelijkheid zich
hierover uit te spreken. Indien u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, zullen
na afloop van deze termijn de besluiten tot uittreding per RHC gepubliceerd worden
in de Staatscourant.
De voorgenomen uittreding, beoogd per 1 januari 2027, neemt niet weg dat het Rijk
op dit moment nog deelnemer is aan deze Gemeenschappelijke regelingen. Dat verklaart
waarom een aantal wijzigingen aan gemeenschappelijke regelingen in de tussentijd bij
u voorgehangen zullen worden.1
Een gelijkluidende brief heb ik heden gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal.
Uittreding
Allereerst wil ik benadrukken dat de voorgenomen uittreding van het Rijk losstaat
van mijn grote waardering voor de kundigheid van de RHC’s. Ook vind ik het cruciaal
dat elk RHC diens rol als (gevestigd) centrum van regionale historie en cultuurgeschiedenis
blijft behouden, dit zowel voor burgers als onderzoekers. Het zijn de huidige en ingrijpende
ontwikkelingen op het gebied van digitalisering en vormgeving van interbestuurlijke
samenwerking die voor dit besluit doorslaggevend zijn.
Het Rijk participeert in elf gemeenschappelijke regelingen voor Regionaal Historische
Centra. Indien de Eerste Kamer het reeds door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel
voor de intrekking van de Archiefwet 1995 en het invoeren van de Archiefwet 20..2 aanneemt, zal het Rijk binnen dat kader uittreden uit deze elf gemeenschappelijke
regelingen.
Aanleiding voor deze uittredingbesluiten is de eerder door voormalig Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, voorgenomen uittreding uit de gemeenschappelijke
regelingen van de RHC’s per inwerkingtreding van de Archiefwet 20…3 Tot deze uittreding is primair besloten vanwege de ontwikkelingen rond de digitalisering
van overheidsinformatie en daaraan gekoppelde centralisering van de voorzieningen
van informatiebeheer bij het Rijk. Digitale rijksarchieven worden hierdoor ondergebracht
bij het Nationaal Archief. Secundaire reden tot uittreding is de wens van het Rijk
om bestuurlijke en ambtelijke procedures te vereenvoudigen. Dit sluit ook aan op het
in het in 2019 geformuleerde uitgangspunt van de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties dat rijksdienst-onderdelen geen nieuwe gemeenschappelijke regelingen
meer aangaan en binnen vijf jaar uit bestaande regelingen treden.
In de plaats van deelname aan de gemeenschappelijke regelingen zal ik conform daarvoor
voorziene bepalingen in de Archiefwet 20.. voor een deel van de archieven een delegatiebesluit
nemen (art. 3.1 Archiefwet 20..), zodat de Regionaal Historische Centra de archieftaken
voor de analoge rijksarchieven elk in hun provincie kunnen blijven uitoefenen. Via
een specifieke uitkering worden zij hiervoor bekostigd (art. 3.2 Archiefwet 20..).
Om de uittreding te kunnen effectueren dien ik een besluit te nemen tot uittreding,
overeenkomstig de Wet gemeenschappelijke regelingen en de afspraken daarover in de
elf gemeenschappelijke regelingen. Omdat in die gemeenschappelijke regelingen vaak
een opzegtermijn van een jaar is opgenomen, en de uittreding naar verwachting geëffectueerd
wordt per 1 januari 2027, doe ik u reeds nu de voorgenomen uittredingsbesluiten toekomen.
De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat een dergelijk besluit tot uittreding
bij u wordt voorgehangen, alvorens ik het besluit kan nemen.
Over de voorwaarden waaronder de uittreding plaatsvindt, wordt nog gesproken met de
verschillende decentrale overheden en RHC’s zelf. Dit alles vindt zijn neerslag in
een uittredingsregeling per RHC; vaststelling hiervan is een bevoegdheid van het desbetreffende
algemeen bestuur. Zodra alle uittredingsregelingen zijn vastgesteld, zal ik uw Kamer
daarover nader informeren.
Toekomstige samenwerking
De uittreding betekent geenszins het einde van de constructieve en nauwe samenwerking
tussen het Rijk en de RHC’s. Na ruim een kwart eeuw van samenwerking weet ik dat ik
kan vertrouwen op de kundigheid van RHC’s voor het beheren van de analoge rijksarchieven.
En op hun bredere rol als expertisecentrum van lokale en regionale geschiedenis en
erfgoed.
Om deze reden vind ik het belangrijk om afspraken te maken over de toekomstige samenwerking
waardoor de RHC’s hun functie kunnen blijven vervullen. Met het oog op de samenwerking
na de uittreding zet ik de nodige stappen voor de delegatie van taken en bevoegdheden,
de toekomstige financiering van de RHC’s via een specifieke uitkering en de inrichting
van een bredere en structurele samenwerking via een nieuw bestuursconvenant dat een
vervolg is op het eerdere afgesloten bestuursconvenant.4 Ook hierover zal ik uw Kamer nader informeren.
Huisvesting
Parallel aan de uittreding zullen voor acht van elf RHC’s die vastgoed huren van de
Staat (Rijksvastgoedbedrijf, hierna RVB) nieuwe huisvestingsafspraken gelden vanaf
1 januari 2026. Met deze RHC’s en het RVB is namelijk overeengekomen om de aanpak
uit een eerdere pilot (2017–2023) te verankeren. Deze aanpak is geïnspireerd op die
voor de Rijksmusea.5 Tijdens een evaluatie van de pilot door een onafhankelijk adviesbureau in 2021 is
gebleken dat de RHC’s goed huisvader zijn voor de gebouwen en cultureel ondernemend6 te werk te gaan in het vervullen van hun nieuwe taak.
Uit de pilot vloeit voort dat de RHC’s volledig zeggenschap hebben over het beheer
en onderhoud van hun panden en zij ook verantwoordelijkheid dragen over de risico’s
die daaraan verbonden zijn. Daarvoor ontvangen zij van het Rijk een adequate vergoeding.
Als Minister ben ik verantwoordelijk voor de rijksarchieven. Daarnaast heeft het RVB
het toezicht op de huisvesting van de RHC-panden in 2017 aan mij overgedragen. Essentieel
voor het behoud van de rijksarchieven is goede huisvesting. De rol van het RVB is
tot slot beperkt tot verhuurder van de panden.
Tegelijkertijd heeft de evaluatie een aantal aandachtspunten naar voren gebracht.
Zo kon de rol- en risicoverdeling tussen het RHC’s, OCW en het Rijksvastgoedbedrijf
beter uitgewerkt worden. Ook diende de toezicht van OCW duidelijker omschreven en
ingericht worden. Met het oog op dat laatste zal ik het bestaande toezichtkader verhelderen.
Via onder andere de jaarverantwoordingen en onafhankelijke bouwkundige inspecties
zal ik erover waken dat de RHC’s als goed huisvader voor de panden blijven zorgen.
Ook zal ik na vijf jaar in een evaluatie bezien of de gemaakte huisvestingsafspraken
nog steeds naar ieders tevredenheid functioneren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S.T.M. Hermans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap